Lang leve het leren, ook voor ZMOK-ers
Lang leve het leren, ook voor ZMOK-ers
Informatie over screeningprogramma Jongeren aan de slag – de portfoliomethodiek Postbus 1127 5200 BD ’s-Hertogenbosch Telefoon: 073 6836363 www.laborel.nl
Auteurs: Piet Leermakers (Laborel) Hans Pietersen (De Rietlanden) Jan Gubbels (SLO) Eindredactie: Emmy Stark Enschede, juni 2003 SO/1676/D/03-904
Inhoud
Voorwoord Inleiding
5 7
1.
Probleembeschrijving
11
1.1 1.2 1.3 1.4
De doelgroep Eisen van het bedrijfsleven Voorbeelden van ‘good practice’ Samenvatting en conclusies
11 11 12 14
2.
Pedagogische/didactische uitgangspunten
17
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Inleiding De gevarieerde school: er is geen zijn dan anders zijn Innovatieve doelen De opbouw van het onderwijs Portfoliomethodiek Samenvatting en conclusies
17 18 20 22 24 26
3.
Een nieuwe methodiek
27
3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding De bindingsfase De scholingsfase De uitstroomfase
27 28 31 34
4.
Literatuur
37
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4
43 45 47 57
Voorwoord
Het thema levenslang leren staat al geruime tijd in de belangstelling. Werken is steeds meer een vorm van leren geworden en leren wordt steeds meer een vorm van werken. De discussie en het beleid betreffende levenslang leren gaan over het algemeen uit van de reguliere onderwijssoorten: denk maar aan concepten als het studiehuis, open leercentra en dergelijke. Het lijkt alsof de scholen voor speciaal onderwijs categorisch worden vergeten als het gaat om studievaardigheden, levenslang leren en dergelijke concepten. Laborel heeft expertise op het gebied van begeleiden van mensen naar de arbeidsmarkt en is gespecialiseerd in het begeleiden van risicojongeren. Sinds 1997 werkt Laborel intensief samen met De Rietlanden, een onderwijsinstelling voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Specifieke kenmerken van deze doelgroep zijn: weinig of geen leermotivatie, een hoog relatief of absoluut schoolverzuim, structurele problemen in de gezinssituatie, individuele psychosociale problemen, en voldoende capaciteit om een kwalificatie te behalen. Samen met De Rietlanden en ondersteund door SLO (specialisten in leerprocessen) hebben we succesvol vorm gegeven aan individuele trajecten voor deze jongeren. De projectsubsidie van de provincie Noord Brabant heeft ons in staat gesteld de ervaring en de kennis te beschrijven in de hiernavolgende onderwijsmethodiek. Wij hopen, dat deze onderwijsmethodiek zal bijdragen aan een werkzame toekomst voor deze jongeren.
Mevrouw C.M.W. Coppes Directeur Laborel
⏐5
⏐6
Inleiding
Ter gelegenheid van het regionale kennisdebat Leren te leren; de ontwikkeling van menselijk kapitaal, gehouden aan de Universiteit Maastricht op 20 januari 1997, deed oud-minister Ritzen van Onderwijs enkele treffende uitspraken: 'Er wordt in het Kennisdebat veel gesproken over het risico van een tweedeling in de maatschappij […] De vrees is dat een gebrek aan toegankelijkheid van kennis – bijvoorbeeld in de vorm van dure moderne multimediale technologie – bestaande verschillen tussen arm en rijk, werkend en werkloos en tussen allochtoon en autochtoon zal verscherpen. […] Er zijn teveel jongeren die geen papiertje halen op de middelbare school of bij het beroepsonderwijs. Ik wil hier even stilstaan bij het toch wel schokkende gegeven dat één op de drie jongeren niet het diploma haalt waarmee ze goed op de arbeidsmarkt uit de voeten zouden kunnen. […] Dat leren (te leren) moet aantrekkelijk zijn; het moet contextueel zijn en aansluiten op (liefst positieve) ervaringen met het leren zelf of met ervaringen in het werk. In die zin moet leren dus verrijkend en leuk zijn, opdat ook de (kansarme) groepen die nu voortijdig school en opleiding verlaten, geprikkeld kunnen worden tot het stillen van hun kennishonger en wel dat papiertje halen waar ze wat mee kunnen'. Deze uitspraken passen naadloos bij de grote belangstelling die er momenteel bestaat voor leren leren en permanente educatie. Zowel de overheid, het onderwijs als het bedrijfsleven onderkennen de noodzaak om te investeren in menselijk kapitaal. Kennis is daarbij een belangrijke grondstof. Niet alleen vanuit een economisch perspectief om te kunnen blijven concurreren met andere hoog ontwikkelde industrielanden maar ook vanuit een sociaal perspectief. Er kan makkelijk een tweedeling ontstaan in de maatschappij: mensen die over onvoldoende kennis of toegang tot kennis beschikken, zijn veroordeeld tot een marginale rol in onze samenleving. Dat ook de politiek zich bewust is van de dreigende tweespalt, blijkt uit het regeerakkoord van Paars II. Daarin benadrukt de regering het belang van een leven lang leren. De zorg beperkt zich overigens niet tot Nederland: het jaar 1996 is uitgeroepen tot Europees jaar voor onderwijs en opleiding tijdens de gehele loop van het leven. Deze prachtige titel diende als basis voor het Nederlandse kennisdebat. Het resultaat hiervan, Het Nationaal Actieprogramma, heeft het denken over permanente educatie een belangrijke impuls gegeven. Samenleving en bedrijfsleven vragen van de beroepsbevolking dat ze blijft leren om inzetbaar te blijven op de arbeidsmarkt. Tegenwoordig wordt dit aangeduid met de term employability. Deze eis geldt niet alleen meer voor hoger opgeleiden, maar ook voor de laag opgeleide beroepsbevolking, waaronder veel jongeren die het onderwijs voor Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen (ZMOK) hebben doorlopen. Daarmee komen we bij de titel van dit project Lang leve het leren, ook voor ZMOK-ers. Nu is een leven lang leren niet bepaald een perspectief waar een ZMOK-leerling vrolijk van wordt. Voor de doorsnee ZMOK-er (voor zover die al bestaat) komt leren niet op de eerste plaats. Hij heeft tijdens zijn schoolloopbaan om uiteenlopende redenen vaak
⏐7
een grondige hekel aan leren gekregen, in het bijzonder aan het zogenoemde schoolse leren. De oorzaken liggen meestal buiten de leerling zelf: problemen in het gezin, psycho-somatische factoren als ADHD, gepest worden zijn allemaal factoren die ten grondslag kunnen liggen aan de negatieve houding van de leerling. Vaak is de problematiek zo complex dat ook de school niet te verwijten valt dat er geen oplossing gevonden wordt. De vraag is hoe we jongeren die hun buik vol hebben van schools leren, zover kunnen krijgen dat ze het belang van leren inzien en hun motivatie terugkrijgen. Als dat eenmaal gelukt is, zullen vervolgens technieken aangeleerd moeten worden om blijvend leren mogelijk te maken: ze moeten leren om te leren. Daarop richt de in deze notitie beschreven methodiek zich. Naast de methodiek worden in deze notitie de achtergronden van het project geschetst. Ook komen enkele voorbeelden van ‘good practices’ in Nederland aan bod. Verder is een uitgebreide literatuurlijst opgenomen, alsmede een aantal bijlagen. In dit project werkt Laborel samen met De Rietlanden, een VSO-ZMOK school en met SLO, specialisten in leerprocessen. De Rietlanden is een school voor speciaal basis en voortgezet onderwijs aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen. De school is ontstaan uit de samenvoeging van een tweetal instituten: een ZMOK-school en een spijbelopvangproject. De leerlingen van De Rietlanden zijn zonder uitzondering te kenschetsen als gedragsmatig problematisch functionerend. Uitgangspunt op De Rietlanden is dat het geboden onderwijs geen eindonderwijs dient te zijn. Om die reden heeft De Rietlanden haar onderwijs als schakelonderwijs ingericht: de leerlingen worden geschakeld naar een vorm van voortgezet (speciaal) onderwijs dan wel naar de arbeidsmarkt. Om dit doel te bereiken hanteert De Rietlanden twee soorten trajecten: arbeidsmarkt gerelateerde trajecten en onderwijsgerelateerde trajecten. Leren betekent wijzer worden of wijzer maken. In beide betekenissen kost leren tijd en inspanning. Soms meer, soms minder. Goed leren begint bij het structureren van leerprocessen. En dat is de specialiteit van SLO. SLO is een organisatie met 250 deskundigen, die gespecialiseerd zijn in het ontwikkelen van educatieve leermiddelen voor het onderwijs, bedrijfsleven en non-profitinstellingen. Deze specifieke kennis en ervaring heeft SLO in de loop der jaren uitgebouwd in een breed pakket van diensten. Zo houdt SLO zich onder andere bezig met het geven van trainingen, het adviseren en coachen van opleiders, het inrichten van multimediale publieksvoorlichtingscentra, het legitimeren van examens, en het uitgeven van educatieve methoden en materialen. SLO Cascander Consult ondersteunt organisaties bij veranderingsprocessen en zorgt dat deze processen sneller verlopen en het doel, doorgaans kwaliteitsverbetering van het product, bereikt wordt. De BVE-sector en gemeenten vormen tot nu toe de voornaamste werkterreinen. Sinds kort is SLO Cascander Consult een zelfstandige BV binnen SLO. Laborel is een zelfstandige onderneming voor baan en beroep. Laborel ontwikkelt scholings- en trainingsprogramma’s voor mensen die zich moeilijk kunnen handhaven in het onderwijs of onvoldoende een plek weten te verwerven op de arbeidsmarkt. De programma’s zijn gericht op het creëren van nieuwe kansen in het regulier onderwijs, vervolgopleiding of arbeidsmarkt. Kenmerkend voor Laborel is een individuele,
⏐8
flexibele en praktijkgerichte aanpak. Taak- en functietraining worden gekoppeld aan het trainen van werknemersgedrag en sociale vaardigheden. Laborel gaat uit van de mogelijkheden en de capaciteiten van deelnemers.
⏐9
⏐ 10
1.
Probleembeschrijving
1.1
De doelgroep
Zeer moeilijk opvoedbare kinderen of jongeren onderscheiden zich van hun leeftijdsgenoten door de forse gedragsproblematiek waarmee zij te kampen hebben. In het algemeen zijn zij door die gedragsproblematiek niet in staat een school voor regulier voortgezet onderwijs met succes af te ronden. Hun gedragsproblemen spelen hun dusdanig parten dat zij aan schools leren niet in voldoende mate toekomen. Schoolresultaten lijden onder het gedrag van de jongere en vroeg of laat verlaat het kind het regulier voortgezet onderwijs. Pas als formeel is vastgesteld dat een jongere lijdt aan een gedragsstoornis dan wel aan een forse gedragsproblematiek, kan de jongere onderwijs volgen aan een school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK-school). Een dergelijke school voor speciaal onderwijs biedt hulp die erop is gericht de jongere een instrumentarium aan de hand te doen waarmee hij zich in de samenleving op een acceptabele manier kan handhaven. De gedragsproblematiek kan verschillende oorzaken hebben. Ruwweg onderscheiden wij gedragsproblematiek die gerelateerd is aan de persoonlijkheid van de leerling, zoals aangeboren gedragsproblemen, en gedragsproblematiek die veroorzaakt wordt door factoren buiten de leerling. Vaak is er sprake van een combinatie van factoren die maken dat een jongere wordt geïndiceerd als zeer moeilijk opvoedbaar. Lange tijd werden zeer moeilijk opvoedbaren over een kam geschoren met ’schurken, schobbejakken en schavuiten’. Tegenwoordig wordt veel genuanceerder gedacht over deze jongeren. Kenmerkend is het gedragsmatige probleem dat zich manifesteert en de hardnekkigheid waarmee het zich voordoet. Daarmee kondigt zich meteen de noodzaak aan tot specifieke interventie en begeleiding. Specifieke begeleiding en interventie is ook noodzakelijk waar het gaat om intrede op de arbeidsmarkt. Uitgangspunt van deze begeleiding dient altijd te zijn: welk instrumentarium, op welke wijze vormgegeven, heeft deze jongere nodig om op enig moment als volwaardig lid van de samenleving te functioneren. Hierbij valt te denken aan houdingsaspecten - sociale vaardigheden, houding ten opzichte van gezag, taakopvatting et cetera - en cognitieve aspecten. Door hun gedragsproblematiek zijn zeer moeilijk opvoedbare jongeren vaak niet in staat geweest het maximale uit hun kunnen te halen. Zij hebben zichzelf en hun omgeving nogal eens dwarsgezeten. Dit vereist gerichte aandacht en aanpak.
1.2
Eisen van het bedrijfsleven
Welke eisen stelt het bedrijfsleven aan (vaak laaggeschoolde) werknemers in laag gekwalificeerde beroepen? De ervaring leert dat de meeste ZMOK-jongeren in dit soort werk terechtkomen. Vaak blijkt dat overigens van korte duur, hetzij omdat de werkgever geen behoefte meer heeft aan werknemers, hetzij omdat de betrokkene niet
⏐ 11
kan doorgroeien in de werkorganisatie. De ZMOK-jongere heeft immers niet of nauwelijks geleerd vaardigheden aan te wenden om te leren leren. Om die reden hebben is gekeken naar welke vaardigheden en competenties werknemers nodig hebben in dit soort taken en functies. De vaktechnische vaardigheden zijn buiten beschouwing gelaten. De bezochte bedrijven en sectoren zijn: • B&G productie sector metaal • Café Plus sector horeca/café • Wapen van Rosmalen sector horeca/restaurant • Straathof Zagerij sector hout • Albert Heyn sector detail/handel In de sectoren metaal en hout zijn over het algemeen alleen mannen werkzaam. In de horeca werken iets meer vrouwen dan mannen. De vrouwen werken vooral in de bediening en de mannen vooral in de keuken. In de handel werken evenveel vrouwen als mannen. Bij de meeste bedrijven is een klein percentage( 5 tot 10 %) van het personeel van allochtone afkomst. Bij B& G productie ligt dat percentage aanzienlijk hoger(50%) In alle sectoren werkt men met laag en/of ongeschoold personeel. De veranderingen die in de laatste jaren doorgevoerd zijn hebben geen problemen opgeleverd voor de doelgroep. Veel veranderingen, met name in de sector techniek, hebben voor deze doelgroep juist positieve gevolgen. Nieuwere machines maken het werk eenvoudiger en fysiek minder zwaar. Alle bedrijven noemen als essentieel punt dat een werknemer gemotiveerd moet zijn. Iemand die gemotiveerd is kan groeien, bijvoorbeeld door middel van interne of externe opleidingen of door meer verantwoordelijkheid te dragen. Grotere bedrijven verzorgen over het algemeen interne opleidingen of bijscholingscursussen. Andere bedrijven stimuleren werknemers een opleiding te gaan volgen. Voor een meer gedetailleerd verslag zie bijlage 3.
1.3
Voorbeelden van ‘good practice’
Onderzoek naar ‘good practices’ vormde een van de onderdelen van het project. Hoe slagen scholen en andere organisaties erin om jongeren met leer- en gedragsproblemen voor te bereiden op levenslang leren? project In overleg met de adviseur van volgende organisaties: Esprit Nova Amsterdam Voorwerk Rotterdam De Pasvorm Arnhem
SLO, dhr. Gubbels, is gekozen voor bezoeken aan de Gesproken met dhr. R. Hanson (directeur) Gesproken met dhr. G. vd Mast (projectleider) Gesproken met dhr. A. Bressers (directeur)
Esprit Nova, Amsterdam Bij Esprit Nova is in 1997 het project Spinweb gestart. Dit is een samenwerkingsproject van het Nova College, de Stedelijke Marokkaanse Raad en het Psychologisch Pedagogisch Instituut (PPI) Amsterdam. Het project is mede mogelijk gemaakt door subsidie van Employment – Youthstart van het Europees Sociaal Fonds.
⏐ 12
Doel van het project was het opzetten van een School Loopbaan Centrum voor risicojongeren, gekoppeld aan multimediale activiteiten. Het School Loopbaan Centrum is een breed opgezet zorgcentrum, waarin nauwlettend het gedrag, de interesses en verrichtingen van de risicojongeren worden gevolgd en bijgestuurd. Dat begint bij het moment van intake, en wordt vervolgd via beroepenoriëntatie en keuze van vakrichting tot en met de uiteindelijke arbeidstoeleiding. Ook als er een werkplek gevonden is blijft het School Loopbaan Centrum nazorg bieden. In het project werken school en jeugdhulpverlening nauw samen. Medewerkers van het PPI zijn gedetacheerd op het Nova College. De maatregelen die Esprit Nova neemt om het leren leren te bevorderen zijn: • een zorgstructuur waarin het pedagogische, didactische en orthopedagogische traject, jeugdhulpverlening, leerlingbegeleiding, studie/beroepskeuzebegeleiding en werktoeleiding zijn geconcentreerd in één structuur. Hierdoor is men in staat om maatwerk te leveren en kan aangesloten worden bij individuele behoeften en mogelijkheden; • een doorbreking van de grenzen tussen vmbo en ROC, waardoor een soepele overgang van de ene onderwijssoort naar de andere gewaarborgd is; • veel ervaring en kennis op het gebied van multimedia en informatica. Op basis hiervan is een methodiek ontwikkeld om risicojongeren de juiste leermiddelen aan te bieden, waarmee zij spelenderwijs leren hoe je met behulp van computer en multimedia kunt leren. VoorWerk, Rotterdam Het samenwerkingsverband VoorWerk leidt laaggeschoolde jongeren op voor specifieke functies binnen diverse bedrijven. Hierbij wordt zoveel mogelijk maatwerk geleverd, toegespitst op de mogelijkheden van de individuele cursist en de werksituatie binnen het bedrijf. VoorWerk selecteert voor een bedrijf een cursist die gedurende een bepaalde periode op proef bij het bedrijf geplaatst wordt. Tijdens deze periode wordt de cursist door zijn of haar stagedocent begeleid. Ook vanuit het bedrijf wordt op de mogelijkheden en onmogelijkheden van de cursist gelet. In overleg met het bedrijf wordt vervolgens een voor de cursist optimale leerweg uitgestippeld. In het project werken samen: het Albeda College, het Noordrandcollege, VSO De Vijverpoort en College Henegouwen, de initiatiefnemers van VoorWerk en Arbeidsmarktgericht Leertraject te Rotterdam. De maatregelen die VoorWerk neemt om het leren leren te bevorderen zijn: • de docent staat centraal in het innovatieproces en de organisatie richt zich op het zorgen voor goede randvoorwaarden om vernieuwingen te kunnen realiseren; • de eigen mogelijkheden en wensen van de deelnemende cursist staan centraal in het leerproces: er wordt maatwerk geleverd; • de innovatie richt zich op het ontwikkelen van een naadloos onderwijstraject voor jongeren van 15 tot 27 jaar; met andere woorden: goede doorstroomprogramma’s om de overgang van de eerste fase naar de tweede fase te verbeteren, hetgeen zeker voor risicoleerlingen essentieel is.
⏐ 13
De Pasvorm, Arnhem De Pasvorm School voor Praktijk, Arbeid, Scholing en Vorming is een onderdeel van het Rijn IJssel College en werkt nauw samen met diens beroepsopleidingen. De doelgroep bestaat uit leerlingen onder vmbo-niveau vanaf 16 jaar. De Pasvorm is sterk gericht op leren werken. Dit gebeurt door leren werken op school in de praktijkcentra, zoals de winkel, een lunchroom, een timmer/schilder werkplaats, een magazijn of een fietswerkplaats. Ook wordt voor iedere leerling aan het begin van het schooljaar een stageplaats gezocht. Leerlingen lopen twee dagen per week stage, waarbij ze een intensieve individuele begeleiding krijgen. Sommige leerlingen volgen naast het traject om te leren werken ook een scholingstraject in een geschikte beroepsopleiding binnen het Rijn IJssel College, bijvoorbeeld: Winkel, Logistiek, Horeca, Techniek of Beveiliging. De maatregelen die De Pasvorm neemt om het leren leren te bevorderen zijn: • de school levert maatwerk: interesses en capaciteiten van leerlingen staan centraal; • het bieden van contextrijke leeromgevingen, zoals een echte lunchroom en een echte fietswerkplaats; • een sterke integratie van leren en werken. Overige praktijkvoorbeelden Een andere praktijkvoorbeeld komt uit Den Bosch. Ook daar ondervinden risicojongeren – met name ZMOK-leerlingen – problemen bij de doorstroom naar het ROC. Dat heeft geleid tot initiatieven om te komen tot een betere afstemming van programma’s en een soepeler overgang van fase 1 naar fase 2. Voorbeelden hiervan zijn het ‘Plafondproject’, een samenwerking tussen het Frederik Hendrik College (VO) en het Koning Willem I College (ROC); ‘Samen slagen’, een projectvoorstel waarvan de Provincie Noord-Brabant, de Gemeente ’s-Hertogenbosch, het Frederik Hendrik College en Laborel initiatiefnemers zijn; en het ‘JADS-project’ (Jongeren Aan De Slag) waarin Laborel samen met de Weenergroep (uitvoerder WIW) een programma heeft opgezet om voortijdige schoolverlaters te begeleiden naar arbeid c.q. verdere scholing.
1.4
Samenvatting en conclusies
Een kenmerk van zeer moeilijk opvoedbare jongeren is hun gebrek aan motivatie voor schools leren. Immers: het is op school al zo vaak fout gegaan. Het resultaat is een leerachterstand en een aversie tegen onderwijs. Deze jongeren zijn gebaat bij een hermotiveringstraject dat rekening houdt met hun specifieke problematiek. Een belangrijke overeenkomst tussen de onderzochte organisaties is dat ze ingegrepen hebben in het reguliere traject van vmbo naar ROC. Risicoleerlingen – waaronder zeer moeilijk opvoedbare jongeren - beschikken vaak over onvoldoende vaardigheden om deze stap met succes te zetten. Het hoge percentage voortijdige schoolverlaters op de ROC’s rechtvaardigt de conclusie dat de overgang van de eerste naar de tweede fase met name voor risicojongeren een bottleneck is. Om voor deze doelgroep een goed leertraject uit te zetten, zijn behoorlijke inspanningen nodig. Allerlei belemmeringen, bijvoorbeeld in de sfeer van de wet- en regelgeving, moeten overwonnen worden. Het onderwijs moet motiverend en stimulerend zijn en aansluiten bij de specifieke behoefte van deze jongeren. Alleen zo kan de jongere later een stabiele positie op de
⏐ 14
arbeidsmarkt verwerven. Op de arbeidsmarkt blijft tenslotte onverminderd behoefte aan laag geschoold personeel. De hierna beschreven methodiek is vanuit dit uitgangspunt geconcipieerd en vormgegeven. De methodiek heeft tot doel de jongeren bewust te maken van zichzelf en hun mogelijkheden. Met deze wetenschap kunnen zij steviger toegerust de arbeidsmarkt betreden.
⏐ 15
⏐ 16
2.
Pedagogische/didactische uitgangspunten
2.1
Inleiding
Een zorgzame samenleving is een pluriforme, gevarieerde samenleving waarin rekening gehouden wordt met mensen die extra ondersteuning behoeven. Er wordt zorg op maat geboden, in de vorm van al dan niet professionele hulp. Die hulp gaat uit van de persoon en niet van op voorhand gestandaardiseerde interventies. In het ZMOK-onderwijs hebben we te maken met kwetsbare jongeren. Wat voor en door veel jongeren als vanzelfsprekend ervaren wordt, is dat voor deze groep vaak niet. Op weg naar volwassenheid en werk hebben zij extra zorg nodig, de één wat meer dan de ander. Onderwijs moet recht doen aan de verschillen die ertussen leerlingen zijn. Reden om, in analogie met een pluriforme, gevarieerde samenleving te pleiten voor een pluriforme, gevarieerde school. Een gevarieerde school is zorgzame en persoonsgerichte school met drie kenmerken: • op de eerste plaats gaat het niet direct om het resultaat. Er is aandacht voor de persoon van de leerling als waarde op zich; • het tweede criterium is dat leerlingen verschillen en dat dit normaal is. De standaard is anders zijn; • het derde kenmerk is dat persoonsgericht onderwijs mede leerlinggestuurd is in de vorm van actief en zelfstandig leren, waarbij leren leren gestimuleerd wordt. Binnen de gevarieerde school is sprake van wederzijds dienstbetoon. Het gaat niet om maximale zelfontplooiing als doel op zich. Het gaat wel om het ontplooien van talenten in saamhorigheid en zorg voor anderen. Bij het nastreven van dit ideaal springen drie knelpunten in het oog: • de communicatie tussen onderwijsgevenden en leerlingen In een zo gelijkwaardig mogelijke relatie moeten leerlingen durven en kunnen vragen. De onderwijsgevende zal als ondersteuner met een toenemende werkdruk tijd moeten nemen voor echte communicatie. Die communicatie nodigt vanuit een open houding uit tot initiatief bij de jongeren. Dit vraagt om een omslag in het denken van zowel de onderwijsgevenden als de jongeren. • de leerstof De uitgangspunten voor leerinhouden in het voortgezet onderwijs liggen vast in de programma’s, examenprogramma’s en praktijkonderwijs. Dit kan remmend werken bij het uitwerken van de uitgangspunten die we hiervoor geformuleerd hebben. In het bijzonder geldt dat voor leerlingen die geïndiceerd zijn voor het ZMOKonderwijs. • de standaardisatie Het overheidsbeleid met de profielen havo-vwo, de examenprogramma’s vmbo en praktijkonderwijs is in eerste instantie gericht op harmonisatie. Die harmonisatie kan een beperking betekenen als flexibilisering gewenst is.
⏐ 17
Dit hoofdstuk geeft ook een beschrijving van het leertraject. Voor dat leertraject is kenmerkend dat het in drie fasen van breed naar specifiek gaat. De eerste fase is gericht op het bepalen van het perspectief van de jongeren. Naast de (aangepaste) basisvorming (de algemene vaardigheden uit de preambule, Nederlandse taal, Rekenen en Kennis van de wereld) vindt een brede oriëntatie plaats op het toekomstig arbeidsperspectief. Het gaat daarbij om elementaire praktische vaardigheden en algemene (beroeps)vaardigheden. De eerste fase wordt afgesloten met een keuze voor één van de sectoren Techniek, Economie, Landbouw of Zorg & Welzijn. Ook een combinatie van twee sectoren is mogelijk. De tweede fase heeft in het bijzonder tot doel erachter te komen welk type praktische werkzaamheden bij de jongeren passen. Naast de leerdoelen uit de eerste fase komen nu ook elementaire leerdoelen gericht op de praktische werkzaamheden aan de orde. Als er een geschikte werkplek gevonden is, treedt de derde fase in werking. Deze fase heeft een sterk individueel karakter en zal voor een belangrijk deel op de werkplek doorlopen worden. Naast de algemene (beroeps)vaardigheden komen er, in overleg met de toekomstige werkgever, in het binnenschoolse onderwijsaanbod ook leerdoelen aan bod die ontleend zijn aan de werkplek. Deze langzame toespitsing van leerdoelen moet ook terug te vinden zijn in de leeromgeving. De leeromgeving is een leerwerkhuis met een breed scala aan werkhoeken waarin leerlingen actief en zo zelfstandig mogelijk aan het werk zijn. Gaandeweg zal het aantal werkhoeken ingeperkt worden. De definitieve scholing vindt op de uiteindelijke werkplek plaats. Tijdens het leertraject speelt de stage een cruciale rol. Zeker voor deze jongeren geldt dat de stage een krachtige leeromgeving is. De functie van de stage is afhankelijk van het moment in de opleiding. In het begin zal de stage een oriënterende functie hebben. Aan het eind van de opleiding zal de stage het karakter krijgen van trainen op de werkplek. Het is van het grootste belang dat het ingezette leertraject, de leerdoelen, de leeromgeving en de leeractiviteiten tijdens de stage voortdurend op elkaar afgestemd zijn.
2.2
De gevarieerde school: er is geen zijn dan anders zijn
Kenmerken van de gevarieerde school Een gevarieerde school is een zorgzame school. Concreet: een persoonsgerichte aanpak op basis van de door Tronto onderscheiden dimensies aandacht, verantwoordelijkheid, competentie en ontvankelijkheid (Tronto, 1993). In een gevarieerde school is er sprake van een wederzijds dienstbetoon. Zelfontplooiing is daarbij geen doel op zich. Het gaat om het ontplooien van talenten in saamhorigheid en zorg voor anderen. Het eerste kenmerk van een persoonsgerichte aanpak is dat het niet direct om resultaten gaat. Een persoonsgerichte aanpak in het onderwijs veronderstelt, evenals bij professionele zorg, dat er uitgegaan wordt van relaties. Goed onderwijs staat of valt met de kwaliteit van de relaties in de school (Van Houten, 1998). Aandacht is daarmee een belangrijk kwaliteitscriterium. Op de eerste plaats betreft dat de aandacht voor de leerling als persoon als een waarde op zich. Dit maakt dat aandacht als kwaliteitscriterium een integraal onderdeel is van het werk van de mensen in de klas. Dat is alleen maar mogelijk als er tijd voor is. Daarom programmeert de schoolleiding
⏐ 18
in een gevarieerde school naast resultaattijd ook aandachtstijd voor de onderwijsgevenden. Behalve aandacht voor de jongeren moet er in een gevarieerde school ook aandacht zijn voor het personeel en de organisatie. Hoe kun je van je mensen verwachten dat ze zorg geven als ze zelf geen zorg krijgen? Een school heeft een maatschappelijke functie. Zowel binnen als buiten de school dient duidelijk te zijn waar de school voor staat. Het ontwikkelen van die visie vraagt om permanente aandacht en vereist een reflexieve instelling om adequate zorg te kunnen blijven leveren. Tot slot zal er tijd moeten zijn voor zelfzorg. Onderwijs, zeker aan de groep waarover we het hier hebben, kan belastend zijn. De kwaliteit van het onderwijs is gebaat bij gemotiveerd personeel. Het is de moeite waard als school daarin te investeren. Met de erkenning dat er zorgleerlingen zijn met recht op zorg op maat komen we bij het tweede criterium voor de gevarieerde school. Een gevarieerde school gaat ervan uit dat jongeren verschillen én dat die verschillen gerespecteerd en geaccepteerd moeten worden. Met andere woorden: het is normaal om anders te zijn (Van Houten, 1998). De consequentie van dit principiële uitgangspunt, de standaard is anders te zijn, is dat niet de leerstof of het standaard leerproces centraal staat, maar de leerling. De leerstof en het leerproces volgen de leerling, en niet andersom. De leerstof is geen doel maar een middel. Daarmee is allerminst gezegd dat de leerstof er niet toe doet. De taak van het onderwijs is en blijft jongeren, zo goed als mogelijk, toe te rusten voor hun toekomst, hen voor te bereiden op wonen, vrije tijd en werken. Daar kan uitdagende leerstof bij gekozen worden. Die leerstof is op maat voor de leerling, indien gewenst met aanvullende ondersteuning vanuit bijvoorbeeld expertisecentra. Dit betekent evenmin dat er geen eisen aan leerlingen gesteld mogen worden. Integendeel: er moeten juist wel eisen gesteld worden, maar dan op hun niveau. Het derde criterium voor persoonsgericht onderwijs is dat het (mede) leerlinggestuurd is (Van Houten, 1998). Het gaat om actief en zelfstandig leren waarbij leren leren gestimuleerd wordt. Van jongeren mag verwacht worden dat zij op een actieve wijze een bijdrage leveren. Van de school mag verwacht worden dat daarbij ondersteuning op maat gegeven wordt. Uiteindelijk moet dat leiden tot een evenwicht tussen het zelf kunnen kiezen van de jongeren en ondersteuning op maat in de school en later tijdens wonen, vrije tijd en werk. De gedachte achter het studiehuisconcept is daarmee niet alleen van toepassing op havo en vwo, maar ook op de jongeren in het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs. We moeten wel beseffen dat een gevarieerde school een studie(t)huis is waarin geleerd wordt op eigen benen te staan, talenten te exploreren. Dat is het expliciete streven, te meer omdat uit onderzoek blijkt dat voor deze groep werkzelfstandigheid de doorslaggevende factor is voor kans op werk en op behoud van werk (van der Linde, 1994). Knelpunten bij de invoering van de gevarieerde school Zorgverleners kunnen vanuit een ‘hulpverleningssyndroom’ de neiging hebben te helpen ook waar dat niet noodzakelijk is. Zorgverleners moeten kritisch kijken naar de hulpvraag. Soms wordt die gesteld vanuit angst of gemakzucht. Sommige leerlingen zijn er zo aan gewend dat alles uit handen genomen wordt, dat ze niets meer zelf proberen. Timmer (1992) noemt dit ‘aangeleerde hulpeloosheid’. Een ander risico is overschatting van een leerling. Dit kan negatief uitwerken op de leerresultaten. Het is dus van belang de leerling goed te kennen. Hier ligt een belangrijk knelpunt. Aandacht geven vraagt om een open dialoog tussen leerling en
⏐ 19
zijn begeleiders in een zo gelijkwaardig mogelijke relatie. De communicatie tussen leerling en begeleiders dient los te komen van de handicap. Een ondersteunende zorg zal pas tot zijn recht komen als mensen leren opvatten als wijzer worden of wijzer maken. In beide betekenissen kost leren tijd en inspanning. Goed leren begint bij het structureren van leerprocessen.
2.3
Innovatieve doelen
Bij het ontwerpen van een onderwijsmethodiek ontkom je niet aan de vraag wat we met ons onderwijs willen bereiken. Om deze vraag te beantwoorden zul je, behalve naar je doelgroep, de relevante wet-en regelgeving en de mogelijkheden van je organisatie ook moeten kijken naar maatschappelijke ontwikkelingen en innovatieve onderwijsontwikkelingen die hieruit voortkomen. Vanuit deze gedachte sluiten we aan bij de innovatieve doelen die Simons (1998) noemt en die niet meer weg te denken zijn uit de onderwijsbeleidsnota’s van de afgelopen jaren: • maatwerk leveren; • contextrijk leren; • nadruk op vaardigheden; • sturing door de deelnemer; • expliciete aandacht voor leren leren. Elke opleiding na het basisonderwijs heeft te maken met ontwikkelingen die aan de basis liggen van deze innovatieve doelen: vernieuwde opvattingen over leren, een generatie deelnemers met andere opleidingsbehoeften, maatschappelijke en technologische ontwikkelingen, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en een overheid die uit is op rendementsverhoging. Interessant bij Simons is dat hij deze innovatieve doelen verwerkt in de manier waarop het primaire proces wordt ingericht: het programma, de didactiek, de begeleiding en de organisatie. Een tweede interessant gegeven is dat Simons deze innovatieve doelen ziet als voortdurende spanningsvelden die afhankelijk van doelgroep, mogelijkheden, niveau enz. steeds opnieuw moeten worden afgewogen. In de invulling van het programma zal iedere keer weer gekeken moeten worden hoe een bepaald innovatief doel gerealiseerd kan worden en welk van deze doelen prioriteit hebben. Hieronder volgt een korte beschrijving van deze vijf doelen. • Maatwerk leveren De roep om maatwerk heeft te maken met de noodzaak om rekening te houden met verschillen tussen deelnemers. Hieraan liggen naast efficiency- en rendementsoverwegingen ook leertheoretische overwegingen ten grondslag. Ons onderwijs werd en wordt deels nog steeds bepaald door een aanbodsgerichte benadering: het leerstofjaarklassensysteem waarin iedere deelnemer in dezelfde tijd, met dezelfde didactische werkvormen dezelfde leerstof doorwerkt om hetzelfde ‘papiertje’ te halen. Dit komt in veel gevallen niet meer overeen met de vraaggerichte benadering die de maatschappij en de diversiteit aan doelgroepen stelt. Aan het onderwijs wordt een individuele, klantgerichte benadering gevraagd. De leertheoretische visie achter ‘maatwerk leveren’ is dat mensen het best leren wanneer er aangesloten wordt bij verschillen in wat de deelnemer wil leren (interessen), hoe ze willen leren (leerstijl) en in wat ze kunnen leren (capaciteiten).
⏐ 20
• Contextrijk leren Er zijn twee redenen om contextrijk leren in te voeren. De eerste heeft te maken met problemen op het gebied van transfer. Veel leerlingen blijken slecht in staat om zaken die zij op school leren, toe te passen in maatschappelijke situaties en in de beroepspraktijk. De tweede komt voort uit opvattingen over hoe je het best kennis en vaardigheden kunt verwerven. Door tegenvallende resultaten van het formele (schoolse) leren is er een toenemende belangstelling voor leren in de praktijk. Contextrijk leren kan voor beide problemen een oplossing bieden. • Nadruk op vaardigheden De basis voor nadruk op vaardigheden is ook tweeledig. De eerste is het gegeven dat het onderwijs te veel nadruk legde en legt op het verwerven van (theoretische) kennis en te weinig op het aanleren van (vakspecifieke) vaardigheden. Een metselaar leert bijvoorbeeld een hoop verschillende metselverbanden, steensoorten enz. maar krijgt maar een paar uur per week praktijk. De andere reden is dat er vanuit maatschappelijke en technologische ontwikkelingen steeds meer behoefte is aan brede, algemene vaardigheden en minder aan heel specifieke beroepsvaardigheden. Genoemd worden onder meer methodische, sociaalcommunicatieve, strategische, normatief-culturele en plannings- en organisatievaardigheden. • Sturing door de deelnemer Er zijn verschillende redenen voor het toenemend belang dat gehecht wordt aan sturing van het leerproces door de deelnemer. De leertheoretische motieven komen vanuit een constructivistische visie op leren: leren is primair een activiteit van de lerende zelf. Of er geleerd wordt, wordt bepaald door de mate waarin de deelnemer de juiste cognitieve, metacognitieve en affectieve leervaardigheden inzet tijdens het leerproces. De docent stuurt alleen en deze sturing behoort minder te worden naarmate het leerproces vordert. Een tweede leertheoretisch motief komt voort uit motivationeel-affectieve aspecten van leren: iemand zal meer inzet en leerbereidheid tonen naarmate hij een grotere mate van eigen verantwoordelijkheid krijgt bij de invulling en sturing van zijn leerproces. Behalve leertheoretische motieven zijn er ook praktische redenen om zelfsturing te bevorderen: zowel het denken in termen van ‘maatwerk’ als technologische veranderingen in het onderwijs vragen om meer zelfwerkzaamheid. Denk bijvoorbeeld aan computergestuurd onderwijs, minder contacturen, het studiehuis enz. • Expliciet aandacht voor leren leren Er is een direct verband tussen interne sturing door de deelnemer en leren leren. Bij sturing door de deelnemer is gezegd dat cognitieve, metacognitieve en affectieve leervaardigheden nodig zijn om leerstof te verwerken. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat deze vaardigheden niet of in onvoldoende mate aanwezig zijn. Deze vaardigheden moeten dus aangeleerd of versterkt worden. Over hoe dit moet gebeuren lopen de opvattingen uiteen. Wel is men van mening, dat dit het beste kan gebeuren in de context van de situatie waarin men ze toe moet passen: dus geen aparte lessen studievaardigheden. Wel vraagt het leren van deze vaardigheden expliciete aandacht en een eigen didactiek en opbouw.
⏐ 21
2.4
De opbouw van het onderwijs
Het leer/werktraject en de doelen Onderwijs moet jongeren voorbereiden op wonen, vrije tijd en werk. Stap voor stap moet duidelijk worden wat hun mogelijkheden zijn. In hoofdstuk 1 hebben we gezien dat die jongeren tijdens hun verblijf in het onderwijs die houdingen, kennis en vaardigheden eigen moeten maken die gewenst zijn om: • uiteindelijk op de leer/werkplek geschoold te kunnen worden en • in de toekomst bijgeschoold te kunnen worden als de leer/werkplek verdwijnt of als er doorgroeimogelijkheden zijn. Een belangrijke reden hiervoor is dat er voor veel jongeren in het ZMOK-onderwijs geen formele kwalificaties zijn. De laagste kwalificatie in de BVE-sector is die van assistent. Instroom in die opleiding gebeurt vanuit het vmbo. Daarnaast moet door de grote verscheidenheid aan leerlingkenmerken gezocht worden naar werk op maat. Uit beperkt onderzoek blijkt zelfs dat het goed is om leer/werkplekken op maat te creëren. Tot slot maakt de diversiteit aan uitstroom het onmogelijk op alle concrete werkplekken voor te bereiden. Zoals gezegd: ZMOK-onderwijs begeleidt jongeren stap voor stap naar een leer/werkplek op de arbeidsmarkt. Daarbij is in hoofdlijnen een onderscheid te maken in drie fasen. Deze fasen met de daarbij behorende onderwijsdoelen zijn gegeven in de volgende figuren.
Figuur 1: De fasering van leertraject en leerdoelen.
⏐ 22
1ste fase Doel van de 1ste fase is het bepalen van de perspectieven die de jongeren hebben. Op basis daarvan wordt in hoofdlijnen het leertraject voor de komende jaren uitgezet. Als blijkt dat een jongere mogelijkheden heeft om door te stromen naar een assistentenopleiding vindt uitstroom naar het vmbo plaats. Voor een brede toekomstoriëntatie is er sprake van een breed opleidingsaanbod. De leerdoelen hebben betrekking op de basisvorming. Het gaat dan om de algemene vaardigheden uit de preambule, Nederlandse taal, rekenen en kennis van de wereld. Vanuit het toekomstige arbeidsperspectief handelt het in de eerste fase om elementaire praktische vaardigheden en algemene beroepsvaardigheden. 2de fase Het beroepsgerichte deel in deze fase is gericht op het achterhalen van de belangstelling van de jongeren. In welke sector willen ze werken en welke werkzaamheden willen ze doen? Daarbij mogen de (on)mogelijkheden van de jongeren niet uit het oog verloren worden. Het maken van de keuze is een geleidelijk proces. De gemaakte keuzes worden getoetst aan de kans op werk. Deze periode wordt afgesloten binnen een of meer profielen. Naast de leerdoelen die al in de 1ste fase aan de orde waren, gaat het om eindtermen die op de praktijk van de profielen gericht zijn. 3de fase Het expliciete doel van deze fase is de jongeren aan een leer/werkplek te helpen. komen. Vanwege het individuele karakter van die leer/werkplek is het niet mogelijk voor de groep als totaal specifieke praktische vaardigheden te formuleren. Gemeenschappelijke doelen zullen betrekking hebben op algemene beroepsvaardigheden en op een aantal aspecten van de basisvorming. Dat laatste mag zeker niet over het hoofd gezien worden. Ook met betrekking tot wonen en vrije tijd hebben we hier van doen met kwetsbare jongeren.
⏐ 23
Deze drie fasen zijn in figuur 2 nogmaals schematisch in beeld gebracht. Techniek
Economie
Zorg & welzijn
Landbouw
• • • • •
het controleren van aangeleerd gedrag binnen de nieuwe setting; het oriënteren op een nieuwe schoolsetting vergroten van de cognitieve en manuele vaardigheden; het uitbouwen en versterken van huiswerk- en studieattitudes; het initiëren van continue zorg buiten deze leeromgeving
Fase 3 uitstroomfase
• • • • • • •
het continueren van het gevoel van veiligheid; het oriënteren naar de eigen mogelijkheden; het vergroten van cognitieve en manuele vaardigheden; het ontwikkelen van algemene vaardigheden; het ontwikkelen van basisvaardigheden; het ontwikkelen van attitudes die noodzakelijk zijn om te kunnen; functioneren in de samenleving;
Fase 2 scholingsfase
• het opbouwen van een band met de leerling; • het motiveren en het stimuleren van de leerling; • het zelfconcept verhelderen en de horizon verruimen; • het op elkaar afstemmen van eigen wensen en mogelijkheden; • het vaststellen van een realistisch individueel leertraject. Figuur 2: De vaardigheden in fase 1, 2 en 3.
2.5
Fase 1 bindingsfase
Portfoliomethodiek
In deze snel veranderende samenleving verliezen in het (verre) verleden behaalde diploma’s vaak deels hun geldigheid. Een bijkomend probleem is dat tijdens de loopbaan opgebouwde kennis en vaardigheden lang niet altijd worden gewaardeerd. De laatste tijd komt hierin verandering, niet in het minst door ontwikkelingen in ons omringende landen. Een sleutelbegrip in dit opzicht is EVC: Eerder (of Elders) Verworven Competenties: kennis en vaardigheden (competenties) die men tijdens zijn leven opgedaan heeft – veelal in niet-schoolse settings – worden alsnog gewaardeerd en erkend. Deze kennis en vaardigheden moeten op een of andere wijze vastgelegd en bewezen worden. Een instrument hiervoor is de portfoliomethodiek. Het begrip portfolio (portefeuille) komt oorspronkelijk uit de wereld van kunst en architectuur. Kunstenaars en architecten kunnen niet volstaan met diploma’s en mooie verhalen over hoe goed ze zijn. Om hun kwaliteiten te bewijzen leggen ze een soort dossier aan met eigen schetsen, tekeningen, foto’s, maquettes enz. Op dit moment neemt de belangstelling van het bedrijfsleven toe voor dergelijke portfolio’s. Ze geven niet alleen informatie over de capaciteiten van (toekomstige) werknemers, maar ook inzicht in hun leervermogen. Het vermogen van een werknemer om nieuwe dingen te leren is vaak belangrijker dan de verworven kennis op zich.
⏐ 24
Portfolio’s bieden een aantal voordelen: • voor studenten: − ze kunnen zichzelf profileren; − ze kunnen hun sterke kanten laten zien; − het is een hulpmiddel om te reflecteren over het eigen leerproces; − het kan persoonlijke groei aantonen; − het is een hulpmiddel voor carrièreplanning; − het is een hulpmiddel voor een leven lang leren; − ze kunnen zelf verantwoording dragen voor hun leerproces; − studie en buitenschoolse activiteiten kunnen gecombineerd worden; − het vergroot de kansen op de arbeidsmarkt. •
voor docenten: − het maakt een authentieke beoordeling mogelijk(kennis, vaardigheden en attitudes); − het maakt een beoordeling van ontwikkeling in leerprestaties mogelijk (groei – proces i.p.v. eindproduct); − het maakt cursistgericht onderwijs mogelijk, omdat cursisten veel meer betrokken worden bij proces van zelfevaluatie; − het helpt bij het formuleren van leerdoelen; − het zorgt dat cursisten beter gemotiveerd zijn; − het zorgt dat cursisten zich meer verantwoordelijk voelen voor hun prestaties; − het zorgt voor een ‘apprenticeship-situatie’ in het onderwijs (meester – gezel – relatie).
Het bovenstaande sluit nauw aan bij datgene waar Laborel al jaren mee bezig: het vergroten van het zelfstandig leervermogen, de drie stappenmethode, screening en Assessment, Sleutelkwalificaties en de leerwerkplaats-methodiek. Bij het werken met ZMOK-jongeren heeft de portfoliomethodiek onmiskenbare voordelen. De kans bestaat dat deze groepen straks het onderwijs verlaten zonder een diploma te hebben behaald. Door middel van zo’n portfolio kunnen ze zwart op wit en zeer gedetailleerd aantonen welke kennis en vaardigheden ze tot dan toe verworven hebben. Bovendien vergroot het hun zelfkennis, zelfrespect en zelfvertrouwen. Tot slot een fragment uit 'De horizon verleggen …….. levenslang leren de sleutel naar de 21e eeuw', een beleidsstuk van het ministerie van OC&W. 'Levenslang leren dient als beleidsstreven te worden omgezet in een feitelijke situatie binnen de persoonlijke levensloop. Daarvoor is het nodig om de vaardigheid van leren te ontwikkelen. Het vergroten van zelfvertrouwen, de eigenwaarde en de ontwikkeling van een bewustzijn met betrekking tot de eigen leer- en ervaringsbiografie vormen zeer belangrijke elementen in de ontwikkeling van een persoonlijke leermotivatie. Een portfolio is een map met de beschrijving van ervaringen en verworven competenties. In het proces waarbinnen een portfolio gemaakt wordt ligt een belangrijke educatieve meerwaarde verborgen als het gaat om het erkennen en herkennen van eigen kwaliteiten. Een portfolio bevat competentieherkenning als proceskant van het leren. Daarnaast is in een portfolio de productkant opgenomen in een erkenning als certificaat binnen een kwalificerend traject. Een portfolio is zo een onderdeel van het ‘project van het zelf’.
⏐ 25
Het begrip portfolio hanteer ik in dit verband om duidelijk te maken dat levenslang leren als beleid alleen succes kan hebben wanneer in alle opzichten de burger als individu centraal komt te staan'.
2.6
Samenvatting en conclusies
In de afgelopen jaren zijn grote onderwijsvernieuwingen ingevoerd, mede onder in vloed van maatschappelijke ontwikkelingen en veranderende eisen van werkgevers. Ook de pluriforme samenleving stelt eisen aan het onderwijs. Het streven is een pluriforme, gevarieerde school die recht doet aan verschillen die er bestaan tussen leerlingen: er is geen zijn dan anders zijn. Dit alles heeft geleid tot een reeks onderwijsvernieuwingen in de afgelopen jaren. De ZMOK-leerlingen zijn erg gebaat bij de invoering deze veranderingen. Er kan meer tegemoet worden gekomen aan de individuele mogelijkheden en onmogelijkheden van deze kwetsbare jongeren. Toch is daarmee het grootste probleem van deze doelgroep niet opgelost. Een groot aantal van deze jongeren zal het onderwijs hoogstwaarschijnlijk verlaten zonder (start)kwalificatie. Zij zullen op een andere wijze voorbereid moeten worden op een (leer-)werkplek. Hierbij kan de portfoliomethodiek een belangrijk rol vervullen. Met de portfoliomethodiek beschikken we over een bruikbaar instrument dat goede diensten kan bewijzen bij het zoeken van werk, het volgen van verdere scholing en het erkennen van verworven competenties (EVC’s). Hierna wordt de methodiek beschreven. In deze methodiek zijn bovengenoemde maatschappelijke ontwikkelingen, veranderingen in het bedrijfsleven, pedagogischdidactische ideeën en innovatief onderwijsbeleid vertaald in een instrument dat het mogelijk maakt om ook ZMOK-leerlingen goed voor te bereiden op maatschappij en arbeid, met daarbij speciale aandacht voor levenslang leren.
⏐ 26
3.
Een nieuwe methodiek
In 1997 ontstonden de eerste contacten tussen Laborel (zie bijlage 1) en De Rietlanden (zie bijlage 2) Aanleiding voor deze contacten was de opdracht aan De Rietlanden een Centrum voor Individuele Onderwijstrajecten vorm te geven. Met subsidie van de gemeente ’s-Hertogenbosch werd het de Rietlanden mogelijk gemaakt een aantal onderwijstrajecten in te richten voor risicoleerlingen in het voortgezet onderwijs met predikaat 'moeilijk opvoedbaar'. Vanuit ervaringen van De Rietlanden met de specifieke arbeidsmarktgerichte werkwijze van Laborel ontstond de behoefte om op een structurele manier te gaan samenwerken. De tot dan toe enige mogelijkheid om deze samenwerking vorm te geven werd geboden door het Europees Sociaal Fonds. In 1997 werd het projectplan 'Opvang dreigend Voortijdig schoolverlaters' geschreven en in de loop van 1998 gehonoreerd. Het project kenmerkt zich door een integrale aanpak waarbij Laborel de beroepsgerichte component uitvoert en De Rietlanden de begeleidende aspecten voor haar rekening neemt. Het doel van het project is risicoleerlingen toe te leiden naar de arbeidsmarkt via een praktische taak- en of functiegerichte opleiding aangevuld met stage, dan wel te schakelen naar een vorm van voortgezet onderwijs. Permanent wordt gedurende 32 lesuren per week aan gemiddeld 24 leerlingen een leertraject aangeboden. SLO ondersteunt het project. Na drie jaar blijkt de samenwerking een succes. De succesvolle uitstroom is hoog te noemen en de samenwerking heeft geleid tot een minder schoolse aanpak, meer zelfstandig leervermogen, waardoor de motivatie van de leerlingen voor onderwijs en begeleiding is toegenomen en daarmee het welbevinden van de leerlingen op school.
3.1
Inleiding
Het leertraject dat de deelnemers doorlopen is verdeeld in drie fasen: de bindingsfase, de scholingsfase en de uitstroomfase. Hoewel de overgangen tussen de fasen geleidelijk plaatsvinden, heeft elke fase een duidelijk eigen karakter. Elke fase kent zijn eigen leerinhouden didactiek. In elke fase is de begeleiding anders. Dat geldt ook voor de organisatie van het leerproces. De portfoliomap kan gezien worden als de rode draad die door het programma loopt, de concrete weergave van het leerproces en de verbinding tussen de drie fases. De fasen worden uitgebreid beschreven aan de hand van de volgende items: • kenmerken • hoofddoelstelling • relatie met innovatieve doelen uit de onderwijsvernieuwing • programma • didactiek • begeleiding • organisatie • invulling portfolio
⏐ 27
3.2
De bindingsfase
Kenmerken Het Rietlanden – Laborel project kent een tussentijdse instroom. In principe kunnen deelnemers op elk moment in het schooljaar starten. In het algemeen starten de meeste nieuwe deelnemers na afloop van een observatieperiode bij het Observatorium en de daaruit volgende trajecttoewijzing door de Commissie van Onderzoek (CvO); deze periode neemt ongeveer acht weken in beslag. Leerlingen van de Rietlanden zelf traject kunnen echter op elk moment instromen. Dit betekent dat pas na de zitting van de CvO bekend wordt hoeveel en welke deelnemers zullen instromen in het programma van de bindingsfase. Dit toelatingsbeleid heeft uiteraard consequenties voor het programma, de didactiek, de begeleiding en de organisatie. Bovendien zijn de kenmerken van de instromers heel divers. Er bestaan grote verschillen in zelfstandig leervermogen, etnische achtergrond (met de daaruit voortvloeiende culturele kenmerken), leerstijl en niveau van basisvaardigheden. Ook de leer- en gedragsproblematiek van de deelnemers is heel divers. Gemiddeld zal de bindingsfase zes tot acht weken duren. Dit verschilt per deelnemer. In incidentele gevallen wordt deze fase overgeslagen als aan een aantal voorwaarden is voldaan (voldoende informatie over basisvaardigheden, leerstijl, kennisniveau en voldoende motivatie). Hoofddoelstelling(en) De bindingsfase kent twee belangrijke hoofddoelstellingen, te weten binden en screenen. De meeste deelnemers die instromen in de bindingsfase hebben geen positieve ervaringen met school en met leren. De aangeboden leerstof, de didactiek en de begeleiding zullen in eerste instantie tot doel hebben de deelnemer (weer) naar school te laten komen en hem te motiveren om aan het programma deel te nemen. Hierna en gedeeltelijk hiernaast wordt in deze fase veel tijd ingeruimd voor het screenen van de deelnemer op verworven kennis en vaardigheden. De nadruk ligt op wat hij wel kan c.q. kent (en niet op wat hij niet kan/kent). Ook wordt de nodig tijd ingeruimd om vast te leggen wat zijn beroeps – en toekomst wensen zijn en in hoeverre zijn zelfbeeld overeenkomt met zijn werkelijke capaciteiten. Pas als dit allemaal duidelijk is, is het mogelijk om een individueel leertraject op te stellen met einddoelen, tijdsschema en te zetten stappen. Relatie met innovatieve doelen uit de onderwijsvernieuwing Van de vijf innovatieve doelen zijn in deze fase vooral maatwerk leveren en contextrijk leren relevant. De leertheoretische visie achter maatwerk leveren houdt in dat het verwerven van kennis en vaardigheden vooral beschouwd wordt als een activiteit waarbij de deelnemer zelf betekenis moet geven aan nieuwe informatie. Dit betekent dat je in methodisch-didactisch opzicht aan moet sluiten bij verschillen in wat deelnemers willen leren, hoe ze willen leren en wat ze kunnen leren. Hoewel ‘contextrijk leren’ tijdens het gehele leertraject een belangrijk doelstelling is, vormt het in de bindingsfase een noodzakelijke voorwaarde. Om de motivatie om weer naar school te gaan en het plezier in leren terug te brengen, moeten contextrijke leersituaties aangeboden worden: de school moet als het ware
⏐ 28
naar de praktijk gebracht worden. Leren moet betekenisvol zijn en als zinvol ervaren worden. Een tweede argument voor contextrijker leren is dat er door contextrijke leersituaties een betere transfer plaatsvindt: deelnemers zijn beter in staat om kennis en vaardigheden ook toe te passen in maatschappelijke en beroepspraktijksituaties. Dit argument wordt vooral in de scholings- en uitstroomfase steeds relevanter. Programma Het programma in de bindingsfase heeft een thematisch karakter, waarin kennismaken centraal staat: de nieuwe deelnemer maakt kennis met Laborel (medecursisten, leerkrachten, ondersteunend personeel, lokalen, lesmaterialen enz.), en Laborel maakt kennis met de nieuwe deelnemer. Het programma is grotendeels individueel; waar mogelijk worden groepsactiviteiten ingepland. De leerstof wordt flexibel geprogrammeerd. De concrete invulling van het programma (rooster + leerinhouden) ontstaat in nauw overleg tussen deelnemer, cursistenbegeleider en soms leerplichtambtenaar, ouders of andere direct betrokkenen (voogd, vorige school enz.). Hiermee wordt de verantwoordelijkheid voor het leertraject voor een deel ook bij de deelnemer en andere direct belanghebbenden neergelegd. De opdracht in deze eerste fase is een goede balans te vinden tussen Algemeen Vormend Onderwijs (AVO) en praktijkvakken. Belangrijke hulpmiddelen hierbij zijn screeningprogramma en de portfoliomethodiek. Het screeningprogramma bestaat uit testen en opdrachten die tot doel hebben erachter te komen wat de cursist kan, wat hij wil en hoe hij is als persoon. Op basis van de uitkomsten van dit programma worden, samen met de deelnemer, leerdoelen geformuleerd die afgestemd zijn op aanwezige kennis en vaardigheden en op het beoogde uitstroomdoel. Didactiek Met name in de bindingsfase is sprake van een grote variëteit aan didactische werkvormen, vanwege de grote verschillen in niveau, herkomst en problematiek van de instromers. Omdat de allereerste zorg is de deelnemer te motiveren/binden is een individuele aanpak vereist. Er wordt vaak individueel of in kleine groepjes gewerkt. De rol van de docent is in deze fase vooral sturend, instructief. Dit geldt met name voor het screeningprogramma en de portfolioactiviteiten. In deze fase houdt hij zich ook bezig met diagnosticeren, exploreren en stimuleren. Leerinhoud en didactische werkvormen moeten namelijk zo goed mogelijk aansluiten bij competenties (kennis, vaardigheden en houding) en bij leerstijl van de deelnemer. Bovendien moeten de leeractiviteiten betekenisvol zijn. De docent probeert een zo goed mogelijke balans te vinden tussen theoretisch en praktisch bezig zijn. Ook zorgt hij voor een duidelijke structuur en voor veiligheid. Dit laatste is zeker in de eerste fase van essentieel belang. Begeleiding In de bindingsfase is de begeleiding erg intensief. Dit volgt automatisch uit de twee hoofddoelstellingen van deze fase: binden en screenen. Het is zaak om zo snel mogelijk het vertrouwen van de deelnemer te winnen en een band op te bouwen. Eerlijkheid en de deelnemer serieus nemen vormen belangrijke aspecten van de grondhouding.
⏐ 29
Zowel het screeninggedeelte als de portfoliomethodiek zijn werkwijzen die de deelnemer niet of nauwelijks kent en waarbij veel directe sturing nodig is. In de bindingsfase wordt de basis gelegd voor het leertraject op Laborel: de begeleider stelt leerwensen en voorkeuren vast, probeert duidelijkheid te krijgen in de problematiek van de deelnemer, probeert te achterhalen welke leerstijl de cursist heeft, wat de invloed van oudersen vrienden is op zijn functioneren op school, enz. Al deze ingrediënten worden samengevoegd in een handelingsplan met daarin zaken als uitstroomdoel, individuele leerdoelen, beoordelings- en toetsmomenten en aard van de begeleiding (zowel intern als extern). In deze fase is vooral de mentor nog erg sturend bezig. Naarmate de deelnemer langer op Laborel verblijft zal deze sturing afnemen en wordt er een steeds groter beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid en zelfsturing van de deelnemer. De begeleiding in de bindingsfase berust voornamelijk bij één persoon. Organisatie De deelnemer volgt vanaf de instroom een zeer individueel programma dat veel lijkt op de methode van de Hoofdelijk Versnelde Scholing zoals die door de Centra Vakopleiding en Centra voor Beroepsoriëntatie en Beroepsoefening werd toegepast: zoveel mogelijk praktijk met daarbij theoriemodules die nauw gerelateerd zijn aan de praktijkopdrachten. De praktijk vindt plaats in de Leerwerkplaatsen van Laborel of in een stage als de gekozen beroepsrichting niet op Laborel aanwezig is. Theoriecomponenten worden vaak in het praktijklokaal verwerkt. Afhankelijk van beroepswens, uitstroommogelijkheden en capaciteiten kunnen specifieke modules aan het programma toegevoegd worden zoals taal en reken/wiskunde onderdelen, ICT, beroepenoriëntatie, sociale vaardigheden, studievaardigheden, samenwerkingsopdrachten, solliciteren, excursies en (snuffel)stages. Taal, rekenen/wiskunde, ICT en voor een deel ook beroepenoriëntatie en studievaardigheden worden in het Open Leercentrum van Laborel individueel aangeboden. Waar nodig en mogelijk worden beroepenoriëntatie, sociale vaardigheden, studievaardigheden en samenwerkingsopdrachten in kleine groepen aangeboden. Vorderingen worden vastgelegd in beoordelingsformulieren die tijdens cursistenbesprekingen besproken worden. Deze besprekingen vinden ongeveer eenmaal in de acht weken plaats. De belangrijkste conclusies worden doorgesproken met de deelnemer. Naar aanleiding hiervan worden leerdoelen indien nodig aangepast. Invulling portfolio De portfoliomethodiek is een uitstekend instrument om vast te leggen wat de deelnemer in het verleden aan kennis en vaardigheden verworven heeft. Het is stimulerend en motiverend omdat de invalshoek niet is wat hij niet kan/kent, maar wat hij wel kan/kent. Meteen na de start in het Laborel – Rietlandenproject wordt gestart met de aanleg van een portfolio. Na het invullen van persoonsgegevens en beschrijven van in het verleden verworven competenties (rapporten, toetsuitslagen, verslagen, beschrijvingen) wordt het portfolio gedurende de hele verdere (school)loopbaan gebruikt als een ‘levend’ document van vorderingen, gemaakte werkstukken, behaalde niveaus enz. De resultaten van het screeningprogramma in de bindingsfase worden uiteraard ook opgenomen in het portfolio. Het gaat niet alleen om resultaten in een schoolse setting, maar ook om resultaten tijdens een stage of werkervaring.
⏐ 30
De methodiek levert een structuur voor het realiseren van maatwerk. Voor individuele procesbegeleiding staan geen kant-en-klare leermaterialen in de kast. De portfoliomethodiek biedt een handvat om het proces te sturen. De deelnemer wordt gestimuleerd zijn eigen leerproces te sturen (empowerment). De mentor of begeleider begeleidt dit proces, treedt op als coach en helpt bij het verwerken van informatie. Tegen het einde van de bindingsfase is, al werkend, een vrij compleet profiel ontstaan van de nieuwe deelnemer: zijn capaciteiten, zijn (beroeps)wensen en zijn functioneren als persoon. Dit profiel is ook concreet vastgelegd in het portfolio. Nu wordt samen met de deelnemer een leertraject opgesteld. Hierin worden vastgelegd: het uitstroomdoel (werk c.q. verdere scholing), gewenst beroep of opleiding, kennis, vaardigheden en houdingsaspecten die de deelnemer reeds beheerst en kennis, vaardigheden en houdingsaspecten waar de deelnemer nog aan moet werken gezien het uitstroomdoel. Met de deelnemer wordt ook een tijdspad afgesproken en er worden tussendoelen geformuleerd. Ook wordt vastgelegd wanneer deze tussendoelen geëvalueerd worden. Dit alles wordt vastgelegd in een soort contract dat opgenomen wordt in het portfolio. Hiermee is de bindingsfase formeel afgesloten.
3.3
De scholingsfase
Kenmerken Hoewel er in deze fase nog elementen uit de bindingsfase aanwezig zijn, zal de nadruk liggen op het aanleren van kennis, vaardigheden en houdingsaspecten die nodig zijn om goed te kunnen functioneren in beroep en maatschappij. Het uitgangspunt is dat de leerinhoud, de didactiek en de begeleiding aangepast worden aan het leervermogen, de basisvaardigheden, de cultureel bepaalde (leer)kenmerken en de leerstijl van de deelnemer. Gebeurt dit niet of niet voldoende, dan ontstaan destructieve fricties (Vermunt, 1994). De tijd die een deelnemer doorbrengt in de scholingsfase is heel verschillend en afhankelijk van instroomprofiel, uitstroomprofiel en de afstand die daartussen bestaat. Voor de meeste deelnemers duurt deze fase tussen vier en acht maanden. Hoofddoelstelling De hoofddoelstelling van deze fase is scholing: het verhogen van het niveau van kennis, vaardigheden en attitudes, zodat de deelnemer zo goed mogelijk kan functioneren in de maatschappij, op de arbeidsmarkt en eventueel in een vervolgopleiding. Tijdens de cursistenbesprekingen die om de acht weken plaatsvinden wordt steeds gekeken waar de deelnemer zich bevindt ten opzichte van het uitstroomdoel en of het programma bijgesteld dient te worden. Als deze fase afgerond is, is de deelnemer in feite klaar met het RietlandenLaborelprogramma. Hij gaat dan naar de uitstroomfase waarin hij begeleid wordt eventueel door middel van stage – naar werk of de gekozen vervolgopleiding. Relatie met innovatieve doelen uit de onderwijsvernieuwing In deze fase hebben de vijf doelen uit de onderwijsvernieuwing een belangrijke plaats, maar leveren van maatwerk, het vormgeven aan contextrijk leren en sturing door de deelnemer worden minder nadrukkelijk nagestreefd dan aandacht voor vaardigheden en leren leren.
⏐ 31
De nadruk op vaardigheden heeft als achtergrond het bieden van tegenwicht aan de nadruk op theoretische kennis. Het gaat vooral om toegepast leren, waarbij de nadruk ligt op vak- of handelingsspecifieke vaardigheden. Kennis verwerven is geen doel op zich, maar een middel om in een beroep, opleidings- of trainingssituatie of maatschappelijke situatie adequaat te kunnen handelen. Hiervoor zijn technischinstrumentele, sociale, cognitieve, communicatieve, motorische en studie vaardigheden vereist. Het ontwikkelen van deze vaardigheden staat in deze vorm van leren centraal. Bij het leren leren gaat het met name om het ontwikkelen van leervaardigheden bij de deelnemers. Deze vaardigheden zijn ook belangrijk om een ander innovatief doel, namelijk zelfsturing door deelnemer, mogelijk te maken. In het Rietlanden-Laborelproject gaat het vooral om procesgericht leren. Bij deze vorm van leren ligt de nadruk op de ontwikkeling van regulatieve vaardigheden: het zelf leren sturen, bewaken en evalueren van het leerproces. Deelnemers leren al doende om een feedbackcyclus toe te passen van: voorbereiden, uitvoeren/bewaken en terugkijken. Door een opbouw van meer naar minder sturingsaanwijzingen wordt de deelnemer steeds zelfstandiger gemaakt in het uitvoeren van opdrachten, het verwerken van leerstof en het sturen van zijn eigen leerproces. Deze 3-Stappen Methode is een aantal jaren geleden mede door Laborel (als voormalig CBB) ontwikkeld in samenwerking met de KUB en geïmplementeerd in de leerwerkplaatsen van Laborel. Programma De leerstof is geordend rond vaardigheden die in een specifieke beroepspraktijk vereist zijn. In het begin van de scholingsfase zijn de werkstukken die in de Leerwerkplaatsen gemaakt worden meer middel dan doel, namelijk middel om te werken aan binding/motivatie, sociale vaardigheden en werkhouding. Naarmate de deelnemer dichter bij de uitstroomfase komt, worden hogere eisen gesteld aan uitvoering en afwerking van de werkstukken en ook aan het werktempo. De vaktheorie is zoveel mogelijk geïntegreerd in de praktijkopdrachten. Indien nodig krijgt de deelnemer extra theoretische ondersteuning in het Open Leer Centrum of bijvoorbeeld Vaktekenen in het vaktekenlokaal. Extra theorie kan zijn: extra Nederlands of Rekenen/Wiskunde voor deelnemers die naar een vakopleiding op het ROC gaan, of Beroepenoriëntatie voor deelnemers die nog geen duidelijke beroepskeuze hebben gemaakt of een irreëel zelfbeeld hebben. Het kan ook zijn dat deelnemers een training sociale vaardigheden of studievaardigheden krijgen aangeboden. Normaal gesproken zijn deze vaardigheden geïntegreerd in het gewone programma, maar soms is het nodig om zaken als assertief zijn, samenwerken, omgaan met kritiek, jezelf presenteren, plannen, hoofd- en bijzaken onderscheiden, opzoeken van informatie enz. in een aparte setting te oefenen. Ook in deze fase is het uitermate belangrijk om het programma samen met de deelnemer vast te stellen. Hij leert hiermee zijn eigen leerproces sturen, feedback geven, overleggen, onderhandelen en hij wordt bovendien medeverantwoordelijk gemaakt voor het verloop van het leerproces. Didactiek In de scholingsfase worden minder didactische werkvormen gebruikt dan in de bindingsfase. Wel wordt nog steeds rekening gehouden met motivatie, basisvaardigheden, cultuurkenmerken en leerstijlen
⏐ 32
Een voorbeeld: in veel met name niet-West-Europese culturen is de docent de alwetende, autoritaire overbrenger van kennis. Leerlingen uit die culturen zijn in de les vaak passief en afwachtend. Ze zullen niet snel zeggen dat ze het niet snappen of initiatieven nemen als ze vastlopen of klaar zijn. Het is dan ook de taak van de docenten om geleidelijk deze houding om te buigen in een meer actieve leerhouding. Ook in deze fase geeft de docent veel individuele instructie, demonstreert hij en traint hij vaardigheden. Hij geeft vaak feedback op gedrag en handelwijze van de deelnemer. Getracht wordt om zo goed mogelijk de praktijk van het gekozen beroep na te bootsen. Dit gebeurt onder meer door het aannemen van echte opdrachten van derden. Vaak zal de leerkracht de deelnemer ook laten experimenteren onder het motto: 'van fouten maken leer je', om het zelfstandig leervermogen te bevorderen. De 3-Stappen Methode geldt steeds als leidraad: voorbereiden (activeren van aanwezige voorkennis, plannen), uitvoeren (tijdens het maken van de opdrachten wordt steeds feedback gegeven door de docent) en terugkijken (evalueren wat goed gegaan is en wat de volgende keer beter kan). Begeleiding De begeleiding in de scholingsfase krijgt steeds meer het karakter van begeleiden van het leerproces en stimuleren van het zelfsturend vermogen en eigen verantwoordelijkheid t.a.v. het leerproces. Waar in de bindingsfase de begeleiding nog vooral op affectief-motivationeel vlak lag en op het reguleren van (ongewenst) gedrag, ligt nu de nadruk op cognitief en metacognitief gebied. In de bindingsfase werd gewerkt aan zaken als zelfvertrouwen, eigen verantwoordelijkheid leren nemen, initiatief nemen en het plezier in leren terugbrengen. In de scholingsfase wordt aandacht besteed aan het verwerken van informatie, het leggen van verbanden en reflecteren op het eigen leerproces. De rol van de docent wordt steeds minder sturend en steeds meer begeleidend, uitdagend, ruimte gevend en steeds meer de verantwoordelijkheid bij de deelnemer leggend. Vaak vult de deelnemer ook zijn eigen beoordeling in. Deze wordt vergeleken met de beoordeling van de docent en samen bespreken ze de verschillen. Organisatie In de scholingsfase brengt de deelnemer het grootste deel van zijn tijd door in de leerwerkplaatsen van Laborel. Individueel gaat hij soms naar het Open Leer Centrum of volgt hij modules Sociale vaardigheden of Studievaardigheden; dit kan groepsgewijs plaatsvinden. Ook kan het zijn dat hij in samenwerkingsopdrachten geplaatst wordt als dit in zijn leertraject zinvol is. Om de acht weken vinden cursistenbesprekingen plaats, waarna ook gesprekken met de deelnemers volgen door de mentor. Deze gesprekken hebben het karakter van functioneringsgesprekken. De voortgang van het leerproces wordt hierbij besproken en leerdoelen en/of programma worden bijgesteld. Deze bijstellingen kunnen ook veranderingen in het rooster betekenen. Dit alles wordt vastgelegd in het cursistenvolgsysteem. Invulling portfolio In de scholingsfase wordt het portfolio aangevuld met de door de deelnemer gemaakte opdrachten en de beoordelingen uit de cursistenbesprekingen. Ook verslagen van de ‘functioneringsgesprekken’ naar aanleiding van de cursistenbesprekingen kunnen worden toegevoegd. Het portfolio levert een ‘levend’ bewijs van wat de deelnemer in deze fase op welke wijze gedaan heeft.
⏐ 33
Belangrijk is voldoende aandacht te besteden aan het netjes houden van de map. Deze moet namelijk in de uitstroomfase getoond kunnen worden aan vervolgopleiding, stageadres en eventueel toekomstige werkgever.
3.4
De uitstroomfase
Kenmerken De deelnemer is nu praktisch klaar met het Laborel-Rietlanden traject: hij is voldoende ‘competent’ om naar een vervolgopleiding of arbeidsplek te gaan en om zelfstandig in de maatschappij te functioneren. Toch is voor veel deelnemers uit deze doelgroep de stap die ze nu gaan maken erg beangstigend. Ze gaan een compleet nieuwe wereld binnen en dat kan met de nodige spanningen gepaard gaan. Deze overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen is een belangrijke taak van voornamelijk de mentor, die de deelnemer het beste kent. Vaak gebeurt dit via een stage. Hierbij leert de deelnemer het echte werk kennen en krijgt hij vanuit Laborel nog de nodige begeleiding. Deze fase wordt afgesloten met de feestelijke uitreiking van zowel een Rietlanden, als een Laborel certificaat. Nadat de deelnemer begonnen is aan zijn nieuwe opleiding of aan zijn baan, wordt hij nog een tijd gevolgd en - indien nodig - begeleid. Hoofddoelstelling De hoofddoelstelling in deze fase is het begeleiden van de deelnemer naar vervolgopleiding of werk en wel zodanig, dat de kans op uitval zo klein mogelijk is. Dit betekent niet alleen het voorbereiden van de deelnemer op deze stap, maar ook het voorbereiden van de toekomstige opleiding of bedrijf op de komst van de deelnemer. Hoewel de deelnemers vaak veel geleerd hebben in hun periode op Laborel, blijft het een doelgroep met een veel grotere kans op uitval. Het is van essentieel belang dat de omgeving waar de deelnemer terechtkomt, hier zo goed mogelijk op is voorbereid. Met name het scheppen van een sfeer van veiligheid en vertrouwen is in de beginfase erg belangrijk. Relatie met innovatieve doelen uit de onderwijsvernieuwing In deze fase zijn alle vijf innovatieve doelen belangrijk, maar de nadruk ligt op contextrijk leren en nadruk op vaardigheden. Contextrijk leren heeft voornamelijk betrekking op de stage. Hierbij wordt de school als het ware in de praktijk geplaatst. De deelnemer doet een aantal nieuwe (leer)ervaringen op die gekoppeld worden aan eerder opgedane kennis, vaardigheden en attitudes. Nadruk op vaardigheden kan betrekking hebben op vaktechnische vaardigheden, bijvoorbeeld wanneer het om stage gaat, maar heeft ook betrekking op sociale vaardigheden, studievaardigheden en werknemersgedrag. Wanneer een deelnemer naar een vervolgopleiding wil, zal de nadruk vooral liggen op studievaardigheden; als hij naar werk uitstroomt zal de nadruk meer liggen op sociale vaardigheden en werknemersgedrag. Programma De inhoud van het programma is in deze fase sterk afhankelijk van het uitstroomdoel. Een deelnemer die naar een vervolgopleiding gaat – in de meeste gevallen zal dit een ROC zijn – moet zich aanmelden, kan naar Open Dagen, moet informatie krijgen en
⏐ 34
moet in veel gevallen een toelatingstoets maken omdat hij niet de vereiste vooropleiding gevolgd heeft. Een gedeelte van het programma is hier op afgestemd. Daarnaast kan het nodig zijn dat de deelnemer een aparte module Studievaardigheden volgt. Concentratieoefeningen, informatie opzoeken en hoofd- en bijzaken onderscheiden kunnen hier onderdeel van uitmaken. Een deelnemer die uitstroomt naar werk wordt in de meeste gevallen door een stage hierop voorbereid. Meestal komt hij één of twee dagen per week terug op Laborel. Ervaringen uit de stage worden dan teruggekoppeld en indien nodig worden hiaten op het gebied van kennis, vaardigheden en attitudes aangevuld. Daarnaast kan een deelnemer modules Solliciteren volgen of een module waarin hij informatie krijgt over bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst, het loonstrookje, uitzendwerk, risico’s van zwart werken of wat te doen bij ontslag. Didactiek In de uitstroomfase heeft het programma een erg individueel karakter. Daarnaast kan het zijn dat de deelnemer aan groepsgewijze trainingen meedoet, bijvoorbeeld een studievaardigheidstraining of een sollicitatietraining. De didactische werkvormen in de studievaardigheidstraining bestaan voornamelijk uit instructie door de docent en oefenen door de deelnemers. Tijdens de sollicitatietraining krijgen de deelnemers instructie over het schrijven van brieven en het voeren van gesprekken. Na deze instructies wordt dit geoefend, onder andere door rollenspelen waarna de deelnemers feedback krijgen. Naast het aanleren van nieuwe vaardigheden en het verbeteren van bestaande vaardigheden wordt in deze fase ook heel nadrukkelijk gewerkt aan attitudes als initiatief nemen, zelfverantwoordelijkheid, zelfsturing (keuzes maken) en een positief kritische houding. Dit betekent dat er veel met de deelnemer gepraat wordt. Er wordt kritisch gereflecteerd op houding en activiteiten die de deelnemer aan den dag legt tegenover stage, aanmelding op nieuwe opleiding, sollicitatieactiviteiten enzovoort. Begeleiding De begeleiding in de uitstroomfase is erop gericht de deelnemer zelf zijn uitstroom te laten sturen. Hier is dus sprake van procesgerichte begeleiding waarin vragen aan de orde komen als: wat zijn je competenties, waar heb je nog hulp bij nodig, hoe bereid je je voor, wat gaat goed en waar wil/moet je nog aan werken, wanneer onderneem je welke actie enz. Naast de procesgerichte begeleiding is er ook de praktijkbegeleiding: hierin wordt praktische zaken besproken die problemen opleveren, bijvoorbeeld in de stage: 'Ik moet steeds de vervelende karweitjes opknappen en kom bijna niet toe aan het werk waar ik voor ben opgeleid!' of 'Ik weet niet meer hoe ik zo’n machine in moet stellen!' Samen met de mentor wordt gekeken hoe deze problemen opgelost kunnen worden. Organisatie In de uitstroomfase is de deelnemer sterk gericht op zaken buiten Laborel: stage, Open dagen, excursies, kennismakingsgesprekken, aanmelding en toelatingsprocedure ROC en solliciteren. Voor de mentor is het zaak om goed vast te leggen in het cursistenvolgsysteem wat de deelnemer gedaan heeft en wat hij nog moet doen. Ditzelfde doet de deelnemer in zijn portfolio.
⏐ 35
Deelnemer en mentor leggen ook vast wanneer hij/zij uitstroomt en wanneer de Certificaten uitgereikt zullen worden. Er worden ook afspraken gemaakt over nazorg en begeleiding door het Rietlanden/Laborel project als de deelnemer uitgestroomd is op Laborel. Invulling portfolio In het portfolio worden de activiteiten vastgelegd die de deelnemer onderneemt in verband met het vervolg na Laborel, zoals wanneer hij open dagen heeft bezocht, wat hij hiervan vond, wanneer de toelatingstoetsen zijn, wat de uitslagen waren, wanneer hij een sollicitatiegesprek heeft gevoerd en met welk resultaat. Verder worden verslagen, afspraken en actiepunten toegevoegd naar aanleiding van bijvoorbeeld de Sollicitatietraining. Tot slot worden er kopieën van het Rietlanden- en Laborel-certificaat en kopieën van het eindverslag met daarin de eindbeoordeling toegevoegd. De portfolio map wordt hierna persoonlijk eigendom van de ex-deelnemer en wordt ook na beëindiging van het Rietlanden-Laboreltraject steeds aangevuld met verworven competenties en kwalificaties. (In de bijlage is een voorbeeld van een deel van een portfolio map opgenomen. Deze portfoliomap is speciaal gemaakt voor het programma Jongeren Aan De Slag (JADS), een samenwerkingsproject tussen Laborel en de WIW uitvoeringsorganisatie.)
⏐ 36
4.
Literatuur
Bij het verkennen van de problematiek levenslang leren en leren leren in relatie tot ZMOK-leerlingen' hebben we gebruik gemaakt van de navolgende literatuur. Bij het doornemen bleek dat er tot de ZMOK-problematiek weinig literatuur bestaat Wel is vanuit beschrijvingen en beschouwingen een vertaalslag te maken naar de doelgroep ZMOK en dit hebben we dan ook trachten te doen. American Association on Mental Retardation (1992). Mental retardation; definition, classification and systems of supports. Washington: AAMR. Beleidsstuk gemeente Utrecht. Startkwalificaties voor risicojongeren; een meerjarig ontwikkelingsprogramma ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten Beleidstuk van OC en W, Voortijdig Schoolverlaten http://www.voortijdigschoolverlaten.nl/a_ bottom_left.asp Berg, J. van den, K. den Boogert, W. Koekkoek, P.R.J. Simons en A. de Vries (1998) Door de bomen het bos?; over het kiezen van methodisch/didactische concepten, workshopmateriaal en verslaglegging van onderwijsmodellen ILS, PGO, Open Leren en PGI, voor de CINOP-conferentie ‘Leren in de BVE’, gehouden op 15 december 1998 in Rotterdam Berg, J. van den (1999). Nieuwe onderwijsmodellen in de BVE-sector; construeren of adopteren. Bezemer, W. (1996). Door deconcentratie van zorg: deconcentratie van personeel. In: Boon, L., red.: Zorgvisies & Mangement. Sympoz: Amstelveen. Boekaerts, M., Simons, P.R.J. (1993). Leren en instructie. Assen: Van Gorcum. Boekaerts, M. (1994). Leren: affectieve en cognitieve aspecten. Nijmegen: Bureau Contractonderwijs Faculteit der Sociale Wetenschappen. Boer, B. de (1993). Zelfstandig leren in beroepsopleidingen. Groningen: WoltersNoordhof. Bolhuis, S.M., Simons, P.R.J. (1999). Leren en werken. Groningen: Kluwer. Collins, A., Brown, J.S., & Newman, S.E.. (1989). Cognitive apprenticeship. In Knowing, learning and instruction- Essays in honor of Robert Glaser (pag. 453-494). Hilsdale, NJ: Erlbaum. Commissie mavo/vbo aansluitend onderwijs. (1994). Recht doen aan verscheidenheid. Zoetermeer: O C & W.
⏐ 37
Damen, L.H. (1998). De algemene vaardigheden in het vbo: een voorstel, in: Vos, J.H.J., Leren door doen: de algemeen vormende waarde van beroepsonderwijs. Enschede: SLO. Damen, L.H. (2000). Praktijkonderwijs: uitgangspunten en leerinhouden. Enschede/Ridderkerk: DGS/SLO. Damen, L.H. (2000). Waarom een leerwerkhuis? Enschede: SLO. Damen, L.H. (2000). Leeromgevingen. Enschede: SLO. Diesrede OU, 23-09-1996. Weg van school; Lang leve het leren! Diesrede uitgesproken ter gelegenheid van het 12-jarig bestaan van de OPEN UNIVERSITEIT door Harry L. Beckers, FEng, C.B.I.M. voorzitter van de Adviesgroep voor het Wetenschapsen Technologiebeleid (AWT) 23 september 1996. http://www.awt.nl/pers/23091996.html Een leven lang leren. http://www.lll.nl/index.htm Flynn e.a. (1991). Long term job retention of workers placed. In supported employment. Voc. Rehab, jan: 25-34. Hoeben, S.M. en P.A. van Lier (1992). Bronnenboek sociaal-emotionele ontwikkeling. Hughes, C., e.a., (1995). Quality of lives in applied Research: a review and analysis of empirical measures. In: American Journal on Mental Retardation, vol. 99 no. 6, 623-641. König ARL en Schalock Supported employment equal opportunities for severely disabled men and woman. Int. Labour Review 130, 1, 21-37 Kirchhof, R. (1989). Didaktisch/methodische Modelle: Materalien zur Neuordung der industriellen und handwerklichen Metall- und Elektroberufe. Detmold. Landelijk Werkverband ZMOK-scholen (2000). Het ei van Columbus; de arbeidsmarktgerichte leerweg in het VSO-ZMOK. Lieshout, P. van. (1996). Verschuivende zorgconcepten en antwoorden daarop. In: Boon, L., red.: Zorgvisies & Mangement. Amstelveen: Sympoz. Linde, H., van der. (1994). Voor werk. Leiden: Liswo. Luit, J.E.H., e.a. (1990). Onderwijs aan moeilijk lerende kinderen. Nijkerk: Intro. Ministerie van OC & W. (1993). Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Zoetermeer: Ministerie van OC & W. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, (1995). Beleidsreactie op het advies ‘Recht doen aan verscheidenheid’. Zoetermeer: O C & W. Ministerie van OC en W, directie Voorlichting (20-01-1997). Investeren in mensen, Inleiding van minister Ritzen ter gelegenheid van het regionale kennisdebat 'Leren te
⏐ 38
leren; de ontwikkeling van menselijk kapitaal' bij de Universiteit Maastricht, 20 januari 1997. http://minocw.nl/toespr97/t970120.htm Ministerie van OC en W directie Voorlichting. Bron: Uitleg, 13e jaargang, nummer 7, 12 maart 1997. Ministerie van OC & W. (1998). Wet op het voortgezet onderwijs. Zoetermeer: Ministerie van OC & W. Onderwijsvernieuwing mavo/vbo/vso. 'Projecten spelen in op zorgvraag risicoleerlingen'. http://www.minocw.nl/onderwij/vb04.htm Ministerie van OC & W. (2000). Toelating praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs in het schooljaar 2000-2001. Zoetermeer: Ministerie van OC & W. Nijhof, W.J., Remmers, J.L.M., (1990). Basisvaardigheden en het beroepsonderwijs: een operationalisering van het begrip basisvaardigheden, in: Pedagogische studiën (67), 389-402. Onstenk, J., e.a. (1990). Leerprocessen in stage. Amsterdam: SCO. Onstenk, J. (1995). Beroepspraktijkvorming in de opleiding computertechniek/telematica. Amsterdam: SCO. Onstenk, J. (1997). Lerend leren werken. Delft: Eburon. Peters, D., Schouten, J., Stoop, T. (2000). Het leerwerkhuis voor het vmbo in het reformatorisch onderwijs. Ridderkerk: Reformatorisch samenwerkingsverband (in voorbereiding). PROVE. (1996a) Kwalificatie Structuur Educatie. Amersfoort: PROVE. PROVE. (1996b) Leren = Kwalificeren, een ontwikkelkader. Amersfoort: PROVE. Putten, C.M. (1987). Leerlingen in het individueel beroepsonderwijs nader beschouwd, Leiden: Rijksuniversiteit. Rijn IJssel College., (1998). Het zal ons een zorg zijn: een onderzoek naar risico leerlingen in de regionale opleidingscentra. Arnhem: Rijn IJssel College. Ruyter, P.A. de (1997). De lokroep van het dominante paradigma. In Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 36 (1997) 202-204. Sanden, J.M.M., van der (1995). Vakspecifieke instructie en leren geïntegreerd, in: Damen, L.H. red. Beroepsgerichte vakken vbo. Enschede: SLO. Scheppingen, A. van (1994). Supported employment en werken op proef. Amsterdam: UVA. Slaats, A., (1999). Reproduceren & construeren. Katholieke Universiteit Brabant: Academisch proefschrift. SLO (1998). Concept examenprogramma's vbo/mavo. Enschede: SLO.
⏐ 39
SLO (1999). Onderwijsdoelen voor het onderwijs aan zeer moeilijk lerenden. Enschede: SLO. Tartwijk, J. van. IVLOS, Universiteit van Utrecht. De toekomst van portfolio’s. http://www.surf.nl/toetsdag99/tartwijk.htm Teurlings, C.C.J. (1993). Leren tekstverwerken: een nieuw perspectief. Katholieke Universiteit Brabant: academisch proefschrift. Timmer, J.T. (1992). Arbeidsgerichte training van verstandelijk gehandicapte werknemers in de sociale werkvoorziening. Rijksuniversiteit Groningen. Timmer, J.T., (1994). Development of a training program for sheltered workshops in the Netherlands. Rijksuniversiteit Groningen: Academisch proefschrift. Stichting kinderstudies: Groningen. Tronto, J.C. (1993). Moral boundaries: a political argument for an ethic of care. New York/London: Routledge. Twee uitgewerkte beleidsalternatieven om levenslang leren in Nederland te stimuleren. De horizon verleggen …. Levenslang leren de sleutel naar de 21e eeuw. http:///home.wxs.nl/~jacob240/horizon.htm Van school naar beroep (1998). Samenwerkend praktijkonderwijs Amsterdam. Amsterdam: Van school naar beroep. Veenman, S. (1992). Effectieve instructie volgens het directe instructiemodel. In: Pedagogische Studiën 1992 (69), 242-269. Veenman, S. Effectieve instructie in het speciaal onderwijs, In: Speciaal onderwijs 1993, 123-131. Veenman, S., red. (1997). Effectieve instructie in het vo. CPS: Amersfoort. Vegt, M. van der (2000). Loopbaanoriëntatie voor nieuwkomers. Vereniging landelijke organen beroepsonderwijs. Uit: Colofon, 2e jaargang. Nr. 4. December 1997. Een leven lang leren: Manager worden van je eigen employability. Vereniging landelijke organen beroepsonderwijs. Uit: Colofon, 3e jaargang. Nr. 1. April 1998. Voor duurzame beroepsuitoefening structuur beroepsonderwijs fundamenteel herzien. Vereniging landelijke organen beroepsonderwijs. Uit: Colofon, 3e jaargang. Nr. 3. Oktober 1998. Landelijke organen leren een leven lang Vermunt, J.D.H.M. (1994). Leerstijlen, In: J.J. Peters, R.J.J.M. van Ommeren, P.W.J. Schramade en J.G.L. Thijssen (red), Gids voor de opleidingspraktijk: Visies, modellen en technieken, 6.18/1-15. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. VSLPC (1999a). Werken aan praktijkonderwijs: loopbaanoriëntatie en -begeleiding en assessment, ‘s Hertogenbosch: VSLPC.
⏐ 40
VSLPC (1999b). Werken aan praktijkonderwijs: stage, werktoeleiding en naschoolsbegeleiden. ‘s Hertogenbosch: VSLPC. Vygotskij, L.S. (1992). Onderwijs en cognitieve ontwikkeling bij kinderen. In Wolters, M.A.D., red., Vertalingenbundel Russische Psychologie. Utrecht: IPAW. Wehman e.a (1988). Supported employment model for persons with traumatic brain in jury: toward placement and retention. In: Rehab. Couns. Bull, 31: 298-312. Wehnan e.a (1992). Supported employment: strategies for integration of workers with disabilities. Boston: Andover Medical Publishers. Wellman, H.M. (1990). The child’s theory of mind. Cambridge. MA: MIT Press/Bradford. Winnubs, Th. (992). Voorlichtingsmateriaal stage vso-arbeidsoriëntatie. 's-Hertogenbosch: KPC. Zolingen, S.J.van, (1995). Gevraagd: sleutelkwalificaties. Katholieke universiteit Nijmegen: Academisch proefschrift.
⏐ 41
⏐ 42
Bijlage 1
De Rietlanden is een school voor speciaal basis en voortgezet onderwijs aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen. De school is ontstaan uit de samenvoeging van een tweetal instituten: een ZMOKschool en een spijbelopvangproject. Deze samenvoeging kwam voort uit de wetgeving voor de leerwegen in het vmbo, die voorzag in opheffing van het spijbelopvangproject. Daardoor zou de deskundigheid van dat project verloren gaan. Met financiële ondersteuning steun van de gemeente ’s-Hertogenbosch werd inrichting van de Rietlanden nieuwe stijl mogelijk en was behoud van expertise gewaarborgd. De leerlingen van de Rietlanden zijn zonder uitzondering te kenschetsen als gedragsmatig problematisch functionerend. Om die reden zijn zij doorgaans niet te handhaven in het reguliere voortgezet onderwijs, daar dat onderwijs nu eenmaal niet over die faciliteiten en deskundigheden beschikt die noodzakelijk zijn om hen dat te bieden wat zij nodig hebben. Jongeren kunnen slechts dan als leerling van de Rietlanden worden ingeschreven als een onafhankelijke commissie van onderzoek en begeleiding heeft vastgesteld dat specifieke zorg noodzakelijk is. Deze commissie van onderzoek baseert haar oordeel op een uitgebreide rapportage die aan bepaalde criteria dient te voldoen. Deze rapportage wordt opgemaakt gedurende een 4-weekse observatieperiode aan de Rietlanden en bestaat uit: • capaciteitenonderzoek; • didactisch onderzoek; • psychologisch onderzoek; • milieurapportage; • medisch onderzoek; • observatieverslagen; • dossierstudies. Na voltooiing van het dossier worden handelingsadviezen geformuleerd en kan de leerling starten in een van de trajecten van de school. Uitgangspunt van het onderwijs op de Rietlanden is dat dit onderwijs geen eindonderwijs dient te zijn. Met andere woorden: iedere geplaatste leerling dient een breder perspectief aangeboden te krijgen dan slechts het uitzitten van de leerplicht. Om die reden heeft de Rietlanden haar onderwijs als schakelonderwijs ingericht. Dit betekent dat de Rietlanden leerlingen wenst te schakelen naar een vorm van voortgezet (speciaal) onderwijs dan wel naar de arbeidsmarkt. Om dit doel te bereiken hanteert de Rietlanden trajecten. Arbeidsmarkt gerelateerde trajecten en onderwijsgerelateerde trajecten. In de vormgeving van de trajecten werd zo veel als maar kon rekening gehouden met enerzijds de specifieke problematieken van de doelgroep en anderzijds met inrichting van zowel onderwijs als arbeidsmarkt. De consequenties die dat met zich meebracht waren dat voor de onderwijsgerelateerde trajecten programma’s dienden te worden ontworpen en aangeboden die waren gericht op terugstroom, meestal naar het vmbo en ROC. Voor de arbeidsmarktgerelateerde
⏐ 43
trajecten betekende dit dat programma’s dienden te worden ontworpen en aangeboden die waren gericht op intrede in de arbeidsmarkt. Met de deskundigheid van de Rietlanden alleen was e.e.a. niet mogelijk. Te beperkte mogelijkheden in een praktisch aanbod; te weinig vakrichtingen; een weinig adequaat stageprogramma stonden het realiseren van deze doelstelling in de weg. Toenadering werd gezocht tot Laborel, Centrum voor Baan en Beroep en met behulp van een forse subsidie in het kader van het Europees Sociaal Fonds hebben Rietlanden en Laborel samen vorm gegeven aan het project 'opvang van (dreigende) voortijdig schoolverlaters', een project dat 31 december 2000 werd afgerond. Voor de leerlingen van de Rietlanden die aangewezen waren op een arbeidsmarkt gericht traject voorzagen de leerwerkplaatsen in een maatschappelijk relevante werkomgeving, een contextrijke leeromgeving die meer aansluit bij de behoefte van de doelgroep ZMOK-ers dan een traditionele schoolse omgeving. Het is vanuit de daar ontstane en ontwikkelde visie dat 'een leven lang leren, ook voor ZMOK-ers' een haalbare zaak lijkt.
⏐ 44
Bijlage 2
Laborel is een zelfstandige onderneming voor baan en beroep. Laborel ontwikkelt scholings-en trainingsprogramma’s voor mensen die zich moeilijk kunnen handhaven in het onderwijs of onvoldoende een plek weten te verwerven op de arbeidsmarkt. De programma’s zijn gericht op het creëren van nieuwe kansen in het regulier onderwijs, vervolgopleiding of arbeidsmarkt. Kenmerkend voor Laborel is een individuele, flexibele en praktijkgerichte aanpak. Taak- en functietraining worden gekoppeld aan het trainen van werknemersgedrag en sociale vaardigheden. Laborel gaat uit van de mogelijkheden en de capaciteiten van deelnemers. Kernactiviteiten • Uitvoeren van dossieronderzoek en diagnose met o.a. de methodiek van assessmentprogramma’s. • Oriëntatie, begeleiding en coaching bij (re)-integratieprocessen o.a. ondersteunen van de loopbanen en het versterken van het werknemersprofiel. • Trainen in sociale en communicatieve vaardigheden. • Trainen in algemeen vaktechnische vaardigheden voor diverse beroepsrichtingen. • Trainen in basisvaardigheden van gewenst werknemersgedrag. • Ontwikkelen en uitvoeren van op maat gesneden programma’s. • Begeleiden van jongeren, na (dreigende)uitval uit het onderwijs, naar werk of scholing. Kerncompetentie Laborel is deskundig en gespecialiseerd in het begeleiden van doelgroepen in complexe levenssituaties, zoals sociale en emotionele problemen, die de afstand tot of het functioneren binnen werk belemmeren of blokkeren. Over het algemeen richt Laborel zich op de laaggeschoolde doelgroep(tot MBO niveau) Laborel heeft een realistische praktijkomgeving die gericht is op 'leren door doen'. Daartoe zijn speciale voorzieningen beschikbaar zoals: • Leerwerkplaatsen en oriënteringsprogramma’s op het terrein van hout, bouw, metaal, elektro, catering, schoonmaak, conciërgediensten en administratie. • Loopbaancentrum: vrij toegankelijk Informatie over en voorzieningen voor beroepskeuze(testen), loopbaanadviezen, vacatures en bemiddelingstrajecten naar (additioneel) werk. • Open leercentrum met IT-voorzieningen ten dienste van verwerven Nederlandse taal, studievaardigheden en rekenen. • Cursusprogramma’s voor het gebruik van de computer. • Trainingen sociale vaardigheden en adequaat werknemersgedrag. • Een Regionaal Coördinatiecentrum (RCC) van Stichting Website NedWerk met complete IT voorzieningen. • Deskundigheid ten dienste van loopbaan en reïntegratieactiviteiten. De methodiek is gericht op het activeren van zelfsturend vermogen en zelfstandig leren. Het is te allen tijde mogelijk om individueel in te stromen. De individuele aanpak kan daadwerkelijk gerealiseerd worden door de modulaire en flexibele aanpak
⏐ 45
en het individueel op maat maken van de programma’s. De begeleiding en trainingen worden uitgevoerd door daartoe geschoolde professionals. De integrale Laborelbenadering is zichtbaar op vele niveaus. • Samenwerken en netwerken met partners in het veld van arbeidstoeleiding, onderwijs, hulpverlening en employability is een vanzelfsprekendheid. • Innoveren, ontwikkelen, implementeren en exploiteren zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. • Binnen het leerproces zal een op maat gesneden individueel traject ontworpen worden, waarbij alle middelen/methoden ingezet worden die voor een klant een zo’n hoog mogelijk resultaat oplevert.
⏐ 46
Bijlage 3
Interview 1 Algemene gegevens betreffende het bedrijf Naam van het bedrijf: Adres: Telefoonnr: Gesproken met dhr./mevr: Functie:
Wapen van Rosmalen Graafsebaan 52 073-5212274 Henk van de Heuvel Eigenaar
Datum interview: Interviewers:
7 december 2000 Frans Brands en Piet Leermakers
Kenmerken van het bedrijf Soort bedrijf: Restaurant. Ook verzorgt het bedrijf feesten, recepties en partijen, catering, en vergaderingen.
Aantal werknemers 69, waarvan 39 in vaste dienst. Onderverdeling: keuken: 10, bediening: 24/25, schoonmaak: 8, administratie: 5, wassers: 3, bloemist: 1. Het personeelsbestand: man – vrouw hoog – laag opgeleid allochtonen – autochtonen
40% man - 60% vrouw laag en middelbaar niveau ca. 10% allochtoon
Personeel Wat voor opleidingen hebben de mensen in uw bedrijf gevolgd (globaal)? Horeca Vakschool, Lagere en Middelbare Hotelschool, geen vakopleiding maar wel diploma voortgezet onderwijs (bijvoorbeeld gymnasium) of een afgebroken opleiding (voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs), Schoevers (mensen op de administratie). Geeft uw bedrijf interne of externe trainingen of opleidingen voor het personeel? Mensen die hierom vragen of waarvan men het nodig vindt dat ze een opleiding volgen, worden hiertoe gestimuleerd. Als mensen hun diploma halen krijgen ze de kosten terugbetaald. Het bedrijf is leerbedrijf voor de vakorganistie voor de keuken en wil dat ook weer worden voor de bediening.
⏐ 47
Verder leiden we mensen zelf op binnen het bedrijf door ze onderaan te laten beginnen (glazen wassen, drank serveren, luik lopen enz.). Afhankelijk van motivatie en vaardigheden krijgen mensen taken erbij. Heel belangrijk hierbij is de omgang met klanten. Verder is het kunnen werken in een team heel belangrijk. Veranderingen Kunt U de belangrijkste taken c.q. werkzaamheden noemen van uw laaggeschoold personeel? Eenvoudige werkzaamheden in de keuken, glazen wassen, drank serveren, luik lopen. Zijn er in de afgelopen 10 jaar grote veranderingen geweest in Uw bedrijf? Te denken valt aan modernisering machines/apparatuur, nieuwe technieken, andere organisatie van het werk in uw bedrijf, een andere organisatiestructuur of een veranderde benadering van klanten/opdrachtgevers. De laatste paar jaar is er wel het een en ander veranderd. De kaart is uitgebreid; er is meer tijd en aandacht voor de klant. Er worden hogere eisen gesteld aan de bediening en aankleding en er wordt meer creativiteit gevraagd. Er is een duidelijkere structuur gekomen en er is een tussenlaag van mensen die de leiding hebben over groepjes personeel van ca. 5 mensen; hiermee bereikt men dat de verantwoordelijkheden meer gespreid worden. Hoe is met name het laaggeschoolde personeel met deze veranderingen omgegaan? De veranderingen zijn niet automatisch gegaan. Hier is wel tijd in gestoken in de vorm van begeleiding. Ook zijn er een paar mensen weggegaan die niet met bepaalde veranderingen overweg konden. Verwacht U dat er zich in de nabije toekomst grote veranderingen in uw bedrijf zullen voordoen. Zo ja, op welk gebied? Ja! Er komen themafeesten, het restaurant wordt veel groter, er komt een speciaal gedeelte waar mensen wat exclusiever kunnen eten en er komt een Grand Café. Verwacht U dat het laaggeschoolde personeel met deze veranderingen mee zal kunnen groeien? Ja! Het belangrijkste is dat men gemotiveerd is. Men moet leiding accepteren en het gedrag moet goed zijn.
⏐ 48
Interview 2 Algemene gegevens betreffende het bedrijf Naam van het bedrijf: Adres: Telefoonnr: Gesproken met dhr./mevr: Functie Het bedrijf bestaat:
Albert Heyn 1494 Mgr. van Roosmalenplein 19 073-6142806 van Wijlen Supermarktmanager ca. 20 jaar
Datum interview: Interviewers:
9 januari ’01 Frans Brands
Kenmerken van het bedrijf Soort bedrijf Supermarkt: levensmiddelen detailhandel met assortiment 3 (schaal 1 t/m 5)
Aantal werknemers 60 waarvan 70% parttimer Het personeelsbestand: man – vrouw; hoog – laag opgeleid allochtonen – autochtonen
40% -60% gemiddeld een middelbare opleiding 5% - 95%
Wat voor opleidingen hebben de mensen in uw bedrijf gevolgd (globaal)? De meeste mensen komen binnen met vmbo-niveau. Albert Heyn leidt vervolgens zelf mensen op bijvoorbeeld: verkoper: ca. 10 modules; dit duurt ongeveer 8 maanden; opleiding zelf onder werktijd – voorbereiding in eigen tijd; verkoopspecialist: ca. 6 maanden verkoopmanager: ca. 1 jaar Welke opleidingen gevolgd zijn is mede afhankelijk van situatie, persoon en locatie Geeft uw bedrijf interne of externe trainingen of opleidingen voor het personeel? Zie hierboven. De politiek van het bedrijf is dat betrokkenheid, eigen initiatief en meer verantwoordelijkheid gewaardeerd en beloond worden. Veranderingen Kunt U de belangrijkste taken c.q. werkzaamheden noemen van uw laaggeschoold personeel? Schoonmaak, winkelverzorging (= vullen van schappen, netjes houden winkelvloer, verwerken van goederen), evt. ‘lichte’ administratieve werkzaamheden. Zijn er in de afgelopen 10 jaar grote veranderingen geweest in Uw bedrijf? Te denken valt aan modernisering machines/apparatuur, nieuwe technieken, andere organisatie van het werk in uw bedrijf, een andere organisatiestructuur of een veranderde benadering van klanten/opdrachtgevers. Zeker zijn er een aantal veranderingen geweest; veel meer automatisering in de logistiek (een lead-time van 18 uur, verwerking door computers), in de organisatie werken we al 7 a 8 jaar met zelfsturende teams waar we op dit moment van terug aan
⏐ 49
het komen zijn (teveel lijnen en dus te lange communicatie), in de winkel zijn we de laatste jaren van bediening naar semi-bediening naar zelfbediening gegaan. Hoe is met name het laaggeschoolde personeel met deze veranderingen omgegaan? Over het algemeen geen problemen. Het teamgebeuren blijft belangrijk (zelfsturende teams) daardoor minder gezagsproblemen. Verwacht U dat er zich in de nabije toekomst grote veranderingen in uw bedrijf zullen voordoen. Zo ja, op welk gebied? In de organisatie verandert er veel. Er komt een nieuwe opzet voor alle Albert Heyn’s, onderscheid in buurt-, wijk- en streeksupermarkten. Verwacht U dat het laaggeschoolde personeel met deze veranderingen mee zal kunnen groeien? Ja, het hoeft geen problemen op te leveren.
⏐ 50
Interview 3 Algemene gegevens betreffende het bedrijf Naam van het bedrijf: Adres: Telefoonnr: Gesproken met dhr./mevr: Functie Het bedrijf bestaat:
B & G Productie Zandstraat 15, Best 0499-363666 dhr. De Graaf productiemanager ongeveer 38 jaar
Datum interview: interviewers:
18 januari 2001 Frans Brands en Piet Leermakers
Kenmerken van het bedrijf Soort bedrijf Hekwerken fabriceren, assembleren en de expeditie ervan. Geen montage in het veld! Soms maken we ook halfproducten in de metaal. Geen coating of verzinken.
Aantal werknemers Er werken ongeveer 250 mensen, waarvan 120 in de fabriek. Het personeelsbestand: man – vrouw; hoog – laag opgeleid allochtonen – autochtonen
95 % tegen 5 % 80 % is laag opgeleid (LBO) of ongeschoold 50 % allochtonen (uit veel verschillende landen)
Wat voor opleidingen hebben de mensen in uw bedrijf gevolgd (globaal)? Lassers en bankwerkers moeten een LTS diploma hebben. Leidinggevenden hebben een MBO-opleiding. De organisatie in de fabriek is als volgt: Ontvangers – zagers (zagen vanaf zaaglijsten) – voorbewerkers (aftekenen, gaten boren m.b.v. mal) – samenstellers / lassers – controle – coating of verzinken (wordt uitbesteed) – assemblage – expeditie Geeft uw bedrijf interne of externe trainingen of opleidingen voor het personeel? Ja, heftruckopleiding / trainingen waarbij werknemers een certificaat krijgen en diverse cursussen, bijvoorbeeld tekeninglezen of lassen. Werknemer en bedrijf kunnen initiatief nemen voor het volgen van de cursussen. Ook MBO-opleidingen worden betaald door het bedrijf, maar dan is er een werkverplichting. Veranderingen Kunt U de belangrijkste taken c.q. werkzaamheden noemen van uw laaggeschoold personeel? Werken op de afdeling persen en stansen en boorwerkzaamheden. Zijn er in de afgelopen 10 jaar grote veranderingen geweest in Uw bedrijf? Te denken valt aan modernisering machines/apparatuur, nieuwe technieken, andere organisatie van het werk in uw bedrijf, een andere organisatiestructuur of een veranderde benadering van klanten/opdrachtgevers. Steeds meer automatisering, inzetten van robots en kranen. Steeds minder vakmensen, logisch want het werk is minder interessant. Je maakt maar een onderdeel en niet het hele product
⏐ 51
Hoe is met name het laaggeschoolde personeel met deze veranderingen omgegaan? Ze hebben er geen moeite mee. Natuurlijk gaat het niet in een keer, maar groeit het langzaam. Personeel (veel uitzendkrachten) is veel vrijer en minder gemotiveerd. Daardoor hebben we een groot verloop. Meer discipline leidt tot minder verloop en dus betere productie. Verwacht U dat er zich in de nabije toekomst grote veranderingen in uw bedrijf zullen voordoen. Zo ja, op welk gebied? De automatisering zal verder doorzetten, dat wil zeggen Dat er minder mensen nodig zijn en dat we sneller moeten werken. Probleem is om mensen te krijgen. Verwacht U dat het laaggeschoolde personeel met deze veranderingen mee zal kunnen groeien? Ja, als ze geschoold zijn geen enkel probleem. Ongeschoolden moeten wel verstaanbaar zijn om verder te kunnen.
⏐ 52
Interview 4 Algemene gegevens betreffende het bedrijf Naam van het bedrijf: Adres: Telefoonnr: Gesproken met dhr./mevr: Functie Het bedrijf bestaat:
Café Plus Ruwe Kampweg 1 073 - 6212125 Egbert v/d Kooi Directeur 3½ jaar
Datum interview: Interviewer:
12 december ’00 Frans Brands
Kenmerken van het bedrijf Soort bedrijf Café Plus is een lunchroom en tevens kantine voor het Sligro-personeel. De klanten bestaan voor 75% uit winkelend publiek en voor 25% uit Sligro-personeel. Het is een dagzaak. Het ligt in de bedoeling het in de toekomst los te maken van Sligro.
Aantal werknemers Een fulltimer en drie mensen op oproepbasis. Het personeelsbestand: man – vrouw; hoog – laag opgeleid allochtonen – autochtonen
1 man – de rest vrouw laag op dit moment alleen autochtonen
Wat voor opleidingen hebben de mensen in uw bedrijf gevolgd (globaal)? Niet afgemaakte middelbare school of laag opgeleid. Hebben op het KWIC afdeling horeca gezeten. Geeft uw bedrijf interne of externe trainingen of opleidingen voor het personeel? Bij voldoende motivatie worden werknemers gestimuleerd om een opleiding te volgen bijvoorbeeld horeca, sociale hygiëne. De baas betaalt de opleiding. Bij het behalen van een diploma krijgt men een dienstverband van een half jaar. Veranderingen Kunt U de belangrijkste taken c.q. werkzaamheden noemen van uw laaggeschoold personeel? Allerlei voorkomende werkzaamheden: . bedienen, opruimen, afwassen. Onthouden is een belangrijke vaardigheid: ze moeten de plaats van de klanten onthouden. Ook sociale vaardigheden zijn belangrijk, bijvoorbeeld dat werknemers de klanten aankijken. Zijn er in de afgelopen 10 jaar grote veranderingen geweest in Uw bedrijf? Te denken valt aan modernisering machines/apparatuur, nieuwe technieken, andere organisatie van het werk in uw bedrijf, een andere organisatiestructuur of een veranderde benadering van klanten/opdrachtgevers. Nee. Geen noemenswaardige veranderingen. Het bedrijf bestaat pas 3½ jaar. Er komt meer luxe in de verkoop. We willen dat de klant terugkomt.
⏐ 53
Verwacht U dat er zich in de nabije toekomst grote veranderingen in uw bedrijf zullen voordoen. Zo ja, op welk gebied? Nee, niet echt. Wellicht komt er meeneemservice.
⏐ 54
Interview 5 Algemene gegevens betreffende het bedrijf Naam van het bedrijf: Adres: Telefoonnr: Gesproken met dhr./mevr: Functie Hoe lang bestaat het bedrijf:
Straathof Zagerij Rietveldenweg 2 073-6230498 Fr. Straathof Eigenaar 7½ jaar
Datum interview: Interviewer(s):
8 december ’00 Frans Brands
Kenmerken van het bedrijf Product van het bedrijf Halffabrikaten; plaatmateriaal (hout) door middel van machinaal houtbewerken. Het bedrijf – levert aan groothandel hout; veel massaproductie.
Aantal werknemers Drie fulltimers Het personeelsbestand: man – vrouw: hoog – laag opgeleid:
allochtonen – autochtonen
100% man ongeschoold; mensen die hun opleiding niet afgemaakt hebben; m.n.problemen met rekenen en schrijven; belangrijkste is dat ze gemotiveerd zijn. 10% (gerekend vanaf het ontstaan van het bedrijf)
Wat voor opleidingen hebben de mensen in uw bedrijf gevolgd (globaal)? Op dit moment geen niets. Ze gaan in de toekomst een heftruckopleiding volgen. Geeft uw bedrijf interne of externe trainingen of opleidingen voor het personeel? Vanuit de Arbo-wet is het verplicht om een certificaat voor heftruckchauffeur te volgen. Verantwoording nemen wordt gestimuleerd/beloond. Bijvoorbeeld het leiding op zich nemen bij afwezigheid van de directie of voor het onderhoud van machines. Er is de mogelijkheid voor het volgen van cursussen (bijvoorbeeld de opleiding tot heftruckchauffeur). Dit is geen verplichting. Veranderingen Kunt U de belangrijkste taken c.q. werkzaamheden noemen van uw laaggeschoold personeel? Productie uitvoeren (plaatwerk zagen en randen eraan frezen). Mensen staan regelmatig aan andere machines. De werkzaamheden op de werkvloer zijn dus wisselend. Bij afwezigheid van dhr. Straathof moeten ze ook klanten te woord staan. Zijn er in de afgelopen 10 jaar grote veranderingen geweest in Uw bedrijf? Te denken valt aan modernisering machines/apparatuur, nieuwe technieken, andere organisatie van het werk in uw bedrijf, een andere organisatiestructuur of een veranderde benadering van klanten/opdrachtgevers. Er zijn meer machines bijgekomen: van een naar drie zaagmachines. Deze machines zijn computergestuurd. Er is steeds wisseling van werkplek.
⏐ 55
Hoe is met name het laaggeschoolde personeel met deze veranderingen omgegaan? Goed; enthousiast. Door de nieuwe machines is het werk gemakkelijker geworden: eenvoudiger en fysiek minder zwaar. De druk is wel groter geworden (meer opdrachten), maar dit heeft geen consequenties voor het personeel. Meer werken gebeurt alleen op vrijwillige basis. Verwacht U dat er zich in de nabije toekomst grote veranderingen in uw bedrijf zullen voordoen. Zo ja, op welk gebied? De directie wil een volautomatische machine aanschaffen. Dit leidt tot een verdubbeling van capaciteit. Misschien wordt het personeel met een man uitgebreid. Verwacht U dat het laaggeschoolde personeel met deze veranderingen mee zal kunnen groeien? Ik verwacht geen problemen. Motivatie is het belangrijkste. Dat hoop ik te bereiken door het personeel verantwoordelijkheid te geven. Met meer verantwoordelijkheid bedoel ik voornamelijk het onderhouden van de machines door het personeel. Ze krijgen fl 100,- per maand extra ( boven op het minimumloon). Ook krijgt het personeel een bonus van fl 160,- als ze niet ziek zijn. Het gevolg is dat we heel weinig zieken hebben.
⏐ 56
Bijlage 4 Checklist screeningprogramma Loopbaanoriëntatie
Wat wil ik Opdracht: 'Wat wilde je worden' Albert - J BZO (Beroepskeuze Zelfonderzoek) Directions Kijk en Kies '6 Beschrijvingen Typenkwis Bij welk type pas jij het beste? Profiel I Wat wil ik
Tijd
Klaar
Wat kan ik Multiculturele Capaciteiten Test (MCT_M) Zelfanalyse 'Lijst van vaardigheden' Niveau Nederlands algemeen Niveau Nederlands vakgericht Niveau Rekenen algemeen Niveau Rekenen vakgericht Niveau Studievaardigheden Profiel II Wat kan ik
Tijd 2½ uur
Klaar
Hoe ben ik Zelfanalyse 'Persoonlijke kwaliteiten' Zelfanalyse 'Lichamelijke eisen' Zelfanalyse 'Beperkingen' Zelfanalyse 'Arbeidsomstandigheden' Wie ben ik – vragenlijst Wat vind ik belangrijk – vragenlijst SPW (Schaal voor persoonlijke waarden) SIW (Schaal voor interpersoonlijke waarden) Extra opdrachten Werkstuk maken over een beroep Funktie-dominospel Beroepenfoto’s bekijken Profiel III Hoe ben ik
Tijd
Klaar
⏐ 57
Albert – M
Checklist screeningprogramma Assessment
Metselen Opdracht 1 Hakoefening Opdracht 2 Speciespreiden Opdracht 3 Halfsteensmuur in halfsteensverband Opdracht 4 Samenwerkingsopdracht: Profielen stellen
Tijd
Klaar
Tijd
Klaar
Tijd
Klaar
Tijd 15-30 m 1 blok 1 blok 1 blok 3 blok 3 blok 3 blok
Klaar
Eindbeoordeling Metselen Tegelzetten Opdracht 1 Tegels snijden Opdracht 2 Tegels hakken Opdracht 3 Tegels plaatsen op rij Opdracht 4 Carré invullen Opdracht 5 Tegels lijmen Eindbeoordeling Tegelzetten Metaal Opdracht 1 Aftekenoefening Opdracht 2 Spanplaten Opdracht 3 Zaagoefening Opdracht 4 Tapoefening Opdracht 5 Gereedschapsbak Opdracht 6 Lasoefening (EL – B1) Eindbeoordeling Metaal Installatietechniek Opdracht 1 Inleiding waterhuishouding Opdracht 2 Kraan Opdracht 3 Syfon Opdracht 4 Stortbak Opdracht 5 Koperen leidingen buigen, snijden, solderen Opdracht 6 PVC leidingen zagen, lijmen, buigen Opdracht 7 Gas: stalen pijp snijden, schroefdraad snijden, buigen Eindbeoordeling Installatietechniek
⏐ 58
Checklist screeningprogramma Vervolg Assessment
Hout Opdracht 1 Schaaf – Zaag – Steekoefening Opdracht 2 Duivelsknoop Opdracht 3 Kleuterstoeltje (ook als samenwerkingsopdracht) Opdracht 4 Spijkerkistje Opdracht 5 Kaketoe meetlat Eindbeoordeling Hout Elektrotechniek Opdracht 1 Enkelpolige schakeling Opdracht 2 Belschakeling Opdracht 3 Black box
Tijd
Klaar
Tijd
Klaar
Tijd
Klaar
Eindbeoordeling Elektrotechniek Catering en Schoonmaak Module Catering Hierbinnen worden de volgende taken verricht: schoonmaak – onderhoud –desinfektiewerkzaamheden lichte, eenvoudige keukenwerkzaamheden naleven van de hygiënecode voor contract catering vullen van drankenautomaat en vitrine voor snacks en levensmiddelen zetten van koffie met speciale apparatuur voorbereiden koffie en theeservice ophalen gebruikt serviesgoed assisteren bij productiewerkzaamheden (maken van broodjes, schoonmaken, schillen, snijden van producten) afruimen, schoonmaken tafels, counter apparatuur e.d. afwassen gebruikt serviesgoed, glazen, keukenhulpmiddelen (handmatig of met afwasmachine gesorteerd wegzetten van afgewassen serviesgoed e.d. afvoeren afval gastencontact ontvangst en opslag van producten bedienen kassa Eindbeoordeling Catering Module schoonmaak onderhoud van sanitair onderhoud van vloeren stofwissen enkelvoudig moppen onderhoud van interieur omgaan met chemische schoonmaakmiddelen Eindbeoordeling Schoonmaak
⏐ 59
Checklist screeningprogramma Vervolg Assessment
Administratie Opdracht 1 'Even voorstellen' Opdracht 2 'Sorteren op naam Opdracht 3 'Oefenstof Data – input' Opdracht 4 'Oefenstof Word' Opdracht 5 'Oefenstof Word' Opdracht 6 'Opzoeken van telefoonnummers Opdracht 7 'Oefenstof Tel-rekenmachine Eindbeoordeling Administratie Diversen Opdracht 1 kunststof memobakje (perspex) Opdracht 2 kunststof brievenhouder (perspex) Eindbeoordeling Diversen Werknemersgedrag en Sociale Vaardigheden
Eindbeoordeling
⏐ 60
Tijd
Klaar
Tijd
Klaar
Tijd
Klaar