4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden Van ideaal naar waar verhaal
4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden Van ideaal naar waar verhaal
Colofon Dit rapport ‘4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden’ is een uitgave van PSW Stationsplein 4 Postbus 1228 5200 BG ’s-Hertogenbosch telefoon : (073) 612 43 25 telefax : (073) 612 85 75 e-mail :
[email protected] tekst lay-out prijs
i.s.m.
: Elisabeth Scholt, Laura Dekkers en Henny Ketelaar : Sameia Ahmed : n.v.t.
‘s-Hertogenbosch, 01 september 2010 Rapport 2121 3
Mee & Ander Henny Ketelaar Postbus 4009 5203 GA ’s-Hertogenbosch (073) 689 32 17 / (06) 135 07 482
[email protected]
Inhoudsopgave Voorwoord.................................................................................................... 5
Samenvatting................................................................................................ 7
Hoofdstuk 1: Inleiding.................................................................................11
Hoofdstuk 2: Wat weten we over laaggeschoolde volwassenen? ................13 2.1 De aantallen................................................................................... 13 2.2 De arbeidsmarkt voor lagergeschoolde volwassenen ............. 15
Hoofdstuk 3: Wat weten we over het leren door laaggeschoolde volwassenen?..........................................................................19 3.1 Cijfers over deelname aan scholing ........................................... 19 3.2 Welke competenties hebben mensen nodig? ........................... 24 3.3 Hoe leren mensen met een lagere vooropleiding? .................. 25 3.4 Wat motiveert mensen om (verder) te leren?........................... 27
Hoofdstuk 4: Werknemers en scholing....................................................... 29 4.1 Waarom investeren in scholing? ................................................ 29 4.2 Wat doen werkgevers aan scholing van hun werknemers?.... 30 4.3 Wat is het scholingsaanbod voor werknemers?....................... 32 4.4 Wat doet de rijksoverheid? ......................................................... 33 4.5 Hoe kunnen we de vraag naar scholing vergroten? ................ 35
Hoofdstuk 5: Werkzoekenden en scholing................................................. 39 5.1 Waarom investeren in scholing? ................................................ 39 5.2 Wat doen gemeenten en UWV aan scholing van hun cliënten? ......................................................................................... 40 5.3 Wat is het scholingsaanbod voor werkzoekenden? ................ 41 5.4 Wat doet de rijksoverheid? ......................................................... 41 5.5 Hoe kunnen we de vraag naar scholing vergroten? ................ 42
Hoofdstuk 6: Nuggers en scholing............................................................. 45 6.1 Waarom investeren in scholing van de nuggers?..................... 45 6.2 Wat doen gemeenten aan scholing van de nuggers?............... 45 6.3 Wat is het scholingsaanbod voor nuggers ................................ 46 6.4 Wat doet de rijksoverheid? ......................................................... 47 6.5 Hoe kunnen we de vraag naar scholing vergroten? ................ 47
Hoofdstuk 7: Is er hoop?............................................................................. 49 7.1 Krappe arbeidsmarkt ................................................................... 49 7.2 Verdergaande innovatie............................................................... 50 7.3 Activerende stelsel van sociale zekerheid ................................. 51 7.4 Versnelling van de samenleving ................................................. 51 7.5 Steeds meer kennis, inzicht en ervaring bij beslissers............. 52 7.6 Krappere overheidsbudgetten.................................................... 53 7.7 Marktwerking in de educatie....................................................... 53 7.8 De ontwikkelingen op een rijtje ................................................. 54
Hoofdstuk 8: Wat is er nodig?..................................................................... 57 8.1 Conclusies...................................................................................... 57 8.2 Een wenkend perspectief............................................................ 58 8.3 Welke allianties zijn hiervoor nodig?......................................... 60
Literatuur ................................................................................................... 63
Gehouden interviews.................................................................................. 67
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
5
Voorwoord ‘Voor de toekomst van Nederland is het essentieel dat we alle talenten benutten en elke keer als we een talent onbenut laten, brengen we een offer aan onze eigen toekomst.’ Dat zijn woorden van Alexander Rinnooy Kan, SER-voorzitter en voorzitter van de werkgroep Kennisinvesteringsagenda van het Innovatieplatform. En hij vervolgt: ‘Helaas constateren we voor het derde achtereenvolgende jaar dat er maar sporadisch vooruitgang is geboekt. We benutten nog steeds lang niet al het talent dat in Nederland beschikbaar is. De afstand tot onze naaste concurrenten, Duitsland en Scandinavië, is verder opgelopen. Het doel om tot de top 5 te behoren, raakt daarmee verder uit zicht’. Deze woorden bij de presentatie van de derde evaluatie van de Kennisinvesteringsagenda in maart 2010 geven te denken. De provincie Noord-Brabant spreekt in de Agenda van Brabant de wil uit tot de top van de (industriele) kennis- en innovatieregio’s in Europa te behoren en koppelt dit bovendien aan de ambitie om zoveel mogelijk Brabanders te laten delen in de welvaart en aan alle Brabanders kansen te bieden, zodat zij zich aanpassen aan veranderende omstandigheden. Een uitstekende agenda, juist door deze koppeling van doelen. Maar met een eenzijdige focus op kennisintensieve bedrijvigheid en bijbehorende kennisinfrastructuur alleen vallen deze doelen niet beide te bereiken. Kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking worden een steeds belangrijkere productiefactor. Zo wordt een Leven lang leren náást goed initieel onderwijs een absolute voorwaarde voor een goede economische ontwikkeling. Nederland wil daarom dat 35% van de beroepsbevolking in 2016 deelneemt aan leven lang leren. In 2007 zitten we landelijk pas op 17,1% en Noord-Brabant blijft daar met 16,5% nog iets bij achter, al is het niet meer zoveel als in 1999. Nu is het alleen weerbarstig dat de deelname aan een leven lang leren inmiddels landelijk afvlakt ondanks alle geleverde inspanningen sinds 2000. Dit komt volgens het rapport Tijd voor ontwikkeling (2009) van de landelijke denktank Leren en werken behalve door conjuncturele ontwikkelingen vooral doordat bepaalde groepen werknemers, en dan met name laagopgeleiden onder mbo niveau 2, te weinig meedoen met een leven lang leren. Bij hoogopgeleiden is inmiddels sprake van een scholingsverzadiging. Daar moeten we de verdubbeling van leven lang leren dus niet van hebben. Het provinciaal beleid is daarom de afgelopen jaren logischerwijs mede gericht op een aanpak die een doorbraak kan bewerkstelligen voor de groep laagopgeleiden. Logisch, maar wel tamelijk uniek voor Nederland: geen andere provincie richt zich met economisch beleid en de bevordering van leven lang leren specifiek op deze doelgroep, trouwens dat doen het Rijk en de sociale partners eigenlijk ook niet, ook al wordt al jaren geconstateerd dat deze groep fors achterblijft. Aansprekende voorbeelden van deze provinciale activiteiten, maar niet de enige, zijn de leerbonnen, ETV Brabant (educatieve televisie), het leerambassadeursproject bij de VDL groep en meer in algemene zin de steun aan de regionale leerwerkloketten.
6
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Vijf jaar na de start van Kennis = Meedoen kijken we opnieuw naar de stand van zaken. Hoeveel laagopgeleiden zijn er? Wordt hun aantal inmiddels kleiner? Blijft hun werkgelegenheid op peil? Hoe is het gesteld met hun deelname aan leven lang leren? Wat doen sociale partners, gemeenten en onderwijsaanbieders voor deze doelgroep? Houden zij in beleid en uitvoering genoeg rekening met de specifieke kenmerken van laagopgeleiden? En last but not least: wat kunnen we in Noord-Brabant doen om onze ambities op het gebied van economische en sociale ontwikkeling waar te maken? Om een antwoord te geven op deze vragen heeft PSW een quick scan uitgevoerd. Dit rapport biedt geen evaluatie van het door de provincie gevoerde beleid. Wel zijn een tiental partijen uit overheid, onderwijs en bedrijfsleven bevraagd welke betekenis de buitengewone aandacht van de provincie voor deze doelgroep heeft gehad voor hen en andere partijen. Eigenlijk zonder uitzondering wordt waardering uitgesproken voor de rol van de provincie als aanjager en mindsetter op dit thema. Met relatief bescheiden middelen heeft de provincie het thema op de agenda gezet, de discussie gevoerd, partijen bij elkaar gebracht en creatieve actie gestimuleerd. Al behoort deze rol niet tot de kerntaken van de provincie, het is wel een voorbeeld van hoe een middenbestuur in alliantie met anderen het verschil kan maken en het economische en sociale domein met elkaar kan verbinden. Noord-Brabant heeft wel degelijk laten zien dat er ook voor de doelgroep laagopgeleiden vooruitgang geboekt kan worden wanneer beleid en uitvoering van leven lang leren specifiek worden toegespitst op deze doelgroep. Vanuit deze positieve ervaring is het nu zaak dat de provincie doorpakt en een impuls van betekenis geeft aan leven lang leren zoals dat ook in Engeland is gebeurd. Dat kan vooral door samen met gemeenten, sociale partners, Rijk, roc’s, woningbouwverenigingen, SW-bedrijven, bibliotheken en andere maatschappelijke organisaties te investeren in een laagdrempelige, fysieke en virtuele kennisinfrastructuur voor leven lang leren voor laagopgeleiden die ook aansluiting biedt op de bestaande infrastructuur voor beroepsonderwijs. Daarmee wordt een solide steen gelegd in de kennisinfrastructuur van laag tot hoog. Dit alles hoeft ook niet veel extra geld te kosten. Veel middelen zijn er al, vooral bij gemeenten: educatiegelden, bibliotheekgelden, welzijnsmiddelen, participatiegelden. En er kan gezocht worden naar aanvullende financiering uit Europa. Wat vooral nodig is, is visie en lef om gezamenlijk de beschikbare gelden gericht in te zetten. In een aantal Brabantse regio’s, ook die waar high tech hooggenoteerd staat, wordt het belang van extra aandacht voor de (te) lage opleidingsgraad van hun beroepsbevolking scherp onderkend. De provincie mag daarom ook op draagvlak rekenen. Zo kan de tweeledige doelstelling van de Brabantse agenda écht gestalte krijgen. En kan de provincie zich in de haar op het lijf geschreven rol ook zonder wettelijke taak opnieuw uiterst verdienstelijk maken voor de Brabantse samenleving. André van Gils directeur PSW
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
7
Samenvatting Waar willen we de komende jaren met Brabant naartoe? Hoe verbinden we economische groei met sociale verbondenheid? Hoe houden we de Brabantse samenleving veerkrachtig en vitaal? Welke kansen grijpen we in de internationaliserende economie en samenleving? Dit zijn zomaar vier vragen uit de ‘Agenda van Brabant’ van de provincie Noord-Brabant 1 . De provincie formuleert op deze vragen nog geen concreet antwoord. Dat doet het voorliggende rapport wel. Weten en kunnen in het Brabant van 2020 Het Brabant van de nabije toekomst zal veel lijken op het Brabant van nu. Het verschil is dat het toekomstige Brabant nog net wat sneller, kennisintensiever en complexer zal zijn. Om mee te kunnen in die ingewikkelde kennissamenleving heeft iedereen – hoe kan het ook anders – kennis nodig. Geen feitenkennis, maar een ‘weten’ en ‘kunnen’, zodat mensen zich thuis kunnen voelen in de samenleving en een plek houden op de arbeidsmarkt. Maar niet iedereen beschikt over het ‘weten’ en ‘kunnen’ om volop in het Brabant van 2020 mee te kunnen doen. Vooral de mensen met een lagere vooropleiding – zonder startkwalificatie – vormen een risicogroep. Dan hebben we het niet over een klein deel van de bevolking: anno 2010 is nog altijd meer dan 30% van de 65-minners laaggeschoold! Een deel van hen mist nu al de competenties die nodig zijn voor een betaalde baan en staat al aan de zijlijn. Een ander deel heeft wel betaald werk. In Brabant worden nog altijd zo’n 300.000 banen ingevuld door laagopgeleiden- , maar zal zich verder moeten ontwikkelen om dat werk te behouden. Lagergeschoolde mensen beschikken vaak niet over alle competenties die nodig zijn voor het gewone maatschappelijk verkeer. Dat zijn de basiscompetenties die door hoger opgeleide beleidsmakers en bestuurders als zó vanzelfsprekend worden beschouwd dat ze er niet eens bij stil staan: lezen en schrijven, formulieren invullen, informatie opzoeken op internet en reflecteren. Ondertussen dendert de samenleving voort: wat laaggeschoolde mensen nu niet kunnen, kunnen ze over tien jaar misschien wel, maar dan zullen zij weer nieuwe dingen moeten beheersen. Werkgevers en uitkeringsinstanties investeren niet Voor alle duidelijkheid: het gaat er niet om dat alle mensen tot in het oneindige doorscholen en zich kwalificeren. Maar het is wel belangrijk dat ook laaggeschoolde mensen zich naar hun mogelijkheden blijven ontwikkelen, tijdens hun dagelijkse werkzaamheden en ook door scholing. Maar daar zit nu juist de crux. Laaggeschoolde werknemers leren veel minder op hun werkplek dan middelbaar en hooggeschoolde werknemers. Laagopgeleiden volgen veel minder vaak scholing dan middelbaar en hoogopgeleiden. Werkgevers investeren veel meer tijd en geld in de ontwikkeling van hogeropgeleide medewerkers dan in hun laagopgeleide werknemers. Ook al staat onomstotelijk vast dat scholing flink rendeert - de productiviteit gaat er substantieel van omhoog - scholing van laag- en ongekwalificeerd personeel krijgt geen prioriteit.
1
Provincie Noord-Brabant, 2010, pag. 3.
8
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Ook uitkeringsinstanties investeren niet noemenswaardig in scholing van werkzoekenden; hun focus ligt vooral op snelle re-integratie in plaats van duurzame re-integratie. En ook hier is aangetoond dat scholing rendeert: met name beroepsgerichte scholing vergroot de kansen op een baan substantieel. Alleen de gemeenten besteden nog geld aan educatie. Maar hoe lang nog? Want nu zijn die gelden nog substantieel van omvang en bovendien geoormerkt, maar over 2½ jaar niet meer: dan is het budget gehalveerd en kunnen gemeenten zelf beslissen waar dit aan te besteden. Laaggeschoolde mensen investeren ook niet Waarom wijzen we de vinger eigenlijk naar werkgevers en uitkeringsinstanties? Is het eigenlijk niet die persoon zelf die ervoor moet zorgen dat hij zich ontwikkelt en dat hij richting geeft aan zijn eigen loopbaan? Het is toch zijn eigen verantwoordelijkheid? Ja, misschien wel. Maar een feit is dat hij die verantwoordelijkheid niet uit zichzelf neemt (kán nemen, omdat hij daartoe de competenties niet heeft) en dat er tegelijkertijd niemand is – geen werkgever of uitkeringsinstanties – die hem daartoe dwingt of stimuleert. Een paar vooruitstrevende werkgevers en gemeenten daargelaten. Stel dat die persoon zich toch verder wil ontwikkelen: hoe weet hij wat hij nodig heeft en waar hij dat vervolgens kan halen? Dat raakt een cruciaal punt. Want om de eigen behoeften te kennen en daarin te kunnen voorzien, heeft iemand nou net de basiscompetenties nodig die hij nog moet leren: reflectie op de eigen vaardigheden, lezen en schrijven, informatie opzoeken op internet. Dan wordt het voor een laaggeschoolde persoon dus lastig om zichzelf verder te ontwikkelen. Hij kan natuurlijk voor advies bij zijn werkgever of uitkeringsinstantie aankloppen, maar of hem dat verder brengt? En stel dat die persoon – na een flinke ontdekkingstocht – weet waarin hij zichzelf wil (of moet) bekwamen: is er dan ook een aanbod voor hem? Dat blijft vooralsnog een vraag. Onduidelijk is welke scholingsinstituten basale scholing aanbieden en in hoeverre dit scholingsaanbod aansluit bij behoeften van laaggeschoolde mensen. Effectieve scholing voor laagopgeleiden moet aan een aantal kenmerken voldoen, zoals gerichtheid op de praktijk en ‘leren door te doen’. Maar ook zelfsturing, een modulaire opzet (kleine stukken) en succeservaringen zijn van belang. Beperkt onderzoek wijst uit dat hierin nog wel het nodige valt te verbeteren. Komt het vanzelf goed of gaat het onvermijdelijk fout? Dit overziend kunnen we niet anders, dan concluderen dat de ontwikkeling van laaggeschoolde mensen geen prioriteit krijgt, waardoor zij steeds verder achterop komen. De vraag is of die laaggeschoolde werknemer anno 2010 nog wel interessant is voor de werkgever van de toekomst. Laat staan of die laaggeschoolde werkzoekende anno 2010 voldoende interessant is voor de werkgever van de toekomst. De vraag is ook of die laaggeschoolde burger van nu in de toekomst nog wel zijn weg kan vinden in de samenleving. Optimisten zouden kunnen denken: het komt vanzelf wel goed. Straks trekt de economie weer aan, slaat de vergrijzing hard toe en is iedereen nodig op de arbeidsmarkt; dan moeten werkgevers wel investeren. Maar niets is minder waar: werkgevers kunnen hun fabriek ook naar elders verplaatsen of mensen van elders naar hun fabriek halen. Pessimisten zouden kunnen denken: het is zinloos om in laag- en ongekwalificeerde werkenden en werkzoekenden te investeren, want werkgevers kiezen gewoon voor beter gekwalificeerde mensen van elders. Maar ook dat hoeft niet waar te zijn: want als die gekwalificeerde mensen hier voorhanden zijn, is er geen reden om ze van elders te halen.
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
9
Versterking van de vraagzijde op de scholingsmarkt Niets gaat vanzelf en het komt ook niet vanzelf goed. De overheid kan het op z’n beloop laten, maar dan groeit de ‘kenniskloof’ tussen de laagopgeleiden en de hoger opgeleiden. De overheid kan ook het probleem bij de kop pakken. Dat kan door de vraagzijde van de scholingsmarkt zodanig te versterken, zodat werkgevers, uitkeringsinstanties én de lagergeschoolde zelf meer om scholing en leermogelijkheden gaan vragen. Dan volgt het aanbod grotendeels ‘vanzelf’, want zo goed werkt de scholingsmarkt gelukkig wel. Hoe kan die vraagzijde worden versterkt? Dat kan bijvoorbeeld door die vraagzijde rechtstreeks te beïnvloeden met leerbonnen, gekoppeld aan sociale innovatie in het midden- en kleinbedrijf. Maar het kan ook indirect, door agendasetting bij gemeenten, sociale partners en rijksoverheid. En het kan door het scholingsaanbod heel dicht bij de mensen te brengen, zodat die scholingsvraag als ‘vanzelf’ ontstaat. Leren om de hoek De scholing kan naar de mensen worden gebracht door leerwerkpunten: daar kunnen mensen – om de hoek – werken aan hun basisvaardigheden en daar kunnen zij worden begeleid in hun loopbaan. Deze leerwerkpunten zijn er zo her en der al, in een wijk, een bibliotheek of bij een bedrijf. Het begin is er dus al. Deze leerwerkpunten kunnen worden uitgebreid tot een dekkende infrastructuur, zodat er overal in Brabant ‘om de hoek’ zo’n leerwerkpunt is. Daar is niet zoveel voor nodig: gewoon een ruimte met een aantal computers met internet, een aanbod aan e-learning voor laaggeschoolden en een docent/begeleider, ondersteund door een vrijwilliger. Bij het leerwerkpunt worden mensen op weg geholpen, met lezen en schrijven, rekenen, computervaardigheden, Nederlandse taal en communicatieve vaardigheden. Thuis, achter hun eigen pc, kunnen mensen verder leren en oefenen. En willen mensen meer dan is de stap van het leerwerkpunt naar het regionale leerwerkloket, de roc’s en andere beroepskwalificerende opleiding niet zo groot meer. Zo krijgt Brabant een sluitende en scholingsinfrastructuur. Ook de gelden zijn er al, vooral bij gemeenten: educatiegelden, bibliotheekgelden, welzijnsmiddelen, participatiegelden. Er is dus geen extra geld nodig. Wat nodig is, is lef om de beschikbare gelden gericht in te zetten. Als gemeenten hierbij allianties sluiten met bijvoorbeeld werkgevers en woningbouwverenigingen, kan nog meer worden bereikt. De provincie kan gemeenten flankeren door allianties aan te gaan met de sectorfondsen, sociale partners en het Rijk om scholing van laaggeschoolde mensen op de agenda te krijgen èn om het aanbod aan e-learning verder te ontwikkelen. Brabant in 2010 En waar staat Brabant over tien jaar? Dan heeft Brabant een sterke scholingsinfrastructuur van laag tot hoog, zowel in de steden als op het platteland, van waaruit wordt geïnvesteerd in het sociaal kapitaal van de Brabanders. Het is een toekomstgerichte investering in de duurzame welvaart en welzijn van de Brabanders. Èn het is een investering in een toekomstbestendige arbeidsmarkt. Kortom, het is een investering in de toekomst van Brabant, die zich meervoudig zal terugverdienen.
10
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
11
1. Inleiding Nederland wil om economische redenen dat 35% van de beroepsbevolking in 2016 deelneemt aan een leven lang leren. Nu zitten we nauwelijks op de helft en de deelname aan leven lang leren vlakt sinds 2000 wat af. Dit heeft onder andere te maken met conjuncturele invloeden in combinatie met visie: tijdens laagconjunctuur is er weinig bereidheid geld te investeren in scholing, tijdens hoogconjunctuur geen tijd. Ook lijkt er sprake van een zekere scholingsverzadiging bij grote bedrijven en hoger opgeleiden. De groei van een leven lang leren zal nauwelijks in die segmenten kunnen plaatsvinden. Ten derde moeten we constateren dat het ook komt doordat bepaalde groepen werknemers en dan met name laagopgeleiden te weinig meedoen met een leven lang leren. De scholingsdeelname van lager geschoolde volwassenen is nog altijd substantieel lager dan die van middelbaar en hoger geschoolde volwassenen. Dit vormt de aanleiding voor dit rapport. Als we onze ambitie op het terrein van een leven lang leren willen waarmaken, is het nodig om deze doelgroep nader te beschouwen. Het beleid om leven lang leren te bevorderen, is veelal gericht op kenniswerkers, het topsegment van de beroepsbevolking. Of het is generiek van aard: het richt zich op alle volwassenen en houdt te weinig rekening met de specifieke kenmerken van de laaggeschoolden onder hen. Lager geschoolden kúnnen daardoor niet evenredig profiteren van alle maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen. Met alleen generiek beleid is het onmogelijk om een doorbraak te bewerkstelligen. Dat is om sociale en economische redenen triest, want juist laagopgeleiden hebben een groot risico om niet meer goed mee te kunnen in onze complexe samenleving in het algemeen en op de arbeidsmarkt in het bijzonder. Terwijl ze toch een kwart tot een derde van onze beroepsbevolking uitmaken. Daarmee dreigen laagopgeleiden steeds meer een groep te worden die de samenleving veel kost, in plaats van een groep die een waardevolle maatschappelijke en economische bijdrage levert. Dit rapport wil eraan bijdragen om dit in Brabant te voorkomen door het verschaffen van inzicht in de volgende vier kernvragen: 1. 2. 3. 4.
Hoe is de situatie qua laagopgeleiden op dit moment in Brabant? Waar moeten we rekening mee houden als we de scholingsdeelname van lager geschoolde volwassenen substantieel willen verhogen? Wat zijn de ontwikkelingen die van invloed zijn op de scholingskansen van laagopgeleiden? Wat kunnen Brabantse partijen doen om de deelname van laagopgeleiden aan een leven lang leren substantieel te verhogen?
12
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
13
2. Wat weten we over laaggeschoolde volwassenen? Dit hoofdstuk zet de aantallen laaggeschoolden in Noord-Brabant op een rij. We schetsen de omvang van de groep laaggeschoolden in de beroepsbevolking, laten zien hoeveel werkzoekenden er laaggeschoold zijn. We geven ook een cijfermatig beeld van het aanbod laaggekwalificeerde banen in Noord-Brabant en geven de top 12 van Brabantse economische sectoren waar veel laaggeschoolden werken. Wat is 'laaggeschoold'? ‘Laagopgeleid’ of ‘laaggeschoold’ betekent dat iemand geen startkwalificatie heeft. Een laagopgeleide volwassene heeft dus maximaal basisonderwijs, vmbo, mbo 1 of avo onderbouw. Sommige statistische gegevensbronnen (zoals de databank van UWV WERKbedrijf) hanteren echter nog een oude definitie van 'laagopgeleid' waar de groep met mbo-niveau 1 buiten valt.
2.1
De aantallen Bevolking In de provincie Noord-Brabant woonden op 1 januari 2009 1,6 miljoen (1.637.199) mensen in de leeftijd 15 tot 65 jaar. In Nederland is gemiddeld 32% van de bevolking tussen 15 en 65 jaar laagopgeleid 2 . Als we dit landelijk gemiddeld percentage doortrekken naar de provincie Noord-Brabant, dan wonen er naar schatting in Brabant 523.159 laaggeschoolde personen in de leeftijd 15 tot 65 jaar 3 . Beroepsbevolking Een deel van de bevolking werkt of is actief op zoek naar werk; dit is de beroepsbevolking. In 2008 kende de provincie Noord-Brabant een beroepsbevolking (leeftijd van 15 tot en met 64 jaar) van 1.151.000 personen, afgerond 1,2 miljoen. Daarvan zijn er 286.000 laaggeschoold, dat is 24,8%. Landelijk ligt dit percentage iets lager, namelijk op 23,7% 4 .
‘Laagopgeleid’ of ‘laaggeschoold’ betekent dat iemand geen startkwalificatie heeft. Een laagopgeleide volwassene heeft dus maximaal basisonderwijs, vmbo, mbo 1 of avo onderbouw. Sommige statistische gegevensbronnen (zoals de werkzoekenden gegevens in de databank van UWV WERKbedrijf hanteren nog een definitie van laagopgeleiden waar de groep met mbo niveau 1 buiten valt. 3 CBS Statline, 24-02-2010. Peildatum 1 januari 2009. 4 CBS Statline, 23-02-2010. Peiljaar 2008. 2
14
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Werkend of niet werkend De beroepsbevolking in Noord-Brabant bestaat uit twee groepen: werkzame en niet-werkzame personen. Van de laaggeschoolden in de beroepsbevolking (286.000), valt 94% onder de werkzame beroepsbevolking (270.000). Dat zijn personen die in Nederland betaald werk hebben van 12 uur of meer. De afgelopen decennia is het opleidingsniveau van werkenden in Nederland gestegen. Het percentage werkenden met maximaal een diploma op vmbo-niveau is afgenomen van 48% (in 1988) naar 23% (in 2006) 5 . Niet-werkende werkzoekenden Eind december 2009 bedroeg het aantal laaggeschoolde niet-werkende werkzoekenden (NWW) in Noord-Brabant 33.839 personen. Dit staat gelijk aan 48% van het totale aantal NWW’ers. Van de laaggeschoolde niet-werkende werkzoekenden is 51% ouder dan 45 jaar, 14% is jonger dan 27 jaar 6 . Ongeveer tweederde van hen heeft een diploma op vmbo-niveau, een derde hooguit basisonderwijs of enkele jaren voortgezet onderwijs 7 . Van de bijna 34.000 laaggeschoolde werkzoekenden in Noord-Brabant, woont de grootste groep in Zuidoost-Brabant met 11.214 personen, gevolgd door West-Brabant met 9.082 laaggeschoolde werkzoekenden, Noordoost-Brabant met 7.254 en Midden-Brabant met 6.038 laaggeschoolde nietwerkende werkzoekenden 8 . Beroep bij inschrijving Laaggeschoolde werkzoekenden in Noord-Brabant (maximaal vmbo-diploma) zijn grotendeels ingeschreven voor drie categorieën beroepen: 44% voor de elementaire beroepen (alleen basisonderwijs), 38% voor de lagere beroepen (vmbo-niveau), 16% voor middelbare beroepen (mbo) en een restgroep van 3% staat ingeschreven voor de hogere beroepen (hbo en wo). Laaggeletterdheid In Nederland zijn naar schatting 1,5 miljoen volwassenen laaggeletterd. Dat is ongeveer dertien procent van de volwassen bevolking. Van de 1,5 miljoen mensen zijn 1 miljoen autochtoon en 500.000 allochtoon. 9 Omgerekend zijn er zo’n 240.000 volwassen Brabanders laaggeletterd. Mensen die laaggeletterd zijn, kunnen onvoldoende lezen en schrijven - en vaak ook onvoldoende rekenen - om volwaardig deel te kunnen nemen aan onze informatiemaatschappij. Ze hebben moeite om hun eigen doelen te realiseren en kunnen hun kennis- en vaardigheden niet zelfstandig verder ontwikkelen.
Fouarge D. e.a. (2010). UWV WERKbedrijf, Kerncijfers werkzoekenden SONAR databank, februari 2010. 7 Personen met een mbo-niveau 1 zijn in de categorie 'laaggeschoolden' van UWV werkbedrijf nog niet meegerekend, wat het feitelijk aantal werkzoekenden zonder startkwalificatie nog hoger doet uitkomen. 8 UWV werkbedrijf, Kerncijfers werkzoekenden SONAR databank, februari 2010. 9 www.stichtinglezenenschrijven.nl, gedownload op 20 februari 2010. 5 6
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
2.2
15
De arbeidsmarkt voor lagergeschoolde volwassenen Banen voor laaggeschoolden in Noord-Brabant: 302.400 In de huidige kennissamenleving worden nog redelijk veel banen door laaggeschoolden bezet. Eind 2008 zijn er in Noord-Brabant totaal 1.246.200 banen. Daarvan wordt 24,3% vervuld door laaggeschoolden (tot maximaal mbo-niveau 1), dat zijn 302.400 banen. Het aandeel banen voor laaggeschoolden ligt in Brabant iets hoger dan het landelijke aandeel van 23,6% 10 . Tweederde van de 302.400 laaggekwalificeerde banen wordt bezet door mannen, eenderde door vrouwen. Top 12 sectoren met laaggekwalificeerd werk Gemiddeld hebben de Brabantse sectoren 24,3% van hun banen bezet door laaggeschoolden. Maar wat zijn de ‘sectoren’ waar absoluut en relatief veel laaggeschoolden werken? Absoluut gezien zijn de meeste laaggekwalificeerde banen te vinden in de grotere Brabantse sectoren 'detailhandel & reparatie', 'bouw', en 'overige industrie' (exclusief voedings- en genotmiddelen, chemie en metalektro). Relatief gezien, dat wil zeggen het aandeel laaggekwalificeerde banen binnen de sector zelf, bieden de sectoren 'wegvervoer', 'voedings- en genotmiddelenindustrie' en 'overige industrie' (exclusief chemie en metalektro) vooral werk aan laaggeschoolden. De top 12 van Brabantse sectoren met een meer dan gemiddeld aandeel laaggeschoolden ziet er als volgt uit: Top 12 Sectoren met veel laaggekwalificeerde banen (maximaal mbo 1)
Sector Detailhandel en reparatie Bouw Overige industrie (excl. chemie en metalektro en VGM) Groothandel Zakelijke diensten 2 (uitzendwezen, beveiliging, reiniging, callcenters, secretariaatswerk e.d.) Horeca Metalektro Vervoer over de weg Landbouw Welzijnszorg (incl. verpleeg- en verzorgingshuizen Voedings- en genotmiddelenindustrie (VGM) Overig vervoer
10
Absoluut aantal 'lage' banen
Aandeel (%) in de sector
(1) 49.500 (2) 30.800 (3) 26.700 23.700 20.600
34,7 % 35,7 % (3) 39,4 % 25,2 % 37,7 %
19.400 18.900 16.900 15.200 14.000 11.200 10.600
36,5 % 22,4 % (1) 48,0 % 33,4 % 14,6 % (2) 40,3 % 32,2 %
LISA banen 2008 & Enquête beroepsbevolking 2007-2009, bewerkt door VDWresearch, 2010.
16
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Opleidingsrichting van laaggekwalificeerde banen Die 302.400 Brabantse laaggekwalificeerde banen worden bezet door laaggeschoolden met de volgende onderwijsachtergrond 11 : • 20% wordt bezet door mensen met alleen basisonderwijs; • 31% wordt bezet door mensen met een algemene lagere opleiding (vmbo of mbo 1) 12 ; • 28% wordt bezet door mensen met een technische opleiding (vmbo of mbo 1); • 12% wordt bezet door mensen met een verzorgende opleiding (vmbo of mbo 1); • 6% wordt bezet door mensen met een economische opleiding (vmbo of mbo 1); • 2% wordt bezet door mensen met een horeca/logistiek opleiding (vmbo of mbo 1). Werkgelegenheidsontwikkeling in Noord-Brabant Eind 2009 publiceerde de Economie Monitor Brabant cijfers over de werkgelegenheid in Brabant. Daarin wordt gesteld dat de economie de weg naar boven weer lijkt te hebben gevonden. Op basis van recente prognoses groeit de Nederlandse economie volgend jaar met ongeveer 1%. Voor NoordBrabant wordt dezelfde groei verwacht. Omdat in de Brabantse economie de conjunctuurgevoelige sectoren, zoals industrie en transport & logistiek sterk zijn vertegenwoordigd, profiteert Brabant relatief snel en in grote mate van een aantrekkende wereldhandel en uitvoer. Ook de perspectieven voor de zorgsector zijn goed. De bouw komt naar verwachting het laatst uit het dal van de crisis 13 . Vacatures In Noord-Brabant stonden er in het derde kwartaal van 2009 gemiddeld ruim 6.700 vacatures open bij de vestigingen van het UWV WERKbedrijf 14 . In dezelfde periode werden maandelijks gemiddeld ongeveer 2.900 nieuwe vacatures aangemeld. De meeste vacatures staan open voor beroepen op elementair (basis)niveau, gevolgd door technische beroepen en administratief/economische beroepen (met name op middelbaar niveau). Hierbij moet opgemerkt worden dat in de vacatures bij het UWV WERKbedrijf de hogere opleidingsniveaus sterk ondervertegenwoordigd zijn. Dit komt omdat hoger opgeleiden vaak via andere kanalen een nieuwe baan zoeken.
Van 1 procent de laaggekwalificeerde is de opleidingsrichting onbekend. Bron: LISA banen 2008 & Enquête beroepsbevolking 2007-2009, bewerkt door VDWresearch, april 2010. 12 Onder algemeen vallen opleidingen in de richting algemeen, leraren, sociale wetenschappen, kunst, communicatie, juridisch/bestuurlijk, openbare orde en veiligheid. (Indeling CBS.) 13 ETIN Adviseurs, Economie Monitor Brabant, vierde kwartaal 2009. 14 ETIN, Economie Monitor Brabant, vierde kwartaal 2009. 11
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
17
Tabel 2 Top 5 openstaande vacatures naar beroep per regio, november 2009 West-Brabant
Midden-Brabant
Noordoost-Brabant
Zuidoost-Brabant
1. Productiemedewerker
1. Heftruckchauffeur
1. Productiemedewerker
1. Productiemedewerker
2. Medewerkers uitgifte horeca
2. Orderpicker
2. Circusartiest
2. Accountmanager verzekeringen
3. Agrarische seizoenskracht
3. Magazijnmedewerker
3. Medewerker rubberindustrie
3. Schoonmaker
4. Medewerker technische dienst elektrotechniek
4. Productiemedewerker
4. Medewerker verzorging
4. Magazijnmedewerker
5. Callcenter medeweker
5. Koerier
5. Magazijn medewerker
5. Orderpicker
Bron: UWV WERKbedrijf In: ETIN Adviseurs, Economie Monitor Brabant, vierde kwartaal 2009
Perspectieven voor laaggeschoolden Zijn er op termijn nog wel banen voor laaggeschoolden? Volgens de arbeidsmarktprognose 2009/2010 van UWV WERKbedrijf worden voor lager opgeleiden de kansen op de arbeidsmarkt de komende jaren kleiner. Laaggeschoolden hebben nog het meeste perspectief in beroepen als verzorgende en heelkundige, waar de werkgelegenheid naar verwachting stabiel blijft 15 . Het ROA dat jaarlijks prognoses uitspreekt over de toekomstige arbeidsmarkt naar opleiding en beroep, stelt dat de economische crisis en de terugval in de vraag naar personeel op de verschillende opleidingsniveaus anders uitpakt. Enerzijds blijft de structurele trend van upgrading doorgaan, waardoor binnen veel beroepen de vraag naar hoger opgeleiden toeneemt ten koste van lager opgeleiden. Ook worden meer competenties (samenwerken, klantgerichtheid) verwacht van laaggeschoolden door veranderingen in productieomgeving en organisaties. Anderzijds blijken juist hoger opgeleiden (hbo’ers en wo’ers), maar ook ongeschoolden vaak te werken in sectoren en beroepen die getroffen worden door de economische crisis. Met name vmbo’ers, havo/vwo’ers en mbo’ers werken relatief weinig in deze sectoren en beroepen. Daardoor is de afname in de werkgelegenheid op deze opleidingsniveaus mild ten opzichte van de onder- en bovenkant van de arbeidsmarkt 16 . Conclusie We kunnen concluderen dat in Noord-Brabant nog altijd een aanzienlijk deel van de (beroeps)bevolking laaggeschoold is. Er wonen ruim 523.000 laaggeschoolde Brabanders tussen 15 en 65 jaar. Van de beroepsbevolking heeft een kwart (286.000 mensen) geen startkwalificatie. Er zijn 34.000 laaggeschoolde niet-werkende werkzoekenden in Brabant. Voor de laaggeschoolden zijn in de provincie ruim 300.000 laaggekwalificeerde banen beschikbaar. Tweederde van deze banen wordt ingevuld door mannen. Het meeste laaggekwalificeerd werk is te
15 16
UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2009-2010, juni 2009, pag. 47. ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014, pag. X en 45 e.v.
18
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
vinden in de sectoren 'detailhandel & reparatie', 'bouw' & 'industrie'. Wegtransport kent als sector percentueel gezien de meeste laaggekwalificeerde banen, 48% is laaggekwalificeerd werk. Perspectieven voor laaggeschoolden worden de komende jaren kleiner. Het meeste perspectief voor laaggeschoolden is te vinden in de zorg. De vraag naar hoger gekwalificeerde mensen neemt toe, maar ook binnen het segment van lager gekwalificeerde beroepen worden diverse nieuwe competenties van werkenden verwacht. Kwantitatief zijn vraag en aanbod van arbeid in dit segment dus (nog) in balans, maar de verwachting is dat zowel overschotten als krapte ontstaan door veranderingen in de werkgelegenheidsstructuur en de aard van het laaggeschoolde werk.
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
19
3. Wat weten we over het leren door laaggeschoolde volwassenen? Dit hoofdstuk beantwoordt de vraag 'Wat weten we over het leren door laaggeschoolde volwassenen?' We starten met cijfers over deelname aan scholing door laaggeschoolden. Daarna wordt ingegaan op hoe laaggeschoolde mensen leren en wat zij daarvoor nodig hebben.
3.1
Cijfers over deelname aan scholing Streefcijfers Op de EU-top in Lissabon hebben de EU-lidstaten aantal streefcijfers afgesproken met betrekking tot het niveau van de beroepsbevolking. Het Nederlandse kabinet heeft deze vertaald in een aantal nationale doelstellingen. Een van de doelstellingen heeft betrekking op 'leven lang leren' en luidt: ‘In 2010 volgt 20% van de Nederlanders van 25-64 jaar een cursus of opleiding’ 17 . Deelname aan 'leven lang leren' in Noord-Brabant De doelstelling van de nationale Kennis Investerings Agenda (KIA) luidt dat in 2016, 35% van de beroepsbevolking deelneemt aan 'leven lang leren'. In Nederland nam in 2007, 17,1% van de beroepsbevolking deel aan 'leven lang leren'. In NoordBrabant ging het om 16,5%. In 1999 bedroeg het deelnamepercentage in Noord-Brabant 13,1% en was het gat met de Nederlandse score 2% 18 . Kenmerken van deelnemers aan postinitieel onderwijs Als we kijken naar de vooropleiding van mensen die deelnemen aan ‘postinitieel onderwijs’ 19 dan is te zien dat het deelnamepercentage toeneemt naarmate het niveau van vooropleiding hoger is, zie figuur 1. Van mensen met alleen basisonderwijs neemt 7,3% deel aan postinitieel onderwijs, van mensen met opleidingsniveau vmbo-mbo 1 is dat 9%.
Denktank Leren en werken, Tijd voor ontwikkeling, pag. 11 e.v. Zie ook ROA, Leren en werken, pagina 21. Provincie Noord-Brabant, Eerste Provinciale KIA foto 2009, pag. 11. 19 CBS Statline, 25-02-2010 (peiljaar 2008). De Europese indicator voor 'leven lang leren' is een vrij ruwe maat. Iedereen tussen 25 en 65 jaar die deelneemt aan een opleiding of cursus wordt meegeteld. In de indicator zijn dus ook de tragere student van mbo, hbo en wo meegenomen die nog bezig zijn met hun initiële schoolloopbaan. Terwijl bijvoorbeeld een 24-jarige die een bedrijfsopleiding volgt niet wordt meegenomen. Het CBS heeft daarom de indicator 'postinitieel onderwijs’ ontwikkeld. Hierin wordt de deelname aan opleidingen weergegeven nadat men het initiële onderwijs heeft verlaten. Beide indicatoren laten voor Nederland over de jaren eenzelfde verloop zien. De indicator voor postinitieel onderwijs ligt op een wat lager niveau dan de levenlang leren indicator (CBS Jaarboek onderwijs 2009). 17 18
20
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Figuur 1 Deelname aan 'leven lang leren' ten opzichte van de betreffende bevolkingsgroep, peildatum 2008
Deelname percentage
30 25
basisonderwijs
20
vbo/mavo/vmbo/mbo1
15
havo/vwo/mbo
10
hbo
5
wo
0
Bron: CBS Statline, 25 02-2010
Het aandeel scholingsdeelnemers onder de 'werkzame' beroepsbevolking is nagenoeg even hoog als onder de 'werkloze' beroepsbevolking (respectievelijk 18,5% en 18,3%). Ook is er nauwelijks verschil tussen de deelname onder mannen en vrouwen. Personen in de leeftijdscategorie 25 tot 30 nemen het vaakst deel aan postinitieel onderwijs: 23% van de leeftijdsgroep participeert in levenlang leren. Allochtonen volgen vaker een postinitiële opleiding dan autochtonen, met name de niet-westerse allochtonen. Van hen neemt 21,6% deel aan postinitieel onderwijs. Dit komt doordat zij veel opleidingen doen die te maken hebben met de inburgering en het leren van de Nederlandse taal. Onder westerse allochtonen is de deelname 18,4%, de autochtone bevolkingsgroep kent een relatieve scholingsdeelname van 15,7%. Deelname door bijstandsgerechtigden De Divosa-monitor 2009 onderzocht de belangrijkste belemmeringen van bijstandsklanten om te participeren in arbeid. Ruim 80% van alle bijstandsgerechtigden heeft te maken met belemmeringen. Een belangrijke belemmering is een lage of verouderde opleiding, 22% van de bijstandsgerechtigden heeft daar mee te maken. Voor bijstandsgerechtigden is beroepskwalificerende scholing één van de minst ingezette instrumenten; 8% van het werkdeel wordt daaraan besteed. Als vervolgens gekeken wordt naar de inzet in trajecten voor bijstandsklanten, dan stelt de monitor dat scholing maar weinig wordt ingezet 20 . Deelname aan 'werkgerelateerde cursussen' In Nederland is nog weinig bekend over leeractiviteiten van volwassenen, vooral als die activiteiten buiten het reguliere onderwijs vallen 21 . Het CBS heeft begin 2008 informatie verzameld via het Adult Education Survey (AES) over werkgerelateerde cursussen met een duur van minder dan zes maanden
20 21
Divosa-monitor 2009, pag. 84-85, 107. Paepon, (de belangenvereniging van particuliere onderwijs aanbieders) geeft een cijfermatig beeld van niet-bekostigd onderwijs, maar biedt geen inzicht in deelname door of het aanbod voor laagopgeleiden.
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
21
die men op het moment van interviewen of de 12 maanden daarvoor volgde. De gemiddelde cursusdeelname in Nederland van de totale bevolking van 25 t/m 64 jaar bedraagt in 2008 28%. Voor de werkende beroepsbevolking zijn er verschillende achtergrondkenmerken die van invloed zijn op de mate van cursusdeelname. De belangrijkste staan in tabel 2. Het opleidingsniveau is het meest bepalend voor het wel of niet volgen van een cursus, hoe hoger het opleidingsniveau des te vaker volgt men een cursus. Daarnaast is de bedrijfstak waarin de werknemer werkt van belang. Vooral in de overheidssectoren blijken meer werknemers een cursus te volgen dan gemiddeld 22 . Tabel 2 Cursusdeelname (werkgerelateerd) naar achtergrondkenmerken Opleidingsniveau
Bedrijfstak
Laag
16%
Industrie, delfstoffenwinning en energie
29%
Middelbaar
32%
Handel en horeca
23%
Hoog
51%
Vervoer en communicatie
24%
Financiële en zakelijke dienstverlening
44%
Openbaar bestuur
55%
Arbeidsduur 12 – 19 uur
22%
Onderwijs
51%
20 – 28 uur
32%
Gezondheids- en welzijnszorg
41%
29 – 34 uur
41%
Overig & onbekend
30%
> 35 uur
38% Leeftijd
Arbeidsmarktpositie
25-29 jaar
42%
Vaste arbeidsrelatie
38%
30-34 jaar
42%
Flexibele arbeidsrelatie
21%
35-39 jaar
36%
Zelfstandigen
31%
40-44 jaar
34%
45-49 jaar
36%
50-54 jaar
31%
Grootteklasse Aantal werknemers 1-9
28%
55-59 jaar
31%
Aantal werknemers 10-99
28%
60-65 jaar
29%
Aantal werknemers 110 of meer
40% Bron: CBS
Bron: Denktank 2009, pagina 13.
22
Bron: Denktank werken en leren, Tijd voor ontwikkeling, pag. 11 e.v.
22
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Redenen en belemmeringen bij laaggeschoolden In de AES survey van het CBS is gekeken naar redenen en belemmeringen voor deelname aan cursussen. Er volgt 47% van laaggeschoolde cursisten een cursus om het werk beter te kunnen doen of om meer kans te hebben op het vinden of veranderen van een baan. Veel vaker dan bij hoogopgeleiden spelen bij laaggeschoolden meer passieve redenen, zoals het verplichtende karakter van de cursus of een focus op het behalen van een certificaat. Het lijkt erop dat relatief veel laaggeschoolden door hun werkgever verplicht worden aan de cursus deel te nemen. Tweemaal zoveel laaggeschoolden dan hoogopgeleiden volgen een cursus die een wettelijk erkend diploma oplevert. Driekwart van de laaggeschoolde cursusdeelnemers krijgt het inschrijf-, les- en examengeld vergoed. Zij moeten de cursus vaker geheel of gedeeltelijk zelf betalen, dan de middelbaar- en hoogopgeleiden. Bijna een op de vijf laaggeschoolde cursusdeelnemers krijgt geen enkele vergoeding van de werkgever. Van de hoogopgeleiden krijgt 92% de cursuskosten vergoed 23 . Deelname volwassenen aan de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) De samenwerkende kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (COLO) signaleren dat het aandeel volwassenen in de beroepsbegeleidende leerweg van het mbo in het schooljaar 2009/2010 gestegen is 24 . Men ziet dit als een opmaat voor een leven lang leren. Van de ruim 168.000 deelnemers die dit schooljaar deelnemen aan de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) van het mbo zijn er ruim 65.000 ouder dan 25 jaar. Meer dan 30.000 deelnemers aan de bblopleidingen zijn ouder dan 40 jaar en bijna 3.000 daarvan zijn boven de 55 jaar. De oudere deelnemers zijn voor de helft werkenden die alsnog hun kwalificatie behalen, hun kwalificatie naar een hoger niveau willen brengen of die hun kwalificatie uitbreiden om van baan te kunnen veranderen. De andere helft zijn herintreders die werken en leren willen combineren, omdat ze een inkomen nodig hebben om hun gezin te kunnen onderhouden. De meeste ouderen die deelnemen aan de bbl-opleidingen komen we tegen in de zorg met 12.500 deelnemers boven de 40 jaar. Tweede is de agrarische sector en derde de procesindustrie. Spectaculaire stijger is transport en logistiek. In deze sector is het aantal deelnemers boven de 40 jaar meer dan verdubbeld in vergelijking met vorig jaar tot bijna 2.000. Bijna alle bedrijfstakken laten een groei zien met gemiddeld 16%.
23 24
CBS, Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2009, pag. 27 e.v. Colo Barometer, maart 2010, pag. 2-3.
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Welke stappen neemt iemand om te gaan leren: 1. Bewustwording: iemand wordt zich bewust van de noodzaak tot scholing. Iemand wil iets kunnen of bereiken, maar realiseert zich dat hij hiervoor iets moet leren. Als iemand van zijn baas of uitkeringsinstantie ‘moet’ leren, is een goede communicatie over het hoe en waarom essentieel. 2. Intentie om te leren: diegene gaat denken dat scholing voor hem een haalbare kaart is (bijvoorbeeld door bepaalde informatie of acties die zijn zelfvertrouwen versterken). Zelfvertrouwen is hierin essentieel. Belangrijk daarbij is aan te sluiten bij de competenties die iemand al in huis heeft. Ambassadeurs en scholingsbudgetten kunnen stimulerend werken. 3. Keuze maken: diegene formuleert wat hij wil leren en kiest een cursus/opleiding (de kans dat deze fase succesvol wordt doorlopen hangt af van de informatie en ondersteuning die hij krijgt). Een goede begeleiding hierbij is essentieel, bij voorkeur door een onafhankelijk iemand, dus niet door bijvoorbeeld een leidinggevende (want die heeft ook altijd een andere doelstelling). 4. Leren en blijven leren: diegene volgt een cursus/opleiding en gaat daarna eventueel nog door (de kans dat deze fase succesvol wordt doorlopen hangt af van de effectiviteit van het leren, de aansluiting op de mogelijkheden van de persoon en het rendement). Wat aandachtspunten: leren in de praktijk, korte-termijn-doelen, onder werktijd, succeservaringen organiseren, groepsaanpak (leren in een groep), veilige leeromgeving, beloning na afloop (in welke vorm dan ook). Op al deze vier stappen in het beslissingsproces kunnen ‘instanties’, zoals werkgevers en uitkeringsinstanties, een stimulerende of ondersteunende rol spelen. Bron: Smit, 2005.
‘Natuurlijk heb ik hier ook mensen die zeggen: nou Hans, dat hoeft voor mij allemaal niet, laat mij maar lekker schoonmaken. Die jongens kiezen daar ook voor en dan moet je ook niet zeuren als je over 10 jaar ook nog steeds hetzelfde vloertje staat te schrobben. Dat zijn dan keuzes die je maakt en die moet ik dan ook respecteren aan de ene kant. Maar aan de andere kant is het wel zo dat mensen in ons bedrijf wel mee moeten groeien met het bedrijf, omdat mijn klanten nou eenmaal steeds meer eisen gaan stellen.’ Hans Weijnen, directeur Zweegers Onderhoudsgroep, interview d.d. 18 februari 2010
23
24
3.2
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Welke competenties hebben mensen nodig? Om mee te kunnen in onze samenleving hebben mensen bepaalde competenties nodig. Het gaat dan om vaardigheden die mensen nodig hebben om in diverse situaties te kunnen functioneren: in hun privésituatie, in het werk en in de samenleving. Maar het gaat ook om de competentie om te kunnen leren en zich verder te kunnen ontwikkelen. Veel laaggeschoolde mensen beschikken wel over (enige) vakvaardigheden, maar niet altijd over de basisvaardigheden. Tot de basisvaardigheden behoren tegenwoordig: lezen en schrijven, omgaan met de computer, talenkennis, probleemoplossend vermogen, bereidheid tot samenwerken en leervermogen 25 . Specifiek voor werkenden geldt dat ze ontwikkelingen in hun werk (kunnen) bijhouden en ‘employable’ moeten zijn 26 . ‘Ze denken vaak dat ze dom zijn en schamen zich, omdat ze niet kunnen meepraten over computers en het internet. Sommige mensen zijn werkelijk báng voor computers. Die komen echt met klamme handjes binnen.’ Lydia Woudenberg, initiatiefnemer van ‘De Digibeet’ in Nijmegen over digibeten. Bron: Bosman, J. en Gigengack, D., ‘@@p, noot, muis’, op: www.brabantsdagblad.nl, 1 april 2010.
Werkgevers verwachten van hun aankomende lageropgeleide werknemers vooral dat ze sociaal en communicatief vaardig zijn, dat ze gemotiveerd zijn en dat ze het vermogen en de bereidheid hebben om zich door scholing de vereiste vakvaardigheden eigen te maken. Het enkele gegeven dat een werknemer laaggeschoold is, blijkt voor werkgevers vaak niet van doorslaggevend belang, schoolbaarheid wel 27 . Werknemers in productiefuncties moeten de sociale en communicatieve vaardigheden hebben om zich in een groep te kunnen handhaven. Om instructies te begrijpen, moeten werknemers ook de Nederlandse taal machtig zijn (spreken, verstaan en lezen). Bij dienstverlenende functies worden nog hogere eisen gesteld aan de sociale en communicatieve vaardigheden vanwege het contact met klanten. Kleine bedrijven stellen overwegend hogere eisen aan functies dan grote bedrijven, omdat het takenpakket vaak breder is en er minder begeleiding is 28 .
Hansen, 2004. Smit, 2005. 27 Hansen, 2004. 28 Hansen, 2004. 25 26
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
3.3
25
Hoe leren mensen met een lagere vooropleiding? Leerstijlen Mensen met een lagere vooropleiding leren vaak anders dan hoger opgeleide mensen. Als ze leren via een cursus, moet die cursus voor een laagopgeleid iemand overzichtelijk zijn, met een duidelijke rode draad 29 . Lagergeschoolde mensen zijn vaak gevoelig voor informatie-overload (vinden het moeilijk te shiften), dus daarom moet het thema rechtlijnig en helder bij de cursist worden gebracht. Vaak leert een lagergeschoold iemand graag van een vakman of vakvrouw: iemand die weet waarover hij spreekt. Als we dit koppelen met de leerstijlen van Kolb, dan is een laagopgeleide relatief vaak een zogenaamde ‘beslisser’. De beslisser leert het beste van leeractiviteiten waar 30 : • een duidelijk verband is tussen leren en werken; • hij zich kan richten op praktische zaken; • er technieken worden getoond met duidelijke praktische voorbeelden; • hij de kans krijgt om dingen uit te proberen en te oefenen onder begeleiding van een expert. Als je uitgaat van deze leerstijl, hoe moet scholing van laaggeschoolde mensen er dan uitzien? ‘Het heeft niets met intelligentie te maken, maar je moet zorgen dat die opleiding strookt met het werk wat die jongens doen. Wat ik ze hier vandaag vertel, moeten ze morgen in de praktijk tegenkomen. Zolang je dat enigszins voor elkaar kan krijgen, dan werkt het.’ Hans Weijnen, directeur Zweegers Onderhoudsgroep, interview d.d. 18 februari 2010.
Toepassing in de praktijk Lagergeschoolde mensen zitten meestal niet te wachten op theorie en willen/kunnen ook geen stapels boeken lezen. Hun praktijkgerichte leerstijl vraagt vooral om ‘oefenen’ of gewoonweg ‘doen’. Geschikte leervormen zijn dus: voordoen hoe het niet moet en hoe het wel moet, een filmpje daarover laten zien, cursisten een casus uit de praktijk laten oplossen, cursisten (onder begeleiding) laten oefenen, daar feedback op geven, nogmaals laten oefenen, etc. Vooral internet geeft een scala aan mogelijkheden: e-learning, leerzame TV-programma’s en instructieve filmpjes op YouTube. Door praktijkgericht te leren, wordt de transfer van het geleerde naar de praktijk ook gemakkelijker. Want daar gaat het uiteindelijk om: toepassing van de nieuwe competenties in de praktijk. Dat gaat niet altijd vanzelf, want tussen de leersituatie en toepassingssituatie bestaan vaak verschillen. Voor laaggeschoolde mensen is het zaak om die verschillen zo klein mogelijk te laten. Het echte ‘leren op de werkvloer’ is nog het beste.
Ontleend aan ‘Leerlekkerland’. Hier wordt gesproken over een ‘taakgerichte’. Laaggeschoolde mensen hebben vaak de leerkenmerken van zo’n taakgericht iemand. 30 Zie bijvoorbeeld de informatie over de leerstijlen van Kolb op www.thesis.nl. 29
26
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
‘Veel werknemers willen niet terug naar de schoolbanken, daar hebben ze niet zo’n goede herinneringen aan. Zij hebben behoefte aan eigentijds leren in een context, op de werkplek. Om deze mensen goede scholing te bieden is dus maatwerk nodig.’
Hanneke Berben, voorzitter College van Bestuur van ROC Nijmegen, in: RBO perspectief.
Aansluiten op de competenties van mensen Vanzelfsprekend moeten mensen de competenties hebben om scholing daadwerkelijk te kunnen volgen. Zo zijn er (laaggeschoolde) mensen die niet goed kunnen lezen en schrijven, of die de Nederlandse taal nog niet goed machtig zijn. Een goede intake kan uitkomst bieden. Anderzijds moeten mensen natuurlijk ook geen scholing volgen om dingen te leren die ze al weten en kunnen. Want ook al hebben lagergeschoolde mensen weinig diploma’s, ze kunnen wel veel competenties in huis hebben. Een quick scan, Ervaringsprofiel of een EVC-procedure kunnen dan nuttig zijn. Begeleiding èn zelfsturing Zelfsturing is belangrijk bij het leren: mensen die hun eigen leerproces kunnen sturen, leren beter. Dat geldt ook voor lagergeschoolde mensen. Zij moeten inzicht krijgen in hoe ze hun eigen leren kunnen sturen, hoe ze beter kunnen leren en waarvoor ze het doen 31 . Zeker voor lagergeschoolde mensen, met vaak negatieve leerervaringen, is het belangrijk dat er iemand is op wie zij kunnen terugvallen. Het kan namelijk tegenzitten: iemand kan het niet bijbenen, hij is ontevreden over de docent, hij heeft privéproblemen die belemmerend werken of hij kan het geleerde in de praktijk niet toepassen. Het is handig dat de cursist dan kan terugvallen op iemand anders dan de docent of leidinggevende, bijvoorbeeld op een personeelsfunctionaris. Behapbare stukken Veel lager geschoolde mensen zijn niet gericht op de lange termijn. Een opleiding van jaren is voor hen niet te overzien. Het is daarom belangrijk om de opleiding op te delen in kleine stukken. Iemand volgt dan korte modules die elke keer met een certificaat worden afgesloten. Zo kan iemand gaandeweg zelfs een kwalificatie bij elkaar sprokkelen. En zo kan hij vakmodules ook eenvoudig combineren met modules basisvaardigheden, zoals lezen en schrijven of rekenen. Ook voor mensen met heel negatieve leerervaringen, werkt die stapsgewijze aanpak goed. Als je ze eenmaal over de drempel hebt met een leuke en praktische cursus, kun je er aan werken dat ze zich opscholen. Een cursus computervaardigheden of internetten werkt – nog steeds – voor veel mensen als een goede trigger.
31
De Greef, 2009. In veel educatieve trajecten wordt aan zelfsturing nog (te) weinig aandacht besteed, waardoor het leerresultaat uiteindelijk minder is dan dat het mogelijk is.
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
3.4
27
Wat motiveert mensen om (verder) te leren? Wat motiveert mensen om een cursus te volgen? Wat stimuleert hen om – ook na een cursus – verder te leren? Wat moet je hen in het vooruitzicht stellen? Een beloning Voor laaggeschoolde werknemers werkt een prestatiebeloning goed in de zin dat werknemers dan eerder geneigd zijn aan de scholing mee te doen en die met goed gevolg af te ronden 32 . Maar belonen kan ook door waardering op een andere wijze te tonen: ‘Goed gedaan, ga zo door!’. Mensen willen graag dat hun inspanning en prestatie gezien en gewaardeerd wordt. Certificaten uitreiken Door een diploma of certificaat in het vooruitzicht te stellen, weet een cursist waar hij naar toe werkt. Hiermee krijgt hij een ‘papiertje’ in handen, waarmee hij richting derden kan laten zien wat hij gedaan heeft. Dit versterkt zijn positie op de arbeidsmarkt. Voor veel lagergeschoolde mensen is een formele kwalificatie een stap te ver om in één keer te behalen. Door de opleiding op te knippen in kleine delen en per onderdeel een certificaat uit te reiken, kan een cursist meer succesmomenten beleven. Bij nietkwalificerende opleidingen kan een ‘zelfgemaakt’ certificaat worden uitgereikt. Ook al heeft dit geen formele status, meestal wordt het door cursisten zeer gewaardeerd. ‘Zolang ik mensen hier intern opleidt en een certificaat van Zweegers geef, dan heb je nog niet zo snel het risico dat ze daar morgen mee naar een concurrent kunnen gaan. Want in de buitenwereld heeft dat certificaat niet echt waarde. Maar als ik bijvoorbeeld STEK-gecertificeerd wil zijn als bedrijf, dan moet ik de mensen een erkende opleiding voor airco monteur laten volgen. Dat is een kostbare opleiding, maar daar ontkom je niet aan. Dat zijn ondernemersrisico’s die erin zitten. Als je ergens wilt komen, dan zul je stappen moeten zetten. Ook in opleiden en daar horen risico’s bij.’ Hans Weijnen, directeur Zweegers Onderhoudsgroep, interview d.d. 18 februari 2010.
In het zonnetje Cursisten vinden het overwegend fijn om na succesvolle afronding van de scholing in het zonnetje te worden gezet. Hiermee wordt hun geleverde inspanning erkend. Dat kan bijvoorbeeld door van de uitreiking van certificaten een feestje te maken of een ‘wall of fame’ te maken (een muur met de namen van de gediplomeerden erop). Bijdrage aan het grotere geheel Het gaat niet om de scholing sec; scholing heeft altijd een hoger doel. Het moet bijvoorbeeld leiden tot een hogere productiviteit, betere samenwerking of een grotere participatiegraad. Voor cursisten is het belangrijk dat dit resultaat zichtbaar is. Een manager kan bijdragen aan de zichtbaarheid van het resultaat door hierover te communiceren. Hierdoor krijgt het leren voor de cursist een zinvolle betekenis: hij beseft dat hij daadwerkelijk bijdraagt aan de onderneming.
32
Fouarge, 2010.
28
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
29
4. Werknemers en scholing In hoeverre nemen laaggeschoolde werknemers deel aan scholing? En in hoeverre nemen werkgevers initiatieven om hun laaggeschoolde medewerkers te laten leren? In dit hoofdstuk geven we antwoord op deze vragen. Ook kijken we naar het scholingsaanbod voor werknemers met een lagere vooropleiding en de maatregelen van de rijksoverheid. We beginnen met de vraag waarom het zinvol is om in de scholing van laaggeschoolde werkenden te investeren.
4.1
Waarom investeren in scholing? Middelbaar opgeleide werknemers nemen twee keer zo vaak deel aan scholing dan laaggeschoolde werknemers. Hoogopgeleide werknemers zelfs drie keer zo vaak 33 . Waarom zouden werkgevers en werknemers meer tijd en geld moeten investeren in leren van laaggeschoolde werknemers? Onderzoek is daar heel duidelijk over: scholing leidt tot een hogere productiviteit van werknemers 34 . Een toename van 10% in de investering in bedrijfsopleidingen leidt tot een productiviteitstoename van 0,7% tot maar liefst 73% 35 . Het rendement op ‘bedrijfsgebonden leren’ is dus zo hoog ‘dat je er moeilijk te veel aan kunt doen’ 36 . En omgekeerd: onvoldoende competenties bij werknemers zetten een rem op de innovatiekracht van het bedrijfsleven. Scholing blijkt bij laaggeleide werkenden vooral bij te dragen aan de interne inzetbaarheid; het leidt er niet zozeer toe dat werknemers van werkgever veranderen. Het risico dat een lager geschoolde werknemer na scholing naar de concurrent gaat, is niet zo groot. Het zijn met name de hoger opgeleiden die rendement uit scholing halen in de vorm van mobiliteit naar een beter betaalde baan 37 . Ook de lagergeschoolde werknemers zelf profiteren van scholing 38 : • ze ontvangen veelal op enig moment een hoger loon, vaak al binnen een paar jaar 39 ; • ze verbeteren hun arbeidsmarktperspectief, waardoor de kans op werkloosheid kleiner wordt 40 . Kortom, zowel de werkgever als de werknemer profiteert van een investering in scholing van die lagergeschoolde werknemer.
Hier is gekeken naar de deelname aan ‘werkgerelateerde cursussen’, zie tabel 2 in hoofdstuk 3. Fouarge, 2010. de omvang van deze verhoging is echter niet vast te stellen (onderzoeken geven verschillende uitkomsten aan). Het effect van scholing op de productiviteit specifiek voor laagopgeleiden is echter niet onderzocht. 35 Groot, 2009b. 36 Groot, 2009a. 37 Fouarge, 2010, conclusies op basis van andere onderzoeken. 38 Fouarge, 2010. 39 Deelname aan bedrijfsopleidingen leidt tot een loongroei van 1 tot 8%. Bron: Groot, 2009b. 40 Dit effect treedt alleen op bij jongere werknemers (tot 35 jaar, 4,3% minder kans op werkloosheid na twee jaar) en oudere werknemers (vanaf 45 jaar, 3,6% minder kans); bij de tussencategorie is er geen effect. De kans op niet-werkloosheid neemt bij laagopgeleiden in de jaren na de cursusdeelname overigens toe (tot 4,9 % minder kans na 10 jaar) in tegenstelling tot bij de andere opleidingsniveaus. 33 34
30
4.2
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Wat doen werkgevers aan scholing van hun werknemers? HRM-beleid Lageropgeleide werknemers nemen veel minder deel aan cursussen dan hoger opgeleide werknemers. Dat is in ieder geval deels te wijten aan hun werkgever. Werkgevers stimuleren hun laaggeschoolde werknemers namelijk minder om cursussen te volgen dan hun hooggeschoolde werknemers. Lagergeschoolde werknemers krijgen ook minder feedback van hun werkgever over ontwikkel- en doorgroeimogelijkheden 41 . Laagopgeleide werknemers hebben minder vaak een POP-plan en er worden minder vaak functioneringsgesprekken gehouden waarin scholing/loopbaanontwikkeling een item is 42 . Kortom: werkgevers (vooral in het mkb) richten zich minder op de ontwikkeling en groei van laaggeschoolde medewerkers dan van hun hoger geschoolde medewerker. Cultuur van leren In veel bedrijven, vooral in het mkb, is er geen leercultuur: loopbaan en scholing zijn geen gespreksonderwerpen. Leidinggevenden zien niet altijd het nut in van scholing. Veel werkgevers weten ook niet hoe ze lagergeschoolde werknemers ‘in beweging’ moeten krijgen. Vaak vinden ze het al lastig om hen voor een functiegerichte scholing te motiveren 43 . Voor zover lager geschoolde werknemers meedoen aan een cursus, komt het initiatief hiervoor vaker van de werkgevers, vaak in de verplichtende vorm 44 . Dan zegt de directie welke opleidingen het personeel moet volgen, niet zelden zonder duidelijkheid te geven over het hoe en waarom. Dan is het ook niet vreemd als werknemers niet graag meedoen. 45 Informeel leren als alternatief Het meeste leren werknemers niet tijdens scholing, maar gewoonweg op de werkplek. Als we alle tijd die werkenden besteden aan leeractiviteiten bij elkaar optellen, dan blijkt dat 94% van die tijd betrekking heeft op ‘learning bij doing’ en slechts 6% op het volgen van scholing 46 . Maar niet elke werknemer leert op de werkplek evenveel. Werknemers die uitdagend werk hebben, samenwerken en een zekere vrijheid hebben om hun taken uit te voeren, leren over het algemeen meer op de werkplek dan werknemers die hoofdzakelijk routinematige taken hebben47 . Het zijn dan ook vooral de hoger opgeleiden die op de werkplek leren, meer dan de lager opgeleiden. Laagopgelei-
Van de laagopgeleide werknemers vindt 23% dat hun werkgever hen stimuleert om cursussen te volgen (middelbaar opgeleiden 27% en hoger opgeleiden 29%). 31% van de laagopgeleiden vindt dat hun werkgever hen niet tot scholing stimuleert ( 24% van de middelbaar opgeleiden en 20% van de hoger opgeleiden). 34% van de laagopgeleide werknemers vindt dat ze geen feedback krijgt van de werkgever over ontwikkel- en doorgroeimogelijkheden (26% van de middelbaar opgeleiden en 28% van de hoger opgeleiden). Bron: Fouarge, 2010. 42 Fouarge, 2009. 43 Smit, 2005. 44 43% bij de lager opgeleiden versus 32% bij hoger opgeleiden. Bron: Fouarge, 2010. 45 Smit, 2005. 46 Bron: het persbericht ‘Blijf investeren in menselijk kapitaal!’ van de Maastricht University van 6 april 2010, naar aanleiding van de presentatie van Andries de Grip, directeur van het Netwerk Sociale Innovatie, tijdens een bijeenkomst van de Denktank van het NSI. 47 Denktank, 2009. 41
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
31
de werknemers besteden namelijk minder werktijd aan taken waarvan ze kunnen leren en werken meer op routine 48 . ‘Binnen arbeidsorganisaties is een toenemende belangstelling te zien voor innovatie en zogenaamd informeel leren. Daarbij gaat het om leerprocessen die de verbetering van de dagelijkse arbeid ondersteunen, een reflexie op het eigen werk en de ervaring die daarin wordt opgedaan. Aan de vraagzijde wordt een verdere ontwikkeling van het leven lang leren geremd door een nog onvoldoende op de lange termijn gerichte articulatie van de vraag door organisaties.’
Bron: Denktank, 2009, pag. 32.
CAO-afspraken Sociale partners maken in CAO’s afspraken met elkaar over scholing. In nagenoeg alle CAO’s is iets over scholing opgenomen. De meeste afspraken hebben betrekking op functiegerichte scholing (93% van de onderzochte CAO’s). Afspraken over basisvaardigheden – van belang voor vooral laagopgeleide werknemers – worden daarentegen nauwelijks gemaakt: slechts 6% van de CAO’s bevat afspraken over cursussen Nederlands en 18% afspraken over algemene scholing49 . Ook bevatten veel CAO’s instrumenten waarmee het leren kan worden bevorderd. Zo bevat driekwart van de CAO’s afspraken over ontwikkelingsplannen en in bijna 40% over loopbaanadvisering. De vraag is echter in hoeverre de laaggeschoolde werknemers hiervan profiteren. Specifiek voor laagopgeleide werknemers is in de CAO’s niet veel opgenomen, terwijl juist deze groep extra stimulansen (of de verplichting) nodig heeft zich te laten scholen. Dan is het wrang dat blijkt dat juist lagergeschoolde werknemers vaker hun cursusgeld (deels) zelf moeten betalen dan middelbaar en hoger opgeleiden, terwijl die laatste groepen meestal meer verdienen. Verschillen tussen sectoren In hoeverre de verschillende sectoren investeren in de scholing van werknemers, is niet bekend. Wel zijn onlangs vier sectoren met elkaar vergeleken: de metalektro, de bouw, het beroepsgoederenvervoer en de vlees- en vleeswarenindustrie 50 . Daaruit blijkt dat: • een strak en rigide productieproces leidt tot weinig leren op de werkplek en ook tot een lage deelname aan cursussen en opleidingen; • een productieomgeving waarin vakmanschap van werknemers centraal staat, leidt tot hoge instroomeisen (kwalificaties) van nieuwe medewerkers; • bedrijven die minder kunnen vertrouwen op instroom van nieuwe medewerkers vanuit het initieel onderwijs (schoolverlaters), maar hun medewerkers vanuit andere groepen moeten recruteren (werkzoekenden, buitenlanders), zelf meer ‘initiële trajecten’ (zoals een cursus Nederlands) verzorgen; • nieuw beleid of wet- en regelgeving rondom (bijvoorbeeld rondom veiligheid of het ‘nieuwe rijden’) leiden tot een hogere scholingsgraad. Fouarge, 2010. Najaarsrapportage CAO-afspraken 2009. 50 Gielen, 2009. 48 49
32
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Sectoren die in staat zijn de individuele werknemers als centrale actor te positioneren en tegelijkertijd op sectorniveau ‘massa’ weten te organiseren voor professionele ondersteuning en facilitering, hebben de goede randvoorwaarden om een leven lang leren te realiseren. Daar waar het sectorniveau meer gefragmenteerd is en het organisatiebelang prevaleert boven het individueel belang, komt een leven lang leren moeizaam van de grond 51 . ‘De hoofdconclusie (…) is dat er in Nederland nog onvoldoende aandacht besteed wordt aan de empowerment van het individu om zijn eigen leven lang leren vorm te geven. In de sectoren vinden we veel scholingsbeleid op sectorniveau dat met name vanuit het perspectief en het belang van de bedrijven geformuleerd is. Dat komt enerzijds sectoroverschrijdende aspecten van een leven lang leren niet ten goede en doet anderzijds te weinig recht aan de persoonlijke motieven voor een leven lang leren. De Bouw laat zien dat van het equiperen van werknemers effect verwacht mag worden.’ Bron: Gielen, 2009, pag. 65.
4.3
Wat is het scholingsaanbod voor werknemers? Het scholingsaanbod Wie geven de scholing aan werknemers? Dat zijn vooral private scholingsaanbieders; het publieke aandeel is veel kleiner. Van de ruim 1,4 miljoen deelnemers (waaronder ook niet-werkenden) aan postinitieel onderwijs volgt driekwart scholing die wordt aangeboden door een particuliere aanbieder 52 . Het gaat vooral om bedrijfsgerelateerde scholing 53 . Er zijn veel aanbieders op de markt van postinitiële scholing. Deze markt is niet transparant. Werkgevers weten vaak ook niet waar ze terecht kunnen. Niet onderzocht is in hoeverre particuliere scholingsinstellingen ook cursussen in basisvaardigheden aanbieden. Ook is onbekend of het scholingsaanbod aansluit bij de leerkenmerken van mensen met een lage vooropleiding. Onder de particuliere opleidingen vallen ook de brancheopleidingen 54 . Deze brancheopleidingen geven meestal algemene branchegerichte opleidingen en cursussen. Per saldo zijn het vooral de grotere bedrijven die hiervan profiteren 55 . Voor specialistische opleidingen (maatwerk) kunnen bedrijven veelal niet bij de brancheopleidingen terecht. Ook kunnen bedrijven niet bij een andere brancheopleiding terecht dan waar zij bij zijn aangesloten. Er zitten dus schotten tussen de branches. Dat heeft een remmende invloed op de scholing van werknemers buiten de eigen branche. Over de effectiviteit van de opleidingsfondsen, waaruit de brancheopleidingen grotendeels bekostigd worden, is weinig bekend 56 . Of van de vele honderden miljoenen euro’s die via deze fondsen worden verdeeld, de lageropgeleide werknemers naar rato profiteren, valt dus niets te zeggen. Gielen, 2009. Denktank, 2009. 53 Van de ruim 1,4 miljoen deelnemers aan postinitieel onderwijs in 2005 volgden ruim 1,3 miljoen deelnemers een bedrijfsopleiding. Bron: Denktank, 2009. 54 Meer dan 85% van alle werknemers werkt bij een bedrijf dat is aangesloten bij een O&O-fonds. 55 Er zijn zo’n 140 sectorfondsen; ruim 85% van de werknemers valt onder zo’n fonds. Over de effectiviteit van O&O-fondsen in het stimuleren van scholing is weinig tot niets bekend. Bron: Groot, 2009a. 56 Groot, 2009a. 51 52
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
33
De mbo-beroepsopleidingen worden overwegend gebruikt als initieel onderwijs, dus voor jongeren. Vooralsnog is het aandeel volwassenen beperkt, maar hun aandeel neemt wel toe, vooral in de beroepsbegeleidende leerweg (lerend werken), in 2009 zelfs met 16%. Inmiddels is zo’n 20% van de bbl’ers een 25+ werknemer die zich laat opscholen 57 . Voor werknemers met werkervaring, maar zonder diploma’s, biedt het Ervaringscertificaat goede kansen. Hiermee kunnen zij hun opleidingstraject verkorten. Halverwege 2009 waren zo’n 27.000 ervaringscertificaten afgegeven 58 , deels aan werknemers. EVC voor de laagste kwalificatie (niveau 1) lijkt echter weinig nut te hebben: het kost te veel tijd/geld en levert weinig op. Advies en begeleiding Vraag en aanbod op de scholingsmarkt komen niet altijd gemakkelijk bij elkaar. Zo weten bijvoorbeeld veel bedrijven nauwelijks wat er in opleidingsland te koop is, wat dat kost en hoe je dat kan bekostigen. Bovendien verschilt het opleidingsaanbod per regio en sector 59 . Om vraag en aanbod beter bij elkaar te brengen, zijn daarom diverse ‘makelaars’ actief: • leerwerkloketten, waarbij werkgevers en werknemers terecht kunnen voor met name duale trajecten (leren en werken), EVC en EVP; • branche servicepunten: leerwerkloketten voor specifieke branches; • sectorale loopbaanadviseurs: in sommige sectoren kunnen bedrijven en werknemers gebruik maken van sectorale loopbaanadviseurs, zoals in de bouw, het onderwijs en de gemeenten; • loopbaanfaciliteiten van de vakbonden voor hun leden; • private loopbaanadviseurs.
4.4
Wat doet de rijksoverheid? Fiscale faciliteiten voor werkgevers Werkgevers kunnen de scholingskosten van hun werknemers in mindering brengen op hun inkomsten- of vennootschapsbelasting, waaronder ook (tot bepaalde hoogte) de kosten van het Ervaringscertificaat of mbo-opleiding. In hoeverre dit scholing stimuleert, is nooit onderzocht. Wél bestond enkele jaren geleden een extra aftrekmogelijkheid van scholingskosten voor 40-plussers. Deze regeling leidde er echter niet toe dat werkgevers meer investeerden in de scholing van hun 40+ werknemers 60 . Die regeling is inmiddels afgeschaft. Fiscale faciliteiten voor werknemers Werknemers kunnen hun (beroepsgerichte) scholingskosten aftrekken van de inkomstenbelasting, maar hier maakt maar 2% van de bevolking gebruik van 61 . Het ligt niet voor de hand te veronderstelColo Barometer van stageplaatsen- en leerbanenmarkt maart 2010. Er zitten grote verschillen tussen de sectoren. De zorgsector heeft veruit de meeste volwassen deelnemers. 58 Bron: artikel ‘Vijf vragen aan staatssecretaris Marja van Bijsterveldt: ‘Ervaringscertificaat kan beter’’ van J. Buevink van VNONCW op www.vno-ncw.nl. 59 Grijpstra, 2009. Hier gaat het om bedrijven aan wie ETV of deeltijd-WW is toegekend. 60 Groot, 2009b. 61 Groot, 2009a. 57
34
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
len dat dit laagopgeleiden zijn. Daarnaast kunnen werknemers hun spaarloon- en levensloopregeling benutten voor scholing. In hoeverre de spaarloonregeling hiervoor wordt benut is onbekend, maar de levensloopregeling wordt nauwelijks benut voor scholing 62 . ‘Fiscale instrumenten lijken over het algemeen een klein bereik te hebben. Het zijn niet de meest geschikte instrumenten om scholing van laagopgeleiden te stimuleren; laagopgeleiden hebben namelijk vaak weinig belastbaar inkomen of besparingen. Bovendien spelen bij de beslissing van laagopgeleiden om scholing te volgen niet alleen financiële overwegingen een rol (…), maar vaak ook een lage motivatie, slechte ervaringen met scholing etc.’ Bron: Denktank, 2009, pag. 38.
Scholingsbudgetten voor werknemers Individuele scholingsbudgetten blijken voor laaggeschoolde mensen een goed stimuleringsinstrument. Een individueel scholingsbudget vergroot vooral de scholingsmogelijkheden voor werknemers die bij hun werkgever minder vaak in aanmerking komen voor scholing, zoals lagergeschoolde werknemers 63 . Een meerderheid van de laaggeschoolde mensen die gebruik maken van een individueel scholingsbudget zou zonder dat budget geen scholing hebben gevolgd 64 . In een aantal CAO’s is het individueel scholingsbudget wel opgenomen, maar in de praktijk lijkt het instrument nog niet noemenswaardig te worden ingezet. De rijksoverheid studeert nog op de eventuele invoering van scholingsbudgetten. Scholingsverplichting bij WTV en deeltijd-WW Bedrijven die werktijdverkorting en deeltijd-WW hebben toegekend gekregen, moeten verplicht het desbetreffende personeel bijscholen. Deze scholingsverplichting blijkt bedrijven een impuls te geven en versterkt de scholingscultuur. Bedrijven moeten namelijk een scholingsplan maken voor àlle betrokken medewerkers. Daarmee komt scholing ook in beeld voor die medewerkers die anders minder kans op een scholingstraject zouden hebben gehad, zoals lagergeschoolden. In de praktijk gaat het vooral om interne en kortdurende trainingen 65 . Stimuleringsregeling leercultuur Half 2010 wordt er – gedurende anderhalf jaar – een stimuleringsregeling van kracht voor 500 mkbbedrijven om te werken aan hun leercultuur. Deze bedrijven ontvangen gratis ondersteuning en advies over de wijze waarop zij het leren op het werk kunnen bevorderen. Doel hiervan is dat mkbbedrijven de mogelijkheden voor leren binnen hun bedrijf verder ontwikkelen en investeren in de inzetbaarheid van hun medewerkers door middel van bijvoorbeeld scholing. MKB-Nederland voert de regie over het project en gaat met een aantal geselecteerde branches bedrijven werven.
Denktank, 2009. Groot, 2009b. 64 Groot, 2009b en Dagevos, 2009. 65 Grijpstra, 2009. 62 63
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
35
Sociale innovatie Technologische innovatie kan niet zonder sociale innovatie. Uiteindelijk zijn het de mensen die het moeten doen. Om de Nederlandse concurrentiepositie te behouden, moet er steeds ‘slimmer’ gewerkt wordt. Recent is daarom de MKB Krachtcentrale gelanceerd: een programma om 1.000 bedrijven slimmer te laten werken, met name door de productiviteitsgroei te vergroten door vakmanschap en talenten van medewerkers beter te benutten. De MKB Krachtcentrale helpt adviseurs, ondernemers en werknemers om ‘slimmer werken’ in de praktijk toe te passen. De MKB Krachtcentrale wordt uitgevoerd door NCSI en Syntens. Europese subsidieprogramma’s Met Europese subsidieprogramma’s ondersteunt de overheid bedrijven (via de sectorfondsen) die in scholing van werknemers willen investeren. Deze subsidieprogramma’s blijken een positief effect te hebben op het scholingsvolume. Ook leidt het – in vergelijking tot fiscale faciliteiten – tot een grotere toename van scholing van mensen die anders geen scholing zouden hebben gevolgd 66 . Omscholingsbonus Werkgevers die een lagergeschoolde werkloze in dienst nemen en diegene vervolgens bijscholen, komen in aanmerking voor de omscholingsbonus. Van deze regeling wordt echter weinig gebruik gemaakt. Daarom heeft de overheid de regeling recent verruimd voor middelbaar en hoger opgeleiden. Leerwerkloketten De rijksoverheid stimuleert de oprichting van de leerwerkloketten oftewel Servicepunten Leren en Werken. Brabant heeft er zes, die de hele provincie bedienen. De subsidiëring van de leerwerkloketten door de rijksoverheid loopt ten einde. Dan zullen de samenwerkingspartners dit zelf moeten financieren, waarbij UWV WERKbedrijf waarschijnlijk als trekker zal fungeren. De praktijk zal uitwijzen welke consequenties dit heeft.
4.5
Hoe kunnen we de vraag naar scholing vergroten? Wat kan een werkgever doen? Een werknemer met een lagere vooropleiding leert vaak pas als het ‘moet’. Vaak mist hij de intrinsieke motivatie om iets te gaan leren 67 . Laaggeschoolde werknemers gaan dus niet ‘vanzelf’ een cursus volgen. Wil je deze groep aan het leren krijgen, dan zul je als werkgever zelf in actie moeten komen. Want ze willen best wel leren, maar je zult dan wel randvoorwaarden moeten scheppen.
66 67
Denktank, 2009. Leerlekkerland, 2008.
36
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
De volgende manieren zijn effectief om de scholingsdeelname van de laaggeschoolde werknemers te bevorderen 68 : • Maak werknemers bewust van de noodzaak van scholing, toon het nut aan van het volgen van een cursus voor zowel het bedrijf als de werknemer zelf, zowel nu als in de toekomst. • Stel de scholing gewoonweg verplicht, betaal de scholingskosten of stel een scholingscheque ter beschikking 69 . • Pas HRM-instrumenten toe, vooral: houd functioneringsgesprekken en stel persoonlijke ontwikkelplannen op. Maak een werknemer meer zelf verantwoordelijk voor zijn werk en loopbaan, met ‘uitdagende’ vragen zoals: hoe wil jij je werk doen, wat wil je eigenlijk, hoe kunnen wij jou daarbij helpen? 70 . • Stel een financiële beloning in het vooruitzicht of beloon op een andere wijze 71 . • Zorg ervoor dat werknemers – ook als zij de scholing volgen – aansluiting houden bij de sociale groep waar ze bijhoren (met name hun collega’s), dus dat ze niet als een ‘buitenbeentje’ worden beschouwd. • Richt binnen het bedrijf een ‘open leercentrum’ in, met de nodige begeleiding. Ambassadeurs kunnen hierin een goede rol spelen: werknemers die hun collega’s informeren over scholingsmogelijkheden en hen stimuleren en ondersteunen om weer te gaan leren. En als een werknemer eenmaal scholing volgt, kijk dan samen met hem hoe en waar hij het geleerde kan toepassen, wie hij daarbij kan betrekken en hoe. Zo kan een werkgever bevorderen dat de nieuwe competenties daadwerkelijk worden benut. Hier ligt ook een taak voor de scholingsinstelling. Wat kunnen overheid en sociale partners doen? Werknemers met een lagere vooropleiding moeten het hebben van hun werkgevers, maar ook zij investeren te weinig in het leren van hun lagergeschoolde werknemers. Hoe kunnen overheid en sociale partners ervoor zorgen dat werknemers en werkgevers wél gaan investeren? De rijksoverheid maakt een goed begin met twee nieuwe maatregelen: de stimuleringsregeling rondom de leercultuur en de MKB-krachtcentrale. Hiermee kunnen 1.500 mkb-bedrijven worden bereikt. De acties rondom de Ervaringsprofielen en Ervaringscertificaten bieden ook goede mogelijkheden. Deze maatregelen zullen echter niet ‘vanzelf’ leiden tot een fundamentele opscholing van de lagergeschoolde werknemers, eenvoudigweg, omdat ze onvoldoende aansluiten op de drijfveren van lagergeschoolde werknemers om weer te gaan leren. Daarom is er meer nodig. Er is vooral een mix van maatregelen nodig om lagergeschoolde mensen meer aan het leren te krijgen; één actie is ontoereikend om een verschil te maken.
Fouarge, 2010 en Smit, 2005. Scholingscheques voor werknemers hebben tot effect dat werknemers vaker zelf het initiatief nemen tot scholing, scholing vaker buiten werktijd plaatsvindt, scholing vaker niet werkgerelateerd is en dat werknemers gemotiveerder zijn om scholing te volgen. Bron: Groot, 2009a. Een goede informatievoorziening over de mogelijkheden van het budget is een must. 70 Gielen, 2009. 71 Die toepassing van HRM-instrumenten hebben overigens geen effect op de bereidheid tot scholingsdeelname van werkenden, maar wel op de feitelijke deelname aan scholing. Prestatiebeloning werkt vooral voor laagopgeleide werknemers. Bron: Fouarge, 2010. 68 69
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
37
De overheid kan substantieel verschil maken: • door het individueel scholingsbudget te introduceren voor alle laaggeschoolde werknemers om zich op te scholen tot (zo mogelijk) startkwalificatieniveau, waaronder ook de basisvaardigheden; • door werkgevers – waar mogelijk – te verplichten om hun laaggeschoolde werknemers te scholen tot (zo mogelijk) startkwalificatieniveau, waaronder ook de basisvaardigheden (en eventueel omgekeerd, in de vorm van een wederzijdse scholingsaanspraak); • door roc’s expliciet de opdracht te geven hun aanbod aan educatie en beroepsopleidingen af te stemmen op de wensen en mogelijkheden van lagergeschoolde, volwassen werknemers. Denk daarbij aan het modulair opbouwen van de beroepsopleidingen, het introduceren van toeleidingstrajecten (opstapjes) en het bieden van onderwijs in basisvaardigheden; • door te checken of het eigen beleid (wetgeving, stimuleringsregelingen) effectief is voor met name de laaggeschoolde werknemers. ‘In de toekomst zal er alleen nog werkzekerheid zijn voor medewerkers met minimaal een WEB-2 niveau. Okay, in tijden van hoogconjunctuur zullen ook werknemers onder dit niveau aan de bak komen. Maar om duurzaam inzetbaar te blijven is WEB-2 een minimumeis – alles wijst erop dat voor de meerderheid van de werknemers WEB-3 niveau de ondergrens zal worden. Kortom: een diploma is mooi, maar geen eindstation. (…) Voor wie werkzekerheid wil, is voldoende actuele scholing een keiharde noodzaak.’ Frank Visser, landelijk projectleider Certificering Vakmanschap bij Philips, in: jaarverslag Certificering Vakmanschap 2009, pag. 5.
Ook sociale partners kunnen een fundamenteel verschil maken, minimaal door bovenstaande te omarmen. Daarnaast zouden sociale partners een bijdrage kunnen leveren: • door schotten tussen opleidingsfondsen weg te halen: als een werkgever bijdraagt aan het ene fonds, zou hij ook bij brancheopleidingen van een ander fonds terecht moeten kunnen; • door de fondsen meer dan evenredig ten goede te laten komen aan laaggeschoolde werknemers en vanuit de fondsen ook opleidings- en verletkosten (deels) te vergoeden voor opleidingen/cursussen rondom basisvaardigheden; • door vanuit de sociale partners advies en begeleiding over scholing en loopbaan te organiseren en faciliteren, bij voorkeur sectoroverstijgend; • door te checken of het eigen beleid (CAO-afspraken, O&O-fondsen) effectief is voor met name de laaggeschoolde werknemers. Tot nu toe wijst de Stichting van de Arbeid de wettelijke scholingsplicht echter af en vindt dat de introductie van het individueel scholingsbudget moet worden overgelaten aan de sociale partners zelf. De lagergeschoolde werknemers worden daarmee in de kou gezet.
38
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
39
5. Werkzoekenden en scholing In hoeverre nemen laaggeschoolde werkzoekenden deel aan scholing? En in hoeverre nemen uitkeringsinstanties (gemeentelijke Sociale Diensten en UWV WERKbedrijf) initiatieven om hun laaggeschoolde cliënten te laten leren? In dit hoofdstuk geven we antwoord op deze vragen. Ook kijken we naar het scholingsaanbod voor werkzoekenden met een lagere vooropleiding en de maatregelen van de rijksoverheid. We beginnen met de vraag waarom het zinvol is om in de scholing van laaggeschoolde werkzoekenden te investeren.
5.1
Waarom investeren in scholing? Er is weinig bekend over de scholingsdeelname van laaggeschoolde werkzoekenden; er bestaan hierover geen cijfers. Wel is helder dat werkzoekenden doorgaans niet of nauwelijks in hun eigen scholing investeren. Het zijn de instituties die meestal vóór hen scholing inkopen: de gemeentelijke sociale diensten of UWV WERKbedrijf, al dan niet via inschakeling van re-integratiebedrijven. Waarom zouden de uitkeringsinstanties meer tijd en geld moeten investeren in leren? Het antwoord is helder: omdat werkzoekenden hierdoor een sterkere positie op de arbeidsmarkt krijgen. Onderzoek wijst namelijk uit dat (vooral) beroepsgerichte scholing een effectief instrument is: het vergroot substantieel de kans op werk 72 . En omgekeerd: onvoldoende competenties leiden steeds vaker tot structurele werkloosheid en maatschappelijke uitsluiting, met alle ongewenste gevolgen van dien, zoals armoede en een minder goede gezondheid. ‘Als we aan onze leden (gemeentelijke sociale diensten, HK) vragen wat voor de mensen in hun kaartenbakken de belemmeringen zijn bij het vinden van werk, dan is het antwoord voor één op de vijf mensen: lage en/of verouderde scholing, vaak in combinatie met fysieke en psychische belemmeringen. Scholingsverplichting is daarom een belangrijke component om de afstand van deze mensen niet verder te vergroten.’ Réne Paas, voorzitter Divosa, in: RBO perspectief.
72
RWI, 2009b. Naast beroepsgerichte scholing blijkt ook bemiddeling een effectief instrument te zijn.
40
5.2
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Wat doen gemeenten en UWV aan scholing van hun cliënten? Scholing via gemeenten Ondanks de bewezen effectiviteit van beroepsgerichte scholing, wordt scholing door gemeenten weinig ingezet 73 . Zij willen dat werkzoekenden zo snel mogelijk aan het werk gaan. Dit vertaalt zich in de aanbesteding van re-integratietrajecten, waarin het vooral draait om werken en waarin scholing weinig aandacht krijgt 74 . Het is ook sterk de vraag of de (scholings)behoefte van de cliënt de leidraad is voor de keuze van reintegratietrajecten. Kijken we bijvoorbeeld naar de inburgering, dan zien we dat gemeenten inburgeringstrajecten inkopen op grond van eigen inzichten en minder op grond van behoeften van inburgeraars 75 . ‘Wat mooi zou zijn is dat vanuit gemeenten echt bereidheid zou komen om te kijken naar hun WWB-bestanden. Ze zeggen dat ze die kennen, maar ik ben er niet van overtuigd dat dat zo is. Wie zijn het, wat zijn hun hang-ups, wat kunnen ze?’ Thecla van Hoogstraten, directeur Ster College van ROC Eindhoven, interview d.d. 23 februari 2010.
Scholing via het UWV Het UWV hanteert een scholingsprotocol waarin is opgenomen wanneer consulenten scholing voor werkzoekenden mogen inzetten. Algemene leidraad is dat de scholing noodzakelijk is voor het verkrijgen van een baan en dat de scholing gericht is op beroepen waarnaar op de arbeidsmarkt vraag is. Het is onduidelijk welk effect het scholingsprotocol heeft op de scholingsdeelname van UWVcliënten. Wel concludeert het UWV dat voor klanten voor wie scholing als een zelfstandig instrument wordt ingezet, dit vaker naar werk leidt in vergelijking tot scholingen die een onderdeel zijn van een re-integratietraject 76 . Ook blijkt dat als cliënten zelf de beschikking krijgen over een reintegratiebudget (IRO), zij meer scholing inkopen dan als het UWV voor hen beslist 77 . Dus werkzoekenden die zelf hun re-integratietraject mogen inrichten, kiezen vaker voor scholing. In hoeverre dit ook voor laaggeschoolde werkzoekenden geldt, is onduidelijk.
Divosa monitor 2009, p. 84-85 en 107. Er zijn geen harde cijfers voorhanden over de inzet van scholing voor werkzoekenden. 8% van alle re-integratietrajecten zijn gekoppeld aan beroepsgerichte scholing. Maar daarnaast kan scholing ook geïntegreerd zijn in re-integratietrajecten en daarover zijn geen cijfers beschikbaar. Bron: RBO perspectief, 2009. 75 Maanen, 2009. 76 Zie de notitie ‘Scholingsbeleid UWV (versie 8 september 2008)’. 77 Denktank, 2009. Onduidelijk is in hoeverre dit ook voor lagergeschoolde werkzoekenden geldt. 73 74
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
5.3
41
Wat is het scholingsaanbod voor werkzoekenden? Het scholingsaanbod In de bbl-opleiding worden leren en werken direct aan elkaar gekoppeld; dit is in beginsel dus een geschikt traject voor laaggeschoolde werkzoekenden. Circa 20% van de bbl’ers bestaat momenteel uit ‘oudere’ (25+) werkzoekenden/herintreders en hun aantal groeit 78 . Sommige brancheopleidingen zijn toegankelijk voor werkzoekenden, waarvan de kosten dan grotendeels betaald worden vanuit de scholingsfondsen 79 . Roc’s hebben ook afdelingen voor educatie, die cursussen verzorgen voor met name lagergeschoolde mensen en anderstaligen, in opdracht van de gemeenten 80 . In hoeverre hiervan werkzoekenden gebruik maken, verschilt per gemeente. Voor het overige volgen werkzoekenden scholing bij particuliere scholingsinstituten. Daarnaast zijn er nog vijf scholingsinstituten in Nederland die specifiek bedoeld zijn voor mensen met een handicap. Advies en begeleiding Vraag en aanbod op de scholingsmarkt komen niet altijd gemakkelijk bij elkaar. Voor uitkeringsinstanties is vaak niet zonneklaar of scholing nodig/gewenst is en – zo ja – welke scholing dat precies moet zijn. Voor uitkeringsinstanties en werkzoekenden zijn de volgende adviseurs actief: • leerwerkloketten, waarbij UWV, sociale diensten en werkzoekenden terecht kunnen voor met name duale trajecten (leren en werken), EVC en EVP; • branche servicepunten: leerwerkloketten voor specifieke branches; • competentie test centra (CTC): advisering aan UWV WERKbedrijf over de competentieontwikkeling (met name niet beroepsgericht) van werkzoekenden; • onafhankelijke arbeidsadviseurs en private loopbaanadviseurs.
5.4
Wat doet de rijksoverheid? Fiscale regelingen voor werkzoekenden Werkzoekenden kunnen theoretisch hun (beroepsgerichte) scholingskosten aftrekken van de inkomstenbelasting. 2% van alle mensen benut deze mogelijkheid. Het ligt niet voor de hand te veronderstellen dat laaggeschoolde werkzoekenden – met een veelal niet al te hoge uitkering – hiervan gebruik maken. Europese subsidieprogramma’s Met Europese subsidieprogramma’s ondersteunt de overheid onder andere gemeenten en UWV die in scholing van hun werkzoekenden willen investeren. Deze subsidieprogramma’s blijken een positief effect te hebben op het scholingsvolume 81 .
Colo Barometer van stageplaatsen- en leerbanenmarkt maart 2010. Meer dan 85% van alle werknemers werkt bij een bedrijf dat is aangesloten bij een O&O-fonds 80 Kasperkovitz, 2009. 81 Denktank, 2009. 78 79
42
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Ervaringscertificaat Voor werkzoekenden met werkervaring, maar zonder diploma’s, bieden het Ervaringsprofiel (EVP) en het Ervaringscertificaat (EVC) goede kansen. Hiermee kunnen zij hun opleidingstraject verkorten. Halverwege 2009 waren er zo’n 27.000 ervaringscertificaten afgegeven 82 , deels aan werkzoekenden.
5.5
Hoe kunnen we de vraag naar scholing vergroten? Wat kunnen UWV en gemeenten doen? Een laaggeschoold iemand leert vaak als het ‘moet’. Een werkzoekende met een lage vooropleiding schoolt zich bijvoorbeeld pas als het verplicht wordt gesteld in zijn re-integratietraject. Vaak mist hij de intrinsieke motivatie om iets te gaan leren 83 . Wil je lagergeschoolde werkzoekenden aan het leren krijgen, dan zul je als uitkeringsinstantie in actie moeten komen. Want ze willen best wel leren, maar je zult daarvoor dan wel de randvoorwaarden moeten scheppen. Gemeenten en UWV kunnen daarvoor het volgende doen: • Breng je bestand uit werkzoekenden goed in beeld, waaronder de opleiding en de leerpotentie. • Test werkzoekenden expliciet op actuele competenties, waaronder ook de basiscompetenties zoals lezen, schrijven, rekenen en computervaardigheden. • Verruim de criteria waaronder een werkzoekende scholing mag volgen, met name voor basisvaardigheden en (langdurige) beroepsgerichte scholing, in combinatie met werk of stage: leerwerktrajecten. Maak met het roc ook afspraken over leerwerktrajecten voor werkzoekenden. • Maak werkzoekenden zelf verantwoordelijk voor hun eigen re-integratie- of scholingstraject en stel hiervoor het budget (scholingscheque, IRO, persoonsgebonden budget) ter beschikking, inclusief de nodige begeleiding. • Stel scholing gewoonweg verplicht, maak werkzoekenden bewust van de noodzaak van scholing en toon het nut aan van het volgen van een cursus/opleiding, zowel nu als in de toekomst. • Pas HRM-instrumenten toe, met name: organiseer (onafhankelijke) loopbaanadvisering, stel trajectplannen op (of laat een werkzoekende zijn eigen trajectplan opstellen) en laat werkzoekenden adviseren over scholing. • Stel een beloning/resultaat in het vooruitzicht, in welke vorm dan ook (bijvoorbeeld een baangarantie of een financiële bonus) 84 .
Bron: artikel ‘Vijf vragen aan staatssecretaris Marja van Bijsterveldt: ‘Ervaringscertificaat kan beter’’ van J. Buevink van VNONCW op www.vno-ncw.nl. 83 Leerlekkerland, 2008. 82
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
43
Specifiek voor gemeenten: • organiseer in de wijken en dorpen open leercentra, waar mensen op hun eigen niveau aan hun basisvaardigheden kunnen werken en advies kunnen krijgen over scholing en participatie. En als een werkzoekende eenmaal scholing volgt, kijk dan samen met hem hoe en waar hij het geleerde kan toepassen, wie hij daarbij kan betrekken en hoe. Zo kan ook de uitkeringsinstantie of het reintegratiebedrijf bevorderen dat de nieuwe competenties daadwerkelijk worden benut. Hier ligt ook een taak voor de scholingsinstelling. Wat kunnen overheid en sociale partners doen? Werkzoekenden met een lagere vooropleiding gaan meestal niet vanuit zichzelf scholing volgen. Tegelijkertijd geven hun uitkeringsinstanties geen prioriteit aan leren. Zo blijft de impasse intact. De rijksoverheid mengt zich hier niet in, maar faciliteert en stimuleert wel een aantal (zinvolle) initiatieven: de leerwerkloketten en EVC/EVP. Aan de andere kant bezuinigt het rijk wel flink op het educatie- en participatiebudget. Als het rijk zou willen, zijn er wel meer mogelijkheden om wat directer te sturen, bijvoorbeeld: • door een individueel scholingsbudget te introduceren voor laaggeschoolde werkzoekenden om zich op te scholen tot (zo mogelijk) startkwalificatieniveau, waaronder ook de basisvaardigheden; • door uitkeringsinstanties te verplichten om hun laaggeschoolde werknemers te scholen tot (zo mogelijk) startkwalificatieniveau, waaronder ook de basisvaardigheden; • door roc’s expliciet de opdracht te geven hun aanbod aan educatie en beroepsopleidingen af te stemmen op de wensen en mogelijkheden van lagergeschoolde, volwassen werkzoekenden. Denk daarbij aan het modulair opbouwen van de beroepsopleidingen, het introduceren van toeleidingstrajecten (opstapjes) en het bieden van onderwijs in basisvaardigheden. Sociale partners kunnen een bijdrage leveren door de mogelijkheden van de opleidingsfondsen ook ter beschikking te stellen aan werkzoekenden.
84
Die toepassing van HRM-instrumenten hebben overigens geen effect op de bereidheid tot scholingsdeelname van werkenden, maar wel op de feitelijke deelname aan scholing. Prestatiebeloning werkt vooral voor laagopgeleide werknemers. Bron: Fouarge, 2010.
44
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
45
6. Nuggers en scholing In hoeverre neemt de laaggeschoolde mensen uit de niet-beroepsbevolking (de niet-werkzoekende niet-werkenden) deel aan scholing? En in hoeverre nemen gemeenten initiatieven om hun laaggeschoolde burgers te laten leren? In dit hoofdstuk geven we antwoord op deze vragen. Ook kijken we naar het scholingsaanbod voor nuggers met een lagere vooropleiding en de maatregelen van de rijksoverheid. We beginnen met de vraag waarom het zinvol is om in de scholing van de nietberoepsbevolking te investeren.
6.1
Waarom investeren in scholing van de nuggers? Naast de werkenden en werkzoekenden is er ook een groep mensen die niet actief is op de arbeidsmarkt: ze hebben geen betaald werk en zoeken dat ook niet. Dit zijn de ‘niet-werkzoekende nietwerkenden’ oftewel de niet-beroepsbevolking, die vooral bestaat uit arbeidsongeschikten, huisvrouwen (en een enkele huisman) en gepensioneerden. We noemen die groep hier kortweg de nuggers 85 . Omdat zij geen werk hebben, moeten zij andere manieren vinden om daadwerkelijk mee te (blijven) doen en bij te blijven in de samenleving. Hoe kunnen gemeenten ervoor zorgen dat zij participeren? Uit onderzoek blijkt dat educatieve trajecten een effectief participatie-instrument zijn, vooral voor laaggeschoolde mensen. Van de cursisten van educatieve trajecten (variërend van een lees- en schrijfcursus tot een computercursus) vindt 51% zichzelf geactiveerd en 43% vindt dat zijn participatie is toegenomen 86 . Door educatie worden vooral kwetsbare volwassenen meer zelfredzaam. Ze gaan ook meer deelnemen aan de samenleving. Kortom: educatie is effectief om de participatie van mensen te bevorderen!
6.2
Wat doen gemeenten aan scholing van de nuggers? Als het gaat om de scholing van de nuggers zijn de gemeenten aan zet. Zij hebben namelijk de regie rondom participatie. Zo bepalen gemeenten het beleid voor de volwasseneneducatie, dat wordt uitgevoerd door de roc’s. Het gaat hierbij met name om onderwijs in basisvaardigheden. Gemeenten ontvangen hiervoor een budget van het rijk, dat zij – tot 2013 – verplicht bij een roc moeten besteden. Ook bepalen de gemeenten het wmo-beleid, waaronder ook de participatiebevordering van bijvoorbeeld mensen met een beperking en ondersteuning van vrijwilligers. In dit kader subsidiëren gemeenten bijvoorbeeld de welzijnsinstellingen, die een deel van de non-formele educatie geven. Ook subsidiëren gemeenten de bibliotheken die ook een educatieve taak hebben. Omdat gemeenten de regie voeren, verschilt de aanpak en prioriteitenstelling per gemeente. Werving en toeleiding naar educatieDeze term verwijst normaalgesproken naar de ‘niet-uitkeringsgerechtigde niet-werkenden’ ongeacht of deze werkzoekend is of niet. In dit hoofdstuk gaat het echter uitsluitend om de ‘niet-werkzoekende niet-werkenden’ ongeacht of ze een uitkering hebben. 86 Onder laaggeschoolde educatie-cursisten liggen de percentages wat hoger. Docenten schatten deze percentages hoger in voor hun cursisten. In dit onderzoek zijn de educatieve trajecten onderzocht, zoals die door roc’s worden gegeven in het kader van de volwasseneneducatie. 85
46
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
trajecten – ook voor werkenden en werkzoekenden - blijkt een specifiek aandachtspunt: in geval van anderstaligen worden die meestal aangeleverd door de gemeenten, maar de andere cursisten moet het roc vaak op eigen kracht binnenkrijgen. Hiervoor werken roc’s steeds meer samen met andere lokale partijen, zoals de sociale werkvoorziening, welzijnsinstellingen en bibliotheken. Een wijkgerichte aanpak lijkt daarbij goed te werken. Door wijkgericht (of dorpsgericht) te werken, worden scholingsinstituten namelijk beter zichtbaar en toegankelijk. In Tilburg heeft dit bijvoorbeeld tot een dusdanige toename van cursisten geleid. Helaas is het budget inmiddels niet meer toereikend, mede door de bezuinigingen. ‘Stimuleren kun je op afstand doen. Dat zit hem niet in letters, flyers of fancy advertenties, wat nog heel veel organisaties blijven doen. Ik vind het niet echt slim, maar je kunt vaak niet echt anders als je weinig geld hebt. Het is een goedkope manier met veel bereik, althans veel huizen... Beter werkt het om mensen met enthousiasme en passie, zoals welbespraakte ouderen of studenten van maatschappelijke opleidingen, de wijk in te laten gaan voor persoonlijke benadering. Bijvoorbeeld om te zeggen: kijk eens naar die televisieprogramma’s. Of naar bedrijven waarvan bekend is dat er laaggeschoolden werken, die werken vaak graag mee als het een doordacht initiatief is. Ik geloof daar heilig in.’ Coen Pots, voormalig projectleider ETV.nl Brabant, interview d.d. 3 februari 2010.
Een aandachtspunt bij educatieve trajecten is de toepassing van het geleerde in de praktijk. roc’s besteden hier nog weinig aandacht aan. Door dit meer te doen, kan met educatieve trajecten een (nog) hoger rendement worden gehaald 87 . Als één van de weinige provincies is de provincie Noord-Brabant actief geweest om het leren onder laaggeschoolde mensen te stimuleren. De provincie heeft enkele jaren de leerbon uitgereikt aan lagergeschoolde mensen om hen te stimuleren weer te gaan leren. Die leerbon heeft goed gewerkt: tweederde van de leerbonners zegt met de leerbon over de streep getrokken te zijn om weer te gaan leren 88 . Inmiddels heeft een aantal gemeenten ervoor gekozen om dit instrument over te nemen, zoals Eindhoven, ’s-Hertogenbosch en Oss.
6.3
Wat is het scholingsaanbod voor nuggers? Het scholingsaanbod In geval van inburgering en volwasseneneducatie kiezen de gemeenten de scholingsaanbieders 89 . Zij zijn de opdrachtgever of subsidieverstrekker en bepalen derhalve het beleid. Hierdoor verschilt het beleid per gemeente. Volwasseneneducatie wordt ingekocht bij het roc; vaak gaat het hierbij om de basisvaardigheden. De Greef, 2010. Dagevos, 2009. 89 Als inburgeraars het inburgeringstraject zelf kunnen en willen betalen – hetgeen bijna geen inburgeraar doet – of als ze een individueel inburgeringsbudget krijgen – hetgeen weinigen krijgen – hebben inburgeraars wél een vrije keuze. Bij de volwasseneneducatie zijn gemeenten vooralsnog nog verplicht die bij een roc in te kopen; in de praktijk is dat meestal het roc in de eigen regio. 87 88
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
47
Non-formele educatie wordt verzorgt door onder andere welzijnsinstellingen, volksuniversiteiten en bibliotheken. Het gaat dan om een breed scala aan cursussen, die ook toegankelijk zijn voor werkzoekenden en werkenden. Bibliotheken blijken veel potentie te hebben als leerplek voor volwassenen, door de faciliteiten (internet, cursusruimte) en diverse leermiddelen, maar die blijft nog veel onbenut 90 . Inburgering wordt ingekocht op de private markt, waarbij een veelheid van scholingsinstituten en reintegratiebedrijven actief is. Het aandeel aan duale trajecten neemt toe, waarbij het scholingstraject wordt gecombineerd/geïntegreerd met stage of (vrijwilligers)werk. Advies en begeleiding Als lagergeschoolde mensen al willen gaan leren, is het voor hen niet altijd gemakkelijk om een passende cursus of opleiding te vinden. Niet-actieven op de arbeidsmarkt hebben geen ‘adviseur’ waarop zij kunnen terugvallen, terwijl werkenden en werkzoekenden die wél hebben, bij bijvoorbeeld de leerwerkloketten. Voor zover de niet-beroepsbevolking wordt geadviseerd, lijkt dit meestal tijdelijk van aard, zoals in Brabant bij de leerbonnen en in Tilburg in de wijken.
6.4
Wat doet de rijksoverheid? De rijksoverheid heeft ervoor gekozen om de gemeenten verantwoordelijk te maken voor de participatiebevordering van de niet-beroepsbevolking, waaronder ook scholing en educatie. Alleen met de (tijdelijke) oormerking van het educatiebudget voert het rijk nog een expliciet beleid, waarmee vooralsnog een publiek scholingsaanbod bestaat voor lagergeschoolde volwassenen. Maar met ingang van 2013 laat het rijk dit geheel aan de gemeenten over.
6.5
Hoe kunnen we de vraag naar scholing vergroten? Wat kunnen gemeenten doen? Gemeenten hebben dé instrumenten in handen om de scholing van hun lagergeschoolde nuggers bevorderen. Niet elke gemeente stuurt daarin echter even sterk en even effectief. Gemeenten kunnen hierin wel een substantieel verschil maken: • door een integraal participatiebeleid op te zetten (zonder schotten) en de lokale samenwerking tussen lokale organisaties te bevorderen en te faciliteren, zodat werving-toeleiding-scholingparticipatie onlosmakelijk met elkaar samenhangen; • door een leerbon te introduceren voor laaggeschoolde mensen, met name gericht op de verwerving van basisvaardigheden; • door in de wijken en dorpen open leercentra in te richten, waar mensen op hun eigen niveau aan hun basisvaardigheden kunnen werken en advies kunnen krijgen over scholing en participatie.
90
Kasperkovitz, 2009.
48
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
‘Efficiënter werken, ja. Maar de kansen liggen ook in een betere samenwerking. Bijvoorbeeld tussen club- en buurthuiswerk en het educatiewerk. Je zult daar slimme verbindingen moeten leggen. Want natuurlijk leren mensen niet alleen in een klas. Integendeel. Mensen leren in de samenleving, daar kun je slimme verbindingen maken.’ Wil de Kort, beleidsmedewerker Educatie bij de gemeente Tilburg, interview d.d. 27 januari 2010.
Wat kan de rijksoverheid doen? Ook al heeft de rijksoverheid de gemeenten volledig verantwoordelijk gemaakt voor de participatie van de nuggers, toch heeft het rijk wel degelijk invloed op de scholing van deze groep. Door te bezuinigen op het educatie- en participatiebudget kiest het rijk er (impliciet) voor om het scholingsaanbod voor lagergeschoolde nuggers te verminderen. En door de leerwerkloketten te laten richten op de werkenden en werkzoekenden, valt daar voor een nugger niets te halen.
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
49
7. Is er hoop? Op grond van de vorige hoofdstukken kunnen we concluderen dat er momenteel in de scholing van laaggeschoolde volwassenen weinig geïnvesteerd wordt. De mensen zelf gaan zich meestal niet op eigen initiatief scholen en hun werkgevers of uitkeringsinstantie geeft aan scholing van laagopgeleiden geen prioriteit. Generiek beleid waarmee scholing wordt bevorderd, heeft op de scholingsgraad van laaggeschoolden weinig effect. De opleidingskloof tussen lageropgeleiden enerzijds en middelbaar en hoger opgeleiden anderzijds zal dus groeien. Of is er nog hoop: zijn er ontwikkelingen in aantocht die een positief effect hebben op de scholingsgraad van laaggeschoolde volwassenen? Of zal de kloof in nog rapper tempo groeien, omdat er ontwikkelingen zijn aan te wijzen die een negatief effect hebben? In dit hoofdstuk nemen we de ontwikkelingen onder de loep die waarschijnlijk van invloed gaan worden op de scholingsdeelname van lager geschoolde volwassenen.
7.1
Krappe arbeidsmarkt Binnen één à twee jaar zal de economie weer aantrekken. In combinatie met de vergrijzing en ontgroening van beroepsbevolking, ontstaat er een krappere arbeidsmarkt. In een krappe arbeidsmarkt zijn werkgevers eerder geneigd om te investeren in personeel, dus dat biedt ook kansen voor laaggeschoolden 91 . Anderzijds moeten in een krappe arbeidsmarkt de werknemers ook vol aan de bak, waardoor werkgevers vaak weinig tijd vrijmaken voor scholing. Welke keuzes gaan werkgevers maken? Op een krappe arbeidsmarkt is het lastig om (goed) nieuw personeel te vinden. De schoolverlaters kunnen dan niet meer in de behoefte van werkgevers voorzien. Werkgevers moeten dan dus een groter beroep doen op andere werkzoekenden, zoals de huidige (en nieuwe) werklozen, de nuggers en werknemers van elders uit de EU. Lagergeschoolde mensen zullen onder deze groepen oververtegenwoordigd zijn. Om hen inzetbaar te maken en te houden, wordt het voor werkgevers bijna onontkoombaar om te investeren in scholing. Hoewel: misschien zullen werkgevers er wel voor kiezen om weg te trekken naar landen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel voorhanden is of het laaggekwalificeerde werk elders laten doen. Of arbeidsmigranten aantrekken. Welke keuzes gaan werkgevers maken? Op een krappe arbeidsmarkt zullen de ‘kansrijke’ werkzoekenden op enig moment wel weer een baan vinden. De uitkeringsinstanties houden uiteindelijk een ‘granieten bestand’ over, bestaande uit de mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt; om hen ook maar enige kans op werk te bieden, zijn leer-werkcombinaties onontkoombaar. Hoewel: uitkeringsinstanties hebben voor leerwerktrajecten wél werkgevers nodig. En werkgevers kunnen zoals gezegd andere keuzes maken.
91
Gielen, 2009.
50
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
‘Als de crisis straks achter de rug is, ontstaat er krapte op de arbeidsmarkt. Om werknemers te binden, moeten werkgevers dus nog meer maatwerk gaan leveren dan ze al doen. Meer scholing en vrije tijd, maar ook meer stageplaatsen en investeren in persoonlijke ontwikkeling, zoals fitnessprogramma’s.’ Hans van der Steen, directeur arbeidsvoorwaarden van de Algemene Werkgevers Vereniging Nederland (AWVN), ‘Werkgever lokt personeel steeds vaker met scholing en vrije tijd’, in: De Pers, 5 maart 2010.
Ontwikkeling Krappe arbeidsmarkt
7.2
Kans Bereidheid werkgevers tot investering in personeel. Noodzaak tot het aantrekken van nieuw (lagergeschoold) personeel dat geschoold móet worden. Noodzaak tot investeringen in de competenties van werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Bedreiging Weinig tijd voor scholing binnen bedrijven. Wegtrekken van bedrijven naar andere landen met voldoende (gekwalificeerd) arbeidspotentieel. Weinig beschikbare leerwerktrajecten voor laaggeschoolde werkzoekenden.
Verdergaande innovatie De lonen in Nederland zijn relatief hoog en dat zal de komende jaren zo blijven. Om op de internationale markt concurrerend te zijn en te blijven, zal de arbeidsproductiviteit in Nederland nog verder omhoog (moeten) gaan. Het Nederlandse bedrijfsleven zal ‘meer’ moeten doen met hetzelfde aantal (of met minder) mensen. Innovatie is dus noodzakelijk. Bij innovatie lijkt de focus momenteel vooral te liggen op innovatie van technologie, producten en processen. Maar in tweede instantie zal ook sociale innovatie onontkoombaar zijn: bedrijven zullen zich steeds meer realiseren dat ‘slimmer werken’ nodig is. Slimmer werken betekent per definitie dat mensen ‘anders’ (moeten) gaan werken; leren is daaraan inherent. Gaandeweg zullen werkgevers zich realiseren dat het noodzakelijk is om ook in hun (lagergeschoolde) werknemers te investeren. Tenzij die werkgevers natuurlijk wegtrekken naar elders. Ontwikkeling Toenemende innovatie
Kans Noodzaak tot sociale innovatie (anders werken), waaraan ‘leren’ inherent (onontkoombaar) is.
Bedreiging Wegtrekken van bedrijven naar andere landen met voldoende (gekwalificeerd) arbeidspotentieel.
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
7.3
51
Activerend stelsel van sociale zekerheid Om ons stelsel van sociale zekerheid betaalbaar te houden, wordt het steeds ‘activerender’ van aard. Werkgevers worden steeds meer verantwoordelijk gesteld voor de inzetbaarheid van hun medewerkers. Zij zullen meer en meer de financiële lasten van ziekte en arbeidsongeschiktheid van hun werknemers dragen. Maar ook werknemers worden steeds meer verantwoordelijk voor hun eigen loopbaan. Van hen wordt steeds meer verwacht dat zij werken aan hun eigen inzetbaarheid en de kansen pakken die werkgevers hen bieden. Dat geldt ook voor de lager geschoolde werknemers. Daarbij komt dat mensen steeds langer zullen moeten doorwerken en dus later met pensioen gaan. Hierdoor voelen zowel werkgevers als werknemers dat het nodig is om te investeren in de (door)ontwikkeling van mensen. Ook de lagergeschoolde werkenden zullen hiervan profiteren. Zij moeten daarvoor echter wel over de competenties beschikken om hun eigen loopbaan vorm te kunnen geven en daar wringt de schoen. Ontwikkeling Activerend stelsel van sociale zekerheid, waaronder langer doorwerken.
7.4
Kans Noodzaak bij werkgevers en werknemers om te werken aan duurzame inzetbaarheid.
Bedreiging Onvoldoende basisvaardigheden en loopbaancompetenties bij laagopgeleide werknemers om de eigen loopbaan vorm te geven.
Versnelling van de samenleving We leven momenteel in een ‘snel’ en dynamisch tijdperk. De technologische ontwikkelingen voltrekken zich in een hoog tempo. Nog nooit eerder zijn ontwikkelingen zo snel gegaan als nu. Iedereen voelt die snelheid, ook de lagergeschoolde mensen. Zij ervaren op enig moment de noodzaak om in actie te komen en nieuwe dingen te leren, zoals bijvoorbeeld met de computer om te gaan. Maar er zal ook een groep laaggeschoolde mensen zijn die die noodzaak niet voelt en niet in actie komt. Zij raken steeds verder achterop en komen losser van de samenleving te staan. Op enig moment is hun achterstand zo groot dat de kloof niet meer te overbruggen is. In onze huidige snelle en complexe samenleving, leven mensen vaak een intensief leven. Werk neemt daarin een steeds grotere plek in. Maar ook vanuit andere domeinen (gezin, familie, samenleving) wordt een beroep op mensen gedaan. De complexiteit van onze samenleving doet een meer dan evenredig beroep op laaggeschoolde mensen: zij worden daar onevenredig door belast. Waar een hoogopgeleide meestal wel weet waar hij voor wat terecht kan en hoe hij dat moet doen, is dat voor een lagergeschoolde vaak lastiger. Dat begint al bij het invullen van een formulier of het regelen van de belasting. Naarmate mensen meer moeten en de samenleving ingewikkelder wordt, zullen laaggeschoolden meer worden belast. Op enig moment hebben zij geen ruimte meer – mentaal en ook qua tijd – om zich te scholen en verder te ontwikkelen. Onze snelle samenleving biedt ook nieuwe leerkansen, ook voor lagergeschoolde mensen. In Nederland hebben we momenteel een prachtige infrastructuur om te leren: nagenoeg elk huishouden beschikt over een TV en een computer met internetverbinding. Daarmee heeft iedereen in beginsel toegang tot allerlei vormen van leren: educatieve televisie, e-learning, sociale netwerken, games. Maar dan
52
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
moet er natuurlijk wel een goed aanbod zijn voor de lagergeschoolde mensen. Op dit moment is dat aanbod nog onvoldoende en twijfelachtig is of dat aanbod zal worden versterkt. Ontwikkeling Versnelling van de samenleving: technologische ontwikkelingen en toenemende complexiteit.
Kans Bedreiging Noodzaak tot scholing om bij te Ontstaan van een nieuwe groep blijven. ‘afhakers’ die niet in staat is bij te blijven en overbelasting van laaggeschoolde mensen in hun poging tot meedoen. Prachtige infrastructuur met TV en internet bij nagenoeg iedereen.
7.5
Onvoldoende leeraanbod.
Steeds meer kennis, inzicht en ervaring bij beslissers In de afgelopen jaren zijn er veel initiatieven genomen om laaggeschoolde mensen meer te laten leren. Denk aan de experimenten met de individuele leerrekeningen, de stimulering van duale leertrajecten en de werving van laaggeletterden. Ook Brabantse partijen hebben allerlei initiatieven genomen, met projecten zoals WerkZat, ETV.nl Brabant en de leerbon. Dus we weten zo langzamerhand wel hoe we laaggeschoolde mensen kunnen stimuleren te leren en hoe het scholingsaanbod eruit moet zien. Maar is die kennis ook daar waar de besluiten over scholing worden genomen: bij werkgevers en bij uitkeringsinstanties? Eén ontwikkeling in het onderwijsaanbod voor volwassenen is opvallend: de deelname van volwassenen aan de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) van het middelbaar beroepsonderwijs neemt toe. De roc’s en AOC’s lijken zich steeds meer bewust van de volwassenen als een nieuwe doelgroep voor hun leertrajecten. Waar zij de komende jaren een daling van hun ‘jonge’ studenten verwachten, zit in de volwassenen juist de groeikans. Roc’s en AOC’s zullen het mbo-onderwijs steeds meer op deze doelgroep gaan afstemmen, door inzet van EVP, EVC, e-learning en een modulaire opzet van het beroepsonderwijs. Tenzij de rijksoverheid deze ontwikkeling op enig moment een halt toeroept, ingegeven door de noodzaak te bezuinigen, door het mbo voor de volwassenen niet meer te bekostigen. Ontwikkeling Steeds meer kennis, inzicht en ervaring: we weten wat werkt en wat niet om lagergeschoolde volwassenen te laten leren.
Kans Mogelijkheid tot het doen van effectieve investeringen, namelijk in initiatieven die renderen. Verdere benutting van het middelbaar beroepsonderwijs (bbl en deeltijd-bol) voor lager geschoolde volwassenen.
Bedreiging Kennis en inzichten zijn niet bij alle relevante beslissers aanwezig: werkgevers en uitkeringsinstanties. Inperking van het mbo door de rijksoverheid tot uitsluitend jongeren, ingegeven door bezuinigingen.
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
7.6
53
Krappere overheidsbudgetten De rijksoverheid zal de komende jaren bezuinigen. Die bezuinigingen zullen doorwerken naar de gemeenten. Het participatiebudget wordt krapper. Gemeenten zullen daardoor scherpere keuzes maken in hun participatiebeleid en focussen op de bovenste helft van de participatieladder: vrijwilligerswerk, betaald werk met ondersteuning en betaald werk zonder ondersteuning. Gemeenten gaan vooral inzetten op (kwalificerende) participatietrajecten voor beperkte groepen mensen en veel minder (of niet meer) op korte cursussen ter verhoging van de algemene participatiegraad en het ‘bijblijven’ in de samenleving. Scholing van de niet-beroepsbevolking zal nauwelijks meer aan de orde zijn: de niet-actieven op de arbeidsmarkt worden een vergeten groep. ‘We hebben voor het eerst een wachtlijst van mensen die komen voor een lees- en schrijfcursus. Dat is wel heel zuur. De wijkbewoner wordt dus de dupe van ons succes. Ook voor anderstaligen. Die mensen komen na de inburgering weer terug bij ons om hun taalniveau te verhogen. We hadden daarvoor een cursus die heel goed liep, maar waarbij we nu ook weer rond de 40 mensen op de wachtlijst hebben staan. Die mensen willen hun taalniveau verhogen tot B1, het niveau waarop ze naar een mbo-opleiding kunnen. En dat kunnen we nu dus ook niet meer uitvoeren.’ Rietje Toonen, projectleider Educatie van ROC van Tilburg, interview d.d. 1 februari 2010.
Ontwikkeling Krappere overheidsbudgetten.
7.7
Kans Inzetten op kwalificerende participatietrajecten gericht op werk.
Bedreiging Geen educatieaanbod meer voor de laaggeschoolde nietactieven op de arbeidsmarkt om ‘bij te blijven’.
Marktwerking in de educatie De inburgering en re-integratie is al geprivatiseerd en per 2013 zal ook de volwasseneneducatie worden aanbesteed. Mede door de krappere budgetten zullen gemeenten heel bewuste keuzes maken en het maximale uit hun geld willen halen. Dat zal gemeenten en onderwijsaanbieders prikkelen om rendement te halen. Tegelijkertijd bestaat het risico dat hierdoor de kwaliteit inboet, door toename van de groepsgrootte, vermindering van de eisen/voorwaarden die aan docenten worden gesteld en wisseling van onderwijsaanbieders (afname van continuïteit). Wat zal het effect zijn de aanbesteding op de onderwijsaanbieders? Als we kijken naar de gevolgen van de aanbesteding van de inburgering kunnen we verwachten dat de afdelingen voor volwasseneneducatie van de roc’s grotendeels verdwijnen. Evenals bij de inburgering is gebeurd 92 , zullen roc’s hierop al vóór 2013 anticiperen door nauwelijks meer in (nieuw) personeel te investeren93 . De komende twee jaren is het dus wat ‘aanmodderen’ met de educatie. Of het daarna beter wordt, is de 92 93
Dekker, 2009. Vergelijk ook de gang van zaken in de beginfase van de Wet Inburgering, toen gemeenten niet in staat bleken om voldoende inburgeraars aan te leveren, waardoor de inburgering stagneerde.
54
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
vraag. Want zal de educatiemarkt voor particuliere aanbieders voldoende interessant zijn? Dat hangt er mede van af in hoeverre gemeenten in staat zullen zijn voldoende deelnemers te (laten) leveren. We hebben al bij de inburgering gezien dat daar een afbreukrisico ligt. Niet onwaarschijnlijk is dat het formele educatie-aanbod op termijn volledig verdwijnt. Gemeenten zullen er steeds meer voor kiezen om educatie – vooral voor mensen op de onderstede treden van de participatieladder - onder te brengen bij het welzijnswerk, waarmee de formele educatie weer nonformeel wordt. Welzijns- en vormingswerk kunnen dan weer meer met elkaar verbonden worden. Anderzijds zal de samenwerking tussen educatie/inburgering en het beroepsonderwijs, die net op gang aan het komen was, worden gestopt. Ontwikkeling Marktwerking in de educatie.
7.8
Kans Bewuste keuzes en meer rendement. Verbinden van vormingswerk en welzijnswerk.
Bedreiging Vermindering van de kwaliteit van de volwasseneneducatie. Verdwijnen van de formele volwasseneneducatie.
De ontwikkelingen op een rijtje Als we de ontwikkelingen uit de vorige paragrafen op een rijtje zetten, ziet het beeld er als volgt uit: Ontwikkeling Krappe arbeidsmarkt
Toenemende innovatie
Activerend stelsel van sociale zekerheid, waaronder langer doorwerken.
Kans Bereidheid werkgevers tot investering in personeel. Noodzaak tot het aantrekken van nieuw (lagergeschoold) personeel dat geschoold móet worden. Noodzaak tot investeringen in de competenties van werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Noodzaak tot sociale innovatie (anders werken), waaraan ‘leren’ inherent (onontkoombaar) is. Noodzaak bij werkgevers en werknemers om te werken aan duurzame inzetbaarheid.
Bedreiging Weinig tijd voor scholing binnen bedrijven. Wegtrekken van bedrijven naar andere landen met voldoende (gekwalificeerd) arbeidspotentieel. Weinig beschikbare leerwerktrajecten voor laaggeschoolde werkzoekenden. Wegtrekken van bedrijven naar andere landen met voldoende (gekwalificeerd) arbeidspotentieel. Onvoldoende basisvaardigheden en loopbaancompetenties bij laagopgeleide werknemers om de eigen loopbaan vorm te geven.
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Ontwikkeling Versnelling van de samenleving: technologische ontwikkelingen en toenemende complexiteit.
Kans Noodzaak tot scholing om bij te blijven.
Prachtige infrastructuur met TV en internet bij nagenoeg iedereen. Steeds meer kennis, inzicht en Mogelijkheid tot het doen van ervaring: we weten wat werkt en effectieve investeringen, namelijk wat niet om lagergeschoolde volwas- in initiatieven die renderen. senen te laten leren. Verdere benutting van het middelbaar beroepsonderwijs (bbl en deeltijd-bol) voor lager geschoolde volwassenen. Krappere overheidsbudgetten. Inzetten op kwalificerende participatietrajecten gericht op werk.
Marktwerking in de educatie.
Bewuste keuzes en meer rendement. Verbinden van vormingswerk en welzijnswerk.
55
Bedreiging Ontstaan van een nieuwe groep ‘afhakers’ die niet in staat is bij te blijven en overbelasting van laaggeschoolde mensen in hun poging tot meedoen. Onvoldoende leeraanbod. Kennis en inzichten zijn niet bij alle relevante beslissers aanwezig: werkgevers en uitkeringsinstanties. Inperking van het mbo door de rijksoverheid tot uitsluitend jongeren, ingegeven door bezuinigingen. Geen educatieaanbod meer voor de laaggeschoolde nietactieven op de arbeidsmarkt om ‘bij te blijven’. Vermindering van de kwaliteit van de volwasseneneducatie. Verdwijnen van de formele volwasseneneducatie.
De crux zal zijn om de kansen te benutten en de bedreigingen het hoofd te bieden. Dat kan door samen te werken: als provincie, gemeenten, UWV en sociale partners de handen ineen slaan. Dat hoeft niet handen vol extra geld te kosten; het is vooral zaak om ‘massa’ te maken. Door samen op te trekken en voort te bouwen op wat is en wat werkt, is er veel mogelijk. Het volgende hoofdstuk schetst hiervoor het beeld. ‘In de huidige netwerksamenleving kunnen overheden complexe (maatschappelijke) vraagstukken vrijwel nooit zelfstandig oplossen. Dat kan alleen in partnerschappen. Het gaat om slim schakelen tussen overheden, de markt en maatschappelijke organisaties.’ Provincie Noord-Brabant, 2010, pag. 10 en 27.
56
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
57
8. Wat is er nodig? Wat is er nodig dat ook lager geschoolde mensen – bijna een derde van alle volwassenen – zich blijven ontwikkelen en mee kunnen in de huidige samenleving? Hoe kunnen de belangrijkste partijen – werkgevers, gemeenten, UWV en rijk – hiervoor de randvoorwaarden scheppen, zodat de lagergeschoolde mensen de kansen kunnen pakken? En wat kan de provincie Noord-Brabant hierin betekenen? Deze vragen worden in dit hoofdstuk beantwoord. We starten hierbij met resumé.
8.1
Conclusies De vraag naar scholing Alles wijst erop dat een investering in leren loont, ook voor laaggeschoolde volwassenen. Maar de huidige scholingsmarkt biedt laaggeschoolden onvoldoende kansen. Zijzelf investeren weinig in scholing en ook hun werkgever of uitkeringsinstantie hecht hier weinig belang aan. Werkgevers en uitkeringsinstanties ondernemen weinig acties om laaggeschoolde mensen te stimuleren om meer te gaan leren. En de rijksoverheid neemt overwegend generieke maatregelen; die zijn niet effectief om juist de laaggeschoolde volwassenen meer te laten leren. Het aanbod van scholing Het scholingsaanbod voor laaggeschoolde volwassenen is onoverzichtelijk. De laaggeschoolde zelf, maar ook de instanties/werkgevers hebben vaak weinig zicht op het aanbod. In dit gat wordt gepoogd te voorzien door verschillende typen ‘scholingsmakelaars’, zoals de leerwerkloketten. De scholing voor volwassenen wordt vooral door particuliere scholingsinstituten aangeboden, maar onduidelijk is of dit aanbod is toegesneden op de leerkenmerken van de laagopgeleiden onder hen. De gemeenten voorzien momenteel nog wel in een educatie-aanbod voor laaggeschoolde volwassenen, maar dit is beperkt en staat ook nog onder druk. Er is een algemeen toegankelijk multimediaal scholingsaanbod voor volwassenen (TV, e-learning), maar dit heeft een zeer bescheiden schaal. Conclusie De huidige scholingsmarkt werkt voor laaggeschoolde volwassenen niet. De vraag naar scholing is te laag en het aanbod is onoverzichtelijk. Als de markt niet werkt, is het aan de overheid om – in samenwerking met sociale partners, marktpartijen en maatschappelijke organisaties – om in actie te komen.
58
8.2
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Een wenkend perspectief Kennis als basis Brabant wil zich de komende jaren nog sterker op de kaart zetten. De provincie wil de randvoorwaarden en infrastructuur creëren om Brabant te laten excelleren als complete kennisregio 94 . Dat kan niet zonder de 30% Brabanders met een lagere vooropleiding. Brabant heeft hen en hun vakmanschap keihard nodig. De provincie wil dat het einde van de economische crisis het begin zal zijn van een nieuwe, duurzame markteconomie. Als het gaat om de scholing en ontwikkeling van de Brabanders, is die scholingsmarkt echter nog niet duurzaam, omdat de laaggeschoolde Brabanders in hun ontwikkeling achterblijven. Dat kan Brabant niet laten gebeuren. Hoe kan de provincie kansen bieden aan àlle Brabanders, zodat zij zich aanpassen aan veranderende omstandigheden door nieuwe kennis en vaardigheden te ontwikkelen? 95 De tijd is rijp en Brabant is er klaar voor. Leerwerkpunten In Brabant hebben we een sterke onderwijsinfrastructuur, alleen niet voor lagergeschoolde mensen. Zij gaan zich niet ‘vanzelf’ scholen en weten vaak ook niet waar ze dat kunnen doen. Dus daarom moet de scholing naar hen toe worden gebracht, heel zichtbaar en concreet. Dit doen we door de educatieve infrastructuur in Brabant te versterken. Op regionaal niveau bestaan er al (succesvolle) leerwerkloketten en op individueel niveau hebben mensen al bijna allemaal een TV en computer met internetverbinding. Om het gat tussen die twee te dichten, komen er leerwerkpunten: in wijken, dorpen en op de bedrijventerreinen. Het leerwerkpunt is een plek waar mensen terecht kunnen om te leren, waar ze begeleid worden en waar ze advies kunnen krijgen. Gewoon een fysieke plek met een paar computers en een veelzijdige/flexibele docent met enkele vrijwilligers, waar een ieder werkt aan datgene wat hij wil/moet leren. Die leerwerkpunten bestaan overigens al op diverse plekken: in diverse gemeenten, bij sommige brede scholen, bij een aantal grotere bedrijven en bij enkele SW-bedrijven. Met inzet van educatiegelden kunnen die leerwerkpunten worden uitgebreid tot een dekkend Brabants netwerk. Zo kan iedereen dichtbij huis of werk zichzelf verder ontwikkelen. Leeraanbod Dan moet er natuurlijk wel een geschikt ‘leeraanbod’ beschikbaar zijn: met name vormen van elearning die geschikt en interessant is voor laaggeschoolde mensen. Met de programma’s van ETV.nl is er al een basis, die momenteel door het Brabantse ETV.nl wordt uitgebreid. Daar ligt vooral een taak voor de overheid, om er voor te zorgen dat dit aanbod ontwikkeld wordt, omdat hier de ‘vraag’ naar scholing faalt 96 . Hiervoor is namelijk massa nodig. Voor specifieke sectorale programma’s kunnen de sociale partners hun scholingsfondsen benutten.
Provincie Noord-Brabant, 2010, pag. 36. Provincie Noord-Brabant, 2010, pag. 22-23. 96 Dat zien we nu ook al bij het expertisecentrum ETV.nl, waar inmiddels diverse roc’s vanuit financiële redenen zijn uitgestapt. Met de aanbesteding van de educatie kan de overheid ook niet meer verwachten dat roc’s verder gaan investeren in ETV.nl. 94 95
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
59
Doorontwikkeling leerwerkloketten Als mensen meer willen leren dan in het lokale leerwerkpunt mogelijk is, kunnen ze terecht bij het leerwerkloket in hun regio. De loketten gaan zich daarvoor doorontwikkelen, zodat iedereen daar terecht kan voor fundamentele loopbaan- en scholingsvraagstukken. De leerwerkloketten bouwen hun coördinerende en toeleidende rol rondom de leerwerktrajecten en Ervaringscertificaten verder uit en de roc’s en private aanbieders ontwikkelen nog meer modulaire leerwerktrajecten voor volwassenen. Dit alles gebeurt in nauwe samenwerking met de gemeenten, UWV WERKbedrijf en bedrijven, die de deelnemers aanleveren. Voor werknemers van ‘innovatieve’ mkb-bedrijven die nu achterblijven qua scholing stelt de provincie een leerbon beschikbaar, ter stimulering dat technologische, producten procesinnovatie hand in hand gaan met de ontwikkeling van medewerkers 97 . ‘Bredere ingangen voor het beroepsonderwijs (kiezen voor een domein in plaats van een traject), gekoppeld aan meer systematische loopbaanbegeleiding, lijkt een betere voorbereiding op een toekomst waarin flexibiliteit en heroverweging van loopbanen wenselijk is.’ Bron: Gielen, 2009, pag. 67.
Bij mensen thuis
97
- Educatieve TV - E-learning
Leerwerkpunt in wijk, dorp of bedrijf
- E-learning - Begeleiding bij e-learning en advies
Leerwerkloket
- Loopbaanbegeleiding - Scholingsadvies en doorgelei-
ROC en AOC
- EVP en EVC - E-learning - Kwalificerende leerwerktrajecten
Dit kan bijvoorbeeld door de leerbon ter beschikking te stellen aan bedrijven die gebruik maken van innovatieregelingen, zoals van de Stimuleringsregeling leercultuur en de MKB krachtcentrale.
60
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Om deze educatieve infrastructuur tot stand te brengen, neemt de provincie Noord-Brabant het voortouw. Dit kan de provincie doen: • door agendasetting bij gemeenten, sociale partners en maatschappelijke organisaties; • ondersteuning bij de doorontwikkeling van en communicatie rondom de leerwerkloketten, zodat deze meer doelgroepen kunnen bedienen; • ondersteuning van gemeenten bij de opzet van en communicatie rondom de leerwerkpunten in de wijken, dorpen en bedrijven; • opstartsubsidies voor de totstandkoming van de leerwerkpunten aan gemeenten en (grotere) bedrijven; • continuering van de subsidiëring van ETV.nl Brabant, voor de doorontwikkeling van educatieve programma’s; • creëren van podia voor samenwerking tussen organisaties en voor de uitwisseling van kennis, expertise en ervaringen. Op deze wijze verbindt de provincie het economisch en sociaal beleid met elkaar:
Provincie Noord-Brabant
Economisch beleid -
8.3
leerwerkloketten sociale innovatie leerbonnen leerwerkpunten bij bedrijven
Sociaal beleid - leerwerkpunten in wijken en dorpen - ETV.nl Brabant
Welke allianties zijn hiervoor nodig? Het behoort niet tot de kerntaak van de provincie om zelf een educatieve infrastructuur tot stand te brengen. Dat moet de provincie vooral ook niet doen. Maar de provincie Noord-Brabant kan wél doen waar ze altijd sterk in is geweest: innovatie en samenwerking stimuleren in wisselende coalities of platforms. Dat kan door partijen bij elkaar te brengen die ieder hun bijdrage (ook financieel) kunnen leveren aan versterking van het leerklimaat in Brabant. Denk hierbij vooral aan gemeenten, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties, woningcorporaties en (natuurlijk) het bedrijfsleven. Dit onderwerp leent zich ook voor een regionale aanpak.
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
61
Het zijn vooral de gemeenten en het bedrijfsleven die de leerwerkpunten zouden, kunnen/moeten faciliteren. De onderwijsinstellingen hebben hierin vooral een uitvoerende rol, in samenwerking met andere maatschappelijke organisaties (welzijnsinstellingen, bibliotheken, etc.). In specifieke wijken en dorpen kunnen ook de woningcorporaties – bevordering van de leefbaarheid – een faciliterende rol vervullen. Maar al deze partijen zullen dat niet vanzelf doen. Daarvoor zal de provincie in actie moeten komen. De provincie kan bevorderen en stimuleren dat deze partijen de initiatieven nemen die noodzakelijk zijn. Zo kunnen we ons Brabants sociaal kapitaal maximaal benutten.
62
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
63
Literatuur Bakas, A. en M. van der Woude, De toekomst van werk, Amsterdam, PiCompany, 2010 CBS, EBB 2007-2009, bewerkt met LISA baan gegevens door VDWreasearch, april 2010 CBS, Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2009 CBS Statline Colo, Colo Barometer van de stageplaatsen- en leerbanenmarkt, maart 2010 Dagevos, J., R. Smeets en M. Smulders, Een duwtje in de rug. Evaluatie van de provinciale leerbonnen, Tilburg, Telos/PON, november 2009 Dekker, H.S. en J.W.M. Mevissen, Effecten van marktwerking op arbeid. Inburgeringscursussen, Amsterdam, Regioplan, 2009 Denktank leren en werken, Tijd voor ontwikkeling; advies van de Denktank Leren en Werken over het stimuleren van een leven lang leren in Nederland, Den Haag, ministerie van OCW & SZW, juli 2009 Divosa, Divosa-monitor 2009 Meer dan ooit; sociale diensten en participatiebevordering, Utrecht, Divosa, november 2009 Fouarge D., A. de Grip en A. Nelen, Leren en werken, Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Maastricht, Universiteit Maastricht, maart 2009 Ecorys, Vacatures in Nederland 2009. UWV WERKbedrijf, november 2009 ETIN Adviseurs, Economie Monitor Brabant, vierde kwartaal 2009. Gedownload van www.brabantstad.nl op 1 maart 2010 Fouarge, D., T. Schils, en A. de Grip, Prikkels voor postinitiële scholing van laagopgeleiden, Amsterdam/’sHertogenbosch, Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo), januari 2010 Gielen, P.M. et al, Verschillen in leercultuur tussen sectoren, Tilburg, IVA beleidsonderzoek en advies, april 2009 Greef, M. de, Leren voor leven: een eigen plek in het dagelijks leven. Onderzoeksresultaten outcome en invloed van volwasseneneducatie, Spectrum Gelderland, oktober 2009
64
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Groot, W. en H. Maassen van den Brink, Werkt de markt voor bedrijfsgerelateerde scholing? Een overzichtsstudie, Amsterdam/’s-Hertogenbosch, Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo), maart 2009a Groot, W. en H. Maassen van den Brink, Werkt het scholingsbudget? Amsterdam/Maastricht, TIER, mei 2009b Grijpstra, D., L. de Ruig en K. van Uitert, Scholing in crisistijd. Ervaringen van bedrijven met werktijdverkorting, deeltijd-WW en VNNW, Consult en Research voor Beleid, november 2009 Hansen, S. en T. Huisman, Opleiden en leren van laaggeschoolden in Nederland, ’s-Hertogenbosch, Cinop, 2004 Kasperkovitz, J., M. van Tits en S. van der Fuhr, De leerfunctie van bibliotheken in beeld. Rapportage 2009, december 2009 Maanen, D. van, N. van Gestel en K. Visscher, Marktwerking in het Inburgeringsonderwijs. Eindrapportage, Capgemini Consulting, juni 2009 Najaarsrapportage Cao-afspraken 2009, december 2009 Onderwijsraad, Middelbaar en hoger onderwijs voor volwassenen, juli 2009 Philips, Sleutel naar succes. Jaarverslag Certificering Vakmanschap 2009, 2010 Provincie Noord-Brabant, Agenda van Brabant. Traditie en technologie, ’s-Hertogenbosch, april 2010 Provincie Noord-Brabant, SER Noord-Brabant e.a. KIA foto provincie Noord-Brabant 2009, ’s-Hertogenbosch, januari 2010 Raad voor Werk en Inkomen, Tijd voor scholing. Werkwijzer Scholing, op www.rwi.nl Raad voor Werk en Inkomen, Een open en flexibele infrastructuur voor een Leven lang leren, februari 2008 Raad voor Werk en Inkomen, Arbeidsmarktanalyse 2009, april 2009a Raad voor Werk en Inkomen, Factsheet Re-integratie, november 2009b RBO, Perspectief, Assen, 2009, nummer 11 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014, Maastricht, Maastricht University School of Business and Economics, november 2009
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
65
Nieuweboer J. en A. Pleijers, ‘Deelname aan cursussen voor het werk hangt vooral samen met opleidingsniveau’ in: CBS, Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2009, pag. 27-33 Smit, A.A., S. Andriessen en K. Stark, Lageropgeleiden in beweging. Employability van lager opgeleiden, aanbevelingen en praktijkvoorbeelden, Hoofddorp, TNO Kwaliteit van Leven, 2005 TELEAC/NOT, Leerlekkerland. Stijlen van een leven lang leren in Nederland, 2008 UWV WERKbedrijf, Statistische informatie SONAR databank UWV WERKbedrijf, Arbeidsmarktprognose 2009 – 2010. Met een doorkijk naar 2014, Amsterdam, juni 2009
66
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Rapport, 4xL: Lang Leve Leren Laagopgeleiden, september 2010
Gehouden interviews 27 januari 2010 Gemeente Tilburg 28 januari 2010 Gemeente Eindhoven
Wil de Kort – beleidsmedewerker Educatie
Patrick van den Nieuwenhof – manager servicepunt Sacha Sibille – programmamedewerker Meedoen Hans Tilman – beleidsmedewerker Onderwijs
1 februari 2010 ROC van Tilburg
Rietje Toonen – projectleider Educatie
3 februari 2010 ETV.nl Brabant
Coen Pots – projectleider
3 februari 2010 Stichting Zet
10 februari 2010 Cubiss
Margreeth Broens – adviseur Joost Andrik - adviseur
Jan Plooij – senior adviseur Anneke Oonincx – coördinator WerkZat
23 februari 2010 ROC Eindhoven
Thecla van Hoogstraten – directeur Ster College
18 februari 2010 Zweegers Onderhoudsgroep
Hans Weijnen – directeur
17 februari 2010 ECABO
Lian de Bruijn – senior-adviseur
67
psw stationsplein 4 5211 AP ‘s-Hertogenbosch postbus 1228 5200 BG ‘s-Hertogenbosch telefoon (073) 612 43 25 fax (073) 612 85 75
[email protected] www.psw.nl