Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
1
VAN DE REDACTIE Algemeen De Nieuwsbrief verschijnt 2x per jaar; in december en in het voorjaar. Redactie Emile Gevers Jonkerswijk 10 9422 TA Smilde Tel. 0592 415462 E-mail:
[email protected] en Dolly Stegink Archipel 16-14 8224 GH Lelystad Tel. 0320 228705 E-mail:
[email protected]
Lidmaatschap Van de redactie Geologie en Landschap Leden KNNV: Huisgenootleden:
€ 10, € 4,50
Onze website www.knnv.nl/geologieenlandschap Bij de voorplaat: Wingertsberg Eifelexcursie Excursie 2004 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Foto: Emile Gevers
2
Dit is al weer de derde Nieuwsbrief in deze vorm. Hij staat ditmaal onder redactie van Emile en Dolly. Dolly heeft Lenie opgevolgd die het toch iets te veel werk vond. Wij hopen dat de meeste schoonheidsfoutjes er nu wel uit zijn. De enquête. De enquête is slechts door 14 leden ingevuld. Niet erg veel als je bedenkt dat er zo‟n 75 (gewone) leden zijn. Hartelijk dank aan degenen die hem wel hebben ingevuld. De uitkomsten kunt u lezen op bladzijde 4 De werkgroep is nog steeds op zoek naar een voorzitter. Zijn of haar voornaamste taken zijn het openen en sluiten van bijeenkomsten en excursies, het uitspreken van een dankwoord en het voorzitten van de jaarlijkse vergadering. Voor onze meerdaagse excursies (één maal per jaar) zoeken we kwartiermakers. In samenspraak met de excursieleiders zoeken zij naar een geschikt onderkomen voor kampeerders en hotelgasten. Heeft u belangstelling voor een van bovenstaande functies neemt u dan contact op met een van de bestuursleden. Tenslotte: al uw bijdrage (artikelen of foto‟s) worden met open armen ontvangen door Emile en Dolly. Emile Gevers Dolly Stegink. INHOUDSOPGAVE Van de redactie
2
Werkgroepmededelingen
3
Enquête
4
Programma 2005
6
Excursieverslagen
6
Allerlei
19
Sedimenten
19
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
WERKGROEPMEDEDELINGEN Samenstelling bestuur Voorzitter: vacant Secretaris: Aletta van Embden Marskramerbaan 18 3981 TK Bunnik 030 656732 Penningmeester: Loes van Etten Regenboogstraat 177 3328 HV Dordrecht 078 6175459
Lid: Wolter Bomert Paddepoelseweg 6 6532 ZH Nijmegen 024 3771173 Lid: Jan van Doorn Postbus 92 6865 ZH Doorwerth 026 3335781 Redactie Nieuwsbrief Emile Gevers en Dolly Stegink
Doelstelling werkgroep Als doelstelling van onze werkgroep is vastgelegd: de beleving en het bestuderen van de natuur, zoals beoogd binnen de KNNV in het bredere kader van geologie en landschap. De aandacht gaat daarbij uit naar het ontstaan van landschappen, met het reliëf, de bodem, de waterhuishouding en het grondgebruik. Dit alles als onderdeel van het leefmilieu voor planten en dieren. Voorwaarden voor het lidmaatschap en deelname aan excursies Buiten de als normaal geldende voorwaarden voor lidmaatschap van verenigingen, geldt dat leden van de werkgroep tevens lid moeten zijn van de KNNV. Adresmutaties moeten apart aan de secretaris van de werkgroep worden doorgegeven. De werkgroep en het bestuur daarvan stellen zich niet aansprakelijk voor claims, van welke aard dan ook, bij problemen tijdens de excursies. Er worden geen verzekeringen, van welke aard ook, afgesloten. Deelname is dus een privé verantwoordelijkheid. Verwacht wordt dat deelnemers aan excursies hun persoonlijke gegevens paraat hebben, voor het geval zich onverwachte incidenten zouden voordoen. Ledenbestand werkgroep Uit de ledenadministratie van het Hoofdbestuur van de KNNV is het volgende gebleken. Een aantal (5) leden van onze werkgroep Geologie & Landschap is geen lid van de KNNV. Zoals bekend wordt verondersteld, brengt het lidmaatschap van onze werkgroep tevens lidmaatschap van de KNNV met zich mee. Ter herinnering staat vorenstaande in iedere Nieuwsbrief vermeldt onder “Voorwaarden voor het lidmaatschap en deelname aan excursies” aangegeven. Aan desbetreffende leden wordt vriendelijk verzocht zich alsnog als lid van de KNNV aan te melden. Bestuurszaken Wolter Bomert heeft aangegeven eind 2004 te willen stoppen als bestuurslid. Wolter maakt al sinds 1988 deel uit van het bestuur. Ook Leny Huitzing wil om persoonlijke redenen haar activiteiten voor de Nieuwsbrief beëindigen. We willen beiden bedanken voor hun inzet. Gelukkig wil Dolly Stegink mee gaan helpen met de Nieuwsbrief. Toch zijn we nog steeds op zoek naar bestuursleden. Ook zijn we nog steeds op zoek naar een voorzitter. Ook kwartiermakers en organisatoren zijn van harte welkom. Als u een bestuurstaak te “zwaar” vindt, zijn we ook heel blij wanneer u een deeltaak wilt verrichten
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
3
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Afmelden meerdaagse excursies. Indien hiervan kort tevoren (door omstandigheden) sprake is, dient u ook het hotel waar u zou overnachten (ook) zelf te berichten dat u verhinderd bent. Dit is belangrijk teneinde een extra check in te bouwen voor het bestuur of organisator van de excursie, ingeval u laatstgenoemden niet persoonlijk (dus via de telefoon) op de hoogte kan stellen van deze annulering. Het inspreken van een bericht via de voice-mail geeft onvoldoende zekerheid, dat het bericht ook desbetreffende persoon bereikt. Ook een brief (kort van tevoren) is ontoereikend. Wouter van den Bosch, erelid van de KNNV Voor wie het nog niet weet, ons aller welbekende en welbespraakte oprichter van onze werkgroep Wouter van de Bosch, is tot erelid van de KNNV benoemd. Dit vond plaats in Arnhem op de Vertegenwoordigende Vergadering van 17 april 2004. Wouter werd toegesproken door oud-voorzitter Fop Fockens. Deze memoreerde de enorme inzet voor de KNNV in meer dan 50 jaar. Herinnerd werd aan zijn periode in het Hoofdbestuur, voorzitter gewest Oost, oprichten werkgroep geologie en landschap, e.a. activiteiten. Als je aan Wouter denkt, denk je aan inzet en enthousiasme. Dik Koopmans liet na afloop van de toespraak een serie passende dia‟s zien. Ook voor onze werkgroep heeft Wouter heel veel gedaan en betekend. En nog steeds! Chapeau Wouter! Enquête In het vorige nummer heeft een enquête gestaan die het bestuur een beter inzicht zou moeten verschaffen over de werkgroep en de Nieuwsbrief in het bijzonder. De enquête is ingevuld door 14 mensen. We laten hier nogmaals de vragen volgen met daarbij de antwoorden. 1 Wat vindt u van de vormgeving van de nieuwe Nieuwsbrieven? a Formaat: 14 x: goed, prima, OK, aangenaam b Lettergrootte:
13 x: goed, OK, aangenaam, 1x: 11 of 12, rechter marge iets ruimer.
c Illustraties: maar duur
6 x: goed, 2x mag altijd meer, 1x: goed tot matig, 1x: soms onduidelijk, 1x: mooi
d Totaal aantal bladzijden: 6x: goed, OK, aangenaam, 1x: genoeg, 1x: mag meer, 1x: 25 blz. prima, anders extra portokosten, 1x: geen antwoord 2
Wat vindt u van de volgende typen artikelen?
a Excursieverslagen: te lang: 1x te kort: 1x juist goed: 9 x andere mening nl.: 1x interessant, 1x te kort tot juist goed, 1x heerlijk lang b Inleiding tot de excursies: te lang te kort: 1 juist goed: 6 andere mening nl.: 1x voldoende, 1x 2e helft is zeer summier programma, sommige goed, bv Eifel. Dagexcursie Nijmegen te kort, 1x weinig informatie, kan me niet lang genoeg zijn en 1x het lijkt genoeg
4
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap c sedimenten: te lang: 2x te kort: 1x juist goed: 8x andere mening nl.: 1x leuke stukjes met verwijzing naar GEA/Grondboor en Hamer, 1x meer info over ons gebied Wilt u meer of minder sedimenten? Meer: 3x Minder: 3x geen antwoord: 4x prima: 1x met Sedimenten boven aan een blad beginnen lijkt me overzichtelijker. 3 Welk type artikelen (anders dan hierboven genoemd) zou u meer willen lezen: geologische artikelen over “ons gebied” 11x geomorfologische artikelen over ons gebied 11x geologische artikelen over gebieden buiten ons gebied 3x (Europa en Israël 1) geomorfologische artikelen over gebieden buiten ons gebied 3x (Europa en Israël 1) anders, nl. 1x: meer over de “bovenste laag”, 1x: variatie zodat voor elk wat wils, 1x artikelen over aardkundige-geologische bezienswaardigheden die men zelf kan bezoeken, 1x op Hamer en Grondboor geabonneerd, 1x voldoende leesvoer zo. 4
Wilt u zelf wat doen voor de Werkgroep? helaas nee 1x geen antwoord 1x later 2 x organiseren doe al wat 1x Zo ja, wat? hand en span diensten wel eens excursieverslag maken eventueel wel, niet wat kwartier maken artikel schrijven n.a.v. publicaties 5 Wat vindt u ervan als de Nieuwsbrief op de website van de KNNV komt zodat u hem kunt downloaden? prima 5x prima, maar ook graag de Nieuwsbrief 1x is mogelijkheid 1x gewoon op papier, liever niet, geen behoefte aan 5 x liever niet via de website, via mail prima 1x Misschien is dit nog voor velen toekomstmuziek of helemaal niet „haal‟baar. U ziet over het algemeen is men best tevreden over de Nieuwsbrief. We hopen op de ingeslagen weg voort te gaan. Natuurlijk nemen we uw opmerkingen ter harte. We zullen zeker kijken of het mogelijk is meer artikelen te (laten) schrijven over „ons‟ gebied. Tenslotte is het bemoedigend te lezen dat ook leden bereid zijn zich in te zetten voor de werkgroep! Met dank aan Maria Braun voor het uitwerken van de gegevens.
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
5
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
JAARPROGRAMMA 2005 19 maart Werkgroepbijeenkomst De bijeenkomst zal weer plaatsvinden in “De Beken” te Renkum. Nieuwe Keijenbergseweg 172. Aanvang 10.00 u. Routebeschrijving zie Nieuwsbrief 33. Na de vergadering zal de ochtend besteed worden aan de Eifel en de Mariapeel. Eventueel kunnen dia‟s vertoond worden van deelnemers aan afgelopen excursies. ‟s Middags een wandeling in de omgeving. De kosten bedragen € 8,00 pp ter plaatse te voldoen. 23 april Een excursie naar de Mariapeel o.l.v. Jan van Doorn 2/3 en 4 september Een lang weekend Zuid Limburg o.l.v. Hans de Jong. 8 oktober De bestemming zal nader bekend gemaakt worden in de volgende Nieuwsbrief. De Mariapeel, van oerlandschap tot wetland Jan van Doorn Geologische- en klimatologische factoren c.q. processen, vormden de voorwaarden voor het ontstaan van het Peelgebied. Een ondoordringbaar, moerassig en bolvormig landschap, bestaande uit bulten en slenken. De hoogste delen hiervan begroeid met heide en berken. Dit hoogveen, gelegen op de grens van Brabant en Limburg had een oppervlakte van ± 30.000 ha en was hoofdzakelijk opgebouwd door veenmos-soorten. Menselijke ingrepen lieten van deze oppervlakte slechts een restant van ± 4.500 ha over. Eén van die Peelrestanten nu is de Mariapeel, met peelbanen en boerenkuilen, resultaten van kleinschalige boerenactiviteiten. Niet alleen vanwege deze cultuurhistorische relicten, maar ook in botanisch- en ornithologisch opzicht (125 verschillende vogelsoorten) belangrijk. Rond de voormalige boerenkuilen komt een zich regenererende hoogveenvegetatie voor, zoals: lavendelheide, dopheide, veenbes en wollegras. In diverse kuilen ook enkele veenmossoorten. Het zal duidelijk zijn, dat deze ontwikkelingen om een speciaal beheer vragen. De grootschalige ingreep in het Peellandschap vond in 1853 plaats door Van der Griendt. Zijn naam en die van zijn echtgenote blijven voortleven in enkele dorpsnamen zoals Griendtsveen, Helenaveen en de Helenavaart. Griendtsveen heeft nog een specifieke ruimtelijke, sociale dorpsstructuur uit die tijd. Tot slot komt de grootschaligheid tot uiting in de nog aanwezige infrastructuur zoals kanalen en wijken gegraven voor ontwatering en transport - sommige voorzien van sluisjes.
EXCURSIEVERSLAGEN Verslag van de excursie door de Biesbosch, op 24 april 2004 onder leiding van Wolter en Loes. Wolter Bomert Voorjaar 2004 was de aandacht van de werkgroep o.m. gericht op de Biesbosch. Op de contactdag te Renkum op 20 maart was er een inleiding over en op 24 april was de excursie er heen. Van beide uitingen hierna een verslag. Wat onze werkgroep in de eerste plaats ter zake interesseert, is de Geologie en het Landschap van dit gebied. Wat de geologie betreft: de vorming in het Holoceen valt in grote lijnen samen met die van de Hollanden en Westelijk Nederland, waaraan door de werkgroep al meerdere keren aandacht is besteed. Aan
6
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap het einde van de laatste ijstijd, het Weichseliën, lag de Noordzee nagenoeg droog. De grote rivieren hadden er uitgebreide afzettingen neergelegd die in de Kwartair-geologie als formaties worden aangeduid. Zo'n 12000 jaar BP trad er een klimatologische opwarming van de aarde op met afsmelting van de enorme ijskap op het noordelijk halfrond, met als gevolg een snelle zeespiegelstijging. Op de Noordzee kregen de wind en het getijde vrij spel. Daardoor ontstond er een strandwal met duinvorming ongeveer parallel aan de huidige Vlaamse en Nederlandse kust. Achter deze strandwal ontstond verzoeting en veenvorming op de Pleistocene ondergrond, het z.g.n. basisveen. Bij doorgaande stijging van de zeespiegel ontstonden er doorbraken van de strandwal en er werd een waddengebied gevormd met kleiafzettingen. Daar overheen ontstond een enorm veendek, het z.g.n. Hollandveen. Dit was aanvankelijk laagveen, ontstaan uit broekbos en riet. Later was dit veen zover boven de grondwaterstand uitgegroeid dat er veenmosveen, hoogveen dus, kon ontstaan. Dit is in korte trekken de geologische geschiedenis van westelijk Nederland inclusief het gebied van de latere Biesbosch die ook in zeer belangrijke mate is gevormd door rivierafzettingen van de rivieren uit het achterland. Het Landschap van destijds kunnen we ons voorstellen als een enorme riviervlakte met meanderende rivieren, oeverwallen, rivierduinen, broekbossen en rietvelden. In het Neolithicum is het gebied bevolkt door jagers/verzamelaars van de Vlaardingencultuur. Hiervan zijn op meerdere plaatsen langs de benedenlopen van de rivieren in Westelijk Nederland sporen gevonden. Van lieverlee werd het gebied door verdergaande sedimentatie zodanig opgehoogd dat het ook zonder bedijking min of meer bewoonbaar werd. Door de meer noordelijk gerichte hoofdstroom van de Rijn in de Romeinse tijd was de Maas in de vroege middeleeuwen de belangrijkste rivier in het gebied van de huidige Biesbosch die als regenrivier een sterk wisselende waterafvoer zal hebben vertoond. Tussen het jaar 1000 en 1200 AD moet de bedijking ter hand zijn genomen en ontstond ter plaatse de Grote- of Zuid-Hollandse Waard, een vruchtbaar gebied met vele dorpen en kastelen. Deze grote waard werd in het zuiden begrensd door het Brabantse terras; in het oosten door de tegenwoordig afgedamde Maas; in het noorden door de Merwede en in het westen door het getijdengebied van de Maasmond en het Haringvliet. Op topografische kaarten kan men nog verscheiden relicten van de begrenzing terug vinden, b.v. ten westen van ‟s Hertogenbosch bij Hedikhuizen en het Oude Maasje, het dijkenstelsel van Strijen en Maasdam. De uitwatering van de Grote Waard was bij Maasdam en bij Broek dat bij Moerdijk heeft gelegen. De steden Dordrecht en Geertruidenberg evenals de regionale feodale heersers deelden ter plaatse de lakens uit. Rond 1400 werd het bestuur beheerst door wanbeheer ten gevolge van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, die weer te maken hadden met erfopvolging en machtspolitiek, evenals met sociale wantoestanden. De geschiedenis Van 17 op 18 november 1421 brak tijdens een stormvloed de dijk door bij Broek in het z.w. van de Grote Waard. Waarschijnlijk zijn er 10 dorpen met hoeven en kastelen verloren gegaan, maar in de overleveringen is de omvang van de ramp toch sterk overdreven. Latere onderzoekers hebben de gevolgen ervan gerelativeerd. Maar een of twee jaar later was er weer een noodlottige overstroming, nu tengevolge van dijkdoorbraken bij Woudrichem en Werkendam waarbij het rivierwater van oost naar west door de waard kon stromen. Voor deze rampspoed zijn een aantal oorzaken aan te wijzen:
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
7
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap -Een doorgaande relatieve stijging van de zeespiegel. -Een relatieve bodemdaling door inklinking van de veenbodem, mede als gevolg van de ontwatering van de polder. -De zoutwinning door moernering ( veendelving) ook kort bij de dijken, met de bedoeling zout te winnen door het veen te verbranden. -De politieke instabiliteit; Dordrecht was Kabeljauws en Geertruidenberg was Hoeks met gevolg veel gevechtshandelingen.
Het gebied van de voormalige Zuid-Hollandse Waard ingedeeld naar morfogenetisch belangrijke gebieden 1. Wantij of westelijk aanwasgebied 5.Zuidelijk aanwasgebied 2. Centraal geulenopwas- of deltagebied 6. Niet door transgressie aangetast gebied 3. Oostelijk geulengebied 7. Inbraken 4. Oostelijk aanwasgebied
Honderden jaren heeft het gebied open gelegen voor het overstromingswater. In het westen drong de zee op via de zeegaten, in het oosten zorgde de samenloop van Maas en Waal die voor veel opstuwing in de Merwede. Om de dijk van de Alblasserwaard voor doorbraak te behoeden liet men het hoge rivierwater via een aantal killen overlopen naar de Biesbosch. Maar het overstromingswater zorgde ook weer voor aanwas. Van lieverlee probeerde men de zaak weer onder controle te krijgen. Het land van Heusden en Altena werd aan de westzijde bedijkt. De aanwas door opslibbing werd ingepolderd. In 1860 werd de Nieuwe Merwede aangelegd die de Biesbosch diagonaal in tweeën deelde en bedoeld was voor afvoer van het overtollige Maas- en Waalwater en voor de scheepvaart op Antwerpen. In 1904 werd de Bergse Maas aangelegd en werd de Maas bij Andel afgedamd. Na de oorlog, in de vijftiger jaren van de 20ste eeuw, was het de vraag wat te doen met de Biesbosch, die zich ontwikkelde tot een uniek zoetwater getijdengebied. Vanuit verschillende belangen werd het gebied bedreigd. De landbouw wilde inpolderen, vanuit Dordrecht rukte de bebouwing op, langs de Merwede industrie en havenaanleg en ook de recreatie nam gaandeweg toe. De watersnoodramp van 1953 (met min of meer vergelijkbare oorzaken als in 1421) bracht een ingrijpende ommekeer in de waterbeheersing door de Deltawerken. Met de afsluiting van de zeegaten viel het getijde voor een belangrijk deel weg. De griendcultuur en aanverwante activiteiten met riet en biezen liep terug. Enige grote polders werden ingericht als spaarbekken voor de drinkwatervoorziening. De waterrecreatie nam meer en meer toe. In 1994 kreeg het gebied de status van Nationaal Park waarmee het voor verdere teloorgang werd behoed.
8
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Het beheer is thans gericht op versterking van de natuurwaarden. Als in de nabije toekomst er via de Haringvlietsluizen meer getijde werking zal worden toegelaten kan de dynamiek worden vergroot. Enige polders werden al aan de natuur terug gegeven. Tijdens de excursie op 24 april 2004 hebben we hiervan al kennis kunnen nemen. Met begeleiding van een gids van SBB, de Heer van de Neut, gingen we met de fluisterboot “Sterling” op zonne-energie naar de “Ruigten bezuiden de Pereboom”. Dit is een voormalige landbouwpolder waaruit klei is gewonnen voor dijkverzwaringen en thans onder water met geringe diepte is gezet. Daar werden we aan land gezet en maakten we een tocht over de kade van de polder. Daar hadden we een prachtig overzicht over een uitgestrekt gebied met “nieuwe natuur”, met unieke vogelwaarnemingen. We zagen lepelaars, kluten, een bruine kiekendief die door kluten werd verjaagd, kieviten en grutto‟s. Ook tijdens de vaartocht waren we omringd door vogelgezang: enkelen zagen een ijsvogel en de groene specht werd gehoord. Op verscheiden plaatsen zagen we sporen van bevers. Opeens dook een bever naast de boot te water. Verder waren de dotterbloemen volop in bloei. In de Biesbosch betreft dit een speciale ondersoort, de Spindotter. Deze is aangepast aan wisselende waterstanden door vorming van langere stelen met knopen die bij droogvallen weer uit kunnen gaan lopen. Tijdens de vaartocht vertelde onze gids over het beheer van het gebied, dat toch wel onder recreatiedruk staat en waar de verruiging toeslaat. Na een lunchpauze in het mooie bezoekerscentrum gingen we nog naar de nabij gelegen Volkssterrenwacht “Mercurius”. Daar kregen we een rondleiding met als onderwerp meteorieten. Deze sterrenwacht heeft een grote verzameling meteorieten uit de hele wereld in huis. Voorts een interessante expositie over alles wat met astronomie te maken heeft. Ook voor een privé-bezoek een aanrader. Aan het eind van de middag werd de excursie op het terrasje van de sterrenwacht besloten met een woord van dank aan Loes en Wolter die deze uiting hadden voorbereid. Illustraties uit: “De BIESBOSCH land van het levende water”. Uitgave Thieme & Cie N.V.Zutphen MCMLXI. Verslag van de zaterdag-excursie in de Eifel, 28 augustus 2004 onder leiding van Jan van Doorn. Wouter van den Bosch Inleiding. Waarom heeft in een gebied, ongeveer ter grootte van onze provincie Groningen, in Duitsland tijdens het Tertiair en het Kwartair belangrijke vulkanische activiteit geheerst? Deze inleiding tracht het antwoord te geven. We beginnen hiervoor in het Devoon, dat zo‟n 350 miljoen jaar geleden met hevige veranderingen overging in het Carboon. De Devoonzee had gedurende meer dan 100 miljoen jaar in het huidige WestEuropese gebied een ca. 5000 meter dikke en vrijwel ongestoorde afzetting geformeerd. Veranderingen van het stromingspatroon in de aardmantel leidden in deze overgangsperiode tot plooiingsverschijnselen, de Variscische plooiing, waarbij een brede strook rond het huidige Rijngebied tot boven zeeniveau werd opgetild en de oorspronkelijk horizontaal afgezette Devonische lagen soms tot 90° werden gekanteld. Hierover werden tot aan het Kwartair geen zeeafzettingen meer neergelegd en eventuele landafzettingen verdwenen door erosie. Het Devoon bleef oppervlaktegesteente. Tijdens het Tertiair gaf de Alpiene plooiing nieuwe onrust. Het gebied werd verder opgeheven, een nieuw breukenpatroon ontstond en daarmee de enorme Rijnslenk, mogelijk de voorbode van een nieuwe
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
9
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
10
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap continentale afscheiding. Magmahaarden uit de mantel drongen in de aardkorst, die onder de Rijnslenk ca. 40 km dunner is dan in de rest van Europa. De eerste vulkanische verschijnselen ontstonden zo‟n 25 miljoen jaren geleden. Na een periode van betrekkelijke rust volgde tijdens het Pleistoceen, zo‟n 800.000 jaar geleden, een nieuwe opstuwing van het gebied en daarmee een herleving van de vulkanische activiteit. Dit gebeurde in een viertal fasen, waarvan tijdens de eerste, zo‟n 400.000 jaar geleden, het Riedener vulkaancomplex ontstond. 215.000 resp. 150.000 jaar geleden ontstond in twee fasen het Werhrer complex. Met ter afsluiting 13.000 tot 11.000 jaar terug het Laachercomplex in 3 fasen. Waarmee een voorlopig einde kwam aan de vulkanische activiteit. Voor hoe lang? Niemand weet het! De excursie. Jan van Doorn en Rob Remmerde hadden deze excursie, ieder met hun eigen inbreng, tot in perfectie voorbereid en daarmee de basis gelegd voor twee wandelingen, onderbroken door een lunchpauze in Wassenach. Beide tochten speelden zich af in de directe omgeving van de Laachersee. Door een kleine verplaatsingsoefening werd voorkomen dat de tocht langs de Tönissteinerbach heen en terug moest worden gelopen. Het beginpunt was bij de Tönissteiner Klinik, waar de Kurfürsten- en de Angelicabrunnen op resp. 80 en 120 meter diepte ten behoeve van de lijdende mensheid worden geëxploiteerd. Hoe werkt dit? Ergens in de diepere ondergrond op het grensvlak van mantel en korst heeft zich een magmakamer ontwikkeld, die vanuit de mantel wordt gevoed. Door de druk van erop liggende aardlagen staat de inhoud van deze magmakamer onder druk en tracht via scheuren en spleten zijn inhoud naar boven te werken. Daarbij koelt het materiaal, dat in de kamer zo‟n 1200 tot 1300°C heet is, geleidelijk af. In dat hete magma zijn echter aanzienlijke hoeveelheden gassen en mineralen opgelost, waarbij de oplosbaarheid in vele gevallen groter is bij een hogere temperatuur en druk. Onderweg naar boven komen koolzuurgas en mineralen vrij uit het magma, waarbij de laatste mineraalgangen konden vormen. Deze zeer hete materialen komen onderweg naar boven (grond) water tegen, waarin zij gedeeltelijk weer oplossen. Belangrijk zijn de zouten van een 7-tal metalen en in de vorm van oxiden, sulfiden en carbonaten, alsmede enige halogeniden. Met het koolzuurgas als drijvende kracht bereikt dit mineralenrijke water dan de oppervlakte en daarmee de geneeskrachtige bron. Kassa!
Minder succesvol bleek de exploitatie van een ertsgang van koperkies (CuFeS 2) in de groeve Berthold. Daar resten nog slechts vleermuizen. In de gestaag stromende regen wordt de tocht voortgezet. Hier zien we de eerste aslagen, direct op de Devonische schiefer, een gesteente dat bestaat uit verharde klei, schalies en leisteen. Een dergelijke plotselinge overgang, zonder tussentijdse afzettingen, heet “discordant”. Het Devonische materiaal staat hier bijna verticaal. Verder zien we duidelijke kustafzettingen en sporen van verwering en erosie. Het belangrijkste is echter de metersdikke laag “Trass”, die bestaat uit diverse
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
11
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap pyroclastische stromen van onregelmatig gesorteerd materiaal. Een combinatie van grotere en kleinere asdeeltjes die door de explosie uit de krater werden geslingerd en via een gloeiend hete gloedlawine de helling afraasde, de dalen opvulde en daarbij verkitte. Even verderop ligt in het dal langs het pad een ruïne. Waarvan? Vlak erbij vinden we een dode tak met Judasoren en op de grond een aantal fraaie Aardsterren. Dat maakt het in ons denken aannemelijk dat het gebouw een klooster is geweest………. Na een kleine wandeling bereiken we het dal van de kleine Tönissteinerbach. Voor een goed begrip moeten wij nu onderscheid maken tussen de grote en de kleine Tönissteinerbach. De grote Tönissteinerbach heeft zich lang vóór de Laacherperiode ingegraven in Devonisch gesteente en heeft het brede dal waarin wij liepen, met veel watergeweld uitgeslepen tot in het Onder-Devoon. Dit dal is door de gloedlawine opgevuld. De kleine Tönissteinerbach heeft zich later in dit oerdal genesteld, waarbij een fraaie waterval, niveautrappen en beekafzettingen zijn ontstaan. Door het lage soortelijk gewicht van de aslaag heeft de beek deels onder deze laag gelopen. Deze beek ontspringt uit een aantal bronnen in en bij Wassenach. Mogelijk is er ook nog een voedingsbron via scheuren en spleten uit de Laacher See. Landschappelijk is dit beekdal een plaatje. De totale lengte is ongeveer 10 km, verdeeld over 3 hoogtetrappen, waarbij de Wolfsschlucht qua schoonheid van mij de hoofdprijs mag krijgen. In dit dal werd het heel duidelijk hoe jong het landschap nog is. De zeer steile hellingen van het beekdal zijn nog nauwelijks geërodeerd, doordat dat de beek zich in een hoog tempo heeft ingesneden in de Trass. Er zijn aanwijzingen dat in de erosienissen vroeger menselijke onderkomens zijn geweest. Uiteindelijk stroomt de beek uit in het Brohltal, het hoofddal dat in de Rijn uitmondt. Dit deel van de excursie werd afgesloten bij de Römerbrunnen, één van de vele bronnen met koolzuurhoudend water in de streek. Deze bronnen voeren vaak het in water oplosbare ijzeroxide FeO aan, dat in contact met de lucht verder oxideert tot Fe2O3 en daarbij roestbruin wordt. Het smaakt walgelijk. Hierna werd de excursie verplaatst naar Wassenach, waar we na moeizaam parkeren ons konden opvouwen in een niet al te ruim restaurant, waar ze overigens prima koffie met gebak presenteerden. En… de regen was opgehouden! Maar niet voor lang, want nauwelijks hadden we het restaurant verlaten of de “wasbeurt” begon opnieuw en bleek onvermoeibaar. De middagexcursie Het eerste doel van de middagexcursie was het gebied van de Veitskopf. Dit is een basaltlavavulkaan, waarvan de uitbarsting naar schatting 200.000 jaar geleden plaats vond. Rijdend in de richting Glees, gingen we via een smalle betonplatenweg naar de vulkaan, die er nu eens uitzag als een echte vulkaan, met de karakteristieke driehoeksvorm dus. Tijdens de uitbarsting is hier een grote hoeveelheid dun vloeibare lava uitgestoten, die zich in noordwestelijke richting heeft bewogen. Deze tak heeft zich in het Gleesertal ingevoegd. Een andere stroom bewoog zich naar het zuiden en kende twee takken. Eén daarvan bereikte de noordrand van de toen nog niet bestaande Laacher See. Dit type vulkaan is altijd een basaltvulkaan, maar ook basalt kent zijn variaties. Deze zijn bepalend voor het gebruik als gereedschap. Zo is de harde variant, het echte basalt, zeer hard en
12
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap daarmee geschikt voor het maken van o.a. hamers. Het materiaal is moeilijk te bewerken en kende twee technieken: het inslaan van ijzeren wiggen op bepaalde afstanden en het boren van gaten waarin explosieven werden geplaatst. In een belendend blokkenveld wordt tussen de Maagdenpalm een uiteenzetting gegeven over deze bewerkingstechnieken. Deze plaats is de natuurlijke vindplaats en is zeer eenvoudig toegankelijk. Dat maakt dat vindplaats, bewerkingsplaats en expositieplaats één en dezelfde zijn. Voor gereedschappen, waaraan hoge maateisen worden gesteld, is deze Mauerleybasalt ongeschikt. Het is te hard. Daarom wordt voor molenstenen een zachtere kwaliteit gebruikt, het basaniet, dat een iets andere samenstelling heeft dan het harde basalt. In basaniet komen olivijn, biotiet en augiet voor. Na een bezoek aan dit openluchtmuseum rijden we door naar een kleine parkeerplaats, tussen hotel Waldfrieden en de camping. Hier ligt een uitloper van de eerder genoemde lavastroom naar het zuiden. Het is hier weer persen om alle auto‟s kwijt te raken. Waarom kunnen we niet leren met minder auto‟s te gaan rijden? Hoe dan ook, we vinden de lava. En ruiken een vreemde geur. Als goede gebruikers van alle zintuigen volgt analyserend gesnuif. Toiletgeur van Waldfrieden? Rob brengt uitkomst: “Nou, daar is hélemaal niets aan verprutst!” We sluiten deze dag af met een viertal excursiepunten rond de Dachsbusch. Hier ligt aan de zuidwestelijke zijde een alkalibasaltische slakkenvulkaan, dus met een relatief laag siliciumgehalte. Het materiaal bestaat onder andere uit bommen en slakken, die direct na het neerkomen aaneengesmolten zijn. Het eerste excursiepunt is de zandgroeve Höhe 371. In deze voormalige groeve zien we een prachtig profiel met Wehrer tefra. Het materiaal heeft een roodachtige kleur door ijzeroxiden. Bijzondere structuren zijn zichtbaar in ongestoorde ligging. In het midden, bovenaan, ligt een laag grijze Gleeser tefra. Het tweede excursiepunt was bij een in aanbouw zijnde waterzuiveringsinstallatie. Hier konden we in voortgaande regen genieten van een tijdelijke vulkanische ontsluiting. Ingebedde puimsteenbrokken, vulkanische basaltbommen, leisteen, en schuingestelde aslagen uit de Wehrer Kessel werden ons deel. Vervolgens gaan we naar de periglaciale Rutschfalte aan de westelijke helling van deze berg. Hier treedt een zeer bijzondere situatie aan het licht: de combinatie van een vulkanisch afzettingspatroon met daarop glaciale inwerking: een zogenaamde Gleitfalte. Tijdens ijstijden was hier de bodem tot op enige diepte bevroren: permafrost. In dooiperioden kon daarbij een deel van de toplaag naar beneden glijden, waarbij de voorste steil gestelde lagen als het ware de helling afkruipen. Het verschijnsel heet soil-creep of in het Duits Hakenwerfen en is een bijzonder vorm van solifluctie. Als sluitstuk voor deze dag werpen we een blik in zuidwestelijke richting, over de Autobahn. Daar ligt de krater van de enorme Wehrer Kessel met erin het dorp Wehr. Deze caldera is tamelijk vlak als gevolg van de opvulling met een dikke laag tefra. Ook zijn de kraterranden niet overal even duidelijk, zodat enige toelichting op het ontstaan van dit gebied wel wenselijk bleek. We hadden nu een lange dag achter de rug, met zeer veel informatie en slecht weer. Niet alleen bij mij was het opnamevermogen danig geslonken en was er sprake van een algemene verzadiging. Vol is vol. Toch deed deze dag mij herinneren aan een excursie op het strand in de Boulonnais in 2001. We waren toen op de terugtocht en behoorlijk doornat, maar Hans de Jong was een punt vergeten en stelde voor nog even terug te gaan. Hetgeen gebeurde. Voltallig! Tekenend voor stemming en sfeer bij onze excursies. Prima! Ook nu weer beleefden we zo‟n excursiedag van topkwaliteit de KNNV waardig. Verklaring van enkele gebruikte termen. Pyroclastica. Alle vulkanische materialen, die via de lucht zijn afgezet. Voorbeelden zijn vulkanische as in variabele korrelgrootte, bommen, tuffen, efflata, tefra, puimsteen, trass en bims. Zij onderscheiden zich in gebruiksdoel, hardheid, korrelgrootte en handelsnaam. Al deze materialen zijn zeer gevraagd in de bouw- en isolatiewereld. Het basismateriaal is trachiet. Tuf is sterk verharde trass met glasdeeltjes. De algemeen wetenschappelijke naam voor al deze materialen is ignimbriet. En verzamelnaam dus. Trachiet. Dit is een verzamelnaam voor kalium-aluminiumsilicaten. Het is de meest voorkomende mineralengroep op aarde, ruim 50% bestaat hieruit. Het is het hoofdbestanddeel van magma en kan in die fase gemakkelijk gassen en andere mineralen opnemen.
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
13
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Zouten. Dit zijn chemische verbindingen van een metaal met een zuurrest. Deze zuurrest kan bestaan uit atomen van onder andere, zwavel, stikstof, broom, fluor en chloor, al dan niet met zuurstof. Halogenen. Groep sterk reactieve atomen met bijzondere eigenschappen. Voorbeelden zijn chloor, fluor en broom. Halogeniden. Moleculen, waarin halogenen zijn opgenomen. Oxiden. Chemische verbindingen die zijn ontstaan door combinatie met zuurstof. Sulfiden en sulfaten. Chemische verbindingen met zwavel en (meestal) zuurstof. Carbonaten. Chemische verbindingen met koolstof en zuurstof. Olivijn. Mineraal met magnesium, ijzer, silicium en zuurstof. Biotiet en augiet. Complexe mineralen met kalium, magnesium, ijzer, aluminium, silicium fluor, waterstof en zuurstof. Augiet bevat ook calcium en natrium. Met dank aan Jan van Doorn voor de correcties en toelichting.
Verslag van de zondagochtend-excursie in de Eifel, 29 augustus 2004 onder leiding van Jan van Doorn. Jannie Kassies Gelukkig! De felle buien van zaterdag zijn vertrokken en we verwachten - en krijgen - een droge dag. Op het programma staat een wandeling langs de oostzijde van de Laachersee, waar we een aantal aspecten van het vulkanisme zullen gaan zien. Hotel Waldfrieden is het ontmoetingspunt van de hotelgasten en de kampeerders. Alles verloopt volgens plan en we lopen in twee groepen een bosachtige gebied in. De ene groep onder leiding van Jan, de andere onder leiding van Rob. Bij het eerste excursiepunt zullen we elkaar ontmoeten. Het is duidelijk zondagmorgen: Duitse sportievelingen: wandelaars, joggers, fietsers, kruisen ons pad. Zo lopen - stijgen - we naar het eerste excursiepunt. We hebben de Laachersee rechts beneden van ons en links het oplopende bos. We lopen op de oostelijke helling van de binnenwand van de caldera. Het pad is prima en we bewonderen de vegetatie, zwaluwtong, boksdoorn en langs de kant van de weg een bron met beekpunge, zo zeldzaam nog te zien in Nederland. Na een half uur houdt Jan ons staande. We moeten verkeerd gelopen zijn, want Rob is nog steeds niet te zien en volgens Jan hadden we het 'dagzomende'
14
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Onder-Devoon allang gepasseerd moeten zijn. Onverdroten keren we om en dalen af om een volgend punt wel te kunnen bewonderen. Hier kunnen we ook het Onder-Devoon bewonderen, met eroverheen bijna rechtopstaand leisteen. Jan legt uit dat hier de leisteen heel ongewoon niet naar het zuidoosten, maar naar het noordwesten neigt. Dit is te wijten aan een enorme „overschuivingszone‟. We kunnen ons moeilijk een voorstelling maken van de enorme krachten die hier aan het werk zijn geweest. Langzamerhand komen we vlak langs de oever van het meer te lopen. En ja, daar zijn de mofetten! Opstijgend CO²-gas veroorzaakt belletjes, alsof er zich een bronnetje bevindt. Het afkoelen van magma schijnt deze gasvorming te veroorzaken. En zo zijn we hier getuige van een proces dat zich in de diepste diepte van de aarde afspeelt. Trouwens het zogenaamde Bekken van Neuwied, waarin de Eifelvulkanen ontstonden, zakt nog ieder jaar 2 à 3 cm per jaar. Niets te zien, niets te voelen en toch: verandering. Een eind verderop zien we een kwartsgang in het Onder-Devoon. Door een plooiingsproces dat spleten veroorzaakte, konden minerale stoffen in hete oplossingen de ruimten opvullen in zogenaamde gangen van bijvoorbeeld deze kwartsen. Aan deze oostkant van de Laachersee is veel as met lapilli neergekomen door de overheersende westelijke winden. De enorme bimslagen getuigen hiervan. Lavastromen zijn meer westwaarts afgevloeid. Langzamerhand komen we zuidelijker. Hier ligt een oude basaltlavastroom, die nog voor het ontstaan van de Laacher caldera, naar beneden kwam vanuit een oostelijk gelegen vulkaan. Dit basalt is zo hard dat Steentijdmensen er hamers uit maakten om andere gesteenten mee te bewerken. De hardheidsgraad wordt bepaald door meer of minder opgenomen gas. Erg gasrijk betekent minder dicht gesteente, dus zachter. Van de Alte Burg, ooit gebouwd door Paltsgraaf Hendrik II, die aan de overkant de Abdij Maria Laach stichtte, is helaas niets meer te zien. Wel zien we hier een verlaten groeve van slakkenmateriaal, dat werd gebruikt bij wegverharding, waar inmiddels andere materialen voor in de plaats zijn gekomen. De vulkaan die deze slakkenkegel heeft neergelegd, is een van de oudere vulkanen, miljoenen jaren ouder dan die de erupties van de Laacher See die rond 13.000 jaar geleden veroorzaakten. Het bewijs hiervoor wordt geleverd door een duidelijk zichtbare löss-laag waarop een puimsteenafzetting. Niet ver hiervandaan bevindt zich een oude bimsgroeve, waar puimsteen gewonnen werd dat als steenslag gebruikt werd. Pas vanaf 1845 wordt bims gebruikt als bouwsteen; hiervan hebben we in de omgeving heel veel voorbeelden gezien. We zijn nu helemaal aan de zuidkant van het meer gekomen en zien de enorme abdij steeds dichterbij komen. Aan deze kant loopt de oever heel langzaam op en zien we graslanden, vee en mais. Jan vertelt dat de abdij, toen zij gesticht werd, aan het water van het meer stond, dus wel 15 meter hoger dan tegenwoordig. In de twaalfde eeuw verzon de toenmalige abt Fulbert een list om van periodiek wateroverlast verlost te worden. Hij liet een afvoertunnel graven van bijna 900 meter, voor die tijd moet het een enorme prestatie geweest zijn. Rond 1840 werd de waterspiegel opnieuw verlaagd, nu met het doel om landbouwgrond te winnen. De resultaten zien we rondom ons. En zo komen we 'moe maar voldaan‟ bij het restaurant waar we getrakteerd zullen worden op koffie en koek. Loes van Etten heeft zo goed op de clubcenten gepast dat er een overschot is. Het bestuur wil dat feestelijk besteden en doet dat op deze manier. Hulde! Helaas is er geen tijd meer om de abdijkerk te bezoeken, tenzij je koffie en koek versmaadt. En ja, er zijn er die dat er voor over hebben! Voor degenen voor wie dat niet zo is, blijft Maria Laach op het lijstje staan van nog te maken reizen/reisjes of excursies. Altijd goed om zo'n lijst tijdig aan te vullen! De geologie van dit gebied is ingewikkeld. Voor dit verslag heb ik uitvoerig gebruik gemaakt van de informatie uit de Nieuwsbrief 36 van Jan van Doorn en Wouter van den Bosch en natuurlijk van de gedetailleerde informatie die we bij de wandelingen kregen uitgereikt. Ik heb heel veel geleerd, heel veel gezien en ik had een heerlijk weekend.
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
15
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Verslag van de najaarsexcursie op 9 oktober 2004 onder leiding van Hans de Jong. verslag van de ochtend door Lieke Vullings Het eerste excursiepunt is op De Galgenhei, vlakbij de beroemde Groesbeekse Zevenheuvelenweg. We lopen er vanuit de wijk Sionsheuvel naar toe. Deze wijk is gebouwd op de stuwwal, gevormd in het Saalien (voorlaatste glaciaal). Het reliëf dat we nu zien, is voornamelijk in het Weichselien ontstaan. (laatste glaciaal) In deze periode was er geen ijs maar een voortdurend bevroren ondergrond, in de net iets warmere zomers schuurde het smeltwater allerlei dalen uit. Het Saalien duurde van ongeveer 200.000 – 120.000 jaar geleden. De pleistocene ijstijd omvatte zeker 30 glacialen. Een glaciaal duurt 80.000 tot 100.000 jaar. Glacialen worden afgewisseld met interglacialen (warmere periodes) die 10.000 tot 20.000 jaar duren. De bebouwing ontneemt het zicht op de rand van de stuwwal. De weg van Sionsheuvel naar het centrum van Groesbeek loopt door een dal. Wij staan op een hoogte van 58 meter boven NAP, het centrum ligt op 25 meter boven NAP en de Nieuweweg opzij en achter ons heeft een hoogte van 56 meter. Daarna lopen we naar de eigenlijke Galgenhei, een met fantastisch glinsterende hangmatjes versierde hei. Vlakbij een opgeworpen hoogte staat een heuse galg die aan andere tijden herinnert. Wij gaan de heuvel op en hebben uitzicht op het gebied tussen het Reichswald en het Montferland. Jammer genoeg was het zicht nog wat heiig en was de toren van Hoog Elten nauwelijks te zien. Hier wordt over het tijdvak Pleistoceen verteld, deze periode duurde ongeveer 2 miljoen jaar en eindigde 10.000 geleden. Ons huidige tijdvak heet Holoceen en is een interglaciaal. Ooit zal weer een nieuw glaciaal aanbreken. In het Pleistoceen zijn ongeveer 30 glacialen geweest, mogelijk meer. Wij hebben kennis over drie glacialen: Elsterien - Saalien en Weichselien. Nederland daalt voortdurend en wordt opgevuld met Rijn/Maas/zee afzettingen, al deze lagen stapelen zich op (om dit te zien moet je boren). In koude periodes wordt grof zand en grind afgezet, in warmere periodes kleiafzettingen. Dan treedt er ook veenvormin op. Wij staan ongeveer op het scharnierpunt van dalen en opheffing, in Boxmeer is het eigenlijke scharnierpunt. Ons zuiden komt omhoog, noordwest Nederland daalt (Peelhorstbreuk). In Groesbeek is een geringe daling en zijn er alleen afzettingen aan de oppervlakte. Vanaf de Galgenhei kijken wij naar het oosten en zien de plaats waar de ijstong heeft gelegen, het glaciaal tongbekken. Dit punt ligt op 14 meter boven NAP, maar de onderkant van de tong lag op een diepte van 60 meter beneden het huidige NAP en had een hoogte van 100 meter en was dus oorspronkelijk ongeveer 150 meter dik. Van boven is er materiaal afgegaan, tevens zijn er weer opvullingen in het glaciaal tongbekken gekomen. Aanvankelijk was de Duitse stuwwal verbonden met het Montferland, de Rijn heeft hierin een doorbraak geforceerd en dit is “de Gelderse Poort”. Een dergelijke doorbraak is er ook geweest tussen Nijmegen en Arnhem. Het landijs in Scandinavië was 4 km dik en zakte onder zijn eigen gewicht uit (alsof je op een op een pudding drukt), de zwerfstenen zijn mee uitgezakt, er was geringe stroming. Onze bodem van zand, klei en steen werd eerst omlaag gedrukt en het materiaal kwam aan de zijkant weer omhoog (druk met je voet in een modderige bodem, dat effect). De ondergrond kwam hierdoor als scheve bladen van een boek op elkaar te liggen. De oorzaken van de daling in Nederland zijn: A. Gebergtevorming van de Alpen, waardoor Eifel en Ardennen koepelvormig omhoog werden geheven. De noordflank daarvan (= Limburg) werd scheefgesteld. Scandinavië kwam toen het ijs weg was omhoog en heeft de zuidflank doen kantelen. Daartussenin ligt het Noordzeebekken.
16
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Scheuren in de ondergrond zorgen voor horsten en slenken. Onder ons zit een gebergte van honderden meters hoog (Peelhorst). B. Invloed van tektonische bewegingen. (aardbeving Roermond) Botsingen van continenten zorgen voor opheffen en dalen. (Aanvulling uit de groep: “stegen” zijn stijgende wegen naar de akkers en de zijwegen van een weg door een dal.) We gaan naar Wyler (BRD), de Krumme Strasse in. Een van de kerken is gebouwd met bims uit de oost Eifel, de stukjes basalt zijn goed te zien. Wyler hoort bij de gemeente Kranenburg, Kreis Kleve en was vroeger een grenspost. De kerk is op een hoge plaats gebouwd, we hebben geen open zicht, (populieren ertussen) maar we kijken naar de Duffelt, een riviervlakte uit het Holoceen. Aan onze voeten ligt een steilrand, wij lijken daardoor op de stuwwal te staan, maar we staan in het voormalige glaciale tongbekken, uit het Saale-glaciaal. De steilrand is een erosierand, veroorzaakt door de Rijn na het laatste glaciaal. De Rijn, gevoed met ijssmeltwater brak na de laatste ijstijd door de stuwwal heen en heeft dit gedeelte geërodeerd. Er is ruim 20 meter weg geërodeerd, het huis onder ons ligt ongeveer 20 meter lager. Daarna heeft er opnieuw sedimentatie plaatsgevonden. Tijdens glacialen ligt de zeespiegel lager (in het De ijslob heeft de hoefijzervormige stuwwal en het Saalien op een diepte van 120 meter), waarglaciale bekken van Groesbeek gevormd. Aan de door er eerst erosie plaatsvindt. Met het stijvoorzijde zijn van links naar rechts zichtbaar als gen van de zeespiegel in interglacialen ontsmeltwaterdalen: staat er weer sedimentatie. - het dal van de spoorlijn Nijmegen – Kleef Het gesedimenteerde materiaal bestaat uit - het Zevendal zand en grind, geen materiaal uit Scandina- het dal bij Grafwegen vië. Wij kijken uit op het laagste punt van het glaciale tongbekken. De Galgenhei lag op de flank. In feite staan wij nu “onder de ijslob”. Het lijkt alsof we op een berg staan, maar dit is niet zo, wij moeten boven ons 200 tot 250 meter ijs denken. In het Weichselien was de Rijn veel breder, ongeveer 10 tot 20 km breed en slingerde zich door de bevroren ondergrond heen: een vlechtend riviersysteem. „s Winters stond de Rijn droog, zomers werd er veel water (uit de Alpen) getransporteerd. Onder de bevroren grond bevond zich geen water. In de Alpen zit er wel water onder het ijs. Onder poolgletsjers schuiven alleen ijskristallen over elkaar. In het grootste deel van het Pleistoceen was de Maas een zijrivier van de Rijn, de onthoofding ligt in Frankrijk. Vroeger was de Moezel de hoofdrivier en de oorspronkelijke bovenloop van de Maas. De Rhône stroomde in die tijd naar de Donau. Nu houden dijken sedimentatie tegen, alles gaat de zee in. Ons huidige riviersysteem is meanderend. Wij slaan een excursiepunt over, raken daardoor (en door een onoverzichtelijke rotonde) ook een gedeelte van de stoet kwijt, maar na een klein uur bevinden we ons toch gezamenlijk aan de voet van de Drüllerberg. We bevinden ons nu aan de andere zijde van het glaciale tongbekken en staan opnieuw op de flank van de stuwwal en net niet in het bekken. Dit bekken had een hoefijzervorm. Het smeltwater zat tussen de
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
17
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap ijslob en de stuwwal, moest er op een gegeven moment uit en zocht het laagste punt op en vormde een gletsjersmeltwaterdal. Er loopt nu nog een beek door het bekken van Groesbeek (de Leigraaf) Duitsland in. Wij staan op een opvallend punt van de kaart bij grenspaal 603. De grenslijn maakt hier een vreemde uitstulping, en volgt de hoogtelijn. De volgende grenspaal (604) ligt een stuk lager. Het smeltwater dat over de stuwwal heen liep heeft dit dal uitgesleten. Op de buitenflanken van de stuwwal (westelijke zijde) ligt de Sandr, een puinwaaier gevormd door het smeltwater. (Sandr is IJslands en betekent zand in een waaier neergelegd). Het smeltwater vulde ook de rivieren (Rijn - Maas). Doordat in de riviervlakte (Niersdal) het verval verminderde en dus ook de snelheid lieten ze grind, grof en fijn zand achter. Het dal bij Kranenburg is het grootste smeltwaterdal. Onze route naar de lunchplaats voert door dit dal, let op de hoogtelijnen (20.2 - 14) We besluiten de voormalige zand/grindgroeve in te gaan om de scheefgestelde vroegpleistocene fluviatiele afzettingen te bekijken. De groeve is al drie jaar gesloten en de ingang begint behoorlijk overwoekerd te raken met braam. Toch bereiken we allemaal heelhuids deze plaats. Hans klimt omhoog en wijst ons de scheve lagen die westnoordwest hellen. De grijze lagen zijn van klei en ouder dan de gele, grof zandlagen. Ook ligt er grind op. Het soort grind, afgerond, wijst erop dat we met een fluviatiele afzetting te maken. (Ooit vond Hans hier voor een TV programma “toevallig een stukje graniet!!”) De bovenste lagen liggen horizontaal. In het Weichselien is het tongbekken deels dichtgeslibd. De ontdooide permafrostbodem (1 tot 1,5 meter dik) schoof hier over en zette horizontale lagen af. De bodem was een oude rivierafzetting van voor het Saalien, (mogelijk zes tot achthonderdduizend jaar oud) deze afzetting is in het Weichselien door gelifluctie-processen vervormd. (Helaas hebben wij te weinig geld en mankracht om dit soort groeves tot aardmonument te verklaren en te onderhouden. Het zou een mooi grensoverschrijdend project kunnen zijn.) Een enkele gelukkige vindt ijzerconcreties, ijzer dat zich om een hompje klei heen heeft gevormd. Dit ijzer (limoniet) kun je opsmelten. Dit zijn lokale, bodemkundige processen. En nu vertrekken we naar de pannenkoeken en soep en kan deze verslaggeefster het voor gezien houden. Verslag van de najaarsexcursie op 9 oktober 2004 onder leiding van Hans de Jong. verslag van de middag door Leo Bogaard Na een grondige studie van de recente afzettingen op onze pannenkoeken, zijn we toe aan wat beweging. Hiervoor heeft onze gids, Hans, gezorgd middels een wandeling over de naastgelegen St. Jansberg. Dit natuurgebied ligt op het zuidelijkste deel van de stuwwal die we „s ochtends bezochten. Langzaam stijgend volgen we de kunstmatige beekloop die ons traag tegemoet stroomt. De stuwwal is hier smal. Oorzaak is aansnijding en ondermijning door de Maas die toen, tijdens het laatste glaciaal, het Weichelien, een breed vlechtend riviersysteem had. Dit zeer brede riviersysteem strekte zich zelfs uit tot de Peelhorst. Ook de steile helling is veroorzaakt deze ondermijning. De helling vormt een scherpe geologische gradiënt, een scheiding tussen het heuvelland van de stuwwal en het vlakke stroomdal van de Maas. Het gevolg hier van is ook, dat een aantal biotopen dicht bij elkaar ligt, waardoor een botanisch interessant gebied is ontstaan. Helling afwaarts zien we het moerasgebied De Geuldert. Dit is een restant van de Koningsvennen, een veengebied aan de voet van de stuwwal, dat nu grotendeels is ontgonnen. De Geuldert krijgt zijn water door kwel uit de stuwwal. Het is een botanisch interessant moeras met o.a. berken, elzen, gagel en het zeldzame Galigaan. Evenals de Helbeek, die we onderaan passeerden, had de aangelegde beek die we nu
18
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap volgen tot doel het aandrijven van papiermolens en het leveren van schoon water voor wasserijen en bierbrouwerijen. Deze kunstmatige beek wordt niet alleen gevoed door bronnen, maar is zo langs de helling gelegd dat ook veel afstromend water wordt opgevangen. Hans wijst ons op de gekromde bomen langs de helling. Dit wordt veroorzaakt door “creep”. Dit houdt in dat de bovenste bodemlaag langzaam omlaag “kruipt”. “Creep” ontstaat door afwisselend vorst en dooi. Bij bevriezen van de bodem zet de grond iets uit. Bij ontdooien krimpt het weer, waardoor ruimte vrij komt, met gevolg dat de bodem deeltjes iets omlaag kunnen zakken. Door deze beweging worden de bomen scheef gesteld, maar door de traagheid van dit proces (max. 1 cm/jaar) kunnen de bomen zich weer oprichten, maar wel met een kromme stam als gevolg. Bovenstrooms is de beek wat smaller en stroomt daardoor wat sneller. De jeugd maakt hier dankbaar gebruik van. Allerhande minibootjes en badeendjes stromen ons tegemoet. Onze aandacht gaat meer uit naar de golfribbels in de zandige bodem. Hieraan is stroomrichting en stroomsnelheid af te leiden. Ook bij fossiele golfribbels in zandsteen is dan nog de oorspronkelijke stroomrichting te bepalen. We bereiken het punt waar de kunstmatige beek is afgetapt van de natuurlijke beek (Verlorenhoek genaamd). Die natuurlijke beek ligt duidelijk in een V-dal, maar met vlakke bodem. Die vlakke bodem wijst op een meanderende loop gedurende de tijd. De oorspronkelijke beekloop is nog te volgen. Die gaat veel steiler omlaag en verdwijnt met een puinwaaier rechtstreeks in het moerasgebied De Geuldert. Wat verderop bereiken we het brongebied. Wat eerst een bron leek, blijkt echter een afgedamde dalbodem te zijn. Die dam is duidelijk mensenwerk. De beek stroomt er omheen. Achter de dam ligt de eigenlijke bron: een komvormige ruimte begroeit met reuzenpaardestaart (een kwelindicator). Mogelijk zorgde die dam voor een voorraad vijver om een constante water afvoer te verkrijgen. Rond de bron is de wand onnatuurlijk steil. Ook weer mensenwerk! Waarschijnlijk om de bronruimte te vergroten of om de afstroom van regenwater te bevorderen. We staan nu op een hoogte van ongeveer 50 m +NAP. Beneden was het 12 m +NAP. Het verval van de beek is dus bijna 40 meter over een afstand van ongeveer één kilometer. Boven de bron bereiken we punt 6b, bij de St. Maartenshoeve. In de holle weg die we nu volgen zitten wat grindlaagjes. Dit is een kenmerk van rivierafzetting (van de Oer Rijn?), dit is dus van vóór de opstuwing door het landijs. Er ligt ook silt, een heel fijn bruin zand dat veel later, tijdens het Pleniglaciaal, de koudste periode van het Weichselien, 20 000 geleden, is afgezet door de noordwestenwind. Dit silt is afkomstig uit het toen drooggevallen Noordzeegebied. Sneeuwstormen uit het westen bliezen toen veel zand vermengt met droge sneeuw landinwaarts. De fijnste fractie hiervan bereikte oost Nederland. Zo‟n windafzetting van silt noemt men löss. Door wat van de löss in je hand te wrijven, voel je hoe fijnkorrelig dit is. Ook met de „zandliniaal‟ van Hans is te zien dat het tot het fijnste zand behoort. Die zandliniaal bestaat uit een plateautje met een aantal doorzichtige bakjes met zand in oplopende korrelgrootte. Door hier het zandmonster naast te leggen is de korrelgrootte te vergelijken. Zand wordt silt (löss) genoemd, wanneer de korrelgrootte kleiner is dan 75μ.( 1μ = één duizendste mm). Ter vergelijking: strandzand heeft een korrelgrootte tussen 210 en 300μ. Nog een eigenschap van löss ter herkenning is de vorm bij afspoeling. Het vertoont verticale zuiltjes, goed te zien in de wand van de holle weg. Ook de steile helling van de wand (bijna verticaal) is een eigenschap van löss. Met grover zand is dit onmogelijk. We zijn nu uit het bos en kijken naar het noordoosten, richting Rijn. Hier heeft dus die enorme ijstong gelegen die de stuwwal gevormd heeft. Dit was de zuidelijkste landijsbedekking in Nederland. Even komt het fenomeen “glacial surge” ter sprake. Dit is het versneld vooruit glijden van de ijstong. Gedacht wordt dat dit hier het geval geweest is. Aan de overkant zien we het Duitse deel van de stuwwal met daarop het Reichswald. Dat dit glaciaal tongbekken nu geen diep bekken meer is, komt door opvulling met löss uit de laatste ijstijd en afspoeling van colluvium vanaf de omringende hellingen tijdens het Holoceen. Ook is zand in het bekken gewaaid tijdens het Pleniglaciaal. Meer naar het noorden is de stuwwal van Montferland zichtbaar met het witte torentje van Hoch Elten. Die stuwwal vormde ooit een geheel met de stuwwal van
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
19
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Kleve. Na de ijsbedekking heeft de Rijn dus kansgezien om door die stuwwal heen te breken dit heet nu de Geldersepoort. Vóór de ijsbedekking kwam de Rijn veel noordelijker in zee uit. Waarschijnlijk bij Vlieland en ook ooit bij Urk. Bij het volgende excursiepunt staan we bij de waterscheiding tussen het toevoergebied van de Rijn en dat van de Maas. Noord hiervan stroomt het water naar de Rijn. Ten zuiden naar de Maas. Daarna komen we in het Zevendal. Hier heeft het smeltwater van de ijstong een dal door de stuwwal gesleten. Een smeltwaterdal dus. Opmerkelijk is dat de west helling hiervan aanmerkelijk flauwer is dan de oost kant. De oorzaak hiervan is het inwaaien van löss tijdens het Pleniglaciaal. Door de westen wind sloeg de löss neer in de luwe (west) zijde van het dal en vulde zo de steile helling op. Grondboringen toonden hier een flinke löss laag aan. Op deze löss is al vroeg landbouw gepleegd. Even verder zijn terrasjes te zien (graften), die zijn ontstaan door dwars op de helling te ploegen. Door een smalle strook ongeploegd te laten, bleef er vegetatie staan die afstroom van grond verhinderde. Inmiddels zijn we weer beneden aangekomen. Met een hartelijk afscheid van Hans de Jong eindigt deze interessante excursie.
ALLERLEI Geologische wandelweek in het Val Sinestra In het Kurhotel in Val Sinestra in Zwitserland, zal vermoedelijk in de week van 29 juni tot 2 juli, een geologische wandelweek gehouden worden o.l.v. ons aller bekende en gewaardeerde Hans de Jong. Het Val Sinestra is een zijdal van het afgelegen Unterengadin, het Inndal, in het uiterste oosten van Zwitserland. In Val Sinestra komt geneeskrachtig water in een bron aan de oppervlakte. In het begin van de vorige eeuw is er daarom een Kurhotelgebouwd. Nu is dat zelfde hotel een goed verzorgd centrum vanwaar uit je schitterende bergwandelingen kunt maken. Het Unterengadin ligt op een geologisch bijzondere plaats. Het is een zogenaamd tektonisch venster. Dat wil zeggen dat de Inn tijdens de riviererosie een groot gat in een dik pakket gesteentelagen heeft gemaakt. Daardoor zijn gesteenten van een andere geologische eenheid, die eronder liggen, aan de oppervlakte gekomen. Voor geologen is dit een heel bijzonder verschijnsel, omdat het de ontstaansgeschiedenis van het gebergte laat zien. Verder liggen geologische verschijnselen als riviererosie en –sedimentatie en de resten van de laatste ijstijd “voor de deur”. Door middel van dagwandelingen zijn die verschijnselen zo duidelijk te zien, dat je voor het Unterengadin van een “geologisch theater” zou kunnen spreken. Jaarlijks worden dan ook een of meer begeleide geologieweken georganiseerd. De website van Val Sinestra (www.valsinestra.ch) geeft nadere bijzonderheden en mogelijkheden voor inschrijving. Nadere informatie bij Hans de Jong. SEDIMENTEN Wouter van den Bosch en Wolter Bomert Natuurwetenschap & Techniek Het juninummer van 2004 levert een uitvoerige recensie van het boek: “Een korte geschiedenis van bijna alles”, geschreven door Bill Bryson. Dit is de Nederlandse vertaling van de oorspronkelijke titel “A short history of nearly everything”. Het kost hier € 24,90 en is geregistreerd onder ISBN 9045009706. Het gaat over de geologie van het Yellowstone National Parc. Bekend was dat dit gebied een explosief vulkanische oorsprong heeft, maar tot voor kort waren de uiterlijke kenmerken daarvan niet duidelijk herkend. Ook werd de zo karakteristieke caldera niet gevonden.
20
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Nu zijn vulkanen in grote lijn onder te verdelen in die van het typisch kegelvormige stratotype en het Pliniaanse type. Bij dit laatste type gaat de eruptie gepaard met een enorme explosie, waarbij vaak ook de kraterranden worden weggevaagd en een min of meer vlakke, ingezonken bodem overblijft, de caldera. Maar waar was dan die caldera? Het antwoord kwam van de NASA, die in het gebied met een nieuw type camera foto‟s ging maken voor toeristische doeleinden. Toen bleek het gehele park één enorme caldera te zijn met een diameter van ruim 65 km en een omringend gebied van meer dan 1 miljoen ha! In het gebied van de caldera is de aardkorst dun. Eronder ligt een gloeiend plutoon, dat wordt gevoed door een smalle kraterpijp vanuit ca. 200 km diepte. Een dergelijk systeem kan, afhankelijk van de omstandigheden, in ruste zijn, de bodem geleidelijk omhoog duwen ofwel exploderen. De Yellowstone vulkaan heeft de neiging gedurende lange tijd de bodem omhoog te duwen en periodiek te exploderen. In dit geval met een interval van ca. 600.000 jaar. Het geweld van de explosie is vooraf niet te voorspellen, evenmin als het tijdstip. Maar het is duidelijk dat bij een zo groot voorkomen de gevolgen enorm kunnen zijn. Een dergelijke explosie heeft 2 miljoen jaar gelden de gehele staat New York en wijde omgeving bedekt met een puinlaag van 23 meter dikte. Ook de uitbarsting van de Krakatau in 1883 is van dit type en de Laacher See is een variant ervan. Bij grote uitbarstingen kan zelfs de aardkorst in stukken breken. Momenteel zijn zo‟n 30 explosievulkanen actief, waarvan 29 onder de zeespiegel liggen. Als Yellowstone eens werkelijk op volle kracht zou uitbarsten, zou daarbij een energie kunnen vrijkomen van 1000 tot 10.000 maal die van de Krakatau-explosie. Dat zou zeker een extinctieproces van enige omvang tot gevolg hebben. Zeker is dat er eens een uitbarsting zal volgen. Wanneer en hoe sterk? We weten het niet. Wel weten we dat de vorige ongeveer 600.000 jaar geleden plaats vond….. G.E.A. No. 1 van 2004 is een themanummer over Hongarije, dat door het toetreden tot de EU gemakkelijker toegankelijk zal worden. Het patroon van voor- en nadelen bij een bezoek wordt duidelijk weergegeven: de bevolking is vriendelijk en behulpzaam, maar spreekt in de meeste gevallen niets anders dan Hongaars. Verder is nog niet alles leeggeroofd door “verzamelaarhandelaren” en daardoor nog redelijk toegankelijk. Voor geologisch onderzoek valt de 80% van het Pennoonse Bekken af en resten de 20% randgebergten van Karpaten en Dinariden. Hier dagzoomt een reeks afzettingen van Mesozoicum tot in het vroeg-Pleistoceen in een zone die vanaf het Balatonmeer grofweg naar het noordoosten loopt, langs de noordgrens van het land. De gebergtevorming is ontstaan tijdens de alpiene plooiing in het Tertiair. Opvallend is dat de opschuiving in alle denkbare richtingen is verlopen, met als gat het Pennoonse bekken in het midden. Dit is te verklaren doordat de druk vanuit het Afrikaanse continent rond dit gebied heeft ingewerkt op een meer of minder plastische massa, zodat een alzijdige druk ontstond, die verplaatsingen veroorzaakte in richtingen die de minste weerstand boden. Zo ontstonden de Alpen, de West-, Oost- en Zuid Karpaten en de Dinariden. In combinatie met enig vulkanisme konden daardoor naast fraaie Tertiaire fossielen, grotten en warmwaterbronnen ontstaan. Ook diverse ertsvoorkomens als bauxiet en pekblende worden geëxploiteerd. In diverse musea worden de bodemschatten tentoongesteld. Literatuur is veelal moeilijk toegankelijk wegens de taal. Kortom een gebied dat voor een groot deel nog moet worden ontdekt en daarbij het nodige doorzettingsvermogen vereist. Grondboor & Hamer No. 2 brengt ons een systematisch onderzoek naar de stratigrafie tot 45 meter diepte van de Peelhorst bij Liessel. Het levert een prachtig overzicht op van de gebeurtenissen die zich daar tussen het Laat-Mioceen en het Pleistoceen afspeelden. Daarbij zijn zowel mariene- als landstadia aangetroffen en zorgvuldig geanalyseerd. Verder lezen we een vervolgartikel over “Hoegaards Hout”, het versteende oerbos tussen Tienen en Hoegaarden. Dit bos werd gedateerd op 54,9 miljoen jaar ouderdom. Ter plaatse is een geosite ingericht, waarin naast de originele stukken informatie wordt gegeven. Een flink stuk wordt geëxposeerd in Naturalis.
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
21
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Het hoofdartikel is gewijd aan de Rhynie Chert, het beroemde Onder-Devonische “levenspanorama” dat in 1916 in Schotland werd ontdekt. De lezing hierover die in 2002 door prof. Dr. H. Kerp voor de NGV werd gehouden, heeft mij emotioneel sterk aangegrepen. Hoe is het mogelijk dat een vrijwel compleet ecosysteem na 400 miljoen jaar nog zo perfect levensecht en in museumkwaliteit kon worden bewaard? De Rhynie Chert toont ons het moment waarop plantaardig leven zich zover heeft ontwikkeld dat de eerste soorten op het land kunnen overleven. Veelal primitief gebouwde sporenplanten. De Chert meet ongeveer 2,5 x 15 km en bestaat uit verkiezelde lensachtige structuren van zo‟n 15 cm dikte. De gangbare verklaring is dat hete oplossingen van amorf kiezelzuur (H4SiO4) in een basisch milieu een sterke concentratie konden bereiken en daarbij onder druk een gelvorm konden aannemen. Als dit materiaal door scheuren kon wegstromen naar het land, kon het in korte tijd afkoelen, een biotoop overstromen en vervolgens snel uitkristalliseren. De prachtige foto‟s van slijpplaatjes vertonen een inzicht en kwaliteit vergelijkbaar met die van moderne celstructuren. Wie een wonder wil zien: hij/zij leze dit! Mijn emoties blijven onaangetast. Grondboor & Hamer No. ¾ is een zeer gevarieerd nummer, met als eerst artikel de vondst van een aantal fossiele zoogdierresten op het strand bij Cadzand. Verder zien we een studie over het voorkomen van de trilobiet Phacops latifrons in de Eifel en de Ardennen. Dit dier zou daar gedurende immens lange tijd hebben geleefd en daarbij nogal wat uiterlijke veranderingen hebben ondergaan. Geen antwoord werd gegeven op de vraag of het wellicht toch meerdere soorten betreft. Vervolgens komen fossiele walrussen uit de Noordzee aan de orde, een boomvaren uit het Carboon-Perm en tenslotte een verhaal over diverse ijzerertsen en de verwerking daarvan. G.E.A. No. 2 van 2004 is ook al een gevarieerd nummer. Het eerste artikel brengt een overzicht over de ontwikkeling van kraakbeenvissen als haaien en roggen. Reeds meer dan 400 miljoen jaar bevolken zij dominant de wereldzeeën, waarbij de voornaamste aanpassingen plaats vonden tijdens Perm en Devoon. Daarna volgden kleinere specialistische aanpassingen, vaak gericht op specifieke prooien. Gedurende deze ontwikkelingen hebben verschillende uiterst merkwaardige vormen het levenslicht aanschouwd om daarna weer snel uit te sterven. Foutje, bedankt! Vervolgens een verhaal over goudexploratie in Portugal en een verhaal over het slimme ontdekken via Röntgenonderzoek van zee-egels, trilobieten en sponzen in leisteenafzettingen van Bundenbach. Verder een verhaal over zilvermineralen en tenslotte iets over de bekende relatie tussen bepaalde mineralen in de bodem en de daarbij behorende flora. Bevers In de Biesbosch wonen sinds een paar jaar bevers, dat weet iedereen. Maar wat doen ze daar eigenlijk? En wat voor dieren leven er nog meer in die ondoordringbare brandnetelbossen en woeste rietruigten? In 1827 stierf waarschijnlijk de laatste Nederlandse bever. Eeuwenlang kwam deze diersoort in ons land voor, maar stropers hadden het op hem gemunt, want herenhoeden van bevervel waren in de mode en bevergeil gold als een krachtig medicijn. Dat de bevers ook in de Biesbosch leefden en daar regelmatig door de griendwerkers werden gezien, blijkt uit de nog steeds bestaande Beversluis. In de herfst van 1988 zette Staatsbosbeheer de eerste Oost-Duitse bevers uit in de Biesbosch. Later volgden er nog meer en op dit moment leven er in
22
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap het gebied enkele tientallen bevers met hun jongen. U moet niet schrikken als u er voor het eerst eentje ziet, want ze zijn altijd groter dan je denkt: dikke krachtpatsers van wel een meter lang, met een vreemde ovale flapstaart en een indrukwekkende bontjas aan. Vóór in hun bek hebben ze een stel enorme oranje beiteltanden. Een stevig gebitje, waarmee ze zonder meer dikke bomen kunnen doorknagen. Ze doen dat om bij de takken en twijgjes te komen: daar eten ze graag de bast vanaf. Wie tijdens een vaartochtje door de Biesbosch goed oplet, ziet de sporen van het bevergeknaag overal langs de oevers. Het is niet alleen leuk dat de bevers weer terug zijn in een gebied waar ze eeuwen geleden ook leefden, ze doen ook nog veel nuttig werk in de Biesbosch: door het omknagen van bomen zorgen ze voor open plekken in het wilgenbos, waar weer andere bomen en planten een kans krijgen om groot te worden. Grondboor en Hamer No. 5 van 2004 begint met een artikel over vuursteenconcreties in het witte “schrijfkrijt” uit het BovenKrijt, dat met name in Denemarken werd gevonden. Over het ontstaan van deze silicaatinsluitingen is al veel geschreven, maar ook in dit artikel wordt geen eenduidige verklaring gegeven. Diverse karakteristieke vormen worden beschreven en aan de bestaande theorieën wordt nog die van graafgangen van wormachtige dieren toegevoegd, naast verklaringen uit het volksgeloof. Het tweede artikel betreft een onderzoek naar merkwaardige gaatjespatronen in de rostra van een belemniet, Duvalia emericii uit het Valangien. Deze blijken te zijn veroorzaakt door een franjepootkreeftje uit de groep Acrothoracica. Het onderzoek beschrijft een aantal mogelijkheden over het moment waarop de gaatjes zijn ontstaan. Vermoed wordt dat de rostra werden aangetast terwijl zij na de dood van de belemniet in zee dreven. Het derde artikel betreft de zandsteensoort uit de afzetting van Udelfangen, ten noordwesten van Trier. Dit gesteente is als bouwmateriaal minder resistent dan de bekende Bentheimer zandsteen, doch werd toch veelvuldig gebruikt, onder andere in de Dom van Utrecht. Artikelen over het fraaie Oostzeekwartsporfier en een goed verhaal van Hans Steur over de Wolfsklauwboom Sigillaria besluiten dit nummer. G.E.A. No. 3 van juni 2004 is het laatste nummer dat ik ontving. Het eerste artikel beschrijft een aantal zeldzame Devonische trilobieten uit de Belgische Ardennen. Helaas heeft men de vindplaatsen in het BelgischFranse grensgebied moeten sluiten wegens “overbelangstelling”. Helaas, omdat dit gebied een breed scala aan soorten kende van niet alleen trilobieten doch ook brachiopoden, gastropoden, koralen en cephalopoden. De biotoop is gedateerd tijdens de Caledonische orogenese en heeft vele veranderingen laten zien, met als gevolg een grote soortenrijkdom. Diverse soorten en families worden omstandig beschreven. Het tweede artikel gaat over Hematiet van de Wannenköpfe in de Eifel. Hierbij worden een 25 tal mineraalvondsten genoemd, ten dele uiteraard ijzermineralen. Fraaie foto‟s verluchten het geheel. Het tweede artikel betreft het Oostafrikaanse Rift. Dit is een lijnvormige verdunning in de aardkorst, welke zich in het oosten van Afrika manifesteert, waarschijnlijk als gevolg van een rekspanning in de aardkorst. Het is het mogelijke begin van een afscheiding van een deel van het Afrikaanse continent en strek zich uit over duizenden kilometers. Het rift manifesteert zich door een reeks vulkanen. Deze situatie is begonnen in het Midden-Mioceen en duurt voort. In het rift heeft zich inmiddels een sediment gevormd. Bij het huidige krachtenniveau zal het nog ca. 12 miljoen jaar duren voordat het gebied uiteenscheurt en een zee ontstaat. Verder lezen we nog kleinere artikelen over een bijzondere trilobietensoort uit Marokko, pyrietvoorkomens in Noord Spanje en het fraaie Bükkgebergte in Hongarije.
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004
23
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
OPGAVENBLAD VOOR HET PROGRAMMA 2005 De spelregels. 1. 2. 3.
4. 5. 6.
Uw schriftelijke opgaven worden vóór 1 februari verwacht bij Loes van Etten. Opgave per email is mogelijk. Bij overinschrijving van een uiting is het bestuur gerechtigd tot annulering van de opgave. Onder voorlopige opgave wordt verstaan dat het lid de bedoeling heeft deel te nemen en dat daarmee rekening kan worden gehouden bij het maken van reserveringen en eventuele maaltijden. Als door omstandigheden een deelname vervalt moet dit zo spoedig mogelijk en uiterlijk 2 weken voor de uiting, schriftelijk worden gemeld aan de secretaris. Het terugstorten van een aanbetaling kan daarvan afhankelijk zijn. Nadere excursie-informatie geschiedt op basis van dit blad! Wij vragen van alle deelnemers een soepele medewerking om het programma zo ongestoord mogelijk te laten verlopen. Voor de excursies worden door de werkgroep geen verzekeringen afgesloten. De deelnemers zijn zelf verantwoordelijk voor hun verzekeringssituatie. Voor claims, bij welke calamiteit dan ook, stellen KNNV en werkgroep zich niet aansprakelijk. Gewenste keuzesituaties graag aangeven.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Ondergetekende(n) geeft (geven) zich voorlopig op voor de volgende uitingen van de werkgroep Geologie en Landschap in het jaar 2005: 1.
De contactdag van de werkgroep op 19 maart in Renkum. Deze opgave is definitief / voorlopig. Bijdrage € 8, - ter plaatse te voldoen. Afhalen van station. Ede-Wageningen: ja / nee. Aantal personen..... 2. De voorjaarsexcursie naar de Mariapeel op 23 april. Eventuele kosten zullen ter plaatse voldaan dienen te worden 3. De meerdaagse excursie naar de Zuid Limburg van 2 t/m 4 september. Voorlopige opgave voor .... personen. De definitieve opgaven/gegevens met daarbij het vooruit te storten bedrag worden in het voorjaarsnummer van de Nieuwsbrief vermeld. U wordt verzocht voor de goede orde de volgende gegevens te verstrekken: Wijze van vervoer........................................................ auto / openbaar vervoer. Gewenste accommodatie .............................................. hotel / camping Bijzondere gegevens .................................................... vegetarisch / dieet / geen Waarschijnlijke tijd van deelname ............................. alleen weekend / langer Afhalen bij openbaar vervoer ja / nee 4. De najaarsexcursie is vastgesteld op 8 oktober. Voorlopige opgave voor .... personen. Naam en ondertekening:
24
Nieuwsbrief 37. Najaar 2004