Module Depressie en arbeid
versie 10-01-2005
Algemene Inleiding Depressie is wereldwijd een groot gezondheidskundig probleem vanwege de grote lijdensdruk die de kernsymptomen met zich meebrengen: depressieve stemming en verlies aan plezier, interesse en energie. In toenemende mate wordt echter onderkend dat het effect van het beeld verder reikt dan deze klachtbepaalde lijdensdruk. Depressie heeft ook een grote invloed op het sociaal functioneren, het onderhouden van relaties en het functioneren in werk.1 Daarmee is deze aandoening ook een maatschappelijk probleem. De maatschappelijke consequenties van depressie blijken omvangrijk. Zo is depressie (het unipolaire beeld) verantwoordelijk voor bijna 11% van het totale aantal jaren dat iemand leeft met een beperking door welke oorzaak dan ook, gedefinieerd als “enige beperking of ontbrekend vermogen om een normaal menselijke activiteit uit te voeren” en staat op de vierde plaats als veroorzaker van ‘disability-adjusted life-years’ en voortijdige dood wereldwijd.2 De verwachting is dat het beeld in 2020 de tweede plaats inneemt.3;4 De hoge prevalentie in de algemene bevolking is één van de oorzaken van deze ingrijpende consequenties. Bijna 1 op de vijf Amerikanen maakt in zijn leven een depressieve stoornis door5 en de jaarprevalentie is ongeveer 10%6. Voor de Nederlandse situatie, uitgebreid in kaart gebracht in het Nemesis onderzoek, werden prevalenties voor stemmingsstoornissen gevonden van 19% (lifetime) en 7.6% (jaar). Voor de major depression golden prevalenties van 15.4% (lifetime) resp. 5.8% (jaar).7 Hoewel het beeld onder niet-werkenden vaker voorkomt dan onder werkenden is de hoge prevalentie (een jaar prevalentie van 6% voor stemmingststoornissen7 in de beroepsbevolking) één van de oorzaken van de grote maatschappelijke consequenties van het beeld op het gebied van werk. Een andere factor is het klachtenbeloop, dat als ‘chronisch’ wordt omschreven doordat de depressieve stoornis frequent recidiveert en depressieve symptomen in ongeveer 60% van de gevallen aanwezig blijken bij langdurige follow up.8
In dit hoofdstuk over depressie en werk willen we de volgende vraagstellingen verdergaand behandelen: a. Wat is de precieze omvang van het probleem: in welke mate veroorzaakt depressie beperkingen en treedt er verlies van arbeidsvermogen op ten gevolge van depressie? b. In hoeverre vormen verzuim en arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de aandoening ook een belangrijk maatschappelijk probleem ten gevolge van sterke vermindering van arbeidsparticipatie en hoge kosten? In weke mate geven patiënten zelf aan dat werken een moeilijk probleem voor hen vormt? c. In hoeverre spelen werkaspecten een rol in beschermende dan wel veroorzakende zin? d. Welke interventies zijn beschreven en welke zijn effectief? e. Hoe kunnen aanbevelingen in de praktijk worden geïmplementeerd? De eerste twee vragen (a en b) worden in paragraaf 1 behandeld. Vraag c komt in paragraaf 2 aan bod en de vraagstellingen onder d in paragraaf 3. Vraag e ten slotte wordt kort in paragraaf 4 behandeld.
NVAB, 2005
1
1. De omvang van het probleem In deze paragraaf worden de volgende vragen behandeld: - in welke mate veroorzaakt depressie beperkingen en treedt er verlies van arbeidsvermogen op ten gevolge van depressie - in hoeverre vormen verzuim en arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de aandoening ook een belangrijk maatschappelijk probleem ten gevolge van sterke vermindering van arbeidsparticipatie en hoge kosten? In weke mate geven patiënten zelf aan dat werken een moeilijk probleem voor hen vormt? In veel onderzoeken worden aanzienlijke beperkingen in het sociaal functioneren gerapporteerd ten gevolge van depressie. Vooral de belangrijke sociale rollen zoals werk, gezin en familie worden aangetast.9-11 Bepaalde typen depressie hebben grotere gevolgen voor het functioneren dan andere. Patiënten met een dubbele depressie bijvoorbeeld ondervonden grotere gevolgen in het sociaal functioneren dan patiënten met alleen een unipolaire depressie of een dysthymie.12-14 De beperkingen naar werk toe krijgen toenemend aandacht vanwege de maatschappelijke kosten en vanwege de vraag of adequate, vroegtijdige herkenning en behandeling tot kostenreductie kan leiden.15 Werknemers met een depressie brengen 70% meer kosten met zich mee dan niet depressieve medewerkers.15 Voor de VS wordt dit op jaarbasis geschat op 44 miljard dollar.1;16;17 20% tot 25% van deze kosten komen op rekening van de zorg; 75% tot 80% is het gevolg van productiviteitsverlies, door verzuim en arbeidsongeschiktheid en door verminderd functioneren op het werk.15;18 In de Amerikaanse situatie is het aantal verzuimdagen ten gevolge van kortdurend verzuim bij depressieven 1,5 tot 3,2 maal zo hoog als bij niet-depressieven.5 In de Nederlandse situatie verzuimen mensen met een depressie 8 maal19 tot ruim 9 maal20 zoveel als mensen zonder depressie. Bovendien is depressie de belangrijkste psychische diagnose leidend tot arbeidsongeschiktheid, met 34% van alle psychische diagnosen21, waarbij de prognose slechter is dan bij de andere veel voorkomende psychische ziektebeelden.22 Dit komt overeen met bevindingen van Goetzel15 dat depressie een krachtige voorspeller is van niet-terugkeren naar werk. Het aantal dagen dat mensen verminderd functioneren op de werkplek is, in de VS, ongeveer vier maal zo groot als het aantal verzuimdagen. Het productiviteitsverlies ten koste van verminderd functioneren op de werkplek door vooral de cognitieve beperkingen (concentratieverlies, geheugenstoornissen, besluiteloosheid, initiatiefverlies) bedraagt ongeveer 20% ten opzichte van gezonde medewerkers.15
Niveau 3
Depressie heeft grote maatschappelijke consequenties op het gebied van arbeidsparticipatie en productiviteitsverlies C Bijl en Ravelli, 200019; Kruijshaar, 200320; Smulders21
De gevolgen van het beeld zijn niet alleen ingrijpend vanwege de eerder genoemde hoge prevalentie en de frequente recidives, maar ook omdat de symptomen, zoals een negatief zelfbeeld en verlies van interesse en plezier in activiteiten, direct aan kwaliteit van het leven en sociaal functioneren raken. Daarom is een onderscheid tussen de symptomatologie en de kwaliteit van leven en het sociaal functioneren moeilijker te maken dan bij andere chronische beelden zoals COPD of reuma.1 McClanahan en Antonuccio17 koppelen klinische symptomatologie aan symptomen op de werkvloer. Ook hier blijkt dat een aantal cognitieve (besluiteloosheid), gedragsmatige (verlies aan interesse) en fysieke symptomen (gebrek aan energie) direct tot uitdrukking komen in het werk.
NVAB, 2005
2
Het is opvallend dat patiënten zelf met name die klachten rapporteren die directe beperkingen van het functioneren inhouden: concentratieverlies, moeite met beslissingen nemen en gebrek aan initiatief en energie.23 Waar de factor ‘hoe men met de klachten omgaat’ doorgaans van groot belang wordt geacht bij de vertaling van klachten naar daadwerkelijke beperkingen, wordt dit bij depressie op twee manieren beïnvloed. Op de eerste plaats door bovengenoemd mechanisme dat de klachten zelf direct beperkingen inhouden en op de tweede plaats doordat het cognitieve proces van appraisal en coping dat de vertaling van klachten naar beperkingen bepaalt, zelf ook sterk door de depressieve symptomatologie wordt beïnvloed. Conclusie Patiëntperspectief Patiënten rapporteren zelf met name die klachten die directe beperkingen van het functioneren inhouden: concentratieverlies, moeite met beslissingen nemen en gebrek aan initiatief en energie.23 Wetenschappelijke conclusie Niveau 3/4 Veel symptomen van depressie leiden direct tot beperkingen. Bovendien wordt het beleven van en het omgaan met de klachten ook sterk door het ziektebeeld bepaald. De gedragscomponent die vaak als een apart te beïnvloeden (en te beoordelen) factor in het verzuim ten gevolge van het ziektebeeld wordt beschouwd is bij depressie sterk met het ziektebeeld verweven C Hirschfeld, 20001; McClanahan en Antonuccio17, D mening van de werkgroepleden
De ‘directe’ relatie tussen symptomen en functioneringsbeperkingen komt in veel onderzoek naar voren in de vorm van synchroniciteit tussen ernst van de klachten en ernst van het functioneringsverlies8;24,25,27-30 Simon, Hirschfeld en Mintz signaleren daarbij dat het functioneringsherstel in een later stadium optreedt dan symptoomherstel. Een effectief verlichten van de kernsymptomen betekent niet noodzakelijkerwijs dat beperkingen in het functioneren worden opgeheven.1 Berndt29 vond bij een groep chronisch depressieve patiënten dat verbetering van werkperformance wel snel volgt op symptoomreductie en dat tweederde van de verbetering in 4 weken wordt bereikt. Mintz25 onderscheidt twee typen beperkingen: affectieve en functionele. Affectieve beperkingen (distress, verlies aan interesse en onvrede met het werk) manifesteren zich al/nog bij lichte ernstgraden (gemeten met de Hamilton en de BDI) terwijl functionele beperkingen (verzuim, productiviteitsverlies en conlicten) zich manifesteren bij matige en ernstige depressies. Hieruit wordt de conclusie getrokken dat functioneringsherstel en werkhervatting niet hoeven te wachten tot alle symptomen in remissie zijn.24;25 Dit lijkt enigszins in tegenspraak met de constatering dat werkhervatting vaak volgt op symptoomherstel. Wellicht is het te verklaren uit het feit dat een focus op functioneringsherstel in begeleiding en behandeling ontbreekt.25 Wordt dit focus wel gehanteerd dan blijkt dit van invloed op het functioneringsherstel zonder dat dit gepaard gaat met symptoomreductie;26 zie hiervoor ook paragraaf 3. Ormel28 onderscheidt een tweede factor naast synchroniciteit die het functionerings- en verzuimbeloop voorspelt: een ‘trait kwetsbaarheid’ die tot uitdrukking komt in het premorbide verzuim. Dit is consistent met bevindingen dat verzuim in de voorgeschiedenis in zijn algemeenheid een krachtige voorspeller is van verzuim.
NVAB, 2005
3
Niveau 1
Bij depressie is sprake van synchroniciteit tussen de ernst van de symptomen en de ernst van de beperkingen. De ernst van de symptomen bij aanvang voorspellen ernst en duur van het functioneringsverlies. A1 Mintz, 199225 B Ormel e.a., 199327, 200428; Spijker, 200430
Niveau 3
Bij depressie is naast de ernst van de beperkingen ook het premorbide verzuim een voorspeller voor het verzuimbeloop. B Ormel, 200428
Niveau 1
De synchroniciteit tussen de ernst van de symptomen en de ernst van de beperkingen impliceert dat interventies gericht op symptoomreductie ook effectief zijn met betrekking tot functioneren, waarbij het functioneren zich later herstelt dan de symptomen. A1 Mintz, 199225; B Berndt, 199829
Niveau 3
Uitsluitend affectieve beperkingen hoeven niet te interfereren met functioneren in werk. C Mintz, 199225
Niveau 3
Er zijn aanwijzingen dat het toevoegen van een functioneringsgerichte, op problem solving gebaseerde, ergotherapeutische module arbeidshulpverlening aan de reguliere psychiatrische behandeling het functioneren rechtstreeks beïnvloedt (niet via het symptoombeloop). A2 de Vries 200326
Aanbeveling: De huisarts/bedrijfsarts/GGZ-professional onderkent de risico’s van depressie ten aanzien van arbeidsparticipatie. De bedrijfsarts betrekt de ernst van de depressie en het premorbide verzuim in zijn prognostiek met betrekking tot het functioneren
NVAB, 2005
4
2 De rol van werkaspecten In paragraaf1 werd beschreven dat depressie een negatieve invloed heeft op het arbeidsvermogen. In dit hoofdstuk wordt onderzocht in hoeverre werkaspecten zoals werkinhoud en werkomstandigheden een rol spelen bij depressie in veroorzakende dan wel beschermende zin. Belastende factoren in het werk kunnen onderscheiden worden in fysische en psychosociale factoren. In de huidige economie, waarbij het overgrote deel van de werknemers in de dienstensector werkt, zijn psychosociale risicofactoren de belangrijkste. Overigens kunnen psychosociale aspecten ook een beschermende werking hebben.
2.1 fysische risicofactoren voor depressie Fysische factoren zoals blootstelling aan zware metalen of organische oplosmiddelen of deprivatie van daglicht door dienstroosters worden geacht risicofactoren te zijn voor depressie. De literatuur hierover is beperkt. Het risico van kwik en van oplosmiddelen worden in een aantal publicaties genoemd.31-35 Wetenschappelijke conclusie Niveau 3 Er is matig bewijs voor kwik en oplosmiddelen als werkgebonden fysische risicofactoren voor het ontstaan van een depressie. Langford, 1999, Aydin, 2003, Jacobs 1987, Reif, 2003, Morrow, 2000 Overige overwegingen Bedrijfsartsen hebben als taak de gezondheid van de werknemer te beschermen en bevorderen. Bij het reduceren van blootstellingsrisico’s op het werk wordt de arbeidshygiënische strategie gehanteerd zoals door de Arbo-wet is voorgeschreven: De arbeidshygiënische strategie Wanneer eenmaal is vastgesteld dat er blootstellingrisico's aanwezig zijn in het werk, wordt door het volgen van de arbeidshygiënische strategie ernaar gestreefd deze blootstelling te reduceren. Hierbij wordt als eerste aan bronbestrijding gedaan: i.p.v. het gebruik van de gevaarlijke stof wordt een minder gevaarlijke stof voorgesteld, wordt gewerkt in gesloten systemen en wordt bijv. met kleinere hoeveelheden of onder andere reactiecondities gewerkt zodat de kans op het vrijkomen van (en daarmee mogelijke blootstelling aan) die gevaarlijke stoffen gereduceerd wordt. Mocht deze eerste benadering onvoldoende resultaat opleveren dan wordt reductie van de blootstelling nagestreefd door het gebruik van ventilatiesystemen, bij voorkeur plaatselijke ventilatiesystemen. Een derde stap in de aanpak is het nemen van organisatorische en procedurele maatregelen, zoals het bekorten van de blootstellingtijd het terugdringen van het aantal blootgestelde werknemers. Tenslotte wordt als laatste maatregel gekozen voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Voor die laatste stap wordt slechts gekozen wanneer met de drie eerdere stappen de blootstelling niet ver genoeg kan worden teruggedrongen.
Aanbevelingen De bedrijfsarts adviseert werkgever en werknemers op het gebied van preventieve maatregelen op de werkplek, gericht op het verminderen van blootstelling aan zware metalen en oplosmiddelen.
NVAB, 2005
5
2.2 psychosociale risicofactoren voor depressie Roos en Sluiter36 analyseerden de meldingen van depressie bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) om te achterhalen welke werkgebonden psychosociale risicofactoren werden benoemd door bedrijfsartsen. Daarnaast voerden zij een systematisch literatuuronderzoek uit naar de relatie tussen werkgebonden psychosociale risicofactoren en het ontstaan van depressie. Bij het kleine aantal meldingen bij het NCvB (68) werden de risicofactoren ‘werkdruk’, ‘gebrek aan sociale ondersteuning’ en ‘toekomstonzekerheid’ het meest genoemd als oorzaak van de werkgebonden depressie. Bij geen van deze meldingen speelde blootstelling aan chemische of fysische omstandigheden een rol. Roos en Sluiter36 includeerden bij hun systematische literatuuronderzoek alleen studies met een longitudinale opzet en van voldoende kwaliteit. In de gevonden zes studies bleken de psychosociale werkfactoren ‘het hebben van niet-passend werk’, ‘te veel werk’, ‘weinig controle over werktempo’, ‘problemen in de werkverhoudingen’, ‘gepest worden’, ‘hoge psychologische taakeisen’, ‘weinig regelmogelijkheden’, ‘weinig sociale ondersteuning op het werk’ en ‘meegemaakte stressvolle werkgebeurtenissen’ statistisch significante voorspellers voor depressie te zijn. De auteurs hanteerden de regel dat de ondergrens van de Odds ratio of relatieve risico groter of gelijk aan 2 moest zijn om als bewijs te gelden dat de factor een risicofactor voor het ontstaan van depressie is. Uitgaande van deze strengere norm bleken alleen het gebrek aan sociale ondersteuning, en dan met name pesten, en het hebben van een niet-passende functie risicofactoren te zijn. Het is van belang te benadrukken dat er weinig studies van voldoende kwaliteit beschikbaar waren in de internationale literatuur. Bovendien onderzochten deze studies verschillende risicofactoren. Het is daarom goed mogelijk dat ook andere dan de genoemde werkfactoren een rol spelen bij het ontstaan van depressie. Niveau 3
Er is matig bewijs voor het gebrek aan sociale ondersteuning (pesten) en het hebben van een niet-passende baan als werkgebonden psychosociale risicofactoren voor het ontstaan van een depressie. B Roos, 200436
Aanbevelingen De huisarts/GGZ-professional besteedt aandacht aan de psychosociale werkomstandigheden van de patiënt met een depressie. Als blijkt dat er sprake is van een gebrek aan sociale ondersteuning of het hebben van een niet-passende baan, dan verwijst deze naar de bedrijfsarts. De bedrijfsarts adviseert werkgever en werknemer met betrekking tot belastende psychosociale werkomstandigheden.
2.3 beschermende factoren in werk tegen depressie De relatie tussen werk en depressie is gecompliceerd en meerzijdig; werk heeft zeker niet alleen een negatief effect. Spijker e.a. 30 en Ormel37 geven aan dat er een tweezijdig verband is tussen depressie en functioneren. Elinson beschrijft dat in de Verenigde Staten geen eenduidig verband gevonden kon worden tussen de diagnose depressie en al dan niet werken.38 De helft van de onderzochte groep met ‘major depression’ (matige ernstig of ernstige depressie) werkt. De werkenden beoordelen zichzelf minder vaak als arbeidsgehandicapt en als minder beperkt op sociaal, cognitief en fysiek gebied.
NVAB, 2005
6
Bijl e.a. vinden dat werklozen en arbeidsongeschikten een 4,2 maal zo grote kans hebben op depressie als werkenden.7 Voor gepensioneerden is de kans 2 maal zo groot. Causale relaties kunnen uit deze onderzoeken niet worden getrokken maar de suggestie gaat ervan uit dat werk een beschermende werking kan hebben voor depressie. Het komt overeen met de opvatting dat elementen van werk (structuur, activering in sociale rollen, sociale steun) beschermend kunnen werken voor depressie. Zoals uit 2.2 blijkt vervult werk echter niet per definitie de rol van therapeuticum. Niveau 3
Er zijn aanwijzingen dat werk een gunstige rol kan spelen 1) in het voorkomen van depressies en 2) op het zelfbeeld bij werknemers met een depressie C Bijl, 19987, C Elinson, 200438
Niveau 4
Structuur, activering in sociale rollen en sociale steun zijn elementen van werk die beschermend kunnen werken bij depressie D mening van de werkgroepleden
Aanbeveling: De bedrijfsarts neemt in zijn advies tot werkhervatting mee of het werk een positieve rol kan vervullen in het herstel door het bieden van structuur, activering in sociale rollen en sociale steun.
NVAB, 2005
7
3 Werkgerelateerde interventies bij depressie Inleiding: In deze paragraaf wordt de vraag beantwoord welke werkgerelateerde interventies mogelijk zijn wanneer (a) de oorzaak van de depressie in het werk ligt en (b) wanneer de depressie leidt tot beperkingen in het functioneren op het werk. Daarnaast wordt het effect van (reguliere) interventies op het arbeidsfunctioneren bij depressieve werknemers beschreven. Werkwijze: Voor het beantwoorden van bovenstaande vragen is literatuur gezocht met gebruikmaking van de volgende databases: Medline, Psycinfo, OSH-ROM en de Cochrane bibliotheek (database of systematic reviews, DARE en CENTRAL). De gebruikte zoektermen verschilden per database, afhankelijk van de specifieke trefwoorden structuur binnen de database. In Medline, Psycinfo en OSH-ROM werden 3 typen trefwoorden en vrije tekstwoorden met AND gecombineerd: depressie trefwoorden, tref- en vrije tekstwoorden gericht op werk en tref- en vrije tekstwoorden gericht op interventies. In de Cochrane bibliotheek is alleen op depressie-trefwoorden gezocht, gecombineerd met werktrefwoorden. De gebruikte depressie-trefwoorden waren depression OR depressive disorder (Medline); depression, emotion OR major depression (Psycinfo). In OSH-rom werden de vrije tekstwoorden depression OR depressive gebruikt. In de Cochrane Library werd de zoekterm depressive disorder gehanteerd. De gehanteerde zoektermen voor werk waren allen onderdeel van een zoekstrategie die op het Coronel Instituut ontwikkeld is om literatuur over chronisch zieken, waaronder depressie, en werk op te sporen.39 Het betreft hier woorden als ‘work disability’, ‘employability’, ‘occupational rehabilitation’ en ‘job performance’. Voor de Cochrane Library werd volstaan met de zoektermen ‘work’, ‘employment’ en ‘occupational’. Voor wat betreft de interventie zoektermen werd in Medline gezocht met behulp van een door het Finnish Institute of Occupational Health ontwikkelde sensitieve zoekstrategie voor interventies op het gebied van arbeid en gezondheid.40 Voorbeelden van gebruikte zoektermen zijn ‘effect*’, ‘control*’ en ‘outcome*’. Rekening houdend met de trefwoordenstructuur van Psycinfo werden de trefwoorden ‘experimental design’ en ‘mental health program evaluation’ toegevoegd aan de zoekstrategie voor die database. De zoektocht betrof de periode 1990 tot heden en leverde 877 artikelen op. Deze artikelen zijn allereerst beoordeeld op geschiktheid. Vooraf werd gedefinieerd dat drie typen artikelen zouden worden geselecteerd: 1. Studies die interventies onderzochten gericht op het wegnemen van (mogelijke) oorzaken van depressie in het werk. 2. Studies die interventies onderzochten gericht op het verbeteren van de functioneringsproblemen bij depressieve werknemers. 3. Studies die primair interventies onderzochten gericht op het reduceren van depressieve symptomen, maar waarbij ook het effect op functioneren op het werk werd gemeten. Functioneren in werk werd bij deze zoektocht breed gedefinieerd, het omvat zowel maten voor het functioneren op het werk zoals productiviteit, als maten voor verzuim. Studies werden uitgesloten als er sprake was van werkloze deelnemers of deelnemers met een (co-morbide) lichamelijke aandoening, postnatale depressie, bipolaire stoornis, schizofrenie, verslaving, eetstoornis, PTSS of ernstige persoonlijkheidsproblematiek.
NVAB, 2005
8
3.1 Werkgerelateerde interventies bij depressie Bedrijfsgeneeskundige interventies ten aanzien van de oorzaken van depressie kunnen zich richten op het verminderen van de belastende factoren in het werk en op het verbeteren van de belastbaarheid van de patiënt. Dit type interventies worden beschreven in paragraaf 3.1.1. Belastende factoren in het werk kunnen onderscheiden worden in psychosociale factoren, zoals werkdruk of gebrek aan sociale ondersteuning en fysische factoren zoals blootstelling aan zware metalen of organische oplosmiddelen of deprivatie van daglicht. De belastbaarheid van de patiënt kan worden vergroot op collectief niveau door een goede stresshygiëne in de zin dat bij organisatie inrichting, taakstructuur en personeelsbeleid factoren als werkdruk, regelruimte en sociale steun, alsmede organisatiespecifieke factoren worden betrokken. Op individueel niveau kan de belastbaarheid worden ondersteund door algemeen stressmanagement gericht op ontspanning en het uitdagen en vervangen van algemene irrationele cognities of door meer specifieke interventies gericht op specifiek depressogene cognities. Ongeacht de oorzaken van de depressie, zal een depressieve stoornis vrijwel altijd gevolgen hebben voor het functioneren van een werknemer op het werk. Aangezien herstel van symptomen en functioneren niet altijd gelijke tred houden, zijn interventies die zich specifiek richten op het functioneren in werk wenselijk. In paragraaf 3.1.2 wordt de effectiviteit van een dergelijke interventie beschreven. 3.1.1 Werkgerelateerde interventies gericht op de oorzaak van depressie Geconcludeerd kan worden dat er weinig bekend is over de effectiviteit van interventies gericht op het verminderen van belastende fysische factoren. De beschreven zoekstrategie heeft niet geleid tot het identificeren van zulke studies. In zijn algemeenheid moeten de normale arbeidshygiënische maatregelen voldoende garantie geven dat concentraties van toxische stoffen beneden de maximaal aanvaardbare concentratie blijven. Ten aanzien van depressie zijn specifiek de concentraties van zware metalen en van oplosmiddelen relevant. Ook voor blootstelling aan daglicht bestaan normen. Bij mensen met een seizoensgevoelige depressie in de voorgeschiedenis of in de familie zijn deze wellicht ontoereikend. Niveau 4
Het normale arbeidshygiënische beleid kan blootstelling aan toxische met een mogelijk depressogene werking voorkomen D mening van de werkgroepleden
Niveau 4
Bij mensen met een seizoensgevoelige depressie in de voorgeschiedenis of in de familie zijn algemene normen met betrekking tot blootstelling aan daglicht wellicht ontoereikend D mening van de werkgroepleden
Aanbeveling: Bij mensen met een seizoensgevoelige depressie in de voorgeschiedenis of in de familie is het wellicht verstandig extra terughoudend te zijn met tewerkstelling in ruimtes zonder daglicht of in roosters die sterk ingrijpen op het circadiane ritme. Voor wat betreft het verminderen van psychosociale belastende factoren is één studie gevonden die uitsluitend gericht was op het verminderen van de belasting. Daarnaast zijn
NVAB, 2005
9
drie studies geïdentificeerd die zowel de belasting pogen te verminderen als de appraisal van de werknemer proberen te beïnvloeden. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat deze onderzoeken allen betrekking hebben op depressieve symptomen bij werknemers. De vraag of de interventies ook daadwerkelijk depressieve stoornissen kunnen voorkomen of verminderen blijft dus onbeantwoord. Kawakami en collega’s bestudeerden het effect van een interventieprogramma op verschillende afdelingen met verhoogde depressiescores in een groot electriciteitsbedrijf.41 De interventie omvatte aanpassingen in het werk, zoals verbeteringen aan de machines waarmee gewerkt werd, veranderingen in het productieproces en training van de vaardigheden van de werknemers. Het betrof hier een ongerandomiseerd onderzoek waarbij de interventie afdelingen werden gekoppeld aan vergelijkbare controle afdelingen. Bij de 110 werknemers op de interventie afdelingen bleek er na 2 jaar een afname te zijn in depressieve symptomen en ziekteverzuim, terwijl dit niet het geval was bij de 175 werknemers van de controle afdelingen. Drie gecontroleerde studies combineerden het verminderen van de psychosociale belasting met het vergroten van de vaardigheden van de werknemers om om te gaan met deze belasting. Maes en collega’s combineerden interventies gericht op het individu, zoals stress management, fysieke inspanning en communicatietraining met interventies gericht op de organisatie, zoals het verbeteren van de ergonomische en sociale aspecten van de produktielijnen.42 De 264 werknemers van de experimentele afdelingen in een fabriek bleken na 1 jaar een grotere afname in depressieve klachten te laten zien dan de 288 werknemers van de controle afdelingen. Twee studies naar het effect van een combinatie van stress management en organisatieveranderingen zijn uitgevoerd in de gezondheidszorg. Bij een grote studie met clusterrandomisatie (n=1180) kon het effect van de interventie op depressieve klachten alleen aangetoond worden bij een subgroep van werknemers die een grote kans hadden van baan te veranderen.43 Een kleine studie (n=32) kon geen effect op depressieve symptomen aantonen.44 Meer is bekend over de effectiviteit van interventies die zich richten op het vergroten van de belastbaarheid van de patiënt. Zo toonden van der Klink en collega’s in een meta-analyse aan dat alleen een op het individu gerichte combinatie van cognitief-gedragsmatige en relaxatie interventies effectief waren in het reduceren van depressieve klachten bij werknemers.45 Meer recent kon dit niet worden aangetoond in een RCT bij leraren. Echter, het betrof in het laatste geval een zeer kleine studie (n=24).46 Niveau 3
Er zijn beperkte aanwijzingen dat interventies op organisatieniveau de depressieve klachten bij werknemers kunnen doen afnemen. B Kawakami 199741
Niveau 2
Interventies gericht op zowel de organisatie als het individu leiden mogelijk tot een afname in depressieve klachten van werknemers. Er zijn aanwijzingen dat alleen een subgroep van minder tevreden werknemers profiteert van dergelijke interventies. B Maes 199242, Heaney 199543, Rose 199844
Niveau 2
Van de op het individu gerichte interventies, is alleen een combinatie van cognitief-gedragsmatige interventies en relaxatie effectief in het verminderen van depressieve klachten van werknemers. Dit geldt niet voor het toepassen van slechts één van beide interventies. A1 Van der Klink 200145
NVAB, 2005
10
Aanbeveling: De bedrijfsarts/huisarts/GGZ-professional dragen zorg voor de begeleiding van het individu, bij voorkeur combineren zij een cognitief-gedragsmatige benadering met relaxatie methodieken. De bedrijfsarts combineert deze maatregelen ten aanzien van de depressieve patiënt zo nodig met individuele werkaanpassingen. In geval van structurele psychosociale risicofactoren adviseert de bedrijfsarts over organisatiegerichte maatregelen.
3.1.2 Interventies gericht op functioneren in werk van depressieve werknemers De formele zoektocht in de internationale literatuur leverde geen studies op die de effectiviteit van interventies gericht op het verbeteren van arbeidsfunctioneren onderzochten. Wel is er door de AMC/De Meren een kleine RCT uitgevoerd met een dergelijke interventie.26 Bij dit onderzoek werden 62 verzuimende patiënten met een depressie verdeeld over een groep met reguliere behandeling en een groep die naast deze behandeling een module arbeidshulpverlening van de afdeling ergotherapie kreeg. Deze module had onder andere een accent op problem solving. Ondanks het kleine aantal deelnemers kon na een jaar vastgesteld worden dat beide groepen in gelijke mate herstelden van hun depressie, maar dat er significant meer patiënten uit de experimentele groep weer aan het werk gingen (67% vs 47%). Ook gaan de patiënten in de experimentele groep eerder aan het werk (207 vs 299 dagen verzuim). Niveau 3
Er zijn aanwijzingen dat het toevoegen aan de reguliere psychiatrische behandeling van een ergotherapeutische module arbeidshulpverlening met een accent op problem solving, het werk functioneren helpt herstellen bij verzuimende werknemers. A2 de Vries 200330
Niveau 4
Er is een gebrek aan onderzoek naar interventies die specifiek de arbeidsrehabilitatie of het verminderen van functioneringsproblemen op het werk van depressieve werknemers tot doel hebben. D Mening van de werkgroepleden
Aanbeveling: De bedrijfsarts/huisarts/GGZ-professional overwegen naast de reguliere behandeling van depressie interventies specifiek gericht op het arbeidsfunctioneren.
3.2 Effect van curatieve interventies op arbeidsfunctioneren Een reguliere behandeling van de depressieve symptomen kan in meer of mindere mate invloed hebben op het functioneren op het werk. Daarom zal in deze paragraaf worden ingegaan op de invloed van curatieve interventies op het arbeidsfunctioneren. De literatuurstudie leverde drie reviews op die alle de invloed van reguliere behandelingen voor depressie op het arbeidsfunctioneren bestudeerden. Simon en collega’s beschreven in 2001 zowel ongecontroleerd als gecontroleerde onderzoeken naar de invloed van behandeling op het functioneren in werk.24 Zij
NVAB, 2005
11
concludeerden dat het functioneren in werk toeneemt naarmate de depressie behandeling succesvol is. Hirschfeld en collega’s hebben op meer systematische wijze onderzocht wat het effect van psychotherapeutische en behandelingen met antidepressiva op sociaal functioneren was.1 Beide vormen van behandeling bleken het sociaal functioneren te kunnen verbeteren. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat arbeidsfunctioneren maar een klein onderdeel is van het sociaal functioneren zoals gedefinieerd in deze studie. Mintz en collega’s hebben wel meer specifiek functioneren op het werk onderzocht in hun review.25 Zij concludeerden dat functioneren op het werk verbetert bij een succesvolle behandeling van de symptomen, maar dat het functioneren pas in een later stadium verbetert. Werk uitkomsten bleken beter te zijn naarmate de duur van de behandeling toenam, met een maximum van vier tot zes maanden. behandeling met tricyclische antidepressiva leek een sneller effect te hebben op herstel van arbeidsfunctioneren dan psychotherapie. Na zes maanden was dit verschil verdwenen. Een belangrijke beperking is dat deze review uit 1992 slechts onderzoeken bevatte die gepubliceerd zijn voor 1990. De zoektocht heeft vier RCT’s opgeleverd die het effect van farmacotherapie op werk functioneren onderzochten, alle gepubliceerd na 1990. Agosti en collega’s toonden in een kleine studie (n=61) aan dat Imipramine, L-Deprenyl en Phenelzine effectiever waren in het verbeteren van het beroepsmatig functioneren dan een behandeling met placebo bij chronisch depressieve ambulante patiënten.47 Twee andere grote RCT’s vonden geen verschillen in verbeteringen van het arbeidsfunctioneren tussen Imipramine en Sertraline (n=493) en sertraline, fluoxetine en paroxetine (n=573) bij hetzelfde type patiënten.29;48 Alleen bij patiënten met een dysthyme stoornis bleek Amisulpride meer effectief dan Sertraline in het verbeteren van functioneren in werk, maar dit effect betrof alleen de eerste 12 weken.49 Naast deze interventiestudies werd ook nog een observationele studie geïdentificeerd waarbij de verschillen in verzuim bij de behandeling met tricyclische antidepressiva en SSRI’s werden onderzocht.50 Werknemers bleken bij beide type’s medicatie een vergelijkbaar patroon van verzuim te hebben. Twee RCT’s vergeleken behandeling met antidepressiva met een combinatie van antidepressiva en psychotherapie. Een middelgrote RCT (n=110) liet zien dat een combinatie van Clomipramine en psychodynamische psychotherapie een betere invloed had op werk functioneren dan medicatie alleen.51 Bij een grotere RCT (n=681) bleek ook dat de combinatie van psychotherapie en Nefazodone een grotere positieve invloed had op het werk functioneren dan een monotherapie van één van beide.52 Bij depressieve patiënten in de eerste lijn zijn enkele onderzoeken gedaan waarbij het bevorderen van zowel een goed medicatiebeleid als de psychosociale zorg vergeleken werd met de gebruikelijke zorg. In alle vier de gevallen bleek zo’n vorm van verbeterde kwaliteit van eerstelijns zorg een betere invloed te hebben op het functioneren in werk dan de gebruikelijke behandeling.53-56 Twee gecontroleerde en gerandomiseerde studies vergeleken het effect van een gecomputeriseerde vorm van cognitieve gedragstherapie (CGT) met de reguliere eerstelijns zorg.57-58 Uit deze onderzoeken bleek dat de CGT leidde tot minder disfunctioneren en een hogere productiviteit op het werk zes maanden na behandeling dan de reguliere zorg. Niveau 1
NVAB, 2005
Zowel antidepressiva als psychotherapie zijn effectief in het verbeteren van arbeidsfunctioneren. Er zijn vanuit het arbeidsperspectief onvoldoende gegevens beschikbaar om 1 specifieke vorm van psychotherapie aan te raden. Er zijn aanwijzingen dat antidepressiva sneller werken dan psychotherapie.
12
A1 Hirschfeld 20001 A1 Mintz 199225 A2 Agosti 199147 Amore200149
Niveau 2
Er zijn vooralsnog geen verschillen aangetoond tussen de verschillende antidepressiva voor wat betreft het verbeteren van functioneren in werk. A2 Berndt 199829, Kroenke200148, Amore 200149
Niveau 2
Er zijn aanwijzingen dat een combinatie van antidepressiva en psychotherapie effectiever is in het verbeteren van functioneren in werk dan monotherapie. A2 Burnand 200251, Hirschfeld 200252
Niveau 3
Een gecomputeriseerde vorm van cognitieve gedragstherapie kan een waardevolle aanvulling zijn op de reguliere behandeling van depressieve patiënten in de eerste lijn. A2 McCrone 200457, Proudfoot 200358
Overige overwegingen Haslam en collega’s onderzochten door middel van focusgroepen het patiëntenperspectief op antidepressiva en functioneren in werk.23 Een opvallende bevinding was dat de bijwerkingen van de medicatie in de eerste weken een even grote negatieve impact hadden op het functioneren op het werk als de symptomen zelf. Daarbij ervoeren de patiënten een gebrek aan goede voorlichting over de effecten van de medicatie op functioneren en veiligheid op het werk. Aanbevelingen De huisarts/GGZ-professional/bedrijfsarts bewaakt of de ingezette behandeling naast de beoogde symptoomreductie ook leidt tot voldoende functioneringsherstel. De huisarts/GGZ-professional/bedrijfsarts betrekken de invloed van bijwerkingen van de medicatie op functioneren op het werk in hun beleid en voorlichting aan de patiënt.
NVAB, 2005
13
4 Zorgorganisatie en verwijsbeleid In deze paragraaf staat de vraag centraal hoe aanbevelingen in de praktijk kunnen worden geïmplementeerd. Hierbij wordt het accent gelegd op de arbocuratieve samenwerking. De rol van de bedrijfsarts In het algemeen stelt de bedrijfsarts zich te doel de gezondheid van werknemers te beschermen en te bevorderen in relatie tot hun arbeid.59 Bij werknemers met depressieve klachten kan de bedrijfsarts in dat kader een rol spelen: bij het screenen van gezondheidsrisico’s op de werkplek om vast te stellen of interventies op het werk nodig zijn en in het kader van periodieke evaluatie om te kunnen beoordelen of de interventies nog voldoen om vast te stellen of er onbegrip is bij collega’s/direct leidinggevenden60 Arbocuratieve samenwerking Vragen over de relatie depressie en werk dienen in het kader van de hulpverlening ook door de andere zorgverleners gesteld worden. Om vervolgens te komen tot een goed beleid ten aanzien van depressie en werk is wederzijdse communicatie tussen onder meer huisarts, psycholoog /psychiater en bedrijfsarts van essentieel belang. Het verbeteren van de arbocuratieve samenwerking heeft de laatste jaren de nodige aandacht gekregen. Dit heeft onder meer geresulteerd in het ontwikkelen van een leidraad voor de samenwerking huisarts en bedrijfsarts en het ontwikkelen van communicatieformulieren.61 Bij samenwerking gaat het om informatie-uitwisseling, verwijzing en afstemming van inzicht/advies. Informed consent van de patiënt is hierbij een noodzakelijke voorwaarde. Nog belangrijker is het om de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt in de samenwerking te benadrukken. Voor de hulpverlener is het van belang dat hij gespitst is op signaleren van (dreigende) problemen in de arbeidssituatie en deze signalen als een trigger beschouwt voor onderlinge communicatie. Er zijn geen algemeen toepasbare afspraken te maken over welke hulpverleners welk deel van de zorg van depressie op zich nemen. De bedrijfsarts zal zich met name richten op de functioneringscomponent. Het onderzoek van de Vries e.a.26 heeft aangetoond dat een functioneringsgerichte aanpak met een accent op problem solving effectief is bij poliklinisch psychiatrische patiënten. Bij de eerstelijns populatie die de bedrijfsarts overwegend ziet mag ten minste een vergelijkbare effectiviteit van een dergelijke benadering worden verwacht.62 Op een basaal niveau kunnen bedrijfsarts en huisarts hier in de eerste lijn invulling aan geven conform de methodiek beschreven in hun richtlijn/LESA.60,63 Naarmate de ernst van de depressie toeneemt neemt ook het belang voor de patiënt toe van een multidisciplinaire samenwerking. Belangrijk is dat tussen de verschillende hulpverleners goed afgesproken moet zijn wie welke taken op zich neemt wat betreft coördinatie en daadwerkelijke uitvoering. In de NVAB richtlijn ‘Psychische Klachten’60 wordt de werkwijze van de bedrijfsarts ingedeeld in vijf stappen: de probleemoriëntatie, diagnose, interventies, evaluatie en terugvalpreventie. In de fase van probleemoriëntatie verheldert de bedrijfsarts de klachten en de relatie van de klachten met het werk. (Arbeids)anamnese, werkplekonderzoek, informatie uit de curatieve sector en informatie van de werkgever geven de bedrijfsarts zicht op de factoren die belemmerend of bevorderend zijn voor het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid en voor werkhervatting. De bedrijfsarts weegt deze factoren en komt tot een (probleem)diagnose en werkhypothese. Na deze fase van probleemoriëntatie en diagnose kan de bedrijfsarts interventies inzetten conform de NVAB richtlijn, en formuleert hij een advies aan werknemer en werkgever, eventueel vergezeld van methoden om de adviezen te implementeren. De adviezen hebben betrekking op continuering van of terugkeer in eigen werk en de steunende rol die de werkomgeving daarbij kan spelen, verandering van werk of
NVAB, 2005
14
werkplek. De bedrijfsarts evalueert en bewaakt de (efficiëntie van) maatregelen, mede met het oog op de hoge kans op recidives. Op verschillende momenten in dit proces kan er aanleiding zijn voor verwijzen voor diagnostiek en/of behandeling. De NVAB ‘Leidraad verwijzen door de bedrijfsarts’ is een instrument dat door de bedrijfsarts gebruikt wordt bij de afweging wanneer wel en wanneer niet verwezen kan worden.64 Inzet van de leidraad is dat er in overleg met de werknemer een gezamenlijk beleid wordt opgezet door de bedrijfsarts en huisarts en een eventuele tweedelijns behandelaar. Het is van belang dat de bedrijfsarts daarbij voor de werknemer het doel van de verwijzing aangeeft en de relatie met het herstel en de terugkeer (reïntegratie) in eigen of in ander werk. Deze aspecten worden ook benoemd bij het informeren van en het overleg met de huisarts en de verwijzing (verwijsbrief) naar de behandelaar. Verwijsindicaties voor de bedrijfsarts bij werknemers met depressie Onderstaande indicaties zijn ontleend aan de NVAB richtlijn Psychische Klachten60 en de NVAB Leidraad Verwijzen.64 In de fase van probleemoriëntatie en diagnostiek Overweegt de bedrijfsarts bij een depressieve stoornis altijd een verwijzing naar de huisarts In de fase van begeleiding en behandeling Maakt de bedrijfsarts bij de volgende situaties eerst een (aanpassing van de ) multifactoriele probleemanalyse en overlegt met de patiënt/werknemer, de huisarts of andere (hoofd)behandelaar. Dit overleg leidt eventueel tot een verwijzing: als zich na 6 weken geen probleemoplossende attitude aftekent als er na 13 weken geen functioneringsherstel met inbegrip van (partiele) werkhervatting is als zich na 6 weken geen verbetering op klachtniveau aftekent en/of in twee opeenvolgende contacten geen verdere vooruitgang is. Verwijsindicaties voor huisarts/GGZ-professional naar de bedrijfsarts bij werknemers met depressie De huisarts/GGZ-professional verwijst een patiënt met depressie naar de bedrijfsarts indien: er blootstelling is aan ongunstige psychosociale omstandigheden zoals weinig sociale steun of niet passend werk of aan zware metalen of oplosmiddelen, of in een omgeving of rooster waardoor de blootstelling aan daglicht of het circadiane ritme sterk wordt verstoord (bij een seizoensdepressie) de werkende patiënt problemen ondervindt met het functioneren op het werk, voor nadere evaluatie van de werksituatie en beoordeling van de noodzaak tot werkaanpassing. de depressieve patiënt belemmeringen in het werk ondervindt bij de reïntegratie
NVAB, 2005
15
Literatuur 1. 2. 3. 4. 5.
6.
7.
8.
9. 10. 11. 12.
13. 14. 15.
16. 17. 18. 19.
20.
21.
Hirschfeld RM, Montgomery SA, Keller MB, Kasper S, Schatzberg AF, Moller HJ et al. Social functioning in depression: a review. J Clin Psychiatry 2000;61:268-75. Lopez AD,.Murray CC. The global burden of disease, 1990-2020. Nat.Med 1998;4:1241-3. World Health Organisation (WHO). Women’s mental health: An evidence based review. Geneva: 2000. Brown P. Effective treatments for mental illness are not being used, WHO says. BMJ 2001;323:769. Kessler RC, McGonagle KA, Zhao S, Nelson CB, Hughes M, Eshleman S et al. Lifetime and 12-month prevalence of DSM-III-R psychiatric disorders in the United States. Results from the National Comorbidity Survey. Arch Gen Psychiatr 1994;51:819. Regier DA, Narrow WE, Rae DS, Manderscheid RW, Locke BZ, Goodwin FK. The de facto US mental and addictive disorders service system. Epidemiologic catchment area prospective 1-year prevalence rates of disorders and services. Arch Gen Psychiatr 1993;50:85-94. Bijl RV, Ravelli A, van Zessen G. Prevalence of psychiatric disorder in the general population: results of The Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Soc Psychiatr Psychiatr Epidemiol 1998;33:587-95 Judd LL, Akiskal HS, Zeller PJ, Paulus M, Leon AC, Maser JD et al. Psychosocial disability during the long-term course of unipolar major depressive disorder. Arch Gen Psychiatr 2000;57:375-80. Weisman MM, Prusoff BA, Thompson WD et al. Social adjustment by self-report in a community sample and in psychiatric outpatiens. J Nerv Ment Dis 1978;166:317-326. De Lisio G, Maremmani I, Perugi G et al. Impairmentof work and leisure in depressed outpatients: a preliminary communication. J Affect Disord 1986;10:79-84. Wells KB, Stewart A, Hays RD et al. The functioning and well-being of depressed patients: results from the Medical Outcomes Study. JAMA 1989;262:914-119. Hays RD, Wells KB, Sherbourne DC et al. Functioning and well-being outcomes of patients with depression compared with chronic general medical illnesses. Arch Gen Psychiatry 1995;52:51-55. Evans S, Cloitre M, Kocsis JH et al. Social-vocational adjustment in unipolar mood disorders: results of the DSM-IV field trail. J Affect Disord 1988;38:73-80. Leader JB, Klein DN. Social adjustment in dysthymia, double depression and episodic major depression. J Affect Disord 1996;37:91-101. Goetzel RZ, Ozminkowski RJ, Sederer LI, Mark TL. The business case for quality mental health services: why employers should care about the mental health and wellbeing of their employees. J Occup Environ Med 2002;44:320-30 Greenberg PE, Stiglin LE, Finkelstein SN et al. The economic burden of depression in 1990. Journal of Clinical Psychiatry 1993;54:425-426. McClanahan TM, Antonucco DO. In Thomas JC. Hersen M (Eds.), Psychopathology in the workplace: Recognition and adaptation. New York: Brunner-Routledge, 2004. Stewart WF, Ricci JA, Chee E, Hahn SR, Morganstein D. Cost of lost productive work time among US workers with depression. JAMA 2003;289:3135-44. Bijl RV,.Ravelli A. Current and residual functional disability associated with psychopathology: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Psychol Med 2000;30:657-68. Kruijshaar ME, Hoeymans N, Bijl RV, Spijker J, Essink-Bot ML. Levels of disability in major depression: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS).J Affect Disord. 2003 Oct;77(1):53-64. Smulders P, Houtman I, Klein Hesselink J. Trends in arbeid 2002. Hoofddorp: TNO Arbeid 2001
NVAB, 2005
16
22.
23. 24.
25. 26. 27.
28.
29.
30.
31. 32.
33. 34.
35.
36.
37. 38. 39. 40. 41.
42. 43.
Hento I, Doorn M van, Deursen C van, 21/2 jaar na het eerste ziektejaar: werken met WAO-uitkering? 12-maandszieken over hun arbeidsongeschiktheid, herbeoordeling en reïntegratie. Leiden: Astri, 2003 Haslam C, Brown S, Atkinson S, Haslam R. Patients' experiences of medication for anxiety and depression: effects on working life. Fam.Pract. 2004;21:204-12. Simon GE, Barber C, Birnbaum HG, Frank RG, Greenberg PE, Rose RM et al. Depression and work productivity: the comparative costs of treatment versus nontreatment. J.Occup.Environ.Med. 2001;43:2-9. Mintz J, Mintz LI, Arruda MJ, Hwang SS. Treatments of depression and the functional capacity to work. Arch Gen Psychiatr 1992;49:761-8. de Vries G, Kikkert MJ, Schene AH, Swinkels, J. Helpt arbeidshulpverlening bij patiënten met een depressie? Ned Tijdschrift voor Ergotherapie 2003;3:103-108 Ormel J, Von Korff M, Van den Brink W, Katon W, Brilman E, Oldehinkel T. Depression, anxiety, and social disability show synchrony of change in primary care patients. Am J Public Health 1993 Mar;83(3):385-90 Ormel J, Oldehinkel AJ, Nolen WA, Vollebergh W. Psychosocial disability before, during, and after a major depressive episode: a 3-wave population-based study of state, scar, and trait effects. Arch Gen Psychiatr 2004 Apr;61(4):387-92. Berndt ER, Finkelstein SN, Greenberg PE, Howland RH, Keith A, Rush AJ et al. Workplace performance effects from chronic depression and its treatment. J Health Econ 1998;17:511-35. Spijker J, Graaf R, Bijl RV, Beekman AT, Ormel J, Nolen WA. Functional disability and depression in the general population. Results from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Acta Psychiatr Scand 2004;110:20814. Langford N,.Ferner R. Toxicity of mercury. J Hum Hypertens 1999;13:651-6. Aydin N, Karaoglanoglu S, Yigit A, Keles MS, Kirpinar I, Seven N. Neuropsychological effects of low mercury exposure in dental staff in Erzurum, Turkey. Int Dent J 2003;53:85-91. Jacobs AM,.Ghodse AH. Depression in solvent abusers. Soc Sci Med 1987;24:863-6. Reif JS, Burch JB, Nuckols JR, Metzger L, Ellington D, Anger WK. Neurobehavioral effects of exposure to trichloroethylene through a municipal water supply. Environ Res 2003;93:248-58. Morrow LA, Gibson C, Bagovich GR, Stein L, Condray R, Scott A. Increased incidence of anxiety and depressive disorders in persons with organic solvent exposure. Psychosom Med 2000;62:746-50. de Roos L, Sluiter JK. Depressie als beroepsziekte: Identificatie van werkgebonden psychosociale risicofactoren uit de landelijke registratie en een systematisch literatuuronderzoek. TBV 2004;12:365-371. Ormel J. Synchrony of change in depression and disability: what next? Arch Gen Psychiatry 2000;57:381-2. Elinson L, Houck P, Marcus SC, Pincus HA. Depression and the ability to work. Psychiatr.Serv. 2004;55:29-34. Moerman C, Haafkens, J, van Dijk. Chronisch zieken en werk. Amsterdam, Coronel Instituut: 2004. Verbeek, J et al. A search strategy for occupational health intervention studies. 2004, submitted. Kawakami N, Araki S, Kawashima M, Masumoto T, Hayashi T. Effects of work-related stress reduction on depressive symptoms among Japanese blue-collar workers. Scand.J Work Environ.Health 1997;23:54-9. Maes S, Kittel F, Scholten H, Verhoeven C. "Healthier Work at Brabantia", a Comprehensive Approach to Wellness at the Worksite. Safety Science 1992;15:-6 Heaney CA, Price RH, Rafferty J. Increasing coping resources at work: A field experiment to increase social support, improve work team functioning, and enhance employee mental health. J of Organizational Behavior 1995;16:335-52.
NVAB, 2005
17
44. 45. 46.
47.
48.
49.
50. 51.
52.
53.
54.
55.
56.
57.
58.
59. 60.
61. 62.
Rose J, Jones F, Fletcher BC. The impact of a stress management programme on staff well-being and performance at work. Work and stress 1998;12:112-24. Klink JJLvd, Blonk RWB, Schene AH, Dijk FJHv. The benefits of interventions for work-related stress. Am J Public Health 2001;91:270-6. Shimazu A, Okada Y, Sakamoto M, Miura M. Effects of stress management program for teachers in Japan : a pilot study. Journal of occupational health (Japan).Vol.45 2003;45:202-8. Agosti V, Stewart JW, Quitkin FM. Life satisfaction and psychosocial functioning in chronic depression: effect of acute treatment with antidepressants. J Affect.Disord. 1991;23:35-41. Kroenke K, West SL, Swindle R, Gilsenan A, Eckert GJ, Dolor R et al. Similar effectiveness of paroxetine, fluoxetine, and sertraline in primary care: a randomized trial. JAMA 2001;286:2947-55. Amore M,.Jori MC. Faster response on amisulpride 50 mg versus sertraline 50-100 mg in patients with dysthymia or double depression: a randomized, double-blind, parallel group study. Int Clin Psychopharmacol 2001;16:317-24. Claxton AJ, Chawla AJ, Kennedy S. Absenteeism among employees treated for depression. J Occup Environ Med 1999;41:605-11. Burnand Y, Andreoli A, Kolatte E, Venturini A, Rosset N. Psychodynamic psychotherapy and clomipramine in the treatment of major depression. Psychiatr Serv 2002;53:585-90. Hirschfeld RM, Dunner DL, Keitner G, Klein DN, Koran LM, Kornstein SG et al. Does psychosocial functioning improve independent of depressive symptoms? A comparison of nefazodone, psychotherapy, and their combination. Biol Psychiatr 2002;51:123-33 Lin EH, VonKorff M, Russo J, Katon W, Simon GE, Unutzer J et al. Can depression treatment in primary care reduce disability? A stepped care approach. Arch.Fam.Med. 2000;9:1052-8. Rost K, Smith JL, Dickinson M. The Effect of Improving Primary Care Depression Management on Employee Absenteeism and Productivity: A Randomized Trial. Med Care 2004;42:1202-10. Simon GE, Katon W, Rutter C, VonKorff M, Lin E, Robinson P et al. Impact of improved depression treatment in primary care on daily functioning and disability. Psychol.Med. 1998;28:693-701. Schoenbaum M, Unutzer J, Sherbourne C, Duan N, Rubenstein LV, Miranda J et al. Cost-effectiveness of practice-initiated quality improvement for depression: results of a randomized controlled trial. JAMA 2001;286:1325-30. McCrone P, Knapp M, Proudfoot J, Ryden C, Cavanagh K, Shapiro DA et al. Costeffectiveness of computerised cognitive-behavioural therapy for anxiety and depression in primary care: randomised controlled trial. Br.J Psychiatry 2004;185:5562. Proudfoot J, Goldberg D, Mann A, Everitt B, Marks I, Gray JA. Computerized, interactive, multimedia cognitive-behavioural program for anxiety and depression in general practice. Psychol.Med. 2003;33:217-27. Nederlandse vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). Beroepscode voor bedrijfsartsen. Eindhoven: NVAB1989 Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). Handelen van de bedrijfsarts bij werknemers met psychische klachten. Richtlijn voor bedrijfsartsen. Eindhoven: NVAB 2000. Anema H, P. Buys, R van Amstel, D van Putten. Leidrdaad voor huisarts en bedrijfsarts bij de sociaal-medische begleiding van arbeidsverzuim. 2002, TNO. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg (CBO). Multidisciplinaire richtlijn Depressie bij volwassenen. Richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van volwassen cliënten met een depressie. Utrecht: CBO 2004
NVAB, 2005
18
63.
64.
Romeijnders ACM, Vriezen JA, van der Klink JJL, Hulshof CTJ, Terluin B, Flikweert S, Baart PC. Landelijke eerstelijns samenwerkings afspraak overspanning; Huisarts en Wetenschap 2005 Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). Leidraad verwijzen door bedrijfsarts. Amsterdam: NVAB Bureau Richtlijnen 2004
NVAB, 2005
19