Sociale en economische effecten van Overijsselse LEADERprojecten Een onderzoek naar de sociale en economische effecten van LEADERprojecten die op 1 maart 2011 operationeel zijn in de LEADERgebieden Noordoost Twente, Salland, Noordwest Overijssel, Zuid Twente en West Twente
Auteur: Mathijs van Druten
Praktijkbegeleider:
Mireille Groot Koerkamp
Begeleider Saxion:
Gerard Mensink
Saxion Enschede Academie Bestuur & Recht Afstudeerrichting: Bestuurskunde & Overheidsmanagement
Enschede, 6 juni 2011
Colofon Datum 6 juni 2011 Versie 1.00 Status Definitief Documentnaam Sociale en economische effecten van Overijsselse LEADERprojecten Auteur Mathijs van Druten Opdrachtgever PG`s LEADERgebieden Noordwest Overijssel, West Twente en Salland / LAG`s LEADERgebieden Noordoost Twente en Zuid Twente
2
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................................. 4 Samenvatting .......................................................................................................................................................... 5 1
2
3
4
5
6
7
Inleiding .......................................................................................................................................................... 6 1.1
Aanleiding en doelstelling ..................................................................................................................... 6
1.2
Probleemstelling en onderzoeksvragen ................................................................................................ 7
1.3
Het thema: plattelandsontwikkeling en LEADER ................................................................................... 8
Begripsbepaling ............................................................................................................................................ 11 2.1
Onderzoeksdomein ............................................................................................................................. 11
2.2
Leefbaarheid ........................................................................................................................................ 12
2.3
Directe sociale en economische effecten ............................................................................................ 12
Methode ....................................................................................................................................................... 14 3.1
Literatuurstudie ................................................................................................................................... 15
3.2
Praktijkstudie ....................................................................................................................................... 16
Theoretisch kader ......................................................................................................................................... 18 4.1
Sociale en economische indicatoren ................................................................................................... 18
4.2
Implementatie en uitwerking van LEADER .......................................................................................... 22
4.3
Eerder onderzoek ................................................................................................................................ 29
Onderzoeksresultaten .................................................................................................................................. 31 5.1
Resultaten Overijsselbreed .................................................................................................................. 32
5.2
Noordoost Twente ............................................................................................................................... 37
5.3
Salland ................................................................................................................................................. 42
5.4
Noordwest Overijssel........................................................................................................................... 46
5.5
West Twente........................................................................................................................................ 49
5.6
Zuid Twente ......................................................................................................................................... 53
Conclusie & aanbevelingen .......................................................................................................................... 56 6.1
Conclusie.............................................................................................................................................. 56
6.2
Aanbevelingen ..................................................................................................................................... 60
Verantwoording ........................................................................................................................................... 62 7.1
Gemaakte keuzes................................................................................................................................. 62
7.2
Risico-analyse ...................................................................................................................................... 63
Lijst van respondenten en geraadpleegde bronnen ............................................................................................. 66 Bijlagen .................................................................................................................................................................. 68
3
Voorwoord Voor u ligt de afstudeerscriptie van het onderzoek naar sociale en economische effecten op de leefbaarheid, voortgebracht door LEADERprojecten van de vijf Overijsselse LEADERgebieden: Noordoost Twente, Salland, Noordwest Overijssel, Zuid Twente en West Twente. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Plaatselijke Groepen van de vijf LEADERgebieden. De onderzoeksopzet is vóór aanvang en gedurende de uitvoering van het onderzoek een aantal keren aangepast wegens voortschrijdend inzicht. Het onderzoeksdomein besloeg in eerste instantie het gebied van Noordoost Twente. Al voor aanvang werd dit uitgebreid met de gebieden Salland, Noordwest Overijssel, Zuid Twente en West Twente. Het loslaten van een stukje diepgang bood in dit geval de oplossing, waardoor de (grotere) onderzoekspopulatie geschikt bleef voor het onderzoek. Een tweede noodzakelijke aanpassing, met ook weer gevolgen voor de onderzoekspopulatie, ontstond rondom het operationalisatiebegrip. Niet alle projecten bleken “af” te zijn, waardoor deze naar mijn mening niet klaar waren voor deelname aan het onderzoek. Het besluit om deze projecten niet mee te nemen in het onderzoek had grote gevolgen, want daardoor beschikte een aantal LEADERgebieden over een te beperkt aantal geschikte projecten voor het onderzoek. Dit probleem is het hoofd geboden door bij twee LEADERgebieden uitsluitend projecten uit de vorige LEADERperiode mee te laten wegen. Tot slot wil ik van de gelegenheid gebruik maken om alle betrokkenen – de LEADERcoördinatoren en overige leden van de klankbordgroep, geïnterviewden en de enquête-respondenten – te bedankten voor de moeite die zij hebben gedaan om mij te voorzien in de informatiebehoefte. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar Mireille Groot Koerkamp en Jolanda Kemna. Jolanda heeft mij de kans gegeven om deze onderzoeksopdracht uit te voeren en verzorgde de begeleiding gedurende de eerste maand van het proces. Daarna heeft Mireille deze taak op zich genomen voor de rest van de afstudeerperiode. Haar enthousiasme en ervaring als onderzoekster is van grote betekenis geweest bij de totstandkoming van dit onderzoek. Ik wens u veel leesplezier!
4
Samenvatting Dit onderzoek naar de sociale en economische effecten van LEADERprojecten is uitgevoerd in opdracht van de Plaatselijke Groepen van de vijf Overijsselse LEADERgebieden: Noordoost Twente, Salland, Noordwest Overijssel, Zuid Twente en West Twente De probleemstelling van het onderzoek luidt als volgt:
In hoeverre komen er directe sociale en economische effecten op de leefbaarheid voort uit de Overijsselse LEADERprojecten die op 1 maart 2011 operationeel zijn, en: in hoeverre komen deze sociale en economische effecten overeen met de verwachtingen - op basis van de gestelde doelstellingen in de ontwikkelingsplannen en eerder gedane vergelijkbare evaluaties en waardoor zijn mogelijk verschillen in effecten tussen LEADERgebieden te verklaren?
Om tot een beantwoording te komen is gebruik gemaakt van twee onderzoeksmethoden, namelijk de enquête en het interview. Met behulp van de enquête is voornamelijk kwantitatieve informatie verzameld, terwijl het interview een kwalitatieve, verdiepende rol heeft vervuld. In totaal zijn er 50 enquêtes afgenomen (10 per LEADERgebied) en 12 interviews. Naast de praktijkstudie is een literatuurstudie uitgevoerd waarmee informatie is verzameld over de doelstellingen van LEADERgebieden en het resultaat van vergelijkbaar onderzoek. Met behulp van het resultaat uit de literatuurstudie zijn de onderzoeksresultaten in de juiste context geplaatst. Vanuit het Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2007-2013 (POP2) zijn te verwachten effecten herleid, aan de hand waarvan vervolgens is gemeten. De onderzochte LEADERprojecten hebben vooral een positief effect op de betrokkenheid van de omgeving; dit blijkt uit het grote aantal actieve vrijwilligers bij de projecten. De werkgelegenheid is bij het merendeel van de projecten toegenomen, maar de toename wordt vooral veroorzaakt door nieuwe vrijwilligers. De toename van het aantal betaalde krachten is klein, te meer wanneer dat resultaat wordt vergeleken met het aantal nieuwe vrijwilligers. Bij een overgroot deel van de projecten is de samenwerking met bedrijven uit de omgeving toegenomen. Sociale projecten hebben veelal te maken met een toename van de gebruikmaking door lokale bezoekers en nieuwe sociale samenwerkingsrelaties in de omgeving van het project, wat duidt op een grotere sociale samenhang. Verder is bij een meerderheid van de projecten sprake van een toename van samenwerking met bedrijven uit de omgeving. Tot slot is bij het merendeel van de projecten een positief effect op de inkomsten waarneembaar. Tussen de gebieden zijn verschillen waarneembaar, maar de oorzaak van die verschillen is moeilijk aan te geven. Mogelijk worden verschillen veroorzaakt door gebiedsspecifieke keuzes voor bepaalde projecten. De beperkte omvang van de steekproeven per LEADERgebied verschillen en verschilllen in respons kunnen echter ook van invloed zijn op het resultaat.
5
1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doelstelling 1
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Plaatselijke Groepen (PG`s) van de Overijsselse LEADERgebieden: Noordoost Twente, Salland, Noordwest Overijssel, West Twente en Zuid Twente. Deze PG`s hebben gezamenlijk de opdracht geformuleerd om te onderzoeken in hoeverre er sociale en economische leefbaarheidseffecten zijn opgetreden bij de Overijsselse LEADERprojecten. Door middel van dit onderzoek wordt getracht een antwoord te geven op deze vraag. Het onderzoek richt zich op sociale en economische effecten van LEADERprojecten; niet te verwarren met een evaluatie van de LEADERaanpak of -methode. Aanleiding voor de opdracht is dat het beschikbare budget voor de LEADERperiode 2007-2013 volledig is toegekend aan projecten. Om die reden is bij de Plaatselijke Groepen en financiers (EU, regionale + lokale overheid en overige investeerders) de behoefte ontstaan aan een evaluatieonderzoek, waarbij de effecten van de projecten onder de loep worden genomen. Dit ook met het oog op een toekomstig programma na 2013. Doelstelling van dit onderzoek is het aantonen van sociale en economische effecten op de leefbaarheid, voortgebracht door de LEADERprojecten van de vijf Overijsselse LEADERprojecten’. Doel is om uitspraken te doen over de afgeronde projecten van de vijf Overijsselse LEADERgebieden. De achterliggende doelstelling, ofwel de doelstelling van de opdrachtgever, is om met het resultaat (potentiële) financiers (EU, regionale + lokale overheid en overige investeerders) te informeren over de sociale en economische effecten van de LEADERprojecten in Overijssel, zodat deze informatie als input kan dienen bij de besluitvorming over het wederom investeren in het platteland, via een mogelijk derde Europees plattelandsontwikkelingsprogramma.
1
De LEADERgebieden Noordoost Twente en Zuid Twente werken met een Lokale Actie Groep (LAG), in plaats van een Plaatselijke Groep (PG). In essentie zijn beide begrippen gelijk aan elkaar.
6
1.2 Probleemstelling en onderzoeksvragen 1.2.1
Probleemstelling
De probleemstelling van dit onderzoek is tweeledig en luidt als volgt:
In hoeverre komen er directe sociale en economische effecten op de leefbaarheid voort uit de Overijsselse LEADERprojecten die op 1 maart 2011 operationeel zijn, en: in hoeverre komen deze sociale en economische effecten overeen met de verwachtingen - op basis van de gestelde doelstellingen in de ontwikkelingsplannen en eerder gedane vergelijkbare evaluaties en waardoor zijn mogelijk verschillen in effecten tussen LEADERgebieden te verklaren?
Directe sociaal-economische effecten op de leefbaarheid: Effecten met een sociaal en/of economisch karakter die rechtsteeks voortkomen uit LEADERprojecten. Operationeel: Projecten die bouwtechnisch zijn afgerond en benut kunnen worden door de doelgroep.
1.2.2
Onderzoeksvragen
Om de probleemstelling goed te kunnen beantwoorden, is deze onderverdeeld naar een vijftal onderzoeksvragen. In de paragraaf methode van dit hoofdstuk wordt uitgelegd op welke wijze naar een beantwoording van de onderzoeksvragen wordt toegewerkt. 1) Wat is LEADER, wat zijn de kenmerken en doelstelling van de LEADERaanpak en hoe verhoudt de methode zich ten opzichte van nationaal en Europees beleid betreft plattelandsontwikkeling? 2) Welke directe sociale en economische effecten worden vanuit het POP2 en de ontwikkelingsplannen verwacht? 3) Bestaan er tussen de vijf LEADERgebieden (Plaatselijke Groepen LEADER Salland, West Twente, Noordwest Overijssel en Lokale Actiegroepen Zuid Twente en Noordoost Twente) verschillen ten aanzien van doelstellingen in de ontwikkelingsplannen? 4) In hoeverre zijn in het verleden effectevaluaties van LEADERprojecten en de LEADERmethode uitgevoerd? Welke onderzoeksmethoden zijn daarbij toegepast en welke effecten zijn daarmee gemeten? 5) Welke sociale en economische effecten hebben de LEADERprojecten van de vijf Overijsselse LEADERgebieden veroorzaakt? 6) Hoe verhoudt het resultaat van de praktijkstudie (enquête & interview) zich ten opzichte van het literatuurstudie resultaat (theoretisch kader: doelstellingen, verschillen, vergelijkbaar onderzoek)
7
1.3 Het thema: plattelandsontwikkeling en LEADER Nederland bestaat in oppervlak voor een zeer klein deel uit stedelijk gebied. Het overgrote deel van ons land kent een adressenaantal per km2 beneden de 1000, op onderstaande kaart uitgedrukt als weinig stedelijke en niet-stedelijke gebieden. Het CBS definieert deze klassen als landelijk gebied. Zoals te zien valt op de kaart, bestaat Overijssel voor een groot deel uit weinig tot niet-stedelijk, oftewel landelijk gebied. Figuur 1: Nederland naar mate van stedelijkheid, 2002
De laatste decennia is er sprake geweest van een trend waarbij inwoners en bedrijven wegtrekken uit het landelijk gebied en zich meer centreren rond de grote steden (zie figuur 2). Het gevolg daarvan kan zijn een negatieve spiraal, waarbij de leegloop leidt tot een beperkter voorzieningenaanbod en minder bedrijfsvestigingen, met als gevolg een verdere leegloop en afname van de leefbaarheid in het landelijk gebied. Kenmerken van het landelijk gebied zijn dan ook een relatief hoge mate van vergrijzing en ontgroening en een lagere economische activiteit ten opzichte van de stedelijke gebieden. In aantal ondernemingsvestigingen is de sector ‘landbouw, bosbouw en visserij’ sterk vertegenwoordigd in het landelijk 2 gebied . Door mondiale ontwikkelingen is er echter sprake van een steeds verdere inkrimping van deze voorheen sterke sector. Figuur 2: Inwoners in stedelijk en landelijk gebied, 2005
2
CBS, 2004
8
3
Uit de statistieken van Trendbureau Overijssel blijkt dat dit negatieve scenario lang niet voor alle regio`s in Nederland opgaat. Met name de “uithoeken” van Nederland (Limburg, Zeeland en Friesland) kampen met bevolkingskrimp. Hoewel de echte groei van het inwonertal in Overijssel zich vooral voltrekt in de grote steden, is in de rest van Overijssel sprake van een stabilisatie tot hooguit een lichte daling van het bevolkingsaantal, die zich voltrekt in het landelijk gebied. Ook binnen Overijssel zijn er verschillen waarneembaar wat betreft de bevolkingsomvang. Zo blijkt in Twente structureel sprake te zijn van een negatief binnenlands migratiesaldo. Dit houdt in dat binnen Nederland meer mensen vanuit Twente naar andere Nederlandse gebieden vertrekken dan dat er mensen vanuit die andere Nederlandse gebieden naar Twente komen. Overigens zijn deze cijfers sprekend voor heel Twente, dus zowel voor het stedelijk als het landelijk gebied.
1.3.1
Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma
Om tegenwicht te bieden aan het proces, waarbij de leefbaarheid van het landelijk gebied afneemt en inwoners wegtrekken, is vanuit Europa een fonds beschikbaar gesteld voor plattelandsontwikkeling. Het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling heeft tot doel het vergroten van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector, het verbeteren van milieubeheer en het verbeteren 4 van sociale en economische leefomstandigheden in plattelandsgebieden. Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie bevat doelstellingen op het gebied van plattelandsontwikkeling. LEADER wordt daarin genoemd als een organisatieverband, oftewel een methode of aanpak, die bijdraagt aan de realisatie van de zojuist genoemde doelen.
1.3.2
LEADER
De LEADERaanpak maakt deel uit van het Europees subsidieprogramma ‘Plattelandsontwikkelingsprogramma’ (POP2) dat de regionale plattelandsontwikkeling stimuleert. Vrij vertaald naar het Nederlands betekent de afkorting ‘LEADER’: “samenwerking voor plattelandsontwikkeling”. Deze omschrijving geeft weer wat de Europese Unie met LEADER voor ogen staat: een subsidieprogramma dat de bewoners inspireert om hun 5 leefomgeving te helpen ontwikkelen . De belangrijkste kenmerken van LEADER zijn: gebiedsgerichte aanpak, bottom-up totstandkoming van projecten, experimenteel/vernieuwend karakter en bevordering van samenwerking tussen actoren. Projectideeën kunnen door verschillende actoren aangedragen worden, zoals particulieren, ondernemers of stichtingen. De afgespiegelde samenstelling van PG`s leidt ertoe dat goedgekeurde projecten breed worden gedragen. Naast een maatschappelijk afspiegeling, vormt de PG ook in bestuurlijk opzicht een afspiegeling, met leden die werkzaam zijn bij onder andere gemeenten en provincies. Daardoor beschikt de PG als geheel over een professioneel netwerk dat aangewend kan worden ten gunste van LEADER. In paragraaf 51 van EG Verordening 1698/2005 wordt aangeven dat een belangrijk deel van de bijdrage uit het landbouwfonds voor LEADER wordt bestemd. Verder staan in de verordening eisen ten aanzien van de organisatie en inrichting van de LEADERaanpak. In paragraaf 9 van de verordening wordt de lidstaten opgedragen om op basis van de strategische richtsnoeren de nationale strategie voor plattelandsontwikkeling uit te werken, die het referentiekader vormt voor de opstelling van de programma`s voor plattelandsontwikkeling, oftewel om het Europese POP2 te vertalen naar nationaal niveau.
3
Trendbureau Overijssel, 2008 Europanu, Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), http://www.europanu.nl/id/vhh2lyjq6bxd/europees_landbouwfonds_voor 5 Website LEADER Noordoost Twente, 2011 4
9
1.3.3
Nationale uitwerking
Het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) 2007-2013 voor Nederland vormt die strategische basis voor het Nederlandse plattelandsbeleid. De LEADERaanpak wordt daarin nogmaals beschreven en in de Nederlandse context geplaatst, door middel van de nationale ambitie, randvoorwaarden en de focus van Plaatselijke 6 Groepen (PG`s) of Lokale Actie Groepen (LAG`s). Voor de POP2 periode zijn in Overijssel zes LEADERgebieden ingesteld, te weten: Noordoost Twente, Salland, Zuid Twente, West Twente, Noordwest Overijssel en Noordoost Overijssel. In ieder LEADERgebied wordt gewerkt met een Plaatselijke Groep. Deze groep vormt een afspiegeling van de bestuurlijke en maatschappelijke geledingen, maar ook in sociaal-demografisch opzicht (geslacht en leeftijd) is er sprake van een afspiegeling. De PG`s die betrokken zijn bij het onderzoek hebben ieder een Lontwikkelingsplan opgesteld voor de periode 2007 -2013. Aan de hand van criteria uit de plannen zijn door de PG`s besluiten genomen over steunverlening aan individuele projecten, waarna Geduputeerde Staten van de provincie Overijssel een bijdrage beschikbaar heeft gesteld. Op die manier zijn er vanaf 2007 verschillende projecten in uitvoering gebracht. Een deel daarvan is reeds afgerond en een ander deel is nog in ontwikkeling.
6
Regiebureau POP, 2010
10
2 Begripsbepaling In dit tweede hoofdstuk wordt de afbakening van het onderzoek nader toegelicht; de betekenis van gebruikte begrippen en de reden waarom specifiek is gekozen voor een bepaalde afbakening. De eerste paragraaf verduidelijkt de bestandsdelen van het onderzoeksdomein. Paragrafen twee en drie gaan achtereenvolgend over de definitie ‘leefbaarheid’ en ‘sociale en economische effecten’, twee begrippen die deel uitmaken van de probleemstelling.
2.1 Onderzoeksdomein De onderzoekspopulatie is: LEADERprojecten van de LEADERgebieden Noordoost Twente, Salland, Zuid Twente, West Twente en Noordwest Overijssel, welke afkomstig zijn uit het POP of POP2 en op 1 maart 2011 operationeel zijn.
2.1.1
Definitie ‘operationeel’
Een LEADERproject wordt als operationeel bestempeld, wanneer het project is opgeleverd en benut kan óf benut kon worden door de doelgroep, waardoor de te verwachten effecten kunnen zijn optreden. Immers, alleen dan kan een potentieel effect volledig tot uiting komen, verschillen in duur dat een project operationeel is daargelaten.
2.1.2
POP en POP2
De voorloper van het huidige LEADERprogramma was het LEADER+ programma. Het grote verschil zit hem in de positie van de methode binnen het Europese en nationale beleid. Voorheen was LEADER een communautair initiatief, wat wil zeggen dat het een programma betrof dat door de Europese Commissie werd ingezet, ter aanvulling op het structuurbeleid. Sinds 2007 maakt LEADER, door veranderingen in het Structuurfonds, deel uit van Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, waardoor LEADER in Nederland is ondergebracht onder as4 van POP2. De keuze die per LEADERgebied is gemaakt voor enerzijds de POP- of anderzjjds de POP2-periode wordt in de volgende subparagraaf toegelicht.
2.1.3
Deelpopulaties
In Overijssel zijn voor de POP2-periode 2007-2013 zes LEADERgebieden ingesteld. Van die zes gebieden doen er vijf mee aan dit onderzoek. De gebieden Noordoost Twente en Salland beschikken over een dusdanige hoeveelheid operationele projecten, dat het mogelijk is om de effecten binnen die LEADERgebieden te meten. Voor Zuid Twente en Noordwest Overijssel geldt dat de stadia waarin de gebieden en projecten verkeren, van dien aard zijn dat er nauwelijks operationele projecten bestaan, waardoor het te vroeg is voor een effectmeting. Wel hebben beide gebieden, in tegenstelling tot Noordoost Twente en Salland, deelgenomen aan het voorgaande LEADER+programma. Gezien de grote inhoudelijke overeenkomsten qua doelstellingen tussen het huidige en voorgaande LEADERprogramma, is ervoor gekozen om deze projecten mee te nemen in het onderzoek, voor wat betreft de LEADERgebieden Zuid Twente en Noordwest Overijssel. De totale onderzoekspopulatie omvat daarmee 100 projecten en bestaat uit de volgende deelpopulaties: Tabel 1: LEADERprojecten met status 'operationeel'
Deelpopulatie
LEADERperiode
Aantal projecten
Noordoost Twente Salland Zuid Twente West Twente Noordwest Overijssel TOTAAL
2007-2013 2007-2013 2000-2006 2007-2013 2000-2006 ------------------------
11 13 32 11 33 100
Uit deze deelpopulaties zijn selecte steekproeven getrokken. Daarover meer in het hoofdstuk Methode.
11
2.2 Leefbaarheid 7
Leefbaarheid wordt in het onderzoeksrapport ‘Landelijke Levendigheid’ beschreven als: de relatie van de mens tot zijn omgeving; het gaat om de afstemming van het leefmilieu op de menselijke behoeften. Die menselijke behoefte is subjectief en dynamisch van aard, aangezien deze wordt bepaald door de culturele context en de veranderende maatschappij waarin het individu zich bevindt. De demografische en economisch sectorale ontwikkelingen in Overijssel spelen in dat opzicht een belangrijke rol. Op basis van de eerdere definitie is het begrip leefbaarheid als volgt door Movisie uitgewerkt: “Leefbaarheid is te definiëren als het realiseren van een aanvaardbaar niveau op de volgende vier domeinen: 1. 2. 3. 4.
8
De verzorgingssituatie: het voorzieningenniveau inclusief openbaar vervoer. De woonsituatie: de kwaliteit van de woning en de woonomgeving. Het sociaal klimaat: de kunst van het samenleven en sociale veiligheid. 9 De bestuurlijke omgeving : de toegankelijkheid en werkwijze van politiek bestuur en het gemeentelijke apparaat.”
Aangezien het economische aspect bij de definitie van Movisie onderbelicht blijft, wordt daar voor dit onderzoek het volgende vijfde domein aan toegevoegd: 5.
De economische situatie: werkgelegenheid, bedrijvigheid en toerisme.
Deze definities geven de breedte van het begrip leefbaarheid goed weer. In dit onderzoek wordt de leefbaarheidsdefinitie van Movisie gehanteerd, vanwege het gemaakte onderscheid in domeinen. Daardoor is het mogelijk om een koppeling te maken tussen de gemeten effecten en het betreffende domein(en), oftewel het is mogelijk aan te geven op welk domein het eventueel te meten effect invloed heeft. Concreet gezegd houdt het bestaan van een leefbaarheidseffect in dat de effecten van een project invloed hebben op ten minste één van de vijf domeinen.
2.3 Directe sociale en economische effecten Zoals gezged behelst het onderzoek een effectevaluatie naar sociale en economische effecten op de leefbaarheid. Niet de leefbaarheid wordt gemeten, maar de sociale en economische effecten die van invloed zijn op de leefbaarheid. De doelstellingen van het Plattelandsontwikkelingsprogramma zijn ondergebracht in een assenstelsel. De assen 1 en 2 uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma gaan respectievelijk over ‘verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector’ en ‘verbetering van het milieu en het platteland’. As 3 betreft ‘de leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie’. Hoewel as 4 ook wel de “LEADER-as” wordt genoemd, brengen de projecten die hiervan afkomstig zijn niet direct sociale of economische effecten op de leefbaarheid teweeg. Het gaat bijvoorbeeld om projecten die bijdragen aan de ontwikkeling van de LEADERmethode zelf (kennisuitwisseling en samenwerking), waardoor deze maatregelen en projecten “slechts” indirect effect kunnen hebben op de projecten die afkomstig zijn van de overige assen. Naar verwachting brengen alleen de projecten die voortkomen uit maatregelen van as 3, directe sociale en economische effecten teweeg op de leefbaarheid. Met ‘direct effect’ wordt bedoeld dat een effect rechtstreekts voortkomt uit de primaire activiteit van een project. Mogelijk treden deze effecten ook op bij projecten uit de eerste of tweede as, hoewel dat gezien de doelstellingen van deze assen minder voor de hand liggend is.
7 8 9
Movisie, 2010. Het begrip ‘voorziening’ moet hier in brede context worden opgevat. De relatie tussen burger en overheid, waaronder de houding van het bestuur ten opzichte van burgerinitiatieven
12
Het reikwijdte van het begrip ‘sociale en economische effecten’ is zeer groot. Het omvat al datgene betrekking hebbend tot het sociale en economische. Om die reden is informatie geput uit het maatregelenoverzicht van as 3 uit het POP2 document, aangezien dat de maatregelen zijn inzicht verschaffen over mogelijke sociaaleconomische effecten. Dit betekent niet dat op deze wijze tegelijkertijd een afbakening is gemaakt in de onderzoekspopulatie; naar wens van de opdrachtgever zijn alle LEADERprojecten met de status operationeel meegenomen in dit onderzoek. Figuur 3: Effecten op de leefbaarheid
Indirecte effecten, zoals het effect van bezoekers van het project op de omzet van de nabijgelegen faciliteiten, worden buiten beschouwing gelaten vanwege de complexiteit bij het meten van een dergelijk multipliereffect en gezien de beperkt beschikbare tijd voor dit onderzoek. Om die reden is gekozen voor deze afbakening en richt het onderzoek zich uitsluitend op directe effecten, de effecten die rechtstreeks zijn toe te schrijven aan het project. In paragraaf 4.1 van het Theoretisch Kader staan de effecten vermeld en de indicatoren waarmee effecten worden gemeten.
13
3 Methode Om de effecten goed te kunnen meten, is het van belang om gebruik te maken van de juiste onderzoeksmethoden. Gezien de aard van dit onderzoek, wordt gebruikgemaakt van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden, namelijk het halfgestructureerd interview en de enquête. Beide maken deel uit van de praktijkstudie die voorafgegaan wordt door de literatuurstudie. Onderstaand schema legt de relatie tussen onderzoeksvraag en –methode. Tabel 2: Koppeling onderzoeksvragen en -methode
Nr. Onderzoeksvraag
Onderzoeksmethode
1
Wat is LEADER, wat zijn de kenmerken en doelstelling van de LEADERaanpak en hoe verhoudt de methode zich ten opzichte van nationaal en Europees beleid betreft plattelandsontwikkeling?
Literatuurstudie
2
Welke directe sociaal-economische effecten worden vanuit het POP2 en de ontwikkelingsplannen verwacht?
Literatuurstudie
3
Bestaan er tussen de vijf LEADERgebieden (Plaatselijke Groepen LEADER Salland, West Twente, Noordwest Overijssel en Lokale Actiegroepen Zuid Twente en Noordoost Twente) verschillen ten aanzien van doelstellingen in de ontwikkelingsplannen?
Literatuurstudie
4
In hoeverre zijn in het verleden effectevaluaties van LEADERprojecten en LEADERmethoden uitgevoerd? Welke onderzoeksmethoden zijn daarbij toegepast en welke effecten zijn daarmee gemeten?
Literatuurstudie
5
Welke sociale en economische effecten hebben de LEADERprojecten van de vijf Overijsselse LEADERgebieden teweeggebracht?
Praktijkstudie (interview+enquête)
6
Hoe verhoudt het resultaat van de praktijkstudie (enquête & interview) zich ten opzichte van het literatuurstudie resultaat (theoretisch kader: doelstellingen, verschillen, vergelijkbaar onderzoek)
Literatuurstudie + praktijkstudie
De onderzoeksvragen 2 t/m 4 vormen het theoretisch kader van het onderzoek. In de volgende paragraaf en hoofdstuk 4 wordt daarop teruggekomen. Onderzoeksvraag 5 staat centraal gedurende de praktijkstudie en leidt tot het feitelijke onderzoeksresultaat. Met behulp van onderzoeksvraag 6 wordt het onderzoeksresultaat in de juiste context geplaatst.
14
3.1 Literatuurstudie 3.1.1
Doel
Met behulp van de literatuurstudie zijn de eerste vier onderzoeksvragen beantwoord (zie bovenstaand schema). De literatuurstudie vormt een theoretisch kader aan de hand waarvan de gemeten effecten in een later stadium zijn getoetst. Op die wijze maakt de literatuurstudie het mogelijk om een antwoord te geven op het tweede deel van de tweeledige probleemstelling: in hoeverre de effecten overeenkomen met de verwachtingen – op basis van de gestelde doelstellingen en eerder gedane vergelijkbare evaluaties - en waardoor mogelijk verschillen in effecten tussen LEADERgebieden te verklaren zijn. De literatuurstudie vervult daarmee allereerst een voorbereidende rol; het geeft een afgebakend kader waarbinnen het onderzoek plaatsvindt, biedt een handvat bij de keuze voor definities en geeft een indicatieve opsomming van effecten die zijn af te leiden uit het bestaande beleid. Daarnaast heeft de literatuurstudie een belangrijke vergelijkende functie, aangezien het inzicht verschaft in het resultaat van reeds uitgevoerde vergelijkbare LEADERevaluaties. Tegelijkertijd schept de literatuurstudie de mogelijkheid om enquête- en interviewresultaten in het juiste perspectief te plaatsten door doelstellingen van LEADERgebieden mee te wegen, waardoor het mogelijk is om een vergelijking te maken van effecten tussen gebieden.
3.1.2
Methode
De vier onderzoeksvragen van de literatuurstudie zijn in de volgorde behandeld zoals in voorgaande tabel staat aangegeven. Door volgens deze opbouw te werken, is vanuit de breedte (Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma en LEADER) toegewerkt naar de beantwoording van specifieke vragen over de verschillen tussen LEADERgebieden en eerder uitgevoerde evaluaties. De informatiezoekmethode die is toegepast betreft de sneeuwbalmethode, waarbij de tijdens de zoektoch gevonden informatie heeft geleid tot het vinden van nieuwe informatie.
15
3.2 Praktijkstudie De praktijkstudie is het wezenlijke onderdeel waar dit onderzoek in feite om draait. Hoofdstuk 5 bevat de resultaten van de praktijkstudie. Deze paragraaf verschaft inzicht in de gehanteerde onderzoeksmethoden die zijn toegepast. De praktijkstudie (onderzoeksmethode) is tweeledig en bestaat uit een enquête- en een interview-onderzoek. Om tot een enerzijds representatief en anderzijds sprekend resultaat te komen, is: a)
Door middel van een enquête-onderzoek (voornamelijk) kwantitatieve data verzameld, van tien operationele projecten per LEADERgebied; b) Ter illustratie en verdieping een drietal projecten geselecteerd voor het interview-onderzoek.
3.2.1
Enquête
3.2.1.1 Doel Door middel van een enquête is informatie verzameld over sociale en economische effecten van tien operationele projecten per LEADERgebied. Het gaat om voornamelijk kwantitatieve data, zoals ontstane werkgelegenheid, omzet per periode, bezoekers aan het project, etc. Aan de hand van de enquête-output ontstaat inzicht over de directe sociale en economische effecten die de LEADERprojecten van de vijf Overijsselse LEADERgebieden teweeg hebben gebracht.
3.2.1.2 Selectie van projecten Per LEADERgebied zijn tien projecten geselecteerd voor het enquête-onderzoek. De populatie waaruit is geselecteerd (selecte steekproef), bestaat uit projecten die gedurende de POP2-periode (2007-2013) of 10 LEADER+ periode zijn beschikt en op 1 maart 2011 operationeel zijn. De eerder gemaakte keuze voor enerzijds de POP2- of anderzijds de LEADER+ periode, hangt af van de staat waarin een LEADERgebied verkeert. Zo geldt voor de LEADERgebieden Zuid Twente en Noordoost Overijssel dat alleen de projecten uit de LEADER+ periode (2000-2006) deel uitmaken van de onderzoekspopulatie. Bij de selectie van projecten is rekening gehouden met de kenmerken van de deelpopulatie (de set van projecten van een LEADERgebied ). In alle deelpopulaties is het onderscheid naar doelstelling aangetroffen. Een project kan een sociale, economische of sociaal/economische doelstelling hebben. Bij een aantal deelpopulaties bestaat er een tweede onderscheid, namelijk naar duur van de doelstelling van het project. Dit kan tijdelijk (bv. een evenement) of permanent (bv. een kultürhus) zijn. Per deelpopulatie is op basis van de kenmerken een selectie gemaakt voor het enquête-onderzoek. De LEADERcoördinator van het desbetreffende gebied heeft dit selectieproces ondersteund, door uitleg te geven over de projecten, waarna op basis daarvan een uiteindelijke selectie is gemaakt. De enquêterespondenten zijn initiatiefnemers van de geselecteerde LEADERprojecten. Dat zijn de actoren die het dichtst betrokken zijn bij de operationele gang van zaken en daardoor het meest volledige zicht hebben op mogelijk ontstane effecten.
3.2.1.3 Generaliseerbaarheid resultaten Generaliseren houdt in dat de gemeten effecten bij de onderzochte projecten van toepassing worden verklaard op de hele onderzoeks(deel)populatie. Om dat te kunnen doen, moet de steekproef van voldoende omvang zijn en representatief zijn op basis van zoveel mogelijk kenmerken. Voor het enquête-onderzoek wordt gestreefd naar een totale respons van tenminste 70%, met een minimaal responspercentage per deelpopulatie van 60%.
10
Zoals eerder aangegeven hangt dit af van het stadium waarin het desbetreffende LEADERgebied verkeert.
16
LEADERprojecten kenmerken zich door de grote diversiteit van doelstelling en inhoudelijke activiteit. Hoewel in dit onderzoek wordt getracht om daar tijdens de selectie van projecten zoveel als mogelijk rekening mee te houden – door onderscheid in duur en doelstelling (sociaal/economisch) van projecten – blijft het door de grote mate van pluriformiteit in projecten en mogelijke verschillen tussen LEADERgebieden, lastig om te spreken over effecten van LEADERprojecten in algemene zin. Wel kan aan de hand van het resultaat een uitspraak worden gedaan over de sociale en economische effecten van de LEADERprojecten die tijdens dit onderzoek deel uit hebben gemaakt van de onderzoekspopulatie. Meer over de generaliseerbaarheid van het enquêteresultaat is te lezen in de verantwoording, het laatste hoofdstuk van dit onderzoeksrapport.
3.2.1.4 Werkwijze De projecteigenaren van de geselecteerde projecten zijn tussen 21-03 en 31-03 door de LEADERcoördinatoren per email (bijlage 1) op de hoogte gesteld van het onderzoek. Vervolgens zijn de enquête en begeleidende brief (bijlage 2) per mail verstuurd. Een week na de verzending van de enquêter volgde rappel, middels telefonisch contact door de LEADERcoördinatoren.
3.2.2
Interview
3.2.2.1 Doel Doelstelling van het interview is het achterhalen van kwalitatieve informatie over sociale en economische effecten, die worden veroorzaakt door de LEADERprojecten. Hoewel de enquête naar verwachting veel (vooral kwantitatieve) informatie zal opleveren, blijft het een weinig sprekend geheel. Om die reden is ervoor gekozen vijftien interviews af te nemen bij de projecteigenaren, waarmee getracht wordt ‘het verhaal achter de cijfers’ tevoorschijn te halen.
3.2.2.2 Methode Per LEADERgebied is een selectie gemaakt van drie projecten. Die selectie vormt, net als bij het enquêteonderzoek, een afspiegeling naar doelstelling en duur. De te interviewen personen zijn de initiatiefnemers van de geselecteerde LEADERprojecten. Dat zijn de actoren die het dichtst betrokken zijn bij de operationele gang van zaken en daardoor het meest volledige zicht hebben op mogelijk ontstane effecten. De interviewmethode die gedurende het onderzoek is toegepast is het halfgestructureerde interview. Dit houdt in dat het interview door middel van een vragen-/topiclijst is afgenomen, waarbij ruimte over blijft voor eigen inbreng van de geïnterviewde. Het voordeel van deze interviewopzet is dat het mogelijk interviewoutput oplevert die op voorhand niet werd voorzien; er bestaat een mogelijkheid dat bepaalde sociaal-economische effecten als ‘verrassing’ tevoorschijn komen.
3.2.2.3 Generaliseerbaarheid resultaten Doel van het interview-onderzoek is niet het generaliseren van het resultaat naar de populatie. De gebruikte steekproef (drie per LEADERgebied) is daarvoor te beperkt, in het bijzonder vanwege de grote pluriformiteit in soorten projecten. Het resultaat vervult een illustrerende rol binnen het geheel.
17
4 Theoretisch kader Het theoretisch kader van dit onderzoek bestaat enerzijds uit de maatregelen, doelstellingen en verwachte effecten zoals deze zijn geformuleerd in het POP2 en de LEADERontwikkelingsplannen en anderzijds uit de analyse van eerder gedane evaluaties. In hoofdstuk 6 worden de door middel van praktijkstudie gemeten effecten getoetst aan doelstellingen en verwachtingen die voortkomen uit het theoretisch kader.
4.1 Sociale en economische indicatoren 4.1.1
Werkwijze
De in dit onderzoek onderzochte LEADERprojecten zijn zeer divers in aard en omvang. Dit is vooral toe te schrijven aan de positie die LEADER inneemt binnen de ontwikkeling van het landelijk gebied. De LEADERmethode wordt in het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 voor Nederland (POP2 ) genoemd als vierde as; ook wel de “LEADER-as”. Implementatie van deze as moet bijdragen aan doelstellingen van de eerste drie assen. Concreet houdt dat in dat LEADERprojecten inhoudelijk uitvoering kunnen geven aan de eerste drie assen van het POP2, waardoor er sprake kan zijn van grote pluriformiteit in projecten. As 3 van het POP2 betreft: de leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Assen 1 en 2 gaan respectievelijk over verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector en verbetering van het milieu en het platteland. Hoewel as 4 de “LEADER-as” is, brengen de maatregelen die hiervan afkomstig zijn geen directe effecten op de leefbaarheid teweeg. Het gaat bijvoorbeeld om maatregelen die bijdragen aan de ontwikkeling van de LEADERmethode zelf (kennisuitwisseling en samenwerking), waardoor deze maatregelen/projecten hooguit indirect effect kunnen hebben op de projecten van de overige assen. Alleen maatregelen van as 3 en projecten die voortkomen uit deze as hebben als doelstelling het voortbrengen van directe sociale en/of economische effecten op de leefbaarheid, ofwel de effecten die rechtstreeks voortkomen uit de primaire activiteit(en) van het project. Hoewel het onderzoek zich richt op alle operationele LEADERprojecten, scheppen de afgeleide sociaal-economische effecten die zijn afgeleid uit as 3 het theoretisch kader op basis waarvan is geëvalueerd. Om toch enige ordening aan te brengen in de te onderzoeken projecten en te meten effecten zijn de LEADERprojecten onderverdeeld naar ‘sociaal/maatschappelijke projecten’ en ‘economische projecten’. Dit onderscheid wordt ook gehanteerd bij de soorten effecten, zodat gesproken kan worden over ‘sociale effecten’ en ‘economische effecten’. Om tot een indicatieve lijst van effecten te komen, is informatie geput uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 voor Nederland (POP2). Aangezien het onderzoek een effectevaluatie betreft, kan het zijn dat er mogelijk andere, onvoorziene, sociale of economische effecten worden gemeten. De in dit hoofdstuk gemaakte opsomming van effecten moet worden beschouwd als een indicatie. Door de toegepaste werkwijze (het meetbaar maken van effecten door te meten met behulp van indicatoren die zijn afgeleid uit POP2) wordt in ieder geval gemeten aan de hand van de doelstellingen en maatregelen, terwijl er ruimte is voor overige onvoorziene sociale en economische effecten.
18
4.1.2
‘Sociale’ en ‘economische’ effecten
Onder as 3 van het POP2 zijn twee sociale maatregelen geformuleerd. De eerste betreft ‘basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en –bevolking’. Steun wordt verleend aan het realiseren van infrastructurele basisvoorzieningen voor het behoud en de versterking van de sociale vitaliteit. De tweede maatregel is ‘dorpsvernieuwing en –ontwikkeling’, waarmee steun wordt verleend aan investeringen in bebouwing, infrastructuur, groene en blauwe structuren, kleinschalige bedrijfslocatie, kosten van bedrijfsverplaatsingen, planontwikkeling en promotie. Onderstaande sociale effecten komen naar verwachting vooral voor bij de sociale/leefbaarheidsprojecten, maar kunnen in mindere mate ook voorkomen bij projecten die vooral economisch van aard zijn.
Sociale samenhang: de mate van verbondenheid binnen de gemeenschap; Betrokkenheid: de mate waarin men zich verbonden voelt aan het project en de doelstelling daarvan; Voorzieningenniveau: het niveau van voorzieningen die het wonen in een gebied aantrekkelijker maken.
De eerste economisch getinte maatregel die van invloed is op de leefbaarheid is ‘diversificatie naar nietagrarische activiteiten’. Hieronder vallen projecten die zijn gericht op: a) investeringen in diversificatie in niet-agrarische actitiveiten; b) stimulering van samenwerking tussen landbouwbedrijven en micro-ondernemingen, zorginstellingen, toerisme e.a.; c) ketenontwikkeling, promotie en marketing van niet-agrarische activiteiten. De tweede maatregel is ‘oprichting en ontwikkeling micro-ondernemingen’. Hieronder vallen: a)
projecten gericht op investeringen voor het oprichten van nieuwe ondernemingen en het ontwikkelen van bestaande ondernemingen; b) projecten voor het stimuleren en ontwikkelen van samenwerkigsverbanden tussen microondernemingen onderling en tussen micro-ondernemingen en andere actoren; c) projecten gericht op marketing- en promotie van producten of diensten. Tot slot wordt genoemd de maatregel ‘bevordering toeristische activiteiten’. Steund wordt verleend aan activiteiten, gericht op de ontwikkeling van kleinschalige infrastructuur en voorzieningen, ontwikkeling en/of marketing toeristische diensten. Onderstaande economische effecten komen naar verwachting voor bij overwegend ‘economische projecten’, maar ook nu geldt dat projecten van het andere type deze effecten teweeg kunnen brengen.
Werkgelegenheid: de verandering in werkgelegenheid na realisatie van het project; Nieuwe of versterking economische dragers: de mate waarin nieuwe economische activiteit plaatsvindt in een gebied, of bestaande activiteit wordt versterkt; Inkomsten: de verandering in inkomsten na realisatie van het project; Samenwerking, met bedrijven uit de omgeving;
19
4.1.3
Indicatoren
Het is niet mogelijk om de zojuist genoemde effecten direct te meten. Om die reden wordt, zoals gebruikelijk bij een effectmeting, aan de hand van indicatoren gemeten. De indicatoren zeggen iets over de effecten. Zoals de betekenis van het woord eigenlijk al zegt, geeft de indicator een indicatie van het effect; het zegt bij benadering iets over het effect, maar volledig omvatten doet het haast nooit. In hoofdstuk 0 wordt uitgebreid stilgestaan bij het meetbaarheidsrisico bij gebruikmaking van indicatoren. Onderstaande tabel bevat de indicatoren waarmee de sociale en economische effecten zijn gemeten. Een verandering in waarde van de indicator betekent een waarschijnlijke verandering in het bijbehorende effect. Sociale effecten en indicatoren Effect Sociale Betrokkenheid samenhang
Voorzieningenniveau
Indicator
- Voorzieningen
- Lokale bezoekers/leden - Samenwerking in omgeving (soc)
- Inzet en activering van vrijwilligers. - Vaste leden en donateurs
Sociale samenhang wordt gemeten door te onderzoeken in welke mate de activiteit(en) van het project worden benut door autochtone bezoekers of leden (mensen uit het eigen dorp) en of vanuit de projectorganisatie samenwerkingsverbanden (met een achterliggende sociale doelstelling) zijn aangegaan met bedrijven of instellingen. Betrokkenheid wordt opgevat als de mate waarin mensen uit de omgeving zich verbonden voelen met het project en de doelstelling. Betrokkenheid wordt gemeten aan de hand van inzet en activering van nieuwe vrijwilligers. Zijn er vrijwilligers actief en zo ja, hoeveel moeite was er nodig om de vrijwilligers bij elkaar te krijgen. Betrokkenheid is op deze manier goed te meten onder sociale projecten. Economische projecten maken over het algemeen minder gebruik van vrijwilligers. Door het winstoogmerk is het voor economische projecten moeilijker om vrijwilligers te mobiliseren. Naast het aantal nieuwe vrijwilligers zegt het aantal nieuwe vaste leden en/of donateurs iets over de mate van betrokkenheid. Het voorzieningenniveau is de mate waarin een gebied over basisvoorzieningen beschikt. Daaronder wordt o.a. verstaan: scholen, kulturhussen, bibliotheken en sportvoorzieningen. Dergelijke projecten of activiteiten hebben een effect op het voorzieningenniveau. E c o n o m i s c he e f f e c t e n e n I n d i c a t o r e n Effect WerkgelegenNieuwe of versterking heid economische dragers
Inkomsten
Samenwerking met bedrijven omgeving
Indicator
- Bezoekersaantal
- Zakelijke relaties
- Werkenden in aantallen
- Diversificatie agrarisch gebied/nieuwe econ. activiteit - Activiteiten
- Omzet
De economische effecten zijn eenvoudiger te meten dan de sociale. Een effect op de werkgelegenheid wordt gemeten aan de hand van het aantal nieuwe werkenden. Vanwege de grote verschillen in omvang tussen projecten, zegt het aantal werkenden in dit verband meer dan het aantal fte`s. Nieuwe economische dragers of versterking van bestaande economische dragers wordt gemeten met behulp van de indicatoren ‘diversificatie agrarisch gebied/nieuwe economische activiteit’ en ‘activiteiten’. Het effect van het project op de inkomsten wordt gemeten aan de hand van de indicatoren ‘bezoekersaantal’ en ‘omzet’. De indicator ‘bezoekersaantal’ zegt indirect iets over het potentieel aan inkomsten. Door het
20
bezoekersaantal mee te wegen (bij economische projecten) kan ook een uitspraak gedaan worden over projecten waarbij bewust of onbewust geen verandering in omzet is gerealiseerd. Het effect op de samenwerking met bedrijven uit de omgeving wordt gemeten door te kijken naar de veranderingen in het aantal zakelijke relaties die via het project worden onderhouden.
4.1.4
Effecten en het leefbaarheidsbegrip
De sociale en economische effecten zeggen in zekere zin iets over de invloed die de projecten hebben op de aantrekkelijkheid / leefbaarheid van het gebied en zijn op die manier van invloed op de leefbaarheidsdomeinen. Onderstaande figuur maakt duidelijk op welke wijze de projecten mogelijk van invloed zijn op de leefbaarheidsdomeinen. Figuur 4: Invloed effecten op de leefbaarheid
21
4.2 Implementatie en uitwerking van LEADER In deze paragraaf worden de LEADER-ontwikkelingsplannen met elkaar vergeleken, teneinde de verschillen en overeenkomsten in sociale en economische doelstellingen bloot te leggen. Daarmee ontstaat een accentuering per LEADERprogramma, zodat het resultaat van de effectmeting in de juiste context geplaatst kan worden en zodoende verklaring kan zijn voor mogelijke verschillen tussen gebieden. Hoewel bij de selectie van projecten voor het enquête- en interview-onderzoek is gezorgd voor een gelijke verdeling naar aard (sociaal of economisch) en de duur(tijdelijk/permanent) van hetgeen door middel van het project is gerealiseerd, zijn verschillen in onderzoeksresultaat mogelijk door verschillen in accenten in de ontwikkelingsplannen. De hoofdelementen van de verschillende assen uit POP2 zijn door de Plaatselijke Groepen van de LEADERgebieden op gebiedsniveau uitgewerkt. Gebiedsspecifieke kenmerken zijn bij die doorvertaling leidend en bepalen daarmee de accenten van een ontwikkelingsplan. In deze paragraaf is per LEADERgebied een overzicht weergegeven, welke inzicht verschaf in doelen en subdoelen. De gebiedsgerichte aanpak is één van de belangrijke kenmerken van LEADER. De breedte van LEADERmethode maakt het voor PG`s mogelijk om te redeneren vanuit de sterkten en zwakten van gebieden. Naast pluriformiteit in soorten projecten ontstaan daardoor ook nuanceverschillen tussen gebieden. Daarom is het voor dit onderzoek van belang om rekening te houden met die verschillen, aangezien het de resultaten van de praktijkstudie kan nuanceren, alsmede verschillen in resultaat tussen de gebieden.
22
4.2.1
Noordoost Twente
LEADERgebied Noordoost Twente bestaat uit de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Oldenzaal en Losser (zie bijlage 4: Kaart Overijsselse LEADERgebieden). Voor Noordoost Twente zijn projecten uit de huidige LEADERperiode betrokken bij het onderzoek. Om die reden wordt in deze subparagraaf de essentie van het recente ontwikkelingsplan beschreven. De LAG van LEADERgebied Noordoost Twente maakt in haar LEADER Ontwikkelingsplan 2007-2013 een onderscheid naar vier doelen, te weten: dorpsontwikkeling, economisch potentieel, toerisme en stad-platteland. In onderstaande tabel staan de doelen, subdoelen en de sociaal/economsiche aard schematisch weergegeven. 1) Dorpsontwikkeling: betere sociale vitaliteit en sociale cohesie Verbeteren van de leefbaarheid in plattelandskernen en het buitengebied; Instandhouden en verbeteren van het voorzieningenniveau, alsmede de bereikbaarheid van voorzieningen; Versterken van de sociale cohesie; Verbeteren van zorg en welzijn. 2) Economisch potentieel: versterken concurrentiekracht lokale bedrijfsleven Stimulerenlokale bedrijvigheid en werkgelegenheid; Stimuleren van samenwerking; Bevorderen van verbreding in landbouwbedrijven. 3) Toerisme: kwaliteit toeristisch product in het landelijk gebied bevorderen Ontwikkelen van nieuwe toeristische producten; Bevorderen naamsbekendheid Noordoost Twente; Betrekken van de agrarische sector en natuur- en landschapsorganisaties bij het ontwikkelen van toeristische producten; Versterken van de directe en indirecte werkgelegenheid 4) Stad-platteland: voorkomen dat mensen wegtrekken vanuit het platteland naar de steden (‘leegloop’) Verbeteren (toeristische) samenwerking tussen stad en platteland; Voorkomen van leegloop op het platteland; Verbeteren van de bereikbaarheid tussen stad en platteland; Verbeteren van wederzijdse bewustwording tussen ‘plattelanders’ en ‘stedelingen’; Versterken van toeristische aantrekkelijkheid platteland voor stedelingen. Bron: LEADER Ontwikkelingsplan Noordoost Twente 2007-2013
Gebiedsspecifiek aan het programma is dat Noordoost Twente nadrukkelijk streeft (onder doelstelling 4) naar het voorkomen van leegloop op het platteland. Zoals in paragraaf 3 van hoofdstuk 1 al viel te lezen, is bevolkingskrimp vooral een Twents probleem in Overijssel. Dat verklaart deze accentuering in het ontwikkelingsplan.
23
4.2.2
Salland
LEADERgebied Salland bestaat uit de gemeenten Deventer, Olst-Wijhe en Raalte (zie ook bijlage 4) Ook voor Salland zijn projecten uit de huidige LEADERperiode betrokken bij het onderzoek. De PG van Salland hanteert in haar ontwikkelingsplan twee hoofdthema`s, namelijk ‘economie en omgevingskwaliteiten’ en ‘leefbaarheid en sociale vitaliteit’ die zijn uitgesplitst naar vier doelstellingen en dertien subdoelstellingen: 1) Stimulering van nieuwe bedrijvigheid Versterking van de toeristisch-recreatieve sector; Multifunctionaliteit / verbreding van de landbouw; Samenwerking tussen ondernemers bevorderen; Streekidentiteit verterken en economisch uitdragen. 2) Behoud en stimulering van het bewustzijn van natuur- en landschapswaarden en cultuurhistorie Vergroten van de sociaal-economische potentie; Vergroten van het bewustzijn natuur- en landschapswaarden; Behoud en herstel van cultuur historische waarden; Kennisuitwisseling over het cultureel erfgoed. 3) Instandhouding van het voorzieningenniveau Concentratie van meerdere sociaal maatschappelijke voorzieningen onder één dak; Bereikbaarheid van voorzieningen verbeteren; Inspelen op demografische ontwikkelingen. 4) Sociale energie en integratie Vergroten van de veiligheid; Arbeidsparticipatie, verenigingsleven en vrijwilligerswerk stimuleren; Bron: LEADER Ontwikkelingsplan Salland 2007-2013
De twee hoofdthema`s bestaan uit een enerzijds duidelijk economische kant en anderzijds sociale kant. Wanneer naar de doelstellingen wordt gekeken lijkt het zwaartepunt van het Sallandse ontwikkelingsplan aan de sociale kant te liggen
24
4.2.3
Zuid Twente
Het gebied van Zuid Twente beslaat de gemeenten Enschede, Hengelo, Almelo, Borne, Haaksbergen en Hof van Twente (zie ook bijlage 4). Zoals eerder in het onderzoek al stond aangegeven, zijn voor Zuid Twente projecten uit de LEADER+ periode gebruikt. Vanwege de minimale inhoudelijke verschillen – het verschil zit hem met name in organisatorische zaken die achter de schermen plaatsvinden – volstaan de doelen en subdoelen uit het huidige ontwikkelingsplan voor het maken van een vergelijking tussen de LEADERgebieden. LAG Zuid Twente legt vier accenten in haar ontwikkelingsplan. Het gaat om: ‘versterking van het noaberschap’, ‘verweving van natuur, cultuurhistorie en agrarisch gebied met toeristisch-recreatieve waarde’, ‘versterken van de relatie met de stedenband’ en ’versterken van overdracht van kennisinstellingen naar en tussen plattelandsondernemingen’. 1) Versterking van het noaberschap Gemeenschapszin; Sociale cohesie; Voorzieningen; Vrijwilligersinitiatieven; Vitaliteit gebied. 2) Verweving van natuur, cultuurhostorie en agrarisch gebied met toeristisch-recreatieve waarde Betere belevingswaarde van het gebied; Attractiever toeristisch gebied; Attractiever woongebied; Diversificatie van de landbouw. 3) Versterken van de relatie met de stedenband Marktvergroting binnen de regio; Verbreding van de economische basis. 4) Versterken van overdracht van kennisinstellingen naar en tussen plattelandsondernemingen Kennisoverdracht plattelandsbedrijven (stageplaatsen, werkbezoeken, experimenten); Netwerken en samenwerkingsverbanden ondersteunen; Innovatief vermogen, uitbreiding stimuleren/begeleiden. Bron: LEADER Ontwikkelingsplan Zuid Twente
Er is geen sprake van een sociaal of economisch zwaartepunt. Opvallende doelstellingen zijn ‘versterken van de relatie met de stedenband’ en ‘versterken van overdracht van kennisinstellingen..’. Zuid Twente heeft in haar gebied een hogeschool en universiteit, wat verklaart waarom voor de vierde gebiedsspecifieke doelstelling is gekozen. Ook met doelstelling drie wordt vanuit de kracht van het gebied geredeneerd. Een versterkte relatie met de stedenband (Enschede, Hengelo, Borne, Almelo) kan bijdragen aan de ontwikkeling van het landelijk gebied.
25
4.2.4
West Twente
Het gebied van LEADER West Twente bestaat uit de gemeenten Twenterand, Hellendoorn, Wierden en RijssenHolten (zie ook bijlage 4). West Twente neemt deel aan de LEADERperiode 2007-2013 en beschikt over voldoende operationele projecten, waardoor projecten uit de huidige periode subject van onderzoek zijn. In het ontwikkelingsplan zijn de volgende doelstellingen terug te vinden: 1) Versterking natuurlijke en cultuur en/of historische identiteit Opwaarderen natuurlijke en historische warden en toegankelijk en bekend maken; Bijdrage leveren aan de vitaliteit van het gebied; Nieuwe functies voor agrarische bedrijven; Nieuwe concepten en experimenten; Aandacht voor sport en spel. 2) Verweving van natuur, cultuurhistorie en agrarisch gebied met toeristisch-recreatieve waarde voor zowel de tourist als de recreant uit de regio Mogelijkheid bieden tot recreatief medegebruik; Inzet op behoud en versterking van landelijk erfgoed. 3) Versterking van de relatie met de stad op basis van evenwichtigheid tussen de gebieden Verbreding economische basis door middel van creatieve combinaties; Projecten gericht op innovatie extra steunen. 4) Versterken van overdracht van kennisinstellingen naar plattelandsondernemingen Ondersteunen van netwerken en samenwerkingsverbanden die bijdragen aan kennisoverdracht aan plattelandsbedrijven (bv. stageplaatsen); Innovatie vermogen, de uitbreiding, maar ook bedrijfsopvolging stimuleren/begeleiden. 5) Samenwerken buiten de regio Bron: LEADER Ontwikkelingsplan West Twente
West Twente hanteert net als LEADERgebied Zuid Twente de doelstellingen ‘versterken van de relatie met de stad..’ en ‘versterken van overdracht van kennisinstellingen naar plattelandsondernemingen’. Daarnaast onderscheid West Twente zich met de doelstelling ‘samenwerken buiten de regio’.
26
4.2.5
Noordwest Overijssel
Het gebied van Noordwest Overijssel beslaat de twee gemeenten Steenwijkerland en Zwartewaterland (zie bijlage 4). Net als bij LEADERgebied Zuid Twente, geldt ook voor LEADERgebied Noordwest Overijssel dat de projecten uit de LEADER+ periode zijn onderzocht. Ook voor dit LEADERgebied geldt dat de twee periodes (LEADER+ en het huidige LEADERprogramma) inhoudelijk sterke gelijkenis vertonen. Om die reden volstaat onderstaand overzicht, dat is afgeleid uit het huidige ontwikkelingplan, voor Noordwest Overijssel. Het ontwikkelingsplan bevat twee thema`s: 1) Stimuleren van de leefbaarheid door versterking van natuurlijke, sociale en culturele gebiedswaarden Instandhouden en verbeteren van het voorzieningenniveau in plattelandskernen, alsmede de bereikbaarheid van voorzieningen; Versterken van de sociale samenhang en integratie; Verbeteren van zorg- en welzijnsstructuren in kleine kernen; Opwaarderen van streekeigen producten; Behoud van de kwaliteit van woongenot, met name voor jongeren en ouderen. 2) Economische vitaliteit: gebiedsgebonden stimulering van het bedrijfsleven Stimuleren van sociale innovatie in het bedrijfsleven, met nadruk op het gebiedseigen bedrijfsleven; Kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van de recreatieve sector; Versterken productiefactor en verdere professionalisering keten regionale producten (riet en agrarische producten), met de nadruk op marketing en promotie; Ontwikkelen van gemeenschappelijke faciliteiten en diensten om combinaties van functies mogelijk te maken en samenwerking tussen ondernemers te stimuleren; Behoud van de kwaliteit van het woongenot, als vestigingsplaatsfactor voor bedrijven; Stimuleren activering / participatie ouderen; Behoud van werkgelegenheid, met name voor jongeren. Bron: LEADER Ontwikkelingsplan Noordwest Overijssel
27
4.2.6
Overeenkomsten en verschillen
Dat bepaalde accenten zijn gelegd in de ontwikkelingsplannen wil nog niet zeggen dat daarmee sprake is van doorwerking in de praktijk. De keuze om een projectaanvraag goed of af te keuren hangt onder meer af van de samenstelling van een PG, individuele voorkeuren van de leden en coördinator en de invloed die personen met een sterke voorkeur hebben binnen het besluitvormingsproces. In alle ontwikkelingsplannen zijn terug te vinden de doelstellingen: verbeteren van sociale vitaliteit, instandhouden van het voorzieningenniveau, bevorderen van toerisme en het versterken van concurrentiekracht en bedrijvigheid. Niet altijd exact in deze bewoordingen, maar wel met woorden van gelijke strekking. Het zijn de sterkten en zwakten in een gebied, die leiden tot bepaalde accentleggingen en dat is precies wat de LEADER beoogd te doen. In Noordoost Twente is het thema ‘bevolkingskrimp’ aan de orde, terwijl het thema in de andere gebieden niet of in mindere mate speelt. Dit verklaard waarom Noordoost Twente met het subdoel ‘het voorkomen van leegloop op het platteland’ het probleem zo nadrukkelijk benoemd. In de andere gebieden wordt er “slechts” expliciet aandacht aan geschonken, bijvoorbeeld door een formulering als ‘het aantrekkelijker maken van het landelijk gebied’, waardoor het vestigingsklimaat verbeterd voor inwoners en bedrijven en leegloop indirect wordt tegengegaan. Zuid Twente en West Twente hanteren beide de doelstelling ‘versterken van overdracht van kennisinstellingen naar plattelandsondernemingen’. Voor Zuid Twente is deze doelstelling goed te verklaren wanneer geredeneerd wordt vanuit gebiedsspecifieke kenmerken, namelijk de aanwezigheid van een hogeschool en universiteit, die beide zijn gevestigd in Enschede. Noordoost Twente, Zuid Twente en West Twente hanteren de doelstelling om de relatie met de stad te versterken. Vooral in Zuid Twente is veel ‘stedelijke activiteit’. West Twente richt zich als enige op regio overschrijdende samenwerking met de doelstelling ‘samenwerken buiten de regio’. Noordwest Overijssel benadrukt met de doelen omtrent innovativiteit en het versterken van de productiefactor, meer dan de andere gebieden, de doelstelling van as 1 uit het POP2, namelijk ‘verbeteren van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector’. Tot slot delen Salland, Zuid Twente en West Twente de doelstelling ten behoeve van het behoud van cultuur en natuur.
28
4.3 Eerder onderzoek 4.3.1
Movisie ‘Landelijke Levendigheid’
Het onderzoek ‘Landelijke Levendigheid’ is in 2010 door M.E. Speyart van Woerden uitgevoerd, in opdracht van Movisie, met als doel een onderzoek te doen naar de bijdrage van de LEADER-aanpak aan de sociale leefbaarheid. Het onderzoek richt zich daarmee op de effecten die voortkomen uit de LEADER-aanpak, terwijl bij dit onderzoek de effecten die projecten teweeg brengen worden onderzocht. Toch is het Movisie-onderzoek interessant en relevant voor dit onderzoek vanwege de indirecte doorwerking die de methode mogelijk heeft op de te meten effecten bij LEADERprojecten. Zo is het denkbaar dat een goed functionerende PG, met enthousiaste en bereidwillende leden, bijvoorbeeld: betere toetsingscriteria ontwerpt, goede projectvoorstellen aanneemt en een betere begeleiding verzorgt. Het gevolg kan zijn dat het de kansrijke projecten zijn die van de grond komen en de uiteindelijke effectiviteit groot is; de te meten effecten zijn, onder invloed van een sterke uitvoering van de LEADERaanpak, versterkt. Het tegenovergestelde is uiteraard ook mogelijk. Vanuit de LEADER-aanpak is er veel invloed op de sociale leefbaarheid. In de conclusie stelt men dat het effect niet is te wijten aan de doelstellingen van projecten, maar aan de bottom-up methode van LEADER. Het effect van de LEADER-aanpak is groot. Uit het onderzoek blijkt dat de sociale leefbaarheid door het programma (de LEADERmethode) in sterke mate wordt ondersteund, via grotendeels indirecte effecten van projecten met andere hoofddoelstellingen. De positieve bijdrage treedt op in alle fasen van de totstandkoming van een project. De input van vrijwilligerswerk wordt als belangrijk aspect genoemd, dat de realisatie van projecten mogelijk maakt en de leefbaarheid verbetert. De positieve invloed van LEADER op de leefbaarheid is 11 grotendeels te danken aan de bottom-up aanpak die LEADER hanteert. Naar aanleiding van het Movisie onderzoek kan gesteld kan worden dat de LEADERaanpak als zodanig invloed heeft op de sociale leefbaarheid van een gebied. Die invloed komt tot uiting via de LEADERprojecten. De exacte omvang van die invloed is moeilijk aan te tonen, maar het bestaan ervan creëert de noodzaak om er rekening mee te houden gedurende dit onderzoek, waarmee de sociale en economische effecten van LEADERprojecten worden onderzocht.
4.3.2
Kwalitatieve Evaluatie Effecten LEADER+ Kromme Rijnstreek
Het onderzoek Kwalitatieve Evaluatie Effecten LEADER+ Kromme Rijstreek is uitgevoerd in opdracht van onderzoeksbureau Mensenland. De conclusie luidt dat LEADER+ in het gebied Kromme Rijnstreek heeft bijgedragen aan plattelandsontwikkeling, door het imago en de identiteit van de streek te promoten. LEADER heeft bijgedragen aan de agendasetting van plattelandsontwikkeling en geleid tot een betere samenwerking tussen gebiedsorganisaties. Op het punt van samenwerking en betrokkenheid van inwoners blijkt minder goed te zijn gescoord. Echter is niet duidelijk of die mindere score is gebaseerd op de vooraf bepaalde doelstellingen van de projecten, of om de feitelijk behaalde resultaten op het terrein van samenwerking en betrokkenheid van inwoners in het gebied. Een ander punt van zorg volgens de onderzoeker is de kleine vijver waaruit projecten worden gevist. Het bleken vooral PG-leden en vertegenwoordigende organisaties van die leden te zijn die projecten indienden. De grote bureaucratie ten tijde van LEADER+, wat drempelverhogend heeft gewerkt voor inwoners om een projectvoorstel in te dienen, verergerde dit probleem. Hoewel het Kromme Rijnstreek onderzoek vooral een onderzoek is naar de effecten van de LEADERaanpak – er wordt niet naar de effecten vanuit projecten gekeken- , zal er zeker sprake zijn van doorwerking naar het sociale en economische terrein van leefbaarheid (waar het huidige onderzoek zich op richt). Die doorwerking zal waarschijnlijk positief zijn geweest in Kromme Rijn, aangezien de uitvoering van LEADER over het algemeen goed heeft gescoord. Net als bij het Movisie onderzoek, kan op basis van dit onderzoek worden geconcludeerd
11
Movisie, 2010, p64
29
dat de LEADERmethode van invloed is op de effecten die voortkomen uit LEADERprojecten. Bij de interpretatie van het onderzoeksresultaat zal daarmee rekening gehouden moeten worden.
4.3.3
European Evaluation Network for Rural Development
Het Europese Evaluatie Netwerk voor Landelijke Ontwikkeling werkt onder verantwoordelijkheid van de Europese Commissie Directoraat-Generaal Landbouw en Landelijke Ontwikkeling. Doelstelling van het netwerk is om de bruikbaarheid van evaluaties te verbeteren, zodat evaluaties het toekomstige beleid kunnen 12 versterken. In 2010 heeft het netwerk een rapport gepubliceerd met daarin richtlijnen voor toekomstige evaluaties van LEADER. De reden voor het Europese Evaluatie Netwerk om met deze richtlijnen te komen – en tegelijkertijd de verklaring voor überhaupt het bestaan van een dergelijk evaluatie netwerk – is dat het tot uniforme evaluatiecriteria wil komen, zodat het maken van toekomstige vergelijkingen wordt vergemakkelijkt. Het netwerk stelt dat uit ervaringen met de voorgaande LEADERperiodes blijkt dat het een uitdaging is om de effecten van LEADER en LEADERprojecten te meten. Uniforme evaluatiecriteria komen ten goede aan de kwaliteit van evaluaties, waardoor vergelijken mogelijk wordt. In het rapport schrijft het netwerk dat de meting van ‘kwaliteit van leven’ een niet-exacte wetenschap is en daarmee vrij complex, in het bijzonder wanneer de tijdshorizon relatief kort is. In het workingpaper wordt gesteld dat een gedeelde aanpak (methodologische triangulatie) de beste is. Kwantitatieve data kan door middel van een enquête achterhaald worden, maar voor de minder tastbare aspecten (wat veelal het geval is bij sociale wetenschap) is bijvoorbeeld een diepte interview meer geschikt. Relevant uit het workingpaper voor het huidige onderzoek naar sociale en economische effecten, is de benadrukking van complexiteit bij het meten van de effecten. Ook wordt duidelijk dat de tijdshorizon niet voor alle gebieden en projecten even groot is, wat het maken van vergelijkingen bemoeilijkt.
12
Europese Commissie DG Landbouw en Landelijke Ontwikkeling, 2010
30
5 Onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk volgt een analyse van de praktijkstudie. Per LEADERgebied is weergegeven wat de waarden zijn bij de vooraf opgestelde indicatoren. Met behulp van de waarden wordt duidelijk of de verwachte effecten zijn opgetreden en hoe omvangrijk deze zijn. De eerste paragraaf begint met gemiddelde resultaten voor heel Overijssel (de aan dit onderzoek deelnemende gebieden). Vervolgens is een vergelijking gemaakt tussen de LEADERgebiede op basis van gemiddelde indicatorwaarden per gebied. Op die manier ontstaat inzicht in de overeenkomsten en verschillen. In de paragrafen twee tot en met zes volgt het resultaat van de enquêtes op gebiedsniveau, aangevuld met illustrerende verhalen afkomstig uit de interviews. Door redenatie vanuit de behaalde indicatorwaarden wordt toegewerkt naar uitspraken over de effecten. De reden dat met gemiddelde indicatorwaarden wordt gewerkt, heeft te maken met het ontbreken van een referentiekader; op het meetniveau van de indicatoren bestaan geen gekwantificeerde doelstellingen, waardoor het kwantitatieve onderzoeksresultaat nauwelijks op waarde is te schatten. Door het gemiddelde resultaat van een gebied te vergelijken met het gemiddelde van het totaal, is het mogelijk waarde toe te kennen aan resultaat. Daarnaas kunnen gemiddelden van gebieden onderling worden vergeleken. In het hierop volgende hoofdstuk Conclusie wordt het resultaat van de praktijkstudie geconfronteerd met bevindingen uit de literatuurstudie. Door het resultaat van de praktijkstudie in de juiste context te plaatsten ontstaat daardoor een meer genuanceerd beeld van de sociale en economische effecten.
31
5.1 Resultaten Overijsselbreed Met het enquêteonderzoek is een gemiddelde respons behaald van 74%. Tussen de LEADERgebieden zijn de verschillen groot. De behaalde responsen in de afzonderlijke gebieden zijn: Noordoost Twente (100%), Salland (70%), Noordwest Overijssel (50%), West Twente (70%) en Zuid Twente (70%).
5.1.1
Vergelijking gemiddelden Overijssel – individuele gebieden
In deze paragraaf is een vergelijking gemaakt tussen de verschillende LEADERgebieden. Door verschillen in respons geeft een vergelijking van absolute aantallen een vertekend beeld. Om die reden wordt voor de onderlinge vergelijking van aantallen gekeken naar gemiddelden per project. Figuur 5: Percentage projecten waarbij toename omzet, gemiddeld Overijssel t.o.v. individuele gebieden
Bovenstaande tabel maakt duidelijk dat omzet is toegenomen bij meer dan de helft van de projecten in alle LEADERgebieden. Bij 73% van alle respondenten is een omzettoename waargenomen na realisatie van het project. De respondenten schrijven die toename toe aan de activiteit(en) die zijn voortgebracht via het LEADERproject. Per gebied zijn verschillen waarneembaar. In Zuid Twente ervaart 86% een toename van de omzet, terwijl dat percentage bij Noordwest Overijssel op 60% ligt. In Salland en West Twente ligt het percentage respectievelijk op 71% en 66%, terwijl in Noordoost Twente 80% van de respondenten een omzettoename ervaart. Figuur 6: Toename werkgelegenheid, gemiddeld Overijssel t.o.v. individuele gebieden
32
De werkgelegenheid is volgens meer dan de helft van alle respondenten toegenomen bij hun project. Van alle respondenten in Overijssel ervaart gemiddeld 59% een toename, die wordt toegeschreven aan de activiteiten van het LEADERproject. Daarmee wordt zowel betaalde als vrijwillige werkgelegenheid bedoeld. In West Twente ervaart 71% een werkgelegenheidstoename, terwijl dat percentage in Noordwest Overijssel op 50% ligt. Bij de gebieden Salland en Zuid Twente ligt het percentage op 57% en in Noordwest Overijssel op 60%. Figuur 7: Toename betaalde arbeid, Overijssel t.o.v. individuele gebieden (gemiddelden per project)
Bovenstande tabel verschaft inzicht in de gemiddelde toename van arbeid per project. Gemeten is het aantal nieuwe arbeidskrachten vergeleken met de situatie voor realisatie van het project. De verschillen tussen de gebieden zijn niet groot, afgezien van de uitschieter bij Zuid Twente. Het Overijssels gemiddelde bedraagt 1,5 nieuwe arbeidskracht per project. Zuid Twente scoort bovengemiddeld met 3,8 nieuwe arbeidskrachten per project, bij Noordwest Overijssel komt die score gemiddeld uit op 0,5. In Noordoost Twente en West Twente kregen de projecten er gemiddeld 1,2 nieuwe betaalde kracht bij en bij de Sallandse projecten was dat er gemiddeld 1. Figuur 8: Toename vrijwilligers, Overijssel t.o.v. individuele gebieden (gemiddelden per project)
Wat betreft het aantal nieuwe vrijwilligers zijn de verschillen tussen het Overijssels gemiddelde en de LEADERgebieden en de gebieden onderling groot. Voor de totale populatie bedraagt het gemiddelde per project 9 nieuwe vrijwilligers. Noordoost Twente heeft een score behaald van 13,3 en West Twente een score van 11,8, vergeleken met een score van 3 voor Noordwest Overijssel. Salland en Zuid Twente behaalden achtereenvolgens gemiddelden van 10,5 en 6,3 per project.
33
Een versterking van het zakelijk netwerk wordt door gemiddeld 72% van de respondenten ervaren. Opvallende uitschieter in de vergelijking is West Twente, waar alle respondenten (100%) een versterking hebben waargenomen van het zakelijk netwerk. In Noordoost Twente, waar 50% een versterking waarnam, blijft deze indicator het meest achter. Salland, Noordwest Overijssel en Zuid Twente behaalden respectievelijk scores van 57%, 80% en 71%. Figuur 9: Versterking zakelijk netwerk, Gemiddeld Overijssel t.o.v. individuele gebieden
In aantallen nieuwe zakelijke contacten heeft het project volgens de respondenten gemiddeld geleid tot 5,9 nieuwe zakelijke relaties. Wanneer gekeken wordt naar de gemiddelden per gebied, geeft onderstaande grafiek een ander beeld dan de bovenstaande. In Zuid Twente ontstonden gemiddeld 10 nieuwe zakelijke contacten per project. In Noordoost Twente en Noordwest Overijssel respectievelijk 3,1 en 2,8 per project. Salland en West Twente behaalden scores van 6,3 en 7,3 per project. Figuur 10: Toename zakelijke contacten, Overijssel t.o.v. individuele gebieden (gemiddelden per project)
34
Onderstaande grafiek maakt duidelijk hoeveel activiteiten naar aanleiding van het LEADERproject gemiddeld zijn ontstaan. Met ‘aantal activiteiten’ worden de soorten/typen van bezigheden bedoeld die mogelijk zijn geworden door de realisatie van het project en niet het aantal herhalingen. Figuur 11: Toename activiteiten, Overijssel t.o.v. individuele gebieden (gemiddelden per project)
Het aantal activiteiten ligt voor heel Overijssel gemiddeld op 4,2 per project. In Salland ligt het gemiddelde van 5,8 activiteiten per project een stuk hoger dan bij de overige projecten. Deze overige projecten verschillen onderling niet veel van elkaar. Achtereenvolgend zijn door Noordoost Twente, Noordwest Overijssel, West Twente en Zuid Twente respectievelijk de volgende gemiddelde aantallen behaald: 4,2, 3,8, 3,5 en 3,8. Figuur 12: Nieuwe bezoekers, Overijssel t.o.v. individuele gebieden (gemiddelden op weekbasis)
Bovenstaande tabel laat zien dat het gemiddelde aantal nieuwe bezoekers per project (gemeten op weekbasis) varieert. Het gemiddelde in Overijssel bedraagt 117 nieuwe bezoekers. Voor Zuid Twente komt dat aantal uit op 287 nieuwe bezoekers, voor Salland 137, Noordoost Twente 93, Noordwest Overijssel 34 en West Twente 35.
35
5.1.2
Samenvattend
De omzet en werkgelegenheid is bij het merendeel van de projecten in de LEADERgebieden toegenomen. Er is een aanzienlijk verschil waarneembaar tussen de gebieden in de omvang van de verandering in het aantal betaalde arbeidskrachten. In Zuid Twente is het gemiddelde aantal nieuwe betaalde krachten meer dan een keer zo groot als gemiddeld voor Overijssel. In Noordwest Overijssel is die toename één derde ten opzichte van het gemiddelde. Ook de verschillen tussen de gebieden voor wat betreft het aantal nieuwe vrijwilligers zijn groot. Noordwest Overijssel en Zuid Twente behaalden een aanzienlijk lagere score dan het gemiddelde, terwijl de toename in Noordoost Twente en West Twente bovengemiddel van omvang is. Bij het merendeel van alle projecten is sprake van een versterking van het zakelijk netwerk. Opvallende uitschieter is West Twente, waar alle respondenten een versterking waarnamen na realisatie van het project. In aantallen nieuw gelegde zakelijke relaties is de toename in West Twente het op één na grootst. In Zuid Twente is die toename het grootst. De verandering in het gemiddelde aantal nieuwe activiteiten ligt bij vier van de vijf gebieden rond het Overijssels gemiddelde. In Salland ligt dit aantal nieuwe activiteiten een stuk hoger. In Zuid Twente is het gemiddelde aantal nieuwe bezoekers anderhalf keer ze groot dan het Overijssels gemiddelde. De projecten in Noordwest Overijssel en West Twente trekken het minst aantal nieuwe bezoekers aan.
36
5.2 Noordoost Twente In het LEADERgebied Noordoost Twente is met de enquêtevragenlijst een respons behaald van 100%. De tien geselecteerde projecten maakten gezamenlijk een exact evenwicht van sociale en economische projecten. Door de volledige respons blijft deze verdeling gehandhaafd. Voor een overzicht van de responsgroep en de geïnterviewde initiatiefnemers, kunt u de lijst van respondenten raadplegen. Figuur 13: Gemiddelden Noordoost Twente 13,3
14 12 10 8 6
4,2 3,1
4 1,2
2 0
Nieuwe activiteitenNieuwe vrijwilligers Nieuwe betaalde krachten
Nieuwe zakelijke contacten
Nieuwe vrijwilligers en nieuwe betaalde krachten naar aanleiding van de realisatie van het LEADERproject (gemiddelde aantallen gemeten op weekbasis, per project). Nieuwe activiteiten en nieuwe zakelijke contacten zijn zonder tijdsdimensie gemeten (gemiddelde aantallen per project, niet op weekbasis).
5.2.1
Sociale effecten
De gemeten effecten die in deze subparagraaf aan bod komen zijn ‘sociale samenhang’, betrokkenheid’ en ‘voorzieningenniveau’.
5.2.1.1 Sociale samenhang Bij vier van de vijf sociale projecten is de samenwerking in de omgeving toegenomen. Daarbij gaat het om samenwerking zonder winstbejag, maar met als doel om de leefbaarheid te verbeteren. Bij de twee Kulturhussen is een duidelijke toename van het aantal lokale bezoekers waarneembaar. De waarden van de indicatoren ‘locale bezoekers/leden’ en ‘samenwerking’ zijn toegenomen, wat duidt op een verbetering van de sociale samenhang. Voor wat betreft de eerste indicator gaat dit met name op voor de Kulturhussen. Lokale bezoekers/leden Het zijn met name de kulturhussen die lokale bezoekers aantrekken. In Noordoost Twente zijn dat Kulturhus Fleringen en Kulturhus De Mare, die resprectievelijk 200 en 350 nieuwe lokale bezoekers aantrekken per week. Voor de volledig nieuwe accommodatie De Mare is het feitelijk aantal bezoekers tevens het nieuwe aantal. Het Dorpsplein in Reutum is nog maar kort operationeel. Hoewel cijfers daardoor ontbreken, kan volgens de initiatiefnemer wel worden gesteld dat het dorpsplein na realisatie van het project fungeert als ontmoetingsplek 13 voor de bewoners van Reutum Bezoekers in Kulturhus De Mare in Noord Deurningen komen vooral uit het eigen dorp of directe omgeving. Er worden allerlei activiteiten georganiseerd, zoals: filmavonden, cabaret, gala avonden, ouderen- en jeugdactiviteiten. Uit het interview blijkt dat de inwoners van Noord Deurningen veel gebruik maken van de faciliteiten. Naast benutting door het kinderdagverblijf, de basisschool (het voetbalveld) en sportverenigingen, 13
Enquête Dorpsplein Reutum
37
trekken de overige activiteiten veel individuele bezoekers aan. In een klein dorp als Noord Deurningen, met 1100 inwoners, leer je elkaar door het samen zijn snel beter kennen. De benutting van het Kulturhus door lokale bezoekers is groot; ongeveer de helft van alle inwoners is er eenmaal per maand te vinden en daarbij gaat het 14 om zowel jong als oud. Samenwerking (in sociale zin) in de omgeving Door het project Erve Sanderij is samenwerking ontstaan met Voortgezet Speciaal Onderwijs ‘De Brug’, een school voor kinderen met een geestelijke beperking of achterstand. Het succes van het project heeft in de omgeving geleid tot nieuwe kleinschalige samenwerkingsverbanden, alle met de doelstelling om de leerlingen kennis te laten maken met de natuur. Periodiek komt de dierenarts langs om de dieren te controleren en voorlichting te geven aan de leerlingen. Aangezien de dierenarts vaker op bezoek komt dan in feite noodzakelijk is, doen een aantal kinderen in ruil daarvoor de tuin van de praktijk. Een ander voorbeeld is het onderhouden van de houtwal bij de buurman, dat wordt gedaan door de leerlingen. Het hout van de omgezaagde bomen wordt vervolgens door de leerlingen verpakt en verkocht. Met de opbrengst worden uitjes en dergelijke voor de 15 leerlingen betaald. Het idee voor het kulturhus De Mare is ontstaan in de Kernraad van Noord Deurningen. Aan de hand van een breed uitgezette enquête onder de bevolking, kwam men erachter dat er behoefte was aan een Kulturhus/Brede School -concept. De samenwerking in en rondom het Kulturhus De Mare in Noord Deurningen is van nature ontstaan, doordat delen van de grond van de kerk en basisschool zijn en de Kinderopvang ruimte huurt van de stichting. Er zijn diverse gezamenlijke initiatieven ontstaan. Ook een samenwerkingsverband met een Duitse basisschool. De samenkomst van vrijwilligers en organisaties heeft geleid tot nieuwe initiatieven zoals deelname aan de verkiezing Duurzaamste Dorp Overijssel, oprichting van de nog steeds bestaande stichting ter 16 bevordering van duurzaamheid in Noord Deurningen en deelname aan het project Kern met Pit.
5.2.1.2 Betrokkenheid De Projecten in Noordoost Twente beschikkensinds de realisatie over gemiddeld 13,3 nieuwe vrijwilligers. Dit aantal ligt een stuk hoger dan het gemiddelde van de vijf gebieden tezamen, wat uitkomt op 9 vrijwilligers per project en is zelfs het grootste aantal van de vijf gebieden. Bij zes van de tien projecten zijn vrijwilligers actief. Vooral bij de Kulturhus achtige projecten is sprake van extra vrijwillige inzet. Inzet en activering van vrijwilligers Met name het bewustzijn onder de inwoners over hetgeen mogelijk is in het dorp bij voldoende betrokkenheid, maakt het Kulturhus in Fleringen een succes. Men voelt een grote mate van verantwoordelijkheid om het Kulturhus in stand te houden. Dit is dan ook een belangrijke drijfveer voor de inwoners om zich vrijwillig in te 17 zetten voor bardiensten en ouderhoudsklussen in en om het Kulturhus. Kulturhus de Mare in Noord Deurningen, heeft geleid tot meer activiteiten en grotere betrokkenheid. Van de 1100 inwoners zijn er 100 met enige regelmaat actief als vrijwilliger in het Kulturhus. Doordat door de inwoners veel gebruik wordt gemaakt van de activiteiten, wordt het Kulturhus op grote waarde geschat en is er grote bereidheid om vrijwillig de handen uit de mouwen te steken. Met steun van de vrijwilligers zijn verscheidene nieuwe initiatieven ontplooid (activiteiten en subsidieaanvragen) en door de geslaagde afloop is de motivatie 18 van bestuur en vrijwilligers verder toegenomen.
14
Interview Kulturhus De Mare Interview Erve Sanderij 16 Interview Kulturhus De Mare 17 Enquête Kulturhus Fleringen 18 Interview Kulturhus De Mare 15
38
Vaste leden en donateurs Betrokkenen zien hoeveel de praktijklocatie van Erve Sanderij voor de leerlingen van het Speciaal Voortgezet Onderwijs betekent. Dit is dan ook de reden waarom nieuwe kleinschalige samenwerkingsverbanden zijn gesloten met buurtbewoners en bedrijven. Zo heeft Morsinkhof Beton een aantal tegels geschonken aan de jongeren voor in hun eigen tuintje. Uit de reacties in de media en de vele bezoeken van schoolbesturen blijkt dat 19 het project een voorbeeldfunctie heeft.
5.2.1.3 Voorzieningenniveau Het aantal voorzieningen in een gebied zegt iets over het voorzieningenniveau. Cijfermatig valt er weinig te zeggen over het aantal gerealiseerde voorzieningen in het gebied. Vooral sociale projecten halen voor inwoners belangrijke basisvoorzieningen naar hun leefomgeving en daarvan zijn er in Noordoost Twente een bovengemiddeld aantal. Voorzieningen In Noordoost Twente zijn twee Kulturhusconcepten uitgewerkt. Multifunctionele accommodaties als het Kulturhus Fleringen en Kulturhus De Mare herbergen meerdere basisvoorzieningen, waardoor bewoners een minder grote afstand hoeven te overbruggen om gebruik te kunnen maken van voorzieningen. Zo heeft Kulturhus De Mare voorzieningen als de kinderopvang en een bar naar het dorp gebracht. Ook voor de sportverenigingen biedt De Mare een locatie in het eigen dorp, terwijl men eerder moest uitwijken naar andere dorpen. Door het succes van de activiteiten die rechtstreeks uit het project voortkomen, kunnen nieuwe activiteiten georganiseerd worden aangezien er geld binnen komt. Het LEADERproject heeft als vliegwiel 20 gewerkt. Het Kulturhus Fleringen wordt door een groot aantal nieuwe bezoekers uit het eigen dorp bezocht. Zij 21 maken gebruik van de tien nieuwe activiteiten, waaronder sport, kinderopvang en scoutingactiviteiten.
5.2.2
Economische effecten
In deze subparagraaf komen de volgende economische effecten aan bod: ‘werkgelegenheid’, nieuwe of versterking economische dragers’, ‘inkomsten’ en ‘samenwerking met bedrijven uit omgeving’.
5.2.2.1 Werkgelegenheid De helft van de respondenten ervaart na de realisatie van het project een toename van de werkgelegenheid. De omvang van die gemiddelde toename is met 1,2 nieuwe arbeidskracht niet groot in aantal, maar levert bij vergelijking met de andere gebieden een gedeelde tweede plaats op. Werkenden in aantallen Het project heeft bij streekproductenwinkel De Boderie geleid tot een professionelere uitstraling, De toeristen die veelal van buiten de regio komen, weten het bedrijf beter te vinden, waardoor de verkoop van streekproducten is toegenomen. Dit heeft geresulteerd in een verdubbeling van de omzet en meer 22 werkgelegenheid in de winkel.
5.2.2.2 Nieuwe of versterking economische dragers De tien projecten van Noordoost Twente brengen gemiddeld 4,2 nieuwe activiteiten voort. Het gaat voornamelijk om activiteiten en projecten in de toeristische secor, maar Noordoost Twente telt ook een project
19
Interview Erve Sanderij Interview Kultushus De Mare 21 Enquête Kulturhus Fleringen 22 Enquête De Boderie 20
39
dat is gericht op de jeugdzorg. Dit laatste brengt niet zozeer een activiteit voort, maar is wel een nieuwe economische drager in het gebied. Diversificatie agrarisch gebied/nieuwe economische activiteit Familie Sand beschikte over een leegstaande schuur die in verval dreigde te raken. De Voortgezet Speciaal Onderwijs school ‘De Brug’ kwam met het initiatief om de schuur te verbouwen tot een praktijklocatie voor leerlingen. Erve Sanderij is een project met een sociale doelstelling en herbergt tegelijkertijd een nieuwe economische activiteit. De praktijklocatie biedt leerlingen van De Brug de mogelijkheid om bezig te zijn in en met de natuur. Voor de initiatiefnemer van het project heeft het project gezorgd voor een extra inkomstenbron, 23 via de verhuur van het gebouw omliggende grond aan de school. Een mooi voorbeeld van een sociaal project met een groot economisch gevolg is het Kulturhus Fleringen. Naar aanleiding van de bouw is een nieuw bouwbegeleidingsbedrijf opgericht, dat heden ten dage nog steeds 24 bestaat.
5.2.2.3 Inkomsten Het gemiddelde aantal nieuwe bezoekers per project (gemeten op weekbasis) ligt op 93, tegenover een gemiddelde van 117 in Overijssel. Bij acht van de tien projecten (80%) in Noordoost Twente is een omzetverandering waargenomen die volgens de initiatiefnemers te danken is aan het LEADERproject. Hoewel de daadwerkelijke winst van diverse factoren afhangt, zoals: het soort onderneming, de mate van winstoogmerk, vaste lasten en afschrijvingen, kan gesteld worden dat het LEADERproject over het algemeen een positief effect heeft op de inkomsten. Omzet Door deze toename van het aantal bezoekers realiseert Erfgoed Bossem een grotere omzet. Door de omzettoename heeft het bedrijf een boost gekregen en kan mogelijk in de toekomst verder worden uitgebreid. Kulturhus De Mare kan zelfstandig in de kosten voorzien mede door verhuur van een deel van het gebouw aan het kinderdagverblijf en sportverenigingen en inkomsten uit activiteiten en kantine/barconsumptie. De omzet maakt het mogelijk om meer activiteiten te organiseren. Dit is een ‘sociaal’ project met een toch duidelijk aantoonbaar economisch effect. Uit commericeel oogpunt worden de grootschalige activiteiten breed uitgezet, 25 ook in de omringende dorpen. Dat omzettoename ook mogelijk is bij het exploiteren van niet-toeristische activiteiten, blijkt uit het project Erve Sanderij, waar het project omzet genereert door verhuur van een gebouw en grond aan een school. Bezoekersaantal De publiciteit voor religieuse objecten is door het project ‘Langs Heilige Huisjes’ waarneembaar toegenomen. Het project kreeg aandacht vanuit landelijke en regionale media, waardoor verwacht wordt dat dit positief zal 26 bijdragen aan het aantal bezoekers van zowel binnen als buiten de regio. Het Mauritspad trekt bezoekers aan 27 vanuit heel Nederland. Het pad maakt deel uit van een wandelnetwerk bestaande uit tien wandelroutes.
23
Interview Erve Sanderij Enquête kulturhus Fleringen 25 Interview kulturhus De Mare 26 Interview kulturhus De Mare 27 Enquête Mauritspad 24
40
5.2.2.4 Samenwerking met bedrijven omgeving De helft van de respondenten ervaart na realisatie van het project een versterking van het zakelijk netwerk. Voor de Noordoost Twentse economische projecten is dit voor 75% het geval. Gemiddeld heeft het LEADERproject geleid tot 3,1 nieuwe zakelijke contacten. Zakelijke relaties ‘Langs Heilige Huisjes’ bundelt het aanbod van religieuze toeristische activiteiten in Twente, waardoor een meerwaarde ontstaat die vergelijkbaar is met de toegevoegde waarde van een arrangement. Het project leidt tot een versterking van de toeristische (religieuze) sector in Twente. Hoewel het project ‘Langs Heilige Huisjes’ nog in ontwikkeling is, zijn tijdens de voorbereiding en uitvoeringsfase de nodige zakelijke relaties ontstaan. Netwerken waarin het project participeert zijn het Hotel Overleg Twente en een netwerk voor ondernemers uit Ootmarsum. Daarnaast ontleent het project zijn bestaan aan de gezamenlijke visie van gemeenten, provincie en 28 “religieuse ondernemers”, waardoor het idee voor het samenwerkingsproject is ontstaan.
28
Enquête Langs Heilige Huisjes
41
5.3 Salland De respons van de Sallandse projecten bedraagt 70%. De respons leidt voor Salland tot een verhouding van vijf economisch ten opzichte van twee sociale project. Voor een overzicht van de responsgroep en de geïnterviewde initiatiefnemers kunt u de lijst van respondenten raadplegen. Figuur 14: Gemiddelden Salland
12
10,5
10 8 6
6,3
5,8
4
2
1
0 Nieuwe activiteitenNieuwe vrijwilligers Nieuwe betaalde krachten
Nieuwe zakelijke contacten
Nieuwe vrijwilligers en nieuwe betaalde krachten naar aanleiding van de realisatie van het LEADERproject (gemiddelde aantallen gemeten op weekbasis, per project). Nieuwe activiteiten en nieuwe zakelijke contacten zijn zonder tijdsdimensie gemeten (gemiddelde aantallen per project, niet op weekbasis).
5.3.1
Sociale Effecten
De gemeten effecten die in deze subparagraaf aan bod komen zijn ‘sociale samenhang’, betrokkenheid’ en ‘voorzieningenniveau’.
5.3.1.1 Sociale Samenhang Van de zeven projecten zijn er twee die voornamelijk lokale bezoekers aantrekken. De overige vijf zijn economisch van aard met een toeristische inslag. De twee projecten genieten grote belangstelling onder de bevolking. De sociale samenwerking tussen de betrokkenen onderling en tussen externe partijen is bij vier van de zeven projecten toegenomen. Benutting door lokale bezoekers/leden Het sociale leven in het dorp Luttenberg heeft een positieve impuls gekregen door de sportaccommodatie die mede is gerealiseerd door LEADER, met het project ‘Sport en Ontmoeting Luttenberg’. Er zijn tal van nieuwe sportverenigingen ontstaan, die voornamelijk lokale sporters aantrekken. Daarnaast zijn er de buitenschoolse kinderopvang en sociale activiteiten voor ouderen. Al met al trekt het multifuncionele complex veel lokale 29 bezoekers/leden aan. In Heeten beschikte men reeds 20 jaar over een sportaccommodatie. Vanuit het dorp (de inwoners) kwam de vraag om de sportaccommodatie uit te breiden met een fitnessruimte, kleedruimtes en kantine. De doelstelling van de stichting was toentertijd om 85 niet-sporters aan het sporten te krijgen. In het eerste jaar zijn 140 mensen van die doelgroep lid geworden. Dat er veel gebruik wordt gemaakt van de nieuwe ruimtes is vooral te danken aan het voorheen ontbreken van een fitnessmogelijkheid in Heeten. Vroeger moest men naar een nabij
29
Interview Sport en ontmoeting Luttenberg
42
gelegen kerndorp, terwijl de sporthal nu ook mensen uit de kerndorpen aantrekt. Ook speelt mee dat er een 30 actief doelgroepenbeleid wordt gevoerd, waardoor veel voorheen niet-sportende ouderen zijn gaan sporten. Samenwerking (in sociale zin) in de omgeving Door de projectactiviteiten rondom het project ‘Kiek`n en Kuier`n in Okkenbroek’ is de samenwerking tussen het kulturhus en dorpshuis versterkt. Beide stichtingen zijn samengevoegd om zo nog beter te kunnen 31 samenwerken. Dit effect is volgens de geïnterviewde toe te schrijven aan het project. De groep vrijwilligers die hun inzet hebben geleverd tijdens de bouw van de sportaccommodatie in Heeten is nog steeds “samen” als groep. Om de wind in de zeilen te houden wordt vaart gemaakt met een ander nieuw project in het dorp. Het ontstaan en intact blijven van deze groep samenwerkende vrijwilligers is mede te danken aan het project Heeten in Beweging.
5.3.1.2 Betrokkenheid De LEADERprojecten hebben in Salland gemiddel geleid tot 10,5 nieuwe vrijwilligers per project, terwijl het Overijsselse gemiddelde ligt op 9 nieuwe vrijwilligers per project. Inzet en activering van vrijwilligers / vrijwilligersniveau Het project ‘Sport en Ontmoeting Luttenberg’ heeft geleid tot een multifunctionele sportaccommodatie. Het gehele complex is met behulp van vrijwilligers totstand gekomen, waaronder de vrijwillige hulp van een lokaal bouwbedrijf. Ook de exploitatie komt volledig voor rekening van de vrijwilligers uit het dorp en van de sportverenigingen. Nu de accommodatie af is wordt het gezien als verzamelpunt voor het dorp. Nu, ten tijde van de expoitatiefase, geldt nog steeds het principe dat uitsluitend met vrijwilligers wordt gewerkt. Ook in Heeten heeft men bijna voledig bewerkt met vrijwilligers. Nadat het casco was geplaatst door een lokale bouwonderneming, is de afwerking gedaan door vrijwilligers, waaronder gepensioneerde bouwvakkers. Een deel van die groep vrijwilligers maakt nu zelf gebruik van de sportaccommodatie. Ook momenteel, in de 32 exploitatiefase, wordt de accommodatie grotendeels gerund door vrijwilligers. Het voorbeeldproject ‘’t Natuurlijk Huus’ laat zien welke mogelijkheden er zijn voor natuurlijk wonen, werken en leven. Per week zijn er vijf vrijwilligers actief die zich bezighouden met rondleidingen en cursussen. Rondom 33 Salland is er spectaculair meer aandacht voor de thematiek, aldus de initiatiefnemer. Vaste leden, donateurs en ambassadeurs Voor de multifunctionele sportaccommodatie in Luttenberg is maar liefst een ton opgehaald onder de bevolking. Op een inwoneraantal van 2285 komt dit neer op een gemiddelde van ongeveer 45 euro per persoon. 34 Daarnaast zijn er lokale bedrijven waarmee een sponsorcontract is gesloten.
30
Interview Heeten in Beweging Interview Kuier`n en Kiek`n in Okkenbroek 32 Interview Heeten in Beweging 33 Enquête `t Natuurlijk Huus 34 Interview Sport en Ontmoeting Luttenberg 31
43
5.3.1.3 Voorzieningenniveau Van de zeven projecten brengen er twee een voorziening voort in de zin dat de projecten het wonen in het gebied voor bewoners aantrekkelijker is geworden. Eén project leidt indirect tot het instandhouden van bestaande voorzieningen. Voorzieningen Multifunctionele complex in Luttenberg is biedt naast sportmogelijkheden een naschoolse kinderopvang en ontmoetingsplek voor ouderen (tijdens de spelavonden). De inwoners van Luttenberg hoeven na de komt van de accommodatie minder ver te reizen om gebruik te kunnen maken van de aangeboden activiteiten. Indirect leidt het project Kuier`n en Kiek`n in Okkenbroek tot instandhouding van de voorzieningen in het dorp Okkenbroek. De doelstelling van het project Kuier`n en Kiek`n in Okkenbroek was om met de activiteiten het dorp Okkenbroek beter in beeld te brengen, zodat met de inkomsten vanuit toerisme de voorzieningen in het dorp bekostigd kunnen worden. Okkenbroek is met haar 280 inwoners eigenlijk te klein om de voorzieningen (kulturhus, dorpshuis, winkeltje, pedicure en kapper) kostendekkend te laten draaien. Voorzieningen en toerisme zijn belangrijk om Okkenbroek aantrekkelijk te houden. Het merendeel van het geld dat via toerisme binnenkomt, komt niet direct bij de voorzieningen terecht als extra omzet, maar wordt als een soort van 35 subsidie verstrekt.
5.3.2
Economische effecten
In deze subparagraaf komen de volgende economische effecten aan bod: ‘werkgelegenheid’, nieuwe of versterking economische dragers’, ‘inkomsten’ en ‘samenwerking met bedrijven uit omgeving’.
5.3.2.1 Werkgelegenheid 57% van de respondenten ervaart een toename van de werkgelegenheid na en door de realisatie van het project. Het aantal nieuwe werkenden ligt voor Salland op gemiddeld 1 persoon per project.
5.3.2.2 Nieuwe of versterking economische dragers Het gemiddelde aantal nieuwe activiteiten in Salland bedraagt 5,8 per project. Dit aantal ligt hoger dan het Overijsselbrede gemiddelde van 4.2 per project. In hoeverre er sprake is diversificatie van het agrarisch gebied – en daarmee het ontstaan van nieuwe economische dragers – kan in kwantitatief opzicht niet worden gezegd op basis van het onderzoeksresultaat. Diversificatie agrarisch gebied/nieuwe economische activiteit Het thema kunst speelde in Okkenbroek al een rol van betekenis voordat het project werd uitgevoerd. Door het project, waaronder plaatsing van het kunstobject “de vaas van Visch” en aansluiting van het nieuwe museum bij de kunstfietsroute, is de identiteit van Okkenbroek versterkt. Met Salland de Boer op is een project dat heeft geleid tot een versterkte samenwerking tussen toeristische bedrijven met een agrarische achtergrond. Dat is gerealiseerd door vijftien rustpunten te creëren met pompkasten (zelfbediening, kasten met streekproducten) bij onder andere de deelnemende bedrijven. Daarnaast is er een Promoteam van 20 vrijwilligers en een Promowagen die jaarlijks langs 20 evenementen rijdt 36 om informatie te verschaffen over streekproducten en toeristische activiteiten.
35 36
Interview Kuier`n en Kiek`n in Okkenbroek Enquête Met Salland de Boer op
44
Activiteiten Kuier`n en Kiek`n in Okkenbroek heeft geleid tot wandel- en fietsactiviteiten in Okkenbroek. Klein museum waar een video, foto`s en gedichten van het project zijn te zien. Ook beschikt Okkenbroek dankzij het project over het enige kunstwerk van Visch in de gemeente Deventer. Het project Schipbeek als Stromend Monument heeft voor boerenbedrijf De Pothaar een nieuwe activiteit gebracht. Na ongeveer een eeuw is het vandaag de dag weer mogelijk om met de zomp te varen over de Oude Schipbeek. Deze nieuwe activiteit versterkt de andere activiteiten van De Pothaar, zoals de Bed & Breakfast en 37 de rondleiding door het boerderijmuseum.
5.3.2.3 Inkomsten 71% van de respondenten ervaart een toename van de omzet na en door realisatie van het project, ten opzichte van 73% als Overijssels gemiddelde. De respondenten zien het gemiddelde aantal bezoekers, gemeten op weekbasis, stijgen met 137. Voor heel Overijssel is dat 117 nieuwe bezoekers op weekbasis. Bezoekersaantal Door de wandel- en fietsmogelijkheden die dankzij het project Kuier`n en Kiek`n in Okkenbroek zijn ontstaan in Okkenbroek, wordt het dorp door meer toeristen bezocht. Het project, dat in feite een eenmalig evenement was, heeft permanente activiteiten teweeggebracht. De wandel- en fietsroutes, het museum, de Vaas van Visch en een cd met muziek trekken tot op heden bezoekers aan. Okkenbroek werd in een kunstpublicatie zelfs (enigszins gekscherend) genoemd als zijnde “voor heel even de kunsthoofdstad van Europa”. Omzet In Raalte bevindt zich de Sallandse Landbier Brouwerij. LEADER heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de bouw, installatie en promotie van de brouwerij. Met name ontstaat een omzettoename door afzet in de 38 toeristische branche (bijvoorbeeld campings). Het ‘sociale’ project Sport en Ontmoeting Luttenberg heeft geleid tot een omzettoename door nieuwe sportactiviteiten en verenigingen, peutergymnastiek, buitenschoolse 39 kinderopvang en ouderenactiviteiten.
5.3.2.4 Samenwerking met bedrijven omgeving 57% van de respondenten ervaart een versterking van het zakelijk netwerk na en door de realisatie van het project. Dit percentage ligt een stuk lager dan het Overijssels gemiddelde van 72%. Per project levert scoort Saland 6,3 nieuwe zakelijke contacten, terwijl het die score voor Overijssel op 5,9 ligt. Zakelijke relaties De productieketen waarin de Sallandse Landbier Brouwerij participeert bevindt zich voor een groot deel in de regio Salland. Zo wordt mout, een belangrijke grondstof van het bierde, ingekocht bij een bedrijf uit Vechtdal. Een groot deel van de afzet gaat naar toeristische bedrijven in de regio, waaronder campings. Op die manier 40 versterken de toeristisch/recreatieve bedrijven elkaar. De sportaccommodaties in Luttenberg en Heeten onderhouden met bedrijven uit de omgeving sponsor-relaties. In Heeten maken werknemers van deelnemende bedrijven gebruik van een regeling bedrijfsfitness.
37
Enquête Schipbeek als Stromend Monument. Enquête Sallandse Landbier Brouwerij 39 Enquête Sport en Ontmoeting Luttenberg 40 Enquête Sallandse Landbier Brouwerij 38
45
5.4 Noordwest Overijssel Voor Noordwest Overijssel is de respons uitgekomen op 50%. Twee van de projecten zijn sociaal van aard en drie economisch. Voor een overzicht van de responsgroep en de geïnterviewde initiatiefnemers, wordt verwezen naar de lijst van respondenten achterin dit rapport. Figuur 15: Gemiddelden Noordwest Overijssel
4
3,75
3,5
3
2,8
3 2,5 2 1,5 1
0,5
0,5 0 Nieuwe activiteiten
Nieuwe vrijwilligers
Nieuwe betaalde krachten
Nieuwe zakelijke contacten
Nieuwe vrijwilligers en nieuwe betaalde krachten naar aanleiding van de realisatie van het LEADERproject (gemiddelde aantallen gemeten op weekbasis, per project). Nieuwe activiteiten en nieuwe zakelijke contacten zijn zonder tijdsdimensie gemeten (gemiddelde aantallen per project, niet op weekbasis).
5.4.1
Sociale Effecten
De gemeten effecten die in deze subparagraaf aan bod komen zijn ‘sociale samenhang’, betrokkenheid’ en ‘voorzieningenniveau’.
5.4.1.1 Sociale Samenhang Per project zijn in er Noordwest Overijssel op weekbasis gemiddel 10 nieuwe lokale bezoekers. Gerealiseerd bij de twee lokale projecten. Het gemiddelde voor deze sociale projecten ligt op 25 nieuwe bezoekers. Bij twee projecten is sprake van versterkte samenwerking in de omgeving. Benutting door lokale bezoekers/leden De bibliotheek wordt door meer jongeren uit het dorp bezocht. De activiteiten worden gemiddel door zo`n dertig jongeren bezocht. Door de eenmalige activiteiten tijdens de “opening” is het imago van de bibliotheek onder de jongeren verbeterd. De aparte ruimte voor jongeren in de bibliotheek en een collectie sport & literatuur die 41 aansluit op de doelgroep heeft geleid tot structureel meer bezoekers. Samenwerking (in sociale zin) in de omgeving Door het project Ruimte voor Jongeren zijn betere contacten met het middelbaaronderwijs ontstaan. Dit komt weer ten goede aan de bereikbaarheid van de doelgroep, waardoor meer jongeren de weg naar de bibliotheek 42 vinden. De Theekoepel in Steenwijk is een project gericht op mensen met een verstandelijke beperking. Mensen kunnen vanuit Frion, een organisatie die ondersteuning biedt aan mensen met een verstandelijke beperking, een leuke
41 42
Enquête Ruimte voor Jongeren Idem
46
en passende dagbesteding krijgen bij De Theekoepel, zoals theeschenken en het bedienen van klanten. De 43 activiteiten vergroten de participatie in de samenleving.
5.4.1.2 Betrokkenheid Het aantal nieuwe vrijwilligers is in Noordwest Overijssel klein. Bij één project is een stijging van het aantal vrijwilligers waarneembaar. Door dit kleine aantal, dat van grote invloed is op het gemiddelde van het gebied, valt er weinig te zeggen over het effect op betrokkenheid.
5.4.1.3 Voorzieningenniveau Van de vijf projecten is er één van dien aard dat het voorzieningenniveau wordt vergroot of instand gehouden. Voorzieningen Het project ‘Ruimte voor jongeren’ heeft geleid tot meer belangstelling vanuit jongeren voor de bibliotheek. De grotere benutting door de doelgroep jongeren, van de voorziening en activiteiten die er worden georganiseerd, vergroot de kans dat de bibliotheek als voorziening in stand wordt gehouden.
5.4.2
Economische effecten
In deze subparagraaf komen de volgende economische effecten aan bod: ‘werkgelegenheid’, nieuwe of versterking economische dragers’, ‘inkomsten’ en ‘samenwerking met bedrijven uit omgeving’.
5.4.2.1 Werkgelegenheid 60 % van de respondenten ervaart een toename van de werkgelegenheid na en door realisatie van het project. Dit is ongeveer gelijk aan het gemiddelde van 59%. Het aantal betaalde arbeidskrachten bedraagt gemiddeld 0,5 per project in Noordwest Overijssel, tegenover het Overijssels gemiddelde van 1,5 per project.
5.4.2.2 Nieuwe of versterking economische dragers In Noordwest Overijssel brengen de projecten gemiddeld 3.75 nieuwe activiteiten voort, ten opzichte van 4.2 als Overijssels gemiddelde. In hoeverre er sprake is diversificatie van het agrarisch gebied – en daarmee het ontstaan van nieuwe economische dragers – kan in kwantitatief opzicht niet worden gezegd op basis van het onderzoeksresultaat. Diversificatie agrarisch gebied/nieuwe economische activiteiten Het project Kwaliteitstoerisme Kop van Overijssel had tot doel om een kwaliteitsverbetering te realiseren binnen de toeristische sector in de omgeving, door middel van kennisoverdracht en verbetering van het ondernemerschap. Het project heeft geresulteerd in vele nieuwe arrangementen en samenwerkingsverbanden. Door de samenwerking, het bij elkaar in de “keuken” kijken en ideën uitwisselen is de kwaliteit van de sector 44 verbeterd. ‘Snorren in de Kop’ is een project waarmee een verhuurlocatie van snorfietsen is ontstaan. De initiatiefnemer van het project stond ook aan de wieg van het elektrisch varen, het idee om de bootjes is Giethoorn uit te rusten met een elektomotor. Met de komst van de verhuurlocatie in het stationsgebouw van de gemeente Steenwijk, is het voor toeristen mogelijk om per snorfiets de omgeving te verkennen. Te verkennen, maar ook te benutten door de vele arrangementen met toeristische bedrijven uit de regio. Het aanbod van arrangementen is in de loop der tijd uitgebreid. Een deel van de via arrangementen ontvangen omzet, wordt volgens vooraf gemaakte
43 44
Enquête De Theekoepel in Steenwijk Enquête Kwaliteitstoerisme Kop van Overijssel
47
afspraak uitgekeerd aan de samenwerkingspartner. Op die manier versterkt het project de toeristische sector in 45 Noordwest Overijssel.
5.4.2.3 Inkomsten 60 % van de respondenten ervaart een toename van de omzet na en door realisatie van het project, ten opzichte van 75% in heel Overijssel. Gemiddeld leveren de projecten gemeten op weekbasis 34 nieuwe bezoekers op, tegenover het gemiddelde van 117 nieuwe bezoekers in heel Overijssel. Bezoekersaantal De versterking en verbinding van bedrijven uit het netwerk in Noordwest Overijssel heeft ertoe geleid dat ook toeristen van verre komen, waaronder Europeanen, Chinezen en Japanners. Recreanten komen nu eerder voor een langduriger verblijf. Ook de betere marketing (het gebruik van nieuwe media) zal hierop van invloed zijn 46 geweest. Omzet Snorren in de Kop is zeven maanden per jaar geopend. Gedurende die periode zijn in 2010 zo`n 2400 snorfietsen verhuurd. Toch ligt de omzet te laag om afschrijvingen te doen t.b.v. de snorfietsen en bijbehorende onderdelen (vernieuwen van de accu`s kost al 20.000 euro). Hoewel het project succesvol van de grond is gekomen, is de meerjarenexploitatie van de snorfietsverhuur niet sluitend.
5.4.2.4 Samenwerking met bedrijven omgeving 80 % van de respondenten ervaart een versterking van het zakelijk netwerk na en door realisatie van het project, tegenover een totaal gemiddelde in Overijssel van 72%. Gemiddeld zijn in Noordwest Overijssel per project 2,8 nieuwe zakelijke relaties ontstaan, tegenover 5,9 in heel Overijssel. Zakelijke relaties Snorren in de Kop heeft met zo`n negen horeca- en recreatiebedrijven uit de omgeving arrangementen 47 opgesteld.
45
Interview Snorren in de Kop Enquête Kwaliteitstoerisme Kop van Overijssel 47 Interview Snorren in de Kop 46
48
5.5 West Twente In West Twente heeft de enquête een respons opgeleverd van 70%. Daarvan zijn zes economisch en is één sociaal van aard. Voor een overzicht van de responsgroep en de geïnterviewde initiatiefnemers, wordt wederom verwezen naar de lijst van respondenten. Figuur 16: Gemiddelden West Twente
14 11,8
12 10
7,3
8 6 4
3,5 1,2
2 0
Nieuwe activiteitenNieuwe vrijwilligers Nieuwe betaalde krachten
Nieuwe zakelijke contacten
Nieuwe vrijwilligers en nieuwe betaalde krachten naar aanleiding van de realisatie van het LEADERproject (gemiddelde aantallen gemeten op weekbasis, per project). Nieuwe activiteiten en nieuwe zakelijke contacten zijn zonder tijdsdimensie gemeten (gemiddelde aantallen per project, niet op weekbasis).
5.5.1
Sociale Effecten
De gemeten effecten die in deze subparagraaf aan bod komen zijn ‘sociale samenhang’, betrokkenheid’ en ‘voorzieningenniveau’.
5.5.1.1 Sociale Samenhang Van de zeven projecten zijn er zes economisch van aard. Deze economische projecten richten zich niet specifiek op lokale bezoeker. Slechts een klein deel van de nieuwe bezoekers komt dan ook uit de lokale omgeving. Bij drie projecten is de samenwerking in de omgeving versterkt. Benutting door lokale bezoekers/leden Met het project Twenterand Pop- en Rockland is het voor Kulturhus De Klaampe mogelijk gemaakt om een podium te bieden aan lokale en nationale artiesten. Het project gaf na de voorlichting direct reuring in de samenleving. De jeugd kwam met initiatieven voor optredens en gaf aan dat ze graag betrokken willen worden bij hetgeen wordt georganiseerd. Het podium (waaronder ook aparatuur) dat is bekostigd met LEADERgeld, wordt jaarlijks zo`n vier keer gebruikt voor grootschalige evenementen (tot ongeveer 1000 bezoekers). Het zijn 48 vooral jongeren uit het dorp en de directe omgeving die op de evenementen afkomen. Samenwerking (in sociale zin) in de omgeving Bij Kinderboerderij Dondertman is het LEADERproject ‘Spelend Leren’ totstand gebracht. Het project heeft geleid tot professionele educatieve mogelijkheden, een aantrekkelijke dagrecreatieve voorziening en een gebouw dat aan alle eisen voldoet (waaronder rolstoelviendelijkheid). Samen met scholen wordt gewerkt aan een 49 educatieprogramma voor studenten.
48 49
Interview Twenterand Pop- en Rockland Enquête Spelend Leren
49
5.5.1.2 Betrokkenheid Gemiddeld 11,8 nieuwe vrijwilligers per project, tegenover een Overijssels gemiddelde van 9 per project. Daarnaast worden enkele projecten gesteund door organisaties uit de omgeving. Inzet en activering van vrijwilligers / vrijwilligersniveau Het kunstproject Meester van de Beesten trok vrij moeiteloos vrijwilligers aan. Dit is onder andere te danken aan de voorlichting vanuit de projectorganisatie aan de bevolking. Tijdens een goed bezochte informatiebijeenkomst is uitgelegd wie Fedor van Kregten, de schilder in kwestie, was en wat het project voor 50 Wierden zou opleveren. Het project Scheepswerf de Enterse Waarf is in het leven gerepen om het voortbestaan van de Enterse Zomp (een schip van het type platbodem) te verzekeren. Via het project is de bouw van het scheeprswerf en de zomp gerealiseerd, alsmede het onderhoud en een expositieruimte. Bij het scheepswerf zijn twaalf nieuwe vrijwilligers actief (bouwploeg en schippers). Nu de Zomp al geruime tijd is afgerond, zijn de bouwers met nieuwe projecten 51 gestart, waaronder de bouw van replica`s van andere historische vaartuigen. Vaste leden, donateurs en ambassadeurs Naast het donateursschap van enkele lokale bedrijven, beschikte Meester van de Beesten over ambassadeurs die sympathie hebben gewekt bij het gemeentebestuur. Dit blijkt uit de (hoogstwaarschijnlijke) naamgeving aan een nieuwe tunnel in Wierden. In ieder geval zal een tegeltableau aan de wand komen met daarop een 52 afbeelding van de schilder. Door de positieve reacties ligt ondertussen een vervolgproject op stapel. Voor het vervolg van de activiteiten in Kulturhus De Klaampe is inmiddels overleg met het bedrijfsleven opgestart over sponsormogelijkheden. Met de Cultuurmakelaar van de gemeente Twenterand zijn al meerdere overleggen gevoerd om een spinn-off te realiseren. De gemeente staat positief tegenover het project, doordat 53 het project en het gehele kulturhus grote belangstelling geniet onder de bevolking.
5.5.1.3 Voorzieningenniveau In West Twente is sprake van ee bovengemiddeld aantal economische projectren. Van de West Twentse responsgroep draagt één project bij aan het versterken van het voorzieningenniveau. Voorzieningen Twenterand Pop- en Rockland heeft een voornamelijk voor de doelgroep jongeren belangrijke voorziening naar het dorp Westerhaar-Vriezenveensewijk gehaald. Het kulturhus waarin het podium is gerealiseerd, bestond al. 54 Zo bezien heeft het project geleid tot een aanvulling van het voorzieningenaanbod.
50
Enquête Meester van de Beesten Enquête Scheepswerf de Enterse Waarf 52 Interview Meester van de Beesten 53 Interview Twenterand Pop- en Rockland 54 Idem 51
50
5.5.2
Economische effecten
In deze subparagraaf komen de volgende economische effecten aan bod: ‘werkgelegenheid’, nieuwe of versterking economische dragers’, ‘inkomsten’ en ‘samenwerking met bedrijven uit omgeving’.
5.5.2.1 Werkgelegenheid Van de respondenten ervaart 71 % een toenmae van de werkgelegenheid, die wordt toegeschreven aan het LEADERproject. Dit aantal ligt een stuk hoger dan het gemiddelde 59% voor Overijssel. Het nieuwe aantal betaalde krachten bedraagt gemiddeld 1,2 per project, ongeveer gelijk aan het Overijssels gemiddelde van 1,5.
5.5.2.2 Nieuwe of versterking economische dragers Het gemiddelde aantal nieuwe activiteiten bedraagt in West Twente 3,5 en ligt daarmee lager dan het gemiddelde van de Overijsselse gebieden tezamen van 4,2 per project . In hoeverre er sprake is diversificatie van het agrarisch gebied – en daarmee het ontstaan van nieuwe economische dragers – kan niet worden gezegd op basis van het onderzoeksresultaat.
5.5.2.3 Inkomsten 66% van de respondenten ervaart een omzettoename na en door realisatie van het project, tegenover een Overijssels gemiddelde van 73%. De projecten in West Twente leveren gemeten op weekbasis gemiddeld 35 nieuwe bezoekers op, tegenover een gemiddelde van 117 in Overijssel . Bezoekersaantal Hoewel het statistisch moeilijk uitdrukbaar is, heeft Meeser van de Beesten volgens de initiatiefnemer geleid tot een toename van het toerisme in Wierden. Vooral ten tijde van de expositie trok het kunstliefhebbers aan vanuit het hele Land. Het doel om Wierden “op de kaart te zetten” en het werk van de schilder Fedor van Kregten meer aandacht te geven is daarmee bereikt. Naar aanleiding van de expositie is een boekwerk gepubliceerd met het levensverhaal van de schilder en foto`s van zijn schilderijen. Verder bestaan de fiets-en wandelroutes nog steeds door de samenwerking met het VVV. Op die manier drukt het project nog steeds zijn stempel op het Wierdense 55 toerisme. Het project Scheepswerf de Enterse Waarf is in het leven gerepen om het voortbestaan van de Enterse Zomp (een schip van het type platbodem) te verzekeren. Via het project is de bouw van het scheeprswerf en de zomp gerealiseerd, alsmede het onderhoud en een expositieruimte. Het scheepswerf trekt toeristen uit binnen en 56 buitenland voor rondvaarten en is tevens als officiële trouwlocatie aangewezen in de gemeente Wierden. Omzet De betere en professionelere educatie-, vergader- en overige groepsmogelijkheden hebben een positieve invloed op de omzet. Ook de horecagelegenheid van de kinderboerderij is geprofessionaliseerd, waardoor meer klanten een hapje en een drankje nuttigen en een hogere omzet wordt bereikt. De algehele kwaliteitsverbetering heeft 57 positieve invloed op de omzet.
5.5.2.4 Samenwerking met bedrijven omgeving Alle respondenten (100%) ervaren een versterking van het zakelijk netwerk en schrijven dit toe aan de realisatie van het project. Het aantal nieuwe zakelijke contacten bedraagt gemiddeld 7,3 per project, tegenover het gemiddelde van 5,9 in heel Overijssel.
55
Interview Meester van de Beesten Enquête Scheepswerk de Enterse Waarf 57 Enquête Spelend Leren 56
51
Zakelijke relaties Meester van de Beesten, een kunstproject dat is uitgevoerd in Wierden, heeft geleid tot verbeterde samenwerking tussen de Culturele Raad, VVV, galeries, de historische kring en horecabedrijven. De samenwerking heeft het bereik en succes van het project vergroot, waardoor Wierden toeristisch gezien meer op de kaart is gezet. In samenwerking met de VVV en Reggehooiberg-ondernemers is een Fedor van Kregten(de schilder waar het project om draaide)-arrangement opgesteld, waar toeristen van de fiets- of wandeltocht 58 kunnen overnachten. Een restaurant haakte daarop aan met het zogenaamde Fedor van Kregten menu. De naam van het project Samenwerken is Versterken zegt het al, door de toeristische sector in Hellendoorn meer te laten samenwerken, kan toeristen een meer samenhangend product worden geboden, waardoor de toeristische sector is versterkt. Door het project is de samenwerking tussen ondernemers, gemeente en regionale toeristische bureaus sterk toegenomen op het gebied van promotie, beleids- en productontwikkeling. 59 Met al deze partijen is een structureel intensief contact ontstaan.
58 59
Interview Meester van de Beesten Enquête Samenwerken is Versterken
52
5.6 Zuid Twente Zuid Twente behaalde met de enquête een respons van 70%, waarvan zes projecten economisch en één sociaal van aard. Voor een overzicht van de responsgroep en de geïnterviewde initiatiefnemers, kan de lijst van respondenten worden geraadpleegd. Figuur 17: Gemiddelden Zuid Twente
12 10
10 8 6,3
6 4
3,8
3,8
2 0 Nieuwe activiteitenNieuwe vrijwilligers Nieuwe betaalde krachten
Nieuwe zakelijke contacten
Nieuwe vrijwilligers en nieuwe betaalde krachten naar aanleiding van de realisatie van het LEADERproject (gemiddelde aantallen gemeten op weekbasis, per project). Nieuwe activiteiten en nieuwe zakelijke contacten zijn zonder tijdsdimensie gemeten (gemiddelde aantallen per project, niet op weekbasis).
5.6.1
Sociale Effecten
De gemeten effecten die in deze subparagraaf aan bod komen zijn ‘sociale samenhang’, betrokkenheid’ en ‘voorzieningenniveau’.
5.6.1.1 Sociale Samenhang Het aantal nieuwe lokale bezoekers/leden is in Zuid Twente klein. Het overgrote deel van de bezoekers is afkomstig uit de regio en heel Nederland. De reden daarvan is waarschijnlijk dat zes van de zeven projecten economisch van aard zijn. Van de Zuid Twentse projecten zijn er twee waarbij de samenwerking in de omgeving is vergroot. Samenwerking (in sociale zin) in de omgeving Het idee voor ‘Better Beantel’ is ontstaan bij een PG-lid die zelf woont in Bentelo en zodoende op de hoogte is van hetgeen speelt in het dorp. De inwoners wilden de sociale, fysieke en economische identiteit van Benteloverbeteren door bestaande initiatieven op sociaal- en toeristisch-recreatief vlak te bundelen en in samenhang met elkaar te realiseren. De eerste info-bijeenkomst werd door ongeveer 80 inwoners bezocht. Uitvoering van het project lag bij de inwoners en ondernemers zelf, onder begeleiding van lokale 60 projecttrekkers. ‘Erf & Land Markelo’ is gestart met als doelstelling de inzet en bewustwording voor het streekeigen landschap te bevorderen. Via het project is stichting Maarkels Landschap opgericht, waarbinnen gemiddeld 3 vrijwilligers per week actief zijn. De eerste activiteit bestond uit het herstellen van cultuurhistorische elementen in Markelo. In 2011, zes jaar na afronden van het LEADERproject, bestaat Stichting Maarkels Landschap nog steeds. Het eerste project dat met groot succes is uitgevoerd, heeft geleid tot een groot aantal vervolgprojecten die zonder subsidie zijn uitgevoerd. Het LEADERproject (het eerste gesubsidieerde project en de oprichting van stichting 60
Enquête Better Beantel
53
Maarkels Landschap) heeft als vliegwiel gewerkt. De strucurele samenwerking heeft geleid tot een groot aantal 61 nieuwe initiatieven.
5.6.1.2 Betrokkenheid In Zuid Twente bedraagt het aantal nieuwe vrijwilligers gemiddeld 6,3 per project, tegenover het gemiddelde van 9 in Overijssel. Inzet en activering van vrijwilligers / vrijwilligersniveau De Noordmolen is onderdeel van Landgoed Twickel in Hof van Twente. ‘Het draait om de Noordmolen’ heeft geleid tot een molenaarsverblijf en restauratie van het waterrad, stuw en kademuren. Daardoor zijn meer activiteiten mogelijk rondom de watermolen en langere openingstijden. Het aantal vrijwillige molenaars is uitgebreid van 14 naar 26.
5.6.1.3 Voorzieningenniveau De enquêterespons van Zuid Twente bevat geen projecten waardoor een nieuwe voorziening of bestaande voorziening (op een directe wijze) instand wordt gehouden. In Zuid Twent zijn geen nieuwe voorzieningen
5.6.2
Economische effecten
In deze subparagraaf komen de volgende economische effecten aan bod: ‘werkgelegenheid’, nieuwe of versterking economische dragers’, ‘inkomsten’ en ‘samenwerking met bedrijven uit omgeving’.
5.6.2.1 Werkgelegenheid 57% van de respondenten ervaart een toename van de werkgelegenheid na en door realisatie van het project. Dit percentage is ongeveer gelijk aan het Overijssels gemiddelde van 59%. In Zuid Twente hebben de projecten gemiddeld 3,8 nieuwe betaalde krachten, tegenover een Overijssels gemiddelde van 1,5. Werkenden in aantallen Stichting Maarkels Landschap werk op projectbasis, waardoor het project geen stucturele werkgelegenheid voortbrengt. Tijdens uitvoering van projecten ontstaat er extra werkgelegenheid voor bouwbedrijven, schilders, 62 rietdekkers en reclamebedrijven. Pitch & Putt, een mede door LEADER gerealiseerde golfaccommodatie in Diepenheim, biedt nieuwe werkgelegenheid voor vijftien personen.
5.6.2.2 Nieuwe of versterking economische dragers Het aantal nieuwe activiteiten in West Twente bedraagt gemiddeld 3,8 per project, tegenover het Overijssels gemiddelde van 4,2 activiteiten per project. Diversificatie agrarisch gebied/nieuwe economische activiteit Pitch & Putt is een project dat een golfaccommodatie heeft voortgebracht op de grond van een voormalig agrarisch bedrijf. Mede door de LEADERsubsidie kon de accommodatie direct “af” in de markt worden gezet, 63 waardoor een vliegende start mogelijk was. De projecten ‘Ontdek de Reggestreek’ en ‘Better Beantel’ zijn beide gericht op het versterken van de bestaande economische dragers, door via samenwerking de krachten te bundelen. Ontdek de Reggestreek heeft een meer economische doelstelling, terwijl Better Beantel via de economische samenwerking de leefbaarheid vergroot.
61
Enquête Erf & Land Markelo Enquête Erf & Land Markelo 63 Enquête Pitch & Putt 62
54
Activiteiten Het succes van het project Better Beantel heeft geleid tot een aantal nieuwe activiteiten in een later fase, waaronder het arrangement ‘Steppen en Proeven’, een samenwerkingsproject tussen Bentelo en Hengevelde. In Hengevelde heeft men naar aanleiding van het succes van Better Beantel de handen ineen geslagen om een 64 soortgelijk project van de grond te krijgen. Better Beantel heeft in dat opzicht echt een voorbeeldfunctie.
5.6.2.3 Inkomsten 86% van de respondenten ervaart een omzettoename na en door realisatie van het project, ten opzichte van het Overijssels gemiddelde van 73%. De stijging van het bezoekersaantal met 287 ligt een stuk hoger dan het gemiddelde toename in Overijssel. Bezoekersaantal Bij de Noordmolen is het bezoekersaantal met zo`n 75% toegenomen. Bezoekers lijken nu meer van nationele komaf te zijn, terwijl dat voorheen vooral mensen uit de regio waren. Het educatief lesprogramma voor basisen voortgezetonderwijs heeft geleid tot meer klassikale bezoeken. Toename van het bezoekersaantal is mede te 65 danken aan de betere samenwering met de VVV en de nieuwe website van de Noordmolen. Het project ‘Stichting Twents Oranjemuseum Nieuwe Haghuis’ heeft een verzameling borden, bekers, schilderijen en munten uit een privéverzameling onder gebracht bij een stichting, waardoor de objecten voor een breed publiek toegankelijk zijn gemaakt. Wekelijks trekt het museum zo`n 200 bezoekers uit het hele land 66 en af en toen ook uit Duitsland. Omzet Bij de deelnemende bedrijven aan het project Ontdek de Reggestreek is een omzettoename waarneembaar die wordt veroorzaakt door gezamenlijke arrangementen, een pontje waarmee twee “gehuchten” zijn verbonden 67 en de Reggestreekbus, een gezamenlijk veroersmiddel dat het aanbod aan toersitische activiteiten verbindt.
5.6.2.4 Samenwerking met bedrijven omgeving 71% van de respondenten ervaart een versterking van het zakelijk netwerk na en door realisatie van het project. Het aantal nieuwe zakelijke relaties komt voor Zuid Twente uit op gemiddeld 10 per project. Dit aantal ligt een stuk hoger dan het Overijssels gemiddelde (5,9) en is vergeleken met de andere gebieden de grootste stijging in aantallen. Zakelijke relaties Ontdek de Reggestreek is een samenwerkingsproject dat heeft geleid tot oprichting van een stichting, waarin in totaal 20 toeristische ondernemers participeren die zijn gevestigd in de Reggestreek. Via de samenwerking zijn een groot aantal initiatieven van de grond gekomen, waaronder gezamenlijke arrangementen en de promotie en totstandkoming van projecten. De ontstane samenwerking is structureel van aard. Jaarlijks zijn er een zestal bijeenkomsten en een aantal vaste activiteiten.
64
Interview Better Beantel Enquête Het draait om de Noordmolen 66 Enquête Stichting Twents Oranjemuseum Nieuwe Haghuis 67 Interview Ontdek de Reggestreek 1 65
55
6 Conclusie & aanbevelingen In dit hoofdsuk wordt de conclusie gegeven in algemene zin (Overijsselbreed) en op gebiedsniveau, door de resultaten te interpreteren en ze in de juiste context te plaatsen. De tweeledige probleemstelling wordt in de eerste paragraaf beantwoord. Paragraaf twee bevat inhoudelijke aanbevelingen ten aanzien van het onderwerp en aanbevelingen voor toekomstig vergelijkbaar onderzoek.
6.1 Conclusie Ten behoeve van het overzicht wordt de probleemstelling in twee subparagrafen beantwoord. De eerste paragraaf bevat het feitelijk resultaat van de praktijkstudie, waarbij wel direct rekening is gehouden met beïnvloeding door verschillen in respons en verdeling naar aard (sociaal-economisch) van projecten. In de tweede paragraaf wordt het onderzoeksresultaat vergeleken met gebiedsspecifieke doelstellingen uit de ontwikkelingsplannen en resultaten uit vergelijkbaar onderzoek.
6.1.1
Effecten
Deze eerste deelparagraaf bevat de conclusie van het onderzoeksresultaat. Getracht wordt om per effect aan te geven in hoeverre het is opgetreden, door te redeneren vanuit de indicatoren. Het eerste deel van de tweeledige probleemstelling luidde als volgt: In hoeverre komen er directe sociale en economische effecten op de leefbaarheid voort uit de Overijsselse LEADERprojecten die op 1 maart 2011 operationeel zijn? Economische effecten Uit de resultaten blijkt dat 59% van alle respondenten een toename in werkgelegenheid ervaart, die wordt toegeschreven aan de realisatie van het project. Daarmee wordt zowel betaalde als vrijwillige arbeid bedoeld. Gemeten in nieuwe betaalde arbeidskrachten (gemiddeld 1,5 per project) is het werkgelegenheidseffect echter klein te noemen, wanneer het aantal wordt vergeleken met het aantal van nieuwe vrijwilligers (gemiddeld 9 per project). Mogelijk is juist het grote aantal vrijwilligers de veroorzaker van de kleine toename in betaalde arbeid. Het effect van de LEADERprojecten op betaalde arbeid is kleiner dan het effect op vrijwillige arbeid. In Zuid Twente is het werkgelegenheidseffect een stuk groter (gemiddeld 3,8 per project) dan in de andere gebieden. Mogelijke oorzaak daarvan is het feit dat maar liefst zes van de zeven responsprojecten economisch van aard zijn, waardoor de nadruk op economische projecten ligt. Dit kan tegelijkertijd de verklaring zijn voor de lager dan gemiddelde score van het gebied op het het aantal vrijwilligers. Het effect op ‘Nieuwe of versterking van economische dragers’ is gemeten met behulp van de indicatoren ‘diversificatie van agrarisch gebied/nieuwe economische activiteiten’. De score van het aantal nieuwe activiteiten ligt voor heel Overijssel gemiddeld op 4,2 per project. Afgezien van Salland dat met 5,8 nieuwe activiteiten per project een stuk hoger scoort, wijkt het gemiddelde van de andere gebieden niet veel af van het Overijssels gemiddelde. Op basis van het aantal nieuwe activiteiten kan gesteld worden dat de economische dragers zijn versterkt, echter moet daarbij de kanttekening worden geplaatst dat de indicator ‘activiteiten’ ook de activiteiten omvat bij sociale, niet economische, projecten. Het effect ‘inkomsten’ is gemeten met behulp van de indicatoren ‘omzet’ en ‘bezoekersaantal’. Het aantal nieuwe bezoekers bedraagt gemiddeld 117 per project. De verschillen in aantallen tussen projecten zijn echter groot te noemen. Vooral economische projecten en sociale projecten van het type ‘kulturhus’ trekken een groot aantal extra bezoekers aan. Een groot bezoekersaantal hoeft niet perse te leiden tot meer inkomsten, maar geef wel een indicatie van het potentieel aan inkomsten. Aangenomen kan worden dat dit potentieel op basis van het bezoekersaantal voor de economische projecten hoger ligt. Bij 73% van alle projecten is sprake van een omzettoename die wordt toegeschreven aan de realisatie van het LEADERproject. Dit resultaat, tezamen met de stijging van het aantal bezoekers maakt dat gesteld kan worden dat bij een overgroot deel van
56
de projecten in Overijssel sprake is van een positief effect op de inkomsten. Tussen gebieden zijn er verschillen waarneembaar. Noordwest Overijssel en West Twente behaalden het minst aantal nieuwe bezoekers en het laagste percentage voor wat betreft de waaargenomen omzettoename. Het effect op de inkomsten is in Noordwest Overijssel en West Twente dan ook het kleinst. Het effect van LEADERprojecten op ‘samenwerking met bedrijven in de omgeving’ is gemeten met behulp van de indicator ‘zakelijke relaties’. Een overgroot deel van de respondenten (72%) ervaart een versterking van het zakelijk netwerk en schrijft dit toe aan het LEADERproject. Op basis van dit percentage mag geconcludeerd worden dat het merendeel van de LEADERprojecten een positief effect hebben op de samenwerking met organisaties in de omgeving. Tussen de gebieden zijn aanzienlijke verschillen waarneembaar. In West Twente ervaart 100% van de respondenten een versterking van het zakelijk netwerk. De laagste score is behaald in Noordoost Twente, waar 50% een versterking waarnam. Oorzaak daarvan kan zijn de sterke vertegenwoordiging van sociale projecten in dit gebied. In de andere gebieden overheersen de economische projecten, waarmee ook de hogere waarden mogelijk zijn te verklaren. In aantallen nieuwe zakelijke contacten hebben de projecten volgens de respondenten gemiddeld geleid tot 5,9 nieuwe zakelijke relaties. Noordoost Twente (3,1) en Noordwest Overijssel (2,8) behalen in gemiddeld aantal nieuwe zakelijke contacten de laagste scores, waarmee gesteld kan worden dat in deze gebieden het effect op samenwerking met organisaties in de omgeving het kleinst is. Resumerend bestaan de economische effecten uit: een kleine toename van betaalde arbedskrachten (bij vergelijking met het aantal nieuwe vrijwilligers), een stijging van de inkomsten en een sterkere samenwerking met bedrijven uit de omgeving bij ongeveer driekwart van de projecten. Sociale effecten Het effect op ‘sociale samenhang’ is gemeten met behulp van de indicatoren ‘lokale bezoekers/leden’ en ‘samenwerking in de omgeving, in sociale zin’. Vooral sociale projecten die hebben geleid tot een (of deel van een) kulturhus of sportaccommodatie, worden benut door nieuwe lokale bezoekers of leden. Er is een sterke wisselwerking waarneembaar tussen sociale samenhang (benutting door lokale bezoekers) en de mate van betrokkenheid (het vrijwilligersniveau, zie ook de volgende alinea). De trots die ontstaat door hetgeen bottomup is gerealiseerd, maakt dat men eerder gebruikmaakt van de nieuwe voorziening. De sociale samenhang die vervolgens ontstaat door het ‘socialiseren’ met andere inwoners, tezamen met de drive om het gerealiseerde instand te willen houden, leidt tot een grotere betrokkenheid en daarmee de bereidheid om vrijwilligerswerk te doen. Deze toenemende betrokkenheid leidt weer tot meer benutting. Op die manier zijn sociale samenhang en betrokkenheid wederzijds van invloed op elkaar. Met behulp van de indicatoren ‘inzet en activering van vrijwilligers’ en ‘vaste leden en donateurs’ is duidelijk geworden wat het effect is op de betrokkenheid van de omgeving bij het project. Het aantal nieuwe vrijwilligers komt voor Overijssel uit op een gemiddelde van 9. Vergeleken met het aantal betaalde arbeidskrachten is dit aantal fors hoger. Bij aanname van de eerdere redenatie dat de lage score voor betaalde arbeid mogelijk wordt veroorzaakt door het hoge vrijwilligersniveau, wordt dubbelop bevestigd dat de betrokkenheid groot is. Wel moet een kanttekening worden geplaatst bij de vergelijking van het aantal betaalde en vrijwillige arbeidskrachten, namelijk dat de drempel om een betaalde kracht aan te nemen, vele malen groter is dan bij het “aannemen” van een vrijwilliger. In Noordoost Twente is de betrokkenheid met een score van 13,3 op het vrijwilligersniveau het grootst te noemen. De verdeling van projecten naar sociale en economische aard, waarbij sprake is van een relatief sterke vertegenwoordiging van sociale projecten, draagt waarschijnlijk bij aan deze hoge score. In het gebied Noordwest Overijssel is een aanzienlijk kleiner effect op betrokkenheid waarneembaar. Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat de oorzaak kan liggen bij de relatief lage enquêterespons van 50% voor dit gebied. De tweede indicator die iets zegt over het effect op betrokkenheid van de omgeving is ‘vaste leden en donateurs’. Uit de interviews blijkt dat de sociale projecten in veel gevallen financiële steun ontvangen vanuit de gemeenschap. Vooral de projecten die bijdragen aan de
57
realisatie van een basisvoorziening (bijvoorbeeld een kulturhus) worden gesteund door het lokale bedrijfsleven. Dat kan steun in financieel opzicht zijn, maar ook in natura gedurende de realisatie. Daarnaast is opgevallen dat bij de voor het interview bezochte sportaccommodaties veelal sponsorrelaties bestaan met het lokale bedrijfsleven. Ook het aangaan van een dergelijke verbintenis duidt op betrokkenheid, hoewel het sponsoren ook iets oplevert, namelijk naamsbekendheid. Het effect op het voorzieningenniveau is gemeten door te kijken naar het aantal nieuw gerealiseerde voorzieningen en projecten die de doelstelling hebben het voorzieningenniveau instand te houden. Bedoeld worden daarmee basisvoorzieningen die het leven in een gebied voor grote groepen mensen aantrekkelijker maken. Deze indicator bleek in de praktijk uiterst moeilijk meetbaar, vooral vanwege het subjectieve aspect van ‘aantrekkelijkheid’. Veelal gaat het om voorzieningen die voornamelijk lokale bezoekers aantrekken. Dat zijn vooral kulturhussen en sportaccommodaties (de hierboven, onder ‘sociale samenhang’ genoemde projecten). Van de totale enquêterespons aan projecten heeft ongeveer 15% de doelstelling om het voorzieningenaanbod te vergroten of instand te houden. Met de realisatie van een voorziening, zou gezegd kunnen worden dat de doelstelling is bereikt. Echter om het voorzieningenniveau blijvend te vergroten, moet sprake zijn van voldoende benutting door de inwoners. Het succes van een dergelijk project hangt daarom nauw samen met de betrokkenheid van de omgeving. Uit de enquêtes en interviews blijkt dat het dichtbij huis hebben van een voorziening, zoals te verwachten valt, al leidt tot benutting daarvan. Betrokkenheid en trots leidt ertoe dat men kiest voor de voorziening in de eigen omgeving. Er blijkt sprake te zijn van een positief effect op de betrokkenheid en sociale samenhang. Zoals verwacht hebben vooral de sociale projecten geleid tot sociale effecten. Echter is het zo dat een economische verbetering in een gebied (bijvoorbeeld meer toerisme) ook kan leiden tot leefbaarheidsveranderingen in de zin dat het wonen in het gebied aantrekkelijker of minder aantrekkelijk wordt. Op die wijze kan de economische verbetering uiteindelijk ook een sociaal effect hebben, doordat het indirect van invloed is op de leefbaarheid van een gebied.
6.1.2
Overeenkomst met verwachtingen
In deze deelparagraaf wordt het tweede deel van de probleemstelling beantwoord, door het resultaat van de praktijkstudie te vergelijken met doelstellingen/accenten uit de ontwikkelingsplannen en eerder uitgevoerde onderzoeken van gelijke strekking. In hoeverre de opgetreden effecten overeenkomen met de verwachtingen is in kwantitatief opzicht niet uit te drukken, aangezien er geen kwantitatieve doelstellingen zijn gesteld op het meetniveau van de effecten. Doelstellingen zijn slechts op een zeer abstract niveau gesteld. Wel kan op basis van de overeenkomsten en gelegde accenten in de ontwikkelingsplannen een verwachting afgegeven worden. Het tweede deel van de probleemstelling luidt als volgt: In hoeverre komen deze sociale en economische effecten overeen met de verwachtingen - op basis van de gestelde doelstellingen in de ontwikkelingsplannen en eerder gedane vergelijkbare evaluaties - en waardoor zijn mogelijk verschillen in effecten tussen LEADERgebieden te verklaren? Vergelijking ontwikkelingsplannen De vergelijking van LEADER-ontwikkelingplannen maakt duidelijk dat er slechts nuanceverschillen bestaan in het soort doelstellingen. In alle plannen zijn de doelen: verbeteren van sociale vitaliteit, instandhouden van het voorzieningenniveau, bevorderen van toerisme en het versterken van concurrentiekracht en bedrijvigheid terug te vinden. In Noordoost Twente is het thema ‘bevolkingskrimp’ aan de orde, terwijl het thema in de andere gebieden niet of in mindere mate speelt. Dit verklaart waarom Noordoost Twente met het subdoel ‘het voorkomen van leegloop op het platteland’ het probleem zo nadrukkelijk benoemd. De relatief grote vertegenwoordiging van
58
sociale projecten en in het bijzonder kulturhussen in Noordoost Twente en ook de hoger dan gemiddelde score op het aantal nieuwe vrijwilligers, zijn waarschijnlijk te verklaren vanwege dit accent. De gebieden Zuid Twente, West Twente en Noordoost Twente richten zich het meest op enigerlei vorm van samenwerking. Zuid Twente en West Twente door middel van de doelstelling ‘versterken van overdracht van kennisinstellingen naar plattelandsondernemingen’. Het verbeteren van de relatie met de stad is een doelstelling die door Noordoost Twente, Zuid Twente en West Twente wordt nagestreefd. West Twente richt zich als enige op ‘samenwerking buiten de regio’. Uit het onderzoeksresultaat blijkt dat in Zuid Twente het effect op ‘samenwerking met bedrijven uit de omgeving’ het grootst is, wanneer wordt gekeken naar het aantal nieuwe zakelijke relaties. In aantallen nieuwe zakelijke relaties behaalde West Twente de op één na hoogste score. Echter gaven alle West Twentse respondenten aan dat zij een (niet gekwantificeerde) versterking van het aantal zakelijke netwerk waarnemen. Op basis van dat gegeven is het effect in West Twente ook groot te noemen. In Noordoost Twente is het effect op samenwerking met bedrijven uit de omgeving het kleinst. Zoals reeds vermeld in de vorige subparagraaf worden de resultaten waarschijnlijk beïnvloed door de verhouding tussen sociale en economische projecten. Vergelijking onderzoeksresultaat vergelijkend onderzoek Echt vergelijkbaar onderzoek dat zich heeft gericht op de directe effecten van LEADERprojecten is er niet, althans niet in Nederland. Wel zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd naar het effect van de Ledermethode (intern) en het effect van de LEADERmethode op projecten (extern). Twee onderzoeken van het tweede type zijn ‘Landelijke Levendigheid’ van Movisie en ‘Kwalitatieve Evaluatie Effecten LEADER+ Kromme Rijnstreek’ van Mensenland. Movisie stelt dat het effect van de LEADER-aanpak groot is en dat de sociale leefbaarheid door het programma (bedoeld wordt de LEADER-methode) in grote mate wordt ondersteund. De input van vrijwilligerswerk wordt als belangrijke factor genoemd voor het slagen van het project en voor de verbetering van de leefbaarheid. De conclusie van het Movisie onderzoek, die luidt dat er sprake is van een ondersteuning/beïnvloeding via de LEADERmethode, betekent voor het huidige onderzoek dat het aannemelijk is dat de gemeten effecten bij de projecten voor een deel indirect zijn veroorzaakt door de LEADERmethode. Het onderzoek van Mensenland laat zien dat LEADER+ in het gebied Kromme Rijnstreek heeft bijgedragen aan plattelandsontwikkeling, door het imago en de identiteit van de streek te promoten. LEADER heeft bijgedragen aan de agendasetting van plattelandsontwikkeling en geleid tot een betere samenwerking tussen gebiedsorganisaties. Ten tijde van LEADER+ lag de drempel om een projectvoorstel in te dienen hoger voor bewoners. Dit blijkt ook uit de lage score op het punt ‘samenwerking en betrokkenheid van inwoners’ in het onderzoek van Mensenland. Daarnaast was de vijver klein waaruit toentertijd projecten werden gevist. Met het huidige onderzoek is duidelijk geworden dat de betrokkenheid onder de inwoners vaak groot is, juist doordat veel projecten vanuit de bevolking zijn ontstaan.
59
6.2 Aanbevelingen 6.2.1
Inhoudelijk
De effecten die LEADERprojecten in Overijssel hebben op de omgeving, lijken bij de sociale projecten groter te zijn dan bij de economische projecten. Economische projecten die zijn gericht op een enkel bedrijf, brengen over het algemeen weinig sociale, maar ook weinig economische effecten teweeg. Voor de omgeving zijn ze minder van betekenis, aangezien de economische versterking van een gebied beperkt is. Als de economische perspectieven daadwerkelijk goed zijn, zorgt de marktwerking wel voor nieuwe bedrijvigheid. Bij economische samenwerkingsprojecten zoals ‘Ontdek de Reggestreek’ ligt dit anders, aangezien er zonder tussenkomt van het LEADERproject veelal geen samenwerking zou zijn ontstaan doordat niemand z`n nek uitgestoken zou hebben. Een sectoraal of regionaal samenwerkingsverband kan zo leiden tot nieuwe initiatieven en versterking van bestaande activiteiten, waardoor met relatief weinig middelen een groot effect ontstaat voor de omgeving. Projecten met een sociale doelstelling en economische projecten, mits het samenwerkingsprojecten zijn, hebben de omgeving het meest te bieden. Aanbevolen wordt dan ook om in de toekomst vooral daarop in te zetten. Uit een aantal interviews is gebleken dat de projecten ook zonder LEADERgeld zouden zijn gestart. Niet omdat het geld overbodig was, maar vanwege de sterke drive van de initiatiefnemers. De initiatiefnemers van de betreffende projecten gaven aan dat zij zonder LEADERgeld hadden moeten bezuinigen op secundaire kosten als afwerking en promotie van het project. Eenvoudig gezegd zouden de projecten zonder LEADERgeld wat minder “af” zijn. Naast de projecten die vanwege een dusdanig grote inverstering absoluut niet zonder LEADERgeld van de grond waren gekomen, heeft LEADER ook voor de minder afhankelijke projecten een “vliegende start” mogelijk gemaakt. Wel zou men zich kunnen afvragen of het de doelstelling van LEADER zou moeten zijn om projecten te steunen die eigenlijk zonder geld ook, maar op een andere manier, zouden zijn ontstaan. Wanneer een project afhankelijk is van lokale bezoekers en vrijwillige inzet, terwijl de roep om het project niet bottom-up vanuit de bevolking, maar vanuit een enkele particulier of organisatie, is het van groot belang om het nut en belang voor de leefomgeving te expliciteren. Een aantal deelnemende projecten aan het onderzoek hebben op die wijze een groot aantal vrijwilligers weten te mobiliseren. Projecten die vanuit de bevolking komen, bijvoorbeeld via een peiling of handtekeningenactie, hoeven meestal weinig te doen om vrijwilligers op de been te krijgen. Naast het grote aantal vrijwilligers, is de benutting door lokale bezoekers bij dergelijke bottom-up projecten vaak groot. Bottom-up totstandkoming is dan ook haast een garantie voor succes, mits het project gefacilliteerd wordt door professionals vanuit de gemeente als dat nodig is. De procedure van projectaanvraag tot uitvoering en evaluatie is vooral voor kleinschalige economische projecten moeilijk. Sociale projecten beschikken vaak over een vrijwilligersnetwerk dat genoeg kennis en kunde in huis heeft om de procedure zelfstandig te doorlopen. Het komt voor dat de vrijwilligers zelf in de administratieve en financiële zaken kunnen voorzien, maar dat zou niet de veronderstelling moeten zijn.
6.2.2
Toekomstig onderzoek
Ter aanvulling op dit onderzoek ligt het voor de hand om in de toekomst een onderzoek te doen naar de effecten van de LEADERmethode in Overijssel. Dit onderzoek verschaft inzicht in de effecten van LEADERprojecten, maar de effecten zijn niet zomaar toe te schrijven aan de LEADERmethode. Door van binnenuit te redeneren (bijvoorbeeld: kenmerken van LEADER, samenstelling en functioneren van de PG/LAG, selectiecriteria en –proces) kan bepaald worden welke factoren/kenmerken de zwaarste stempel drukken op de projecten. Daarna kan aannemelijker worden gemaakt dat gemeten effecten worden veroorzaakt door de LEADERmethode. Bij een herhaling van het huidige onderzoek is het aan te raden om een strikter onderscheid aan te brengen in projecttypen. De grote pluriformiteit in projecttypen (omvang, doelstelling en duur), maakt het lastig om gelijke indicatoren toe te passen en conclusies te verbinden aan de indicatorwaarden. Een goed voorbeeld is
60
het onderzoek naar de effecten van het kulturhusconcept op de leefbaarheid in Notter-Zuna, Borne en Lemelerveld, uitgevoerd door Margreet Hogenkamp van Stimuland. In dat onderzoek zijn drie Kulturhussen diepgaand onderzocht, door middel van de methode Most Significant Change, oftewel de meest belangrijke verandering volgens direct betrokkenen die de verandering hebben meegemaakt.
61
7 Verantwoording In dit laatste hoofdstuk wordt stilgestaan bij de gedurdende het onderzoek gemaakte keuzes en de gevolgen die de onderzoeksopzet heeft voor de kwaliteit van onderzoek. In de eerste paragraaf worden de gemaakte keuzes tijdens verschillende onderzoeksstappen toegelicht. De tweede en laatste paragraaf legt de risico`s van de onderzoeksopzet bloot.
7.1 Gemaakte keuzes 7.1.1
Onderzoeksopzet
In een gevorderd stadium is de keuze gemaakt om voor de gebieden Zuid Twente en Noordwest Overijssel uitsluitend LEADER+ projecten te evalueren. Deze keuze is gemaakt omdat beide gebieden over een te beperkt aantal operationele projecten beschikten van de huidige periode (2007-2013). Voor het onderzoek werd het belangrijker geacht om de afbakening ‘operationele projecten’ in stand houden en LEADER+ projecten te betrekken bij het onderzoek, dan effecten te meten bij niet-operationele projecten die wel bij de huidige periode horen. Tijdens de onderzoeksopzet is de keuze gemaakt om projecten door middel van een selecte steekproef te selecteren, na raadgeving van de LEADERcoördinator van het desbetreffende gebied. De keuze daarvoor is dat het mogelijke risico op beïnvloeding van onderzoek door LEADERcoördinatoren bij het selectieproces, volgens de onderzoeker niet opweegt tegen de kans om tot een betere afspiegeling te komen van de onderzoekspopulatie. Om tot een indicatie te komen van mogelijk te meten effecten, is informatie (doelstellingen op hoofdlijnen) geput uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma, aan de hand waarvan verwachtingen zijn herleid. Op basis van de herleide effecten zijn indicatoren geformuleerd waarmee de effecten zijn gemeten. De enquête- en interview- output is afkomstig van de initiatiefnemers van de projecten. Er is bewust voor gekozen om de informatie uitsluitend bij de initiatiefnemers te halen, aangezien zij de verandering en daarmee het effect van dichtbij hebben meegemaakt en de beperkte tijd voor het onderzoek het niet toestond om informatie uit een bredere omgeving te verzamelen (bijvoorbeeld bezoekers of omwonenden).
7.1.2
Dataverzameling
Voorafgaand aan de enquête, zijn alle initiatiefnemers van projecten die behoren tot de onderzoekspopulatie per mail ingelicht door de LEADERcoördinator van het desbetreffende gebied. In de vooraankondiging (zie bijlage 1) is gewezen op het belang van hun medewerking voor het onderzoek en de toekomst van LEADER. De enquête met begeleidende brief (zie bijlagen 2 en 3) is per mail uitgezet. De enquête zelf is opgemaakt in een Word-document.. De open opmaak van het document bracht voordelen, maar ook nadelen met zich mee. Voor de respondenten was er de ruimte om uitgebreide toelichting te geven bij de antwoorden. Vaak leverde dat extra achtergrondinformatie op, maar voor sommige respondenten was het niet duidelijk dat een keuze gemaakt moest worden uit één of meerdere opties. Interviews zijn wanneer het mogelijk was op locatie afgenomen, zodat direct een beeld gevormd kon worden van het project. Daarnaast kan de omgeving zowel interviewer als geïnterviewde positief beïnvloeden, waardoor een beter interviewresultaat wordt behaald.
7.1.3
Data-analyse
De enquête-output is ingevoerd in een Excel-document. Een vergelijking van resultaat werd mogelijk door de gemiddelden per gebied en van het totaal te berekenen.
62
7.2 Risico-analyse In deze paragraaf wordt stilgestaan bij de validiteit, betrouwbaarheid en causaliteit, waardoor inzicht ontstaat in de beperkingen van het onderzoek en de daarmee samenhangende gevolgen voor de bruikbaarheid van het onderzoeksresultaat.
7.2.1
Validiteit
Validiteit houdt in dat gemeten wordt van gemeten moet worden. De doelstelling van dit onderzoek is het aantonen van sociale en economische effecten van LEADERprojecten op de leefbaarheid. In een effectmeting is vaak sprake van een meetbaarheidsprobleem, doordat de effecten niet zomaar zijn te meten. Zo is sociale samenhang niet meetbaar zonder dat er een indicator aan te pas komt. De waarde van de indicator zegt iets over de mate waarin sprake is van een effect. Echter kan nooit met 100% zekerheid worden gezegd dat de indicator het effect volledig meet.
7.2.1.1 Meetbaarheidsrisico Zoals bij elke effectmeting, is ook bij dit onderzoek met behulp van indicatoren gemeten. De keuze voor indicatoren volgt uit een logische redenatie over wat iets zegt over een effect. Bij het meten van de economische effecten is dat vrij eenvoudig, aangezien deze vaak kwantitatief meetbaar zijn. Voor het effect op werkgelegenheid is gebruik gemaakt van de indicator ‘aantal werkenden’. De vergelijking tussen het oude en het nieuwe aantal werkenden maakte het vervolgens mogelijk om een uitspraak te doen over het effect op werkgelegenheid. Het meten van sociale effecten is een stuk lastiger, omdat minder goed definieerbaar is wat er precies mee wordt bedoeld en waaruit blijkt dat het effect optreedt. In dit onderzoek is het effect op ‘betrokkenheid van de omgeving’ gemeten met behulp van de indicatoren ‘aantal vrijwilligers’ en ‘leden & donateurs’. Beide indicatoren zeggen iets over de mate van betrokkenheid bij het project, maar betrokkenheid kan mogelijk ook blijken uit andere indicatoren waarmee niet is gemeten. Wellicht zijn de donateurs helemaal niet betrokken, maar doneren zij puur uit eigenbelang (bijvoorbeeld vaneweg vermelding van de bedrijfsnaam). Ook in dit onderzoek speelt het meetbaarheidsprobleem op, waardoor mogelijk sprake is van een onvolledige meting. Een ander validiteitsrisico dat in ieder geval deels het hoofd is geboden ontstond toen duidelijk werd dat projecten, maar ook gebieden, zich in verschillende voortgangsstadia bevinden. De oorspronkelijke onderzoekspopultie bestond uit de operationele LEADERprojecten uit de LEADERperiode 2007-2013. Echter bleken niet alle gebieden over voldoende operationele projecten te beschikken, waardoor het onmogelijk zou worden op gelijke steekproeven te trekken uit de deelpopulaties (de gebieden). De oorzaak daarvan is dat de gebieden en projecten zich in verschillende voortgangsstadia bevinden. Een belangrijke voorwaarde voor de effectmeting was dat mogelijke effect op moeten kunnen treden, oftwel de projecten moeten ‘operationeel’ of makkelijker gezegd ‘af’ zijn. Om die reden is uiteindelijk de keuze gemaakt om voor twee LEADERgebieden de projecten uit de vorige periode (LEADER+) in het onderzoek mee te nemen. Het nieuwe probleem, dat een blijvend validiteitsrisico met zich meebrengt, is ontstaan door verschillen in duur dat projecten operationeel zijn. De LEADER+projecten zijn al meerdere jaren operationeel, waardoor de te meten effecten mogelijk beter zijn ingebed of juist zijn verdwenen. Projecten uit de recente periode zijn daarentegen mogelijk nog niet lang genoeg operationeel om de resultaten tussen alle gebieden onderling te vergelijken.
7.2.1.2 Kwantiteit en kwaliteit respons De enquêterespons van de totale steekproef bedraagt 74%. Tussen de LEADERgebieden zijn de verschillen groot. De responsen in de afzonderlijke gebieden zijn: Noordoost Twente (100%), Salland (70%), Noordwest Overijssel (50%), West Twente (70%) en Zuid Twente (70%). Voor de totale steekproef werd gestreefd naar een respons van 70% en 60% voor de afzonderlijke gebieden. De totale enquêterespons en de afzonderlijke responsen van de gebieden zijn, afgezien van de 50% in Noordwest Overijssel, naar verwachting. Een aantal respondenten leverden de enquête onvolledig in. Vaak ging het daarbij om delen van de tabel waarin cijermatige gegevens moesten worden verwerkt. Daardoor is de indicator ‘aanta fte`s’ onbruikbaar
63
geworden en moest worden volstaan met uitsluitend de indicator ‘aantal werkenden’ voor het meten van het werkgelegenheidseffect.
7.2.1.3 Externe validiteit De externe validiteit zegt iets over de mate waarin het onderzoeksresultaat generaliseerbaar is naar de onderzoekspopulatie. Om het resultaat te kunnen generaliseren moet de steekproef een juiste afspiegeling zijn van de populatie. De onderzoekspopulatie van dit onderzoek zijn alle operationele projecten van de vijf onderzochte LEADERgebieden. Ieder gebied met haar eigen projecten vormt een deelpopulatie. De steekproef die is getrokken uit de onderzoekspopulatie is select te noemen, aangezien de projecten na informatieverschaffing van de betreffende LEADERcoördinator door de onderzoeker zijn geselecteerd. Deze informatieverschaffing was noodzakelijk, om twee redenen: ten eerste om duidelijk te krijgen welke projecten de status ‘operationeel’ hadden en ten tweede om een evenwicht aan te brengen naar type project (sociaaleconomisch). In totaal zijn er vijftig enquêtes afgenomen in vijf LEADERgebieden. Dat zijn tien enquêtes per gebied. Hoewel de omvang van deze steekproefen groot genoeg is ten opzichte van de deelpopulaties (zie Tabel 1), kan een forse uitslag bij een enkel project (positief of negatief) grote govolgen hebben voor het gemiddelde van een gebied. Dit is te wijten aan de omvang van de steekproeven, maar hangt ook samen met het vergelijkbaarheidsprobleem tussen projecten, dat wordt veroorzaakt door de grote mate van pluriformiteit in projecttypen. Een grootschalig project kan zo van grote invloed zijn op het gemiddelde.
7.2.2
Betrouwbaarheid
De factor betrouwbaarheid zegt iets over de stabiliteit van het onderzoeksresultaat. Een betrouwbaar of stabiel onderzoek leidt bij herhaling tot dezelfde resultaten. Bij herhaling zal dit onderzoek leiden tot dezelfde resultaten. Om de betrouwbaarheid te vergroten is de enquête-output op een gestructureerde wijze verwerkt in een Excel-document. Daardoor is het invoeren van resultaten en het in een latere fase interpreteren op een geordende manier verlopen. De kans op toevallige fouten gedurende deze processen is daarmee geminimaliseerd. In de enquête zijn een aantal indicatoren dubbelop gemeten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de indicator ‘zakelijke contacten’ Door eerst te vragen óf de respondent een verandering in het zamelijk netwerk waarneemt en later te vragen naar de kwantitatieve verandering in het aantal zakelijke contacten, kan de kans op toevallige fouten (door de respondent) worden verkleind. Althans, bij verdenking van een fout kan de output worden gecontroleerd door de respondent te contacteren. Tot slot is ten behoeve van de dataverzameling gebruik gemaakt van meerdere dataverzamelingsmethodes. De enquêteresultaten zijn vergeleken met interviewresultaten en het resultaat van vergelijkbaar onderzoek. Ook zijn de interviewresultaten van deelpopulaties onderling vergeleken. Het merendeel van de verschillen in waarnemingen zijn te verklaren wanneer ze in de juiste context worden geplaatst (doelstellingen en nuances per gebied).
7.2.3
Causaliteit
Een groot deel van de LEADERprojecten is niet met uitsluitend LEADERgeld totstandgekomen. Uiteraard is dat een positieve zaak, maar wel moet daarom de kanttekening worden gemaakt dat de gemeten effecten veelal niet uitsluitend door LEADER zijn ontstaan. In het bijzonder geld dat voor de projecten waarvan de planvormingsfase al was afgerond en pas laten een beroep is gedaan op LEADER, aangezien de LEADERuitgangspunten/-gedachte minder zal zijn geworteld in het plan. Daarbij is het zo dat niet met zekerheid gesteld kan worden dat de opgetreden effect zonder tussenkomst van de LEADERmethode niet of in mindere mate zouden zijn opgetreden. Hoewel het aannemelijk is dat de LEADERmethode een positieve uitwerking heeft op de effecten, kan die relatie met dit onderzoek niet worden gelegd. Om die reden worden
64
de effecten toegeschreven aan de projecten zelf en niet aan de LEADERmethode. Voor dat laatste is een ander onderzoek nodig. Daarnaast kan de tijdsdimensie leiden tot een vertekend beeld bij respondenten. Mogelijk hebben zij het gevoel dat een stijging van een indicatorwaarde het gevolg is van de realisatie van het LEADERproject, terwijl door de lange tussenpoos mogelijk allerlei andere invloeden een rol zijn gaan spelen. Metname bij de LEADER+ projecten kan dit meetbaarheidsprobleem voorkomen, waardoor een verkeerde causale relatie wordt gelegd.
65
Lijst van respondenten en geraadpleegde bronnen Geënquêteerde personen Noordoost Twente:
Gerard Kuipers, Kulturhus Fleringen Ineke Luijerink, Dorpsplein Reutum Henk Abels, Langs Heilige Huisjes Gerard Krabbe & Tom Tijdhof, Grensloos samenwerken in Noord Deurningen * Yvonne Nijland, Gras tot Kaas in 1 Draai * Gerrit Lansink, De Boderie Erwin Sand, Erve Sanderij * Cor Weusthof, Zoek je Verborgen Talenten in Twente Toon Bosch, Mauritspad Dennis Rerink, Op Koesafari Erfgoed Bossem
Salland:
Ruud van de Gevel, Sallandse Landbier Brouwerij Thea Huisman, Met Salland de Boer op Ineke Kemper, Educatieruimte `t Evenbelt Bertina Paalman-Elmerink, Schipbeek als Stromend Monument Herman Holtmaat, Sport en Ontmoeting Luttenberg * Harrie Kiekebosch, Natuurlijk Wonen Ap Haverslag, Kuier`n en Kiek`n rondom Okkenbroek * Rinus Reimert, Heeten in beweging *
Noordwest Overijssel:
Klaske Waaije, Theekoepel Ramswoerthe Jitze Prinsen, Snorren in de Kop * Huug de Dreu, Kwaliteitstoerisme Kop van Overijssel A.G.J.M. Hammer, Cultuurhistorisch Centrum Vollenhove Romy Thiemes & Joke Hendriks, Ruimte voor Jongeren
Zuid Twente:
H.H. Veltkamp, Oranjemuseum Harrie Jansen, Pitch en Putt Klaes, K&K-pleats Louis Volker, Het draait om de Noordmolen Bert van de Maat, Ontdek de Reggestreek 1 * Henk Nikkels, ’n Better Beantel * Jan ten Tije, Erf & Land Markelo
* Deze personen zijn tevens geïnterviewd.
66
West Twente:
Rikus Poel, Wijngaard de Tappenmars Albert Boode, Recreatie, Educatie en Bezinning * Wil Paalman, Kinderboerderij Dondertman Judith Roelofs, Samenwerken is Versterken Marinus Jansen, Scheepswerf de Enterse Waarf G. Wassink, Meester van de Beesten * Dick Netters, Twenterand Pop- en Rockland * Martien Sarink, Digitaal Tafelen
* Deze personen zijn tevens geïnterviewd.
Geraadpleegde bronnen
De Raad van de Europese Unie, (2005). Verordening (eg) nr. 1698/2005 van de raad van 20 september 2005.
Europese Commissie Directoraat-Generaal Landbouw en Landelijke Ontwikkeling, European Evaluation Network for Rural Development. (2010). Working paper on capturing impacts of LEADER and of measures to improve quality of life in rural areas
Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). In EuropaNu. Retrieved februari 15, 2011, from http://www.europa-nu.nl/id/vhh2lyjq6bxd/europees_landbouwfonds_voor.
LEADER ontwikkelingsplannen periode 2007-2013 van de LEADERgebieden Noordoost Twente, Salland, Noordwest Overijssel, West Twente en Zuid Twente
Pijnenburg, B. (Ed.). (2011). Kwalitatieve Evaluatie Effecten LEADER+ Kromme Rijnstreek 2002-2007. Zandkamp: Bureau Mensenland
Regieburau POP (2010). Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 voor Nederland (POP2),versie 6.0.
Speyart van Woerden, M.E. (2010). Landelijke levendigheid. Manuscript submitted for publication, Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Nederland.
Trendbureau Overijssel, (2008). Cijfers en feiten: trendverkenning demografie Overijssel 2030
Wat is LEADER?. In LEADER Noordoost http://www.LEADERnoordoosttwente.nl
Twente.
Retrieved
februari
25,
2011,
from
67
Bijlagen 1. Vooraankondiging per mail 2. Begeleidende brief per mail 3. Enquêteformulier 4. Kaart Overijsselse LEADERgebieden
68
Bijlage 1:
Vooraankondiging per mail
Beste, In vijf Overijsselse LEADERgebieden (waaronder ..) wordt een onderzoek uitgevoerd naar de sociale en economische effecten van LEADERprojecten. Het onderzoek wordt uitgevoerd door Mathijs van Druten, student Bestuurskunde en Overheidsmanagement van Saxion Hogeschool. Voor het onderzoek worden enquetes en inteviews gehouden met initiatiefnemers van LEADERprojecten. In elk LEADERgebied zijn 10 projecten geselecteerd voor de enquete. Daarna worden daaruit 3 projecten selecteerd voor een interview. In .. zijn jullie projecten geselecteerd. Binnenkort krijgen jullie per e-mail een korte vragenlijst toegezonden door Mathijs van Druten. Willen jullie meedoen aan het onderzoek? Het is belangrijk dat we laten zien wat LEADERprojecten teweeg brengen in ... Zeker nu het LEADERbudget op is en het nog de vraag is of we in de toekomst verder kunnen gaan met LEADER. Dus daarom nogmaals het verzoek aan jullie, mede namens de leden van de Plaatselijke Groep LEADER .., om mee te doen aan dit onderzoek! Met vriendelijke groet,
De LEADERcoördinator
69
Bijlage 2:
Begeleidende brief per mail
Beste meneer / mevrouw, Mijn naam is Mathijs van Druten. Onlangs heeft u van Mireille Groot Koerkamp een aankondiging ontvangen over een onderzoek naar sociaal/economische effecten van LEADERprojecten. Als afstudeerder van de studie Bestuurskunde aan Saxion Enschede, voer ik dit onderzoek namens de LEADERorganisatie uit. Voor de Plaatselijke Groep van het LEADERgebied Salland is het van groot belang dat er inzicht ontstaat in de effecten van de uitgevoerde projecten. Het LEADERbudget voor de periode 2007-2013 is nagenoeg uitgegeven aan projecten en om LEADER in de toekomst voort te kunnen zetten, wordt van de subsidieverstrekkers (EU, provincie en gemeenten) inzicht verlangd in de sociaal-economische effecten van de projecten. Om die reden treft u in de bijlage een korte vragenlijst aan. Ik wil u vriendelijk vragen om de vragenlijst zo volledig en nauwkeurig mogelijk in te vullen. Het invullen vraagt slechts een kwartier van uw tijd, terwijl uw medewerking van grote waarde is voor het onderzoek en de toekomst van LEADER. Uiteraard worden uw gegevens strikt vertrouwelijk behandeld. Uit het onderzoeksresultaat zijn geen individueel project te herleiden; er worden alleen uitspraken gedaan over het totaalresultaat en niet over individuele projecten. Uw medewerking is van grote waarde voor de toekomst van LEADER. Ik dank u dan ook vriendelijk voor het invullen van de vragenlijst! Graag ontvang ik de ingevulde vragenlijst voor 5 april via onderstaand emailadres retour. Bij eventuele vragen over het onderzoek of de enquête kunt u mij bereiken per mail of telefoon. Met vriendelijke groet, Mathijs van Druten E: M:
70
Bijlage 3:
Enquêteformulier
Enquête Effecten LEADERprojecten Wilt u zo vriendelijk zijn om de vragen zo volledig en nauwkeurig mogelijk te beantwoorden? Daar waar niet anders mogelijk mag een schatting gemaakt worden. Door de grote verscheidenheid in soort projecten kan het voorkomen dat een vraag niet van toepassing is voor uw project. In dat geval kunt u dat aangeven door “n.v.t” te kiezen of het aan te geven in het desbetreffende tekstvak. Inleidend De volgende inleidende vragen maken het mogelijk om resultaat van verschillende projecten te vergelijken. Bij de vragen met een ‘* +’ is het de bedoeling dat u een ‘x’ plaatst voor uw keuze. 1. Wat is de naam van het LEADERproject?
2. Wanneer is het project beschikt (=goedgekeurd door de provincie)? (dd-mm-jj)
3. Is het project afgerond Bedoeld wordt het moment waarop het project is opengesteld voor het publiek of het evenement heeft plaatsgevonden.
[ ] ja, sinds (dd-mm-jj) [ ] nee. 4. Wat was de aanleiding voor het project?
5. Wat heeft het project teweeg gebracht in uw omgeving?
Ga verder op de volgende pagina…
71
Sociale en economische effecten De volgende vragen gaan over sociale en economische effecten die voortkomen uit uw project. Bij de vragen met een ‘* +’ is het de bedoeling dat u een ’x’ plaatst voor uw keuze. 6. Welke activiteiten zijn ontstaan naar aanleiding van het LEADERproject? a) Tijdens uitvoering van het project
b) Na realisatie van het project
7. Is er na de realisatie van het project sprake van een omzetverandering? [ ] ja [ ] nee, omzet is gelijk gebleven. ga naar vraag 9.
8. Wordt de omzetverandering veroorzaakt door nieuwe activiteiten die zijn ontstaan via het LEADERproject? [ ] ja [ ] nee Indien ja, door welke activiteiten?
9. Is er sprake van verandering in werkgelegenheid? [ ] ja [ ] nee. ga naar vraag 11. [ ] n.v.t., er is geen sprake van vrijwillige of betaalde werkgelegenheid. ga naar vraag 13.
10. Is de nieuwe werkgelegenheid toe te schrijven aan de nieuwe activiteiten die voortkomen uit het LEADERproject? [ ] ja [ ] nee Indien ja, welke activiteiten precies?
72
11. Hoe groot is het gedeelte van de vrijwilligers dat uit het eigen dorp komt? [ ] 25% [ ] 50% [ ] 75% [ ] 100% [ ] N.v.t., er zijn geen vrijwilligers. ga naar vraag 13.
12. Wat is de gemiddelde leeftijdscategorie van de vrijwilligers? [ ] Jonger dan 25 [ ] 25 – 35 [ ] 35 – 45 [ ] 45 –55 [ ] 55 +
13. Waar komen de bezoekers vooral vandaan? [ ] Vooral uit eigen dorp of directe omgeving [ ] Uit Zuid Twente [ ] Anders, namelijk [ ] N.v.t., geen bezoekers. ga naar vraag 15.
14. Komen de bezoekers na de realisatie van het project uit een andere omgeving dan voorheen? [ ] Ja [ ] Nee Indien ja, uit welke omgeving? [ ] Vooral uit eigen dorp of directe omgeving [ ] Uit Zuid Twente [ ] Anders namelijk
15. Heeft de realisatie van het LEADERproject geleid tot een versterking van het zakelijk netwerk rondom het project? [ ] Ja
Indien ja, met welke bedrijven onderhoud u een zakelijke relatie?
[ ] Nee, geen verandering.
73
De volgende tabel dient ter vergelijking van de situatie vóór en na realisatie van het project. Voordat de LEADER aanvraag werd ingediend
Tijdens uitvoering**
Momenteel, na realisatie project
€
€
€
N.v.t
Aantal activiteiten n.a.v. project? Gemiddeld aantal bezoekers / toeristen per week? Gemiddeld aantal vrijwilligers in personen per week? Gemiddeld aantal vrijwilligers in fte`s per week? Werkgelegenheid in personen (betaalde arbeid) Werkgelegenheid in fte`s* of uren per week? (betaalde arbeid) Aantal zakelijke contacten met bedrijven in Salland Schatting omvang bruto jaaromzet
* fulltime eenheid = 36 uur per week ** Tijdens uitvoering= nadat aanvraag werd ingediend en voordat eindverslag werd ingediend.
16. Ervaart u overige sociale en/of economische effecten die zijn opgetreden nadat het LEADERproject is gerealiseerd?
Hartelijk dank voor het invullen van deze enquête! Vergeet niet de vragenlijst te retourneren.
74
Bijlage 4:
Kaart Overijsselse LEADERgebieden
75