NA HET 1963-1965 HUWELIJK VAN SINGAPORE EN MALEISIË Een evaluatie van hun economische en sociale ontwikkeling, vijftig jaar later
Universiteit van Amsterdam Masterscriptie Geschiedenis – Nieuwste Geschiedenis Auteur
Frans Stoelinga BA studentnummer 5693942 Begeleiders Dr. Marjolein C. ’t Hart en Dr. Thomas J. Lindblad Datum 30-03-2012
Inhoudsopgave
Inleiding
3
DEEL EEN – Geschiedenis en cultuur 1.
Twee historische episodes en Aziatische volksverhuizingen
1.1 1.2 1.3
Kolonisten: Portugezen, Nederlanders en Britten Overheersing, tweede helft negentiende eeuw Migraties
8 13 14
2.
1963-1965; botsing van politieke en culturele verschillen
18
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Aanloop naar een fusie De schuldvraag Politieke ambiguïteit Etnisch antagonisme Onderlinge afhankelijkheid
18 20 23 25 29
DEEL TWEE – Economie en cultuur 3.
Invloed van cultuur op economische ontwikkeling
31
3.1 3.2
Corruptie in Singapore en Maleisië Positieve discriminatie van het Maleise volksdeel
33 38
4.
Economische en sociale ijkpunten
43
4.1 4.2 4.3 4.4
De ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) na 1960 De relatie van de Human Development Index tot het BBP Het ongelijke verdelen van inkomen De ijkpunten nader gewaardeerd
44 49 52 55
Conclusie
61
Literatuurlijst
64
Bronnen-, kranten-, websites- en kaartenverantwoording
68
Kerncijfers Singapore en Maleisië
70
Tabel 1
71
2
Inleiding
‘De relevante vraag voor historici en anderen die geïnteresseerd zijn in het vraagstuk van arm en rijk is waarom en hoe maatschappijen erin slagen uit de armoede te ontsnappen.’ 1 Deze zinsnede uit het boek van historicus Roel van der Veen vereenvoudigt de essentie van deze scriptie. In het navolgende onderzoek worden twee voormalige Britse buurkoloniën Singapore en Maleisië, die geografisch tot één regio behoren en eeuwen elkaars economische en culturele geschiedenis deelden, in hun traject van ontsnappen uit armoede geëvalueerd. Het zou te eenvoudig zijn om wat economisch bereikt werd naast elkaar te zetten en een conclusie te trekken. Dan wordt voorbij gegaan aan het feit dat het stadstaatje Singapore, nagenoeg zonder enig agrarisch achterland, begin jaren zestig van de vorige eeuw een betere kans had om sneller de moderniteit te bereiken dan het op landbouw gerichte Maleisië. De locatie van Singapore als belangrijkste stapelhaven voor ZuidoostAzië was voor deze transitie van strategisch belang. Ontwikkelingstheorieën bevestigen dat de daaruit ontstane industrialisatie en export-led-growth phase gunstiger was voor landen als Singapore dan voor landen met een proportioneel belangrijke agrarische sector zoals Maleisië. 2 De Maleise aandacht bleef in die zestiger jaren vooralsnog gericht op het continueren van de traditionele levensstijl en het verbeteren van de levensstandaard in de armere rurale landbouwgebieden; de druk om snel te industrialiseren was nog niet aanwezig. Vandaar dat het analyseren van economische gebeurtenissen alleen niet het thema van deze scriptie is: er zijn meer en belangrijkere ontwikkelingswaardes dan alleen economische. Deze scriptie bestudeert de menselijke vooruitgang en de complexe relatie tussen inkomen en welvaart in twee Aziatische landen. In het verlengde daarvan is de onderzoeksvraag: wie van de twee naties Singapore of Maleisië, in dualisme met economische groei, gaf haar sociale progressie evenzoveel gestalte? Wie van de twee landen heeft in de afgelopen vijftig jaar, door beïnvloeding van zowel zijn economische als
1
Roel van der Veen, Waarom Azië rijk en machtig wordt (Amsterdam 2010) 5. Hla Myint, ‘The “classical theory” of international trade in the perspective of economic development’, in The Economic Journal, 68, 270, (1958) 317-333. Richard E. Caves, ‘Export-led growth and the new economic history’, in: Jagdish N. Bhagwati, e.a., (ed.), Trade, balance of payments and growth: papers in international economics in honor of Charles P. Kindleberger (Amsterdam 1971) 403-443. P.T. Bauer, ‘Remembrance of studies past: retracing first steps’, in: Gerald M. Meier en Dudley Seers (ed.), Pioneers in development (New York 1984) 27-44. Alan B. Mountjoy, Industrialization and under-developed countries (Londen 1963).
2
3
sociale processen, het nationale welzijnsniveau, de kwaliteit van het leven voor haar bewoners, structureel het beste bestierd en naar een hoger sjabloon gebracht? Wetenschappers zijn vrij stellig over de langetermijn correlatie tussen het niveau van inkomen, groei, armoede en standaard ontwikkelingsindicatoren zoals kindersterfte, geletterdheid en levensverwachting die de kwaliteit van leven meten. Dat is niet verwonderlijk omdat bewoners van meer ontwikkelde landen over het algemeen rijker, gezonder en beter geschoold zijn dan armere landen. 3 Daar staan beweringen tegenover dat veranderingen in economische groei in met name armere landen de laatste decennia in veel mindere mate in directe relatie staan met bijvoorbeeld verbeteringen in gezondheid en onderwijs. Door technische ontwikkelingen en veranderingen in maatschappelijke structuren kunnen veel landen tegenwoordig, ondanks hun lage inkomenspositie, op laatstgenoemde terreinen sneller een significant gewin behalen dan vroeger, toen landen die rijker werden de enige waren die zich kostbare investeringen in gezondheidszorg en onderwijs konden permitteren. 4 De insteek van deze scriptie is door onderzoek en beoordeling van belangrijke parameters de economische groei van Singapore en Maleisië sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw in relatie te brengen met veranderingen in human development of wat nu in een stap verder, human progress wordt genoemd. 5 Alhoewel andere significante momenten als dekolonisatie en onafhankelijkheid al eerder na de Tweede Wereldoorlog plaats hadden gevonden, richt het perspectief van dit onderzoek zich specifiek op de realisatie van de Federatie van Maleisië op 16 september 1963, toen Singapore en Maleisië, inclusief de gebiedsdelen Sabah en Sarawak op het eiland Borneo, voor hun ontwikkeling en groei besloten om samen één natie te vormen en het weer uiteen vallen van dezelfde Federatie op 9 augustus 1965. 6 Gezien beider relatieve 3
‘From 48 to 58 per cent of the intercountry variance in poverty incidence can be explained by per capita GNP alone’: Romeo M. Bautista, Development policy in East Asia; economic growth and poverty alleviation (Singapore 1992) 12. Jose L. Tongzon, The economies of Southeast Asia: before and after the crisis (Cheltenham 2002) 17-18. 4 United Nations Development Programme (UNDP), Human Development Report 2010, Overview, 4, 46-47. 5 ‘Human development is the expansion of people’s freedoms to live long, healthy and creative lives; to advance other goals they have reason to value; and to engage actively in shaping development equitably and sustainably on a shared planet. People are both the beneficiaries and the drivers of human development, as individuals and in groups.’ Ibidem. ‘Human progress is a new culture-centered paradigm of development: (…) a movement toward economic development and material well-being, social-economic equity, and political democracy.’ Lawrence E. Harrison en Samuel P. Huntington (ed.), Culture matters: how values shape human progress (New York 2000) xv. 6 De vroegere Maleise sultanaten hadden voor en na de onafhankelijkheid in 1957 meerdere namen en behelsden diverse gebieden. Bijvoorbeeld: het Maleise Schiereiland, British Malaya, dat inclusief het eiland Singapore was, The Federation of Malaya en De Federatie van Maleisië. Deze laatste naam refereert aan het samengaan van Singapore, Maleisië en de Borneose staten Sabah en Sarawak tussen 1963-1965. In de Maleise taal wordt dit schiereiland Penandjung Melayu genoemd en door de Chinese bevolking benoemt als
4
armoede begin zestiger jaren en elkaars economische afhankelijkheid was dit samengaan vrij logisch, evenwel vanuit de eigen bevolking niet een diep gewortelde wens. Het was een actie van politieke leiders, die met gematigd enthousiasme en de nodige scepsis begroet werd. De koloniale machthebbers waren in 1963 zo goed als verdwenen en het streven van beide landen naar eigen democratische instituties en moderniteit zou door het vormen van één natie betere kansen krijgen. Armoede en angst dat Singapore naar de communistische kant zou overhellen en een acute militaire dreiging vanuit Indonesië en de Filippijnen, waren nog eens twee redenen waarom beide landen samen snel sterk wilden worden. Men zou gretig gebruik gaan maken van elkaars pluspunten: Maleisië met haar natuurlijke hulpbronnen die de commercie en wereldhaven van Singapore voor haar in- en export goed kon blijven gebruiken. Anderzijds was Singapore ervan overtuigd dat het slechts kon overleven met een extra groot achterland, een grotere thuismarkt. Het liep uiteindelijk allemaal anders. Rondom deze alliantie zouden politieke ambiguïteit en etnisch antagonisme een onuitwisbare, onomkeerbare, traumatische en controversiële rol in de verdere ontwikkeling van beide landen gaan spelen. Binnen drieëntwintig maanden werd de alliantie opgezegd en vanaf 1965 moesten Singapore en Maleisië zelfstandig verder waarbij belangrijke wederzijdse affiniteiten teniet gingen. De dienstverlening van Singapore werd door Maleisië gaandeweg aan de kant gezet. Maleisië ging haar eigen havens uitbouwen en kon daardoor de im- en export meer naar eigen hand gaan zetten. Singapore herbouwde de eigen luchtvaartmaatschappij, zoals Maleisië dat ook ging doen. Maleisië creëerde haar eigen aandelenbeurs en andere financiële centra, net als Singapore. De een-op-een inwisselbaarheid van elkaars munteenheden werd opgeheven. Beide landen vormden hun eigen defensie en wetenschappelijke kennis verbrokkelde toen het verspreid werd ondergebracht in eigen nationale instituten. Daarnaast versterkte de scheiding de negatieve verhoudingen en gevoelens tussen de Chinese en Maleise bevolkingsgroepen in beide landen. Deze tendentieuze relatie tussen de twee etnische groeperingen was gegroeid door jarenlange onevenwichtige economische ontwikkeling, gecultiveerd door de Britse overheersing en versterkt door de Japanse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze factoren hadden een zekere mate van apartheid, van raciale segregatie geformaliseerd. 7 Nu, tussen 1963 en 1965, polariseerden
Ma-La-Yu. Tegenwoordig heet het land Maleisië, inclusief het oostelijk deel op Borneo, wat in deze scriptie aangehouden wordt. 7 Albert Lau verwijst naar de door Groot-Brittannië opgestelde verklaring voor de Maleise onafhankelijkheid: ‘the formal terms of the 1957 Constitution of independent Malaya thus gave the preponderance of political power to the Malays by granting them citizenship on a more liberal basis than other communities. Article 153
5
de nieuwe leiders de verschillen nog eens overmatig, wat tot vervreemding en angst leidde, met in Singapore in 1964 etnisch getinte opstanden, waar doden zijn gevallen. De twee nieuwe landen met ten opzichte van elkaar nog duidelijker uitgesproken antipathieën, moesten in 1965 op weg met hun eigen ‘natuurlijk pakket’, gedragen door gescheiden instituties met eigen politieke doelstellingen, om zich zo te gaan verweren tegen bedreigingen in hun bestaan. Rondom dit sleutelmoment, deze periode van waterscheiding tussen Singapore en Maleisië, woonde en werkte ik vijf jaar in beide landen. Mijn onderzoek naar wie ‘het het beste deed’ reikt allereerst een platform van geschiedenis aan, bedoeld als een tocht naar een aha-Erlebnis. Dit eerste deel van de scriptie helpt bij het herkennen van de couleur locale en van het koloniale tijdvak dat ongebreidelde volksverhuizingen inzette met aperte demografische composities tot gevolg. Het tweede hoofdstuk is geheel gewijd aan de aspecten van het mislukte huwelijk tussen de twee naties. Het debat over de voor- en achterkant van het schisma, over de onredelijkheid van wensen en eisen, over de contradicties en controversies, de etnische vooroordelen of statistische factoren, wordt middels een historiografische aanpak geserveerd. Het einde van dit eerste deel van de scriptie geeft al een redelijk inzicht in de contrasterende culturen van de bevolkingsgroepen in beide landen. 8 Het tweede deel probeert de parameter cultuur in een matrixdriehoek met economie en sociale ontwikkelingen te plaatsen. Eerst wordt middels twee mondiale maar eveneens uitgesproken Aziatische fenomenen de invloed van cultuur op economische en sociale groei binnen het concept van deze scriptie gebracht. Na de scheiding van Maleisië ging Singapore namelijk zijn industriële weg geleid door een strakke, dirigistische aanpak. Vanaf eind vijftiger jaren van de vorige eeuw was het al begonnen zeer resoluut alle vormen van corruptie aan te pakken, wat duidelijkheid gaf richting eigen bevolking en ook bij de toekomstige investeerders als betrouwbaar overkwam. Maleisië had geen politiek leiderschap dat het effectief verminderen of uitroeien van corruptie in zijn vaandel had staan. Echter, na grootschalige etnische rellen in 1969 met duizenden doden, ging de Maleise regering haar doelen met een volledig andere aanpak proberen te bereiken. Het Maleise volksdeel dat, in vergelijking met de Chinese bevolking vrij arm was gebleven maar politiek de meerderheid had, kreeg een politieke beleidslijn van positieve etnische
[of the Malaya Constitution] also assures Malays of ‘special privileges’ in respect to education, position in the public service, and the issuance of business permits and licenses’. Albert Lau, A moment of anguish: Singapore in Malaysia and the politics of disengagement (Singapore 1998) 6. 8 Cultuur: ‘the values, attitudes, beliefs, orientations, and underlying assumptions prevalent among people in society.’ Harrison, Culture matters, xv.
6
discriminatie toebedeeld. Om de economische ongelijkwaardigheid, met armoede van de Maleise groep als consequentie, uit te bannen werden eenzijdige voorkeursregelingen gecreëerd, waarmee de politiek de welvaart binnen het land ging herverdelen. Deze specifieke cultuurfragmenten van corruptie en etnische discriminatie eisen, net zoals de koloniale geschiedenis, de migratie en de periode 1963-1965, een deel van de huidige werkelijkheid op. De ontknoping zit in het vierde hoofdstuk waar de financieel-economische en de sociale welvaart die tot en met vandaag bereikt is gespiegeld wordt aan ongelijkheid. Om meerdere redenen wordt het onderzoek daardoor verassend. Op de eerste plaats omdat de beschikbaarheid, omvattendheid en betrouwbaarheid van statistische gegevens toenemen en daarmee de mogelijkheid ontstaat om maatschappelijke ontwikkelingen beter in beeld te brengen. De oorzaak hiervan ligt met name bij de social reporting van internationale en supranationale instituties als de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en Transparency International. Maar vooral van het United Nations Human Development Programme (UNHDP), dat een doorbraak in de berichtgeving hebben gecreëerd met betere technieken en een hoge mate van betrouwbaarheid om staten en de gevolgen van hun politiek beter inzichtelijk te maken en te beoordelen. Daardoor kan deze masterscriptie een poging ondernemen om een uitspraak te doen over het door beide regeringen gevoerde economische en sociale beleid en trachten een mogelijke hernieuwde poging van beide landen om toch een eenheid te vormen, enige realiteitswaarde te geven. Hiermee bedoel ik een lans te breken voor hernieuwde samenwerkingsgesprekken; het zoeken naar een antwoord op de vraag op welke manier een federatie van Singapore en Maleisië misschien wel een kans tot slagen heeft.
7
DEEL EEN – Geschiedenis en cultuur 1.
Twee historische episodes en Aziatische volksverhuizingen
1.1
Kolonisten: Portugezen, Nederlanders en Britten
Niet Singapore, maar de stad Malakka was vanouds de belangrijkste stad en haven voor de scheepvaart tussen de Grote en de Indische Oceaan, druk bezocht door kooplui uit China, India, Arabië en Indonesië. 9 Vanaf 1510, toen de Portugezen Malakka veroverden, tot het einde van de achttiende eeuw werd de strategische zeestraat tussen Sumatra en Maleisië, de Straat van Malakka, stuivertje wisselend beheerd door Portugezen, Nederlanders en Britten die volop handel dreven met zowel de Oost als de West. Vanuit deze centrale positie controleerden de overheersers alle goederenbewegingen en met hun oorlogsbodems in de directe omgeving, konden zij doorgaande schepen gebruik laten maken van de geboden bescherming tegen piraterij. Naast beschermgelden leverde dit mercantilisme veel tol- en belastinggelden op en inkomsten uit de overslaghandel in de stad Malakka zelf. De sterk monopolistische politiek in Azië van de Nederlandse Verenigde OostIndische Compagnie (VOC) was in het tweede gedeelte van de achttiende eeuw een doorn in de ogen van een groep Britse handelaars, country traders. Met name voor de winstgevend opium- en tinhandel hadden zij een vaste havenplaats en entrepôt in de buurt van het schiereiland Maleisië en de stad Malakka nodig. Deze vrije particuliere handelaren, die formeel niet met de British East India Company (EIC) verbonden waren, vestigden zich in eerste instantie voor de zuidkust van Maleisië, op het eiland Bintan met de haven Riau (kaart 1). Vanuit Malakka zag de VOC de concurrentie van Riau met lede ogen aan, maar met strijd en geluk werd eiland en stadje in 1784 op de Britten veroverd. De handel aldaar kwam grotendeels tot stilstand, wat deze handelaren in 1786 ertoe bracht zich op een andere plek te vestigen, nu op het eiland Penang aan de westkust van Maleisië. Nadat ook Penang niet bleek te worden wat men zich ervan voorstelde, sluit in 1819 Thomas Stamford Raffles een verdrag met een dubieuze vazal van het in Zuid-Maleisië gelegen sultanaat Johore, om de Britse vlag op het eiland Singapore te mogen plaatsen en er een
9
Tegenwoordig wordt deze stad in Maleisië Melaka genoemd. Gedurende de Nederlandse koloniale periode geschreven als ‘Malakka’ en ‘Malacca’ in de Britse periode. Moslims refereren naar deze stad als ‘Mulaqua’. In deze scriptie zal de conceptie ‘Malakka’ gebruikt worden.
8
faktorij te vestigen à raison van acht duizend Spaanse dollars per jaar. 10 Het eiland Singapore was een heuvel met daaromheen veel droog land, onderaan het schiereiland Maleisië, naast een rivierdelta, met drinkbaar water en diep zeewater tot vlak aan de kust. Geografisch een aantrekkelijke plek langs de belangrijkste doorvoer- en handelsweg tussen meerder continenten. KAART 1
Bron: kaartenverantwoording.
Deze interpretatie van de geschiedenis over het stichten van het nietige eilandje Singapore, werd geschreven door Dianne Lewis. 11 Zij staat achter de stelling dat het achteraf gebleken fortuinlijke stichten van Singapore niet zozeer het resultaat was van een bewust zoeken naar een nieuwe Britse lokale handelsplek in de Maleise archipel, maar dat het zijn oorsprong had gevonden in het gedram van voornoemde particuliere Britse
10
Faktorij: warenhuis, entrepôt en kantoor van een Westers handelshuis in het buitenland. Spaanse dollars: Ernest C.T. Chew, ‘The foundation of a British settlement’, in: Ernest C.T. Chew en Edwin Lee (eds.), A history of Singapore (Singapore 1991) 36-40, aldaar 36. 11 Dianne Lewis, ‘British policy in the Straits of Malacca to 1819 and the collapse of the traditional Malay state structure’, in: Brook Barrington (ed.), Empires, imperialism and Southeast Asia: essays in honour of Nicholas Tarling (Clayton 1997) 11-24, aldaar 18.
9
handelaren. Volgens de formele geschiedschrijving was de Britse en EIC politiek er slechts op gericht een vrije doorgang door de Straat van Malakka te handhaven, waar de VOC met zijn vestigingen in Malakka en Batavia geen obstakel kon worden. 12 Feitelijk was het territoriaal gewin van het eiland Singapore verboden. Van der Veen schrijft over deze annexatiepolitiek: Van instemming [van regeringen in de West-Europese hoofdsteden] was geen sprake, maar het leek ook weinig zin te hebben om te proberen dit proces tegen te houden. Stilzwijgend werd daarom vrijwel steeds de uitbreiding van het onder controle gebrachte grondbezit in Azië geaccepteerd, zodat een geleidelijke overgang ontstond van een informeel naar een formeel kolonialisme. 13
Het Londense dagblad The Times zette een maand na het stichten van Singapore de toon: Singapore moest dienen als een ‘fulcrum for the support of our Eastern and China trade, and from whence we can extend our commercial views and speculations’. 14 De politieke consternatie in Groot-Brittannië over het optreden van Raffles was snel verdwenen. De handelsfunctie van Malakka kwam tot stilstand; de beschermende slotmuur rondom het fort werd door de Britten afgebroken en veel Chinese families trokken met hun kapitaal en netwerk naar Singapore. Onder Brits gezag ontwikkelde het eiland zich snel tot de nieuwe centrale Aziatische overslaghaven, waar Europese schepen, Chinese jonken en Indonesische prauwen honderden producten haalden en brachten. Wapens werden in- en uitgevoerd net zoals tin, koper, lood en ijzer. Textiel in allerlei uitvoeringen werden geruild voor koffie, thee, rubber en porselein. De gigantische groei van het aantal inwoners en goederen bracht kunst en drank, slaven, prostituees en koelies. Door zijn centrale ligging tussen India en China kon Singapore vanaf 1819 direct het grote belang van de distributie van opium op zich nemen. Opium was niet alleen een genotsmiddel; in Azië werd opium ook als een vorm van kapitaal gebruikt dat als goederensoort middels een dagprijs genoteerd stond. Het staatsmonopolie tot het uitgeven van opiumconcessies om gezuiverd opium te mogen verkopen leverde de Britse autoriteit vanaf de eerste dagen van Singapore’s bestaan tot in de twintigste eeuw, 40 tot 60 procent van haar inkomsten op. 15 Voor de Maleise bevolking werd de negentiende eeuw een verlies van alle politieke en economische macht in en ten zuiden van de Straat van Malakka. De Maleise sultan en de elite van Johore zagen achteraf dat het verkwanselen van het eiland Singapore aan de 12
Formeel beschreven in de Freedom of Navigation Act, de clausule in het verdrag van de vrede van Parijs na het beëindigen van de vierde Engels-Nederlandse Oorlog in 1784. 13 Van der Veen, Waarom Azië rijk en machtig wordt, 82. 14 The Times (Londen), 7 september 1819, 2. 15 C. A. Trocki, Opium and empire: Chinese society in colonial Singapore, 1800-1910 (New York 1990) 50.
10
Britse machthebbers hen een tragedie opleverde. Ook de Nederlanders bleven in de Maleise gebieden met lege handen achter. Er werd nog wel gefulmineerd dat het allemaal juridisch niet klopte, maar de Britse politiek kon andere wegen bewandelen: ‘a great power can sometimes be persuaded to turn a blind eye to irregularities of a legal nature when the interests of its citizens appear to be at stake’. 16 Bij het Verdrag van Londen in 1824 werd de havenstad Malakka weer teruggegeven aan de Britse regering en uit reciprociteit kregen de Nederlanders alle Indonesische eilanden toegewezen. Pas in 1867 werd Singapore direct onder het bestuur van de Britse regering gesteld en was het niet meer ondergeschikt aan het EIC gouvernement in India. Het tijdperk van Britse imperialisme in het gehele Maleise gebied ten noorden van de vrijhaven Singapore werd eveneens ingeluid door het historische ankerpunt 1867. De Britten moesten zich militair nog steeds sterk maken tegen de piraterij in de wateren rond Singapore en de Straat van Malakka. Daarnaast was de tinmijnbouw sterk in opkomst, met een fors groeiende allochtone Chinese populatie. De in deze tinmijnen werkende nietgeïntegreerde Chinezen accepteerden slechts alleen hun eigen leiders en aanverwante geheime genootschappen. Dat leverde forse problemen op tussen grote groepen Chinezen in de tinmijnen en de lokale aristocratische Maleise autoriteiten. Maar ook de commerciële belangen van het Chinese netwerk in Singapore werden door deze ‘oorlogjes’ geschaad. De Britse autoriteit werd daarom meervoudig verzocht om tussenbeide te komen, waardoor de rust ter land en ter zee kon terugkeren. Deze bemoeienissen van Groot-Brittannië hadden tot gevolg dat in 1867 de eerste formele inlijving van Singapore en stukken van Maleis grondgebied plaatsvond, bekend als de Straits Settlements (kaart 2). De Britse aanwezigheid en militaire macht was in staat op indringende toon relaties met sultans, handelaren en mijnbouwers aan te gaan. Er was nauwelijks sprake van geforceerde annexatie, noch werd de heersende macht vervangen. Tegen het einde van de negentiende eeuw intervenieerden de Britten in meer Maleise sultanaten, die stuk voor stuk formeel onder Britse ‘bescherming’ gezet werden. In 1896 waren de Federated Malay States gevormd; drie van de resterende vier Unfederated Malay States werden in 1909 vanuit Siamees eigendom naar Brits betuur overgeheveld. Het laatste Maleise bolwerk, het sultanaat van Johore, werd aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog onder Britse jurisdictie geplaatst. In 1914 hadden alle Maleise sultanaten een Britse General Advisor geaccepteerd; een kleine honderd jaar na Singapore was ook
16
Lewis, ‘British policy in the Straits of Malacca’, 32.
11
Maleisië een volledige kolonie van Groot-Brittannië. De overheersing, zoals in de navolgende paragraaf nader gedefinieerd, was compleet. Voorafgaande aan de periode van wereldomvattende tin- en rubberexporten, vóór 1850, was het schiereiland Maleisië een vrij onbeduidend gebied dat in de internationale handel geen grote rol speelde. Tachtig jaar later, rond 1930, was hetzelfde Maleisië het Britse koloniale gebied met de grootste revenuen. 17
KAART 2
Bron: kaartenverantwoording.
17
Maleisië en Singapore in 1922; de Unfederated Malay States in blauw, de Federated Malay States in geel en de British Straits Settlements in rode kleur.
12
1.2
Overheersing, tweede helft negentiende eeuw
De termen kolonialisme en imperialisme werden tijdens de voorgaande geschiedenis van de Maleise annexatie door elkaar heen gebruikt. Beide termen hebben veel controversie en confusie opgeleverd, alhoewel men het veelal met elkaar eens was dat beide vormen van overheersing in Azië dezelfde fenomenen en consequenties vertoonden. Handel werd in beide terminologieën gedreven onder de dekmantel van militaire macht, vaak door onderdrukking van de lokale bevolking, waarbij landbouwgoederen in arbeidsintensieve omgevingen geproduceerd en met hoge winst verkocht werden in landen met een minder hoge arbeidsproductiviteit. Materieel gingen de volkeren van de veroverde landen er slechts langzaam op vooruit. Volgens O’Connor, die met sociale bewogenheid over kolonialisme, imperialisme en kapitalisme geschreven heeft, gaat imperialisme over: monopolistic privileges and preferences, plunder of raw materials, seizure of territory, enslavement of local peoples, nationalism, racism, militarism - all of these phenomena have been closely identified with imperialism. 18
Historicus Nicholas Tarling, gespecialiseerd in het beschrijven van buitenlandse bemoeienissen in veel Zuidoost Aziatische landen, is ook behept een duidelijke invulling te geven aan het woord imperialisme. Volgens hem refereert het woord koloniseren aan de klassieke Grieks/Romeins invulling: het in gebruik nemen van andere gebieden uit hoofde van sociaaleconomische overwegingen. Volgens Tarling had imperialisme met nationale en vooral met internationale politiek te maken. Imperialisme richtte zich op het formeren van een staat binnen een wereldpolitieke economische relatie. In colonial territories governments had engaged in some of the state-building they pursued in the metropolis, building infrastructure, promoting ‘development’, offering a limited amount of Western education. 19
Groot-Brittannië zocht vanaf 1850, net zoals zoveel andere Europese landen, de Verenigde Staten en Japan, een ‘herinrichting’ van haar buitenlandse economische activiteiten. Deze nieuwe commerciële en industriële aspiraties in de Aziatische kolonies werd voorafgegaan door de Industriële Revolutie die een honger naar kapitaal en grondstoffen en een ommekeer in de goederenstromen teweegbracht. Europa, met GrootBrittannië voorop, kon nu massaal goederen produceren met als gevolg dat men buiten de eigen thuismarkt op zoek moest naar nieuwe grotere afzetmarkten elders. Het Suezkanaal, 18
James O’Connor, ‘The meaning of economic imperialism’, in: Robert I. Rhodes (ed.) Imperialism and underdevelopment: a reader (New York 1970) 101-150, aldaar 101, 107. 19 Nicholas Tarling, Imperialism in Southeast Asia: ‘a fleeting, passing phase’ (Londen 2001) 95.
13
geopend in 1869, maar ook de ontwikkeling van wetenschap en techniek in de Westerse wereld (de telegraaf, het stoomschip, de trein en opkomende vraag naar rubber, olie en tin), gaf een geweldige boost aan deze omgekeerde beweging. De historicus Wesseling schrijft over de negentiende eeuw als ‘Europa’s koloniale eeuw’, waar het bezitten van landen naast economische ook politiek-strategische overwegingen en nationale prestige een rol speelden. 20 Met China, dat een onuitputtelijke bron van arbeidskrachten had voor deze snel opkomende Aziatische markten, werden door de imperiale mogendheden vanaf 1860 internationale verdragen en arbeidscontracten afgesloten waardoor de ‘handel in koelies’ geformaliseerd en gelegaliseerd werd. Vóór het jaar 1860 waren de Chinese emigranten merendeels onafhankelijk en op eigen kosten naar de diverse landen gegaan. 21 Deze uitleg over de imperialistische invalshoek is van belang alvorens in de komende paragraaf volksverhuizingen aan de orde komen, enerzijds ontstaan door economische en sociale wanorde in diverse Aziatische gebieden, die anderzijds als consequentie in de Maleise regio binnen twee generaties twee aperte naties deed ontstaan en wanorde creëerde.
1.3
Migraties
Een belangrijk fenomeen in de geschiedenis van Azië was de aanhoudende verhuizing van grote groepen mensen die op meer of minder vrijwillige basis ‘in den vreemde’ gingen werken en wonen. 22 Een van de kenmerken van de massale migratiestromen richting Singapore en Maleisië in de negentiende en twintigste eeuw was het denkbeeld dat de migranten hun verblijf in het migrantenland maar tijdelijk zouden bestendigen en uiteindelijk weer naar hun oorspronkelijke huis en vaderland terug zouden keren. De autochtone Maleise bevolking ging er niet vanuit dat de immigranten zouden blijven, waardoor mogelijkerwijze de bestaande demografische en culturele balans verstoord kon raken. Tot na de Tweede Wereldoorlog bleef ook de politieke interesse van de merendeels Chinese landverhuizers gericht op het oorspronkelijke moederland; van enig nationalisme voor het migratieland was nauwelijks sprake. De migratie vertoonde ook nog een ander belangrijk facet: het gros van de (Chinese) immigranten vestigde zich in de steden en 20
H.L. Wesseling, Europa’s koloniale eeuw: de koloniale rijken in de negentiende eeuw, 1815-1919 (Amsterdam 2003) Titelpagina. 21 ‘Some historians (...) tend to call this period: ‘the imperialism of free trade’ and other have again a different view’. Tarling, Imperialism in Southeast Asia, 13. 22 Hiermee wordt niet de commerciële slavenhandel bedoeld, die in Azië eveneens welig tierde.
14
minder op het platteland, met als toekomstig gevolg, dat door deze tweedeling de Maleise landbouwgebieden relatief armelijk zouden achterblijven. In Singapore ontwikkelde de demografische situatie zich anders. De immigranten troffen een bijna geheel leeg eiland aan waar veel en goedkope handarbeiders nodig waren om de groeiende centrale overslagfunctie goed uit te blijven voeren. Het eiland, drie keer de omvang van het Nederlandse eiland Texel, was feitelijk net groot genoeg voor de bouw van één stad. Toen de Britse vlag in 1819 geplant werd, had Singapore minder dan duizend inwoners, onder wie enige honderden Chinezen en een gelijk aantal Maleiërs. De overige bewoners waren vissers, zeenomaden (annex piraten) die oorspronkelijk van Borneo, Celebes en Sumatra kwamen. 23 Geopolitiek werd het stadje vrij snel een Brits-Chinese enclave binnen een Maleise omgeving waar vooral migranten uit Zuid-China en gebieden rondom Singapore naartoe trokken. Werk, vrijhandel en de Britse wetgeving boden aantrekkelijke kansen op vooruitgang en brachten fysieke rust in een roerige regio. In 1824, vijf jaar na Raffles’ aankoop van het eiland Singapore, bij de eerste volkstelling, waren er bijna 11.000 bewoners, waarvan de Maleise groep de grootste gemeenschap vormde. De Chinezen kwamen op de tweede plaats met daarnaast 1.500 Buginezen, 756 Indiërs, 74 Europeanen, 16 Armeniërs en 15 Arabieren. 24 De hongersnood, rebellieën en pestuitbraken in China tussen 1846 en 1878, met meer dan 40 miljoen doden, doen wederom tienduizenden de sprong richting Singapore wagen. 25 In 1849, dertig jaar na de stichting, bij een totale bevolking van circa 60.000 personen, werden ruim 12.000 Maleiërs geteld, 2.000 Buginezen en circa 30.000 Chinezen. 26 Al in 1867 bestond de bevolking van Singapore (met 25.000 inwoners) voor 65 procent uit Chinezen. 27 Deze aanwas bleef doorgaan: lage lonen, ziektes, armoede en andere ellende elders brachten alleen al in het jaar 1880 meer dan 50.000 Chinezen ertoe zich in Singapore te melden. 28 De Indiase bevolkingsgroep in Singapore maakte eind negentiende eeuw circa 10 procent van de bevolking uit en was uitgegroeid tot de tweede grootste gemeenschap met 13.000 personen. De groep bestond uit handelaren, ongeschoolde arbeiders, soldaten en
23
C.M. Turnbull, A History of Singapore, 1819–1975 (Kuala Lumpur 1977) 5. Ibidem, 29. 25 A.M. Ta Chen, Chinese migrations, with special reference to labor conditions (Washington 1923) 6. 26 Carl A Trocki, Prince of pirates: the temenggongs and the development of Johor and Singapore 1784-1885 (Singapore 1979) 87. 27 Turnbull, A History of Singapore, 36. 28 R.S. Milne en Diane K. Mauzy, Singapore, the legacy of Lee Kuan Yew (Oxford 1990) 102-103. 24
15
hun gevolg en een groot aantal dwangarbeiders, Indiase gevangenen, die in het vervolg op hun veroordeling in India het stadstaatje Singapore versneld moesten helpen opbouwen. 29 De navolgende twee voorbeelden van migratiegolven typeren de situatie in Maleisië. Het eiland Penang was in 1670 volgens Portugese bronnen van de Spaanse Dominicaan Navarrete nog onbewoond en ook in 1750 woonde er nagenoeg niemand dan een handvol vissers. 30 Echter, rond 1830, ten tijde van de EIC, werd het eiland bevolkt door zo’n 40.000 personen, waarvan 9.000 Chinezen. In 1858 was de bevolking tot 58.000 inwoners gegroeid, waarvan 24.000 van Chinese origine. Het tweede voorbeeld komt uit de Larut vallei in het sultanaat Perak van Noord-Maleisië. Daar was rond 1850 het aantal Chinese inwoners nihil. Met name vanwege de tinmijnbouw en andere beginnende economische ontwikkelingen groeide rond 1870 de Chinese populatie naar 40.000. 31 Met andere woorden: toen na 1870 de grote influx van Chinese migranten in Maleisië begon, had de Chinese gemeenschap zich reeds zeer solide gevestigd. 32 Per 1911 waren in Maleisië exact 694.970 Chinezen woonachtig, die meer dan 30 procent van de totale bevolking uitmaakten, de autochtone Maleise bevolkingsgroep was al sinds 1835 teruggevallen van 84 naar 53 procent en de Indiase groep steeg van 3 naar 10 procent. 33 In 1921 was er een ruwe balans in de demografie van autochtone bevolking en migranten: in dat jaar had het Maleise volksdeel 48 procent van de totale bevolking, de Chinezen 29.4 procent en Indiërs en Pakistani 15.1 procent. Met andere woorden, de autochtone Maleise bevolking was op dat moment bijna door de migratie in meerderheid ingehaald. 34 Chinese contractarbeiders voorzagen de tinindustrie van mankracht en voor de rubberplantages en het zware werk aan wegen en spoorwegconstructies kwamen Tamils uit 29
Turnbull, A History of Singapore, 37. Vergelijkbaar met de formele regulering eind negentiende eeuw van Chineze arbeidskrachten werd de ‘invoer’ van arbeidskrachten uit India in 1907 door de Indian Immigration Committee gefaciliteerd. 30 Donald F. Lach en Edwin J. van Kley, Asia in the making of Europe: volume III, a century of advance, book three: Southeast Asia (Chicago 1993) 1120. 31 B. Ross-Larson, ‘Social and political setting’, in: K. Young, Willem C.F. Bussink en P. Hassan (ed.), Malaysia: growth and equity in a multiracial society (Baltimore 1980) 12. 32 John R. Clammer, ‘The ambiguity of identity: ethnicity maintenance and change among the Straits Chinese community of Malaysia and Singapore’, in Occasional Paper no. 54/Institute of Southeast Asian Studies (1979) 1-19, aldaar 4. 33 J. Ee, ‘Chinese migration to Singapore, 1896-1941’, in Journal of Southeast Asian History, 2, (1984) 3352, aldaar 41. John H. Drabble, An Economic History of Malaysia, c. 1800-1990: The transition to modern economic growth (Londen 2000) 90. 34 De Straits Settlements (Singapore, Penang en Malakka) functioneerden als een soort migratiedepot, als doorvoerhaven voor vele Zuidoost Aziatische bestemmingen. Tussen 1881 en 1915 kwamen daar uit China gemiddelde per jaar 170.000 migranten aan. Deze groep groeide zodanig dat begin twintigste eeuw in de steden van de Straits Settlements het percentage Chinese inwoners ten opzichte van andere bevolkingsgroepen tot boven de vijftig procent uitsteeg; er waren toen meer Chinezen in die steden woonachtig dan de oorspronkelijke bevolking. Ta Chen, Chinese Migrations, 82, 84-85. James V. Jesudason, Ethnicity and the economy: The state, Chinese business, and multinationals in Malaysia (Oxford 1989) 29.
16
Brits-India. In 1890 kwam 90 procent van de overheidsinkomsten van Maleisië vanuit Chinese economische activiteiten. 35 De consequentie was dat in de periode 1931 tot 1935 85 procent van de arbeiders in de tinindustrie Chinezen waren en dat 97 procent van de rijstboeren op de sawa’s van Maleise origine was, terwijl 68 procent van de arbeiders op de Maleise rubberplantages oorspronkelijk uit India kwamen. 36 Drie etnische gemeenschappen - Maleis, Chinees en Indiaas – die gekenmerkt werden door differentiatie in werkgelegenheid en bijgevolg in locatie van woon- en werkplek. Door taalbarrières en elke groep met zijn eigen religie, sterk gescheiden door woon- en werkomgeving met bovendien de veronderstelling van het tijdelijke aspect van hun aanwezigheid, bleven Chinese en Indiase immigranten op ferme afstand van enige assimilatie of een gemeenschappelijke cultuur. Anderzijds hielpen de aristocratische en elitaire machtsblokken van Maleise sultanstaatjes niet sterk mee aan een gemeenschappelijk nationaal gevoel. Binnen de Maleise groep was er wel een soort van superioriteitsgevoel, maar de bevolkingsgroep was qua bevolkingsaantal numeriek niet groot genoeg en economisch de zwakste. Er was sprake van enige vrijwillige terugkeer en geforceerde repatriëringen; het aantal Chinezen dat de Straits Settlements sinds 1880 verliet is echter niet groter geweest dan 25 tot 30 procent. 37 Dat bleef zo tot na de Eerste Wereldoorlog. Daarna veranderd de politieke situatie in het moederland zich zodanig dat de meeste Chinezen helemaal geen overdadige haast meer toonden om naar (communistisch) China, hun land van herkomst, terug te gaan. In de tijdsperiode na 1945 was er in China De Grote Sprong Voorwaarts. Tussen 1962 en 1985 vielen daarbij vanwege honger, folteringen en executies meer dan 45 miljoen doden. Met andere woorden: vanaf het begin van de negentiende eeuw kwamen de Chinezen, maar ook de Indiërs, vanuit alle Aziatische windhoeken, vaak als tijdelijke contractarbeiders, maar bleven uiteindelijk toch voorgoed. Door Britse, Maleise noch Singaporese autoriteit was vooralsnog enige actie ondernomen om migranten een integraal deel van één nationale bevolking te laten worden. Na de Tweede Wereldoorlog ontstaan daardoor in Maleisië politieke problemen tussen de islamitische meerderheid, een etnisch Chinese bovenklasse en een minderheid van Indiase komaf. Ook met buurkolonie Singapore, voor 75 procent Chinees, maar ook met de overige etnische groepen binnen zijn bevolking wil het nog niet vlotten en er komt disharmonie op grote schaal. 35
Drabble, An Economic History of Malaysia, 97. Lian Kwen Fee, ‘The political and economic marginalization of Tamils in Malaysia’, in: Lian Kwen Fee (ed.), Race, ethnicity, and the state in Malaysia and Singapore (Leiden 2006) 121-144, aldaar 121. 37 Ta Chen, Chinese Migrations, 84. 36
17
2.
1963-1965; botsing van politieke en culturele verschillen
De indrukwekkende migratiestromen vanaf begin negentiende eeuw zijn voor Maleisië en Singapore van wezenlijk belang geweest voor hun latere groei, welvaart en welzijn. Beide landen werden door een instroom van honderdduizenden nieuwe inwoners als het ware door een demografische wig getroffen. Waardoor niet één, maar binnen elke staat minimaal twee landen ontstonden met uitgesproken niet-compatibele bevolkingsgroepen. Singapore was vanaf 1819 een volkomen nieuw land geworden, met een overwegend Chinese invalshoek. Daarnaast bleef Maleisië, om de eigen identiteit te bewaren, zich vrij krampachtig aan zijn Maleise roots vasthouden. Als de Tweede Wereldoorlog het nationalisme in- en het kolonialisme uitluidt, komen beide landen opnieuw in een ingewikkelde maalstroom terecht. Militaire dreigingen, politieke veranderingen en economische achteruitgang typeren een periode waarbij nieuwe wegen ingeslagen moeten worden. Maar, voor beide landen zou deze nieuwe tijdsrichting wel eens kunnen leiden tot het uitkomen van een sprookje, tot een alliantie, een huwelijk. Sinds 1945 werd er al met het idee gespeeld dat de som meer zou zijn dan de twee delen tezamen. Pogingen tot samengaan waren niet verwonderlijk: het was een rehabilitatie van wat oorspronkelijk was geweest. Anderzijds hadden de gevolgen van de migratie, de onderlinge affiniteit nogal negatief beïnvloed. Er waren maar drieëntwintig maanden nodig om achter de waarheid te komen. De fusie had maar weinig hoogtijdagen, waardoor het huwelijk snel door een scheiding strandde. Het moment van een mogelijk compromis was voorbij, twee paradigma’s ontstonden uit wat voorheen als één doel was opgezet.
2.1
Aanloop naar een fusie
Wie van de twee landen was het meest gespind om zich met de ander te verenigen? Was het Maleisië dat de noodzaak tot één federatie met Singapore hoog in het vaandel had, of was het Singapore dat het pad van toenadering het eerste had opgezocht? Feitelijk had de Britse regering al in 1946 een scheiding van de twee gekoloniseerde territoria geïnitieerd. Deze tweedeling werd formeel bevestigd bij de onafhankelijkheid van Maleisië in 1957 en in 1959 toen Singapore een volledig intern zelfbestuur kreeg. Vanuit diverse bronnen is bekend dat in diezelfde jaren vijftig al druk geconfereerd werd om de oude situatie van vóór 1819 te reconstrueren. In 1955 was er sprake van toenadering tussen de toenmalige 18
'onderkoningen' van Singapore en Maleisië, respectievelijk David Marshall en Tengku Abdul Rahman: Initially Tunku Abdul Rahman was prepared to consider incorporating Singapore into a confederation as a single state unit, but this was unacceptable to Singapore leaders, and discussion between Marshall and Tunku Abdul Rahman in December 1955 produced no agreements. 38
Met name uit de hoek van de regering van Singapore werd vaak publiekelijk het verlangen tot fuseren geuit: - De eerste president van Singapore, Yusof bin Ishak, verklaarde in 1955 dat ‘the future of Singapore lies ultimately in re-uniting with the Federation of Malaya as a state in an independent country’. 39 - Voor de secretaris van Singapore’s People's Action Party (PAP) Rajaratnan was in 1959 een gemeenschappelijke natie 'a historical necessity’.40 - De eerste minister president van Singapore Lee Kuan Yew waarschuwde dat ‘without this economic base [the Federation], Singapore would not survive'. 41 - zoals ook Singapore’s minister voor financiën Goh Keng Swee als commentaar gaf dat 'Whatever we do, (…) major changes in our economy are only possible if Singapore and the Federation are integrated as one economy. The political reason for merger has a strong economic basis.' 42
Echter: 'despite this policy of reconciliation, talks held with Federation leaders in 1960 to discuss the possibilities of a pan-Malayan common market bore no fruit'. 43 Voorgaande uitspraken uit het kamp van Singapore legden het belang van de alliantie binnen een economisch verband. Een andere variant is de opstelling dat door samen te gaan met Singapore, Maleisië een grotere veiligheid om zich heen kon bouwen, waardoor het de communistische activiteiten binnen Singapore beïnvloedden kon. Mohd. Noordin Sopiee, legt de nadruk op deze ‘veiligheidsvariant’, ontstaan uit angst voor rebellie en communisme. 44 Volgens Sopiee sloeg dit aspect van veiligheid ook op de noordelijke Borneogebieden, waar terroristische infiltraties een van de redenen waren om deze landen binnen de Federatie van Maleisië op te nemen. Veiligheidsoverwegingen lagen begin zestiger jaren van de vorige eeuw ook na aan het hart van de Britse regering. Misschien met de veiligheid als basis heeft de Britse regering de Maleise Tengku overtuigd om vervolgens op 27 mei 1961 formeel de intentie tot alliantie bekend te maken, waarna: 38
Turnbull, A History of Singapore, 273-274. The Straits Times, 19 augustus 1956. 40 Singapore Bulletin, juli 1959, 9. 41 The Socialist Solution: an Analyses of Current Political Forces in Singapore, in Singapore Ministry of Culture (1960) 8. 42 Turnbull, A History of Singapore, 274. 43 Ibidem. 44 Mohd. Noordin Sopiee, From Malayan union to Singapore separation: Political unification in the Malaysian region 1945-65 (Kuala Lumpur 1974) 125. 39
19
the principle of merger was approved at a regional conference of the Commonwealth Parliamentary Association held in Singapore (...) and an agreement in principle was announced after the prime ministers of Singapore and Malaya conferred the following month. 45
De 'bruiloft' tussen Singapore en Maleisië, twee jaren later, ging proberen drie uitersten tot een harmonieus geheel te smeden. Allereerst moesten drie economieën met duidelijk verschillende ontwikkelingsniveaus samengevoegd worden. Singapore was een havenstad met een open economie, die in 1963 bijna 40 procent groter was dan die van Maleisië. Maleisië had in die zestiger jaren een relatief geavanceerde resource-economie, zonder overmatige nadruk op industrialisatie. Beide naties werden nu verbonden met de economisch en sociaal vrij laag ontwikkelde Borneostaten Sabah en Sarawak, die een sterke economische stimulans van hun lidmaatschap van de Federatie verwachtten. 46 Op de tweede plaats was de bevolking van Singapore in meerderheid van Chinese oorsprong, terwijl in Maleisië, afgezien van meerdere etnische groepen nog een andere zaak een belangrijke rol speelde. De Chinese bevolkingsgroep aldaar had grotendeels de economie in handen en het Maleise deel van de bevolking was min of meer van grotere groei en welvaart uitgesloten. Maar diezelfde Maleise bevolkingsgroep, regeerde wel de politiek. Met als consequentie dat, eufemistisch gezegd, de Chinese materiële rijkdom vaak ‘verbazing en jaloezie’ opleverde onder de minder begunstigde Maleise bevolkingsgroep. Op de derde en misschien belangrijkste plaats had zich in 1963 uit de hierboven genoemde twee achilleshielen een politiek ontwikkeld, die overhaast, tegenstrijdig en niet met één stem sprak.
2.2
De schuldvraag
De creatie van de Federatie van Maleisië had dermate veel politieke, economische en etnische problematiek, dat ook elk eenduidig debat hierover ontbreekt. Bij het analyseren van de stand van de literatuur over dit onderwerp kan wel een indeling gemaakt worden met minimaal vier invalshoeken. Op de eerste plaats het debat van lokale auteurs dat vaak ongenuanceerd de visies van de nationale politiek volgt en prijst. Een goed voorbeeld is de discours vanuit de University of Singapore waar in de twintigste eeuw een ongedeeld front 45
Neil Joseph Ryan, The making of modern Malaysia and Singapore: a history from earliest times to 1966 (Oxford 1969) 262, 280. 46 1962 BBP/jaar per capita: Maleisië $ 800, Singapore $ 1.300, Sarawak $ 550, Sabah $ 700. Report on the Economic Aspects of Malaysia by a Missions of the I.B.R.D (the Reuff Report 2), in Government Printer, (Kuala Lumpur 1963) 26.
20
de plaatselijke politiek in veel facetten ondersteunt. De terminologie zoals bijvoorbeeld gebruikt in A History of Singapore van Ernest C.T. Chew en Edwin Lee is een aubade op Singapore’s verwezenlijkingen in de twintigste eeuw. Ook de boeken van Cheng Siok Hwa, Peter S.C. Chen, Albert Lau en Alex Josey behoren tot deze groep van auteurs. De literatuur vanuit de Maleise universitaire hoek in dezelfde periode, zoals van Stephen Chee, Rajah Rasiah en Mohd. Noordin Sopiee doet eveneens vrij subjectief aan. 47 In beide landen was er feitelijk jarenlang geen ruimte voor mensen noch meningen die niet in het systeem pasten. Een tweede vorm van debat over de alliantie komt vanuit het buitenland, waar een grotere mate van genuanceerdheid en openhartigheid mogelijk is. Vanuit Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Hong Kong en Australië gaan veel auteurs in de tweede helft van de twintigste eeuw de strijd aan met de autoriteit en autocratie van de politiek van Singapore en Maleisië. De leidraad voor deze richting is de in het Westen ontwikkelde nieuwe democratiseringsgevoelens en sociale waardes. Als enige van tientallen auteurs kunnen Joseph B. Tamney, Michael D. Barr, R.S. Milne, maar ook James V. Jesudason en Nancy McHenry-Fletcher genoemd worden. 48 Een derde stroming is overwegend economisch van geluid. Onder anderen T.H. Silcock, Edmund Terence Gomez, David Lim, K.S. Jomo en Jose L. Tongzon relateren hun visies over groei en Singapore/Maleisië voornamelijk aan het BBP en wagen zich slechts sporadisch op glad ijs door inhoudelijk een kijkje te nemen in de verrichtingen van de twee landen op sociaal niveau. 49 De vierde groep is te benoemen als ‘met nieuw elan en vrijdenkend’. In de eenentwintigste eeuw denken zij vanuit een globaliserende wereld, waarbij het beste van verschillende landen overgenomen en ingepast wordt in de eigen 47
Ernest C.T. Chew, ‘The foundation of a British Settlement’, 36-40. Cheng Siok-Hwa, ‘Economic change in Singapore, 1945-1977’, in Southeast Asian Journal of Social Science, 7, 1-2 (1979) 81-113. Peter S.C. Chen, ‘Singapore’s development strategies: A model for rapid growth’ in: Peter S.C. Chen (ed.), Singapore development policies and trends (Singapore 1983). Lau, A Moment of Anguish. Alex Josey, Lee Kuan Yew, the crucial years (Singapore 1968). Stephen Chee, ‘Malaysia and Singapore: The Political economy of multiracial development’, in Asian Survey, 14, 2, A Survey of Asia in Part II (1974), 183-191. Rajah Rasiah, ‘Class, ethnicity and economic development in Malaysia’, in: Garry Rodan, et all., (eds.), The political economy of South-East Asia: an introduction (Melbourne 1997). Sopiee, From Malayan Union to Singapore Separation. 48 Joseph B. Tamney, The struggle over Singapore’s soul: Western modernization and Asian culture (New York, 1996). Michael D. Barr en Zlatko Skrbiš, Constructing Singapore: Elitism, ethnicity and the nationbuilding project (Kopenhagen 2008). Jesudason, Ethnicity and the Economy. Nancy McHenry Fletcher, The separation of Singapore from Malaysia (Ithaca 1969). Milne, R.S., ‘Singapore’s Exit from Malaysia: The Consequences of Ambiguity’ in Asian Survey, 6, 3, (1966). Milne, Singapore, the legacy of Lee Kuan Yew. 49 T.H. Silcock (ed.) Readings in Malayan Economics (Singapore 1961). Edmund Terence Gomez (ed.), Political business in East Asia. (London 2002). Edmund Terence Gomez en K.S. Jomo, Malaysia’s political economy: Politics, patronage and profits (Cambridge 1997). David Lim (ed.), Readings on Malaysian Economic development (Londen 1975). Tongzon, The economies of Southeast Asia).
21
filosofie. Door het noemen van man en paard zetten zij vaker ongebreideld de heersende problematiek tentoon, waarbij de politiek ter verantwoording wordt geroepen. 50 Wat zijn de belangrijkste controverses als de fusie en scheiding van Singapore en Maleisië ter discussie komen? Op wat voor manier geven auteurs, deelnemers en getuigen gestalte aan de actuele situaties aan deze en gene zijde van het conflict? Michael D. Barr provoceert nogal met zijn specifiek 'persoonlijke variant'. Hij is ervan overtuigd dat de leidende politici aan beide kanten, maar met name Lee Kuan Yew als minister-president van Singapore, verantwoordelijk waren voor de scheiding: the events of 1963-65, which culminated in Singapore’s separation from Malaysia are still contested, but it appears that they were substantially a clash of temperaments and worldviews, with consequent misunderstandings among the key players. 51
Meerdere Britse auteurs gaan uit van institutionalized racism; de constructie en negatieve perceptie van etnische identiteiten is volgens hen al ten tijde van het kolonialisme begonnen. Het Britse koloniale beleid (1786-1957/1959) had een segregatiepatroon afgedwongen met superieure en inferieure entiteiten, een multiculturele samenleving met een etnische indeling, die de relatie tussen Chinese en Maleise bevolkingsdelen tot in de huidige moderne maatschappijen van Maleisië en Singapore beïnvloed heeft. 52 Het falen van de alliantie wordt in dit verband indirect als een erfenis van dit Britse beleid gezien. 53 Ook John Clammer legt de nadruk van het mislukken van de Federatie van Maleisië bij deze Britse koloniale en imperiale hegemonie. In 1948, bij de oprichting van de Federation of Malaya, begunstigde het Britse bestuur voornamelijk het Maleise deel van de bevolking, door hen het eigendom van de Maleise grond toe te wijzen. Clammer geeft toe dat ‘the Colonial regime achieved a certain degree of integration, but in doing so created many paradoxical features of the situation which prevent assimilation’. 54 Ook Lau, zoals reeds aangehaald in de Inleiding, verwijst naar deze Maleise bevoorrechte positie als oorzakelijk voor het mislukken van het samengaan van de twee betrokken 50
Ishita Dhamani, Income inequality in Singapore: Consequences and policy options (Singapore 2008). Patrick Keith, Ousted! (Singapore 2005). Edwin Lee, Singapore: the unexpected nation (Singapore 2008). William K.M. Lee, ‘The poor in Singapore: issues and options’, in Journal of Contemporary Asia 31:1 (2001) 57-70. Shireen-Mardziah Hashim, Income inequality and poverty in Malaysia (Langham 1997). Lian, Kwen Fee, ‘The Political and Economic Marginalization of Tamils in Malaysia’, in: Lian Kwen Fee (ed.), Race, Ethnicity, and the State in Malaysia and Singapore (Leiden 2006) 121-144. 51 Barr, Constructing Singapor, 29. 52 A.J. Stockwell, ‘The White man’s burden and brown humanity: Colonialism and ethnicity in British Malaya’, in Southeast Asian Journal of Social Science 10 (1), 44-68, aldaar 55. 53 Amarjit Kaur, ‘The case of Malaysia’, in: Colin Mackerras (ed.) Eastern Asia: an introductory history (French Forest 2000) 352. 54 J. R. Clammer, ‘Overseas Chinese assimilation and resinification: A Malaysian case study’, in Southeast Asian Journal of Social Science, 3, 2, 1975, 15-32, aldaar 17.
22
landen. 55 Gomez en Jomo verwoordden dat de Britse imperiale politiek niet alleen de etnische samenstelling van de bevolking inluidde, maar deze vervolgens ook onomkeerbaar maakte: British colonialism contributed to the ethnically heterogeneous population by allowing, even encouraging, Chinese, and Javanese immigration, and organizing Indian immigrants to work in the nascent public and plantation sectors, resulting in a close identification between race and economic function. 56
Vervolgens zien deze auteurs dat de voortzetting van deze ‘identiteitsbevestiging’ plaats vindt binnen de politieke Maleise Bumiputra-ideologie, met haar eenzijdige speciale voorkeuren, een soort positieve etnische discriminatie (zie pagina 38). 57 In de komende paragrafen worden twee facetten die de scheiding beïnvloed hebben nader onderzocht: het falen van overheidspolitiek om de juiste processen in werking te zetten en de problematiek rond de etniciteit. 58
2.3
Politieke ambiguïteit
Bij de start van de fusie in 1963 was er volgens Robert Stephen Milne een 'ambiguity of the terms of Singapore’s entry into Malaysia’. 59 Bij de onderhandelingen in de maanden die de fusie voorafgingen waren vele kwesties niet goed geregeld, met als gevolg dat ze daarna omstreden bleven. Een van de primaire belangen van Singapore was het samen met de regering van Maleisië oprichten van een gemeenschappelijke thuismarkt inclusief Oosten West-Maleisië. Alhoewel een overeenkomst werd ondertekend, is in de twee jaren daarna geen lay-out van een gemeenschappelijke markt opgezet met name omdat ook Maleisië zijn eigen industriële ambities had. Deze issue verergerde dusdanig dat zelfs twee weken voor de scheiding in 1965 Lee Kuan Yew nog fulmineerde, 'and if the common market is not set-up as laid down in the Malaysia Agreement, then Malaysia is meaningless’, aldus The Straits Times.60 Talloze politici van de twee partnergebieden ruzieden voor en tijdens de fusie bij het zoeken naar een modus vivendi: hoe om te gaan met de verdeling van de fiscale
55
Lau, A Moment of Anguish, 6. Gomez, Malaysia’s Political Economy, 10. 57 Bumiputra: Maleis voor ‘zonen van eigen bodem', ‘oorspronkelijke bevolking’. Bedoeld voor het Maleise deel van de bevolking, aan wie de grond als een historisch geboorterecht toebehoort. Autochtoon. 58 Etniciteit: de representatie van ideologie en cultuur. 59 Milne, ‘Singapore’s Exit from Malaysia, 175. 60 The Straits Times, 22 juli 1965. 56
23
inkomsten en waar zou het geld terecht moeten komen? Elk land van de Federatie bleef voor zijn eigen belangen staan, bleef alleen zijn eigen ontwikkeling en welvaart steunen. Waar moesten de pionierindustrieën opgezet worden en hoe verder te gaan met de industrialisatie? Dit was wederom van lokaal belang om zich sneller dan de ander te kunnen ontwikkelen. Hoe verder te gaan met de federale begroting van 1965, over het sluiten van de Bank of China in Singapore (voor Maleisië was dit de openbare link van Singapore met het communisme), over investeringsperikelen en andere financiële zaken in Oost-Maleisië, de zogenaamde Borneo-lening, net zoals over de controle van radio en televisie (inzetbaar voor massamedia en propaganda). Deze machtsstrijd noemt Milne ‘constitutionele verschillen’, die niet vooraf geregeld en wederzijds geaccepteerd waren. Deze onverkwikkelijkheden, ‘quickly degenerated into a political feud’ volgens Nancy McHenry Fletcher. 61 Haar historische monografie uit 1969 is de eerste substantiële studie en weergave van de ontwikkeling tussen 1963 en 1965, gebaseerd op toen nieuw geopende documenten. Volgens haar is de politieke dubbelzinnigheid ook voortgekomen uit internationale acties zoals de oorlogsdreiging van de Indonesische president Soekarno richting de Federatie van Maleisië (Konfrontasi) en zijn eis voor een referendum in de Borneostaten. Als het Indonesië zou gelukken om het eiland Borneo met geweld aan zijn eigen archipel te binden, dan was Singapore gedoemd om uit de voorgenomen fusie te verdwijnen. Lee Kuan Yew ‘envision[ed] his tiny island state drowned in a Malay sea’. 62 Het geschil over het aantal parlementszetels per land kan ook ondergebracht worden in de categorie van voortijdig niet opgeloste problemen. De PAP in Singapore had toegestemd in het krijgen van slechts vijftien van de 159 zetels in het Federale Parlement. Alleen al op basis van de getalsterkte van het aantal inwoners had Singapore zich minstens voor 25 zetels moeten kwalificeren; nu was het eiland vanaf de start politiek geïsoleerd. Vandaar ook het besluit van Singapore’s PAP om bij de lokale verkiezingen in Maleisië van 1964 campagne te gaan voeren en bijkantoren op te zetten in de belangrijkste Maleise steden. Op 3 maart 1964 schreef The Straits Times dat de PAP geen intentie had ‘of being cornered like a rat in Singapore’ maar politiek strijdvaardig Maleisië wilde binnengaan. Lau noemt deze inbreuk als ‘crossing the Rubicon’, een van Singapore’s politieke zeer vermetele daden. 63 Deze actie moet ook gezien worden binnen het kader van de uitdaging voor Singapore om het politieke systeem in Maleisië met dito dominantie en daaruit
61
McHenry Fletcher, The Separation of Singapore, 23. Ibidem, 27. 63 Lau, A Moment of Anguish, 91. 62
24
voortvloeiende speciale privileges voor het Maleisië bevolkingsdeel te ondermijnen. Singapore probeerde op basis van gelijkheid ‘to start a social revolution in Malaysia to break down the communal walls in this country’. 64 Die revolutie lukte: de daarop volgende repercussie en inbreuk in de politieke arena van Singapore door Maleisië leidde in juli 1964 tot grootschalig geweld; er vielen in Singapore in tien dagen van ongeregeldheden vierendertig doden en er werden 500 gewonden en 1700 arrestanten gemeld. 65
2.4
Etnisch antagonisme
‘The conflict and the split itself are incomprehensible without a consideration of the most explosive and perhaps the most basic factor involved - that of race.’ McHenry Fletcher bevestigt dat gedurende de voorbereiding en de drieëntwintig maanden van de alliantie elk economisch, politiek of ideologisch onderwerp verward werd in een web van ‘racial embroilment’. 66 In 1961, al bij de intentieverklaring tot alliantie, formuleerde de eerste minister van Maleisië Tengku Abdul Rahman niet alleen de noodzaak tot samenwerking. Zijn speech voor de Foreign Correspondents’ Association in Singapore ‘tentatively suggested that 'sooner or later' Malaya, Singapore and the Borneo territories should work for closer political and economic co-operation'. 67 De Tengku gaf echter evenzeer aan dat hij het etnische conflict als het grootste gevaar voor de nieuw te vormen Federatie van Maleisië zag: [We should] think of a plan whereby these territories can be brought together in political and economic cooperation. This will not be possible if the Chinese start to think and talk of everything Chinese. The Malays will be made to think nervous, if they do, of their presence as Chinese and not as Malaysians. The Chinese are a practical people and as such must think clearly ahead. Above all Malaysia must be made the sole object of their loyalty. 68
Al sinds de onafhankelijkheid in 1957 werd Maleisië belaagd door etnische spanningen tussen de drie grootste bevolkingsgroepen van Maleiërs, Chinezen en Indiërs. De Maleise politiek en het gevoel van Bumiputra-superioriteit en de Chinese situatie van 64
Seth King, The New York Times, 19 april 1964. The Straits Times, 27 juli 1964. 66 McHenry Fletcher, The separation of Singapore from Malaysia, 56. 67 The Straits Times, 28 mei 1961. 68 ‘This speech made it appear that the impetus for Malaysia came from the Malaysians themselves, but my impression, based on conversations with senior British officials at the time, suggests that it is more probable that the British government persuaded the Tunku to promote the idea of Malaysia, first because of the possibility of a takeover in Singapore by the allegedly pro-Communist Barisan Sosialis, and second because of the British desires to withdraw, gracefully as ever, from direct colonial rule in Southeast Asia.' Stanley S. Bedlington, Malaysia and Singapore: The building of new states ( New York 1978) 103-104. 65
25
het in handen hebben van de economie, creëerde een latente angst voor etnische spanningen. Michael Barr geeft hier een pragmatische draai aan: Malaysia used ethnicity based on religion, language and race (in that order of priority) as tools in nation building, excluding non-Malays and non-Muslims from full identification with the aspirational nation, but allowing them to live and prosper in a relatively comfortable communion with the centre. (...) Singapore is a multi-racial, multi-religious, multi-lingual secular state that combines a modern concept of citizenship with practices that essentialize and emphasize ethnic identity, thus making it less ‘modern’ and ‘civic’ than might appear at first glance. 69
Barr houdt een totaal andere manier van geschiedschrijving erop na dan wat je de ‘algemeen geaccepteerde officiële versie van sociale rust en economische progressie’ zou kunnen noemen. Zijn boeken over Singapore en Maleisië beschrijven een complexere situatie met een groter gezelschap van spelers, dan alleen die van de formele politiek. Om de retoriek over de nieuw geformeerde Federatie van Maleisië beter te begrijpen is het wenselijk om de bevolkingssituatie per begin 1965 te analyseren. Tabel 2 geeft aan waar de angst allemaal om draaide: het getal van de meerderheid. Alle entiteiten in de Federatie van economische, sociale of juridische kwaliteit, werden achter dit scherm van de meerderheid verstopt. TABEL 2 Bevolkingscompositie Federatie van Maleisië in 1965
1965 Singapore* % van totaal
Maleisië** % van totaal Federatie van Maleisië % van totaal
Indiërs en Pakistani
Andere n
Totaal
266.000
152.000
57.000
1.901.000
14
8
3
100 10.340.00 0 100
Chinees 1.426.00 0 75
Maleis
4.078.00 0 40
4.370.00 0 42
5.504.00 0 45
Oorspronkelijk e Borneo volkeren
694.000
963.000
7
9
235.00 0 2
4.636.00 0
694.000
1.115.00 0
292.00 0
12.241.00 0
38
6
9
2
100
Bronnen: *Sumitro Djojohadikusomo et all., Trade and Aid in South-East Asia: Volume 1 Malaysia and Singapore (Melbourne 1968) 58. Eind 1964 gepubliceerd door de Maleise Malay Mail. **Gepubliceerd door Singapore’s The Straits Times, 4 juni 1965, 22. 69
Barr, Constructing Singapore, 4.
26
Belangrijke percentages in deze tabel zijn de 75 procent Chinezen in Singapore, het relatieve krappe percentageverschil tussen de Maleise en Chinese bevolking in Maleisië, inclusief de Borneo volkeren en het overwicht van Chinezen en Indiërs in de Federatie met meer dan 50 procent. In de voorbereidende stadia in 1961 bij het formuleren van concepten voor integratie van de twee naties, hadden de Maleise leiders volop problemen zich te verbinden met het voornamelijk Chinese Singapore, omdat de raciale balans in Maleis voordeel verloren zou gaan en de veiligheid van de Maleise bevolking daardoor verstoorde. Dit numerieke verschil in ‘etnische sterkte’ werd daarom verdisconteerd door eveneens het grondgebied van Sabah en Sarawak op Borneo binnen de voorgestelde Federatie te brengen. Dit voegde een nieuwe ‘autochtone groep’ van ongeveer zevenhonderd duizend ‘Bumiputra’-personen aan de Maleise bevolking toe, waardoor de onevenwichtigheid hersteld was. Op de tweede plaats waren de leiders van de gefuseerde landen ook uitmuntend om angst en paniek te zaaien bij het opvoeren van hun politieke standpunten. Het sloeg bijvoorbeeld in als een bom, toen op 4 juni 1965 bij het presenteren van bovengenoemde cijfers de leider van Singapore Lee Kuan Yew ‘made frighteningly clear to the Malays the fact that they were [still] outnumbered by the Chinese, and openly challenged the basis of the Malay claim to special status and special privileges’. 70 Het historisch besef van de Maleise bevolking en hun perceptie van Maleisië als een Maleise natie kreeg door deze vrij ondiplomatieke uitspraak een ferme schok te verwerken. Lee evenwel biechtte later op dat ‘to this day, what never ceases to astonish me was that I never anticipated the terrifying hate and irrational fears generated by blind prejudices over race, religion and language’. 71 In deze ene zin geeft de eerste minister van Singapore zijn absolute frustratie weer over zijn persoonlijk falen om binnen de Federatie van Maleisië te blijven. Volgens hem waren de economische vooruitzichten overweldigend als beide landen verenigd waren gebleven. Singapore (Lee Kuan Yew) trachtte slechts een modern uitgebalanceerde staat te vormen met een amorfe Maleise multiraciale cultuur en identiteit, die welvaart zou brengen voor beide landen. Barr benadrukt de onmogelijkheid van Lee Kuan Yew om de Maleise mentaliteit te begrijpen en zo geringschattend de Maleise cultuur te benaderen, als ‘the most serious error of his political career’. 72 70
McHenry Fletcher, The Separation of Singapore, 62. The Straits Times, 5 juni 1965. Lee, ‘History is not made the way it is written’, 6. 72 Michael D. Barr, ‘Lee Kuan Yew in Malaysia: a reappraisal of Lee Kuan Yew’s role in the separation of Singapore from Malaysia’, in Asian Studies Review, 21, No. 1, (1997) 1-17, aldaar 16. 71
27
Maar ook de leiding aan de Maleise kant, premier Tunku Abdul Rahman, kon zich ongenuanceerd over het voorstel tot alliantie uitlaten: I felt then that the conditions prevailing in Singapore, the trend of thought and the sentiments of the people in Singapore were entirely different from us in the Federation. The predominantly Chinese population in Singapore almost make the island a little China, and Singapore people is to follow closely the trend of political thinking in China. 73
Een zeer controversiële verklaring van een leider met kritische etnische intonatie komt van Mahatmir bin Mohamad, in 1965 lid van het Maleise parlement en de komende minister president van Maleisië (1981-2003). Eind jaren zestig van de vorige eeuw verklaarde Mahathir in zijn The Malay dilemma waarom de allochtone Maleise bevolking niet in staat was om met andere gemeenschappen te concurreren en daarom een ‘constructive protection’ nodig hadden. 74 Volgens Mahathir, werd het Maleise leven met slechts lichte inspanning zeer comfortabel gemaakt door de aanwezigheid van overvloedige voedselbronnen; het tropisch klimaat zette niet tot zwaar werk noch tot grote mentale activiteit aan. De Maleise overerving, in tegenstelling tot de Chinese migranten, had een niet-competitief ras geproduceerd, mede te wijten aan het cumulatieve negatieve effect van inteelt. Van professie arts relateerde hij zijn visie aan Mendl’s genetische determinisme door milieu veroorzaakt en Darwin’s theorieën over erfelijkheid. Mahatmir, nauwelijks tien jaar voordat hij de hoogst leidende persoon van Maleisië werd, stelde dat: racial inequality will persist, leading to discontent, resentment, riots, arson and death. An enlightened Government and society must insist on positive steps to integrate; indeed both should act to eliminate inequality in order to over-correct as a means of countering inevitable repercussions in the future.75
Ook Lee Kuan Yew had zijn 'genetic, environmental determinism', vergelijkbaar met gedachten van Mahathir. Eind jaren negentig van de vorige eeuw sprak Lee Kuan Yew nog steeds over de superioriteit van de Chinezen, bemerkende: When doing a project [the British] would put the Chinese in the middle and put the Indians at the side, and the Indians were expected to keep the pace of the Chinese. And there was a hell of a problem, because one Chinese would carry a pole with two wicker baskets of earth, whereas two Indians would carry one pole with one wicker basket between them. So it’s one quarter. Now that is culture. Maybe it has to do with genetic characteristics. I’m not sure. 76
73
Federation of Malaya, Department of Information, Malaysia, 2, (1962) 37-38. Mahathir bin Mohamad, The Malay dilemma (Singapore 1970) 31. 75 Ibidem, 67. 76 Michael D. Barr, Lee Kuan Yew: the beliefs behind the man (Richmond 2000) 191. 74
28
Barr bekrachtigt dit met ‘Lee has finally spoken openly, revealing himself as doctrinaire racist. (...) There can be no doubt that Lee is a racist in the sense that he believes that some races and some ethnically-based cultures are inherently superior to others’. 77 Waren de conflicterende uitgangspunten oplosbaar geweest? McHenry gaat uit van niet: ‘the arenas, however, in which they were contended, the methods used by the antagonists, and the distrust and suspicion on both sides resulted in an emotional embroilment, whose resolution appeared unattainable and whose continuation presaged disaster.‘ 78
Zij was zeer vooruitziend; kort nadat Mahathir zijn Malay dilemma schreef en zijn visie en credo over het creëren van een Maleis walhalla publiceerde, braken de meest bloedige etnische rellen in de geschiedenis van Maleisië los. In twee weken na 13 mei 1969 vielen duizenden doden. Dat rechtvaardigde in 1971 het opleggen van de Maleise Nieuwe Economische Politiek (NEP), die vooral de Maleise inheemse bevolking ging bevoorrechten (paragraaf 3.2).
2.5
Onderlinge afhankelijkheid
9 augustus 1965: de breuk tussen Maleisië en Singapore is volledig en kan niet meer gelijmd worden. Beide landen realiseerden zich, om erger te voorkomen en een grote economische terugval geen kans te geven, dat men op een aantal gebieden tot elkaar veroordeeld bleef. Bovendien stond men op dat moment helemaal alleen in een (Chinees) onvriendelijke omgeving, in een Aziatische wereld met een sterk antiwesterse attitude. De hulp om te moderniseren, die beide landen nodig hadden, zou van het nog koloniserende Westen moeten komen, dat op dat moment nog landen en volkeren in Azië onderdrukte en militair bestreed. Op de persconferentie die gehouden werd direct na de aankondiging van de separatie benadrukte Singapore’s Minister President Lee Kuan Yew: In the years ahead the Singapore en Malaysian Governments must work with the closest co-operation, not just in defense and security, but also in commerce and industry. I would like as little changes as possible with this separation, such as in the movement of goods, people and currency. 79
77
Michael D. Barr, ‘Lee Kuan Yew: Race, culture and genes’, in Journal of Contemporary Asia, 29, 2, (1999) 145-166, aldaar 162. 78 McHenry Fletcher, The separation of Singapore, 26. 79 ‘Separation : Singapore’s independence on 9th August 1965’ in Ministry of Culture Publication (Singapore 1965) 27.
29
Ook de Maleise Minister President Tengku Abdul Rahman bevestigde op 9 augustus dat ‘in matters of defense, trade and commerce, there will be close links between the two states.’ Die afhankelijkheid van elkaar was sinds de Tweede Wereldoorlog uitzonderlijk gegroeid: meer dan 71 procent van de Maleise import en 63 procent van de Maleise export werd in 1949 via de haven van Singapore vervracht. Wat voor Singapore meer dan een kwart van haar totale handelsvolume betekende. 80 Dat was voor Maleisië in 1965 tot respectievelijk 41 en 32 procent teruggelopen, maar vertegenwoordigde voor Singapore nog steeds circa 25 procent van haar import en bijna 30 procent van haar exporthandel. 81 Enerzijds had Maleisië de haven en de financiële mores van Singapore nog nodig en anderzijds zag Singapore dat het om vele redenen (entrepôthandel, afzetgebied, basis grondstoffen voor industrie, etc.) gebaat bleef bij een handelsrelatie met het bevolkingsdichte en productrijke Maleise buurland. Achteraf is het afhankelijkheidsplaatje completer in te vullen en kan de gevoerde politiek van beide landen in naakte in- en exportcijfers vertaald worden. In de zeventiger jaren zien we dat Maleisië zich inderdaad structureel verandert: de industrie krijgt meer betekenis en de in- en export wordt nu door bestaande en nieuw gefaciliteerde eigen havens geleid. Voor Singapore vielen de importen vanuit Maleisië terug naar ongeveer 13 procent en de exporten naar Maleisië namen nu nog maar 15 procent van haar totale export in beslag. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw worden deze cijfers 13,8 procent en 13,4 procent. 82 En om het geheel af te ronden: de cijfers eind 2010 zijn voor Singapore’s export naar Maleisië 11.9 procent en 11,7 procent zijn de geschatte exporten vanuit Maleisië richting Singapore. 83 Rubber, papier, hout en tin dat decennialang vanuit Maleisië via Singapore geëxporteerd werden, worden nu verhandeld en vervracht door Maleisië zelf. Singapore de facto blijft wel belangrijk; de top tien handelspartners van Maleisië zijn vandaag China, Singapore, Japan, de Europese Gemeenschap, de Verenigde Staten, Thailand, Zuid-Korea, Indonesië, Hong Kong en Taiwan, die bij elkaar 72 procent bijdragen aan het totale handelsvolume. 84 In 1960 was het verwerken van in Maleisië geproduceerd rubber de belangrijkste industriële activiteit van Singapore, dat toen 73 procent van Singapore’s totale industriële output inhield. Vanaf 1976 kwam Singapore’s grootste industriële 80
Singapore Annual Report, 1949 (1950) 52. Separation: Singapore’s independence, 38. Siok-Hwa, ‘Economic Change in Singapore, 98-99. 82 Ibidem, 99. 83 Central Intelligence Agency (CIA), geschat 2010. 84 Handelscijfers van Malaysia External Trade Development Corporation (MATRADE). 81
30
activiteit uit zijn eigen petroleum en chemische industrie; elf jaar na de scheiding met Maleisië creëerde de Maleise rubber niet meer dan 5 procent van Singapore’s industriële output, met slechts een toegevoegde waarde aan de BBP van slechts 2 procent. 85
DEEL TWEE – Economie en cultuur 3.
Invloed van cultuur op economische ontwikkeling
Zoals in het eerste deel werd beschreven, hebben enerzijds hegemonie en migratiegolven de Maleise culturele en sociale ethos eeuwenlang onder druk gezet en bedreigd en anderzijds een Chinese en Indiase cultuur met sterk afwijkende normen en waarden geïmplanteerd. Singapore, dat het etiket etnisch homogeen meekreeg, heeft een bevolkingsgroep van 75 procent Chinezen en een Maleis bevolkingsdeel van 15 procent. Maleisië, waar 67 procent uit eenzelfde Maleise bevolking bestaat en geclassificeerd als een etnisch heterogeen land, wordt geflankeerd door een Chinese ‘bevolkingsbuffer’, een minderheidsgroep van ruim 25 procent. 86 In beide landen bevindt zich ook een cultureel sterk afwijkende etnische groep van allochtone Indiërs van circa 10 procent. We zagen reeds dat van enige versmelting van culturen nauwelijks sprake was geweest. De Chinezen die oorspronkelijk over Zuidoost-Azië uitzwermden waren in meerderheid werkeloze boeren uit landbouwgebieden in China. Zij hadden vanuit hun eigen geboorteomgeving nauwelijks handelsachtergrond meegenomen nochtans enige primaire motivatie deze beroepskant op te gaan. De grootste handicap lag in het feit dat zij als allochtonen in de migratielanden van Zuidoost-Azië ternauwernood grond voor hun eigen professie konden verwerven. Daardoor werden zij bijna automatisch in een middleman functie gedreven, maar zochten ook hun dagelijkse rijst door te gaan werken in volstrekt armzalige omstandigheden. Gosling spreekt in dit verband over een historisch ongeval, waarbij ook het cultuurfenomeen van confuciaans humanisme en haar waardes benadrukt moet worden, naast de Chinese kennis om met geld om te gaan. 87 De Maleise 85
Siok-Hwa, ‘Economic Change in Singapore, 99, 105. De 75 procentgrens voor de bepaling van een homogene of heterogene staat komt van Donald R. Snodgrass, Successful economic development in a multi-ethnic society: The Malaysian case (Harvard 1995) 3-5. 87 L.A. Peter Gosling, ‘Chinese crop dealers in Malaysia and Thailand: The myth of the merciless monopsonistic middleman’, in: Linda Y.C. Lim en L.A. Peter Gosling (ed.), The Chinese in Southeast Asia, Volume 1, Ethnicity and Economic activity (Singapore 1983) 160. Maurice Freedman, ‘The handling of money: A note on the background of the economic sophistication of overseas Chinese’, in: T.H. Silcock (ed.) Readings in Malayan Economics (1961) 38-65, aldaar 42. 86
31
bevolking had daar geen antwoord op. In de ontwikkelende industrie, de mijnbouw en plantagesectoren konden zij zich om allerlei redenen niet vinden. Anand geeft als redenen British colonial policy; employer discrimination; poor working conditions in the expanding sectors; and the alleged lack of economic motivation and preference for traditional lifestyles on the part of the Malays. 88 De Maleise cultuur stond als het ware recht tegenover de allochtone visie en daadkracht van zelfredzaamheid. Alatas en Mahathir hebben de geschiedenis een genuanceerd en ongenuanceerde visie over de cultuur van ‘het eigen volk’ duidelijk meegegeven. 89 Voor Van der Veen was cultuur als verklarende factor voor ontwikkeling een veronachtzaamd thema; ‘het analyseren of zelfs beoordelen van andermans cultuur ‘doe je niet’, parafraseerde hij in 2010. 90 Echter, binnen een historisch Azië-concept zoals deze scriptie, kan de vraagstelling ‘wat is de rol van cultuur in economisch gedrag’ of ‘waarom doen sommige etnische groepen het beter dan andere’ en ‘kan de invloed van Chinese zakenstrategieën gezien worden als cultureel of als een historisch product’ niet volledig genegeerd worden. Maar, om een antwoord te kunnen concipiëren binnen de vergelijking van twee landen moet feitelijk het paradigma productiviteit en groei als basis van economie en welvaart, in relatie gebracht worden met cultuur, wat empirisch een complex probleem oplevert. Paradigma’s over productiviteit worden tussen de twee landen anders geïnterpreteerd, maar ook de perceptie binnen de bevolkingsconstellaties van Maleisië en Singapore bemoeilijkt een goede vergelijking. Toch, volgens Harisson, Huntington, Chabal en anderen ‘cultures count’ en ‘culture troubles’, doelende op de absolute en evenzeer niet grijpbare invloed van cultuur op de ontwikkeling van sociaal, politiek en economisch gedrag. 91 In de zoektocht naar redenen
Het gedachtegoed van Confucius is volgens Tamney de norm, die het accepteren van autoriteit en een geregimenteerde sociale orde forceert. Confucius baseerde zich op het gezinsideaal van ‘zonen die de orders van een strenge maar rechtvaardige vader opvolgen’. Tamney, The struggle over Singapore’s soul, 57. Confuciaanse waardes en cultuur zijn voor vele Aziaten maatgevend en regulerend voor individuele ontwikkeling en economisch groepssucces; de sterke familieband, een strenge patriarchale hiërarchie en het onderlinge netwerken dat nepotisme en reciprociteit in de hand werkt, zijn allen onderdeel van wat Redding The spirit of Chinese Capitalism had genoemd. Gordon S. Redding, The spirit of Chinese capitalism (Berlijn 1993) 10-16. 88 S. Anand, Inequality and poverty in Malaysia: Measurement and decomposition (Washington (1983) 3. 89 Syed Hussein Alatas, The myth of the lazy native: A study of the image of the Malays, Filippinos and Javanese from the 16th to the 20th century and its function in the ideology of colonial capitalism (Londen 1977). Mahathir, The Malay dilemma. 90 Van der Veen, Waarom Azie rijk en machtig wordt, 24. 91 Harrison, Culture matters. Patrick Chabal en Jean-Pascal Daloz, Culture troubles: politics and the interpretation of meaning (Londen 2006).
32
voor de ongelijkmatige ontwikkeling van moderniteit tussen Singapore en Maleisië kan evenwel de vraag ‘welke culturele waarden bevorderden deze ontwikkeling’ niet met een rechtstreeks antwoord voldaan worden. Het is onwetenschappelijk, achterhaald en utopisch om een pasklaar antwoord te vinden voor de relatie tussen culturele componenten en economie. Wel worden in de navolgende paragrafen een tweetal voorbeelden aangehaald, die duidelijk maken in hoeverre overheidsmaatregelen in culturele context grote en ingrijpende consequenties op economisch en sociaal gebied hebben gehad. Enerzijds het thema corruptie met tegenstrijdige ontwikkelingen tussen Singapore en Maleisië en anderzijds wordt de Bumiputra-ideologie als typisch verschijnsel uit de Maleise constellatie betrokken. Nogmaals: beide politieke maatregelen zijn economisch niet kwantificeerbaar, maar krijgen uiteindelijk toch een belangrijke functie en plaats in de finale vergelijking.
3.1
Corruptie in Singapore en Maleisië
Corruptie en vriendjespolitiek zijn mondiale verschijnselen die de ontwikkeling van landen zowel positief als negatief direct en sterk kunnen beïnvloeden. 92 Dit geldt ondubbelzinnig voor de economische en sociale ontwikkeling binnen Aziatische landen. Het extreme verschil in benadering en uitwerking van het fenomeen corruptie van de buurlanden Singapore en Maleisië is binnen de landenvergelijking van deze scriptie daarom uitermate interessant. Volgens de Transparency International in 2011 vertoont Singapore nauwelijks tekenen van corruptie en staat daadoor op de vijfde plaats in de Corruption Perceptions Index (CPI) van 180 landen (Nieuw Zeeland staat op een, Denemarken en Finland ex aequo op de tweede en derde plaats en Zweden staat op de vierde plaats), in tegenstelling tot Maleisië dat op plaats 60 staat. 93 Waarom is er in Maleisië in bedrijfsleven en politiek een overvloed aan corruptie en is in Singapore corruptie vrijwel niet bestaand?
92
Paolo Mauro, ‘The effects of corruption on growth, investment, and government expenditure: a crosscountry analysis’, in: Kimberley Ann Eliot (ed.), Corruption and the global economy (Washington DC 1997) 84-102, aldaar 91. Paolo Mauro, ‘Corruption and Growth’, in The Quarterly Journal of Economics, Vol. 110, No. 3 (1995) 681-712. 93 ‘Corruption is the abuse of entrusted power for private gain.’ Transparency International’s Corruption Perceptions Index rangschikt sinds 1993 landen naar de perceptie van corruptie in de overheidssector. De cpi is een statistische indicator dat verschillende bronnen van informatie over corruptie combineert, waardoor het mogelijk wordt om landen te vergelijken. De cpi 2011 leidt haar conclusies af op basis van verschillende evaluaties en zakelijke adviesenquêtes uitgevoerd door onafhankelijke en gerenommeerde instellingen. Het verzamelt informatie over de administratieve en politieke aspecten van corruptie. In grote lijnen bevatten de enquêtes en evaluaties voor het samenstellen van de index vragen met betrekking tot omkoping van
33
Om zowel het fenomeen te analyseren als de consequenties hiervan te meten ligt de moeilijkheidsgraad deels binnen het feit dat corruptie cijfermatig moeilijk grijpbaar is. Vaak komt men niet verder dan percepties en oppervlakkige veronderstellingen. ‘Anyone attempting a sociological analysis of corruption will eventually be confronted by a methodological problem’. 94 Alatas onderscheidt drie soorten van corruptie: omkoping, afpersing en nepotisme, schaduwrijke transacties die wetenschappelijk nauwelijks traceerbaar noch economisch te verantwoorden zijn. Vandaar, door het analyseren van opinies van een aantal onderzoekers, is de waarheid in de groeiverschillen tussen twee landen niet onmiddellijk te traceren, maar kan door deze methodologie wel inzichtelijker gemaakt worden.
Singapore
In Singapore in 1950 was er nog sprake van corruptie. Omkoperij bestond overvloedig, zowel als overblijfsel van de Britse koloniale tijden als door de inflatie en daaropvolgende armoede na de Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog. Tussen 1959 en 1970 werd corruptie echter aangepakt en fundamenteel zo goed als uitgeroeid. Drie auteurs, die corruptie beschouwen als negatief en schadelijk voor de ontwikkeling van een land, kijken naar de oorsprong van deze liquidatie. Quah betoogt: that the extent of corruption in Asian (and other) countries depends on two factors: ‘(1) the nature of the causes of corruption in these countries; and (2) the degree of effectiveness of the various measures initiated by the political leaders to combat corruption in these countries. 95
Volgens Alatas is ‘a leadership that is serious about the moral condition of the bureaucracy expresses its genuine concern about the problem of corruption’. 96 En volgens Singapore’s Corrupt Practices Investigation Bureau: ‘the answer to the eradication of corruption, also is a clean political leadership.’ 97 Deze drie auteurs uit Singapore bevestigen de algemene retoriek dat dit uitroeien hoofdzakelijk mogelijk was door de moraliteit van de opkomende
ambtenaren, smeergeld in openbare aanbestedingen, verduistering van publieke middelen en vragen die peilen naar de kracht en de doeltreffendheid van de corruptiebestrijding inspanningen in de publieke sector. 94 Syed Hussein Alatas, Corruption and the Destiny of Asia (Petaling Jaya 1999) 1. 95 Jon S.T. Quah, ‘Corruption in Asia with special reference to Singapore: Patterns and consequences’ in Asian Journal of Public Administration (1987) 80-98, aldaar 81. 96 Alatas, Corruption and the destiny of Asia, 131. 97 Muhammed Ali, ‘Eradicating Corruption – The Singapore Experience’, Presentation Paper for The Seminar on International Experiences on Good Governance and Fighting Corruption, Singapore’s Corrupt Practices Investigation Bureau (Bangkok 2000).
34
leiders van de nieuwe People’s Action Party (PAP) van de latere Minister President van Singapore Lee Kuan Yew. Echter, volgens zijn eigen memoires legt Lee een wat genuanceerdere verklaring af. Volgens hem ging de PAP de cruciale 1959 verkiezingen in met de overtuiging van: of de corruptie aan de kaak te stellen, te ontmantelen en een regering te vormen, of nog eens een termijn van vijf jaar in de oppositie te blijven. Lee en consorten waren bang dat, als de toen zittende belangrijkste politieke partij Singapore People’s Alliance nog een termijn zou aanblijven, corruptie vanuit de groep van regerende ministers ook naar de lagere regionen van ambtenaren zou doorsijpelen. ‘There would then be no effective administration to implement PAP-party’s policies’. 98 Dit is van belang bij de beantwoording van de deelvraag: waarom besliste de regering van Singapore voor de uitroeiing van corruptie. Waarom ging Singapore de strijd aan met de corruptie en roeide het na 1959 geleidelijk de corrupte activiteiten uit in tegenstelling tot zusterland Maleisië dat met rent seeking en activiteiten van rent distribution leek te hebben ingestemd? Had het te maken met etniciteit; waren de Chinezen in Singapore in een andere positie dan in de meeste andere Aziatische landen, en helemaal in relatie tot hun Maleise zusterland? Was de Britse universitaire achtergrond van de aankomende jonge PAP leiders van invloed? Was de nieuw te vormen natie met ideeën van meritocratie en zijn autocratische basis van belang ‘met gelijke kansen voor iedereen’? Was de econoom en protestantse Nederlander Albertus Winsemius de beslissende factor, die zijn adviezen richting zijn confuciaanse vriend Lee Kuan Yew drapeerde, die vervolgens deze adviezen zeer serieus nam? Ook de overtuiging dat een klein eiland veel gemakkelijker te beheren en te controleren is dan een geografisch volumineus land, kan ook aan deze lijst toegevoegd worden. Alhoewel al deze thema's een bepaalde rol gespeeld hebben, was het belangrijkste motief van de nieuwe ambitieuze PAP- leiders echter om bestaande politieke macht omver te werpen en daarvoor in de plaats hun eigen stempel en politieke filosofie op de natie te drukken. Het was het middel om de politieke macht te grijpen en daarna te behouden. De politiek verandert de cultuur, het nam een obstakel weg om zich tegen zichzelf te beschermen.
Maleisië
98
Lee Kuan Yew, The Singapore Story (Singapore 1998) 293.
35
De onafhankelijkheid en tevens formalisering van de etnische scheiding in 1957 gaf de Chinezen in Maleisië ‘een kapitalistische leunstoel’ door hun controle over de economie. Het gaf aan het Maleise (aristocratische, elitaire) deel van de natie echter het beheer over politiek en regering, waardoor het de touwtjes van de ambtenarij in handen kreeg. Echter een groot gedeelte van de autochtone Maleise bevolking was en bleef jarenlang onevenredig arm. Ze was grotendeels buiten de moderne, stedelijke en zakelijke sectoren woonachtig en werkzaam, met weinig participatie en ontwikkeling richting ondernemerschap of management. Zij bleef te lang in landbouw geconcentreerd, die bovendien een te laag rendement creëerde. Enerzijds had dit Maleise deel van de bevolking een frustratie over de inkomensongelijkheid ten opzichte van de andere etnische groepen, maar anderzijds hadden zij wel de macht van het bestuur in handen; wat richting en bestendiging van een corrupt gedrag ging impliceren. Met als consequentie dat, in tegenstelling tot in Singapore, het (Chinees) verkrijgen van ondersteuning van de (Maleise) politiek, een geldstroom van steekpenningen van de ene naar de andere groep ging faciliteren. 99 Met name de top van de Maleise maatschappij gaf een apert voorbeeld. Talrijke politieke figuren en andere elitaire functionarissen vergaarden hun rijkdom door aanstelling en functie. Het is een publiek geheim dat er veel corruptie omgaat bij douane, politie, immigratie, de rechtbanken, de inkoopafdelingen van diverse ministeries, de religieuze departementen in de sultanaten van de Federatie en in de transportwereld. Deze bestuurlijke wetteloosheid verstevigde de link tussen ondernemende vaak kapitaalkrachtige Chinezen, bereid tot investeringen, die niet alleen verder komen zonder het Maleise deel van de bevolking dat projecten en procedures kan goedkeuren en administratief de verdragen kan bekrachtigen. In beide landen Singapore en Maleisië een etnische groep van Chinese origine, met analoge confuciaanse familietradities, met eenzelfde dynamiek aan culturele waardes, echter door andere omstandigheden geforceerd tot overleven en groei. Niet alleen is er een groot verschil in het bestaan van corruptie tussen de twee landen, maar de corruptie in Maleisië is in de laatste vijftien jaar sterk toegenomen. Tabel 3 geeft de situatie van dit moment weer: de perceptie van Maleise corruptie uit 1980-1985 met een score van 6,3 groeide naar een 4,3 score vandaag. Bij deze index gaat het erom dat hoe dichter de numerieke score naar 1 loopt, des te groter is de waargenomen problematiek van corruptie. 99
Ook wel samengevat onder de Engelse term transaction costs, ‘the costs of monitoring, contracting, adjudicating, and enforcing formal agreements.' Francis Fukuyama, ‘Social capital’, in Lawrence E. Harrison en Samuel P. Huntington, (ed.), Culture matters. How values shape human progress (New York 2000) 98111, aldaar 99.
36
TABEL 3 Perceptie van corruptie in Singapore en Maleisië en vijf andere landen
Plaats
Land
Score 2011
Score 1980-1985
5 7 14 43 60 69 100
Singapore Nederland Japan Zuid-Korea Maleisië Italië Indonesië
9,2 8,9 8,0 5,4 4,3 3,9 3,0
8,4 8,4 7,8 3,9 6,3 4,9 0,2
Bronnen: Tabel David Henley – Universiteit Leiden. 2011: Transparency International Corruption Perceptions Index 2011 (182 landen). 1980-85: Internet Center for Corruption Research (University of Passau), onderzoek Business International (1980) en Political Risk Service, East Syracuse, NY (1982, 1984, 1985), aangepast voor vergelijkbaarheid met Transparency International.
In de periode halverwege de jaren tachtig van vorige eeuw schreef Alatas al dat, hoewel de corruptie in Maleisië niet epidemische proporties had aangenomen, zij in de afgelopen jaren toch was toegenomen. ‘Apart from Singapore, of all the developing countries of Asia, corruption is least pandemic in Malaysia. The fear is that it is growing’. 100 In de Maleise politiek van 2012 is er net zoals in de vorige eeuw wederom een groeiende frustratie over de bescheiden veranderingen in eigendom en zeggenschap binnen de economie. Het politieke leiderschap in Maleisië staat wederom onder strenge kritiek over het regeringsbeleid van niet-interventionistisch politiek en de aanmoediging van: rent seeking behavior and certain abuses of administrative discretion in the allocation of rents (…). Discretionary executive powers have enabled the political elite, particularly leading members of the [United Malays National Organization] UMNO hierarchy, to abuse their powers to capture government-created rents for themselves. (…) favouring businessmen who are politicians and other politically well-connected businessmen, who have all grown in number and influence, especially since the mid-1980s. 101
De studie van Gomez en Jomo over de politieke economie van Maleisië vertoont twee interessante overeenkomsten met Singapore. Op de eerste plaats wordt ook de
100 101
Alatas, The Problem of Corruption, 90. Gomez, Malaysia’s political economy, 5-6.
37
Maleise corruptie aan dezelfde koloniale erfenis als in Singapore gerelateerd. 102 Dit houdt de vraag staande, waarom een staat als Maleisië in de slipstream van dit corruptieaspect bleef en de afhankelijkheid en het onderhouden van vriendjeskapitalisme, van persoonlijke netwerken deed toenemen. Gomez en Jomo komen dan met hun bemerking dat: ‘the creation and disbursement or allocation of these rents have been crucial for continued political hegemony as rent-financed patron-client relations continued to be important in Malaysian politics’. 103
Dit is een bijna dramatisch spiegelbeeld van de situatie in Singapore: voor het verkrijgen of behouden van politieke macht doet de een corruptie geweld aan, terwijl de ander corruptie feitelijk rechtvaardigt. Met dat verschil dat er in de onderlinge afgunst tussen bevolkingsgroepen de geschiedenis vaak oplossingen koos door onberekenbare en hardvochtige conflicten. Zoals te lezen is in de volgende paragraaf over de nadelige effecten van geïnstitutionaliseerde etnische discrepanties in Maleisië, is te hopen dat dit land in de toekomst hiervan bespaard zal blijven.
3.2
Positieve discriminatie van het Maleise volksdeel
Het koloniale, maar vooral het imperiale tijdperk leidde tot een grote instroom van migranten naar Maleisië. Vooral na 1870 werd de autochtone Maleise bevolking, de Bumiputras, ‘overspoeld’ door groepen met andere culturele achtergronden, die geen of nauwelijks enige affiniteit hadden met de heersende Maleise ideologie en hun sociale ethos. Dat gaf tijdens deze hegemoniale periode een tweedeling in de Maleise maatschappij gebaseerd op religie, taal en historisch-etnisch besef. Daar kwam binnen deze tweespalt een vierde begrip bij toen Chinese (en Indiase) migranten een deel van de economische activiteiten voor zichzelf bestemden en nieuwe initieerden; zij creëerden in relatie tot de autochtone Maleise bevolking een eigen groeiende welvaart, waaraan de armere oorspronkelijke bevolking geen deelname aan had. Mede door deze opkomende welvaartsverschillen ontstond een etnische klassenmaatschappij van Chinese en Maleise groepen, van bezitters en bezitlozen, van gelijkheid en ongelijkheid, dat na de scheiding van Singapore sterke en conflictueuze consequenties kreeg.
102 103
Ibidem, 10, 23. Ibidem., 177. Cursivering door auteur.
38
De bestaande sociaaleconomische achterstand van deze Maleise bevolking was in 1957 reeds aanleiding tot hun bevoorrechting via de grondwet. Maar deze wetmatigheid leidde niet tot een situatie dat de Bumiputras de verschillen in rijkdom, inkomen en werkgelegenheid met andere bevolkingsgroepen zelfstandig kleiner konden maken. 104 Na ernstige etnische rellen in 1969 werd in 1971 de Bumiputra preferentiële status door een actief politiek programma ondersteund, de New Economic Policy (NEP). Het terugdringen en uiteindelijk uitroeien van armoede voor alle Maleisiërs was het eerste doel van de NEP, naast het versnellen van het proces van herstructurering van de Maleise samenleving: ‘om economische onevenwichtigheid te corrigeren teneinde de identificatie van ras met economische functie te verminderen en uiteindelijk te elimineren.’ 105 Het programma was gebaseerd op quota’s, een preferent etnisch herverdelen, dat een grotere Bumiputra participatie in zaken en beroepen moest gaan bewerkstelligen, dat zou leiden tot een eerlijkere verdeling van welvaart en een meer harmonieuze nationale eenheid. De Bumiputras, net 50 procent van de totale bevolking, zouden via deze geforceerde verdeelsleutel naar verhouding een groter deel van het aandelenbezit in het land krijgen. Dit werd bereikt door voorkeur te krijgen bij privatiseringen, benoemingen in de ambtenarij, voorkeur in het onderwijs, met betrekking tot studiebeurzen en andere financiële hulpmiddelen, bij het opzetten van ondernemingen inclusief het verkrijgen van vergunningen, in zaken van woon- en werkgelegenheid en bij de herverdeling van landbouwgrond. In twintig jaar tijd moest de Maleise vermogensparticipatie van de bestaande 2,4 naar 30 procent stijgen. Dit alles zou uit toekomstige groei van de economie gefinancierd moeten worden en niet ten koste gaan van Chinese noch Indiase ontwikkeling en eigendom (in 1970 gesteld op 28,3 procent). Feitelijk kwam alles voor rekening van de buitenlandse participatie in het Maleise bedrijfsleven, dat terug moest van 63,4 naar 30 procent per 1990. 106 Ten opzichte van het Maleise inkomen per hoofd van de bevolking, had het inkomen van de Chinese bevolkingsgroep in 1970 een 1:2,3 relatie. 107 De NEP wilde deze 104
Pang Eng Fong, ‘Race, income distribution, and development in Malaysia and Singapore’, in: Linda Y.C. Lim en L.A. Peter Gosling (ed.), The Chinese in Southeast Asia, Volume 1, Ethnicity and Economic activity (Singapore 1983) 317. 105 Second Malaysian Plan 1971-1975 (Kuala Lumpur 1971) 1. 106 Seventh Malaysia Plan, 1996-2000 in Edmund Terence Gomez, ‘Political business in Malaysia’, in: Edmund Terence Gomez (ed.), Political Business in East Asia (Londen 2002) 84-85. Snodgrass, Successful economic development, 9-10. 107 1947 inkomen per etnische groep in M$/inwoner: Maleis 258, Chinees 656, Indiaas 560, Gemiddeld 519. Drabble, An economic history of Malaysia, 160, 277, Table 13.4. D.R. Snodgrass, ‘Trends and patterns in Malaysian income distribution, 1957-70, David Lim, (ed.), Readings on Malaysian Economic Development (London 1975) 251-269, aldaar 263.
39
verhouding naar 1:1 terugbrengen, wat impliceerde dat per huishouding de Bumiputraarmoedegrens van circa 50 procent binnen West-Maleisië (minder dan M$ 120/maand) sterk verlaagd diende te worden. 108 Overigens, tussen 1957 en 1970 was de gemiddelde BBP-groei 5,8 procent geweest, wat tijdens de komende twintigjarige NEP-periode miniaal zo moest blijven. Gelukkig werd Maleisië in de eerste tien jaar van de NEP, tussen 1970 en 1980, geholpen door een forse groei van de wereldhandelsprijzen voor olie, rijst en rubber (olie: van US$ 2,50/barrel naar US$35/barrel), een daardoor groeiende Maleise export en een gunstige ontwikkeling van de eigen interne industriële expansie. Bovendien werden grote, merendeels Britse in Maleisië opererende ondernemingen, opgekocht die tezamen met de overname van de landelijke tinmijnen voldoende waren om aan de Bumiputra participatieeis van 30 procent te voldoen. 109 Onbewust faciliteerde de NEP vanaf de start ook een zekere mate van misbruik. Het doel van het egalitaire beleid was de lokale Maleise bevolking te laten profiteren ten ongunste van andere partijen, zoals bijvoorbeeld Chinese en Indiase zakenlieden en industriëlen. De onbekendheid met het gevoel van entrepreneur-ship, het van oudsher door de Maleise bevolking nooit bedreven terrein van commercie en grote afstandelijkheid ten opzichte van industriële affiniteit, maakte dat met name de Maleise elite, waaronder sultans, politici, officials en ambtenaren en dito hun families, vaak bij gebrek aan beter, veelvuldig zichzelf konden bevoorrechtten. De etnische herverdeling is daardoor op de eerste plaats ten gunste van de Maleise Bumiputra-elite gekomen. 110 De stand van zaken rond de jaren zeventig werd door Oliver Popenoe omschreven als: The results are still far from satisfactory, however. The preferential granting of licenses and concessions in a great many instances has not produced new Malay businessmen but only Ali Baba businesses in which the Malay Ali provides the licence and the Chinese Baba runs the business. 111
Onder de regering van minister-president Mahathir bin Mohamad, bij terugvallende wereldmarktprijzen, depressies en tegenvallende resultaten van investeringen in de zware industrie werden de doelen in 1986 bijgesteld; de groei van het BBP per capita was tot 108
Een groot gedeelte van de Maleise bevolking bestond in 1970 uit kleine rijstverbouwers en rubberplanters. Respectievelijk 88,1% en 64,7% van hen behoorden tot het armste segment van de Maleise bevolking. K.S. Jomo, Growth and structural change in the Malaysian economy (Londen 1990) tabel 7.1. 109 Drabble, An economic history of Malaysia, 182, 188, 199. 110 Ruth McVey, ‘The materialization of the Southeast Asian entrepreneur’, in: Ruth McVey (ed.), Southeast Asian capitalists (Ithaca, 1992) 7-33, aldaar 26-27. 111 Oliver Popenoe, ‘A study of Malay entrepreneurs’, in: David Lim Readings on Malaysian Economic Development (London 1975) 350.
40
1985 niet boven de 2,4 procent uitgeweest. Dit dwong de NEP politiek tot liberalisatie; een privatiseringsgolf moest de financiële problemen van de Maleise staat oplossen. Het dwingende aandeel van Maleise participatie in de zakenwereld werd teruggedraaid, het management van talloze bedrijven werd veranderd en grote verliezen werden afgeschreven van in oorsprong door de publieke sector geïnvesteerde bedragen. Mede door een verbetering van de wereldmarktprijzen eind jaren tachtig van de vorige eeuw, leidde deze maatregelen tot een sterke opleving; de Maleise economie werd beloond met groeipercentages van 8 procent. De gehele tweede NEP-periode 1980-1990 leverde een groei van 3,2 procent per hoofd van de bevolking op. Deze tweede NEP periode kenmerkte zich eveneens door een snel-rijk-worden mentaliteit, waarbij politici en hun patronage de voordelen onder elkaar verdeelden. 112 Dat leidde wel tot politieke stabiliteit en sociale rust, gevolgd door buitenlands vertrouwen en investeringen. Maar de ‘resource costs arising from rent seeking’, de forse bedragen die gespendeerd werden aan deze vorm van corruptie kunnen empirisch niet in relatie gebracht worden noch met de NEP resultaten, noch met de eindresultaten van de beoogde positieve discriminatie van etnische groepen en het BBP.
113
Wat is er voor het zwakste Maleise bevolkingsdeel per eind 1990, aan het einde van de NEP-periode daadwerkelijk bereikt? 1. De Bumiputras verkregen 19,2 procent van het Maleise corporate eigen vermogen (in 1970 was dit 2,4 procent). Het gestelde doel was 30 procent. De Chinezen hadden in 1990 hun aandeel van 27,2 procent in 1970 vergroot naar 45,5 procent, de Indiërs gingen van 1,1 naar 1 procent. De buitenlandse participatie ging van 63,4 naar 25,4 procent. 114 Hierbij moet aangetekend worden dat het Chinese aandeel enigszins overgewaardeerd is; in de Raden van Besturen van de grotere Chinese corporaties zijn sinds de 1970-1990 periode veel Bumiputras neergestreken, die grote invloed hebben in de besluitvorming; ‘the purely Chinese-owned and managed enterprise has become a thing of the past in Malaysia’. 115 2. De werkgelegenheid binnen de Bumiputra-groep is vergeleken met 1960 met circa 40 procent gestegen. 116
112
Drabble, An economic history of Malaysia, 201. Ibidem, 205, 206. 114 Bron: Seventh Malaysia Plan, 1996-2000 in Gomez, ‘Political business in Malaysia’, 84-85. 115 Fujio Hara, ‘Malaysia’s New Economic Policy and the Chinese business community’, in The Developing Economies 29, 4 (1991) 350-370, aldaar 369. 116 Drabble, An economic history of Malaysia, Table 13.2,.273. 113
41
3. De armoedegrens onder de Bumiputras werd in West-Maleisië in de twintig NEP-jaren van circa 50 procent in 1970 verlaagd naar 21 procent in 1990. Echter, per 1990 is de armoedegrens 17,1 procent voor geheel Maleisië; 5,5 procent voor de Chinese bevolkingsgroep en 8,0 procent voor het Indiase deel van de bevolking. 117 4. Het gemiddelde huishoudinkomen voor een Maleise familie steeg van M$ 172 in 1970 naar M$ 490 in 1990. De Chinese familie ging van M$ 392 naar M$ 833. De oorspronkelijke verhouding van etnische inkomensverschillen van 1:2,3 werd 1:1,7. 118 5. De gemiddelde BBP groei per capita over de gehele periode 1970-1990 kwam uit op 4,2 procent ten opzichte van de beoogde 5,8 procent. 119 Een vergelijking met andere Aziatische landen is daarom van belang: qua economische groei krijgt Maleisië slechts de tiende plaats in de regio. In dezelfde periode waren in Oost-Azië de navolgende groeipercentages bereikt: Zuid-Korea 7,4 procent, Taiwan 7,1, Singapore 6,1, Hong Kong 5,9, China 5,4, Thailand 4,8 en Indonesië 4,6 procent. Met andere woorden: de meeste Aziatische landen rondom Maleisië deden het beter; alleen Japan, de Filippijnen en de landen Cambodja, Laos en Myanmar deden het minder goed. 6. Uitermate positief was het feit dat tussen 1970 en 1990 Maleisië het vierde land in de wereld werd in termen van groei van haar sociale ontwikkeling. De sociale groei in deze periode (46,7 procent) was per hoofd van de bevolking aanmerkelijk groter dan de groei van het inkomen (4,2 procent). Dit werd bereikt door sterke verbeteringen in levensverwachting, onderwijs en gezondheidszorg. 120 Zelfs in het meest penibele deel van de NEP-periode, toen eigenlijk alle oorspronkelijke principes van bevoorrechting van het eigen Maleise volk overboord gezet werden, bleek: ‘that poverty continued to fall from 1984 to 1987, throughout the adjustment period, and that the reduction of the budget deficit did not entail a fall in social spending on poverty’. 121 Het directe economische resultaat van het NEP-beleid was volgens Van der Veen niet spectaculair te noemen, ‘eerder neutraal’. 122 De doelstelling om 30 procent van het land in eigendom te krijgen was in 1970 slechts een greep in de lucht geweest. De stijging
117
Ibidem, 278. Ishak Shari, ‘Economic growth and income inequality in Malaysia, 1971-95’, in Journal of the Asia Pacific Economy, Volume 5, Nummer 1 & 2 (Basingstoke 2000) 112-124, aldaar 119. 118 Drabble, An economic history of Malaysia, 277. Snodgrass, ‘Trends and patterns in Malaysian income distribution, 263. 119 Gemiddeld was het BNP over de gehele NEP-periode gegroeid met 6,7 procent. Door een toename van de bevolking met 2,5 procent kwam er en netto groei per inwoner van 4,2 procent uit. 120 UNDP, Human Development Report 1992 (New York 1992) 24. 121 David Demery en Lionel Demery, ‘Adjustment and equity in Malaysia’ in: Christian Morrisson (ed.) Adjustment and equity in developing countries (Parijs 1992) 11. 122 Van der Veen, Waarom Azië rijk en machtig wordt, 273.
42
van 2,4 naar de bereikte 19.3 procent was daarentegen toch een opmerkelijk feit. Misschien nog belangrijker was het gegeven dat er rust bleef in het land na de rellen van 13 mei 1969, maar het substantieel veranderen van de cultuur van een bevolkingsdeel is binnen een termijn van twintig jaar niet of nauwelijks mogelijk gebleken. 123 4.
Economische en sociale ijkpunten
Het is voor te stellen dat in een bepaald land, gemiddeld per inwoner, over een periode van meerdere jaren, de groei van het nationale inkomen en de groei van de sociale ontwikkeling zich niet parallel ontwikkelen. Als een land op een dergelijke manier bestudeerd wordt, kan deze exercitie vraagtekens oproepen als bijvoorbeeld blijkt dat de economie binnen een langere termijn met 25 procent gegroeid is en de sociale ontwikkeling slechts met 10 procent. Allereerst de vraag: hoe geef je een dergelijke ontwikkeling en groei weer? In economisch opzicht door bijvoorbeeld grootheden te registreren als het BBP, het aantal bewoners van een land, de inkomens, het vermogen en de successieve verschillen die optreden in achtereenvolgende jaren. Kunnen in een dergelijke methodiek ook sociale aspecten geïncorporeerd worden zoals de voor- of achteruitgang van sociale ontwikkeling? Om dit mogelijk te maken moet er een conceptie geschapen worden die een variëteit van verzamelde gegevens naast elkaar kan opvoeren waardoor ze met elkaar vergelijkbaar worden. In dit hoofdstuk wordt aan een symbiose gewerkt, waarbij allerlei aspecten van economische en sociale ontwikkeling voor Singapore en Maleisië ingevuld en beoordeeld worden, bereikt over de afgelopen periode van vijftig jaar. Componenten van diverse pluimage worden in matrixen verwoord met een eindwaardering in cijfers; een wat schoolse manier om een oordeel te vellen, maar wel duidelijk. In de voorgaande hoofdstukken werd al duidelijk welke historische invloeden de revues gepasseerd zijn. Met name dat volksverhuizingen in beide landen na 1819 een aperte demografische compositie gecreëerd hadden wat, naar analogie van Samuel P. Huntington, als een voorloper van de ‘botsing van beschavingen’ benoemd kan worden. 124 123 In 1971, na instelling van de NEP, werd de Constitutie zodanig aangepast, dat het ‘een daad van opruiing’ was als binnen of buiten het parlement de ‘speciale positie’ van het Maleise volksdeel ter sprake kwam. Het openlijk bekritiseren van de NEP werd daardoor onmogelijk gemaakt. Het hoofd van de Southeast Asian Studies Programme, Faculty of Arts and Social Sciences, National University of Singapore schrijft hierover aan auteur in augustus 2011: ‘I think you just have to make your own conclusion as in Malaysia this issue of Malay privilege is hotly debated. (…) I do not think that anyone can openly contest hegemonic Malay view on this.’ 124 Samuel P. Huntington, ‘The clash of civilizations?’, in Foreign Affairs: An American Quarterly 72-3 (1993) 22-49.
43
Maar niet het ontwarren van Huntington’s manichëistische conflictmodel ligt aan de basis van dit hoofdstuk. In de tocht naar het antwoord op de hoofdvraag kunnen beter eerst een tweetal negatieve karikaturen, gebaseerd op etniciteit aan feiten getoetst worden. Singapore wordt veelal uitvergroot als drager van ‘succes en efficiëntie’ en Maleisië vaak afgeschilderd als ‘lui, corrupt en inefficiënt’. 125 Als het resultaat van de vraag ‘welk land deed het het beste’ en bekend is hoe na vijftig jaar zelfstandigheid de sociaaleconomische verhoudingen binnen Maleisië en Singapore zich voordoen, als we weten welk land voor zijn inwoners inderdaad de beste politiek gevoerd heeft, moet deze krachtige stereotypie over vermeende superioriteit mogelijk opnieuw geëvalueerd worden.
4.1
De ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) na 1960
De macht van een nationale economie wordt in een getal uitgedrukt: het BBP. Bij het BBP gaat het erom de waarde van alle goederen en diensten, het inkomen dat een land in een jaar produceert, in een cijfer, eventueel per hoofd van de bevolking, vast te leggen. In de opstart van de komende vergelijking is het noodzakelijk om allereerst om inzicht te krijgen in dit statistische fenomeen. 126 Gezien het grote verschil in ‘oorspronkelijke eenheden’ tussen Singapore en Maleisië, waarover in de Inleiding geschreven is, zou de uitkomst van deze BBP-vergelijking misschien aanleiding kunnen zijn voor een vroegtijdige deceptie of enige misleiding. Maar om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is onderstaande grafische weergave van de nationale economieën een noodzakelijke exercitie. De gegevens voor grafiek 1, waarop te zien is hoe de verschillen in BBP tussen 1960 en 2010 zich ontwikkeld hebben, zijn samengesteld met behulp van tabel 1. 127 De start van de grafiek in 1960 was een BBP voor Singapore van US$ 395 om US$ 299 voor Maleisië. Zoals overduidelijk uit grafiek 1 blijkt is sinds de jaren zestig van de vorige eeuw een proces in werking gezet waardoor de BBP’s van beide landen scherp van elkaar gingen afwijken. Per eind 2010 zijn de respectievelijke bedragen US$ 43.867 en US$ 8.373. Zelfs als de cijfers per eind 2010 op basis van koopkrachtpariteit uitgedrukt 125
Jesudason, Ethnicity and the economy, 39. Sumit Ganguly, ‘Ethnic policies and political quiescence in Malaysia and Singapore’, in: Michael E. Brown en Sumit Ganguly (ed.), Government policies and ethnic relations in Asia and in the Pacific (Cambridge 1997) 233-272, aldaar 238. Milton Esman, Administration and development in Malaysia (Ithaca 1972) 19-22. Jerome R. Bass, ‘The South-east Asian Chinese: Accommodation without acceptance‘, in: Willem A. Veenhoven, e.a., (ed.), Case Studies on human rights and fundamental freedoms: a world survey (Den Haag 1976) 336. Ook leiders van deze naties bezigen deze stereotypie: Mahathir, The Malay dilemma, 1-3, 6-31. Mahbubani, Can Asians think?, 263-267. Barr, ‘Lee Kuan Yew: Race, culture and genes’, 145-166. 126 Tenzij anders vermeld zijn alle BBP-cijfers afkomstig van de Wereldbank. 127 Tabel 1, 70.
44
worden (BBP/PPP), blijven de verschillen evenzoveel indrukwekkend: Singapore US$ 55.380 om Maleisië US$ 14.110. In theorie kan de gemiddelde inwoner van Singapore in 2010 bijna vier keer zoveel uitgeven als een inwoner van Maleisië. Maar, zoals al eerder benadrukt, mag het BBP niet beschouwd worden als indicator van de nationale levensstandaard. De onderstaande grafische BBP-vergelijkingen worden uitsluitend gebruikt om de groei vanaf 1960 te kunnen visualiseren, drie jaar voor de 1963-alliantie en vijf jaar voor de scheiding. GRAFIEK 1
huidige US$
BBP/inwoner, 1960-2010 50000 45000 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0
Singapore Maleisië
Bron: Wereldbank.
Als daarnaast ervan uitgegaan wordt dat beide landen uit één regio stammen, tot één gebied behoren en eeuwen sterk van elkaar afhankelijk waren; feitelijk één natie vormden, kan naast grafiek 1 een methodiek ontwikkeld worden om te zien hoe beide landen ten opzichte van elkaar in de loop van vijftig jaren onafhankelijkheid zich economisch manifesteerden. Op deze manier wordt duidelijk wat er gebeurd is sinds het uit elkaar gaan in 1965. Om deze individuele gang te kunnen vaststellen, is een fictieve gemeenschappelijke BBP gecreëerd, simpelweg door de BBP’s van beide landen vanaf 1960 samen te voegen. Grafiek 2, weer op basis van gegevens uit tabel 1, visualiseert de disparitaire ontwikkeling van het gemeenschappelijke BBP. Als in 1960 de Britse overheersing grotendeels beëindigd is, geeft het gecombineerde BBP per inwoner een gemeenschappelijke waarde aan van US$ 695. Hiervan neemt Singapore 57 procent voor zijn rekening en Maleisië 43 procent. Je zou kunnen zeggen dat de twee landen op dat moment een min of meer evenredig deel van de
45
totale economische koek kregen; circa 50 procent van de gezamenlijke economische welvaart ging naar ieder individueel land afzonderlijk. Vijf jaar later, in het jaar van de scheiding 1965, heeft Singapore een iets groter deel van de koek verkregen, namelijk 61 procent. Met als consequentie dat het aandeel van Maleisië naar 39 procent is gezakt. Deze verhouding is basis voor de vraag hoe de onderlinge opdeling van de economie zich wijzigde, nadat Singapore en Maleisië in 1965 uit elkaar en ieder hun eigen weg opgingen.
GRAFIEK 2
1960-2010, percentueel aandeel per land van een gecombineerd BBP Singapore
70 57 43
76
74
77
24
26
23
Maleisië 84
85
85
85
84
16
15
15
15
16
61 39 30
1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 Bron: Wereldbank.
De conclusie is dat sinds 1965, in het jaar van de scheiding van deze twee landen, de 61/39-relatie per eind 2010 naar de verhouding 84/16 verandert. De koek, de sinds 1960 (fictieve) gezamenlijke economie, werd gestaag ongelijkmatiger verdeeld. Het aandeel van Maleisië van oorspronkelijk 43 procent in het gemeenschappelijke BBP is met meer dan de helft gedaald. Het BBP van Singapore is tussen 1960 en 2010 gegroeid van US$ 395 naar US$ 43.867. Voor Maleisië was de groei van US$ 299 naar US$ 8.373. Overigens: de bevolkingsgroei in de betreffende periode was in beide landen hoegenaamd identiek: sinds 1960 vermenigvuldigde de bevolking van Maleisië zich 3,5 keer om 3,2 keer voor Singapore (tabel 4). Zowel in 1960 als in 2010 moest het BBP in beide landen relatief over een bijna gelijk aantal inwoners verdeeld worden.
TABEL 4 Bevolkingsgroei in Singapore en Maleisië tussen 1960 en 2010
46
1960
1965 1970 1975
Maleisië 8.1
9.5
Singapore 1.6
1.9
1980
10.9 12.3 2.1
2.3
1985 1990
1995
2000 2005 2010
13.8
15.7
18.1
20.6
23.3
25.6
28.3
2.4
2.7
3.0
3.5
4.0
4.3
5,1
Bron: Wereldbank, in miljoenen inwoners.
Als ook de groei vanaf 1960 van beide landen in een grafiek uitgezet wordt, dan is de conclusie dat in de achterliggende halve eeuw de economie van Maleisië gemiddeld 2 procent per jaar minder hard groeide (grafiek 3). Nogmaals: het type maatschappij en de structuur van de economie is voor dit cijfer verantwoordelijk. De natuurlijke hulpbronnen, de politieke beslissingen, strategieën en methodes, maar, zoals we ook zullen zien, de cultuur en etniciteit, zijn in totaliteit redenen voor de aberratie zoals aangegeven in dit hoofdstuk van de BBP. Het gigantische verschil in BBP-ontwikkeling maakt daarom de eerste conclusie die moet gaan leiden tot de beantwoording van de centrale vaagstelling relatief vrij gemakkelijk: in vergelijking met Maleisië deed Singapore het economisch beter. GRAFIEK 3
1961-2010, groei bbp, % Singapore
Maleisië
10,7 7,3 4,13,6
4,6 3,3
7,1 6
6,2 3,7 2,4
3,9
6,7 5,7
6,5 3,6 2,4
4,4
4,4
6 4
2,7
Bron: Wereldbank.
Ter afronding nog de plaats van het BNP/PPP van Singapore en Maleisië op een min of meer regionale ranglijst. 128 Hierdoor wordt duidelijk in welke verhouding deze landen economisch ten opzichte van elkaar staan en wordt ook evident hoe groot de verschillen tussen de landen zijn. Met tabel 5 wordt de huidige BNP-situatie in een bredere 128
Het BNP wijkt enigszins af van het BBP; het gaat over het BBP minus de inkomens te betalen aan nietingezeten, plus van niet-ingezeten te ontvangen inkomens. Ook hier weergegeven in koopkracht per inwoner.
47
Aziatische context geplaatst (ASEAN10-groep: aangevuld met Japan, Zuid-Korea en China). De verschillen binnen deze groep van Oost-Aziatische landen en vaak buurlanden zijn enorm, verwarrend en roepen bijna existentiële vragen op. Wederom moet bevestigd worden dat de gegevens slechts statistische waardes hebben en relatief weinig inzicht geven over de rijkdom, het inkomen, noch over de kwantiteit en kwaliteit van welvaart noch over de relatie met welzijn. Met name wordt nog niet duidelijk hoe het totale financiële inkomen per land verdeeld wordt onder haar inwoners. Met andere woorden: wanneer de inkomensverdeling in een land duidelijk gemaakt moet worden is het BBP als maatstaf nogal virtueel; het is slechts een momentopname en geeft nauwelijks inzicht hoe het land aan de gerangschikte positie gekomen is, noch inzicht over de gevolgen voor de bewoners. Om de relatie tussen inkomen van een land en de werkelijke huishoudelijke uitgaven van de bewoners te begrijpen, moeten meer parameters onderzocht worden om de realiteit van vandaag te kunnen verduidelijken. We hebben de volgende paragraaf nodig om de gevonden nationale statistische BNP-cijfers te scheiden van individueel welzijn.
TABEL 5 BNP in dertien Oost en Zuidoost Aziatische landen
Land Singapore Brunei Japan Zuid-Korea Maleisië Thailand China Indonesië Filippijnen Vietnam Laos Cambodja Myanmar 129
BNP-positie 4 8 23 27 56 89 94 122 123 136 142 150 156
BNP/PPP (constant 2005-US$): 52.569 45.753 32.295 28.230 13.685 7.694 7.476 3.716 3.478 2.805 2.242 1.848 1.535
Bron: UNHDR 2011 (187 landen).
129
Voorspelling van het International Monetary Fund (IMF), echter BBP/PPP/inwoner, september 2011, World Economic Outlook.
48
4.2
De relatie van de Human Development Index tot het BBP
The basic purpose of development is to enlarge people’s choices. In principle, these choices can be infinite and can change over time. People often value achievements that do not show up at all, or not immediately, in income or growth figures: greater access to knowledge, better nutrition and health services, more secure livelihoods, security against crime and physical violence, satisfying leisure hours, political and cultural freedoms and sense of participation in community activities. The objective of development is to create an enabling environment for people to enjoy long, healthy and creative lives.130
Om deze relatie te meten wordt de Human Development Index (HDI) gehanteerd, een normering, ‘by design (...) a partial measure that uses imperfect indicators and that attempts to provide a broad vision of the advance of countries in furthering capabilities.’ 131 In tegenstelling tot de BBP in de vorige paragraaf is de normering via de HDI meer een over jaren evoluerend sociaal idee en niet een vaste, statische set van methodologie, dat vertaald wordt naar één eindcijfer per land. In oorsprong van de HDI, in 1990, werd om dit enkelvoudige rapportcijfer te creëren naar drie essentiële grootheden gekeken: een gezond leven (gezondheid), de mogelijkheid tot het verkrijgen van kennis (onderwijs) in relatie met het toegang hebben tot nationale bronnen, die een fatsoenlijke levensstandaard mogelijk moesten maken (inkomen). 132 De visie van de oprichters van deze HDInormering werd hierdoor over het kille aspect van financiën heengetild. Human development volgens de HDI is meer dan het BBP, meer dan inkomen en rijkdom en meer dan goederen produceren en kapitaal vergroten. De HDI-evaluatie richt zich fundamenteel op sociale mogelijkheden en niet op economie alleen; het richt zich op de levensstandaard en de kwaliteit van leven. Deze tegenhanger was eind twintigste eeuw nodig om het overmatige focussen op economische groei als het onderwerp van ontwikkelingspolitiek terug te dringen. Het moment van fascinatie meldt zich na 2010 als er opnieuw, gericht, met meer en exacte gegevens gekeken kan worden naar de relatie tussen de HDI-uitkomsten en het
130
Volgens Mahbub ul Haq, initiatiefnemer van het Human Development Report, onderdeel van het UNDP. Jeni Klugman, Francisco Rodríguez en Hyung-Jin Choi, ‘The HDI 2010: New Controversies, Old Critiques’ in Human Development Research Paper (UNHDRP) 2011/01, 39. 132 Ibidem, 3. 131
49
inkomen per hoofd van de bevolking. In 1995 bijvoorbeeld bevestigden de uitgevers van het UNHDR dat van de 173 onderzochte wereldlanden er 34 landen waren, met minder dan vijf plaatspunten verschil in rangorde tussen hun financiële BBP-ontwikkeling enerzijds en de sociale HDI-posities anderzijds. Bij 33 procent van de landen was er meer dan twintig punten verschil. In 2010 echter hadden al 40 landen minder dan vijf plaatsen verschil tussen hun economische en sociale posities. Echter sinds 2010 hebben bijna de helft van alle landen qua inkomen en HDI-welzijn tot wel dertig punten verschil in hun plaats op deze wereldschaal van ‘geld en geluk’. 133 Als nu, binnen de Singapore-Maleisië vergelijking van deze scriptie de deelvraag gaat richting ‘tot welke verhouding met hun sinds 1965 verkregen economische BBP-groei streefden Singapore en Maleisië ook verbeteringen van de kwaliteit van leven na’, is er een volgende stap in het beantwoorden van de hoofdvraag mogelijk. Daartoe wordt eerst de BNP-plaats van de landen van tabel 5 naast hun meest recente HDI-positie gezet. 134 Een tweeërlei uitleg voor de nu nieuw gevormde tabel 6 is noodzakelijk. Allereerst cijfermatig: hoe lager op de lijst van HDI, hoe hoger de human development, de indicator van het algemeen welzijn van een staat. Ten tweede: de laatste kolom van tabel 6 toont de discrepantie tussen het BBP en HDI plaats; meer welzijn volgens de HDI-matrix dan de economische BNP ‘feitelijk toelaat’ wordt beloond met een plusteken (+), terwijl minder welzijn een minteken krijgt (-): TABEL 6 BNP en HDI in dertien Oost en Zuidoost Aziatische landen
Land Singapore Brunei Japan Zuid-Korea Maleisië Thailand China Indonesië Filippijnen Vietnam Laos Cambodja Myanmar 133 134
BNP-positie:
HDI-positie
4 8 23 27 56 89 94 122 123 136 142 150 156
26 33 12 15 61 103 101 124 112 128 138 139 149
Verschil - 22 - 25 + 11 + 12 - 5 - 14 - 7 - 2 + 11 + 8 + 4 + 11 + 7
Ibidem, Table 2, 9 voor 169 landen. Data en bronnen voor de grafieken en tabellen uit het UNHDR 2011, uitgebracht 1 november 2011.
50
Bronnen: UNHDR 2011 (187 landen).
Bij alle bovenstaande landen is de positie van welvaart (BBP) per land verschillend van de positie voor welzijn (HDI). Opvallend is Singapore’s sprong van BNP-welvaart van positie 4 naar plaats 26 in termen van HDI-welzijn, de kwaliteit van het leven-index. Voor Maleisië, met slechts een vierde van het inkomen per hoofd van de bevolking van Singapore en een in de laatste vijftig jaar 2 procent per jaar lagere economische groei, is er sprake van een verschil van slechts 5 punten tussen BBP en HDI. De discrepantie tussen de posities van BNP en HDI betekent dat de economische waarde de natie Singapore naar de vierde positie in de wereld brengt. Maar voor wat betreft de UNHDI-verslaglegging moet deze derde positie ingeruild worden voor een zesentwintigste plaats; een daling van tweeëntwintig posities. Voor Maleisië betekent de daling van slechts vijf posities op de HDI-schaal, dat de human development in de afgelopen vijftig jaar zo goed als evenredig met de vooruitgang van het BNP is gestegen. Als tussentijdse observatie uit deze analyse zou de opmerking op zijn plaats zijn dat sinds 1965 Maleisië, veel beter dan Singapore, geen tekort heeft gedaan aan de ontwikkeling van zijn human development. Nog interessanter is echter dat de HDI-groei van Maleisië vanaf 1975 zich bijna identiek ontwikkelde als die van Singapore. Inzake hun HDI-ontwikkeling toont grafiek 4 voor deze twee landen een zo goed als synchroon opgaande lijn. Als extra ankerpunt is de lijn Nederland toegevoegd, wat de zaak Singapore/Maleisië nog extra intrigeert. Ondanks dat de economische groei van Maleisië sinds begin zestiger jaren van de vorige eeuw sterk achterbleef bij Singapore (met meer dan 800 procent) is het verschil in HDI-waarde tussen deze landen kleiner geworden. In 1960 bedroeg dit 37 procent en in 2011 was het verschil door Maleisië teruggebracht tot 12 procent. Qua sociale HDI-ontwikkeling zijn Singapore en Maleisië sinds 1975 hand in hand gegaan. En gezien het verschil van slechts 5 procent tussen Singapore en Nederland, heeft Singapore in de afgelopen vijftig jaar het er niet bij laten zitten. GRAFIEK 4
51
HDI-ontwikkeling 1960-2010 1 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 1960
1970
1980
Nederland
1990
Singapore
2000
2005
2011
Maleisië
Bron: UNHDR 2011, 2007/2008, 1997, voor vergelijkbaarheid aangepast
De tweede conclusie, die gaat meetellen bij de samenstelling van het antwoord op de centrale vraagstelling luidt: in relatie tot haar economie, binnen het concept van human development, heeft Maleisië in vijftig jaar tijd zich beter gemanifesteerd en een beter HDIresultaat neergezet dan Singapore. Dit kon gerealiseerd worden door nationale politiek en haar instituties, door demografische patronen en sociale en culturele normen, maar ook door pure ‘mazzel’. Evident waren de wereldmarktprijzen voor onder andere olie, die de groei van het inkomen beïnvloedde en de technische innovaties in onderwijs en gezondheidzorg, die deze twee overheersende HDI-gebieden goedkoper maakten voor het nationale budget.
4.3
Het ongelijke verdelen van inkomen
Het beantwoorden van de vraag, ook voor dit laatste onderwerp, blijft: welke van de twee landen, Singapore of Maleisië, heeft dit terrein het beste bejegend en is dit getalsmatig vast te stellen. Want dit onderzoek kan niet afgesloten worden zonder een stuk equity and equality in de eindbeoordeling mee te nemen. Equity betekent dan dat individuen naar gelang hun bijdrage aan de samenleving beloond moeten worden. Het gaat over rechtvaardigheid, gelijkheid en over een toename van het vermogen van de mens om veranderingen aan te brengen, de vrijheid om te kiezen, mensenrechten, democratie. Het is interessant om in dit verband allereerst te kijken naar de Gini-factor als vierde cijfer voor de matrix. Maar het is dan wel noodzakelijk om de juiste cijfers te vinden; vergelijkingen van inkomensongelijkheid zijn slechts zo goed als de cijfers waarop ze zijn gebaseerd.
52
Singapore en Maleisië geven beide over inkomensverdeling slechts mondjesmaat cijfers, waardoor ook als consequentie het thema armoede formeel nauwelijks aan bod kan komen. De Gini-coëfficiënt index (Gini) kan allerlei zaken van ongelijkheid (vaak identiek aan onrechtvaardigheid) meten. Zo ook waar het de verdeling van inkomen betreft: 'de mate waarin de verdeling van inkomsten tussen individuen of huishoudens binnen een land afwijkt van een perfect gelijke verdeling.' 135 De Italiaan Corrado Gini heeft in 1912 een wiskundige berekening uitgevonden dat onder andere de onevenredige verdeling van inkomsten in en tussen groepen binnen de bevolking van een natie kan laten zien. Het uitgangspunt is dat als slechts één persoon alle inkomsten van een land zou verdienen dit land de factor 1 krijgt, wat absolute ongelijkheid inhoudt. Als echter iedereen binnen een bepaald land hetzelfde bedrag verdient dat gelijk is aan het totale inkomen, zou dit betreffende land de factor 0 krijgen: er bestaat dan een absolute gelijkheid in inkomensverdeling. Japan heeft bijvoorbeeld een Gini-coëfficiënt van 0,249 en Lesotho in Afrika scoort 0,525. Het Japanse nationaal inkomen is gelijkmatiger verdeeld onder haar bewoners dan in het geval van Afrika's Lesotho. Het getal 0,50 en hoger geeft een hoge mate van inkomensongelijkheid aan. In het algemeen geldt dat hoe hoger de Ginicoëfficiënt, hoe lager het aandeel van het nationale inkomen is voor de armste lagen van de samenleving. 136 Tabel 7 is van belang om in het totaal concept aan te geven tot ongeveer welke grootheid de verschillen tussen Singapore en Maleisië zijn.
TABEL 7 BNP, HDI en Gini in 13 Oost en Zuidoost Aziatische landen
Land Singapore Brunei
BNP-positie 4 8
HDI-positie 26 33
Gini-positie* 112 n/a
Gini-coëffent* 0,485*** n/a
135
Tenzij anders vermeld komen de Gini-gegevens van deze paragraaf en tabel 7 van de UNHDR 2010 en 2011. 136 Een uitgebreidere uitleg komt van de Central Intelligence Agency (CIA): ‘This index measures the degree of inequality in the distribution of family income in a country. The index is calculated from the Lorenz curve, in which cumulative family income is plotted against the number of families arranged from the poorest to the richest. The index is the ratio of (a) the area between a country's Lorenz curve and the 45 degree helping line to (b) the entire triangular area under the 45 degree line. The more nearly equal a country's income distribution, the closer its Lorenz curve to the 45 degree line and the lower its Gini index, e.g., a Scandinavian country with an index of 25. The more unequal a country's income distribution, the farther its Lorenz curve from the 45 degree line and the higher its Gini index, e.g., a Sub-Saharan country with an index of 50. If income were distributed with perfect equality, the Lorenz curve would coincide with the 45 degree line and the index would be zero; if income were distributed with perfect inequality, the Lorenz curve would coincide with the horizontal axis and the right vertical axis and the index would be 100.’
53
Japan Zuid-Korea Maleisië Thailand China Indonesië Filippijnen Vietnam Laos Cambodja Myanmar
23 27 56 89 94 122 123 136 142 150 156
12 15 61 103 101 124 112 128 138 139 149
2 17 106 101 60 40 71 42 39 74 n/a
0,249** 0,316** 0,462*** 0,536 0,415 0,368 0,440 0,376 0,367 0,444 n/a
Bronnen: *UNHDR – HDI 2011 (198 landen, exclusief 42 landen zonder Gini-gegevens), ** UNHDR – HDI 2010, *** 2007. Voor Singapore uit Occasional Paper on Income Statistics, Singapore Department of Statistics, februari 2008.
Oorspronkelijk, na de scheiding van Maleisië, daalde de Gini-coëfficiënt van Singapore tussen 1966 en 1975 van 0,498 naar 0,37. Daarna steeg de lijn naar 0,436 in 1990, waarna deze stijging doorzette naar 0,481 in 2000. In 2007 bereikte de Singapore-Gini 0,485 en is daarna doorgestegen tot boven de 0,503 in 2011. 137 Maleisië maakte qua inkomensverdeling na de scheiding van Singapore een sterk negatieve ontwikkeling door. De index van inkomensverdeling in Maleisië was 0,420 in 1958 en steeg in eerste instantie gestaag naar 0,50 in 1970, een jaar voordat de NEP-herverdeling zijn intrede deed. Sinds 1976 daalde de lijn (van 0,53) naar 0,479 in 1990 en vervolgens naar het recentste gegeven van 0,462. 138 Bovenstaande betekent dat in vergelijking met Maleisië het inkomen in Singapore in handen van een beperkter deel van de samenleving ligt; meer in de hogere echelons dan in lagere. Singapore laat met zijn positie op de wereldranglijst van inkomens(dis)pariteit meer dan 75 procent van de wereldlanden aan zich voorgaan en bevindt zich in gezelschap van landen als Madagaskar, Gambia, Nepal, Kongo maar ook van Maleisië, dat op haar beurt dicht bij landen als de Ivoorkust en Argentinië staat. De derde conclusie voor de beantwoording van de centrale vraagstelling is dat Singapore in 2010 een grotere ongelijkheid in inkomensverdeling kent (0,485) dan Maleisië (0,462).
137 Cijfers de Wereldbank. Drabble, An economic history of Malaysia, 275. Ishita Dhamani, Income Inequality in Singapore, 9. De 50.3-berekening is van auteur. 138 UNHDR - HDI 1999, pagina 86 en UNHDR – HDI 2011. Shari, ‘Economic growth and income inequality in Malaysia, 1971-95’, 121. 1984-cijfers van: David Demery en Lionel Demery, ‘Adjustment and equity in Malaysia’, in: Christian Morrisson (ed.) Adjustment and equity in developing countries (Parijs 1992) 14. Hashim, Income Inequality and Poverty in Malaysia, hoofdstuk 3, tabel 3.1 hanteert een andere groep van Gini-coëfficienten. Misschien wat hoog voor de jaren ’70, maar voor het eerst gepubliceerd op basis van bijna bronnenmateriaal: ‘from 1957/58 to 1989: 0.412 in 1957/58, 0.444 in 1967/68, 0.513 in 1970, 0.530 in 1973, 0.557 in 1975, 0.567 in 1976, 0.508 in 1980, 0.480 in 1984, 0.459 in 1987, 0.447 in 1989.’
54
In vervolg op de resultaten van de NEP-politiek, zoals beschreven in de paragraaf ‘Positieve discriminatie van het Maleise volksdeel’ (paragraaf 3.2), kan dit Gini-onderzoek afgerond worden met de beantwoording van de deelvraag: in hoeverre heeft de NEPpolitiek tussen 1970 en 1990 bijgedragen aan een verbetering van de inkomensverdeling binnen Maleisische bevolkingsgroepen? Als Gini-cijfers bij het antwoord op deze vraag betrokken worden, dan is de conclusie dat tijdens de NEP-periode, specifiek voor het Maleise deel van de bevolking, de onevenwichtigheid in inkomensverdeling zich negatief ontwikkeld heeft. Het Gini-cijfer van de interetnische Maleis/Chinese inkomensverdeling was in 1970 respectievelijk 0,466 om 0,455 (de Indiase bevolkingsgroep kreeg het cijfer 0,463). Tussen 1970 en 1990, gedurende twintig jaar van NEP, verandert de Ginidispariteit tussen deze groepen zodanig dat de Maleise sectie op een waarde van 0,428 uitkwam ten opzichte van 0,400 voor de Gini-ongelijkheid binnen het Chinese deel van de bevolking (de Indiase bevolkingsgroep eindigde in 1990 met 0,394). De interetnische inkomensongelijkheid tussen Chinezen en Maleisiërs is dus groter geworden; de NEPinkomensverdeling bevoordeelde feitelijk de niet-Bumiputras. 139 Afrondend betekent dit dat de Maleise politiek er ten dele in geslaagd is om tijdens en vlak na de NEP periode tot 1995 door herdistributie van inkomen absolute armoede onder de laagste echelons van de bevolking te verlagen. De ongelijke verdeling van inkomen binnen de etnisch armste autochtone Maleise groep nam slechts toe. 140 4.4
De ijkpunten nader gewaardeerd Throughout history, whoever is wealthiest and the most technologically advanced thinks that their way of life is the best, the most natural, the God-given, the surest means to salvation, or at least the fast lane to well-being in this world. 141
Het uitgangspunt, de standaard van beoordeling, hangt inderdaad af van waar iemand staat. Maar waar classificaties langs etnische en demografische lijnen lopen is het sowieso moeilijk oordelen. Hoe dan ook, er moet nu beslist worden wie het beste zijn quality of life bevorderd heeft: Singapore of Maleisië? Door een aantal vergelijkbare eenheden naast elkaar te zetten moet het mogelijk zijn om tot een weging van verschillende interdisciplinaire factoren te komen. De in de afgelopen hoofdstukken en paragrafen 139
Shari, ‘Economic growth and income inequality in Malaysia, 116, Table 2, 119. Snodgrass, ‘Trends and patterns in Malaysian income distribution, 264. 140 Ibidem Shari, 120,121,123. 141 Richard A. Shweder, Thinking through cultures: expeditions in cultural psychology (Cambridge 1991) 167.
55
gedane ontmoetingen en metingen van sociale ontwikkelingen, de feiten van de dag, moeten door een systematiek samen met de bedrijfsvoering van de economie een objectief antwoord geven op de vraag: hoe heb je het als land gedaan? Wat dat betekent gaan we nu ervaren als vijftig jaar geëvalueerd wordt met behulp van een vijftal economische en sociale parameters.
Economisch
De BBP-paragraaf (4.1) wijst slechts één kant op: Singapore deed het beter dan Maleisië. Sinds de periode 1960-1965, de start van ons onderzoek, bij een redelijk gelijkmatige BBP, ontspon zich een ‘economische race’ tussen de twee landen, die door Singapore gewonnen is. Singapore heeft betere keuzes gemaakt waardoor beleid en uitkomst sterker dan in Maleisië gefaciliteerd konden worden. Niet alleen door geografische of demografische constellaties maar ook door zijn politieke à-priori-instelling: het maken van de meest doelgerichte keuzes en het opzetten van die instituties, die na de ‘echtscheiding’ van 1965 de economische ontwikkeling ter hand namen, waardoor Singapore een grotere welvaart bereikt heeft dan Maleisië. Niet alleen onze onderzochte zakelijke uitkomst van de Wereldbank cijfers onderbouwen dit oordeel. In de Verenigde Staten bestaat een vrij conservatieve lobby, die middels een Index of Economic Freedom extra tools aanreikt en bij onze bewijslast betrokken wordt. De theorie is gebaseerd op de ‘Wealth of Nations’ uit 1776 van Adam Smith, die ongenuanceerd een rechtse mening uit over onafhankelijkheid, welvaart en economische vrijheid en al achttien jaar geanalyseerd en mondiaal verwoord wordt door het Amerikaans zakendagblad The Wall Street Journal 142 en The Heritage Foundation, Washington’s nummer één denktank, eveneens van vrij conservatieve snit. 143 De jaarlijkse publicatie in deze Index of Economic Freedom worden aangestuurd door een tiental benchmarks, een tiental vrijheden, van eigendomsrechten tot vrijheid van ondernemerschap, die het economische succes van 184 landen over de hele wereld 142
Global print audience zes miljoen kranten. In aanmerking nemende dat de beoordeling op basis van een niet nader gedefinieerd uitgangspunt vrijheid is, kan evenwel de informatie nuttig zijn dat The Heritage Foundation en haar conclusies niet gestoeld zijn op liberaal progressieve principes. ‘Founded in 1973, The Heritage Foundation is a research and educational institute--a think tank--whose mission is to formulate and promote conservative public policies based on the principles of free enterprise, limited government, individual freedom, traditional American values, and a strong national defense. We communicate our message to our primary audiences: Members of Congress, key congressional staff members, policymakers in the executive branch, the news media, and the academic and public policy communities.’ 143
56
meten. 144 De Index laat zien hoe de 18e eeuwse theorieën van Adam Smith over welvaart en economische vrijheid zijn realiteiten kent in de 21e eeuw. De leidraad van de Index is dat zij bewezen heeft dat als landen, door het adopteren van bepaalde politieke besluitvorming, een hogere score op de Index bereiken, zij ‘also enjoy prosperity, economic security and success’. Singapore’s economische vrijheidsscore staat op de Index van 2012 op een waarde van 87.5, dat daardoor Singapore de op één na vrijste economie ter wereld maakt. 145 De Index wijdt dit aan ‘sterke eigendomsrechten, bestrijding van corruptie, een efficiënte regering met concurrerende belastingtarieven en lage eigen overheidsuitgaven, de regelgeving is flexibel en transparant; factoren die een levendige commerciële activiteit stimuleren. Er heerst een sterke traditie van openheid voor wereldwijde handel en investeringen blijven de productiviteit verhogen, die daardoor de opkomst van een zeer dynamische en concurrerende financiële sector vergemakkelijkt. Hoewel de particuliere sector de bron is van Singapore's economische succes, onderhoudt de regering een proactieve rol in de begeleiding van economische ontwikkeling. De betrokkenheid van de Staat in sleutelsectoren van economie en eigendom blijft aanzienlijk: de overheidsschuld is meer dan 90 procent van het BBP.’ 146 Maleisië staat op de 53ste plaats met een score van 66.4. De Maleisische economie heeft volgens de Index ‘aangetoond een gematigde graad van veerkracht te hebben in het kader van de zeer uitdagende mondiale economische omgeving. In veel van de vier pijlers van economische vrijheid zijn door Maleisië hervormingsinspanningen verricht en doorgezet. Het algemeen regelgevend kader is efficiënter geworden en zakelijke procedures zijn beter gestroomlijnd. De uitvoering van het beleid ter ondersteuning van open markten en het aanmoedigen van een levendige particuliere sector spoort investeringsstromen aan en versterkt de vitaliteit van ondernemerschap. In tegenstelling tot haar prestaties op andere gebieden, is Maleisië achtergebleven bij de bevordering van de effectieve rechtsstaat en de verbetering en modernisering van het juridische kader. Het
144
Vier categorieën, die totaal tien vrijheden behelzen: Rule of Law (property rights, freedom from corruption); Limited Government (fiscal freedom, government spending); Regulatory Efficiency (business freedom, labor freedom, monetary freedom); en Open Markets (trade freedom, investment freedom, financial freedom). 145 Hong Kong staat op de eerste plaats. De positie van zowel Hong Kong als Singapore is in de periode van achttien achtereenvolgende jaren onveranderd gebleven. Australië en Nieuw Zeeland staan respectievelijk op de derde en vierde plaats. Taiwan, met een score van 71.9 staat op de achttiende plaats, doordat dit land op zes van de tien economische vrijheidsprincipes hoger scoorde dan Maleisië. Nederland neemt overigens de vijftiende plaats in (score 73.3). Noord-Korea is ’s werelds minst vrije economie. 146 The Heritage Foundation, 2012 Index of Economic Freedom.
57
justitiële stelsel blijft kwetsbaar voor politieke inmenging en eigendomsrechten worden niet sterk beschermd. Aanhoudende corruptie blijft economische vrijheid ondermijnen en belemmert op lange termijn het institutionele concurrentievermogen. De overheidsuitgaven zijn de afgelopen jaren verhoogd, waardoor de algemene economische efficiëntie bedreigd wordt.’ Het economische gedeelte in de beoordeling is daarmee duidelijk? Ten opzichte van Maleisië wist Singapore sinds de start van dit onderzoek 1960-1965 zijn economie te verviervoudigen. De stand na deze eerste constatering is: Singapore 1 – Maleisië 0. Maar, als echter de inkomensverdeling aan het economische resultaat verbonden wordt, dan wordt het oordeel over Maleisië enigszins genuanceerder. Singapore mag dan wel grote fortuinen verzameld hebben, maar Maleisië heeft zijn welvaart beter over land en bevolking verdeeld. De tweede conclusie voor de beantwoording van de centrale vraagstelling is dat Singapore een grotere ongelijkheid in inkomensverdeling kent (0,485) dan Maleisië (0,462). Het verschil is niet overweldigend, maar per 2012 heeft Maleisië een voorsprong opgebouwd ten opzichte van Singapore. De Gini-paragraaf (4.3) deed daar verslag van en kan op dit punt de score enigszins recht trekken: Singapore 1 – Maleisië 1. En in hoeverre dient de corruptiebestrijding in Singapore en de NEP-politiek in Maleisië hier in deze economische waarderingsschaal opgenomen te worden? Zijn deze twee als cultuurverschijnselen meegenomen paragrafen te waarderen? Het fenomeen corruptie raakt in elke samenleving aan een spanningsveld tussen wat wenselijk wordt geacht en wat lokaal als toelaatbaar wordt gezien. Wat is licit en illicit in bepaalde landen? Wat is illegaal maar algemeen gezien als 'cultureel legitiem? In mijn optiek is de corruptiebejegening in Singapore een positief economisch feit: Singapore 2 – Maleisië 1. Maar, zoals paragraaf 3.1 eindigde met de verbazing over enerzijds het verkrijgen en behouden van politieke macht door corruptie uit te bannen (in Singapore), terwijl de andere regeringsvorm corruptie oogluikend rechtvaardigt en daardoor zich van een mate van politieke rust en stabiliteit verzekert (in Maleisië) geeft eerlijkheidshalve ook aan Maleisië als zodanig een positief economisch aspect in de score mee. Singapore 2 – Maleisië 2. En heeft de NEP ook een tegenhanger in Singapore gehad? Misschien moeten we de NEP binnen onderstaand sociaal patroon beoordelen.
Sociaal
58
De volgende conclusie die gaat meetellen luidt: in relatie tot haar economie, binnen het concept van human development, heeft Maleisië in vijftig jaar tijd zich beter gemanifesteerd en een beter HDI-resultaat neergezet dan Singapore. Met duidelijk veel minder financiën, heeft Maleisië een sociale ontwikkeling geëntameerd (HDI-waarde van 0,761), die op 12 procent na hetzelfde niveau bereikt heeft als Singapore (HDI-waarde van 0,866). Evident is bovendien dat qua sociale ontwikkeling Singapore en Maleisië sinds 1975 hand in hand zijn gegaan. De bijna identieke HDI-groei van beide landen toont een zo goed als synchroon opgaande lijn (paragraaf 4.2 grafiek 4). Binnen deze prestatie is de grootste verdienste dat, zonder bloedvergieten, de sociaaleconomische zwakkere Maleise populatie in haar sociale welvaart verhoogd is; het Maleise bevolkingsdeel werd naar een hoger plan gebracht. Maleisië verdient dit sociale punt te scoren; met de tot hen beschikbaar staande middelen hebben zij hun sociale ontwikkeling beter ter hand genomen dan Singapore: Singapore 2 – Maleisië 3. Samengevat waren er twee redenen: enerzijds omdat Maleisië er in geslaagd is om tijdens en vlak na de NEP- periode door herdistributie van inkomen de armoedegrens onder de laagste echelons van de bevolking sterk te verlagen (van meer dan 50 naar 17 procent), alhoewel het ultieme NEP-doel van een betere verdeling van inkomen binnen de etnisch armste Maleise groep niet gerealiseerd kon worden (zie pagina 54). Op de tweede plaats speelt de groei van haar gehele sociale ontwikkeling een belangrijke rol: ‘de sociale groei in deze periode (46,7 procent) was per hoofd van de bevolking aanmerkelijk groter dan de groei van het inkomen (4,2 procent)’. Dit werd al bespeurd toen de BBP naast de HDI gezet werd en Maleisië slechts een discrepantie van vijf plaatsen bleek te hebben (zie pagina 50). Het kan ook bevestigd worden door, zoals dat gedaan werd bij het BBP (zie pagina 45), een gecombineerde HDI van beide landen te construeren. In zo’n situatie neemt Singapore 53 procent en Maleisië 47 procent (van bovengenoemde 0,761 en 0,866 waarde). Als we deze uitkomst stallen naast het 2010 BBP gecombineerde aandeel van 80/20 procent (Singapore/Maleisië) dan is de conclusie dat tussen 1960 en 2010 het inkomen tussen de twee landen geen gelijke tred aangehouden heeft, in tegenstelling tot beider sociale ontwikkeling. Wat zou de reden zijn dat Maleisië in zijn sociale ontwikkeling slechts een paar procent verschil vertoont met Singapore, terwijl het qua inkomen zover achter is gebleven? Of, anders gevraagd: waarom heeft Singapore een achterstand in haar maatschappelijke ontwikkeling, in tegenstelling tot haar economische rijkdom? Op gevaar af van bevooroordeling kan een historisch feit de richting van antwoord aangeven: Singapore's 59
autocratische houding, die in 1993 benadrukt werd in haar niet erkennen van mensenrechten. Dit werd onderstreept door haar minister van Buitenlandse Zaken, in zijn toespraak op de Conferentie van Wenen, waarbij hij zei dat: ‘human dignity can only be advanced in the wake of economic development, which in turn requires social order.’ 147 Volgens Tamney houdt dat in dat economische groei en maatschappelijke ontwikkeling zich in Singapore niet makkelijk kunnen rijmen: ‘the basic argument is that because human rights undermine social order, which is necessary for development, the Government does not accept the principle of human rights’. 148 Chan had in 1971 al weergegeven dat ‘a belief in human rights has existed in Singapore, at least since independence. The Constitutional Committee established by the Government included fundamental rights in its draft document; however, Parliament rejected that recommendation in 1967.’ 149 Met als resultaat dat: ‘as a result of these processes, the [Singapore] PAP policies will result in a state committed only to endless economic growth for its own sake’. 150
147
The Straits Times, Weekly Edition, 19 juni 1993. Tamney, The struggle over Singapore’s soul, 63. 149 Ibidem, 84. Heng Chee Chan, Singapore: The politics of survival 1965-1971 (Singapore 1971). 150 Tamney, The struggle over Singapore’s soul, 195. 148
60
Conclusie Wat is de filosofie achter de score Singapore 2 – Maleisië 3? Aan deze puntenevaluatie ging een onderzoek vooraf die een relatie onderzocht tussen culturele factoren, de economische groei, de sociale vooruitgang en de huidige stand van welvaart. Deze evaluatie, de score Singapore 2 – Maleisië 3, is eigenlijk niet meer dan een symbolisch moment ten gunste van Maleisië; vijf keer is er gescoord in een wedstrijd van vijftig jaar. Maar de wedstrijd is niet uitgespeeld, de klok tikt door en de twee teams gaan na een korte break tegen en met elkaar verder. Dat houdt in dat de toekomstige ontwikkeling van beide landen op dit punt van deze masterscriptie het onderwerp van gesprek zou moeten worden. Laten we eerst kort recapituleren en daarna kijken of er toch enige reden voor optimisme is richting een gezamenlijke toekomst. Allereerst heeft in dit onderzoek de geschiedenis van kolonisatie, imperialisme en de migratie een verhaal verteld, waaruit geconcludeerd kan worden, dat Singapore, veel meer dan Maleisië in de negentiende eeuw met ‘een schone lei’ kon beginnen. In de midden zestiger jaren van vorige eeuw had een bijna ‘leeg’ Singpore niet ‘de last’ van een agrarisch achterland. De stadstaat (met slechts 3 procent aandeel van de landbouw in het nationale BBP) stak florissant af ten opzichte van Maleisië, met een bijna 30 procent aandeel van haar landbouw in het BBP. 151 Maleisië heeft sterke culturele aspecten, die op de keeper beschouwd de economische ontwikkeling niet faciliteerde. De Maleise politiek bleef ook dichter bij haar Aziatische roots, bij de niet-geschoolde landelijke massa’s, ging eerst zijn landbouw ondersteunen en daarna de industrie ontwikkelen om een ongelijkmatige ontwikkeling te
151
De Wereldbank, World Development Report 1988.
61
verhelpen. In tegenstelling tot Singapore dat in 1960 er volop tegenaan kon gaan en door het implanteren van de industrie zich richtte op een snelle transformatie. De zo vanzelfsprekende fusie kwam tot staan in 1965. De synergievoordelen waren in oorsprong aanwezig maar een afschrikwekkende tegenzin ontwikkelde zich in beide landen. Geen of nauwelijks voldoende rekening was gehouden met oorspronkelijke en diverse nieuwe culturen; de verschillen werden te groot aangezet. Getracht werd om geforceerd elkaars inzichten op te dringen, waardoor ideologie en mentaliteit, de concepties van welvaart en welzijn van bevolkingsgroepen, veronachtzaamd werden en onverwacht een reden tot vervreemding veroorzaakten. Door de wederzijdse politieke economie en de Bumiputra-ideologie was het vormen van de Federatie van Maleisië na 1965 een ‘niet te nemen vesting’ geworden. Maar zou dit impliceren, dat de etnische 1969 rellen in Maleisië voorkomen hadden kunnen worden als de Federatie bij elkaar gebleven was? Had inkomensverdeling en andere op etniciteit geënte economische verschillen in de staten van de Federatie dan een meer positieve wending kunnen krijgen? Mijn persoonlijke hypothese is dat ‘de race’ van Maleisië en Singapore nog niet gelopen is. De omslag voor beide landen kan terugkomen als wereldhandelsprijzen wederom tot nationale faillissementen gaan leiden en Maleisië een beroep moet gaan doen op de commerciële buurstaat Singapore. Die dan waarschijnlijk opnieuw behoefte heeft aan een afzetgebied dichter bij huis. Het samengaan zou opnieuw tot thema verklaard moeten worden, met name als volatiele omstandigheden, zoals we dat in het afgelopen jaren tot twee, drie keer toe ervaren hebben, verergerd de kop gaan opsteken. 152 Er kan een einde komen aan open wereldhandelssystemen, regionale vrede en interne stabiliteit: kapitalisme, internationale onafhankelijkheid en efficiënte administratie waren de voorwaarden waaronder de stad Singapore oorspronkelijk heeft getriomfeerd. Maar er zijn nog andere zaken die resoluut Singapore's vooruitgang kunnen inperken: de onderbreking van de vrede in de omringende regio (Filippijnen, Brunei, Indonesië en in Maleisië zelf) en, sterker nog, de oprichting van een centraal geleid economisch systeem in een of meer naburige staten. In dit laatste geval zouden de economische relaties met Singapore of Maleisië niet een zaak van marktoverwegingen worden, maar van beleid en niemand zou kunnen zeggen wat de uitkomst van de beleidsformulering dan zou zijn. Een mogelijke hernieuwde poging voor beide landen om toch een eenheid te gaan vormen? Dat dwingt dan tot enige bescheidenheid en – meer dan ooit – een coöperatieve 152
De 1973 Arabische olieboycot, de Aziatische crises in 1997/98 en de financiële werelddrama’s sinds 2007.
62
opstelling ten opzichte van andere partijen. De tijd dat de Singaporese PAP het land Maleisië tegemoet kon treden met ‘breekpunten’ en andere absolute voorwaarden, ligt in de geschiedenis. Net als in de relatie geldt in een politiek verstandshuwelijk dat het alleen standhoudt als betrokkenen zichzelf kennen en ruimte bieden voor de eigenheid van de ander. Zodra we accepteren dat cultuur niet een samenvoeging is van normatieve standpunten maar de taal is die begrip mogelijk maakt, wordt het gemakkelijker om uit te leggen waarom mensen die binnen dezelfde culturele instelling wonen, antagonistische overtuigingen gebaseerd op verschillende 'waarden' kunnen houden. 153 Daarenboven zit in de toekomst de attractie van ontwikkelende landen niet meer bij een hoger Bruto Binnenlands Product of bij een laag kindersterftegetal alleen. Het hoogste BBP voldoet niet meer als maatstaf en is niet meer het teken van de beste keuze voor volk en vaderland, nochtans voor HDI-verworvenheden als onderwijs en gezondheidszorg. Ook andere velden van welzijnverhogende waardes zullen betrokken moeten worden, waar materiële welvaart aangevuld en vergeleken wordt met immateriële behoeften met een meer sociaal-maatschappelijk en subjectievere beleving. Zoals de mate van democratie, politieke vrijheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Niet eenvoudig om daarmee deze scriptie af te ronden, want niet-inkomen gerelateerde zaken als veiligheid, vrije tijd, duurzaamheid en andere aspecten van de kwaliteit van het leven zijn niet eenvoudig in cijfers uit te drukken. En hoe staat het met de stereotypie over Singapore en Maleisië van pagina’s 43 en 44? Qua sociale progressie heeft Maleisië, in dualisme met haar economische ontwikkeling, het beter gedaan dan Singapore. De oorspronkelijke clichés kunnen overboord; in afwachting van nieuw pragmatisme dat gaat leiden tot het lanceren van nieuwe ideeën met nieuwe invalshoeken. Waardoor het welzijnsniveau voor de bewoners van beide landen naar een nog hoger sjabloon gebracht kunnen worden.
153
Chabal , Culture Troubles, 88.
63
Literatuurlijst Alatas, Syed Hussein, The myth of the lazy native: A study of the image of the Malays, Filipinos and Javanese from the 16th to the 20th century and its function in the ideology of colonial capitalism (Londen 1977). Alatas, Syed Hussein, The Problem of Corruption (Singapore 1986). Alatas, Syed Hussein, Corruption and the Destiny of Asia (Petaling Jaya 1999). Anand, S., Inequality and poverty in Malaysia: Measurement and decomposition (Washington (1983). Barr, Michael D., ‘Lee Kuan Yew in Malaysia: a reappraisal of Lee Kuan Yew’s role in the separation of Singapore from Malaysia’, in Asian Studies Review, 21, 1, (1997) 1-17. Barr, Michael D. en Zlatko Skrbiš, Constructing Singapore: Elitism, ethnicity and the nation-building project (Kopenhagen 2008). Barr, Michael D., Lee Kuan Yew: The beliefs behind the man, (Richmond 2000). Barr, Michael D., ‘Lee Kuan Yew: Race, culture and genes’, in Journal of Contemporary Asia, 29, 2, (1999) 145-166. Bass, Jerome R., ‘The South-east Asian Chinese: Accommodation without acceptance‘, in: Willem A. Veenhoven, e.a., (ed.), Case studies on human rights and fundamental freedoms: a world survey (Den Haag 1976). Bauer, P.T., ‘Remembrance of studies past: retracing first steps’, in: Gerald M. Meier en Dudley Seers (ed.), Pioneers in development (New York 1984) 27-44. Bautista, Romeo M. Development policy in East Asia: economic growth and poverty alleviation (Singapore 1992). Bedlington, Stanley S., Malaysia and Singapore: The building of new states (New York 1978). Benham, Frederic, The national income of Malaya, 1947-9, (Singapore 1951). Caves, Richard E., ‘Export-led growth and the new economic history’, in: Jagdish N. Bhagwati, e.a., (ed.), Trade, balance of payments and growth: papers in international economics in honor of Charles P. Kindleberger (Amsterdam 1971) 403-443. Chabal, Patrick en Jean-Pascal Daloz, Culture troubles: politics and the interpretation of meaning (Londen 2006). Chan, Heng Chee, Singapore: The politics of survival 1965-1971 (Singapore 1971). 64
Chee, Stephen, ‘Malaysia and Singapore: The political economy of multiracial development’, in Asian Survey, 14, 2, A Survey of Asia in Part II ( 1974), 183-191. Chen, Peter S.C., ‘Singapore’s development strategies: A model for rapid growth’, in: Peter S.C. Chen (ed.), Singapore development policies and trends (Singapore 1983). 81113. Chew, Ernest C.T., ‘The foundation of a British settlement’, in: Ernest C.T. Chew en Edwin Lee (eds.), A history of Singapore (Singapore 1991) 36-40. Clammer, J.R., ‘Overseas Chinese assimilation and resinification: A Malaysian case study’, in Southeast Asian Journal of Social Science, 3, 2, (1975) 15-32. Demery, David en Lionel Demery, ‘Adjustment and equity in Malaysia’ in: Christian Morrisson (ed.) Adjustment and equity in developing countries (Parijs 1992). Clammer, John R., ‘The ambiguity of identity: ethnicity maintenance and change among the Straits Chinese community of Malaysia and Singapore’, in Occasional Paper no. 54/Institute of Southeast Asian Studies (1979) 1-19. Demery, David en Lionel Demery, ‘Adjustment and equity in Malaysia’, in: Christian Morrisson (ed.) Adjustment and equity in developing countries (Parijs 1992). 14Dhamani, Ishita, Income inequality in Singapore: Consequences and policy options (Singapore 2008). Djojohadikusumo, Sumitro, Trade and Aid in South-East Asia, Volume 1 Malaysia and Singapore (Melbourne 1968). Drabble, John H., An economic history of Malaysia, c. 1800-1990: The transition to modern economic growth (Londen 2000). Ee, J., ‘Chinese migration to Singapore, 1896-1941’, in Journal of Southeast Asian History, 2 (1984) 33-52. Esman, Milton, Administration and development in Malaysia (Ithaca 1972). Freedman, Maurice, ‘The handling of money: A note on the background of the economic sophistication of overseas Chinese’, in: T.H. Silcock (ed.) Readings in Malayan economics (1961) 38-65. Fukuyama, Francis, ‘Social capital’, in: Lawrence E. Harrison en Samuel P. Huntington, (ed.), Culture matters: How values shape human progress (New York 2000) 98-111. Ganguly, Sumit, ‘Ethnic policies and political quiescence in Malaysia and Singapore’, in: Michael E. Brown en Sumit Ganguly (ed.) Government policies and ethnic relations in Asia and in the Pacific (1997) 233-272. Gomez, Edmund Terence ‘Political business in Malaysia’, in: Edmund Terence Gomez (ed.), Political Business in East Asia (Londen 2002). Gomez, Edmund Terence en K.S. Jomo, Malaysia’s political economy – Politics, patronage and profits (Cambridge 1997). Gosling, L.A. Peter, ‘Chinese crop dealers in Malaysia and Thailand: The myth of the merciless monopsonistic middleman’, in: Linda Y.C. Lim en L.A. Peter Gosling (ed.), The Chinese in Southeast Asia, Volume 1, Ethnicity and Economic activity (Singapore 1983). Harrison, Lawrence E. en Samuel P. Huntington (ed.) Culture matters: how values shape human progress (New York 2000). Hara, Fujio, ‘Malaysia’s New Economic Policy and the Chinese business community’, in The Developing Economies 29, 4 (1991) 350-370. Hashim, Shireen-Mardziah, Income inequality and poverty in Malaysia (Langham 1997). Huff, W.G., The economic growth of Singapore: Trade and development in the twentieth century (Cambridge 1994). Huntington, Samuel P., ‘The clash of civilizations?’, in Foreign Affairs: An American Quarterly, 72-3 (1993) 22-49.
65
Jesudason, James V., Ethnicity and the economy; The state, Chinese business, and multinationals in Malaysia (Oxford 1989). Jomo, K.S., Growth and structural change in the Malaysian economy (Londen 1990). Josey, Alex, Lee Kuan Yew, the crucial years (Singapore 1968). Kaur, Amarjit, ‘The case of Malaysia’, in: Colin Mackerras (ed.) Eastern Asia: an introductory history (French Forest 2000). Keith, Patrick, Ousted! (Singapore 2005). Klugman, Jeni, Francisco Rodríguez en Hyung-Jin Choi, ‘The HDI 2010: New Controversies, Old Critiques’, in Human Development Research Paper (UNHDRP) 2011/01. Kwen Fee, Lian, ‘The political and economic marginalization of Tamils in Malaysia’, in: Lian Kwen Fee (ed.), Race, ethnicity, and the state in Malaysia and Singapore (Leiden 2006) 121-144. Lach, Donald F. en Edwin J. van Kley, Asia in the making of Europe: volume III, a century of Advance, book three: Southeast Asia (Chicago 1993). Lau, Albert, A moment of anguish: Singapore in Malaysia and the politics of disengagement (Singapore 1998). Lee, Edwin, Singapore: the unexpected nation (Singapore 2008). Lee Kuan Yew, ‘History is not made the way it is written’, in Petir (March 1980) 4-11. Lee Kuan Yew, The Singapore Story (Singapore 1998). Lee, William K.M., ‘The poor in Singapore: issues and options’, in Journal of Contemporary Asia 31:1 (2001) 57-70. Lewis, Dianne ‘British policy in the Straits of Malacca to 1819 and the collapse of the traditional Malay state structure’, in: Brook Barrington (ed.), Empires, imperialism and Southeast Asia: essays in honour of Nicholas Tarling (Clayton 1997) 11-24. Lim, David (ed.), Readings on Malaysian economic development (Londen 1975). Mahathir bin Mohamad, The Malay dilemma (Singapore 1970). Mahbubani, Kishore, Can Asians think? (vierde editie, Singapore 2009). Mauro, Paulo, ‘Corruption and Growth’, in The Quarterly Journal of Economics, Vol. 110, No. 3 (1995) 681-712. Mauro, Paulo, ‘The effects of corruption on growth, investment, and government expenditure: a cross-country analysis’, in: Kimberley Ann Eliot (ed.), Corruption and the global economy (Washington 1997) 84-102. McHenry Fletcher, Nancy, The separation of Singapore from Malaysia (Ithaca 1969). McVey, Ruth, ‘The materialization of the Southeast Asian entrepreneur’, in: Ruth McVey (ed.), Southeast Asian capitalists (Ithaca, 1992) 7-33. Milne, R.S., ‘Singapore’s Exit from Malaysia: The Consequences of Ambiguity’, in Asian Survey, 6, 3, (1966) 175-184. Milne, R.S. en Diane K. Mauzy, Singapore, the legacy of Lee Kuan Yew (Oxford 1990). Mountjoy, Alan B., Industrialization and under-developed countries (London 1963). Myint, Hla, ‘The “classical theory” of international trade in the perspective of economic development’, in The Economic Journal, 68, 270, (1958) 317-333. O’Connor, James, ‘The meaning of economic imperialism’, in: Robert I. Rhodes (ed.) Imperialism and underdevelopment: a reader (New York 1970) 101-150. Pang Eng Fong, ‘Race, income distribution, and development in Malaysia and Singapore’, in: Linda Y.C. Lim en L.A. Peter Gosling (ed.), The Chinese in Southeast Asia, Volume 1, Ethnicity and Economic activity (Singapore 1983). Popenoe, Oliver, ‘A study of Malay entrepreneurs’, in: David Lim Readings on Malaysian Economic Development (London 1975).
66
Quah, Jon S.T., ‘Corruption in Asia with special reference to Singapore: Patterns and consequences’ in: Asian Journal of Public Administration (1987) 80-98. Rasiah, Rajah, ‘Class, ethnicity and economic development in Malaysia’, in: Garry Rodan, et all., (ed.), The political economy of South-East Asia: an introduction (Melbourne 1997). Redding, Gordon S., The spirit of Chinese capitalism (Berlijn 1993). Ross-Larson, B., ‘Social and political setting’, in: K. Young, Willem C.F. Bussink en P. Hassan (ed.) Malaysia: growth and equity in a multiracial society (Baltimore 1980). Ryan, Neil Joseph, The making of modern Malaysia and Singapore: a history from earliest times to 1966 (Oxford 1969). Shari, Ishak, ‘Economic growth and income inequality in Malaysia, 1971-95’, in Journal of the Asia Pacific Economy, Volume 5, Nummer 1 & 2 (Basingstoke 2000) 112-124. Shweder, Richard A., Thinking through cultures: expeditions in cultural psychology (Cambridge 1991). Silcock, T.H., (ed.) Readings in Malayan economics (Singapore 1961). Siok-Hwa, Cheng, ‘Economic change in Singapore, 1945-1977’, in Southeast Asian Journal of Social Science, 7, 1-2 (1979) 81-113. Snodgrass, Donald R., Successful economic development in a multi-ethnic society: The Malaysian case (Harvard 1995). Snodgrass, D.R., ‘Trends and Patterns in Malaysian Income Distribution, 1957-70’, in: David Lim Readings on Malaysian Economic Development (1975) 251-269. Sopiee, Mohd. Noordin, From Malayan union to Singapore separation: Political unification in the Malaysian region 1945-65 (Kuala Lumpur 1974). Stockwell, A.J., ‘The white man’s burden and brown humanity: Colonialism and ethnicity in British Malaya’, in Southeast Asian Journal of Social Science 10 (1), 44-68. Ta Chen, A.M., Chinese migrations, with special reference to labor conditions (Washington 1923). Tamney, Joseph B., The struggle over Singapore’s soul: western modernization and Asian culture (New York 1996). Tarling, Nicholas, Imperialism in Southeast Asia: ’a fleeting, passing phase’ (Londen 2001). Tongzon, Jose L., The economies of Southeast Asia: before and after the crisis (Cheltenham 2002). Trocki, Carl A, Prince of Pirates, The temenggongs and the development of Johor and Singapore 1784-1885 (Singapore 1979). Trocki, Carl A., Opium and empire: Chinese society in colonial Singapore, 1800-1910 (New York 1990). Turnbull, C.M., A history of Singapore, 1819–1975 (Kuala Lumpur 1977). Veen, Roel van der, Waarom Azië rijk en machtig wordt (Amsterdam 2010). Wesseling, H.L. Europa’s koloniale eeuw: de koloniale rijken in de negentiende eeuw, 1815-1919 (Amsterdam 2003).
67
Bronnen-, kranten-, websites- en kaartenverantwoording *
Department of Statistics, Singapore: http://www.singstat.gov.sg/stats/keyind.html#keyind, http://www.singstat.gov.sg/pubn/popn/C2010sr1/cop2010sr1.pdf, http://www.singstat.gov.sg/stats/themes/people/hist/popn.html, augustus 2011. ** Department of Statistics, Malaysia: http://www.statistics.gov.my/portal/index.php?lang=en, maart 2011. Department of Information, Malaysia, Federation of Malaya, 2, (1962), 37-38. Central Intelligence Agency (CIA), https://www.cia.gov/library/publications/the-worldfactbook/geos/sn.htmlo, https://www.cia.gov/library/publications/the-worldfactbook/docs/notesanddefs.html#2172, oktober 2011. Government Printer (Kuala Lumpur 1963). International Bank for Reconstruction and Development (IBRD), Report on the Economic Aspects of Malaysia (Kuala Lumpur 1963). Index of Economic Freedom, http://www.heritage.org/Index/, februari 2012. International Monetary Fund, http://www.google.com/publicdata/explore?ds=k3s92bru78li6_&ctype=l&strail=false& bcs=d&nselm=h&met_y=ppppc&hl=en&dl=en#ctype=l&strail=false&bcs=d&nselm=h &met_y=ppppc&scale_y=lin&ind_y=false&rdim=country_group&idim=country_group :001&idim=country:MM&ifdim=country_group:parent:&hl=en&dl=en, november 2011. Malaysia External Trade Development Corporation (MATRADE), http://www.matrade.gov.my/cms/content.jsp?id=com.tms.cms.article.Article_424bd28a7f000010-7c117c11-bd5b4635, november 2010. Malaysian Ministry of Science, Technology and Environment, The Second Outline Perspective Plan 1991-2000 (Kuala Lumpur 1991) b. Ministry of Culture Publication (Singapore 1965). Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD), http://www.oecd.org/document/25/0,3746,en_2649_34637_43454681_1_1_1_1,00.html, augustus 2011.
68
Singapore Ministry of Culture (1960). Singapore Annual Report, 1949 (1950). Singapore’s Corrupt Practices Investigation Bureau, ‘Muhammed Ali’, Eradicating Corruption – The Singapore Experience, Presentation Paper for The Seminar on International Experiences on Good Governance and Fighting Corruption (Bangkok 2000). Singapore National Accounts, 1960-1973 (Singapore 1974). Singapore Bulletin (Singapore 1959). The Heritage Foundation, 2012 Index of Economic Freedom. http://www.heritage.org/index/visualize?countries=malaysia%7csingapore&src=country http://www.heritage.org/index/, februari 2012. The Straits Times (Singapore), http://newspapers.nl.sg/Digitised/Page/straitstimes19650809.1.1.aspx, november 2011. The Times (Londen). The New York Times (New York). The World Bank http://data.worldbank.org/indicator/NY.GNP.PCAP.PP.CD http://data.worldbank.org/country/malaysia, http://data.worldbank.org/indicator http://search.worldbank.org/data?qterm=gdp+1965+singapore+malaysia+capita&langua ge=EN&format=html http://data.worldbank.org/indicator/NY.GDP.MKTP.KD.ZG?page=4, november 2011. Transparency International Corruption Perceptions Index 2011. http://www.transparency.org/policy_research/surveys_indices/cpi/2011, februari 2012. *** United Nations Development Programme (UNDP), United Nations Human Development Report: http://hdr.undp.org/en/media/HDR_2009_EN_Complete.pdf, http://hdr.undp.org/en/media/HDR_2010_EN_Table2_reprint.pdfhttp://hdr.undp.org/en/ media/HDR_2011_EN_Complete.pdf, http://hdr.undp.org/en/humandev/, http://hdr.undp.org/en/reports/global/hdr2011/papers/HDRP_2011_01.pdf, Video: http://hdr.undp.org/en/humandev/learnmore/title,10152,en.html, november 2011januari 2012. **** United Nations Conference on Trade and Development, Handbook of Statistics: http://www.unctad.org/en/docs/tdstat35_en.pdf augustus 2011. United Nations Human Development Programme (UNDP); Reports, Indicators, Research Papers, Overviews en Statistics. U.S. Library of Congress, http://countrystudies.us/singapore/15.htm, maart 2011. Yearbook of Statistics Singapore 1963 via Chen Siok-Hwa, ‘Economic Change in Singapore, 1945-1977’ in Southeast Asian Journal of Social Science, Vol. 7 Nos. 1-2 (Singapore 1979) 101 en 2011 via http://www.singstat.gov.sg/pubn/reference/yos11/yos2011.pdf , augustus 2011. Yearbook of Statistics Malaysia 1963 en 2009. (1963 via David Lim, (ed.), Readings on Malaysian Economic Development (London 1975). 2009 via http://www.statistics.gov.my/portal/download_Buku_Tahunan/files/BKKP/Buku_Tahun an_Perangkaan_Malaysia_2009.pdf, augustus 2011. Kaart voorpagina: http://www.malaysia-maps.com/images/map-malaysia600.gif, augustus 2011. Kaart 1, pagina 9: http://www.colonialvoyage.com/eng/asia/malaysia/malacca/dutch.html, augustus 2011, bewerkt door Ton de Ruiter, http://toderu.posterous.com/, februari 2012. Kaart 2, pagina 12: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:British_Malaya_circa_1922.PNG, september 2011.
69
Kerncijfers Singapore en Maleisië 154
Singapore
- Inwonertal (2010, in miljoenen) Vrouwen in het arbeidsproces (2009, % van werkenden)*** Etniciteit (2010, %, Maleis, Indiaas, Chinees, Andere) Kindersterfte (2009, <5 jaar, per duizend [1965
155
Maleisië
5,1
28,4
53,7
44,4
13/9/74/4*
])
67/7/25/1**
3 [26]
6
[55] Levensverwachting (2009, in jaren, [1965 156])
81 [66]
74 [58]
Geletterdheid (2009, %, > 15 jaar [1960])
95 [52]
92 [33]
- Oppervlakte (2010, km.²)
712*
331.000**
Landbouwoppervlakte (2010, % van totale oppervlakte)
1
24
Urbanisatie (2010, %, bevolking wonende in steden)
100
71**
- BBP (2010, huidige US$, in miljoenen)
222,7
237,8
BNP (2010, per capita, koopkrachtpariteit, US$)
54.700
14.360
Groei BBP (gemiddeld 1961-2010, %, [sinds 1980]
7,3 [7,1]
4,8 [6,4]
154
Bronnen: de Wereldbank, * Dept. of Statistics, Singapore, **Dept. of Statistics, Malaysia, *** UNHDR. De Wereldbank, Social Indicators of development 1987. 156 Ibidem. 155
70
Aandeel industriële producten in export (2009, % [1965 157])
73 [35]
70 [6]
TABEL 1 Individuele en gecombineerde ontwikkeling Bruto Binnenlands Product Singapore en Maleisië, 1960-2010, in US$ en respectievelijk aandeel in %
1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010
BBP/inwoner Singapore 395
516
925
BBP/inwoner/PPP Singapore
2.557 4.990 6.749 12.746 24.702 23.414 29.401 43.867 15.1
18.5
25.2
32.8
38.0
45.4
57.5
BBP/inwoner Maleisië 299
333
392
BBP/inwoner/PPP Maleisië
803 1.803 2.016 2.418 4.287 4.006 5.282 8.373 4.9
5.5
6.6
9.1
10.2
11.5
14.6
Gecombineerd BBP/inwoner Singapore/Maleisië 694
849
1.317 3.360 6.793 8.765 15.164 28.989 27.420 34.683 52.240
Gecombineerd BBP/inwoner/PPP Singapore/Maleisië 20.0
24.0
31.8
41.9
48.2
56.9
72.1
Aandeel van gecombineerd BBP/inwoner Singapore/Maleisië 57/43 61/39 70/30 76/24 74/26 77/23 84/16 85/15 85/15 85/15 84/16 Aandeel van gecombineerd BBP/inwoner/PPP Singapore/Maleisië 76/24 77/23 79/21 78/22 79/21 80/20 80/20 Bron: Wereldbank, BBP/inwoner in nominale US$. BBP/inwoner/PPP in constant 2005 internationale US$, in duizenden, op basis van koopkrachtpariteit. 158 157
De Wereldbank, World Development Report 1983. BBP ontwikkeling met een vijfjaren interval. Vanaf 1980 toen de Wereldbank Purchasing Power Paritycijfers introduceerde geeft deze tabel naast de BBP/inwoner ook de BBP/inwoner/PPP cijfers,op basis van
158
71
koopkrachtpariteit, die voor beide landen meer duidelijkheid scheppen. Als interessant gegeven: het 1949 gecombineerde Singapore/Maleisië BBP was nominaal US$185/inwoner. Frederic Benham, The national income of Malaya, 1947-9, (Singapore 1951) 89.
72