Naar een new deal voor leiders van een innovatieve arbeidsorganisatie Een VIS-‐projectvoorstel door Flanders Synergy
1
Inhoudstafel 1. Projectidentificatie 1.1. Samenvatting 1.2. Gegevens en intentieverklaring mede-‐aanvrager(s) 2. Projectbeschrijving 2.1. Projectkenmerken 2.1.1. Aanleiding en situering 2.1.2. Projectdoelstellingen 2.1.3. Collectief karakter 2.1.4. Innovativiteit en kennisbijdrage 2.1.5. Focus op een veranderingstraject bij de doelgroep 2.1.6. Aansluiting bij strategische missie Flanders Synergy 2.1.7. Maatschappelijke impact 2.1.8. Economische impact 2.2. Projectuitvoering 2.2.1. Positionering van de mede-‐aanvragers/uitvoerders inclusief de samenwerking 2.2.2. Interactie met/ betrokkenheid van de doelgroep 2.2.3. Aanpak/werkplan 2.2.4. Valorisatie en projectopvolging 2.2.5. Complementariteit 3. Projectbegroting 4. Referentielijst
2
1. Projectidentificatie Titel van het project
Naar een new deal voor leiders van een innovatieve arbeidsorganisatie
Organisatie Naam van de contactpersoon Functie Adres
Flanders Synergy Mieke Van Gramberen Directeur Kapeldreef 60 3001 Heverlee 016 298 335 016 298 319
[email protected]
Tel Fax e-‐mail Startdatum Duur van het project Totale projectkost Totaal aantal mensmaanden Gevraagde subsidie
1 januari 2014 36 maanden
3
1.1.
Samenvatting
FS promoot, initieërt en ondersteunt innovaties op vlak van arbeidsorganisatie. Tussen 2009 en 2013 zijn 169 implementatietrajecten opgestart (in industrie, zorg, onderwijs en diensten). Bedrijven worden, gebaseerd op inzichten vanuit de moderne socio-‐techniek, begeleid in deze trajecten. Velen hebben reeds significante vooruitgang geboekt. Er duiken echter nieuwe vraagstukken op die een succesvolle implementatie in de weg staan of bemoeilijken. De nieuwe verwachtingen of “new deal” voor leiders van een innovatieve arbeidsorganisatie (IAO) is daar een belangrijke van.
Een greep uit de vraagstukken: -‐ De teams werken multidisciplinair maar worden nog steeds functioneel aangestuurd. Dit leidt tot veel interne spanningen. Hoe ziet de besturingsstructuur op een “hoger” niveau er bij voorkeur uit? -‐ Leidinggevenden komen onder druk te staan en ervaren op het eerste zicht niet veel “winst”. Ze weten vaak niet of er nog plaats is voor hen in de organisatie. Ze moeten ook hun rol aanpassen. Hoe kan je organisaties en leidinggevenden daarin begeleiden? Met dit project willen we een antwoord bieden op oa. volgende vragen: 1. Hoe ontwerpen we een aangepaste besturingsstructuur? 2. Welk is de (psychologische) impact van de nieuwe arbeidsorganisatie op leidinggevenden? 3. En kan -‐daarmee rekening houdend-‐ een flankerend programma worden ontwikkeld dat organisaties en leidinggevenden begeleidt, ondersteunt en ontwikkelt zodanig dat zij ‘het land aan de overkant’ zien? De doelgroep zijn de bedrijven die de afgelopen jaren in een veranderingstraject gestapt zijn en hun productiestructuur herontworpen hebben en/of in de nabije toekomst zullen opstarten – binnen de overige projecten van Flanders Synergy en de individuele adviesverlening van adviseurs. De doelgroep wordt via de werkpakketten op verschillende fronten benaderd: - Ontwerpscenario’s voor bestuurlijk design en methodiek om bestuurlijk design vorm te geven (WP 1) - IAO-‐kaart: Een visuele voorstelling van “hoe het er aan de andere kant van de brug uitziet” en “wat er met leidinggevenden gebeurt tijdens het oversteken van de brug” (WP 2) - Pakket met flankerende maatregelen en optionele pakketten naargelang sector, type organisatie, etc (WP 3 & 4) - Kennistransfer en valorisatie via oa. roadshow en workshops (WP 5) Gedurende de looptijd van het project zullen 250 bedrijven bereikt worden via de roadshows en worden 45 bedrijven en organisatie adviseurs meer diepgaand getraind over deelaspecten van het bestuurlijk design en de flankerende programmalijn. Een 8-‐tal bedrijven zullen ondersteuning bieden bij de ontwikkeling en fungeren als proeftuin voor de ontwikkeling van het flankerend programma (WP3 en WP4). We streven er ook naar dat over een periode van vijf jaar 90 organisatie adviseurs verder opgeleid worden. Tot slot worden de instrumenten blijvend beschikbaar en geupdate doorheen de werking van FS.
4
2. Projectbeschrijving 2.1.
Projectkenmerken
2.1.1. Aanleiding en situering De sporen van de crisis zijn nog steeds niet uitgewist. De economie is in wederopbouw en de concurrentie is te snijden. Er is een stijgende tendens naar globaliseren die gepaard gaat met steeds snellere technologische ontwikkelingen en kortere productlevenscycli. We concurreren niet enkel meer op de scherpste prijzen en beste kwaliteit, eveneens op een grote mate van flexibiliteit en snelle levertermijnen. Klanten weten goed wat ze willen en worden steeds vaker een onderdeel van het creatieproces. Dit leidt ertoe dat de vraag naar gestandaardiseerde diensten en producten daalt en de variabiliteit in de processen toeneemt. Een traditionele, lijngerichte organisatiestructuur kreunt onder deze diversificatie. De vaak gestandaardiseerde producten en diensten komen tot stand door routinematig en geoefende arbeid. De verregaande arbeidsdeling wordt gekenmerkt door een hoge graad van specialisaties die ertoe leiden dat werknemers slechts beperkt in contact staan met collega’s van andere afdeling. Om de coördinatie zo vlot mogelijk te laten verlopen, worden er standaarden en procedures ontwikkeld. Leidinggevenden worden ingezet volgens het principe van command and control zodat deze standaarden en procedures in goede banen geleid worden. Ze dienen een gedetailleerde planning op te stellen en ervoor te zorgen dat deze nauwkeurig wordt opgevolgd. Ze vormen een belangrijke schakel tussen hun eigen teamleden en de teamleiders van de andere afdelingen. “Deze klassieke besturingsstructuur is doorgaans een hiërarchisch gelaagde, top-‐down gekoppelde bevelstructuur met een strikte scheiding tussen besturing en uitvoering en een strikte scheiding naar bestuurlijke niveaus. Het bestuurlijke werk wordt in de klassieke organisatie meestal functioneel opgedeeld, zodat elk type baas zich maximaal kan concentreren op een bepaald aspect van de besturing, bijvoorbeeld kwaliteit.” (Kuipers, van Amelsvoort & Kramer, 2010) Wanneer klanten betrokken worden in het creatieproces wordt het steeds moeilijker om deze manier van organiseren werkbaar te houden. Het ontwikkelingsproces is variabel en de vragen klantspecifiek. Dit maakt het plannen complexer en afhankelijk van het ontwikkelingsproces. De kennis die nodig is voor het leveren van producten en/of diensten is vaak uniek en niet onmiddellijk in standaarden neer te schrijven. De opdrachten vereisen kennis van meerder disciplines waardoor de behoefte om tussen disciplines af te stemmen erg groot is. Flanders Synergy helpt bedrijven groeien naar een innovatieve arbeidsorganisatie (IAO) die op deze flexibiliteit kan inspelen. De focus ligt op het procesgericht organiseren waarbij er georganiseerd wordt van buiten naar binnen. Het waarde toevoegend proces (d.i. het primair proces of de core business) is het uitgangspunt voor het vormgeven van de organisatie. Er wordt gedacht in functie van de klant en van daaruit worden de processen gestroomlijnd. Deze nieuwe organisatiestructuur heeft niet enkel impact op de organisatie van het productieproces en de productiestructuur, maar ook op de besturingsstructuur. Besturen of regelen is gericht op het in goede banen leiden van de
5
voorbereidende, uitvoerende en ondersteunende activiteiten.” (Kuipers, van Amelsvoort & Kramer, 2010). Sinds de opstart heeft Flanders Synergy een 169-‐tal bedrijven bereid gevonden de omslag te maken van een bureaucratisch organisatiemodel naar een innovatieve manier van organiseren. Gebaseerd op inzichten vanuit de moderne socio-‐techniek worden bedrijven begeleid in dit veranderingstraject. Velen hebben reeds significante vooruitgang geboekt in het herontwerp van hun productiestructuur en de besturingststructuur op operationeel niveau. Er rijzen echter verschillende nieuwe vragen en uitdagingen bij het implementeren van de veranderingstrajecten. De belangrijkste zijn: 4. Hoe moet de besturingsstructuur er rond de zelfsturende teams uitzien? 5. Wat is de (psychologische) impact van de nieuwe arbeidsorganisatie op leidinggevenden? 6. Hoe ziet een optimaal flankerend programma eruit? Hoe kunnen we organisaties en leidinggevenden begeleiden, ondersteunen en ontwikkelen in de omslag naar de nieuwe arbeidsorganisatie? In het onderstaande bespreken we elk van deze vraagstukken in meer detail. Vraagstuk 1: Hoe moet de besturingsstructuur er rond de zelfsturende teams uitzien? Praktijkvoorbeeld 1 Een confectiebedrijf kantelt de organisatiestructuur voor het proces van het ontwerpen van een functionele structuur naar een multifunctionele structuur conform de brands. Ontwerpers, modellisten, materiaaldeskundigen, ... worden samengebracht in 1 team. De teams zijn geparallelliseerd volgens de verschillende brands van de organisatie. Na een aantal jaren stellen ze echter vast dat de teams zijn geïmplodeerd. Er is competitie ontstaan tussen de teams. Goede ideeën worden voor elkaar verzwegen. Teams beschuldigen elkaar ervan dat ze in elkaars markten werken. Ook worden incrementele innovaties niet gedeeld tussen de teams. Praktijkvoorbeeld 2 Een familiebedrijf dat grote installaties bouwt voor de internationale markt is functioneel georganiseerd. Installaties worden meer en meer complex en de marktvraag wordt meer en meer divers. De functionele organisatie vergt enorm veel coördinatie. Projectmanagers staan onder grote werkdruk. Door de versnipperde structuur is er heel veel efficiëntieverlies. Door de economische crisis staan de marges ook onder druk. De directeur HR en Ontwikkeling ziet een oplossing in het herontwerpen van de organisatie. Hij krijgt hiervoor een fiat van de zaakvoerder-‐eigenaar. De zaakvoerder vertoeft vaak in het buitenland en is niet betrokken bij het project. Een projectteam wordt samengesteld en ze gaan samen met een consultant aan de slag om de organisatie te herontwerpen. De processen worden geanalyseerd samen met medewerkers van de verschillende functionele entiteiten. Brainstormsessies worden gepland en de dynamiek en het geloof bij het projectteam is hoog. Het herontwerp voorziet units geparallelliseerd rond regio’s en type installaties. De units krijgen gans het productieproces in handen en de daarbij horende integrale bevoegdheden. Tal van voorbereidende en ondersteunende taken worden overgeheveld naar de units: verkoop met inbegrip van calculatie en prijsberekening, aankoop, operationeel HR, planning, kwaliteit, facturatie, … Stafdiensten dienen dan ook ontbonden te worden om de units te versterken met competenties die nodig zijn om de units te runnen. Iedere unit wordt geleid door een unitmanager. Samen vormen ze
6
het team van unitmanagers. Zodra het managementteam moet worden ontworpen blokkeert de zaakvoerder. Hij ziet het niet zitten om het functionele managementteam integraal te organiseren. Hij wilt het functionele managementteam behouden zien met de functies die ook vandaag zijn voorzien: algemeen directeur, directeur sales, directeur HR en ontwikkeling, financieel directeur, directeur R&D, directeur operations. Aangezien hij vaak in het buitenland vertoeft zijn zij de vertrouwelingen aan wie hij de controle van de onderneming overlaat. De aansturing van de organisatie loopt moeizaam. Het managementteam kent regelzucht en blijft de medewerkers van de voormalig stafdiensten aansturen. Unitmanagers hebben geen vat op de werking van de units en dienen continu te rapporteren. De algemene directeur voert de strategie van de organisatie op een autoritaire manier en duldt geen inspraak. De waarde verantwoordelijkheidszin en betrokkenheid wordt door het managementteam niet uitgedragen. De unitmanagers zijn ontgoocheld en de directeur HR en ontwikkeling heeft ondertussen de firma verlaten. De twee bovenstaande voorbeelden wijzen op het kritische aspect van de designfase met betrekking tot de besturingsstructuur buiten de operationele regelkring. Bij het confectiebedrijf, bijvoorbeeld, werd geen tactisch niveau ontworpen dat moest instaan voor de verticale en horizontale coördinatie tussen de teams. Dit gaf aanleiding tot competitie tussen de teams waardoor de bedrijfsresultaten negatief beïnvloed werden. Het tweede voorbeeld beschrijft daarnaast hoe het managementteam beslist om het integraal besturen niet door te trekken tot op strategisch niveau. Doordat het managementteam de functionele bevoegdheden behoudt, wordt de organisatie aspectmatig aangestuurd. Dit leidt op haar beurt tot interne spanningen en bemoeilijkt het uittekenen van een langetermijn strategie. Strategie ontwikkelen is immers een integraal en systemisch proces en kan niet aspectmatig benaderd worden. Het opzet van de innovatieve arbeidsorganisatie is te komen tot een organisatiestructuur die meer flexibiliteit toelaat in het verwerken van orderstromen door toepassing van het principe van minimale arbeidsdeling. Bij het herontwerp wordt vertrokken van het primaire proces en gaat veel aandacht naar de organisatie, implementatie en onwikkeling van multifunctionele, zelfsturende teams op operationeel niveau. Modellen en stappenplannen ontwikkeld binnen de moderne sociotechniek starten bij het uittekenen van de productiestructuur die vervolgens als uitgangspunt genomen wordt voor het herontwerp van de besturingsstructuur (Kuipers, van Amelsvoort & Kramer, 2010). Met betrekking tot dit laatste is reeds heel wat kennis verzameld over de zogenaamde ideale besturingsstructuur op microniveau. Zo beschrijft de literatuur onder andere principes van minimale arbeidsdeling om operationele teams vorm te geven en hoe teams zich kunnen organiseren om meer zelfsturend te worden (van Amelsvoort & Scholtes, 2003; Kuipers, van Amelsvoort & Kramer, 2010). Bovenstaande praktijkvoorbeelden illustreren echter dat ook de besturingsstructuren van het meso-‐ en macroniveau verder moeten uitgedacht worden om tot een optimale werking op operationeel niveau te komen. Met betrekking tot dit laatste is de beschikbare kennis nog niet voldoende passend of toegankelijk opdat organisaties daadwerkelijk kunnen overgaan tot doeltreffende veranderingen in hun besturingsstructuur. Het huidige project is dan ook bedoeld om vernieuwende en toepasbare kennis te ontwikkelen om het herontwerp van de besturingsstructuur op meso-‐ en macroniveau te versnellen. Het onderstaande kader beschrijft een doorsneetraject zoals het er vandaag binnen productieorganisaties uitziet. Dit traject dient verder getoetst en verfijnd te worden en alternatieve
7
besturingsstructuren dienen onder de loep genomen te worden voor zowel industriële als niet-‐ industriële organisaties. Samenvattend wordt vandaag in de praktijk doorgaans eerst onderzocht welke taken op het operationele niveau van de organisatie gelegd kunnen worden. Taken die invloed uitoefenen op het volledige operationele niveau en de aparte operationele teams overstijgen worden als tactisch beschouwd. De activiteiten die noch op het operationele, noch op het tactische niveau kunnen worden opgenomen, zijn globale, strategische taken en worden logischerwijs aan “het strategische niveau” toegewezen. In de praktijk zien we dat deze manier van ontwerpen vaak resulteert in een gelijkaardige teamstructuur waarbij het principe “teams sturen teams” gehanteerd wordt, bestaande uit drie teamstructuren: -‐ Operationele teams focussen op de uitvoering en continue verbetering van de operationele taken. -‐ Ondersteunende of tactische teams moeten ervoor zorgen dat de afstemming tussen operationele teams goed verloopt. Hun focus ligt op het werken aan projectmatige verbetering. -‐ Bestuurlijke of strategische teams hebben een globale opdracht. Het zoeken naar innovatie en vernieuwingen op lange termijn vormt de essentie van hun takenpakket. Figuur 1: Bestuurlijke lagen organisatieniveau
regelvermogen
!
Strategische Teams
strategische innovatie
!
Tactische Teams
!
Operationele Teams
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Designprincipes van de operationele teams Bij het ontwerpen van operationele teams delegeren wij, waar mogelijk, de gehele regelkring (geïntegreerd) aan het operationele team. Een regelkring bestaat uit: het waarnemen van de toestand van een activiteit (de doorlooptijd en de kostprijs van een product is gestegen) het bepalen van de afwijking op de norm het afwegen van de afwijking de keuze van een ingreep het daadwerkelijk uitvoeren van de ingreep
8
Als de frequentie van het regelen groot is, de snelheid van reageren hoog moet zijn en er om adequaat te besturen operationeel gebonden inzicht en expertise noodzakelijk is, dient de regelkring intact gehouden te worden en bij het operationele team te worden gelegd. De regelcycli die worden toegewezen aan de teams zijn velerlei en omvatten de verschillende dimensies van het team, zoals hun vakmanschap, zelforganiserend vermogen, betrokkenheid en resultaatgericht werken. Binnen operationele teams worden sterrollen toegekend aan de verschillende teamleden. Ze zorgen voor de interne afstemming en de besluitvorming binnen het team, maar ook voor de afstemming van de regeltaak met de andere teams. Designprincipes van de tactische teams Indien de beslissing van een team andere teams beïnvloedt, wordt de regelcycli doorgeknipt en de beslissing genomen buiten de operationele teams. Het tactische team ondersteunt dan de horizontale afstemming tussen de teams en de verschillende sterrolhouders. Het tactische team ontwikkelt de teams om het operationele proces zelfstandig op te nemen en ze creëren de voorwaarden daartoe. Ze onderhandelen uitdagende eisen met het team. Ze zorgen er voor dat de regelcapaciteit van de teams voor de uitvoering van hun taken in de teams blijven. Ook hier focussen ze zich op de verschillende dimensies van het team: hun vakmanschap, hun zelf organiserend vermogen, hun collegiaal samenwerken, hun resultaatgericht ondernemen en hun authenticiteit conform de waarden van de organisatie. Designprincipes van de strategische teams Het strategische team is een besturend team die vanuit langetermijnvisie en een corporate identity als team systemisch en integraal innoveert en leiding geeft. Het strategische team krijgt als opdracht om de strategische regelcycli op te nemen. Het team verwerft meerwaarde voor de organisatie omdat de regelcycli die aan hen zijn toegewezen een verdere tijdshorizont kennen dan de operationele en tactische laag. Tevens beheren zij taken van een grotere omvang dan de operationele en tactische laag (budgetten, capaciteitsplanning, ...). Het team beslist de ambities voor de organisatie op de lange termijn en geeft richting aan het innoverend handelen van de organisatie. Hiertoe organiseert het strategische team tal van initiatieven zoals expertenfora, zoekconferenties en participeren ze aan tal van netwerken. Ze zoeken naar co-‐creatie en co-‐partnerschap om de langetermijndoelen van de organisatie te bestendigen. Ze maken de strategische keuzes duidelijk en stimuleren de organisatie om hiertoe inspanningsengagementen te formuleren en uit te voeren. Ze evalueren de kernwaarden van de organisatie waarin ze uitmuntendheid nastreven en beslissen eventuele streefwaarden waartoe de organisatie moet gebracht worden omdat de externe omgeving dit vereist. Het strategische team faciliteert mee de strategische projecten en maakt waar nodig wederzijdse afstemming mogelijk. Het strategisch team schept de voorwaarden om goede prestaties te leveren. Het strategische team heeft eveneens een bewakingsfunctie. Ze borgen het imago van de organisatie, de bedrijfscultuur, het innovatief vermogen, de rendabiliteit, ... en rapporteren hierover aan de mee besturende partners (raad van bestuur, ondernemingsraad, ...)
De bovenstaande drie niveaus zijn relatief. De taken per niveau zijn bijvoorbeeld sterk afhankelijk van de omvang van de organisatie en van de gekozen macro-‐ & organisatiestructuur. Bovendien wordt vandaag het plaatje van de besturingsstructuur pas ingevuld na de invoering van de zelfsturende teams. Dit zorgt voor onzekerheid bij de leidinggevende en staffuncties die hun lot pas kennen nadat het stof van de invoering van meer zelfsturende teams gaan liggen is. Die onzekerheid aan de top en in het middenkader kan op twee manieren een obstakel vormen voor de invoering van zelfsturende teams. Ten eerste zullen ze tijdens de implementatie minder geneigd zijn om regeltaken los te laten,
9
toe te vertrouwen aan de operationele teams en deze naderhand te faciliteren. Ten tweede zullen ze na de implementatie minder geneigd zijn hun eigen rollen en taken aan te passen en na verloop van tijd de zelfsturende teams de wind uit de zeilen nemen. Met dit project willen we aan de praktijk een bijdrage leveren door verder inzicht te verwerven in de mogelijke opties inzake bestuurlijk design voor organisaties die een innovatieve arbeidsorganisatie willen implementeren. Specifiek willen we tot een antwoord komen op de volgende vragen: 1. Hoe moet de besturingsstructuur er rond de zelfsturende teams uitzien? 2. Welke (structurele) impact heeft de implementatie van zelfsturende teams op leidinggevenden? Specifiek, hoeveel leidinggevenden hebben we nodig op welk bestuurlijk niveau? En, welke taken en regeltaken en bijhorende regelcycli willen wij toewijzen op welk bestuurlijk niveau. Door hierover meer helderheid te creëren van in het begin moeten leidinggevenden en staffuncties minder lang in de mist vertoeven en kunnen ze op een meer proactieve manier meewerken aan de organisatieverandering. Vraagstuk 2: Wat is de (psychologische) impact van de innovatieve arbeidsorganisatie op leidinggevenden? Praktijkvoorbeeld 3 Een grote speler in de thuisverpleging verandert de bureaucratische organisatiestructuur naar een structuur van kleine wijkteams: teams van 10-‐12 verpleeg-‐ en verzorgkundigen die samen verantwoordelijk zijn voor gecoördineerde zorg voor een 100-‐tal patiënten van een welomschreven wijk. Het team wordt samen verantwoordelijk voor het ‘totaal’-‐zorgproces van intake tot en met ontslag. Dit houdt in dat de regeltaken van de hoofdverpleegkundigen zoals roosteren, contacten met dokters en mantelzorgers, … zullen worden overgeheveld naar de teams. Eveneens de regeltaken van de kwaliteitsverpleegkundigen, de intakeverpleegkundigen, ... zullen worden overgenomen door de teams. Het wordt bij het herontwerpen van de nieuwe organisatie snel duidelijk dat meer dan de helft van de leidinggevende functies zullen verdwijnen. Aangezien het herontwerpen van de besturing pas later wordt opgenomen is het lang onduidelijk welke taken er door de leidinggevenden kunnen worden opgenomen in de organisatie van de toekomst en of ze nog terecht kunnen in een besturend team of ondersteunend stafteam. Behoud van zekerheid voor de verpleegkundigen is in de nieuwe organisatie wel gewaarborgd. De functie van hoofdverpleegkundige kent echter heel wat aanzien zowel intern als extern. De hoofdverpleegkundige heeft een imago hoog te houden. Het herontwerp is niet alleen een rationele oefening over het herverdelen van de arbeid maar kent ook een sterke emotionele geladenheid. Hetzelfde geldt voor de andere leidinggevenden van het middenkader. Het is dan ook geen evidente klus voor de zorgorganisatie om het middenkader als sleuteldragers van het veranderingsproces te enthousiasmeren Het herontwerpen brengt namelijk een groot persoonlijk verlies voor hen mee. Ook voor het kader blijft het lang onduidelijk welke taken het strategische team zal opnemen en welke rollen hierin moeten worden opgenomen. Het herontwerpen van het operationele proces houdt ook in dat operationele regeltaken zoals roosteren, kwaliteitscontrole, veiligheid, zorg coördineren met patiënten, dokters, mantelzorgers, paramedici, …ook door hen zullen worden opgenomen. Vrij vroeg in de fase van het herontwerp is er bezorgdheid bij de medewerkers. Worden wij niet gewoon zelfstandig verpleegkundigen en hebben
10
we hiervoor wel gekozen? Gaan we die taken die ons worden opgedragen wel kunnen? Is dit niet nog meer bijkomend werk? Gaan wij daar wel de tijd voor hebben? Bovenstaand voorbeeld illustreert een situatie waarbij de directe leidinggevenden persoonlijk onder hevige druk komen te staan. Het veranderingstraject bezorgt de leidinggevenden extra uitdagingen en daarbij gepaard gaande spanningen. Het is enerzijds van belang dat leidinggevenden een andere rol opnemen, anderzijds vraagt deze manier van organiseren een herverdeling van de taken en rollen binnen het team. Aangezien de besturingstructuur op meso-‐ en macroniveau slechts op het einde van het ontwerpproces aan bod komt, brengt de oefening heel wat onzekerheid met zich mee. Nochtans wordt er van de leidinggevenden verwacht dat ze zowel hun medewerkers enthousiasmeren als zelf proactief meewerken aan een nieuwe organisatiestructuur waarbij hun eigen functie vaak in twijfel getrokken wordt. Vraagstuk 1 gaat over het ontwerp van de besturingsstructuur op meso-‐ en macroniveau: hoe geven we de besturing vorm rond de zelfsturende teams? Een tweede vraagstuk is wat die nieuwe structuur doet met de bestaande leidinggevenden. Deze zijn gepokt en gemazeld in een meer hiërarchisch idee over leiderschap, gebaseerd op gezag en formele macht. Van hen wordt nu een andere rol, gedrag en attitude verwacht. Ze raken hun vertrouwde plek in hun organisatie kwijt en moeten een nieuwe plek vinden. Dit is een ingrijpende aanpassing voor leidinggeven die niet vanzelf gaat zoals de praktijkvoorbeelden tonen. Voor de zelfsturende teams is de winst duidelijk. Ze worden als het ware ‘bevrijd’, krijgen meer autonomie en dat verhoogt de betrokkenheid en het verantwoordelijkheidsgevoel (Kuipers et al., 2010). Voor de leidinggevenden is er op het eerste zicht weinig winst. Ze kunnen of mogen niet langer leiding geven zoals ze het gewoon waren. Ze weten niet eens of er nog plaats is voor hen in de nieuwe arbeidsorganisatie. Maar anderzijds moeten ze wel verantwoordelijk en betrokken blijven en zijn ze zelfs voorwaarde voor het succes van de gewenste verandering. Tot op heden blijft het inzicht vanuit de sociotechniek over wat er met de leidinggevenden gebeurt beperkt. Waar lopen ze tegen aan? Wat houdt hen tegen om te veranderen? Of wat helpt hen en is motiverend om mee te veranderen? Hoe kunnen ze op een andere manier leiding geven? Het handboek van Kuipers, van Amelsvoort & Kramer (2010), bijvoorbeeld, besteedt 55 pagina’s aan het ontwerp van de productiestructuur en maar enkele pagina’s aan de nood aan een ander soort leidinggevend gedrag. Het besef is er dat er “een mentale omschakeling nodig is” (p. 376), dat “het ontbreken van adequaat leiderschap vaak de oorzaak van mislukken is” (p. 477), maar het blijft een onbeantwoord vraagstuk. “We geloven niet in het soort supermensen dat anderen weet te inspireren en motiveren” (p. 378) mag dan al een correcte assumptie zijn, dit neemt niet weg dat leidinggevenden een cruciale succesfactor zijn, ook in innovatieve arbeidsorganisaties. De onzekerheid over, en de nood aan nieuw leidinggevend gedrag speelt zich af op verschillende niveaus. Ten eerste worden teams en medewerkers verondersteld zelfsturend te werken en dus zelf leiderschapstaken op zich te nemen. Dit is de crux van de innovatieve arbeidsorganisatie die op zich al heel wat vragen kan oproepen: “wie is de leider in ons team?”, “hoe organiseren we ons leiderschap?”, “hoever reikt onze autonomie?”, “wat doen we met statusverschillen in ons team?” . Over deze vraagstukken bestaat al heel wat kennis. Zowel binnen de moderne sociotechniek als in de
11
leiderschap-‐ en teamliteratuur werden modellen ontwikkeld en getoetst die klaarheid scheppen in hoe leiderschap binnen zelfsturende teams vorm kan krijgen. Meer specifiek kan deze leiderschapsrol formeel opgenomen worden door één van teamleden (Manz & Sims, 1987), kan deze informeel tot stand komen (Pearce & Conger, 2003) of gedeeld worden door het volledige team (Carson, Tesluk & Maronne, 2007; Pearce & Sims, 2002). Ten tweede is er het extern leiderschap van een zelfsturend team. De positie van deze externe leidinggevenden van zelfsturende teams is heel dubbel. Enerzijds blijven ze nodig, zowel in de implementatie van zelfsturende teams, als erna. Leidinggevenden die hun teams ten gronde voorbereiden voor hun zelfsturende mandaat en hen coachen in het proces om zelfsturend te worden (en niet zozeer interveniëren in de taken zelf) worden als meer effectief beschouwd (Carson et al., 2007; Manz & Sims, 1987). Ook daarna blijven ze belangrijk. De shift naar zelfsturende teams neemt het belang van externe leidinggevenden niet weg (Morgeson, 2005). Ze spelen een cruciale rol in het succes van zelfsturende teams. Zo worden teamoverstijgende of meer strategische beslissingen (e.g., aankoop van materiaal) overgelaten aan externe leidinggevenden (Yukl, 2002). Deze laatsten zijn vaak ook beter geplaatst dan de interne teamleider en -‐leden om bepaalde taken op te nemen, zoals het aanmoedigen van een team of het nemen van beslissingen bij onverwachte problemen (Manz & Sims, 1987). Onderzoek heeft tenslotte aangetoond dat externe leidinggevenden een positieve invloed hebben op het functioneren van teams (Hackman & Wageman, 2005; Manz & Sims, 1987). Anderzijds en terzelfdertijd worden ze gedeeltelijk overbodig. Door het integreren van regelende, voorbereidende en ondersteunende taken in de productieteams wordt een deel van de bestaande management-‐ en stafstructuur overtollig. Voor hen zijn er drie scenario’s: ofwel integreren ze zich in de zelfsturende teams, ofwel ontwikkelen ze nieuw leidinggevend gedrag dat past in de nieuwe arbeidsorganisatie, ofwel stappen ze al dan niet noodgedwongen uit de organisatie (Laloux, 2014). De resterende, nieuwe leidinggevenden zijn minder “command en control” en staan meer ten dienste van de zelfsturende teams. Dit geldt a fortiori voor leidinggevenden aan de top. Zo blijft de algemeen directeur van een organisatie een referentiefiguur in de organisatie. Als er onzekerheid en twijfel is over de invulling van het nieuwe leiderschap of van de nieuwe arbeidsorganisatie, dan zal naar hem of haar gekeken worden voor helderheid. Laloux (2014) stelt in zijn boek over zelfsturende organisaties dat in eerste instantie de CEO rollen dient los te laten (sturen & regelen) en nieuwe rollen dient op te nemen. Hij/zij zorgt voor een veilige ruimte voor de medewerkers om te veranderen, bv. door vertrouwen uit te spreken, zelf macht af te staan, zich kwetsbaar op te stellen. Hij/zij toont voorbeeldgedrag voor de gewenste cultuur (zelf-‐leiderschap, feedback vragen, luisteren, reflecteren, het doel belichamen, storytelling, etc.) en voor de nieuwe organisatiepraktijken. Kortom, de nieuwe structuur met zelfsturende teams vraagt om een nieuwe leiderschapsnorm in de hele organisatie. Kuipers, van Amelsvoort & Kramer (2010) spreken over meer gedeeld leiderschap: leiderschap als een proces van vertrouwen opbouwen en onderhouden, waarbij iedereen in staat moet kunnen zijn om leiding te nemen en/of leiding te aanvaarden, afhankelijk van wie er op dat moment het meest geschikt is daartoe. Dit roept allerlei vragen op voor de leidinggevenden op verschillende niveaus. Deze vragen kunnen existentieel van aard zijn: “is hier morgen nog plaats voor mij?”, “hoor ik hier nog thuis?”, “wat wordt er nu eigenlijk nog verwacht van mezelf?”. Of meer motivationeel: “wie ben ik nog als leidinggevende als ik niet meer kan controleren?”, “kan/wil ik wel
12
op zo’n manier leiding geven?”. Tot meer gedragsmatig: “hoe moet ik mijn gedrag aanpassen?”, “hoe ga ik om met mijn team?”. Tot op heden is er vanuit de moderne sociotechniek niet heel veel aandacht besteedt aan de invulling van de nieuwe leiderschapsnorm en de impact ervan op de leidinggevenden. Deze lacune willen we in dit project invullen door eerst en vooral verder te bouwen op de modellen die in de leidershap en teams literatuur geïdentificeerd en gevalideerd werden. Verder willen we nagaan hoe de veranderende invulling van de leiderschapsrol wordt ervaren door de externe leidinggevenden en welke invloed deze beleving heeft op de implementatie van het veranderingstraject. Op die manier kunnen we proactiever rekening houden met de leidinggevenden tijdens de implementatie van de nieuwe arbeidsorganisatie. Vraagstuk 3: Hoe organisaties en leidinggevenden begeleiden in de omslag naar de innovatieve arbeidsorganisatie? Praktijkvoorbeeld 4 In een engineeringbedrijf heeft men de functionele organisatie die gebaseerd was op disciplines gekanteld naar een marktgeoriënteerde organisatie opgebouwd uit units rondom klantenkenmerken. Na 3 jaar vindt er een evaluatie plaats.De werking van de units werd door alle teams geëvalueerd. De klantenkennis is er door de nieuwe structuur merkbaar op vooruit gegaan. Tevens voelen de teamleden meer eigenaarschap en geven ze aan dat er meer klantentevredenheid is dan voor de kanteling. De teamleden van de units evalueren unaniem dat de kennis van ieders discipline erop achteruit gaat. Er is weinig of geen kennisuitwisseling binnen de discipline. Tevens is er weinig bereidheid vanuit de teams om andere teams tijdelijk te ondersteunen bij capaciteitsproblemen. Andere teams ondersteunen bij het tijdelijk invullen van kritische resources gebeurt bijna nooit. De unitmanagers geven aan geen vertrouwen te hebben en vrezen dat ze hun kritische resources zullen verliezen. Er is door de grote druk van de markt ook geen tijd vrij om met het team van unitmanagers af te stemmen. Het voorbije jaar heeft er geen overleg plaats gevonden met het tactische team van unitmanagers. Het laatste voorbeeld illustreert het belang van begeleiding, ondersteuning en ontwikkeling doorheen de verschillende fases van het ontwikkelingstraject. Wanneer de organisatiestructuur zodanig verandert, moet er speciale aandacht gaan naar het invoeren en ontwikkelen van teams en leidinggevenden. Indien dit niet gebeurt kan er een verlies optreden op vlak van het kennisniveau. Elk team dient de verschillende dimensies van teamontwikkeling te doorlopen om dergelijke knelpunten te vermijden. Eveneens moeten de andere niveaus ontworpen en getraind zijn om de teams te begeleiden in hun ontwikkelingsproces. De ontwikkeling naar een innovatieve arbeidsorganisatie vereist een groot en ingrijpend veranderingstraject. In de moderne sociotechniek wordt dit traject opgesplitst in vier fasen: belichten, richten, inrichten en verrichten (Van Hootegem, van Amelsvoort, Van Beek en Huys, 2008). In de eerste fase, “belichten”, wordt er gewerkt aan het diagnosticeren van de problemen en knelpunten. Daarnaast vindt in deze fase ook de beeldvorming over de toekomstige organisatie plaats. In de fase “richten” worden de doelen vastgesteld voor het ontwikkelen van de visie op de gewenste organisatievorm en het veranderingsproces. De veranderingsstrategie, de stappen, de
13
timing en de organisatie van het veranderingsproces worden zoveel mogelijk in dialoog uitgewerkt. Tijdens het “inrichten” worden de nieuwe structuren en systemen geconcretiseerd. De dialoog en discussies die aan het ontwerp ten grondslag liggen, vormen een belangrijke basis voor de nieuwe samenwerkingsvorm van de verschillende actoren. Tijdens het “verrichten” worden de nieuwe structuren en systemen geïmplementeerd. In deze fase worden geregeld voortgangsmetingen verricht die de aanleiding kunnen geven om het veranderingsprogramma bij te stellen. Bij de start van de implementatiefase wordt eveneens de start gegeven voor de teamontwikkeling. Deze structurele verandering kan niet zomaar rationeel ingevoerd worden. Een goede begeleiding is nodig. Van Jaarsveld & van Amelsvoort (2005) spreken over de voorwaardenscheppende & ondersteunende programmalijn in de organisatieverandering. Voorwaarden scheppen gaat over het betrekken van de stakeholders, tijd en ruimte vrijmaken, leiderschap creëren en obstakels wegnemen. Ondersteunen gaat over communiceren, opleiden en begeleiden. Samen noemen we deze programmalijn “het flankerend programma”. Terwijl het eigenlijke veranderingstraject zich concentreert op de nieuwe structuur in de organisatie, concentreert het flankerend programma zich op de meer contextuele, sociale en psychologische aspecten van de verandering. Medewerkers en leidinggevenden dienen de gewenste evolutie te begrijpen, nieuw gedrag te ontwikkelen, hun attitude bij te werken, nieuwe rollen op te nemen en oude rollen los te laten. Dat gaat niet vanzelf. Het is bijvoorbeeld niet omdat een teamleider de titel ‘coach’ krijgt, dat die persoon zich coach voelt en zich als coach zal gedragen. Het derde vraagstuk dat we willen oplossen in dit project is: welke maatregelen zijn er nodig in een flankerende programmalijn zodat de organisatie, haar leidinggevenden en de teams hun rol efficiënt kunnen opnemen in de nieuwe arbeidsorganisatiestructuur. De literatuur biedt een brede waaier aan best practices in de domeinen van leiderschapsontwikkeling, teamontwikkeling en veranderings-‐ management die een aanzet geven om het flankerend programma op te zetten. Deze best practices dienen echter verder getoetst te worden binnen de specifieke context van veranderingstrajecten op weg naar een nieuwe arbeidsorganisatie. Ook zal het noodzakelijk zijn om de interventies zoveel mogelijk te ontwikkelen op maat van het type organisatie, rekening houdend met grootte, complexiteit en aard van het primaire proces. Het project heeft tot doel te komen tot meerdere configuraties van interventies op basis van deze karakteristieken.
2.1.2. Projectdoelstellingen Kerndoelstelling van het project is Vlaamse organisaties te bewegen in de richting van een adequate flexibele organisatiestructuur die het hoofd kan bieden aan verscherpte omgevingseisen. Op basis van analyses en voorgaande ervaringen met het begeleiden van veranderingstrajecten leerden we dat bijkomende kennis nodig is om de kracht van de innovatieve arbeidsorganisatie volledig tot haar recht te laten komen. Een innovatieve arbeidsorganisatie steunt sterk op zelfsturende teams die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een zo compleet mogelijk product of dienst. Belangrijk is dat elke werknemer, als deel van een zelfsturend team, verantwoordelijkheid krijgt -‐en voelt-‐ voor een zo volledig mogelijk proces, waarbij werknemers interessante, uitdagende rollen toevertrouwd worden, waarin ze voldoende regeltaken en autonomie krijgen. Zo’n arbeidsorganisatie lokt bij werknemers verbetering en vernieuwing uit en maakt vanuit organisatieperspectief een snelle
14
aanpassing aan wisselende klanten-‐ of marktwensen mogelijk. Daarmee wordt ook het innovatief vermogen van een organisatie versterkt. De invoering van operationele zelfsturende teams heeft echter implicaties voor zowel de besturingsstructuur op meso-‐ en macroniveau als de verwachtingen ten aanzien van leidinggevenden. Indien we Vlaamse organisaties slagvaardiger willen maken in termen van efficiëntie, flexibiliteit, kwaliteit, innovatie en duurzaamheid, en meer kwaliteitsvolle jobs willen creëren, dienen organisaties begeleid te worden in: (1) het herontwerp van een integraal bestuurlijk design dat doorgetrokken wordt naar de andere niveaus en (2) de implementatie van een flankerende programmalijn voor de organisatie, haar leidinggevenden en de teams. In dit project mobiliseren we kennis, expertise en praktijkervaring om deze vraagstukken aan te pakken. Het project streeft, meer concreet, de volgende projectdoelstellingen na: 1. Kennis verwerven en verspreiden met betrekking tot de besturingsstructuur binnen een innovatieve arbeidsorganisatie: Inspanningen met betrekking tot de omslag van een bureaucratische naar flexibele arbeidsorganisatie starten op het operationele niveau en worden vaak niet doorgetrokken naar de tactische en strategische niveaus. In dit project worden mogelijke opties inzake bestuurlijk design voor organisaties die een innovatieve arbeidsorganisatie willen implementeren, onderzocht en aangeboden. Verder wordt een methodologie ontwikkeld om organisaties te ondersteunen bij het vormgeven van hun besturingsstructuur op tactisch en strategisch niveau. 2. Organisaties sensibiliseren omtrent spanningsvelden en motivatoren voor leidinggevenden binnen een innovatieve arbeidsorganisatie: De implementatie van een innovatieve arbeidsorganisatie, waarbij operationele zelfsturende teams centraal staan, heeft verregaande implicaties voor leidinggevenden. Dit project heeft tot doel de implicaties voor leidinggevenden en hoe deze ervaren worden in kaart te brengen. Meer specifiek willen we met behulp van kwalitatief onderzoek enerzijds de condities blootleggen die een spanningsveld vormen voor leidinggevenden op weg naar een innovatieve arbeidsorganisatie, en anderzijds inzicht verwerven in de condities die de ontwikkeling van leidinggevenden in hun nieuwe rol faciliteren. Verder zal een methodologie ontwikkeld en verspreid worden opdat leidinggevenden inzicht verwerven in hoe hun rol er kan uitzien binnen de nieuwe arbeidsorganisatie. 3. Aanzet geven tot een concreet en doeltreffend flankerende programmalijn: De impact van een nieuwe arbeidsorganisatie op leidinggevenden en medewerkers, die gewoon zijn in een meer hiërarchisch structuur te functioneren, dient begeleid te worden. In dit project willen we een aanzet geven tot een concreet en doeltreffend flankerende programmalijn dat voorwaarden schept en ondersteuning biedt aan organisaties, leidinggevenden en teams op weg naar een innovatieve arbeidsorganisatie. Op basis van een inventarisatie van bestaande maatregelen uit de literatuur en praktijk zullen maatregelen en scenario’s ontwikkeld worden volgens het type organisatie (KMO, grootte, sector, etc.). 4. Organisaties ondersteunen en begeleiden bij veranderingstrajecten:
15
Tenslotte heeft het project tot doel organisaties te ondersteunen en begeleiden door kennis aan te leveren die hen helpt om het herontwerp door te trekken naar het meso-‐ en macroniveau en leidinggevenden te begeleiden en ontwikkelen binnen de nieuwe arbeidsorganisatie. Binnen het project zullen daartoe ondersteunende activiteiten georganiseerd worden, en tegelijk worden er instrumenten (handleidingen, stappenplannen) ontwikkeld die ook na afloop van het project verder aangewend en verspreid kunnen worden.
2.1.3. Het collectief karakter De doelgroep van de projectactiviteiten zijn enerzijds de bedrijven die de afgelopen jaren in een veranderingstraject gestapt zijn en hun productiestructuur herontworpen hebben en anderzijds alle veranderingstrajecten die in de nabije toekomst opstarten of recent opgestart zijn – binnen de overige projecten van Flanders Synergy (i.e., Vitio, Zirko, Icomflex and Go4Gold) en de individuele adviesverlening van adviseurs. Tussen 2009 en 2013 hebben een 169-‐tal bedrijven een veranderingstraject, gebaseerd op inzichten vanuit socio-‐techniek, aangevat (Jaarverslag Flanders Synergy). Met de projecten die recent opgestart zijn of starten in de nabije toekomst zullen een bijkomende 123 organisaties bereikt worden. Deze groep van organisaties is de ideale doelgroep voor dit project, aangezien bij vele van hen de vraagstukken rond besturingsstructuur en leiderschap terugkeren. Dit weten we uit de regionale en ESF netwerking. Verder is er binnen deze groep een goede diversiteit op het vlak van sector en bedrijfsgrootte. Zoals uit de onderstaande grafieken kan afgeleid worden vonden de veranderingstrajecten tot 2013 plaats bij grote én kleine ondernemingen, 75% van de organisaties telt minder dan 250 werknemers. Verder zijn de organisaties verspreid over verschillende sectoren. We merken dat het grootste aantal van de trajecten plaatsvond in de dienstensector, gevolgd door industrie, onderwijs en social-‐profit. Figuur 2a: Veranderingstrajecten doorheen de jaren
Veranderingstrajecten
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
38 25
25
2009
2010
2011
41
40
2012
2013
Bron: Flanders Synergy
16
Figuur 2b: Veranderingstrajecten naar grootte
Veranderingstrajecten naar organisatiegrootte
50% 40% 30% 20% 10% 0%
< 50
50 -‐ 250
> 250
Bron: Flanders Synergy
Figuur 2c: Veranderingstrajecten naar sector
Veranderingstrajecten naar sector 80 70 60 50 40 30 20 10 0
industrie
diensten
soc-‐proGit
onderwijs
overheid
Bron: Flanders Synergy
2.1.4 Innovativiteit en kennisbijdrage Het project is bedoeld om kennis en handvaten te ontwikkelen om tot een succesvolle innovatieve arbeidsorganisatie te komen in organisaties. Hoewel er al heel wat kennis, zowel in boekvorm als in trainingsprogramma’s, gebundeld is over het socio-‐technisch organiseren van zelfsturende teams op operationeel niveau, merken we dat er voor het in de praktijk brengen van een innovatieve arbeidsorganisatie nog een lange weg te gaan is voor veel organisaties in Vlaanderen. Onderzoek dat de afgelopen decennia werd ondernomen naar innovatieve arbeidsorganisatie en zelfsturing geeft duidelijk aan dat de beschikbare kennis nog niet voldoende passend of toegankelijk is opdat organisaties daadwerkelijk overgaan tot doeltreffende veranderingen in de arbeidsorganisatie (Delarue, 2009). Specifiek is er nog te weinig toepasbare kennis met betrekking tot de opties voor bestuurlijk design op de hogere niveaus, de impact die een innovatieve arbeidsorganisatie heeft op
17
leidinggevenden en hoe organisaties en leidinggevenden kunnen begeleid, ondersteund en ontwikkeld worden om de kanteling naar een flexibele organisatie te maken. Dit project is uitdrukkelijk opgezet om deze tekorten op te vangen en vernieuwende en toepasbare kennis te ontwikkelen om IAO implementatie te versnellen in de Vlaanderen. De kennisbijdrage van het project is ten eerste gericht op het vormgeven en ondersteunen van organisatieontwikkeling voorbij het operationele niveau. Uit de praktijk blijkt dat veel organisaties worstelen met de implicaties van de nieuwe productiestructuur op hun besturingsstructuur. In de literatuur is er heel wat aandacht uitgegaan naar het uitwerken en implementeren van de micro-‐ structuren op operationeel niveau. Het bestaande materiaal is echter onvoldoende om een leidraad te bieden bij het uittekenen en implementeren van een nieuwe besturingsstructuur op meso-‐ en macro-‐niveau. Dit project heeft tot doel deze cruciale ontbrekende schakel in te vullen. Het project is ten tweede vernieuwend omdat het een unieke integrale benadering ontwikkelt die bouwt op wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring in de domeinen van zowel moderne sociotechniek als leiderschap. Het structurele (“de structuur bepaalt leiderschap”) en het psycho-‐ dynamische perspectief (“leiderschap bepaalt de structuur”) worden samen geïmplementeerd en onderzocht. Binnen de moderne sociotechniek is de kanteling van een bureaucratische organisatiestructuur naar een meer flexibele organisatie hét uitgangspunt om tot beter presterende arbeidsorganisaties met kwalitatieve jobs te komen. Veel minder aandacht gaat naar de invulling van leiderschap en cultuur die nodig zijn om deze kanteling te realiseren en de nieuwe structuur te laten werken. In dit project worden deze ontbrekende elementen verder onderzocht en inzichten uit de leiderschap literatuur geïntegreerd om tot een meer volledig plaatje te komen. Omgekeerd, brengt de leiderschapsliteratuur omgevingsfactoren zoals een veranderende organisatiestructuur vaak te weinig in rekenschap. De integratie van beide onderzoekstradities biedt een belangrijke meerwaarde op het vlak van kennisbijdrage en zal het algemeen doel om organisatiestructuren in de Vlaamse organisaties te innoveren ten goede komen. In de uitrol van het project zullen de disciplinaire competenties van AMS en Flanders Synergy in maximale synergie worden aangewend. Verscheidene projectactiviteiten zullen door AMS en Flanders Synergy gezamenlijk worden uitgewerkt, om een maximale win-‐win op te zoeken in leiderschaps-‐ en organisatievraagstukken.
De projectactiviteiten binnen het project zijn tenslotte ook innovatief omdat ze resulteren in een concreet uitgewerkt flankerende programmalijn met oog op organisatie-‐ én leiderschapsontwikkeling. In de leiderschapsliteratuur is er een ruime kennisbasis voorhanden met betrekking tot mogelijke interventies voor leiderschapsontwikkeling. Veel minder duidelijk is welke (set van) interventie(s) het meest effectief is rekening houdend met de doelgroep (CEO/RvB, lijnfuncties, teams, etc.), de fase in het implementatieproces (belichten, inrichten, etc.), het type organisatie (grootte, complexiteit, aard van het primaire proces, etc.). Met dit project willen we concrete en doeltreffende maatregelen identificeren en ontwikkelen die specifiek toepasbaar en praktisch haalbaar zijn binnen deze verschillende scenario’s.
18
2.1.5 Focus op een veranderingstraject bij de doelgroep Veranderen is de inherente doelstelling van dit project, en dit zowel op het niveau van de organisatie als de leidinggevenden. Alle projectactiviteiten zijn er dan ook op gericht om veranderingen in de doelgroep te ondersteunen en te begeleiden. Werkpakketten 1 tot 3 dienen als input om 8 veranderingstrajecten bij de doelgroep op een systematische en gevalideerde manier te begeleiden en ondersteunen (d.i., WP 4). Werkpakket 4 is geheel gewijd aan het ondersteunen, begeleiden en bestuderen van organisaties die in interactie met elkaar, met gespecialiseerde procesbegeleiders en met Flanders Synergy aan de slag gaan met het implementeren van een innovatieve arbeidsorganisatie. Specifieke aandacht zal hierbij uitgaan naar de uitvoering van de flankerende programmalijn zoals ontwikkeld in de werkpakketten 1, 2 en 3. Het flankerend programma beoogt de ontwikkeling van gepast leiderschap rond de zelfsturende teams, zowel structureel, als gedragsmatig. De kennis die hierbij wordt gedocumenteerd en geanalyseerd zal via diverse media verder worden verspreid binnen de doelgroep (workshops, blauwdrukken, enz.). Een afzonderlijk werkpakket (WP 5 -‐ ‘valorisatie’) voorziet in alle transfer en implementatie van inhoud naar de ruimere doelgroep. Daarmee trachten we een maximaal aantal innovatietrajecten te stimuleren in de richting zoals in dit projectvoorstel beschreven. Gedurende de looptijd van het project zullen 250 bedrijven bereikt worden via de roadshows. We streven er naar dat van deze 250 bedrijven 28 concreet aan de slag gaan met een veranderingstraject en de instrumenten ontwikkeld in dit project en 45 organisaties ervoor opteren om getraind te worden in workshops over deelaspecten van het ontwerpen en implementeren van een integraal bestuurlijk design en flankerende programmalijn. Op die manier wordt noodzakelijke kennis verspreid voor het starten van een innovatietraject.
2.1.6 Aansluiting bij strategische missie Flanders Synergy Dit thema zit in het hartje van de werking van Flanders Synergy als innovatieplatform innovatieve arbeidsorganisatie. Vanuit onze missie sensibiliseren, verbinden en innoveren we met betrekking tot nieuwe vormen van organiseren en dit telkens met het oog op het vergroten van de wendbaarheid van organisaties én verbeteren van de kwaliteit van de arbeid. Bij de implementatietrajecten in de industrie, de zorg, de diensten en het onderwijs stellen we vast dat er specifieke transversale vraagstukken opduiken die een succesvolle implementatie in de weg staan en/of bemoeilijken. Het omgaan met de wisselende en vernieuwde verwachtingen naar leiderschap is daar één van. Dit project is voor Flanders Synergy dan ook strategisch cruciaal voor onze missie om innovatieve arbeidsorganisaties in Vlaanderen te promoten. Alle kanalen waarover Flanders Synergy beschikt zullen ook nadien gebruikt worden om tot een goede verspreiding van de inzichten te komen over alle sectoren en projecten heen.
2.1.7 Maatschappelijke impact Vanuit maatschappelijk oogpunt heeft het project een potentiële meerwaarde op verschillende dimensies. De grootste meerwaarde ligt ongetwijfeld in het feit dat leidinggevenden proactief begeleid en ontwikkeld worden doorheen het veranderingstraject op weg naar een innovatieve arbeidsorganisatie. Het project draagt zo bij aan de preventie van welzijns-‐ en stressrisico’s. En sluit
19
daarbij naadloos aan bij het Pact 2020 waarbij de Vlaamse Regering en de Vlaamse sociale partners afspraken maakten om te streven naar meer mensen op actieve leeftijd aan het werk te hebben (verhoging werkzaamheidsgraad), maar ook naar een betere kwaliteit van de jobs (verhoging werkbaarheidsgraad). Dit project sluit ook aan bij het meest recente loopbaanakkoord dat in Vlaanderen werd gesloten (met name februari 2012) waarbij Vlaamse sociale partners en de Vlaamse regering, de ambitie formuleerden om meer mensen aan de slag krijgen in meer werkbare en gemiddeld langere loopbanen, evenals de competitiviteit van onze organisaties versterken. Het akkoord focust op verschillende scharniermomenten, gaande van de overgang van leren naar werken, de overgang van werkloosheid naar werk en de overgang van de ene job naar de andere.
2.1.8 Economische impact In werkpakket 4 wordt de economische impact van het project gemeten binnen 8 organisaties aan de hand van het kwantitatief meetinstrument dat ontwikkeld wordt als onderdeel van het VITIO-‐project. We verwachten een toegevoegde economische waarde omdat de projectactiviteiten tot doel hebben de implementatie van een innovatieve arbeidsorganisatie te optimaliseren door aandacht te schenken aan het bestuurlijk design, de nieuwe invulling van leiderschap en de flankerende programmalijn. Meer specifiek bestaat de toegevoegde economische waarde van het project er ten eerste in dat een succesvolle implementatie van een innovatieve arbeidsorganisatie leidt tot verhoogde motivatie en betrokkenheid bij medewerkers en teams. Een innovatieve arbeidsorganisatie steunt immers sterk op zelfsturende teams die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een zo compleet mogelijk product of dienst. Elke werknemer krijgt, als deel van een zelfsturend team, interessante, uitdagende rollen, voldoende regeltaken en autonomie toevertrouwd. Een dergelijke arbeidsorganisatie leidt tot een grotere betrokkenheid en motivatie bij de medewerkers. Een meta-‐analyse uitgevoerd door Gallup (Buckingham & Coffman, 1999) heeft aangetoond dat een verhoogde motivatie bij medewerkers zich vertaalt in betere verkoopcijfers (4.6% boven budget in vergelijking tot business units met een lage motivatie die .84% onder het budget zaten), een hogere omzet (14% boven budget in vergelijking tot business units met een lage motivatie die 30% onder het budget zaten) en een lager personeelsverloop. Door bijkomende kennis aan te bieden om de Vlaamse organisaties te bewegen in de richting van een adequate flexibele organisatiestructuur draagt dit project bij tot het bewerkstelligen van bovenstaande positieve resultaten. Hierbij zal het belangrijk zijn dat de leidinggevenden betrokken worden in het verhaal om ook bij hen te komen tot een verhoogde motivatie en betrokkenheid. Naast de economische impact van een innovatieve arbeidsorganisatie, verwachten we ook een directe positieve economische impact van de nieuwe invulling van leiderschap. In de context van een innovatieve arbeidsorganisatie verschuift de leiderschapsnorm van een command and control of bureaucratische benadering naar meer mature vormen van leiderschap zoals transformational, gedeeld en empowering leiderschap. Onderzoek heeft aangetoond dat elk van deze vormen een positieve impact hebben op de performantie op zowel individueel als team-‐ en organisatieniveau. Judge & Piccolo (2004) bijvoorbeeld hebben in een meta-‐analyse gevonden dat transformational leiderschap, in tegenstelling tot een command en control of laissez-‐faire benadering, een positieve impact heeft op uitkomsten zoals jobtevredenheid, motivatie, teamperformantie, creativiteit, en
20
organisatieperformantie. Uit het overzicht van Wessenaar & Pearce (2012) blijkt dat gedeeld leiderschap een positieve impact heeft op zowel individuele medewerkers als teams. Niet alleen zijn deze meer tevreden en gemotiveerd. De positieve attitudes vertalen zich ook in een betere performantie. Verder hebben verschillende studies aangetoond dat empowering leiderschap een positieve impact heeft op individuele en team performantie (Chen, Kirkman, Kanfer, Allen & Rosen, 2007; Srivastava, Bartol & Locke, 2006; Zhang & Bartol, 2010)
Tot slot heeft de ontwikkeling en implementatie van een flankerend programma als onderdeel van het veranderingstraject potentieel een grote economisch impact. Slaagkansen van veranderingsprojecten zijn over het algemeen immers laag. Smith (2002) bracht de slaagkansen voor verschillende types van organisatieverandering in kaart en vond een gemiddelde van 33% over de verschillende types heen. Projecten die opgezet worden met het oog op het veranderen van een organisatiecultuur of het internationaal uitbreiden van de bedrijfsactiviteiten hebben de laagste kans op slagen (resp. 19% en 20%). Veranderingen in strategie of herstructureringen zijn blijkbaar iets gemakkelijker om te implementeren, maar de percentages blijven toch laag (resp. 58% en 46%). Dit komt veelal doordat organisaties niet proactief genoeg zijn in het scheppen van de nodige voorwaarden om de verandering te ondersteunen en medewerkers niet begeleid en ontwikkeld worden in het veranderingstraject. De flankerende programmalijn ontwikkeld in het kader van dit project zal stressverlagend werken voor organisaties, de acceptatie van de verandering versnellen en de kwaliteit ervan verhogen. Op deze manier hopen we een economische impact te leveren binnen het kader van het project, maar ook ver erbuiten door middel van de kennistransfer-‐ en valorisatieactiviteiten.
2.2 Projectuitvoering
2.2.1 Positionering van de mede-‐aanvragers/uitvoerders inclusief de samenwerking De partners die het project zullen uitvoeren zijn: Flanders Synergy vzw, het Competence Center “The Future Leadership Initiative” (Antwerp Management School) en de Onderzoeksgroep Occupational & Organizational Psychology & Professional Learning (KU Leuven). Flanders Synergy Flanders Synergy is een innovatieplatfom dat sinds juni 2009 innovaties op vlak van arbeidsorganisatie promoot, initieërt en (via wetenschappelijk onderzoek) ondersteunt. Op korte tijd is Flanders Synergy uitgegroeid tot een referentie rond het nieuwe organiseren. Flanders Synergy heeft samenwerkingsverbanden met diverse universiteiten en hoge scholen (CESO, AMS, FET, VUB, RUG ed.). Tussen 2009 en 2013 zijn 169 implementatietrajecten opgestart in industrie, zorg, onderwijs en diensten. Antwerp Management School Antwerp management School (AMS) heeft twee competence centers die inhoudelijk kunnen bijdragen aan het project. De onderzoeksbijdrage gebeurt vanuit het Competence Center “The Future Leadership Initiative” (TFLI). Dit competentie-‐onderzoek doet onderzoek over de toekomst in
21
partnership met Eandis, KBC en Kaleido. Het competentiecentrum is op korte tijd trendsetter geworden in leiderschapsontwikkeling. Ze onderhoudt en ontwikkelt een actieve community van CEO’s, leiderschapsonderzoekers, practici & alumni. Ze is co-‐verantwoordelijk voor langlopende leiderschapsprogramma’s in uiteenlopende organisaties als o.a. de Vlaamse Overheid, PriceWaterhouseCooper, Elia, ThomasMore. Bovendien levert ze bijdrage aan de leiderschapscultuur in organisaties in de vorm keynotes, inspiratiesessies, workshops en onderzoek. The Future Leadership Initiative werkt vanuit het idee van gedeeld leiderschap en co-‐creatie en verspreidt actief haar know how via sociale media en een eigen blog. TFLI matcht dan ook goed met Flanders Synergy in de betrachting om zoveel mogelijk synergie te creëren tussen organisaties. Naast TFLI is ook het competence center ‘Next Generation Work’ (NGW) inhoudelijk waardevol voor het project. NGW doet wetenschappelijk onderzoek naar het werk van de toekomst. In een open netwerk van co-‐creatie werken volgende partners samen met Antwerp Management School aan de uitbouw van dit centrum: SDWorx, onder meer via de SD Worx-‐Leerstoel ‘Next Generation Work: Creating Sustainable Careers’ van Prof. Ans De Vos, Johnson & Johnson (Janssen Farmaceutica) en Roularta. Het netwerk onderzoekt de impact van de economische onzekerheid, de “war for talent” de grote druk van kostenbesparingen, en van de demografische evoluties zoals vergrijzing en ontgroening op arbeidsorganisatie, arbeidskwaliteit en HR-‐beleid. NGW werkt reeds samen met Flanders Synergy in het kader van de programma’s rond de innovatieve arbeidsorganisatie voor organisatie-‐adviseurs. KULeuven – Onderzoeksgroep Occupational & Organizational Psychology & Professional Learning (O2L) De onderzoeksgroep O2L heeft een ruime expertise in onderzoek en ontwikkeling inzake leiderschap en organisatieverandering. De onderzoeksgroep huist 7 ZAP leden en 35 doctorandi ondersteund door OT, EU, IWT, FWO, of vierdegeldstroom projecten (BNP Paribas Fortis, Ministerie van Binnenlandse Zaken Nederland, …). Binnen de leiderschapstak van de onderzoeksgroep ligt de focus voornamelijk op 1) leiderschapsontwikkeling in complexe omstandigheden en/of verandertrajecten bestuderen, 2) de context waarbinnen leiderschapsontwikkeling gefaciliteerd of verhinderd wordt begrijpen. O2L kan beroepen op een breed netwerk van bedrijfsleiders, HR-‐managers, en adviesverleners. Door middel van het alumni beleid, het organiseren van symposia, lezingen, workshops tracht ze dit netwerk te betrekken bij de werking van O2L. O2L heeft de missie om niet enkel onderzoek en onderwijs te ontwikkelen binnen de universiteit maar wil eveneens een platform zijn voor het delen van kennis tussen de academische wereld en de praktijk en het bevorderen van kennisontwikkeling door interdisciplinair onderzoek. Een voorbeeld hiervan is het Center for Collaborative Management (LCM) dat opgericht werd teneinde een brug te maken tussen de faculteiten psychologie en pedagogische wetenschappen en rechten. Het LCM heeft eveneens tot doel initiatieven te ontplooien om kennisontwikkeling te stimuleren in samenwerking met de praktijk. Het centrum is ook de inrichter van de postacademische vorming voor arbeidsbemiddeling en het Leymah Gbowee fonds dat als doel heeft vrouwelijke leiderschap in Afrika te stimuleren.
Aan dit project zullen volgende ervaren krachten meewerken:
22
Vanuit Flanders Synergy: Karen Wouters (projectleidster) behaalde het diploma van licentiaat in de psychologische en pedagogische wetenschappen (KULeuven), van master in personeelswetenschappen (UA) en doctor in de toegepaste economische wetenschappen (Vlerick Management School). Haar expertise ligt in leiderschapsontwikkeling, executive coaching, on-‐the-‐job leren en e-‐learning. Ze heeft haar werk gepubliceerd in zowel academische als niet-‐academische tijdschriften en gepresenteerd op nationale en internationale congressen. Tot de zomer van 2013 was Karen professor en academisch directeur aan de Smith School of Business (University of Maryland, VS) waar ze les gaf rond leiderschap, leiderschapsontwikkeling en human capital management. Als docent en executive coach was ze ook actief betrokken in Smith’s executive education programma’s. Daarnaast heeft ze advies verleend rond leiderschapsontwikkeling aan profit en non-‐profit organisaties in de Verenigde Staten en Europa. Momenteel werkt Karen als zelfstandige leadership development trainer en consultant. Seth Maenen behaalde het diploma van licentiaat in de sociologie in 2000, van master in ‘Managing and Monitoring Societal Development in European Societies’ in 2002 en doctor in de sociale wetenschappen met een verhandeling distributed teams in softwareontwikkeling, wat een bijzonder uitdagende vorm van tijd-‐ en plaatsonafhankelijk werken is. Sinds oktober 2012 is hij voltijds projectleider voor Flanders Synergy. Hij publiceerde artikels en boeken over telewerken, organisatie-‐ ontwerp en coördinatieproblemen in organisaties en sectoren, en dit zowel in binnen-‐ en buitenland, en zowel voor een academisch als een niet-‐academisch publiek. Hij is momenteel regelmatig academisch reviewer voor het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Organizational Change Management. Als projectleider, en voorheen als organisatieadviseur, wordt hij regelmatig geconsulteerd door organisaties in publieke en private sectoren, en ook als trainer voor professionele doelgroepen. Als zelfstandig organisatieadviseur, en ook als projectleider bij Flanders Synergy organiseerde hij samen met Prof. Jeroen Stouten workshops rond leiderschap. Vanuit AMS: Koen Marichal leidt het onderzoek in samenwerking met de andere onderzoekspartner K.U.Leuven. Hij heeft een masterdiploma in de psychologie van de K.U.Leuven en heeft 20 jaar praktijkervaring in Human Resources Management in diverse organisaties. Hij heeft diverse opleidingen gevolgd in change management, train the trainer en leiderschapsontwikkeling. Hij is sinds 2010 director van The Future Leadership Initiative. Naast het uitbouwen van dit competentiecentrum is hij academic director van diverse leiderschapsprogramma’s en docent in zowel open als klantspecifieke leiderschapsprogramma’s. Hij doet onderzoek, publiceert en is actief blogger. Zijn passie is de veranderende rol van de middle manager in hiërarchische organisaties: van stuck in the middle naar leading from the middle. Vanuit KUL: Jeroen Stouten is hoofddocent organisatiepsychologie en behaalde zijn doctoraat in 2005 aan de Universiteit van Tilburg. Hij was gastprofessor aan Washington State University en Tel Aviv University. Zijn onderzoek focust op hoe leiderschapsgedrag zich ontwikkelt en welke rol context en omgeving hier in spelen. Zijn groep telt zeven doctorandi die focussen op onderzoek naar leiderschap en volgerschap, leiderschap in veranderingstrajecten en integriteit en conflict in leiderschap. Hij publiceerde meer dan veertig artikels in peer-‐reviewed journals en is lid van de Board van Journal of Organizational Behavior en American Journal of Business. Naast zijn onderzoekswerk heeft hij een
23
uitgebreide ervaring in dienstverlening en het geven van lezingen, workshops voor organisaties in een verscheidenheid van sectoren (gezondheid, financien, tijdelijk werk en interim, overheid …) en hij zetelt in diverse adviesraden.
Figuur 3: Project management
De samenwerking tussen de partners is geregeld in het project management (Figuur 3), waarin ook de gebruikersgroep (zie volgende paragraaf) en de IWT-‐projectverantwoordelijke een plaats krijgen. De projectcoördinatie wordt opgenomen door Flanders Synergy vzw, die de projectcoördinator aanduidt. De projectcoördinator is verantwoordelijk voor het opvolgen van de globale voortgang van het project, de inhoudelijke en praktische afstemming van de vijf werkpakketten, overleg met het IWT en rapportering aan de gebruikersgroep. Een specifieke taak voor de projectcoördinator is het bewaken en organiseren van synergie tussen de werkpakketten. Voor een beschrijving van de werkpakketten en de betrokken partners, zie paragraaf 3 (aanpak / werkplan). De projectcoördinator zit ook het tweemaandelijkse projectteamoverleg voor. Het projectteam omvat de werknemers uit de betrokken partnerorganisaties die samen aan het project werken.
2.2.2 Interactie met/ betrokkenheid van de doelgroep In de concrete projectactiviteiten zullen we in de eerste plaats aan de slag gaan met de bedrijven die de afgelopen jaren in een veranderingstraject gestapt zijn of in de nabije toekomst een veranderingstraject opstarten – binnen de overige projecten van Flanders Synergy (i.e., Vitio, Zirko, Icomflex and Go4Gold) en de individuele adviesverlening van adviseurs. Hoewel de doelgroep van het project bestaat uit de bedrijven die rechtstreeks baat hebben bij het project, verwachten we met de resultaten binnen deze groep ook interesse te kunnen wekken en navolging te kunnen ontwikkelen in de ruime doelgroep van Vlaamse organisaties. Via de interactieve momenten die
24
binnen het project worden voorzien (roadshows, werksessies en collectieve trajecten) streven we ernaar in totaal ongeveer 259 organisaties te bereiken. Doorheen het gehele project streven we een participatieve aanpak na met onze doelgroeporganisaties. In het onderstaande vind je hoe we deze participatieve aanpak trachten te realiseren. − Via individuele contacten met de doelgroepbedrijven en de ESF themawerking is Flanders Synergy op de hoogte van de problemen waarmee organisaties worstelen in hun veranderingstrajecten naar een innovatieve arbeidsorganisatie. De obstakels en blokkades die men aangehaald heeft zijn de directe aanleiding voor een aantal van de instrumenten die ontwikkeld zullen worden. − In het voorbereidende luik (WP 1 tot 3) zal een kleine subset van de doelgroep betrokken worden bij het verzamelen van praktijkkennis met betrekking tot de drie algemene vraagstukken door middel van casestudies en kwalitatieve interviews. − De in het project ontwikkelde instrumenten worden in expertpanels en focusgroepen getoetst op haalbaarheid en praktisch relevantie bij individuele bedrijven die met de probleemstelling van het project bezig zijn. Dit is een soort finale test voordat het wordt verspreid via de workshops en interventie. − De Roadshows zijn bedoeld om bedrijven te informeren en interesseren in de project activiteiten (i.e., collectieve trajecten & workshops). Hier zullen we dus goed moeten luisteren naar de actuele behoeften en de programma’s soms moeten bijstellen. − De collectieve trajecten zijn volledig gericht op de bedrijven uit de doelgroep. We zullen ons dus ook op hun wensen en behoeften richten en ze steeds aanpassen en verbeteren op basis van de commentaren en evaluaties. Verder duidt elk deelnemend bedrijf twee interne medewerkers aan die intensief bij de begeleiding van veranderingstrajecten zullen betrokken worden. − De monitoring over het gehele project wordt georganiseerd via een gebruikersgroep (zie Tabel 1). Hierin zijn een aantal bedrijven verzameld met bovengemiddelde interesse in een Innovatieve arbeidsorganisatie die ook bezig zijn met de invoering hiervan. Zij zijn dus bij uitstek geplaatst om de ontwikkeling van instrumenten en hulpmiddelen hiertoe van commentaar te voorzien en hier sturing aan te geven. De samenstelling en organisatie van de gebruikersgroep − De groep is een representatieve vertegenwoordiging van de doelgroep dus KMO’s en spreiding over de sectoren. De bedrijven in de gebruikersgroep zijn allen op één of andere manier aan de slag gegaan met een veranderingstraject en zijn hierin de nodige tegenslagen of blokkades tegengekomen. De meesten hebben echter ook de voordelen gezien en zijn gemotiveerd om de juiste sturing te geven voor de ontwikkeling van innovatieve tools die organisaties verder helpen bij het overkomen van dergelijke blokkades of zelfs het voorkomen ervan. − De voorzitter van de groep is de bedrijfsleider van één van de bedrijven uit de doelgroep. − Naast de deelnemende bedrijven worden een aantal adviseurs/procesbegeleiders die een expertise hebben rond innovatieve arbeidsorganisatie als waarnemers uitgenodigd. Via hun netwerk aan organisaties met wie ze samenwerken vormen zij een belangrijke versterkende factor in de diverse projectactiviteiten. Ook de IWT projectverantwoordelijke neemt als waarnemer deel aan de bijeenkomsten van de gebruikersgroep.
25
−
Het secretariaat van de gebruikersgroep wordt gevormd door Flanders Synergy dat ook de voorzitter ondersteunt in de organisatie en agenda van de bijeenkomsten van de groep. − De groep komt 2 maal per jaar samen afhankelijk van de mijlpalen en sturingsmomenten van het project. − De gebruikersgroep bewaakt de realisatie van de projectdoelstellingen, in het bijzonder het genereren van zichtbare veranderingen bij de doelgroep. Zij fungeert ook als klankbord voor (bijkomende) mogelijkheden van economische en eventueel ook maatschappelijke valorisatie van de projectresultaten. Zoals weergegeven in Figuur 3 is er een belangrijke rol weggelegd voor de gebruikersgroep met betrekking tot het evalueren, adviseren en goedkeuren van de leverbaarheden uit de verschillende werkpakketten. De volgende organisaties worden gevraagd voor de gebruikersgroep: Tabel 1: Overzicht van deelnemende organisaties aan gebruikersgroep
Organisatie
Naam
Sofico (IT -‐250WN) Vivaldis (IT -‐250WN) Punch Power (IND +250WN) MIKO (IND +250 WN) Scholengroep GO Antwerpen WZC Placidus (ZORG +250WN) DUVA (IND -‐10WN) Oesterbank (SOC ECON +250WN) In Profiel (advies -‐10WN) Stanwick Management Consulting
Gemar Hompes Koen Lambrechts Marc De Wind Pascalle Milo Koen De Prijck Geert Polfliet Dominique Vandeputte Luc Rosseel, voorzitter Ronnie Leeters Nick Van Halst
2.2.3 Aanpak/werkplan Figuur 4 vat het algemene projectopzet samen. Zoals beschreven in paragraaf 2.1.1 willen we met dit project een antwoord bieden op de volgende drie vraagstukken: (1) Hoe moet de besturingsstructuur er rond de zelfsturende teams uitzien?, (2) Wat is de (psychologische) impact van de nieuwe arbeidsorganisatie op leidinggevenden? en (3) Hoe ziet een optimaal flankerend programma eruit? Hoe kunnen we organisaties en leidinggevenden begeleiden, ondersteunen en ontwikkelen in de omslag naar de nieuwe arbeidsorganisatie? In een voorbereidend luik worden de drie hoofdvraagstukken benaderd met behulp van deskresearch, casestudies en kwalitatieve interviews. De inzichten verworven in het voorbereidende luik worden vervolgens geïntegreerd en verder verfijnd in veranderingstrajecten opgezet binnen 8 bedrijven. In deze interventies worden organisaties individueel en collectief begeleid en bestudeerd doorheen de implementatie van een innovatieve arbeidsorganisatie met specifieke aandacht voor de uitvoering van de flankerende programmalijn.
26
Figuur 4: Algemeen projectopzet
Het werkplan is opgebouwd uit vijf werkpakketten die allen betrekking hebben op het optimaliseren van de implementatie van een innovatieve arbeidsorganisatie: - WP 1. Naar een nieuw bestuurlijk design - WP 2. Leiders onder hoogspanning - WP 3. Flankerende programmalijn - WP 4. Interventie – Implementatie van flankerend programma - WP 5. Kennistransfer en valorisatie Figuur 5 geeft een overzicht van de planning van de werkpakketten over de werkjaren heen. WP 1 tot 3 worden sequentieel opgestart gedurende het eerste jaar van het project, maar grotendeels overlappend uitgevoerd. WP 4 loopt over het tweede en derde jaar van het project. WP 5 loopt van de roadshows in maand 8 tot het einde van het project, omdat dit werkpakket alle activiteiten op het vlak van kennisverspreiding en –implementatie bundelt. Merk verder op dat de WP 1 tot 3 na de initiële afronding (in maand 8) later nog eens hernomen worden. Het is de bedoeling om in de interventie de toepassing van de initieel ontwikkelde modellen en methodieken te evalueren na jaar 1 en 2, en zo het initiële resultaten verder te verfijnen.
27
Figuur 5: Planning van werkpakketten 8
0
10
22
34
36
Kennistransfer
WPA3! Flankerende programmalijn
Meting & Analyse
Roadshows
WPA2! Leiders onder hoogspanning
Meting & Analyse
WPA4! Implementatie van flankerend programma
WPA 1! Bestuurlijk Design
data & feedback uit de praktijk
WPA 5! Valorisatie & Kennistransfer
Figuur 5 toont ook de relaties tussen de werkpakketten. Er wordt in het project vertrokken vanuit voorhanden zijnde praktijkgerichte kennis. In WP1, WP2 en WP3 worden inzichten uit relevant wetenschappelijk werk vertaald naar de praktijk. Hiervoor zal Flanders Synergy samenwerken met wetenschappelijke partners in het project, zodat er een directe verbinding is met de wetenschappelijke state-‐of-‐the-‐art. Flanders Synergy zal de linking pin vormen tussen praktische noden en wetenschappelijke kennis. Via verschillende werkvormen (zie verder) zal de kennis vertaald en overgedragen worden en in interactie met bedrijven uit de doelgroep zullen de inzichten en instrumenten getoetst worden in termen van het implementatiepotentieel (WP4). WP4 is geheel gewijd aan het ondersteunen, begeleiden en bestuderen van 8 organisaties die in de loop van twee jaar in interactie met elkaar, met gespecialiseerde procesbegeleiders en met Flanders Synergy een innovatieve arbeidsorganisatie implementeren. Specifieke aandacht zal hierbij uitgaan naar de uitvoering van de flankerende programmalijn die de ontwikkeling van gepast leiderschap rond de zelfsturende teams, zowel structureel, als gedragsmatig beoogt. De activiteiten in WP4 worden inhoudelijk gestuwd door de 3 inhoudelijke werkpakketten die inhoud aanbieden over het bestuurlijk design, de (psychologische) impact op leidinggevenden en de flankerende programmalijn. In de andere richting zijn de activiteiten in WP4 essentieel om data en feedback uit de praktijk te destilleren en te integreren in de instrumenten die in WP1, WP2 en WP3 ontwikkeld worden. Deze voortdurende evaluatie en feedback vanuit de praktijk is noodzakelijk zodat we naar boven kunnen halen tegen welke hinderpalen, weerstanden en obstakels organisaties aanlopen bij trajecten ter implementatie van IAO en de instrumenten kunnen verfijnen.
28
WP5 bundelt alle activiteiten die te maken hebben met kennisverspreiding en -‐implementatie met betrekking tot de activiteiten uit de vier andere werkpakketten. De activiteiten zijn gericht op het informeren, sensibiliseren en opleiden van zowel organisaties als organisatiebegeleiders. Primaire doelstelling is de inzichten en instrumenten ontwikkeld doorheen de veranderingstrajecten in WP4 te verspreiden en/of implementern naar een ruimere groep van organisaties. Ook hier zal echter communicatie in twee richtingen nagestreefd worden. De interactie-‐initatieven zullen aangewend worden om feedback in te winnen over de impact van de projectactiviteiten. Mogelijke vragen hierbij zijn: in welke mate zijn de aangereikte kennis en inzichten relevant voor uw organisatie? In welke mate zou u met deze inzichten aan de slag kunnen gaan? Wat houdt u eventueel tegen om de principes van een innovatieve arbeidsorganisatie te implementeren? De gedetailleerde beschrijving van de activiteiten en de planning is terug te vinden in onderstaande tabellen.
WP nummer:
1
beginmaand: 1
duurtijd: 8
totaal aantal 4.5 mensmaanden:
(maand) Titel :
Naar een nieuw bestuurlijk design
Betrokken partner Flanders Synergy
AMS
KUL
Mensmaanden :
0.5
0.2
3.8
Doelstellingen: Inzicht verwerven in de opties inzake bestuurlijk design binnen de innovatieve arbeidsorganisatie Binnen de moderne sociotechniek vertrekt men voor het herontwerpen van de organisatie vanuit de vraag: Hoe kan het primaire proces best georganiseerd worden om in de toekomst meer flexibiliteit toe te laten in het verwerken van orderstromen? De focus ligt met andere woorden op het herontwerpen van de organisatiestructuur op operationeel niveau. Er werd binnen dit onderzoeksdomein reeds heel wat kennis verzameld over de zogenaamde ideale structuur op micro-‐ niveau, de stappen die moeten genomen worden om tot een herontwerp te komen en de implementatie van de nieuwe structuur. Zo beschrijft de literatuur onder andere principes van minimale arbeidsdeling om operationele teams vorm te geven en hoe teams ontwikkelen naar meer zelfsturende teams (van Amelsvoort & Scholtes, 2003). Met betrekking tot het ontwerpen van de bestuurlijke lagen op tactisch en/of strategisch niveau is de beschikbare kennis nog niet voldoende passend of toegankelijk opdat organisaties daadwerkelijk kunnen overgaan tot doeltreffende veranderingen. Kuipers, van Amelsvoort & Kramer (2010) laten uitschijnen dat het bestuurlijk design op deze niveaus vanzelf tot stand komt éénmaal de structuren op operationeel niveau uitgewerkt zijn. Praktijkervaring leert ons echter dat het meer expliciet opnemen van het tactische en strategische niveau in het herontwerp absoluut noodzakelijk is. De voorbeelden van het confectiebedrijf en WZC (zie paragraaf 2.1.1) illustreren dat veranderingen op operationeel niveau implicaties hebben op het tactische niveau die niet kunnen genegeerd worden én dat veranderingen op tactisch niveau noodzakelijk zijn om een goede werking op operationeel niveau te garanderen. Verder zien we in de praktijk dat zelfs in “mature” bedrijven het herontwerp van een integraal besturingsstructuur of het verlaten van de functionele organisatiestructuur zelden doorgetrokken wordt tot op het strategische
29
niveau. Het voorbeeld van het ingenieursbedrijf (zie paragraaf 2.1.1 ) toont aan dat dit de groei van bedrijven kan afremmen. In WP1 willen we verder inzicht verwerven in wat mogelijke opties zijn inzake bestuurlijk design voor organisaties die een innovatieve arbeidsorganisatie willen implementeren. Specifiek, willen we op basis van bestaand wetenschappelijk onderzoek en case studies volgende vragen beantwoorden: 1. Hoe moet de besturingsstructuur er rond de zelfsturende teams uitzien? 2. Welke (structurele) impact heeft de implementatie van zelfsturende teams op leidinggevenden? Specifiek, Hoeveel leidinggevenden hebben we nodig op welk bestuurlijk niveau? En, welke taken en regeltaken en bijhorende regelcycli willen wij toewijzen op welk bestuurlijk niveau? Resultaten van dit werkpakket zullen, samen met WP 2, als input gebruikt worden bij de ontwikkeling van het flankerend programma (WP 3 ) en implementatie ervan (WP 4). Door het beantwoorden van bovenstaande vragen bekomen we een overzicht van mogelijke ontwerpscenario’s voor het bestuurlijk design en ontwikkelen we een methodiek die het ontwerp van een integrale besturingsstructuur toelaat. Taken : Taak 1 : Design van de bestuurlijke lagen scherp stellen
Aan de hand van deskresearch zal bestaande wetenschappelijke en praktijkgebaseerde kennis samengebracht worden met betrekking tot: § §
De bouwstenen van de organisatie van de toekomst en potentiële keuzes inzake het primaire proces. Hoe men rekening houdend met deze keuzes het bestuurlijk design kan ontwerpen over de tijd heen * Welke regeltaken worden wanneer toevertrouwd aan de zelfsturende teams zelf en dus geïntegreerd in het primaire proces? * Welke regeltaken worden wanneer toevertrouwd op de overige niveaus en hoe worden deze georganiseerd? Hoeveel ‘leidinggevenden’ hebben we nodig en hoe organiseren zij zich?
Hierbij zal kennis aangeleverd worden uit een wetenschappelijke invalshoek. Aangezien meer en meer processen gekenmerkt worden door grote onzekerheid en gevarieerde instroom zal ook de nieuwste literatuur rond teaming, x-‐teams en e-‐teams deel uitmaken van deze review. Voor het documenteren van input uit de praktijk en het aftoetsen van de wetenschappelijke kennis aan de praktijk wordt een expertpanel samengebracht. In zo’n expertpanel zien we 1 à 2 academici + 4 tot 6 expert practici (executive team & organisatiecoaches), waarbij rekening gehouden wordt met ervaring en achtergrond in KMO versus grote ondernemingen, en in verschillende sectoren. We voorzien minimum vier sessies van 1 dagdeel. In een eerste fase wordt het expertpanel ingewerkt in het onderzoeksvraagstuk en de onderzoeksresultaten uit WP 1 & 2. In een latere fase bespreken en valideren we de resultaten uit WP 3 (zie WP 3 voor meer details). Taak 2 :
Aan de hand van een diepgaande analyse van minstens vier uiteenlopende
30
Design van tactisch en strategisch niveau
casestudies, die variëren inzake de keuzes die men gemaakt heeft op tactische en/of strategisch niveau (functioneel versus integraal bestuurlijk design), zal verder inzicht verworven worden in de opties en principes voor het herontwerpen van deze niveaus. Een antwoord zal gezocht worden op onder andere de volgende vragen: §
§
§ §
Om welke redenen wordt het moderne sociotechnisch herontwerp wel of niet doorgetrokken tot op het bestuurlijk niveau? Wat is de impact van deze keuze op bedrijfseconomische vlak én op vlak van arbeidskwaliteit? Welke beslissingsboom kan men hanteren bij het uitwerken van het bestuurlijk design? In welke mate dient men rekening te houden met: *de typologie van het proces (naargelang de mate van onzekerheid, Thompson)? *afstand tot de vernieuwde structuur? *competenties en cultuur van de organisatie? Welke principes gelden bij het vormgeven van de teams op tactisch en strategisch niveau? Gelden dezelfde principes als op operationeel niveau? Volgen de teams op tactisch en strategisch niveau een vergelijkbaar ontwikkelingspad naar zelfsturing als de teams op operationeel niveau?
Bij de selectie van de cases zal naast een variatie inzake de keuze die men gemaakt heeft met betrekking tot bestuurlijk design ook gestreefd worden naar een diversiteit op vlak van grootte en sector. De analyses van taken 1 & 2 zullen als input dienen voor de bedrijven die deelnemen aan de interventiestudie (zie WP4). Bevindingen van deze trajecten zullen op hun beurt teruggekoppeld worden om de onderzoeksbevindingen van WP 1 te vervolledigen. Verwachte resultaten en leverbaarheden: § § § §
Ontwerpscenario’s voor bestuurlijk design Beslissingsboom om meest effectieve bestuurlijk design te bepalen Methodiek om bestuurlijk design op operationeel, tactisch én strategisch niveau vorm te geven Input voor WP 2, 3 & 4
Rollen: §
§ §
FS doet desk research met betrekking tot de moderne socio-‐techniek, heeft de lead in het algemeen organiseren en verzamelen van de case studies en analyseert mee de case studies voor WP 1. FS zorgt ook voor de organisatie van de expert panels en het verwerken van de resultaten tot ontwerpscenario’s, beslissingboom & methodiek. AMS helpt bij de analyses van de case studies voor WP 1 en participeert in de expert panels. K.U.Leuven zorgt voor wetenschappelijke ondersteuning & opvolging.
Mijlpalen § § §
Rapport met beschrijving van kennis uit literatuur (maand 3) Analyse van minstens vier casestudies (maand 6) Expertpanel voor terugkoppeling van onderzoeksresultaten van WP 1 & 2 (maand 6)
31
§ §
Ontwerpscenario’s, beslissingboom en methodiek (maand 8) Analyse van ervaringen van de interventiegroep (zie WP 4) (maand 22 en 34)
KPIs § § § §
Bestuurlijke ontwerpscenario’s, beslissingsboom & methodiek om een bestuurlijk design vorm te geven. Bovenstaande resultaten worden gebruikt door 8 organisaties als deel van de interventie (WP 4) 295 organisaties (250 in roadshows + 45 in workshops) maken kennis met ontwerpscenario’s, beslissingsboom en methodiek (WP 5) 30 organisatie adviseurs maken kennis met ontwerpscenario’s, beslissingsboom en methodiek (WP 5)
WP nummer:
2
beginmaand: 1
duurtijd: 8
totaal aantal mensmaanden:
(maand) Titel :
Leiders onder hoogspanning
Betrokken partner :
Flanders Synergy
AMS
KUL
Mensmaanden :
1.7
2.6
0.4
4.7
Doelstellingen: Inzicht verwerven in de (psychologische) impact van een innovatieve arbeidsorganisatie op leidinggevenden Een innovatieve arbeidsorganisatie met zelfsturende teams vraagt om een nieuwe leiderschapsnorm in de hele organisatie. Kuipers, van Amelsvoort & Kramer (2010) spreken over meer gedeeld leiderschap: leiderschap als een proces van vertrouwen opbouwen en onderhouden, waarbij iedereen in staat moet kunnen zijn om leiding te nemen en/of leiding te aanvaarden, afhankelijk van wie er op dat moment het meest geschikt is daartoe. Een dergelijke nieuwe leiderschapsnorm heeft verregaande gevolgen voor leidinggevenden. De gevolgen zijn ten eerste van structurele aard: hoeveel leidinggevenden hebben we nog nodig, welke rollen vullen ze in, welk gedrag moeten ze tonen tegenover hun teams en vanuit welke attitude. Ze zijn ten tweede van psychologische aard. De leidinggevenden moeten leren leiding geven vanuit vertrouwen en aanvullen, eerder dan vanuit controle en bepalen. In de moderne sociotechniek bestaat reeds heel wat know how over de integratie van leiderschapstaken in operationele teams. We weten ook dat binnen de nieuwe arbeidsorganisatie iedereen persoonlijk leiderschap moeten ontwikkelen (Bligh, Pearce & Kohles, 2006). Iedereen dient mee actief te sturen en te controleren. Dit vraagt psychologisch eigenaarschap van het collectieve doel, deelname aan nieuwe organisatiepraktijken en nieuw gedrag. Wat nog niet voldoende gedocumenteerd en onderzocht werd vanuit de moderne sociotechniek zijn de implicaties van een nieuwe arbeidsorganisatie met zelfsturende teams voor leidinggevenden op tactisch en/of strategisch niveau en hoe zij hun veranderde leiderschapsrol ervaren. WP 2 heeft tot doel de implicaties voor leidinggevenden in kaart te brengen om proactiever rekening te kunnen houden met hen tijdens de implementatie van een innovatieve arbeidsorganisatie. Laloux (2014) stelt bijvoorbeeld dat eerst en vooral de CEO bepaalde rollen dient los te laten (sturen
32
& regelen) en nieuwe rollen dient op te nemen. Hij/zij zorgt voor een veilige ruimte voor de medewerkers om te veranderen, bv. door vertrouwen uit te spreken, zelf macht af te staan, zich kwetsbaar op te stellen. Hij/zij toont voorbeeldgedrag voor de gewenste cultuur (zelf-‐leiderschap, feedback vragen, luisteren, reflecteren, het doel belichamen, storytelling…) en voor de nieuwe organisatiepraktijken. Verder zijn staffuncties en lijnmanagers geïmpacteerd door de verandering. Een deel van hen zal overbodig worden en een ander deel zal een nieuwe, niet-‐hiërarchische rol opnemen, afhankelijk van de gewenste nieuwe arbeidsorganisatie (Laloux, 2014). Zij zullen samen met de CEO de kampioenen zijn van de nieuwe organisatie. Edmondson (2012) heeft het bijvoorbeeld over vier leiderschapstaken in organisaties die harder willen samenwerken: ‘framing’ (de verandering en rollen benoemen, kaderen), ‘provide psychological safety’, ‘fail better to succeed fast’ & ‘span boundaries’. Binnen WP 2 onderzoeken we hoe het zit met de bestaffing van de nieuwe besturingsstructuur en verwerven we inzicht in hoe de rol van de leidinggevende er kan uitzien binnen de nieuwe arbeidsorganisatie (m.a.w. “hoe het er aan de andere kant van de brug uitziet”). We bouwen eerst en vooral verder op modellen die in de domeinen van leiderschap en teams reeds geïdentificeerd en gevalideerd werden om een antwoord te bieden op de volgende vragen: Hoeveel leidinggevenden zijn nog nodig? Welke rollen vullen ze in? Welke competenties hebben ze nodig? Verder willen we bijkomend onderzoek doen om inzicht te verwerven in hoe deze veranderende invulling van leiderschap ervaren wordt door betrokken leidinggevenden (m.a.w. hoe “het oversteken van de brug” ervaren wordt). Met behulp van kwalitatief onderzoek willen we enerzijds de condities blootleggen die een spanningsveld vormen voor leidinggevenden op weg naar een innovatieve arbeidsorganisatie, en anderzijds inzicht verwerven in de condities die de ontwikkeling van leidinggevenden in hun nieuwe rol faciliteren. Resultaten van dit werkpakket zullen, samen met WP 1, als input gebruikt worden bij de ontwikkeling van het flankerend programma (WP 3) en de implementatie ervan (WP 4). Doorheen de projectactiviteiten van WP 2 zal kennis met betrekking tot nieuwe vormen van leiderschap toegepast en uitgebreid worden naar de context van een innovatieve arbeidsorganisatie (m.a.w. “hoe ziet het er voor leidinggevenden aan de andere kant van de brug uit?”) en zullen spanningsvelden en faciliterende factoren voor leidinggevenden op weg naar een innovatieve arbeidsorganisatie naar de oppervlakte gebracht worden (m.a.w. “het oversteken van de brug”). Taken : Taak 1:
Aan de hand van deskresearch zal bestaande wetenschappelijke kennis samengebracht worden met betrekking tot:
De functie maakt de leider § §
§ §
de implicaties van een innovatieve arbeidsorganisatie op de individuele medewerker (e.g., verhoogd persoonlijk leiderschap) de invulling van leiderschap binnen zelfsturende teams op operationeel niveau (e.g., gedeeld leidersschap, informeel leiderschap, formeel leiderschap, etc.) de veranderende nood aan aantal en rollen van leidinggevenden binnen de nieuwe besturingsstructuur de veranderde nood aan leidinggevende competenties om de nieuwe leidinggevende rollen binnen de innovatieve arbeidsorganisatie in te vullen
33
(e.g., externe coaching, formeel leiderschap, etc.) Taak 2: Kwalitatieve beoordeling van spannings-‐ en faciliterende condities.
We kiezen voor een kwalitatief, verkennend onderzoek d.m.v. semi-‐ gestructureerde interviews, om de structurele en psychologische impact van de invoering van een innovatieve arbeidsorganisatie op leidinggevenden en de condities die deze impact bepalen in kaart te brengen. Daarbij kijken we naar spanningen versus motivatoren bij de leidinggevende zelf, in het team en de organisatie. Uit de vier organisaties die betrokken zijn in de case studies uit WP1 en dus ook goed verdeeld zijn tussen KMO, grote ondernemingen en verschillende sectoren kiezen we 40 leidinggevenden van verschillende niveaus die door het veranderingsproces gegaan zijn of aan het gaan zijn. De interviews worden uitgevoerd in de vorm van een diepte-‐interview volgens een semigestructureerd interview / moderatie protocol, waarbij de psychologische impact op de verschillende niveaus in vrije vorm worden besproken. Afhankelijk van de situatie kunnen bijkomende deelvragen worden gesteld om de thematiek verder uit te diepen. De interviews duren een uur tot maximum 1,5 uur. De interviews worden uitgeschreven. Daarna worden ze gecodeerd en besproken in verschillende iteraties om te komen tot inzicht op de onderzoeksvraag: welke spanningen en motivatoren ondervinden leidinggevenden zelf, hun teams & hun organisaties tijdens de invoering van een innovatieve arbeidsorganisatie. Elk van deze niveaus wordt nog verder gespecifeerd met subcoderingen voor zowel spanningen als motivatoren: bijv. ‘angst voor verlies van invloed/macht’ (Individueel niveau spanningsfactor), ‘vertrouwensvolle sfeer binnen het team (Team niveau motivator), ‘gebrek aan waardering vanuit management’ (Organisatie niveau spanning). Bovendien kijken we ook naar de verandering in de onderzochte organisaties op vlak van aantal leidinggevenden, de manier waarom ze samenwerken, de nieuwe rollen die ze opgenomen hebben en de manier waarop hun gedrag en houding geëvolueerd zijn. Op die manier krijgen we inzicht in de bestaffing van leidinggevenden in de nieuwe organisatie. De analyses van taken 1 & 2 zullen voorgelegd worden aan het expertpanel beschreven in WP 1. Ook zullen er focusgroepen georganiseerd worden met leidinggevenden van de verschillende niveaus ter validatie van het eindresultaat (zie ook WP 3). De analyses dienen als input voor de bedrijven die het flankerend programma implementeren(zie WP4). Bevindingen van deze trajecten zullen op hun beurt teruggekoppeld worden om de onderzoeksbevindingen van WP 2 te vervolledigen.
Verwachte resultaten en leverbaarheden: §
Een IAO kaart: Dit is een visuele voorstelling van (1) waar de organisatie zich bevindt op het vlak
34
§
van leiderschapsrollen en gedragingen, (2) waar het naartoe gaat of hoe de rol van de leidinggevende er kan uitzien binnen de nieuwe arbeidsorganisatie (m.a.w. “hoe het er aan de andere kant van de brug uitziet.”), en (3) de spanningsvelden en faciliterende factoren (binnen drie niveaus van individu, team, en organisatie) op weg ernaar toe (m.a.w. “het oversteken van de brug”). Input voor WP 3 & 4
Rollen: § §
§
FS heeft de lead in het algemeen organiseren van de case studies en zorgt voor de organisatie van de expert panels en focusgroepen. AMS doet desk research met betrekking tot het thema leiderschap, heeft de lead bij de case studies voor WP 2 en zorgt ook voor het verwerken van de resultaten tot een visuele voorstelling die de rol van leidinggevenden binnen de nieuwe arbeidsorganisatie en van spanningsvelden & faciliterende factoren in kaart brengt. K.U.Leuven zorgt voor wetenschappelijke ondersteuning & opvolging.
Mijlpalen: § § § § § §
Rapport met beschrijving van kennis uit literatuur (maand 3) Rapport met beschrijving van spanningsvelden en faciliterende factoren (maand 6) Expertpanel voor terugkoppeling van onderzoeksresultaten van WP 1 & 2 (maand 6) Focusgroep voor terugkoppeling van onderzoeksresultaten van WP2 (maand 6) IAO kaart -‐ Visuele voorstelling van “hoe het er aan de andere kant van de brug uitziet” en “wat er met leidinggevenden gebeurt tijdens het oversteken van de brug” (maand 8) Analyse van ervaringen van de interventiegroep (zie WP 4) (maand 22 en 34)
KPIs § § § §
IAO kaart -‐ Visuele voorstelling van “hoe het er aan de andere kant van de brug uitziet” en “wat er met leidinggevenden gebeurt tijdens het oversteken van de brug” De IAO kaart wordt gebruikt door 8 organisaties als deel van de interventie (WP 4) 295 organisaties (250 in roadshows + 45 in workshops) maken kennis met de IAO kaart (WP 5) 30 organisatie adviseurs maken kennis met de IAO kaart (WP 5)
WP nummer:
3
beginmaand: 1
duurtijd: 8
totaal aantal 4.9 mensmaanden:
(maand) Titel :
Flankerende programmalijn op weg naar de innovatieve arbeidsorganisatie
Betrokken partner :
Flanders Synergy
AMS
KUL
Mensmaanden :
1.9
2.6
0.4
Doelstellingen: Ontwerpen van een flankerende programmalijn om de veranderende “leiderschapsrol” van CEO tot medewerkers in de innovatieve arbeidsorganisatie te begeleiden en te ondersteunen. Sturende en regelende taken bij de mensen zelf en bij teams neerleggen heeft een impact op heel de
35
organisatie. Die impact dient begeleid te worden. Van Jaarsveld & van Amelsvoort (2005) hebben het over de voorwaardenscheppende & ondersteunende of flankerende programmalijn in de organisatieverandering. Het proactief scheppen van de voorwaarden & begeleiding en ontwikkeling van de veranderende leiderschapsrol werkt stressverlagend voor de organisatie, versnelt de acceptatie van de verandering en verhoogt de kwaliteit ervan. De flankerende programmalijn werkt vooral in op de context en de sociale en pscyhologische aspecten van de verandering: medewerkers dienen de gewenste evolutie te begrijpen, keuzes te maken, nieuw gedrag te ontwikkelen, hun attitude bij te werken, nieuwe rollen op te nemen en oude rollen los te laten. Dat gaat niet vanzelf. Het is niet omdat iemand de titel ‘coach’ krijgt ipv ‘chef’ dat die persoon zich coach voelt en zich als coach gedraagt. De flankerende programmalijn dient ook helderheid te creëren voor de bestaande leidinggevenden: hoeveel zullen er nog nodig zijn na de organisatieverandering? In welke verhouding gaan die staan ten opzichte van elkaar en de zelfsturende teams? Wat gebeurt er met de leidinggevenden die niet mee kunnen of willen in de verandering? Wanneer worden best welke beslissingen genomen in het kader van de bestaffing van de nieuwe structuur? Door dit soort vragen onbeantwoord te laten riskeert de verandering geblokkeerd te worden, de algemene performantie van de organisatie te dalen of de besturing van de organisatie te verslechteren. Het objectief van WP 3 is daarom een flankerende programmalijn te formuleren om leidinggevenden en andere betrokkenen te ontwikkelen tijdens de implementatie van de innovatieve arbeidsorganisatie. In een eerste stap inventariseren we bestaande praktijken die de definiëring en invoering van de bestaffing van de nieuwe besturingsstructuur faciliteren en leidinggevenden in het opnemen van hun nieuwe rol ondersteunen. Deze praktijken worden in een tweede stap vertaald naar de praktijk rekening houdend met de ontwerpscenario’s die resulteren uit WP 1, de grootte & complexiteit van de organisatie, de aard van het primaire process, etc. Het is de bedoeling om tot een praktisch relevant en haalbaar standaardpakket van flankerende maatregelen te komen dat kan aangevuld worden met optionele pakketten die specifiek afgestemd zijn op sector, type organisatie etc. De resultaten van dit werkpakket zullen, samen met WP 1 en WP 2, als input gebruikt worden voor de implementatie van het flankerend programma in WP 4. Bevindingen van de studie zullen op hun beurt teruggekoppeld worden om de programmalijn te optimaliseren. Taken : Taak 1 :
In eerste instantie willen we in de literatuur exploreren welke flankerende interventies er bestaan, voor welke doelgroepen en welke de bewezen Inzicht verwerven in resultaten zijn van deze praktijken. Bevindingen van WP 1 & WP 2 zullen hier hoe de verschillende als input gebruikt worden om te bepalen wat de knelpunten in het betrokken partijen veranderingstraject zijn. ontwikkeld & ondersteund In het kader van de meer voorwaardenscheppende programmalijn zoomen we kunnen worden. in op praktijken in verband met de definiëring en invoering van de bestaffing van de nieuwe besturingsstructuur op meso-‐ en macroniveau. Hoe ziet het nieuwe organigram eruit? Hoe wordt dit het best geïmplementeerd? Hoe worden leidinggevenden stapsgewijs overgebracht in de nieuwe structuur? In het kader van de meer ondersteunende programmalijn zoomen we in op praktijken in verband met de ondersteuning van de leidinggevenden in het
36
opnemen van hun nieuwe rol. Daarbij houden we expliciet rekening met de psychologische impact van de veranderingen op de leidinggevenden. Samen kunnen deze prakijken leiden tot een geïntegreerde flankerende programmalijn dat antwoord biedt op de vraagstukken van dit onderzoek. Het beleid zal ten eerste rekening houden met de verschillende doelgroepen. De voorbeelden uit 2.1.1 tonen duidelijk aan dat de verandering kan blokkeren op verschillende niveaus. 1. De top (CEO & RvB): de CEO moet mee evolueren met de nieuwe organisatie, zoals overduidelijk blijkt uit voorbeeld 2. Hij of zij mag niet stil blijven staan. Cruciaal is dat de CEO openlijk de nieuwe visie ondersteunt, maar vooral ook de norm stelt op vlak van samenwerking en leiderschap en deze ook zelf aan de dag legt. Maatregelen om dit te bewerkstellingen zijn bv.: o Self-‐assessment: d.m.v. interviews, vragenlijst, 360° een spiegel voorhouden ivm het huidige leiderschap. Bv. de “leaderful questionaire” (Raelin J., 2010) o Bewustwording van de toekomst vergroten door informeel contact met peers & visualiseren van de toekomst o Ontwikkelingsplanning: voorzien van persoonlijke coaching & training om het nieuwe, gewenste gedrag aan te leren. o Story telling: ontwikkelen van een duidelijke & heldere communicatie voor de top en de rest van de organisatie o Stakeholder mgmt met oa. als doel “The right people on the bus” (Collins, 2001) 2. Iedereen: de vier voorbeelden tonen duidelijk aan dat de invoering van zelfsturende teams een collectieve betrokkenheid vraagt. Studies tonen aan dat er een zeer heldere gedeelde visie nodig is en sterk belichaamde waarden als verbindend element in een organisatie en als alternatief voor command and control. Deze kan gerealiseerd worden op de volgende manier: a. Co-‐creatie van visie & waarden d.m.v. bijvoorbeeld een future search of appreciative inquiry conferentie b. Installeren van een activisten netwerk die de nieuwe cultuur promoten en uitdragen (Herrero, L., 2006). c. Emotionele communicatie d.m.v. beelden, filmpjes, verhalen, symbolen. d. Collectieve inspiratie-‐ & reflectiemomenten om de change dynamiek bewust te beleven. 3. Leidinggevenden specifiek (van senior t.e.m. operationeel): elke leidinggevende wordt geïmpacteerd door de invoering van zelfsturende teams. Dit blijkt overduidelijk uit de praktijkvoorbeelden onder vraagstuk 2. Zonder leidinggevenden die de zelfsturende teams actief coachen en verbinden, werken de zelfsturende teams dysfunctioneel. Nadat de CEO duidelijkheid gecreëerd heeft (zie punt 1), volgen er maatregelen die van
37
dezelfde orde zijn als voor de CEO. a. Bewustwording en co-‐creatie van hun nieuwe rol en toekomst b. Zelf-‐assessment en training in de nodige competenties en mindset: bv. consulting-‐, facilitatie-‐ en coachende vaardigheden c. D.m.v. intervisie en peer coaching opgevolgd worden in de realisatie van de nieuwe leiderschapsrol en –cultuur. 4. Teams: teams groeien niet vanzelf in hun capaciteit om samen te werken, zoals blijkt uit de vier voorbeelden. Zonder ondersteuning overwinnen ze de 5 dysfuncties van een team niet (Lencioni, 2002). De volgende maatregelen kunnen helpen, om naast de taak-‐ en rolverdeling ook het gewenste leiderschapsgedrag te bekomen a. Installeren van teampraktijken ivm de regeltaken: hoe nemen we beslissingen? Hoe houden we elkaar op de hoogte? Hoe verbinden we ons met de andere teams? Hoe ontwikkelen we onszelf? b. Ontwikkelen van een team-‐identiteit d.m.v. reflectie-‐oefening, assessment (bv. Belbin’s team roles) & team charter als vertaalslag van organisatievisie & -‐waarden (Raelin J., 2010) c. Stimuleren van teamprogressie door het inbouwen van kwartaal reflectiemomenten o.l.v. interne teamcoaches rond metavragen als “hoe zijn we bezig?” “wat hebben we nog nodig?” “hoe kunnen we verbeteren?” De inventarisatie van bestaande maatregelen uit de literatuur zal verder aangevuld worden met de resultaten van de 4 casestudies. De cases zullen ook onderzocht worden met het oog op de flankerende programmalijn binnen de nieuwe arbeidsorganisatie. Volgende vragen zullen hierbij aan bod komen: -‐
-‐
Wat hebben organisaties gedaan om leidinggevenden en andere betrokken partijen inzicht te geven in de nieuwe invulling van de leiderschapsrol? Wat was de impact van deze interventies? Welke stappen hebben organisaties ondernomen op het vlak van flankerend programmalijn? Zijn er ontwikkelingstrajecten om de nieuwe leiderschapsrollen invulling te geven?
Taak 2 :
De theoretische inventarisatie van de maatregelen uit taak 1 dient vertaald te worden naar een praktisch relevante flankerende programmalijn. Daarbij Het ontwerpen van houden we rekening met de vier fases van het implementatieproces zoals deze een programmalijn beschreven worden in de moderne socio-‐techniek (van Amelsvoort & Scholtes, om de 2003) en met de verschillende doelgroepen van de interventie. Bovendien veranderende hanteren we het noodzakelijkheidsprincipe: welke interventies in het traject leiderschapsrol in de beschouwen we als noodzakelijk. Taak 1 laat toe om te dromen, taak 2 brengt innovatieve de droom terug naar een concreet en realistisch plan. Tenslotte is het arbeidsorganisatie belangrijk dat een flankerend beleid zich altijd moet aanpassen aan de te begeleiden en te gebeurtenissen in de specifieke context. Het is geen vast en kant en klaar ondersteunen. script. Sommige interventies zullen overbodig blijken, andere veel meer tijd en aandacht nodig hebben dan verwacht.
38
Hieronder schetsen we een mogelijk scenario op basis van de praktijkervaring van The Future Leadership Initiative & haar kennispartners Eandis, KBC en Kaleido. a. Open minds aan de top (CEO & RvB) (belichting sfase) Diepte-‐ interview met de CEO en key-‐ stakehold ers. Feedback-‐ & confrontatiemoment. Persoonlijke visie-‐oefening: “het pad van de held”. Bepaalt stap b. b. Bepaal het leiderschapsverhaal (CEO + topteam) (richtingsfase) Tweedaagse met het topteam. Inspiratie d.m.v. getuigenis & lezing. Persoonlijke verdieping door bv. story telling. Definiëren van gewaagde droom. Invullen van het persoonlijke & team-‐ontwikkelingspad. Het leiderschapsverhaal oefenen. Bepaalt stap c. c. Ontwikkel het leiderschapsverhaal collectief ( inrichtingsfase en verder) * Bv. “large group intervention” (open space) als co-‐creatiemoment om de collectieve voorwaarden te definiëren (beeld & leiderschap van de toekomst). Input voor de ontwikkelingspaden voor leidinggevenden en teams. Installeren van activisten-‐netwerk en peer-‐coaching * aanbod van workshops voor iedereen met combinatie van reflectie & skill-‐training (bv. persoonlijk leiderschap, leren loslaten/vertrouwen, conflict mgmt, beïnvloedingsvaardigheden) * collectieve reflectiemomenten met subgroepen (bv. bierbaksessies) * e-‐ & social learning praktijken (intranet, story sharing…) d. Het pad van de leidinggevenden (inrichtingsfase en verder) Gezamenlijke kick off –dag “pad van de leidinggevenden”: inspiratiesessie + management expectations + opstart persoonlijke reflectie & peer coaching. ev. aanbod individuele coaching e. Het pad van de teams (verrichtingsfase en verder) Teams krijgen een standaard minimaal pakket om hun zelfsturende werking op te starten (bv. workshop van 1 dag met team-‐scan, team-‐ charter & actieplanning) + daarna recht op 3 x 2u coaching om hun werking te ondersteunen Dit scenario is hypothetisch, eerder top down en vooral gericht op de meer
39
sociale en psychologische ontwikkeling van de nieuwe organisatie. Hier dienen ook nog maatregelen geïntegreerd te worden in verband met de bestaffing van de besturingsstructuur en de specifieke begeleiding hiervan. Bovendien zal allicht ook de grootte & complexiteit van de organisatie en de aard van het primaire proces een sterke impact hebben: bv. al dan niet verspreid over verschillende locaties, productie-‐ versus kenniswerk, bestaande leiderschapscultuur. Deze taak in dit werkpakket bestaat er in om meerdere configuraties te ontwerpen op basis van de verzamelde evidentie uit taak 1. Aanpak Om de vertaalslag naar de praktijk te maken hebben we feedback nodig uit twee bronnen. Ten eerste willen we het expertpanel (opgestart in WP 1 en WP 2) vragen om feedback te geven over het voorstel van flankerende programmalijn. In eerste instantie bespreken en valideren we het grofontwerp van de verschillende scenario’s (de onderliggende keuzes en assumpties). In een latere fase bespreken en valideren we het fijnontwerp van de verschillende scenario’s. Deze expertpanels zijn reeds voorbereid op hun taak tijdens WP1 en WP2. Ten tweede vragen we feedback tijdens 3 focusgroepen van een half dagdeel met deelnemers uit de verschillende doelgroepen van de flankerende programmalijn. 1 focusgroep buigt zich over de maatregelen aan de top, 1 focusgroep buigt zich over de maatregelen voor de leidinggevenden en 1 focusgroep buigt zich over de maatregelen voor de teams. De focusgroepen worden samengesteld vanuit representativiteit voor de verschillende types organisaties. Verwachte resultaten en leverbaarheden: Het resultaat van deze fase is een afgewerkte flankerende programmalijn voor de implementatie van de innovatieve arbeidsorganisatie tijdens de vier fases. Daarin inbegrepen zijn: § § § §
Een standaardpakket met flankerende maatregelen en optionele pakketten naargelang sector, type organisatie, etc. Gedetailleerde beschrijving van de onderdelen van de programmalijn voor alle doelgroepen en elk van de fases van het implementatieproces (zie bespreking taak 1 voor voorbeelden) Uitwerking van ondersteunende hulpmiddelen voor de uitvoering van de programmalijn (bijv. assessments, blauwdruk voor het begeleiden van reflectie-‐momenten, …) Input voor WP 4
Rollen: § §
§
FS heeft de lead in het algemeen organiseren en verzamelen van de case studies. FS zorgt ook voor de organisatie van de expert panels en focusgroepen. AMS doet desk research vanuit het thema leiderschapsontwikkeling, heeft de lead bij de case studies voor WP 3, en zorgt voor het verwerken van de resultaten tot de flankerende programmalijn. K.U.Leuven zorgt voor wetenschappelijke ondersteuning & opvolging.
40
Mijlpalen § § § § §
Rapport met overzicht van bestaande flankerende maatregelen en interventies (maand 3) Analyse van minstens vier casestudies (maand 6) Rapport met feedback & voorstellen van de verschillende focusgroepen en expertpanel (maand 8) Afgewerkt flankerende programmalijn klaar voor implementatie (maand 10) Analyse van ervaringen van de interventiegroep (zie WP 4) (maand 22 en 34)
KPIs § § § §
Flankerende programmalijn -‐ standaardpakket en optionele pakketten naargelang sector, type organisatie, etc. 8 organisaties gaan aan de slag met de flankerende programmalijn als deel van de interventie (WP 4) 295 organisaties (250 in roadshows + 45 in workshops) maken kennis met de flankerende programmalijn (WP 5) 30 organisatie adviseurs maken kennis met de flankerende programmalijn (WP 5)
WP nummer:
4
beginmaand: 8
duurtijd: 24
totaal aantal 30.8 mensmaanden:
(maand) Titel :
Interventie – Implementatie van een flankerend programma
Betrokken partner :
Flanders Synergy
AMS
KUL
Mensmaanden :
17.3
11.8
1.7
Doelstellingen: WP4 is geheel gewijd aan het ondersteunen, begeleiden en bestuderen van 8 organisaties die in de loop van twee jaar in interactie met elkaar, met gespecialiseerde procesbegeleiders en met Flanders Synergy een innovatieve arbeidsorganisatie implementeren. Specifieke aandacht zal hierbij uitgaan naar de uitvoering van de flankerende programmalijn zoals ontwikkeld in de werkpakketten 1, 2 en 3. Het flankerend programma beoogt de ontwikkeling van gepast leiderschap rond de zelfsturende teams, zowel structureel, als gedragsmatig. Voor dit werkpakket hanteren we het principe van evidence-‐based veranderingsmanagement De veranderingstrajecten worden uitgevoerd en tezelfdertijd onderzocht om zo finaal tot wetenschappelijke gevalideerde conclusies te komen. De implementatie gebeurt met ondersteuning van procesbegeleiders en in twee lerende netwerken van telkens vier organisaties. Het onderzoek is kwantitatief en kwalitatief. Nul-‐, tussentijdse en eindmeting zorgt voor kwantitatief inzicht in de resultaten van het programma. Actie-‐onderzoek in één organisatie en casestudy onderzoek op de overige organisaties zorgt voor diepgaand inzicht in het verloop van het veranderingsproces en de impact van de verschillende onderdelen van het programma. Deze manier van werken zorgt niet alleen voor zorgvuldige realisatie van innovatieve arbeidsorganisatie in 8 organisaties, maar ook tot de wetenschappelijke onderbouwing van het
41
volgende : 1. de ontwerpscenario’s van bestuurlijk design, beslissingsboom voor het identificeren van de ideale besturingsstructuur en de methodiek om het bestuurlijk design op operationeel, tactisch en strategisch niveau vorm te geven. 2. de inhoud en rol van leiderschap bij het herontwerpen en inrichten van organisaties en de voorwaardescheppende en ondersteunende programmalijn met het oog op het versnellen van de doorlooptijd en kwaliteitsvolle opname van de vernieuwde leiderschapsrol. Deze conclusies zullen gaandeweg leiden tot instrumenten die gevaloriseerd worden in WP5. Taken :
Taak 1:
Acht organisaties van verschillende grootte en uit verschillende sectoren worden gekozen om het veranderingstraject en de flankerende programmalijn zoals gedefinieerd in WP 1-‐3 te doorlopen. Deze acht organisaties worden gekozen op basis van deelname aan roadshows.
Opzet van begeleiding en start van de interventie
Met de geïnteresseerde bedrijven worden duidelijke afspraken gemaakt in verband met de doelstellingen van het programma, de implementatie van de innovatieve arbeidsorganisatie, alsook van het bijhorende onderzoek. De tijdsduur is 24 maanden. De bedrijven verbinden zich ertoe om de resultaten van het onderzoek publiek te maken en de valorisatie ervan te ondersteunen. Van elke organisatie wordt een uitgebreide nulmeting gedaan. Ten eerste, ontwikkelde Flanders Synergy een onderzoeksontwerp om de kwaliteit van de organisatie, de kwaliteit van de arbeid en de aard van de interventies te evalueren in organisaties. Flanders Synergy organiseert deze metingen bij alle organisaties, ongeacht sector, die veranderingstrajecten doorlopen in het kader van de werking van Flanders Synergy of in het kader van een ESF-‐ project mensgericht ondernemen. De meting bestaat uit een werknemersbevraging, een organisatiescan en een interventiemeting. De werknemersbevraging werd ontwikkeld als instrument om de kwaliteit van de arbeid te kunnen meten. De antwoorden worden regelmatig afgeladen per organisatie en vervolgens samengevoegd in een ‘masterbestand’ dat momenteel uit meer dan 3576 observaties bij meer dan 80 organisaties bestaat. Met de organisatiescan willen we ons een beeld vormen van de structuur en de processen binnen de organisatie. Aan deze standaard nulmetingen die een benchmark toelaten, wordt ook een specifiek luik toegevoegd ivm leiderschap, op basis van werkpakketten 1-‐3. Op deze manier krijgen we ook een duidelijk beeld over de bestaande besturingstructuur en cultuur van de organisatie. Taak 2:
Er worden twee lerende netwerken opgezet, elk met vier deelnemende organisaties. Deze organisaties doorlopen het collectieve
42
Lerende netwerken
veranderingstraject voor de implementatie van de innovatieve organisatie en krijgen bovendien ondersteuning voor de implementatie van de flankerende programmalijn zoals ontwikkeld in WP3. Gedurende 2 jaar worden de organisaties gestimuleerd om kennis te delen en ervaringen uit te wisselen. De begeleiding bestaat uit een introtweedaagse, 12 gemeenschappelijke netwerkmomenten en 12 individuele onderzoeksmomenten, waaronder een aantal interventies op verschillende niveaus: de top, de leidinggevenden, de zelfsturende teams en collectief. Flanders Synergy neemt de lead in de begeleiding van de lerende netwerken. De begeleiding gebeurt in samenwerking met AMS. Verder zullen binnen elk van de deelnemende bedrijven twee interne senior medewerkers aangeduid worden die mee de trajecten begeleiden. Deze interne begeleiders volgen een 10-‐daagse opleiding om de nodige kennis en vaardigheden voor deze begeleidingsrol te verwerven.
Taak 3: Impactmetingen
De impact van de implementatie van de flankerende programmalijn wordt op verschillende manieren gemeten. Ten eerste wordt de impact van het traject tussentijds en 2 maanden na afloop van het traject gemeten met behulp van de werknemersbevraging, inclusief de leiderschapsstructuur-‐ en cultuurbevraging. Ook 2 maanden na afloop van het traject wordt de organisatiescan uitgevoerd. Deze metingen laten toe om het veranderingstraject kwantitatief te beoordelen en te vergelijken met de benchmark. De interne senior medewerkers zullen deze metingen uitvoeren. Ten tweede wordt momenteel als onderdeel van het VITIO project een model ontwikkeld en gevalideerd voor de berekening van de bedrijfseconomische meerwaarde van arbeidsorganisatorische innovaties. Onder WP 4 zal dit model gebruikt worden om zowel de baten als de investeringen te meten die gepaard gaan met het omvormen van een organisatiestructuur naar een integraal bestuurlijk design. Ook hier zal beroep gedaan worden op de interne senior medewerkers. Ten derde zal Flanders Synergy de vorderingen in de lerende netwerken van nabij volgen en documenteren in caseverslagen. Deze caseverslagen zullen in samenwerking met het AMS/KUL geanalyseerd worden. Deze analyses laten toe om de ontwikkelingen in de trajecten zowel op collectief niveau als op het niveau van individuele organisaties te evalueren tegenover de wetenschappelijke kennis ter zake, en van daaruit in-‐process feedback te geven aan de deelnemende organisaties. Tenslotte zal 1 case onderzocht worden via de methode van diepgaand actie-‐onderzoek. Daarbij zal de onderzoeker zelf stapsgewijs de interventies doen en bij elke interventie het effect vaststellen d.m.v. interviews, ervaringsverslagen, extra kwantitatieve metingen om zo de volgende stap te
43
definiëren en om te komen tot een gevalideerde verfijning en aanpassing van de flankerend programmalijn. Actie-‐onderzoek heeft als voordeel dat de ontwikkelde theorie valide is voor de praktijk en ontstaat uit consensus tussen alle betrokken partijen (Heller F., 2004). Deze onderzoeksmethode laat met andere woorden toe om een praktijk te ontwikkelen met bewezen effect en dus maximaal oog voor de praktische relevantie van de genomen maatregelen. Bovendien is deze aanpak uitermate geschikt voor vernieuwend onderzoek dat inzichten uit verschillende disciplines wil samenbrengen. Dit is hier het geval doordat het structurele (“de structuur bepaalt leiderschap”) en het psycho-‐dynamische perspectief (“leiderschap bepaalt de structuur”) samen geïmplementeerd en onderzocht worden. Het expertpanel bespreekt en valideert de conclusies van de tussentijdse en eind-‐metingen en adviseert op basis van de resultaten de aanpassingen in het ontwikkelingsbeleid. Verwachte resultaten en leverbaarheden: § § § § §
Evidence-‐based consulting bestaande uit lerende netwerken. Caseverslagen van 8 organisaties die aan een wetenschappelijke analyse onderworpen zijn, inclusief diepgaande caseanalyse van 1 organisatie. Gevalideerd model voor het herontwerpen en implementeren van een integraal bestuurlijk design. Gevalideerd model voor het ontwikkelen en implementeren van een flankerende programmalijn. Gevalideerd model voor de meting van de impact van een innovatieve arbeidsorganisatie.
Rollen: §
§
§
Flanders Synergy zorgt voor de selectie en algemene organisatie van de case studies op basis van roadshows, de organisatie van de expertpanels en de opleiding van interne senior medewerkers. FS neemt ook de lead in de standaardbegeleiding van de omslag naar een innovatieve arbeidsorganisatie, en verzorgt in samenwerking met AMS de begeleiding mbt de flankerende programmalijn. Tot slot analyseert FS de resultaten in samenwerking met AMS en verwerkt FS de resultaten van het onderzoek tot valoriseerbare ontwerpscenario’s, beslissingboom & methodiek (WP 5). AMS definieert het onderzoeksopzet (kwantitatief – kwalitatief) en integreert deze in het bestaande FS onderzoek (werknemersbevraging, organisatiescan, impactmeting), doet actie-‐ onderzoek op 1 case en en verzorgt in samenwerking met AMS de begeleiding mbt de flankerende programmalijn. AMS analyseert ook mee de resultaten van de cases en van het kwantitatief onderzoek en verwerkt deze tot een valoriseerbare programmalijn (WP 5). Tot slot presenteert en bespreekt AMS de resultaten van het onderzoek in het expertpanel. K.U.Leuven zorgt voor wetenschappelijke ondersteuning & opvolging van de wetenschappelijke onderzoeksopzet.
Mijlpalen § § §
Opzet lerende netwerken met 8 organisaties (maand 8) Start 8 veranderingstrajecten (maand 10) Opleiding van interne senior medwerkers (maand 10)
44
§ § § § § §
8 nulmetingen en organisatiescans afgenomen (maand 10) Introtweedaagse, 12 gemeenschappelijke netwerkmomenten, 12 individuele onderzoeksmomenten (van maand 10 tot 34) Bevraging van medewerkers en leidinggevenden (maand 22) 8 eindmetingen en organisatiescans afgenomen (maand 34) 8 casestudy rapporten (maand 34) 3 tussentijdse & 1 eind-‐expertpanel voor de bespreking van de tussentijdse resultaten, de begeleiding van de implementatie van het flankerend beleid en de validatie van de onderzoeksresultaten.
KPIs §
§ §
8 organisaties hebben significante stappen gezet in het kantelen van hun organisaties weg van het gecentraliseerde functionele organiseren en het uitbouwen van een flankerende programmalijn 295 organisaties (250 in roadshows + 45 in workshops) maken kennis met de bevindingen van de interventie (WP 5) 30 organisatie adviseurs maken kennis met de bevindingen van de interventie (WP 5)
WP nummer:
5
beginmaand:
8
duurtijd:
28
totaal aantal 6.1 mensmaanden:
(maand) Titel :
Kennistransfer en valorisatie
Betrokken partner :
Flanders Synergy
Mensmaanden 5.3
AMS
KUL
0.5
0.3
Doelstellingen: Kennistransfer en valorisatie. WP 5 bundelt alle activiteiten die te maken hebben met kennisverspreiding en -‐implementatie met betrekking tot de activiteiten uit de vier andere werkpakketten. Taken : Taak 1 : Roadshows
Er worden een totaal van zes roadshows georganiseerd met een goede spreiding over de verschillende provincies. Dit zijn lokale events van een twee à drietal uur waarin deelnemers kunnen kennismaken met de ideeën rond het ontwerpen van een integrale besturingsstructuur en implementeren van een flankerende programmalijn. De roadshows worden georganiseerd in maand 8 en op het einde van het project (maand 34 tot 36) en zijn gericht op de doelgroeporganisaties . De roadshows hebben eerst en vooral tot doel de doelgroep te informeren over de inzichten verworven in de verschillende werkpakketten, zijnde: (1) de opties met betrekking tot bestuurlijk design (WP 1); (2) de factoren (binnen drie niveaus van individu, team, en organisatie) die spanning opwekken bij leidinggevenden om hun nieuwe rol op te nemen dan wel helpen faciliteren om dit succesvol in te vullen (WP
45
2); (3) de flankerende programmalijn (WP 3), en (4) de bevindingen van de 8 organisaties die significante stappen hebben gezet in het kantelen van hun organisaties inclusief de flankerende maatregelen (WP 4). Er wordt telkens ingezoomd op de regionale actualiteit en ingespeeld op een herkenbaarheidseffect door middel van getuigenissen van local heroes, dit zijn bedrijven uit de regio die het pad van IAO al zijn ingeslagen. De roadshows worden ook aangegrepen om de diverse projectactiviteiten in de kijker te zetten. Zo hebben ze een sterk ‘aantrekkende’ functie met betrekking tot het genereren van deelnemers aan de interventie (WP 4), workshops en opleiding voor interne en externe organisatieadviseurs (zie taken 2 tot 4). Met de roadshows bereiken we 250 bedrijven of een gemiddelde van 40 tot 50 deelnemers per roadshow. De helft van de roadshows worden in maand 8 georganiseerd. Naar aanleiding van deze roadshows gaan 8 bedrijven aan de slag met de inzichten en instrumenten ontwikkeld in WP 1 tot 3 en participeren 45 deelnemers aan de workshops (zie taak 3). Naar aanleiding van de roadshows georganiseerd op het einde van het project gaan 20 bedrijven en organisatieadviseurs aan de slag met de bestuurlijke ontwerpscenario’s, de methodiek om een bestuurlijk design vorm te geven, de IAO kaart en de flankerende programmalijn. Taak 2 : Opleiding voor interne organisatie adviseurs
Taak 3 : Thematisch workshops
De 8 bedrijven die deelnemen aan de interventie (WP4) duiden elk twee senior medewerkers aan die als interne opleidingsadviseurs fungeren. Zij staan, samen met Flanders Synergy, in voor de standaardbegeleiding van het veranderingstraject naar een innovatieve arbeidsorganisatie (zie WP 4 voor meer details). De senior medewerkers doorlopen een 10-‐daagse opleiding om de nodige kennis en vaardigheden inzake innovatief organiseren te verwerven. Dit is een bestaande opleiding. Op basis van WP1 zal echter een nieuwe module ontwikkeld worden die specifiek ingaat op het ontwerp van de besturingsstructuur op zowel micro-‐ als meso-‐ en macroniveau. Tijdens het project nemen 16 senior medewerkers deel aan de opleiding. Binnen WP 5 wordt een inhoudelijk aanbod ontwikkeld waarin vraagstukken behandeld worden in relatie tot het ontwerpen en implementeren van een bestuurlijk design en flankerende programmalijn. Flanders Synergy en AMS zullen deze werksessies verzorgen. De selectie van de onderwerpen zal gevoed worden vanuit de activiteiten die in het kader van de andere werkpakketten worden ontplooid tijdens de looptijd van het project. De volgende thema’s zien we zelf als mogelijke invalshoek: 1. Wat zijn de mogelijkheden om voor iedereen een plek te vinden in een vereenvoudigde organisatie? 2. Hoe mensen klaarstomen voor een coachende rol? Zowel bedrijven als organisatieadviseurs die interesse hebben om verdere stappen te ondernemen in de richting van een innovatieve arbeidsorganisatie kunnen deelnemen aan de workshops. We voorzien drie workshops van 1 dag waaraan
46
telkens een 15-‐tal personen kunnen deelnemen, en waar telkens een specifiek thema verder uitgediept wordt. Op basis van concrete voorbeelden belichten we een bepaald thema of een bepaalde uitdaging en wordt verkend hoe een antwoord kan geleverd worden op de gestelde uitdaging. Bedoeling is dat de workshops interactief opgezet worden zodat veel aandacht kan worden besteed aan de “meegebrachte” problemen. Dankzij deze benadering zijn de workshops ook een belangrijk dataverzamelingsmoment om problemen uit de praktijk te registreren. Bovendien kunnen in functie van de deelnemende organisaties gezamenlijk de oplossingsmogelijkheden onderzocht worden en wederzijds gestimuleerd worden. Taak 4: Opleiding voor externe organisatie adviseurs
Sinds 2013 bieden AMS en Flanders Synergy in samenwerking een opleiding aan voor senior adviseurs die bedrijven willen begeleiden bij de omslag naar een innovatieve arbeidsorganisatie. Op basis van de kennis ontwikkeld doorheen de verschillende werkpakketten zal een module van één dag ontwikkeld worden die zich specifiek toespitst op het ontwerpen van de besturingsstructuur van micro-‐ tot macroniveau én het implementeren van een flankerende programmalijn. De opleiding wordt minstens 1 keer per jaar aangeboden. We streven ernaar om na afloop van het project over 5 jaar telkens 18 deelnemers te bereiken (of een totaal van 90 deelnemers).
Taak 5: Organisatie-‐ netwerk voor externe organisatie adviseurs
De doelgroep van externe organisatieadviseurs worden naast de opleiding ook bereikt via Flanders Synergy’s organisatienetwerk. Events en andere communicatiekanalen worden aangewend om de organisatieadviseurs in het netwerk te informeren over de inzichten verworven in de verschillende werkpakketten, zijnde: (1) de opties met betrekking tot bestuurlijk design (WP 1); (2) de factoren (binnen drie niveaus van individu, team, en organisatie) die spanning opwekken bij leidinggevenden om hun nieuwe rol op te nemen dan wel helpen faciliteren om dit succesvol in te vullen (WP 2); (3) de flankerende maatregelen (WP 3), en (4) de bevindingen van de 8 organisaties die significante stappen hebben gezet in het kantelen van hun organisaties (WP 4). We streven ernaar dat binnen Flanders Synergy’s netwerk van organisatieadviseurs minstens 10 aan de slag gaan met de bestuurlijke ontwerpscenario’s, de methodiek om een bestuurlijk design vorm te geven, de IAO-‐kaart en de flankerende programmalijn.
Rollen: §
§
Flanders Synergy zorgt voor de algemene organisatie van de roadshows en workshops en neemt de lead in de ontwikkeling van de opleidingsmodules voor interne en externe organisatie adviseurs. Verder neemt FS de disseminatie van de bevindingen en resultaten in hun netwerk van organisatie adviseurs op zich. AMS en KUL participeren in de roadshows en zorgen mee voor de invulling van de thematische workshops. Verder geven ze input voor de ontwikkeling van de opleidingsmodules.
Mijlpalen:
47
§ § § § § §
Eerste reeks roadshows georganiseerd om resultaten van WP 1 tot 3 te verspreiden en organisaties warm te maken om aan de interventie deel te nemen (maand 8) 16 interne organisatieadviseurs worden opgeleid (maand 10) 3 workshops georganiseerd in de periode tussen maand 10 en maand 34 Communicatie naar organisatienetwerk in de periode tussen maand 10 en maand 34 Tweede reeks roadshows georganiseerd om resultaten van WP 1 tot 4 te verspreiden (maand 34 to 36) Opleidingsmodule for externe organisatie adviseurs ontwikkeld (maand 36)
KPIs § §
§ §
§
250 bedrijven bereikt via de roadshows. 8 bedrijven gaan aan de slag met de bestuurlijke ontwerpscenario’s, de methodiek om een bestuurlijk design vorm te geven, de IAO kaart en de flankerende beleidsmaatregelen tijdens het project. We streven ernaar dat na afloop van het project 20 organisaties een gelijkaardig veranderingstraject opstarten. 45 personen getraind in workshops over deelaspecten van het bestuurlijk design en de flankerende programmalijn. 91 (16 in opleiding + 75 in FS netwerk) interne en externe organisatie adviseurs geïnformeerd en/of opgeleid in de methodiek om een bestuurlijk design vorm te geven, de IAO kaart en de flankerende maatregelen. We streven ernaar dat na afloop van het project over een periode van vijf jaar 90 organisatie adviseurs verder opgeleid worden. 10 organisatie adviseurs gaan aan de slag met de bestuurlijke ontwerpscenario’s, de methodiek om een bestuurlijk design vorm te geven, de IAO kaart en de flankerende programmalijn
Figuur 6 geeft het relatief gewicht van de verschillende types projectactiviteiten weer. 44% van de acties die gerealiseerd worden, kunnen getypeerd worden als de concrete implementatie van kennis. Activiteiten die hieronder vallen, keren voornamelijk terug in werkpakket 4 in de vorm van lerende netwerken en individuele organisatiebegeleiding. Met 15% van de acties zetten we in op het combineren van gescheiden kennis. Kennisontwikkeling in dit project gebeurt door beschikbare (wetenschappelijke) kennis te combineren vanuit de moderne socio-‐techniek en leiderschaps-‐ en team literatuur met het oog op het toepasbaar maken van bestaande kennis die momenteel voornamelijk in gefragmenteerde en abstracte vorm beschikbaar is. Met activiteiten zoals het ontwikkelen van de beslissingsboom, de IAO-‐kaart , en de flankerende programmalijn werken we voor ongeveer 30% aan het bundelen en vertalen van kennis en aan kennistransfer. Deze activiteiten lopen over de verschillende werkpakketten heen. Het resterende deel (9%) van de projectactiviteiten wordt besteed aan het uitbouwen van platformen voor kennisuitwisseling en netwerking. Dit gebeurt onder meer in de roadshows, werksessies en Flanders Synergy’s netwerk en situeert zich hoofdzakelijk in werkpakket 5. Figuur 6: Relatief gewicht van de onderscheiden types projectactiviteiten
48
9%
Combineren van gescheiden kennis
15%
Bundelen en vertalen van kennis 15%
Kennistransfer Implementatie van knnis
44% 16%
Platform en netwerking
We zijn ons ervan bewust dat het al dan niet slagen van het project ook samenhangt met risico-‐ factoren die een mogelijk succes kunnen belemmeren. Om die reden willen we aandacht besteden aan het proactief of indien nodig remediërend inspelen op dergelijke risico’s. Het projectontwerp is dusdanig opgesteld dat op elk van deze risicodomeinen een effectieve risicomanagementstrategie ingebed is (zie tabel 4 voor een overzicht van onze risicomanagementaanpak). Toch zullen deze 7 aandachtsgebieden in het verloop van het project systematisch worden opgevolgd. Hiervoor zien we een belangrijke rol weggelegd voor de gebruikersgroep. Tabel 4: Risicoanalyse: anticiperen op mogelijke bedreigingen voor het project
Risico Uitlopen van de planning
Achtergrond van het risico
Risicomanagement-‐strategie
Het werkplan omvat diverse activiteiten (dataverzameling, interne projectcoördinatie, ruime externe communicatie) en richt zich op een omvangrijke doelgroep van Vlaamse organisaties
Om vertragende coördinatieproblemen te vermijden werken we met een beperkt aantal partners in de projectuitvoering. Flanders Synergy behoudt voor alle WPs de verantwoordelijkheid over de timing en de voortgang en is daardoor goed geplaatst om de planning voortdurend te controleren. Bovendien is de synergie tussen de werkpakketten groot, waardoor er bij contingenties op een flexibele manier aan capaciteitsplanning kan gedaan worden binnen het project zonder de resultaatgerichtheid van het project te schaden.
49
Niet behalen van resultaten
Beperkte aantallen deelnemers in de projectactiviteiten
Ontbreken van de nodige mankracht en expertise voor het realiseren van de projectdoelstellingen
Het project beoogt onder meer 295 organisaties te bereiken, sensibiliseren en informeren, waarvan er 28 aan de slag gaan met een veranderingstraject. Verder wordt ook beoogd om een impact te hebben op het werk van 90 adviseurs, en multiplicatorinitiatieven via complementaire projecten en opleidingsinitiatieven te realiseren.
Om de resultaatgerichtheid van het project te bewaken is het noodzakelijk dat er rekening wordt gehouden met de doorlooptijd van IAO-‐implementaties. In veel organisaties is een volgehouden veranderinspanning nodig over meerdere jaren. De beste manier om het risico op het niet halen van resultaten te beheersen is om zoveel mogelijk obstakels en hinderpalen die in de looptijd van een traject opduiken te elimineren. Om die reden kozen we er ook voor om een traject van drie jaar uit te werken voor het project.
Er wordt binnen het project gerekend op deelname van relatief ruime aantallen organisaties (250 organisaties in de roadshows, 45 deelnemers in workshops, 90 adviseurs in opleiding, 40 leidinggevenden in interviews, 8 organisaties die actief deelgenomen hebben aan een collectieve implementatiegroep).
De opbouw van het werkplan is zo dat er wervende communicatie-‐ initiatieven gebeuren in de vorm roadshows, die de bedoeling hebben om deelnemers te rekruteren voor de vervolgactiviteiten. Verdere deelname aan de projectactiviteiten wordt voorts verzekerd door een sterk en aantrekkelijk programma dat gevoed wordt vanuit WP1, WP2, WP3. Bovendien is er sterk op gelet dat prijszetting van de projectactiviteiten geen hinderpaal vormt, vooral voor KMOs. Tenslotte waarborgt de vraaggedrevenheid van het project zelf en ook de complementariteit met andere initiatieven de interesse in ons aanbod.
Bij de ontwikkeling en uitvoering van de projectactiviteiten is er nood aan mature en ervaren mensen die in staat zijn de beloftes van het project in resultaten om te zetten.
Het project wordt uitgevoerd door mensen die een ruime bagage hebben in zowel IAO, leiderschap(sontwikkeling) en kennisontwikkeling. Organisaties die aan de slag gaan
50
in de lerende netwerken worden ondersteund door experten die de theorie achter IAO en leiderschapsonwikkeling goed kennen en tevens voldoende ervaring hebben op het gebied van begeleiden van organisaties in verandering. Bovendien is er in Vlaanderen een groeiende capaciteit aan consultants met de nodige competenties, evenals er in het buitenland, vooral in Nederland, een aanbod van gedegen experten is. Daarnaast is het uiteraard zo dat competentieontwikkeling rond IAO net de uitgesproken ambitie is van het project. Het project is net opgezet om de expertise en mankracht rond IAO en leiderschapsontwikkeling te versterken. Botsende (‘productie’)logica’s van zelfsturing versus standaardisatie
Meer en meer organisaties voelen zich genoodzaakt te redeneren in termen van efficiëntie en standaardisatie van processen, en dit zou botsen met het implementeren van zelfsturende wendbare teams die beter geschikt zijn om creatief en innovatief te werken.
Dit is vanuit sociotechnisch oogpunt een grotendeels fictieve paradox die gebaseerd is op een misverstand zoals het ook een misvatting is dat er per definitie een tegenstelling zou zijn tussen IAO en lean management. De IAO benaderingen zoekt net een goede afstemming tussen organisatiekenmerken en kenmerken van procesdelen. Er dient gestandaardiseerd (‘lean’) gewerkt te worden op procesdelen die weinig variëren en weinig verstoring genereren en er dient tegelijk zelfsturing en multidisciplinair teamwerk geïnstalleerd te worden waar taakafhankelijkheden groot zijn, en waar de kans op verstoringen of variabiliteit in processen hoog is. In zowat alle organisaties komen procesdelen voor van beide soorten. De uitdaging is dus net om deze productielogica’s met elkaar te verzoenen.
51
Het IAO veranderingstraject Weerstand onder leidinggevenden bezorgt de leidinggevenden extra is te sterk om succesvolle uitdagingen en daarbij gepaard verandertrajecten door te voeren gaande spanningen. Van de leidinggevenden wordt verwacht dat ze zowel hun medewerkers enthousiasmeren als zelf proactief meewerken aan een nieuwe organisatiestructuur waarbij hun eigen functie vaak in twijfel getrokken wordt.
Het project biedt een manier aan om onder deze spanningen uit te komen, of ten minste om een pro-‐ actief antwoord te bieden op deze spanningen. Met de instrumenten ontwikkeleld in WP 2 & 3 willen we organisaties ten eerste sensibiliseren omtrent de spanningsvelden voor leidinggevenden betrokken in de kanteling naar een innovatieve organisatie. Verder willen we een flankerend programma ontwikkelen en aanbieden met specifieke aandacht voor de begeleiding van leidinggevenden.
De rigide functionele organisaties die ontworpen zijn om hoge volumes met weinig variatie te produceren staan hoe dan ook onder druk. Het project biedt een manier aan om onder deze druk uit te komen, of ten minste om een in vele opzichte positief antwoord te bieden op deze druk. Het project sluit daarmee aan bij een bredere transitiebeweging in Vlaanderen, en trekt ook uitdrukkelijk mee aan deze transitiebeweging.
Padafhankelijkheid van organisaties is te sterk om succesvolle verandertrajecten door te voeren
Veel organisaties zitten met een lijnstructuur die zich slechts tegen een hoge kostprijs laat omvormen tot een wendbare klantgerichte structuur op socio-‐technische leest.
2.2.4 Valorisatie en projectopvolging De concrete KPI’s die we binnen de tijdspanne van het project willen bereiken staan hoger weergegeven in 2.2.3 Aanpak/Werkplan. Het project mikt echter op de ontwikkeling van instrumenten die ook na afloop van het project een blijvende relevantie en een nog verder groeiend bereik zullen hebben binnen de primaire doelgroep van dit project (i.e., organisaties die hun organisatie willen kantelen naar een innovatieve arbeidsorganisatie). De uiteindelijke impact op vlak van valorisatie zal dus groter zijn dan het rechtstreekse bereik tijdens de projectuitvoering. De valorisatie-‐aanpak is grotendeels opgenomen in een afzonderlijk werkpakket (WP 5). Dit pakket is opgezet om de praktisch toepasbare kennis en instrumenten ontwikkeld doorheen het project toegankelijk te maken voor een ruimere groep van organisaties. Het gaat om roadshows, workshops, opleidingen en disseminatie activiteiten binnen Flanders Synergy’s organisatienewerk. In elk van de vier werkpakketten wordt de kennis geborgd in instrumenten, die vervolgens gebruikt kunnen worden voor de verspreiding van de kennis tot ver buiten en lang na het project. Voor de valorisatie richten we ons zowel tot organisaties als tot consultants en procesbegeleiders die organisaties begeleiden bij de implementatie van een innovatieve arbeidsorganisatie. De resultaten
52
van het project kunnen bovendien waardevol gebruikt worden binnen andere projecten en binnen de basiswerking van Flanders Synergy, meer evengoed in de opleidingen van AMS en KULeuven. Zo zullen de workshops over thema’s die actueel blijven in een standaardformaat binnen Flanders Synergy gebruikt blijven worden en zal de opleidingsmodule voor senior adviseurs onderdeel blijven in toekomstige edities van de opleiding ‘senior consultant innovatieve arbeidsorganisatie’ aangeboden door AMS. Verder zijn er per werkpakket specifieke valorisatie-‐leverbaarheden: − WP 1 (Ontwerpscenario’s voor bestuurlijk design en methodiek om bestuurlijk design vorm te geven): in het kader van de voorziene workshops en opleidingen wordt trainingsmateriaal (slides, oefeningen, simulaties, voorbeelden,…) ontwikkeld rond het ontwerpen en implementeren van een integraal bestuurlijk design. Deze output kan in een brede verscheidenheid van contexten en opleidingsinitiatieven gebruikt worden (in-‐ company training, werkgeversfederaties, collectieve sessies, sectorfondsen, vakorganisaties). Op deze wijze willen we het multiplicatoreffecten genereren in Vlaanderen, die veel verder reiken dan de rechtstreekse contacten in het kader van de projectactiviteiten zelf. − WP 2 (IAO kaart): De visuele voorstelling van “hoe het er aan de andere kant van de brug uitziet” en “wat er met leidinggevenden gebeurt tijdens het oversteken van de brug” zal de basis zijn voor minstens één van de workshops en ingebouwd worden als een onderdeel in de opleiding voor externe opleidingsadviseurs. Dit model zal bovendien met de nodige toelichting in drukvorm worden uitgebracht en verder verspreid worden. − WP 3 & 4 (Standaardpakket met flankerende maatregelen, en optionele pakketten naargelang sector, type organisatie, etc.): Werkpakketten 3 & 4 resulteren in een gedetailleerde beschrijving van het flankerende programma voor alle doelgroepen en fases van het implementatieproces en ondersteunende hulpmiddelen voor de uitvoering van het programma (bijv. Assessments, blauwdruk voor het begeleiden van reflectie-‐ momenten, …). Deze instrumenten kunnen op brede schaal gebruikt worden bij organisatieveranderingen. De verspreiding van de drukwerken en andere ondersteunende hulpmiddelen zal via het netwerk van Flanders Synergy gebeuren. Verder zal de ontwikkelde kennis geborgd worden in de praktijken en methoden van de consultants uit het Flanders Synergy netwerk.
2.2.5 Complementariteit In de eerste plaats is het project complementair aan andere acties en projecten binnen de schoot van Flanders Synergy. De thematiek rond leiderschap is ontstaan op basis van ervaringen met de implementatietrajecten binnen andere projecten. Er zal een verstrengeling en synergy gezocht worden met andere projecten zodanig dat er een spontane doorstroming van ideeën mogelijk is. Dit is mogelijk via de participatie van andere deelnemende bedrijven en organisatieadviseurs in de expert-‐ én gebruikersgroep. Maar ook door de organisatie van de thematische en specifieke workshops worden reeds partiële inzichten naar alle andere projecten gedissemineerd. Op die manier ontstaat er een kruisbestuiving die mogelijks doorheen het project nog verder kan worden verkend en geconcretiseerd.
53
Naast de complementariteit met andere activiteiten en projecten binnen Flanders Synergy bestaat er een complementariteit tussen de moderne sociotechniek en leiderschap enerzijds en andere benaderingen van organisatievraagstukken anderzijds, zoals aangegeven in onderstaande figuur. Figuur 7: Complementariteitsdiagram
Zoals besproken in paragraaf 2.1.4 bouwt het project op wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring in de domeinen van zowel moderne sociotechniek als leiderschap. Het structurele (“de structuur bepaalt leiderschap”) en het psycho-‐dynamische perspectief (“leiderschap bepaalt de structuur”) worden samen geïmplementeerd en onderzocht om tot meer succesvolle veranderingstrajecten te komen. Figuur 7 vat de raakvlakken met verschillende andere relevante vakdomeinen samen. Elk van deze vakdomeinen heeft zijn eigen toegevoegde waarde en kan in een wederzijds versterkende verhouding staan tot de aanpak van het project. Dit complementariteitsdiagram zal richtinggevend zijn bij de uitvoering van het project, omdat het een openheid inbouwt voor waardevolle expertise op diverse andere domeinen. Waar nodig zal dan ook beroep worden gedaan op externe expertise, of zal er doorverwezen worden naar externe deskundigen. In ieder geval zal het complementariteitsdiagram dienen om voortdurend een bewustzijn te houden over de grenzen van de verschillende expertisedomeinen die waarde kunnen toevoegen. De verscheidenheid onder de samenstellende partners (Flanders Synergy, AMS, KULeuven) vormen bijkomende garanties voor het wederzijds versterkend aanwenden van onderscheiden vakgebieden. Vanuit de invalshoek van de moderne socio-‐techniek ligt de unieke focus van het project op het integrale structuurontwerp van productieprocessen (De Sitter, 1994). De benadering gaat in op de structurele organisatie van procesdelen in hun onderlinge samenhang om van daaruit te kijken in
54
welke mate teams de regelcapaciteit hebben om hun eigen procesdeel integraal te beheren. De kern van deze benadering is de verdeling van het werk, en het onderzoeken van alternatieve vormen in deze verdelingsstructuur. Door deze focus op organisatorische arbeidsdeling heeft het project raakvlakken met tal van andere dimensies van bedrijfsvoering. Het project is bijvoorbeeld complementair aan het in de industrie welbekende lean production denken. Lean production is een benadering die zich richt op het systematisch aanpakken van systeemverliezen in productieactiviteiten. Het lean denken spitst zich toe op het categoriseren en systematisch uitzuiveren van operationele activiteiten in een productiecontext. Het op grote schaal toepassen van het lean denken in de industrie heeft zonder twijfel bijgedragen tot een meer systematische benadering van productiviteitsvraagstukken. Er is echter in het ondertussen conventionele lean denken nog een belangrijke onderbelichte schakel, en dat zijn – afgezien van de aandacht voor kwaliteit van de arbeid-‐ de interpersoonlijke en interdepartementale afstemmingsverliezen in productie. Net wat dat laatste betreft is de moderne socio-‐techniek dat dit project schraagt zeer inzichtrijk, op een aanvullende manier ten opzicht van lean production. Ook de complementariteit met Enterprise Resource Planning systemen (ERP) en met andere procestechnologieën is essentieel. Dergelijke technologieën hebben namelijk een belangrijk deel in het vastleggen van samenwerkingsmodaliteiten binnen organisaties. Informatiesystemen laten vaak weinig flexibiliteit toe in het hertoewijzen van taken. Op gelijkaardige wijze kan het gegeven van een bepaalde procestechologie (CNC-‐machines, conveyors, robots,…) in een productieorganisatie ertoe leiden dat het aantal keuzemogelijkheden in het herorganiseren van een werksituatie beknot wordt. Ook al concentreert het project zich niet op de technologische inrichting van industriële processen, toch is het noodzakelijk om technologische keuzes te betrekken in de projectactiviteiten. Vanuit de invalshoek van leiderschap ligt de unieke focus van het project op de nieuwe leiderschapsnormen en –gedragingen die verwacht worden binnen een innovatieve arbeidsorganisatie. Andere persoonsgebonden aspecten, zoals HRM en change management, zijn echter ook relevant voor organisaties die een beweging willen maken richting IAO en zullen een aandachtspunt vormen, hoewel ze op zich geen centrale werkgebieden binnen het project zijn. Onze insteek zit op het niveau van leiderschap en cultuur en niet op het niveau van systemen en processen. Dit neemt uiteraard niet weg dat er nuttige HRM-‐gerelateerde ingrepen kunnen gebeuren die complementair aan, of zelfs zeer nuttig of noodzakelijk kunnen zijn voor IAO-‐implementatie (soft skills training, rekrutering en selectie,…). Binnen de projectwerking zal de nodige aandacht gaan naar deze HRM-‐aspecten, onder meer door de nodige expertise in te schakelen via de procesbegeleiders/consultants. HRM dimensies zullen ook belicht worden in de flankerende programmalijn. Verder is het project op zich niet bedoeld om tools en instrumenten rond verandermanagement te ontwikkelen, al is het ondertussen wellicht duidelijk dat effectief verandermanagement cruciaal is om implementatietrajecten richting IAO te doen slagen. Hierin heeft Flanders Synergy in het verleden relevante ervaring opgebouwd, en kan er bovendien beroep gedaan worden op een ondertussen ruim aanbod van consultants en procesbegeleiders met een goede track record in verandermanagement en appreciative inquiry methodes. Bovendien zijn op de markt tools aanwezig om de bereidheid tot verandering te meten, die bij IAO-‐trajecten een ondersteunende rol kunnen spelen. De Dinamo For Change, bijvoorbeeld is één zo’n ondersteunde tool, die qua opzet en inhoudelijke invulling zeker complementair is voor het bereiken van de veranderdoelstellingen en -‐ etappes zoals deze in het project worden ontwikkeld. Interessant aan deze tool is dat een centrale
55
variabele in de DINAMO net de ‘perceived behavioural control’ is die organisatieleden ervaren bij verandertrajecten (Ajzen, 1991). In de praktijk staat deze theorie voor een participatieve, democratische aanpak in verandermanagement. Die behavioural control is ook een dimensie waarlangs we via de IAO-‐benadering de kwaliteit van de arbeid willen versterken. In deze zin is er sterke complementariteit tussen deze instrumenten en het project.
56
3. Referentielijst Ajzen, I. (1991). The Theory of Planned Behavior, Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 179-‐211. Bligh, M., Pearce, C., & Kohles, J. (2006). The importance of self-‐ and shared leadership in team based knowledge work. A meso-‐level model of leadership dynamics. Journal of managerial psychology, 21(4), 296-‐318. Buckingham. M. & Coffman, C. (1999). First, Break All The Rules: What the World’s Greatest Managers Do Differently. New York: Simon & Schuster. Carson, J.B., Tesluk, P.E. & Marrone, J.A. (2007). Shared leadership in teams: An investigation of antecedent conditions and performance. Academy of Management Journal, 50(5), 1217-‐1234. Chen, G., Kirkman, B.L., Kanfer, R., Allen, D. & Rosen, B. (2007). A multilevel study of leadership, empowerment, and performance in teams. Journal of Applied Psychology, 92(2), 331-‐346. Collins, J. (2001). Good to great: why some companies make the leap… and others don’t. New York: Harper Collins. Day, D., Harrison, M., & Halpin, S. (2009). An integrative approach to leader development. Connecting adult development, identity and expertise. New York: Routledge. Delarue A. (2009). Teamwerk: de stress getemd? Een onderzoek naar het effect van organisatieontwerp en teamwerk op het welbevinden van werknemers. Leuven: Acco De Sitter U. (1994), Synergetisch produceren. Human Resources Mobilisation in de productie: een inleiding in de structuurbouw. Assen: Van Gorcum. Edmondson, A. C. (2012). Teaming: How organizations learn, innovate, and compete in the knowledge economy. San Francisco: Jossey-‐Bass. Hackman, J. R., & Wageman, R. (2005). A theory of team coaching. Academy of Management Review, 30, 269–287. Heller, F. (2004). Action research and research action: a family of methods. In C. Cassell, & G. Symon (Eds.), Essential guide to qualitative methods in organization research (pp. 349-‐360). Thousand Oaks: Sage. Herrero, L. (2008). Viral change: the alternative to slow, painful and unsuccessful management of change in organisations. Beaconsfield: meetingminds. Judge, T. A. & Piccolo, R.F. (2004). Transformational and transactional leadership: A meta-‐analytic test of their relative validity. Journal of Applied Psychology, 89(5), 755-‐768. Kuipers, H., van Amelsvoort, P. & Kramer E.-‐H. (2010). Het nieuwe organiseren. Alternatieven voor de bureaucratie. Leuven: Acco. Laloux, F. (2014). Reinventing organisations. Brussel: Nelson Parker. Lencioni, P. (2002). Overcoming the five dysfunctions of a team. San Fransisco: Jossey-‐Bass. Manz, C. C. & Sims, H. P., Jr. (1987). Leading workers to lead themselves: The external leadership of selfmanaging work teams. Administrative Science Quarterly, 32, 106–130. Marichal, K. & Segers, J. (2013). De leider in de Spiegel. Leuven: Acco. Morgeson, F. P. (2005). The external leadership of selfmanaging teams: Intervening in the context of novel and disruptive events. Journal of Applied Psychology, 90: 497–508. Pearce, C., & Conger, J. (2003). Shared leadership: reframing the hows and whys of leadership. Thousand oaks: Sage publications. Pearce, C., Manz, C., & Sims, H. (2013). Share, don’t take the lead. Charlotte: IAP.
57
Pearce. C & Sims, H. P. (2002). The relative influence of vertical vs. shared leadership on the longitudinal effectiveness of change management teams. Group Dynamics: Theory, Research, and Practice, 6(2): 172–197. Raelin, J., (2010). The leaderful fieldbook. Boston: Davies-‐Black. Smith, M.E. (2002). Success rates for different types of organizational change. Performance Improvement, 41(1), 26-‐33. Snyder, S. (2013). Leadership and the art of constructive struggle. San Fransisco: Berrett-‐Koehler Publishers. Srivastava, A., Bartol, K. M., & Locke, E. A. (2006). Empowering leadership in management teams: Effects on knowledge sharing, efficacy, and performance. Academy of Management Journal, 49(6), 1239-‐1251. Van Amelsvoort, P., & Scholtes, G. (2003). Zelfsturende teams. Ontwerpen, invoeren en begeleiden. Vlijmen: ST-‐groep. Van der Zwaan, A., & Molleman, E. (1998). Self-‐organizing groups: conditions and constraints in a sociotechnical perspective. The Netherlands International Journal of Manpower, 19(5), 301-‐318 Van Hootegem G., van Amelsvoort P., Van Beek G. en Huys R. (2008). Anders organiseren en beter werken. Leuven: Acco. Van Jaarsveld, J., & van Amelsvoort, P. (2005). Een aanpak voor het invoeren van zelfsturende teams. Vlijmen: ST-‐groep. Van Velsor, E., & Drath, W. (2006). Constructive-‐developmental coaching. In S. Ting & P. Scisco (Eds.), The CCL handbook of coaching: a guide for the leader coach (pp. 312-‐343). San Fransisco: Jossey-‐ Bass. Wassenaar, C. L., & Pearce, C. L. (2012). The Nature of Leadership. In D. V. Day & J. Antonakis (Eds.), The Nature of Leadership, 2nd ed. Thousand Oaks, CA : Sage. Wilber, K. (1997). An integral theory of consciousness. Journal of consciousness studies, 4(1), 71-‐92. Yukl, G.A. (2002). Leadership in Organizations. Englewood Cliffs: Prentice Hall. Zhang, X., & Bartol, K. M. (2010). Linking empowering leadership and employee creativity: The influence of psychological empowerment, intrinsic motivation, and creative process engagement. Academy of Management Journal, 53(1), 107-‐128.
58