NATUURTOETS GARDEREN
In opdracht van: Dienst Landelijk Gebied
NATUURTOETS GARDEREN
JANUARI 2011
Th. de Jong P. Calle
In opdracht van Dienst Landelijk Gebied
Ecologisch Adviesbureau Viridis BV Godfried Bomansstraat 7 4103 WR Culemborg Tel: 0345 544679 Fax : 0345 544661 Email:
[email protected] www.bureau-viridis.nl KvK-nummer: 11055787 BTW-nummer: NL821239119.BO1 Loonbel.-nummer: NL83222315.LO1
Colofon © Ecologisch Adviesbureau Viridis BV, Culemborg Tekst en samenstelling:
Th. de Jong & P. Calle
Foto’s Foto inzet: In opdracht van:
Ecologisch Adviesbureau Viridis Dassenhaar aan prikkeldraad Dienst Landelijk Gebied
Projectnummer:
2010-51
Wijze van citeren:
Th. de Jong & P. Calle, 2011. Natuurtoets Kootwijkerzand. Ecologisch Adviesbureau Viridis B.V., Culemborg.
Dit rapport is vervaardigd op verzoek van de opdrachtgever zoals hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt worden door middel van scanning, druk, internet, fotokopie of andere wijze zonder schriftelijke toestemming van de opdrachtgever en Bureau Viridis, noch mag het zonder deze toestemming voor een ander doel gebruikt worden dan waarvoor het vervaardigd is. Bureau Viridis is niet aansprakelijk voor vervolgschade, alsmede schade die voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van de werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Viridis. De opdrachtgever vrijwaart Bureau Viridis voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Viridis is lid van het Netwerk kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging.
Groene
Bureaus,
brancheorganisatie
voor
INHOUD
1
Inleiding 1-1 Aanleiding en context 1-2 Doel
1 1 1
2
Gebiedsbeschrijving deelgebied Garderen 2-1 Beschrijving deelgebied 2-2 Ligging ten opzichte van beschermde gebieden
2 2 2
3
Methode 3-1 Voortoets 3-2 Bronnenonderzoek 3-3 Natuurtoets
4 4 4 4
4
Resultaten 4-1 Zoogdieren
5 5
5
Beheermaatregelen
7
6
Toetsing aan de Flora- en faunawet 6-1 Analyse 6-2 Mitigerende maatregelen 6-3 Compenserende maatregelen 6-4 Conclusie
8 8 9 9 10
7
Toetsing concept Natura 2000-gebied Veluwe 7-1 Concept Natura 2000-gebied Veluwe 7-2 Toetsingkader 7-3 Oriëntatiefase 7-4 Conclusie
11 11 12 12 13
8
Aanbevelingen voor beheer
14
9
Literatuur
15
Bureau Viridis
1
Natuurtoets Garderen
INLEIDING
1-1
Aanleiding en context De Dienst Landelijk Gebied heeft van de provincie Gelderland opdracht gekregen om in een aantal gebieden inrichtingsmaatregelen uit te voeren. Deze maatregelen zijn er op gericht de in het Gebiedsplan Natuur en Landschap vastgestelde natuurdoelen te realiseren en zijn onderdeel van het Uitvoeringsprogramma Integraal Milieuherstel 2007-2013 van de Provincie Gelderland. Eén van deze gebieden is een graslandperceel westelijk van de Asselsche Heide nabij Garderen. De maatregelen voor dit gebied bestaat uit het plaggen van de bovenste bodemlaag voedselrijke bouwvoor. Deze bestaat nu uit een aaneengesloten graslandvegetatie. In het voorjaar van 2010 heeft Bureau Viridis in opdracht van Dienst Landelijk Gebied een voortoets in het gebied uitgevoerd (De Jong et al., 2010). Uit de voortoets is gebleken dat er geen beschermde soorten van de Flora- en faunawet of bedreigde soorten van de rode lijst van het gebied gebruik maken (zie bijlage 3). Uitgaande van de voortoets is besloten geen vervolg onderzoek te verrichten. Echter, uit een opgave van dhr. M. Moonen bleken er in de nabijheid van het perceel enkele dassenburchten liggen. Daarop is besloten alsnog een nader onderzoek en analyse uit te voeren. Onderhavig rapport geeft daarvan de resultaten.
1-2
Doel De uitvoering van de inrichtingswerkzaamheden kan gevolgen hebben voor de mogelijk van het gebied gebruik makende dassen uit de burchten in de omgeving. Mogelijk worden daarbij verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet (FF-wet) overtreden. Om goed voorbereid te zijn op een eventueel noodzakelijke ontheffings- of vergunningaanvraag wil de Dienst Landelijk Gebied antwoord op de volgende vragen: • Zijn in de omgeving van het onderzoeksgenied dassenburchten aanwezig? • Zijn deze dassenburchten nog bewoond? • Maken de dassen gebruik van het graslandperceel? • Wat is het effect op de dassen indien het graslandperceel wordt geplagd? • Is het te verwachten dat een ontheffing van de FF-wet vergunning noodzakelijk is? • Zijn mitigerende en compenserende maatregelen noodzakelijk en zo ja, welke zijn die maatregelen?
1
Bureau Viridis
2
Natuurtoets Garderen
GEBIEDSBESCHRIJVING GARDEREN
2-1 Beschrijving deelgebied Het onderzoeksgebied beslaat een deel van het Kootwijkerzand, en wel een westelijk gebied dat dicht bij Radio Kootwijk ligt (figuur 1).
Figuur 1:
De ligging van het onderzoeksgebied, in rood is de grens van het onderzoeksgebied weergegeven.
Het gebied bestaat uit een graslandperceel. In het noorden, westen en zuiden wordt het begrensd door loofbos en gemengd bos. Aan de oostzijde wordt het perceel begrensd door maïs- en bloembollenakkers. Figuren 2-4 geven een indruk van het gebied. Het gehele perceel is omringd met een schapenraster.
2-2
Ligging ten opzichte van beschermde gebieden Het deelgebied Garderen ligtt geheel binnen de begrenzing van Natura 2000-gebied Veluwe. Hier wordt in hoofdstuk 7 verder op in gegaan. Tevens bevindt het gehele gebied zich in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Tenslotte ligt het deelgebied volledig in het Nationaal Landschap Veluwe. Gezien de beoogde ingreep in het gebied hoeft in deze natuurtoets met de ligging in de EHS en de ligging in het Nationaal Landschap Veluwe geen rekening te worden gehouden.
2
Bureau Viridis
Natuurtoets Garderen
Het perceel in januari2011
Het geplaagde deel
Het schapenraster
dassengang onder het raster door
Wildwissel van o.a. das, wildzwijn, ree
Dassenburcht
3
Bureau Viridis
3
Natuurtoets Garderen
METHODE De natuurtoets is uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet en de natuurbeschermingswet. In bijlage 1 zijn de wettelijke bepalingen opgenomen die deze wet kent.
3-1
Vooronderzoek Op basis van de eerder uitgevoerde voortoets (De jong et al., 2010) is geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk niet is, voortschrijdend inzicht maakt duidelijk dat nader onderzoek naar het gebruik van het perceel door dassen wel noodzakelijk is.
3-2
Bronnenonderzoek Naast de gegevens uit de voortoets en de veldinventarisaties is bij deze natuurtoets gebruikt gemaakt van gegevens van de website waarneming.nl en uit de literatuur (Spitzen-van der Sluis et al., 2007, Bouwman et al., 2010). Daarnaast is waardevolle informatie verkregen van de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap / Stichting Das & Boom.
3-3
Veldinventarisaties In het gebied is nader onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van het perceel door dassen. Hiervoor is het gebied nogmaals in januari 2011 bezocht. Tijdens dit bezoek is gelet op wissels, onderdoorgangen in het hekwerk, de aanwezigheid van burchten, daglegers en mestputjes en de aanwezigheid van wildwissels. Bovendien zijn de in en bij het gebied wonende agrariërs geïnterviewd.
4
Bureau Viridis
4
Natuurtoets Garderen
RESULTATEN Hieronder worden de aangetroffen zoogdieren die vermeld staan in de tabellen 1, 2 of 3 van de Flora- en faunawet (FF-wet) behandeld. Bovendien worden de soorten die vermeld staan op de Rode Lijst gegeven. In het hoofdstuk ‘Aanbevelingen’ worden de resultaten nog eens samengevat en worden aanbevelingen voor beheer gedaan.
4-1
Zoogdieren Het onderzoeksgebied wordt bezocht door foeragerende zoogdieren, waaronder ree, wild zwijn, edelhert en das (tabel 1). Aanwezig Das Edelhert Konijn Ree Vos Wild zwijn Tabel 1:
Ff-wet 1
Ff-wet 2
Ff-wet 3
Rode Lijst
x x x x x x In het onderzoeksgebied aangetroffen zoogdieren.
Aanwezigheid sporen, haren (vraat)sporen sporen, keutels sporen sporen (vraat)sporen
Geregeld zijn de wroetsporen en pootafdrukken van reeën, edelherten en wilde zwijnen te vinden. Deze dieren hebben hun rustplaats echter op andere plekken, met name in de omliggende beboste gebieden, en komen alleen het onderzoeksterrein in om te foerageren.
Toegang vanuit het bosgebied naar het graslandperceel (op de achtergrond zichtbaar)
De grote dieren, als zwijn en edelhert kunnen het perceel via een toegang aan de westzijde bereiken. De das maakt ook gebruik van enkele zelf gegraven doorgangen onder het schapenraster door. Een enkele keer klimmen ze over het raster heen. Beide geïnterviewde agrariërs vertelden dat ze zelfs over het ingegraven circa 2 meter hoge raster om de maïs- en bollenveldenten oosten van het graslandperceel klimmen!
5
Bureau Viridis
Natuurtoets Garderen
Burchten van de das zijn op korte afstand aanwezig. Bij controle in januari 2011 bleken hiervan twee burchten bewoond (figuur 2). Van de van het perceel gebruik makende soorten staan edelhert, vos en ree vermeld in tabel 1 van de FF-wet, het wild zwijn staat in tabel 2 en de das staat vermeld in tabel 3 en is daarmee strikt beschermd.
Figuur 2:
dassenburchten en toegangen tot het perceel Bewoonde dassenburcht Niet bewoonde dassenburcht Door dassen gegraven toegang tot het perceel Toegang voor grotere zoogdieren
6
Bureau Viridis
5
Natuurtoets Garderen
BEHEERMAATREGELEN De maatregelen die voor dit deelgebied gepland staan, bestaan uit het plaggen en verwijderen van de voedselrijke bovenlaag van het graslandperceel. Hierdoor verdwijnt de organische bodemlaag, komt er weer kaal zand aan het oppervlak en wordt de vegetatiesuccessie opnieuw opgestart. De verwachting is dat zich op het perceel een heidevegetatie zal gaan vestigen. Als proef is al in het voorjaar van 2010 een proefvlak geplagd. In hoofdstuk 6 en 7 worden de geplande werkzaamheden aan de Flora- en faunawet getoetst. Vervolgens worden in hoofdstuk 8 enkele aanbevelingen gedaan.
Geplagd proefvak, (foto april 2010)
7
Bureau Viridis
6
Natuurtoets Garderen
TOETSING AAN DE FLORA- EN FAUNAWET Toetsing vindt plaats volgens het meest recente stroomschema genoemd in de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet van de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Hierbij geldt dat indien verbodsbepalingen overtreden worden dat dan onderzocht moet worden of de functionaliteit van het leefgebied aangetast wordt. Is dit het geval dan moet onderzocht worden of door het treffen van mitigerende en/of compenserende maatregelen de aantasting voorkomen kan worden. Is dat het geval dan behoeft geen ontheffing van art. 75 van de Ff-wet aangevraagd te worden. Kan de functionaliteit niet gegarandeerd worden, dan moet een ontheffing aangevraagd worden.
6-1
Analyse De geplande werkzaamheden bestaan uit het plaggen van het graslandperceel. Uit de verzamelde gegevens blijkt dat het perceel door een aantal zoogdieren als foerageergebied wordt gebruikt. Deze soorten ondervinden mogelijk negatieve effecten van het middels plaggen omzetten van het grasland in heide. Van de zoogdieren die op het perceel foerageren staat het wild zwijn in tabel 2 en de das in tabel 3 van de Ffwet. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden op locaties waar beschermde soorten voorkomen is in beginsel een ontheffing van art. 75 van de FF-wet noodzakelijk, mits: • Aangetoond wordt dat door het treffen van mitigerende en/of compenserende maatregelen de functionaliteit van het leefgebied niet in gevaar komt. • Aangetoond wordt dat het duurzaam voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Wild zwijn Het wild zwijn is een bosbewoner van voedselrijke loof- en gemengde bossen. Het wild zwijn is een alleseter; hij eet voornamelijk plantaardig voedsel zoals eikels, kastanjes, gras, knollen, wortels en paddestoelen, vruchten, bessen en groene plantendelen. Maar ook dierlijk voedsel zoals aas, regenwormen, insectenlarven, amfibieën, vogels en kleine knaagdieren. Meestal wroeten ze met hun snuit in de bosbodem om naar voedsel te zoeken. Voedsel onder de grond kunnen ze op geur vinden. Daarnaast foerageren ze ook wel op akkers. Door het omzetten van grasland in heide verdwijnt een klein deel van het voedselgebeid van het wild zwijn, in ieder geval tijdelijk. De verwachting is dat ze van het perceel als foerageergebied gebruik blijven maken, ook indien het een heidegebied wordt. In de omgeving is een ruim aanbod aan min of meer voedselrijke loof- en gemengde bossen aanwezig die prima foerageergebieden voor het wild zwijn zijn. Doordat er een ruim aanbod is van goede foerageergebieden in de nabij omgeving wordt de functionaliteit van het leefgebied van het wild zwijn door de omzetting van grasland naar heide niet aangetast wordt. Das 8
Bureau Viridis
Natuurtoets Garderen
De das leeft in allerlei soorten biotopen, maar met een voorkeur voor kleinschalig akker- en weidelandschap met verspreide bosjes, heggen en houtwallen. Maar ook andere open terreinen, zoals vochtige heiden en rivierdalen, zijn geschikte gebieden. Het leefgebied van de das moet voldoen aan voldoende dekking, weinig verstoring, een groot voedselaanbod en een bodem waarin ze goed kunnen graven en met een grondwaterstand van tenminste 1,5 m onder het maaiveld. Van de das wordt wel gezegd dat het een opportunist is wat betreft zijn voedselkeuze; ze vreten wat het meest aanwezig is. Andere onderzoeken tonen juist aan dat het een specialist is die vooral leeft van regenwormen. In het nieuwe verschenen standaardwerk betreffende de das (Badger, T. Roper, 2010) wordt duidelijk dat de voedselkeuze van de das vooral geografisch bepaald is. In Noord en West Europa eet het dier vooral regenwormen en plantaardig materiaal, in Zuid Europa vooral plantaardig materiaal en insecten. Binnen de geografische zones zijn ook weer grote verschillen. Dassen in bosgebieden eten vooral regenwormen en kleine gewervelden terwijl de dassen van open akker en weilandgebieden vooral plantaardig materiaal eten. Dassen die in kleinschalige overgangsgebieden leven, eten van alles wat. In het deelgebied Garderen zullen de dassen veel in de bossen en heide foerageren, maar ook foerageren ze op het graslandperceel. Om dit te bereiken zijn door de dassen op enkele plaatsen onder het schapenraster gangen gegraven. De dassen foerageren ook op de aangrenzende akkers. Om hier te komen klimmen ze over een circa 2 meter hoog hek. De dassen moeten dus (grote) moeite doen om deze foerageergebieden te bereiken. Op basis hiervan mogen we dus aannemen dat het graslandperceel (en in mindere mate ook de akkers) een min of meer belangrijk onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van de das. Het graslandperceel is het enige toegankelijke grasland in de wijde omgeving. Waarschijnlijk is het een belangrijke onderdeel van het foerageergebied. Het grasland wordt omgezet naar heide. Direct na het plaggen zal het voedselaanbod nihil zijn. Verwacht mag worden dat het voedselaanbod in de loop van de jaren, bij een verdere ontwikkeling van de heidevegetatie, langzaam zal toenemen. Maar heide is een voor de das minder voedselrijk biotoop; het voedselaanbod zal dat van het huidige grasland niet meer evenaren. Voor de das vindt dus een structurele vermindering van het voedselaanbod plaats. 6-2
Mitigerende maatregelen In de periode voordat er weer sprake is van enig voedselaanbod, kan overwogen worden de dassen bij te voeren. Dit kan enkele jaren nodig zijn. Hier tegen pleit dat de dieren dan zich dan afhankelijk van de mens gaan opstellen, iets dat voorkomen dient te worden. Als mitigerende maatregel kan dit dus niet toegepast worden.
6-3
Compenserende maatregelen Door het omzetten van grasland naar heide verdwijnt een waarschijnlijk belangrijk onderdeel van het foerageergebied van de das. Mitigatie van de maatregelen is niet mogelijk. Dit betekent dat het verlies aan foerageergebied op korte afstand van het huidige graslandperceel 9
Bureau Viridis
Natuurtoets Garderen
gecompenseerd zal moeten worden. Gezien de uitbreidingsdoelstelling voor het Natura2000-gebied De Veluwe – handhaving en uitbreiding van het areaal aan heide – zal dit waarschijnlijk niet mogelijk zijn.
6-4
Conclusie Op basis van bovenstaande worden de volgende conclusies getrokken. De functionaliteit van het leefgebied van de das wordt negatief beïnvloed door de omzetting, middels plaggen, van grasland naar heide. Voor het plaggen zal een ontheffing van de FF-wet dienen te worden aangevraagd. Het opstellen van mitigerende maatregelen voor het verlies aan foerageergebied is niet mogelijk. Compenseren van verloren gegaan foerageergebied zal noodzakelijk zijn maar praktisch waarschijnlijk niet uitvoerbaar.
10
Bureau Viridis
7
Natuurtoets Garderen
TOETSING CONCEPT NATURA 2000-GEBIED VELUWE Toetsing vindt plaats volgens de Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998 van het Ministerie van LNV. Onderstaande toetsing gaat uit van voorgestelde beheer- en inrichtingmaatregelen. Wanneer hiervan afgeweken wordt dient de toetsing opnieuw doorlopen te worden. 7-1
Concept Natura 2000-gebied Veluwe Het onderzoeksgebied is gelegen binnen de omgrenzing van het concept Natura 2000-gebied Veluwe en de EHS. Natura2000-gebied De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden. In de voorlaatste ijstijd, zo'n 150.000 jaar geleden, duwden de ijslobben van het landijs enorme hoeveelheden door de rivieren aangevoerd zand en grond voor zich uit en opzij en vormden zo de stuwwallen. Hoewel de hoogteverschillen sindsdien door wind en water zijn afgevlakt, reiken de hoogste delen van de Veluwe tot ruim 100 m boven NAP. Tot 1900 was de Noord-Veluwe één uitgestrekt stuifzandgebied. Tegenwoordig is er in totaal nog 1400 hectare stuifzand op de Veluwe. Bij Kootwijk ligt één van de grootste actieve stuifzandgebieden van Europa, het hier besproken onderzoeksgebied valt hieronder. Plaatselijk komen in de heiden natte (o.a. Leemputten bij Staverden) of droge (o.a. Harskamp) heischrale graslanden, jeneverbesstruwelen, vennen, natte heide en hoogveenkernen (Mosterdveen) voor. In het beekdal van de Hierdense en Staverdense Beek worden schraallanden aangetroffen. Langs de randen van de Veluwe ontspringen de (sprengen)beken, waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen. Voor dit concept Natura 2000-gebied gelden voor de volgende habitattypen instandhoudingsdoelstellingen: • Kraaiheide begroeiingen • zwak gebufferde vennen • beuken-eikenbossen met hulst • eiken-haagbeukenbossen Voor de volgende habitattypen geldt een uitbreidingsdoelstelling: • stuifzandheide met struikheide • zandverstuivingen • zure vennen • beken en rivieren met waterplanten • vochtige heiden • droge heiden • jeneverbesstruwelen • heischrale graslanden • blauwgraslanden • actieve hoogvenen • pioniervegetaties met snavelbiezen • beekbegeleidende bossen • oude eikenbossen
11
Bureau Viridis
Natuurtoets Garderen
Voor de meeste van deze habitats geldt ook een kwaliteitsverbeteringdoelstelling. Daarnaast geldt voor bijna alle volgende soorten een doelstelling om te komen tot verbetering van de kwaliteit en vergroting van het oppervlak van het leefgebied: Gevlekte witsnuitlibel, vliegend hert, beekprik, rivierdonderpad, kamsalamander, meervleermuis, drijvende waterweegbree, wespendief, draaihals, ijsvogel, nachtzwaluw, zwarte specht, boomleeuwerik, duinpieper, roodborsttapuit, tapuit en grauwe klauwier.
7-2
Toetsingskader De uit te voeren maatregelen zijn, in het kader van de Natuurbeschermingswet, mogelijk vergunningplichtig. De vergunning of goedkeuring kan pas afgegeven worden nadat een habitattoets heeft plaatsgevonden. Deze habitattoets moet het bevoegd gezag de zekerheid geven dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast en de kwaliteit van de natuurlijke habitats van de soorten niet verslechtert en dat geen verstoring van soorten optreedt. De Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998 (LNV, 2005) onderscheidt hierin een aantal fasen die hieronder worden weergegeven. Er wordt gestart met een oriëntatiefase waarin wordt onderzocht of het gebruik of toekomstig gebruik, gelet op de instandhoudings-doelstellingen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. Indien dit het geval is wordt beoordeeld of deze gevolgen significant zijn. De oriëntatiefase kan drie uitkomsten hebben: 1. Er zijn geen schadelijke gevolgen te verwachten. Er is geen vergunningaanvraag of goedkeuringsverzoek noodzakelijk. 2. Er zijn mogelijk schadelijke gevolgen, maar deze zijn niet significant. Er dient, na het uitvoeren van een verslechterings- en verstoringstoets, een vergunning of goedkeuring aangevraagd te worden. 3. Het optreden van significante negatieve effecten kan niet worden uitgesloten. Er dient, nadat een passende beoordeling is uitgevoerd, een vergunning of goedkeuring aangevraagd te worden.
7-3
Oriëntatiefase Het onderzoeksgebied maakt een klein gedeelte uit van het totale Natura 2000-gebied Veluwe. Van de in het aanwijzingsbesluit genoemde habitattypen komen er geen enkele in het onderzoeksgebied voor. Van de in het aanwijzingsbesluit genoemde habitatsoorten komt geen enkele in het onderzoeksgebied voor. Het huidige habitattype in het onderzoeksgebied betreft een vrijs soorten arm grasland. De plagwerkzaamheden hebben tot doel om de vegetatiesuccessie weer opnieuw te laten beginnen en de ontwikkeling van een heidevegetatie te stimuleren. Voor het Natura 2000gebied Veluwe geldt een uitbreidingsopgave voor het habitattype droge heide.
12
Bureau Viridis
Natuurtoets Garderen
De heide wordt geplagd tot op het minerale zand waarna er weer heide uit de zaadbank ontkiemt. De nieuwe heide heeft de eerste jaren nog amper structuur en is bijvoorbeeld ongeschikt voor hagedissen. Pas met het ouder worden van de heide zal de biodiversiteit toenemen en zal het een steeds geschikter biotoop worden voor hagedissen en andere soorten en dus aantrekkelijker als foerageergebied voor de das. 7-4
Conclusie • • •
In het onderzoeksgebied komen geen van de in het aanwijzingsbesluit genoemde habitattypen voor. In het onderzoeksgebied komt geen van de in het aanwijzingsbesluit genoemde doelsoorten voor. Een vergunningaanvraag voor de werkzaamheden is niet noodzakelijk, omdat er geen significante schadelijke gevolgen voor de aanwezige habitattypen en doelsoorten zullen optreden.
13
Bureau Viridis
8
Natuurtoets Garderen
AANBEVELINGEN VOOR BEHEER
De werkzaamheden worden uitgevoerd om heide te herstellen. Echter, het terrein is een min of meer schraal grasland aan de rand van uitgestrekte heideterreinen. Dergelijke terreinen zijn maar weinig aanwezig. Ze zijn vaak zeer waardevol voor tal van diersoorten. In onderhavig geval is het grasland van groot belang als foerageergebied voor de das. Dit soort terreinen kunnen bij een goed beheer ook zeer waardevol voor bijzondere insecten als bruine vuurvlinder en heivlinder, maar ook voor sprinkhanen als schavertje, zoemertje en snortikker kunnen deze terreinen van groot belang zijn. Gezien de veelvuldige aanwezigheid van heide in de directe omgeving, gezien het weinig voorkomen van schrale graslanden in de wijde omgeving kan overwogen worden het terrein niet te plaggen en aldus om te zetten naar heide, maar het te beheren als schraal grasland. Indien de afrastering dan op meerdere plaatsen voor de das toegankelijk wordt gemaakt kan het voor de das een nog belangrijker foerageergebied worden.
14
Bureau Viridis
9
Natuurtoets Garderen
LITERATUUR Jong, T.H. de, J. van Gooswilligen & R. Fortuin, 2010. Voortoets voor enkele terreinen van Staatsbosbeheer, Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2004. Besluit Rode Lijsten Flora en fauna. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2006. Natura 2000 doelendocument. Ministerie van LNV, Den Haag. Roper, T., 2010. Badger. The New Naturalist Library, London.
15
Bureau Viridis
Natuurtoets Garderen
ERRATA
6-5
Alternatief De dassen gebruiken niet het gehele terrein overal even intensief. Om toch een kleine uitbreing van het heideareaal (opgave Natura 2000-gebied) te realiseren en om een meer geleidelijke en natuurlijke overgang van heide naar schraal graslang te verkrijgen kan overwogen worden in het noordelijk deel een kleine oppervlakte te plaggen. Indien dit volgens de onderstaande tekening geschiedt en het te plaggen oppervlakte niet meer zal bedragen dan 10% van het gehele grasland, zal de functionaliteit van het foerageergebied van de das niet aangetast wordt. Errata
Figuur 3:
onderzoeksgebied met mogelijk te plaggen oppervlakte
16