Misbruik en Depressie De Samenhang tussen Misbruik in de Jeugd en het Ontwikkelen van een Depressie op Latere Leeftijd. Lotte van Gerven
Collegekaartnummer: 5959985 Begeleider: E. Lith Datum: 22-6-2011 Aantal woorden verslag: 5128
Inhoudsopgave
Misbruik en Depressie
4
Seksueel Misbruik en Depressie
6
Fysiek Misbruik en Depressie
10
Conclusie
14
Literatuurlijst
18
2
Abstract
In dit literatuuroverzicht wordt de relatie tussen misbruik in de jeugd en depressie op latere leeftijd onderzocht. Eerst zal gekeken worden naar het effect van seksueel misbruik in de jeugd op depressie. Vervolgens zal gekeken worden naar het effect van fysiek misbruik in de jeugd op depressie. Er bleek dat er een verhoogde kans is op het krijgen van een depressie na het meemaken van seksueel misbruik in de jeugd. Waarbij de meest ingrijpende vorm van seksueel misbruik (penetratie) het hoogst samenhing met depressie. Verder bleek dat er een associatie was tussen fysiek misbruik in de jeugd en depressie op latere leeftijd. Dit effect geldt voor vrouwen. De onderzoeksresultaten waren niet eenduidig of dit effect ook voor mannen aanwezig was.
3
Misbruik en Depressie
Life stressors worden al lange tijd gezien als risicofactoren voor depressie. Waar Freud dit al veronderstelde, komt nu ook in huidig onderzoek naar voren dat vroege childhood adversity kan leiden tot een hogere gevoeligheid voor stress, wat de kans op het ontwikkelen van een depressie zou kunnen verhogen (Gotlib & Hammen, 2009). Een als erg invloedrijke bewezen life stressor is het meemaken van misbruik in de jeugd. Misbruik wordt vaak ingedeeld in twee soorten: seksueel misbruik en fysiek misbruik. Er bestaan verschillende definities van seksueel misbruik. De definitie van seksueel misbruik die hier aangehouden zal worden is die van Wyatt (1985). Wyatt stelt dat seksueel misbruik twee criteria omvat: zowel elke vorm van intrafamiliaire seksuele activiteit die plaatsvindt voor het achttiende levensjaar dat niet gewild was of waarbij een familielid betrokken was die vijf of meer jaren ouder was dan het slachtoffer, als elke vorm van extrafamiliaire seksuele activiteit die plaatsvindt voor het achttiende levensjaar en die niet gewild was of die plaatsvond voor het dertiende levensjaar en waarbij een persoon betrokken was die vijf jaar ouder was dan het slachtoffer. Fysiek misbruik wordt gedefinieerd als het toebrengen van lichamelijk letsel (waarbij geen sprake is van seksueel misbruik) aan een kind onder de leeftijd van achttien door een persoon die verantwoordelijk is voor het welzijn van het kind onder omstandigheden die erop wijzen dat de gezondheid of het welzijn van het kind hierdoor wordt geschaad of bedreigd (The National Center on Child Abuse and Neglect). Volgens de theorie van Beck (1967, 2008) leidt het meemaken van jeugdtrauma (o.a. misbruik) tot een negatief zelfbeeld. Een negatief zelfbeeld verhoogt de kans op het ontwikkelen van psychopathologie. Ook is het meemaken van jeugdtrauma geassocieerd met negatieve automatische zelfassociaties (bijvoorbeeld: ‘ik kan niks’, ‘ik ben niks waard’, ‘ik ben dom’), die mogelijk leiden tot (negatieve) bias en recall in nieuwe situaties en wanneer herinneringen opgehaald worden uit situaties uit het verleden. Misbruikte individuen kunnen hierdoor in een negatieve spiraal terechtkomen waarbij misbruik leidt tot negatieve biases, die mogelijk kunnen leiden tot meer frequente en meer intense negatieve ervaringen, die weer kunnen leiden tot negatieve zelfassociaties. Door dit proces zouden misbruikte individuen kwetsbaarder zijn tot het ontwikkelen van mentale stoornissen. 4
Uit eerder onderzoek is reeds gebleken dat er een associatie is tussen misbruik in de jeugd en verschillende vormen van psychopathologie. (MacMillan, Fleming, Streiner, Lin, Boyle, Jamieson, Duku, Walsh, Wong & Beardslee, 2001; Molnar, Buka & Kessler, 2001). Misbruik zou geassocieerd zijn met onder andere gegeneraliseerde angststoornis, paniekstoornis, post traumatische stressstoornis en alcoholverslaving. Depressie is een veelvoorkomende vorm van psychopathologie. In de Verenigde Staten ligt de lifetime prevalentie van de depressieve stoornis tussen de 6-25 % (Gotlib & Hammen, 2009). In Nederland liggen deze cijfers lager, maar met een prevalentie van 6,6% is ook in ons land depressie een actueel probleem (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2010). Depressie kan ernstige gevolgen hebben. Naast enorme emotionele pijn, de negatieve invloed op levens van familie en vrienden en de toename in afwezigheid op werk, is depressie ook voor de staat een ingrijpende factor, aangezien de ziekte (alleen al in de Verenigde Staten) de staat jaarlijks een geschatte 44 biljoen dollar kost. De vierde editie van de DSM (DSM-IV) stelt dat voor het diagnosticeren van een depressie voor twee aaneengesloten weken minstens één van de volgende zaken aanwezig moet zijn: (1) depressieve stemming of (2) interesseverlies. Daarnaast moeten ook vijf of meer van de volgende symptomen aanwezig zijn: (3) veranderde eetlust en significante gewichtstoename of gewichtsverlies, (4) slapeloosheid of meer slapen dan normaal, (5) psychomotorische agitatie of retardatie bijna elke dag, (6) moeheid of energieverlies bijna elke dag, (7) gevoelens van waardeloosheid of schuld bijna elke dag, (8) concentratieverlies bijna elke dag, (9) terugkerende suïcidale gedachten. De symptomen worden niet veroorzaakt door een medische conditie, delusies of hallucinaties en veroorzaken in significante mate lijden in sociaal functioneren, beroepsmatig functioneren of andere belangrijke gebieden van functioneren (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (4th ed., text rev.; American Psychiatric Association, 2000)). Ondanks het vele onderzoek wat er is verricht naar het voorkomen van seksueel en fysiek misbruik lopen de prevalenties erg uiteen. Mogelijke redenen voor deze verschillen in prevalentiecijfers zijn onder andere verschillen in definities van misbruik, het soort onderzoek en de representativiteit van de steekproef (2003, Briere & Elliot). Uit een grootschalig onderzoek in elf landen naar het voorkomen van seksueel en fysiek misbruik bleek dat de prevalentie van seksueel misbruik 65
36% is voor meisjes onder de zestien jaar en 1-15% is voor jongens onder de zestien jaar. Voor fysiek misbruik lopen de cijfers uiteen van 4% (gerapporteerd in een Zweedse steekproef) tot 52% (gerapporteerd in een oost-duitse steekproef). Fysiek misbruik lijkt, net als seksueel misbruik, geslachts-specifiek te zijn. Jongens krijgen vaker te maken met fysiek misbruik (11-77.9%) dan meisjes (8-71.9%). (Lampe, 2002) Uit de prevalentiecijfers blijkt dat misbruik een veel voorkomende life stressor is. Om de associatie tussen deze life stressor (misbruik) en depressie nader te onderzoeken zal er in dit literatuuroverzicht in worden gegaan op de vraag wat de samenhang is tussen misbruik in de jeugd en depressie. In de eerste paragraaf zal worden ingegaan op de samenhang tussen seksueel misbruik en depressie en in de tweede paragraaf zal worden ingegaan op de samenhang tussen fysiek misbruik en depressie.
Seksueel Misbruik in de Jeugd en Depressie
Twee belangrijke vormen van misbruik zijn seksueel misbruik en fysiek misbruik. Zoals in de inleiding al naar voren kwam is uit eerder onderzoek reeds gebleken dat misbruik geassocieerd is met verschillende vormen van psychopathologie. Seksueel misbruik is in eerder onderzoek geassocieerd met onder andere gegeneraliseerde angststoornis, paniekstoornis, post traumatische stressstoornis en alcoholafhankelijkheid (Molnar et al., 2001). Aangezien depressie een veelvoorkomende vorm van psychopathologie is, is het interessant om te onderzoeken of seksueel misbruik in de jeugd leidt tot een hogere kans op het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd. Daarom zal in deze paragraaf in worden gegaan op de gevolgen van seksueel misbruik voor depressie. Eerst zal gekeken worden of seksueel misbruik in de jeugd geassocieerd is met zelfgerapporteerde depressieve klachten. Bonomi, Cannon, Anderson, Rivara en Thompson (2008) onderzochten de associatie tussen zelf gerapporteerde depressieve klachten en seksueel misbruik voor het achttiende levensjaar. Deelnemers werden random geselecteerd en waren allen vrouwen in de leeftijdscategorie 18-84 jaar. Uiteindelijk deden 3568 vrouwen mee aan het onderzoek. De vrouwen werden over de telefoon twee vragenlijsten afgenomen. Één vragenlijst om de aanwezigheid van 6
seksueel misbruik voor het achttiende levensjaar vast te stellen (Behavioral Risk Factor Surveillance System) en één vragenlijst om de huidige mate van depressieve symptomen vast te stellen (Short Form-36, Center for Epidemiologic Studies-Depression, Presence of Symptoms surveys). Uit de resultaten bleek dat vrouwen die seksueel misbruikt waren voor hun achttiende levensjaar meer depressieve klachten rapporteerden dan vrouwen die niet seksueel misbruikt waren. Geconcludeerd werd dat er een associatie is tussen seksueel misbruik in de jeugd en zelf gerapporteerde depressieve klachten. Naast zelf gerapporteerde depressieve klachten is het ook interessant om te kijken naar daadwerkelijke diagnoses van depressieve stoornissen. Molnar, Buka en Kessler (2001) onderzochten de relatie tussen seksueel misbruik in de jeugd en psychopathologie. De Composite International Diagnostical Instrument (CIDI) werd ingevuld door 8098 deelnemers. De CIDI bevat 14 DSM-III diagnoses (waaronder depressie) en bevat o.a. informatie over het beloop van stoornissen. Om de aanwezigheid van seksueel misbruik vast te stellen werd de deelnemers een vragenlijst voorgelegd waarop twaalf trauma’s beschreven werden. Bij ieder trauma werd de deelnemers gevraagd aan te geven of er ooit zoiets in hun leven had plaatsgevonden. Uit de resultaten bleek dat deelnemers die hoog scoorden op de vragenlijst over seksueel misbruik ook hoger scoorden op de CIDI wat betreft depressie. Conclusie was dat het meemaken van seksueel misbruik in de jeugd geassocieerd is met meer depressieve stoornissen op latere leeftijd. Over de jaren heen zijn er verschillende versies van de DSM geweest. De eerste DSM (DSM-I) werd in 1952 in gebruik genomen. De DSM-IV-TR (huidige DSM) stamt uit 2000 en zal hoogstwaarschijnlijk in 2013 worden opgevolgd door de DSM-V. De verschillende versies van de DSM kunnen onderling nogal verschillen wat betreft beschrijving en diagnose van de mentale ziekten. Aangezien in het onderzoek van Molnar et al. gebruik is gemaakt van DSM-III diagnoses van depressie, is het de vraag hoe representatief die diagnoses nog zijn, aangezien tegenwoordig de diagnoses op basis van de DSM-IV-TR aangehouden worden. In het volgende artikel zal de DSM-IV definitie van depressie worden aangehouden. Hill, Pickles, Burnside, Byatt, Rollinson, Davis en Harvey (2001) onderzochten of er een associatie is tussen seksueel misbruik in de jeugd en het krijgen van een depressie op latere leeftijd. Seksueel misbruik werd vastgesteld door afname van het Childhood Experience of Care and Abuse interview. Depressie werd gemeten met het Schedule 7
for Affective Disorders and Schizophrenia. Aan het onderzoek namen 1181 vrouwen deel, die telefonisch werden gescreend op de aanwezigheid van seksueel misbruik. Vervolgens werden de vrouwen waarbij sprake was van seksueel misbruik in de jeugd uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. Vervolgens vulden zij de twee vragenlijsten in. De uiteindelijke analyses zijn uitgevoerd over 198 deelenemers. Hill et al. (2001) concludeerden dat seksueel misbruik in de jeugd geassocieerd is met de DSM-IV diagnose van depressieve stoornis in de leeftijdscategorie 21-30. Soortgelijk onderzoek (ook gebruik gemaakt van de DSM-IV diagnose van depressie) werd verricht door Nelson, Heath, Madden, Cooper, Dinwiddie, Bucholz, Glowinski, McLaughlin, Dunne, Statham & Martin (2002). De associatie tussen seksueel misbruik in de jeugd en depressie op latere leeftijd werd door middel van vragenlijstonderzoek onderzocht. Geconcludeerd werd dat zowel bij mannen als bij vrouwen, seksueel misbruik in de jeugd geassocieerd is met depressie op latere leeftijd vergeleken met mensen die niet seksueel misbruikt waren. Voor recall van misbruik in de jeugd wordt vaak gebruikt gemaakt van retrospectieve recall. De betrouwbaarheid van deze vorm van recall wordt soms in twijfel getrokken. Uit eerder onderzoek is gebleken dat veel mensen die in het verleden misbruikt zijn, dit op latere leeftijd niet (goed) kunnen herinneren (Williams, 1994; Widom & Shepard, 1996). Het volgende onderzoek maakt gebruik van een niet retrospectieve manier om de aanwezigheid van seksueel misbruik vast te stellen. Spataro, Mullen, Burgess, Wells en Moss (2004) onderzochten de associatie tussen seksueel misbruik in de jeugd en depressie op latere leeftijd. Spataro et al. (2004) maakten echter, in tegenstelling tot de vorige vier onderzoeken, gebruik van lichamelijk onderzoek door forensische artsen om de aanwezigheid van seksueel misbruik vast te stellen. De deelnemers werden in de jeugd fysiek onderzocht op sporen van penetratie. Vervolgens werden de 1612 deelnemers gevolgd en werd er op latere leeftijd vragenlijsten afgenomen om de aanwezigheid van depressieve symptomen vast te stellen. Er werd geconcludeerd dat vrouwen met een verleden van misbruik vaker een depressieve stoornis hebben dan vrouwen zonder verleden van misbruik. Dit effect kon niet aangetoond worden voor mannen: misbruikte mannen hadden niet vaker een depressieve stoornis dan niet-misbruikte mannen. Seksueel misbruik komt voor in gradaties. Doorgaans worden er drie vormen van seksueel misbruik onderscheiden: non-genitaal, genitaal en penetratie. Met nongenitaal wordt elke vorm van seksueel misbruik bedoeld waarbij geen sprake is van 8
lichamelijk contact. Genitaal is elke vorm van misbruik waarbij sprake is van genitaal contact, zonder dat er daadwerkelijk penetratie plaatsvindt. Penetratie is een vorm van misbruik waarbij er genitaal contact met penetratie plaatsvindt. In het volgende onderzoek wordt gekeken of er een associatie is tussen de aard van het misbruik en de kans op het ontwikkelen van een depressie. Kendler, Kuhn & Prescott (2004) onderzochten of seksueel misbruik in de jeugd bij vrouwen de sensitiviteit voor depressogene effecten van stressfull life events (SLE’s) verandert in adolescentie. Aan het onderzoek namen 1404 vrouwen deel. Bij de 1404 vrouwen werd een vragenlijst afgenomen gebaseerd op de diagnostische kenmerken van depressie volgens de DSMIII. Ook werd een vragenlijst afgenomen om seksueel misbruik in de jeugd te meten. Op basis van de antwoorden op de vragenlijst naar seksueel misbruik werden de deelnemers in vier categorieën ingedeeld: geen seksueel misbruik in de jeugd, nongenitaal seksueel misbruik in de jeugd, genitaal seksueel misbruik in de jeugd en penetratie. Vrouwen die hoog scoorden op de DSM-III vragenlijst over depressie bleken vaker de vorm van misbruik met penetratie meegemaakt te hebben dan de vormen van misbruik zonder penetratie of geen misbruik. Er werd geconcludeerd dat de vorm van misbruik met penetratie leidt tot een hogere kans op het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd dan de vormen van misbruik zonder penetratie of dan geen misbruik. Nu zal worden gekeken naar de vraag of het soort misbruik ook invloed heeft op de DSM-IV diagnose van depressie op latere leeftijd. Fergusson, Horwood en Lynskey (1996) onderzochten de associatie tussen de ernst van het seksueel misbruik in de jeugd en DSM-IV classificaties van depressie bij achttien jaar. De CIDI werd afgenomen bij 1019 deelnemers en met deze informatie werd op basis van de DSMIV criteria diagnoses gesteld voor depressie. Ook werd de deelnemers gevraagd naar seksueel misbruik in de jeugd. Op basis van hun antwoorden werden de deelnemers ingedeeld in vier categoriën: geen seksueel misbruik in de jeugd, non-genitaal seksueel misbruik in de jeugd, genitaal seksueel misbruik in de jeugd en penetratie. Uit de resultaten bleek dat er een relatie was tussen het soort seksueel misbruik meegemaakt in de jeugd en het risico op depressie. Deelnemers die seksueel misbruik in de jeugd hadden meegemaakt (genitaal, non-genitaal of penetratie) hadden een grotere kans op het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd dan dan deelnemers die geen verleden hadden van misbruik. Er was geen verschil tussen genitaal en non-genitaal seksueel misbruik in de jeugd, maar penetratie leidde tot een 9
hogere kans op depressie dan genitaal en non-genitaal seksueel misbruik in de jeugd. Soortgelijk onderzoek werd uitgevoerd door Kendler, Bulik, Silberg, Hettema, Myers, & Prescott (2000). Kendler et al. (2000) onderzochten het effect van de drie soorten seksueel misbruik in de jeugd (non-genitaal, genitaal en penetratie) op het risico op het ontwikkelen van een depressie. Ze concludeerden dat er een relatie was tussen de ernst van het seksueel misbruik in de jeugd en het risico om een depressie te ontwikkelen. Het risico nam monotoon toe: deelnemers die een non-genitale vorm van seksueel misbruik in de jeugd rapporteerden hadden het minste kans op het ontwikkelen van een depressie, deelnemers die een genitale vorm van seksueel misbruik in de jeugd rapporteerden hadden een grotere kans op het ontwikkelen van een depressie dan deelnemers die een non-genitale vorm van seksueel misbruik in de jeugd rapporteerden, maar een minder grote kans dan deelnemers die misbruik met penetratie rapporteerden. Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat er een verhoogde kans op het krijgen van een depressie is na het meemaken van seksueel misbruik in de jeugd. Er worden drie vormen van seksueel misbruik onderscheiden: non-genitaal, genitaal en penetratie. Alledrie de vormen van misbruik leiden tot een hogere kans op het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd dan geen misbruik. Het meemaken van seksueel misbruik in de vorm van penetratie leidt tot het hoogste risico op het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd. Non-genitaal en genitaal misbruik leiden tot een hogere kans op het ontwikkelen van een depressie dan geen misbruik, maar er is geen duidelijk verschil tussen beiden aangetoond wat betreft de kans op het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd.
Fysiek misbruik in de jeugd en depressie
Naast seksueel misbruik is ook fysiek misbruik een vorm van misbruik die erg vaak voorkomt. Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat fysiek misbruik in de jeugd ernstige gevolgen kan hebben op latere leeftijd. Naast chronisch agressief gedrag (Dodge et. al. 1990, aangehaald in Flisher, Kramer, Hoven, Greenwald, Alegria, Bird, Canino, Connell & Moore, 1997) is fysiek misbruik ook vaak geassocieerd met as-I psychopathologie, waaronder post traumatische stress stoornis (Boney-McCoy & Finkelhor 1995, aangehaald in Flisher et al., 1997). Om te onderzoeken of fysiek 10
misbruik in de jeugd ook geassocieerd is met een andere vorm van psychopathologie, namelijk depressie, zal er in deze paragraaf worden ingegaan op de vraag of er een associatie is tussen fysiek misbruik in de jeugd en het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd. Het effect van fysiek misbruik in de jeugd op depressie in de adolescentie en volwassenheid werd door Brown, Cohen, Johnson en Smailes (1996) onderzocht. Gedurende zeventien jaar werden 639 jongens en meisjes gevolgd, de gemiddelde leeftijd waarop het onderzoek begon was vijf jaar. Depressie werd gemeten met de National Institute of Mental Health Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC). Data over fysiek misbruik werden gehaald uit de New York State Central Registry for Child Abuse and Neglect (NYSCR). Alleen gevallen die officieel gerapporteerd worden als misbruik, worden in dit register opgeslagen. De aanwezigheid van misbruik werd vastgesteld door middel van een interview. Zowel de DISC als de vragenlijst van de NYSCR werden apart afgenomen bij zowel moeder als kind. Uit de resultaten bleek dat voor adolescenten en jong volwassenen met een geschiedenis van fysiek misbruik de kans drie keer zo hoog was op het ontwikkelen van een depressie in vergelijking met individuen zonder een geschiedenis van misbruik. Er werd geconcludeerd dat fysiek misbruik in de jeugd leidt tot een grotere kans op het ontwikkelen van een depressie. Soortgelijk onderzoek werd verricht door Flisher et al. (1997). Flisher et al. onderzochten de associatie tussen fysiek misbruik in de jeugd en depressie onder 665 deelnemers. Fysiek misbruik werd gemeten door middel van een vragenlijst. De vragenlijst was opgesteld door een groep clinici en onderzoekers met ervaring in behandeling en diagnose van fysiek misbruik. De vragenlijst werd getest in een pilot study en bleek een effectief instrument om fysiek misbruik vast te stellen. Depressie werd gemeten met de DISC. Voordat er enig persoonlijk contact was met de families die woonden in de geselecteerde woonwijken werd er een brief gestuurd om het belang van de huidige studie te benadrukken. De brief bevatte tevens een screening voor fysiek misbruik. De personen waarbij fysiek misbruik waarschijnlijk aanwezig was op basis van de screening kregen bezoek van ervaren interviewers. Interviews werden tegelijkertijd, apart, bij zowel de ouder als het kind afgenomen. Er werd geconcludeerd dat fysiek misbruik significant geassocieerd is met depressieve stoornis. Soortgelijk onderzoek werd verricht door Briere en Elliot (2003). Briere en Elliot (2003) onderzochten het effect van fysiek misbruik in de jeugd op depressie. Aan het onderzoek namen 1442 inwoners van de 11
Verenigde Staten deel. De deelnemers werden twee vragenlijsten gemaild. De Traumatic Events Survey (TES) om fysiek misbruik in de jeugd vast te stellen en de Trauma Symptom Inventory (TSI) om depressieve symptomen vast te stellen. Deelnemers die fysiek misbruik in de jeugd hadden meegemaakt bleken hoger te scoren op de TSI wat betreft depressie. Geconcludeerd werd dat fysiek misbruik in de jeugd een voorspeller is van depressie op latere leeftijd. Vervolgens wordt naast naar depressie op het huidige moment ook gekeken naar lifetime depressieve stoornis. Widom, DuMont en Czaja (2007) onderzochten of kinderen die fysiek misbruikt zijn een grotere kans hebben op het krijgen van een depressieve stoornis. Aan het onderzoek namen 1196 mannen en vrouwen deel. Depressie werd gemeten met The National Institute of Mental Health Diagnostic Interview Schedule. Kinderen die fysiek misbruikt zijn werden gekoppelend aan kinderen zonder verleden van fysiek misbruik en gevolgd tot in de adolescentie. Doordat de deelnemers gekoppeld werden, werd aangenomen dat de deelnemers alleen verschilden in de risico factor (wel/niet hebben meegemaakt van fysiek misbruik). De deelnemers die fysiek misbruikt waren zijn gehaald uit de data van de county juvenile and adult criminal courts. Deze deelnemers werden nauwkeurig gematcht aan deelnemers zonder een verleden van misbruik. De matching vond plaats op basis van leeftijd, sekse, ras/etniciteit en sociale klasse. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers met een verleden van fysiek misbruik, hoger scoorden op The National Institute of Mental Health Diagnostic Interview Schedule wat betreft depressie dan de deelnemers zonder verleden van misbruik. Widom et al. (2007) concludeerden dat kinderen die fysiek misbruikt waren een verhoogd risico hadden op het ontwikkelen van een lifetime depressieve stoornis. Er zijn verschillende gebieden waarop stemmingsstoornissen tot uiting kunnen komen. Naast op affectieve, cognitieve en psychomotorische gebieden, kunnen stemmingsstoornissen ook tot uiting komen op neurovegetatief niveau. Neurovegetatieve symptomen zjin symptomen met betrekking tot het autonome zenuwstelsel. Voorbeelden van zulke symptomen zijn slapeloosheid, verminderde eetlust en gewichtsafname. De tegenhanger van neurovegetatieve symptomen zijn reversed neurovegetative features. Voorbeelden van reversed neurovegetative features zijn hypersomnia (extreem veel slapen), verhoogde eetlust en gewichtstoename. Het volgende onderzoek kijkt naar het verschil in het soort symptomen van depressie dat wordt voorspeld door fysiek misbruik. Levitan, Parikh, 12
Lesage, Hegadoren, Adams, Kennedy en Goering (1998) onderzochten of fysiek misbruik in de jeugd leidt tot een groter risico op depressie op latere leeftijd en of fysiek misbruik in de jeugd geassocieerd is met bepaalde neurovegetatieve symptoom clusters van depressie. Gegevens van de Ontario Health Survey, een onderzoek onder 9953 inwoners van Ontario (Canada) uitgevoerd van 1990-1991, werden gebruikt. Fysiek misbruik werd gemeten met een vragenlijst speciaal ontwikkeld voor de Ontario Health Survey. De vragenlijst bestond uit zeven vragen over fysiek misbruik. Depressie werd gemeten de CIDI. De uiteindelijke analyses zijn uitgevoerd over 8116 deelnemers. Ze concludeerden dat een geschiedenis van fysiek misbruik in de jeugd geassocieerd was met depressieve stoornis, en wel met het type met reversed neurovegetative features. Om te kijken of een verschil is tussen mannen en vrouwen in de samenhang tussen fysiek misbruik in de jeugd en depressie vergeleken MacMillan et al. (2001) de mate van depressie tussen mensen met een geschiedenis van fysiek misbruik in de jeugd en mensen zonder geschiedenis van misbruik in de jeugd. Aan het onderzoek namen 7000 mannen en vrouwen deel. De CIDI werd gebruikt om depressieve symptomen te meten. Fysiek misbruik werd vastgesteld aan de hand van The Child Maltreatment History Self-Report, deelnemers werd gevraagd naar hun ervaringen met fysiek misbruik in de jeugd. Uit de resultaten bleek dat vrouwen met een verleden van fysiek misbruik hoger scoorden op de CIDI wat betreft depressie dan vrouwen zonder verleden met fysiek misbruik. Dit effect werd bij mannen niet gevonden. Geconcludeerd werd dat een geschiedenis van fysiek misbruik in de jeugd de kans op het krijgen van een depressie verhoogt. Soortgelijk onderzoek werd verricht door Hovens, Wiersma, Giltay, van Oppen, Spinhoven, Penninx en Zitman (2010). Hovens et al. (2010) onderzochten de associatie tussen fysiek misbruik in de jeugd en de aanwezigheid van depressieve stoornissen in de adolescentie. De data kwam uit the Netherlands Study of Depression and Anxiety (NESDA), een achtjarige longitudinale studie die 2981 deelnemers tussen de 18 en 65 jaar omvatte. Fysiek misbruik werd retrospectief gemeten met een Nederlands semigestructureerd interview. Data van het semigestructureerde interview werden gekoppeld aan data uit de NESDA. Fysiek misbruik bleek geassocieerd met huidige depressie. Dit effect bleek te bestaan voor zowel mannen als vrouwen. Uit bovenstaande onderzoeken blijk dat er een associatie is tussen fysiek misbruik in de jeugd en depressie op latere leeftijd. Dit effect geldt voor vrouwen. De 13
onderzoeksresultaten waren niet eenduidig over de vraag of dit effect ook voor mannen aanwezig is. Ook bleek fysiek misbruik in de jeugd samen te hangen met het type depressie met reversed neurovegetative features.
Conclusie Het meemaken van misbruik in de jeugd is een risicofactor voor het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd. Dit effect geldt zowel voor seksueel als voor fysiek misbruik. Er is een verhoogde kans op het krijgen van een depressie na het meemaken van seksueel misbruik in de jeugd. Zowel non-genitale vormen, genitale vormen als vormen van seksueel misbruik met penetratie leiden tot een hogere kans op het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd dan geen misbruik. Het meemaken van seksueel misbruik in de vorm van penetratie leidt tot het hoogste risico op het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd. Non-genitaal en genitaal misbruik leiden tot een hogere kans op het ontwikkelen van een depressie dan geen misbruik, maar er is geen duidelijk verschil tussen beiden aangetoond wat betreft de kans op een depressie op latere leeftijd. Er is een associatie tussen fysiek misbruik in de jeugd en het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd. De onderzoeksresultaten zijn niet eenduidig over de vraag of er een verschil is tussen de gevolgen van fysiek misbruik in de jeugd voor depressie op latere leeftijd tussen mannen en vrouwen. Een mogelijke verklaringen voor de gevonden resultaten is de theorie van Beck (1967, 2008). Beck stelde dat misbruikte individuen in een negatieve spiraal terecht kunnen komen waarbij negatieve zelfassociaties, negatieve gedachtenpatronen in stand houden wat zou kunnen leiden tot mentale stoornissen. Op de besproken onderzoeken valt ook het een en ander aan te merken. Zo wordt in bijna alle onderzoeken gebruik gemaakt van retrospectieve recall. Retrospectieve recall kan een belangrijke bron van bias zijn blijkt uit eerder onderzoek. Geheugenstudies met slachtoffers van seksueel misbruik hebben laten zien dat sommige mensen, bij het ondervragen als volwassene, moeite hebben met het duidelijk herinneren van de gebeurtenis uit de jeugd. (Widom & Shepard, 1996; Williams, 1994).Ook voor fysiek misbruik blijken de herinneringen van slachtoffers niet altijd even betrouwbaar. Uit onderzoek door Carlin, Kemper, Ward, Sowell, Gustafson en Stevens (1994) blijkt dat van de 28,2% van de vrouwen die objectief werden gedefinieerd als ‘fysiek misbruikt’, slechts 11,4% zichzelf ook subjectief 14
definieerde als ‘fysiek misbruikt’. Zowel bij seksueel als bij fysiek misbruik is er dus mogelijk sprake van onderrapportage. Het gevaar van onderrapportage kan zijn dat het probleem onderschat wordt en er niet genoeg aandacht aan wordt besteed als zou moeten. In de besproken onderzoeken van dit literatuuroverzicht was steeds wel zodanig rapportage was van misbruik dat de associatie met depressie kon worden aangetoond, maar de samenhang tussen misbruik en depressie zou wel eens groter kunnen zijn dan nu gevonden wordt. Door onderrapportage van misbruik kan de samenhang tussen misbruik en depressie die gevonden is in dit onderzoek kan dus minder sterk zijn dan de samenhang in de realiteit. Er komen steeds meer prospectieve onderzoeken naar de samenhang tussen misbruik en depressie. Prospectief betekent letterlijk ‘toekomstverkennend’ en is een vorm van onderzoek dat voorafgaat aan een bepaalde gebeurtenis of omstandigheid en dat wordt verricht met het doel de uiteindelijke situatie en te ondernemen acties te verkennen. Zoals het hiervoor besproken onderzoek van Spataro et al. (2004) gebruik maakte van een arts om de aanwezigheid van misbruik vast te stellen. Deze vormen van onderzoek moeten in de toekomst meer plaatsvinden, omdat dus blijkt dat er niet altijd vertrouwd kan worden op retrospectieve recall. Dat de definities van misbruik invloed kunnen hebben op de resultaten is al gebleken uit eerder onderzoek (2003, Briere & Elliot). Nu is het erg belangrijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen fysiek en seksueel misbruik. Dit blijkt erg lastig te zijn aangezien seksueel misbruik ook beschouwd kan worden als een onderdeel van fysiek misbruik. Daarom is er bij dit literatuuroverzicht voor gekozen om bij de definitie van fysiek misbruik volgens the National Center on Child Abuse and Neglect een extra toevoeging te doen dat er geen sprake mag zijn van seksueel misbruik. Fysiek misbruik wordt in dit overzicht als volgt gedefinieerd: het toebrengen van lichamelijk letsel (waarbij geen sprake is van seksueel misbruik) aan een kind onder de leeftijd van achttien door een persoon die verantwoordelijk is voor het welzijn van het kind onder omstandigheden die erop wijzen dat de gezondheid of het welzijn van het kind hierdoor wordt geschaad of bedreigd. Deze uitgebreide definitie wordt echter nog niet in alle onderzoeken aangehouden en dit kan leiden tot mogelijke overlap tussen de twee vormen van misbruik wat de resultaten kan beïnvloeden. Het nadeel van geen duidelijk onderscheid tussen de twee vormen van misbruik is dat er niet nagegaan kan worden waar de depressie precies door veroorzaakt wordt, al is dat altijd moeilijk te
15
zeggen, want het is ook niet duidelijk of het risico op depressie specifiek toegewezen kan worden aan de ervaring van misbruik. De familieomstandigheden waarin misbruik plaatsvindt zijn vaak erg complex en bevatten vaak een aantal andere potentiële risicofactoren op het ontwikkelen van psychische stoornissen (Brown, Cohen & Johnson, 1999). Ook uit de huidige cognitieve theorieën blijkt dat om te functioneren in allerlei levenssituaties mensen continu afhankelijk zijn van het observeren, opnemen, interpreteren en opslaan van gegevens (data) uit de omgeving (Beck, 1987). Er kunnen dus meerdere bronnen van gegevens uit de omgeving leiden tot informatieinput en kan het soms moeilijk zijn de verschillende inputbronnen van elkaar te onderscheiden. Het wordt dus moeilijker om negatieve uitkomsten direct te associëren met misbruik in de jeugd. Het is erg goed mogelijk dat bepaalde negatieve gevolgen zijn veroorzaakt door negatieve omstandigheden die vaak samengaan met misbruik, zoals bijvoorbeeld: lage sociaal-economische status of slechte communicatie binnen het gezin. Suggestie voor vervolgonderzoek zou dan ook zijn om te onderzoeken of misbruik in de jeugd echt leidt tot depressie door het de (vaak aversieve) familieomstandigheden te isoleren. Dit onderzoek zou uitgevoerd kunnen worden onder geadopteerde kinderen met een verleden van misbruik. Bij geadopteerde kinderen zijn namelijk (hoogstwaarschijnlijk) de aversieve familieomstandigheden vervangen door meer stabiele en positieve familieomstandigheden. Door deze groep te vergelijken met kinderen die misbruikt zijn en nog wel in de aversieve familieomstandigheden verkeren, kan het effect van de familieomstandigheden geïsoleerd worden en kan gekeken worden naar de invloed van de omstandigheden op het ontwikkelen van de depressie. Een andere mogelijke suggestie voor vervolgonderzoek zou zijn om de werkzaamheid van depressie preventieprogramma’s te onderzoeken bij adolescenten met een verleden van misbruik. Depressie preventieprogramma’s zijn geïndiceerde programma’s met als doel het risico op depressie te verkleinen en depressieve symptomen te verminderen. Aangezien er is gebleken dat het meemaken van misbruik in de jeugd het risico op depressie op latere leeftijd verhoogt, is het interessant om te onderzoeken of voor deze groep personen depressie voorkomen kan worden door deelname aan een depressie preventieprogramma. Depressie is en blijft een actueel probleem. Miljoenen mensen over de hele wereld lijden aan deze ziekte. De gevolgen van depressie beperken zich niet tot één 16
domein, maar hebben invloed op vele verschillende domeinen. Onderzoek naar depressie is dus erg belangrijk. Zolang er veel onderzoek wordt gedaan naar depressie en de factoren die het mogelijk initiëren, komen we hopelijk steeds meer te weten over hoe deze mentale stoornis in elkaar zit en hoe we de mensen die aan deze stoornis lijden het beste kunnen helpen.
Literatuurlijst
17
American Psychiatric Association (2002). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text revision). Washington DC: Author. Beck, A.T. (1987). Cognitive models of depression. Journal of Cognitive Psychotherapy, 1, 5-37. Bonomi, A.E., Cannon, E.A., Anderson, M.L., Rivara, F.P., & Thompson, R.S. (2008). Association between self-reported health and physical and/or sexual abuse experienced before age 18. Child Abuse & Neglect, 7, 693-701. Briere, J. & Elliot, D.M. (2003). Prevalence and psychological sequelae of selfreported childhood physical and sexual abuse in a general population sample of men and women. Child Abuse & Neglect, 27, 1205-1222. Brown, J., Cohen, P., Johnson, J.G., & Smailes, E. (1999). Childhood abuse and neglect: specificity of effects on adolescent and young adult depression and suicidality. Journal of the American Acadamy of Child & Adolescent Psychiatry, 38, 1490-1496. Carlin, A.S., Kemper, K., Ward, N.G., Sowell, H., Gustafson, B., & Stevens, N. (1994). The effect of differences in objective and subjective definitions of childhood physical abuse on estimates of it’s incidence and relationship to psychopathology. Child Abuse & Neglect, 18, 393-399. Fergusson, D.M., Horwood, L.J., & Lynskey, M.T. (1996). Childhood sexual abuse and psychiatric disorder in young adulthood: II. Psychiatric outcomes of childhood sexual abuse. Journal of the American Acadamy of Child & Adolescent Psychiatry, 35, 1365-1374. Flisher, A.J., Kramer, R.A., Hoven, C.W., Greenwald, S., Alegria, M., Bird. H.R., Canino, G., Connell, R., & Moore, R.E. (1997). Psychosocial characteristics of physically abused children and adolescents. Journal of the American Acadamy of Child & Adolescent Psychiatry, 36, 123-131. Gotlib, I.H. & Hammen, C.L. (2009). Handbook of Depression (2nd ed.). New York: The Guilford Press. van Harmelen, A-L., de Jong, P.J,., Glashouwer, K.A., Spinhoven, P., Penninx, B.W.J.H., Elzinga, B.M. (2010). Child abuse and negative explicit and automatic self-associations: the cognitive scars of emotional maltreatment. Behaviour Research and Therapy, 48, 486-494. Hill, J., Pickles, A., Burnside, E., Byatt, M., Rollinson, L., Davis, R., & Harvey, K.
18
(2001). Child sexual abuse, poor parental care and adult depression: evidence for different mechanisms. The British Journal of Psychiatry, 179, 104-109. Hovens, J.G.F.M., Wiersma, J.E., Giltay, E.J., van Oppen, P., Spinhoven, P., Penninx, B.W.J.H., & Zitman, F.G. (2010). Childhood life events and childhood trauma in adult patients with depressive, anxiety and comorbid disorders vs. controls. Acta Psychiatrica Scandinavica, 122, 66-74. Kendler, K.S., Bulik, C.M., Silberg, J., Hettema, J.M., Myers, J., Prescott, C.A. (2000). Childhood sexual abuse and adult psychiatric and substance use disorders in women. Archives of General Psychiatry, 57, 953-959. Kendler, K.S., Kuhn, J.W., & Prescott, C.A. (2004). Childhood sexual abuse, stressful life events and risk for major depression in women. Psychological Medicine, 34, 1475-1482. Lampe, A. (2002). Prevalence of sexual and physical abuse and emotional neglect of children in Europe. Zeitschrift für Psychosomatische Medizin und Psychotherapie, 48, 370-380. Levitan, R.D., Parikh, S.V., Lesage, A.D., Hegadoren, K.M., Adams, M., Kennedy, S.H., & Goering, P.N. (1998). Major depression in individuals with a history of childhood physical or sexual abuse: relationship to neurovegetative features, mania, and gender. American Journal of Psychiatry, 155,1746-1752. MacMillan, H.L., Fleming, J.E., Streiner, D.L., Lin, E., Boyle, M.H., Jamieson, E., Duku, E.K., Walsh, C.A., Wong, M.Y.Y., & Beardslee, W.R. (2001). Childhood abuse and lifetime psychopathology in a community sample. American Journal of Psychiatry, 158, 1878-1883. Molnar, B.E., Buka, S.L., & Kessler, R.C. (2001). Child sexual abuse and subsequent psychopathology: results from the national comorbidity survey. American Journal of Public Health, 91, 753-760. Nelson, E.C., Heath, A.C., Madden, P.A.F., Cooper, L., Dinwiddie, S.H., Bucholz, K.K., Glowinski, A., McLaughlin, T., Dunne, M.P., Statham, D.J., & Martin, N.G. (2002). Association between self-reported childhood sexual abuse and adverse psychosocial outcomes. Archives of General Psychiatry, 59, 139-145. Spataro, J., Mullen, P.E., Burgess, P.M., Wells, D.L., &Moss, S.A. (2004). Impact of child sexual abuse on mental health. Prospective study in males and females. The British Journal of Psychiatry, 184, 416-421. Vogeltanz, N.D., Wilsnack, S.C., Harris, T.R., Wilsnack, R.W., Wonderlich, S.A., & 19
Kristjanson, A.F. (1999). Prevalence and risk factors for childhood sexual abuse in women: national survey findings. Child Abuse & Neglect, 23, 579592. Weiss, E.L., Longhurst, J.G., & Mazure, C.M. (1999). Childhood sexual abuse as a risk factor for depression in women: psychosocial and neurobiological correlates. American Journal of Psychiatry, 156, 816-828. Widom, C.S., DuMont, K., & Czaja, S.J. (2007). A prospective investigation of major depressive disorder and comorbidity in abused and neglected children grown up. Archives of General Psychiatry, 64, 49-56. Widom, C. S. & Shepard, R. L. (1996). Accuracy of adult recollection of childhood victimization: Part I. Childhood physical abuse. Psychological Assessment, 8, 412-421. Williams, L. M. (1994). Recall of childhood trauma: a prospective study of women's memories of child sexual abuse. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 62, 1167-1176. Wyatt, G.E. (1985). The sexual abuse of african american and white american women in childhood. Childhood Abuse & Neglect, 9, 507-519.
20
Onderzoeksvoorstel aangepast Lotte van Gerven 28-06-2011 Titel De werkzaamheid van depressie preventieprogramma’s voor adolescenten met een geschiedenis van seksueel misbruik
Korte samenvatting In deze studie wordt de werkzaamheid van een depressie preventieprogramma voor adolescenten met een geschiedenis van seksueel misbruik onderzocht. Aan het onderzoek nemen 500 misbruikte adolescenten deel. De 500 deelnemers worden random toegewezen aan ofwel de experimentele conditie, ofwel aan de controle conditie. De experimentele conditie neemt acht weken deel aan het ‘Head Up’ programma, een depressie preventieprogramma voor jongeren van 13-17 jaar. De deelnemers in de controleconditie komen op de wachtlijst voor dit programma. Depressieve symptomen worden zowel voor het programma, na afloop van het programma en na zes, twaalf en achttien maanden follow-up gemeten. Wanneer uit de resultaten blijkt dat de depressieve symptomen significant zijn afgenomen in de experimentele conditie ten opzichte van de controle conditie, is er ondersteuning voor de hypothese dat een depressie preventieprogramma werkzaam is bij het verminderen van de kans op een depressie bij adolescenten met een geschiedenis van misbruik.
Afleiden van de onderzoeksvraagstelling Life stressors worden al lange tijd gezien als risicofactoren voor het ontwikkelen van een depressie. Een erg ingrijpende life stressor is het meemaken van seksueel misbruik in de jeugd. Seksueel misbruik komt veel voor. Uit een grootschalig onderzoek in elf landen naar het voorkomen van seksueel en fysiek misbruik bleek dat de prevalentie van seksueel misbruik 6-36% is voor meisjes onder de zestien jaar en 1-15% is voor jongens onder de zestien jaar (Lampe, 2002). Uit het voorgaande literatuuroverzicht is reeds gebleken dat seksueel misbruik in jeugd samenhangt met het ontwikkelen van een depressie op latere leeftijd. Sinds 1980 is er een toename geweest in de ontwikkeling en toepassing van selectieve en geïndiceerde programma’s met als doel het risico op depressie te verkleinen en depressieve symptomen te verminderen. (Mrazek & Haggerty, 1994,
21
aangehaald in Llopis, Hosman, Hosman, Jenkins & Anderson, 2003). Dit soort programma’s worden ook wel depressie preventieprogramma’s genoemd. Uit eerder onderzoek bleek dat preventieprogramma’s voor depressie bestaande symptomen deden verminderen en symptomen in de toekomst deden voorkomen. (Cardemil, Reivich, & Seligman, 2002; Munoz et al., 1995; Vega & Murphy, 1990, aangehaald in Cardemil, Kim, Pinedo & Miller, 2005). Depressie preventieprogramma’s blijken dus al effectief te zijn in het voorkomen van depressie, maar of depressie preventieprogramma’s ook effectief zijn in het voorkomen van depressie bij personen met een verleden van seksueel misbruik is nog niet onderzocht. In deze studie zal er daarom in worden gegaan op de vraag of depressie preventieprogramma’s effectief zijn in het voorkomen van depressie bij personen met een verleden van seksueel misbruik. Dit zal gebeuren door de 500 deelnemers aan het onderzoek random toe te wijzen aan ofwel de experimentele conditie, ofwel de controleconditie. De deelnemers in de experimentele conditie nemen deel aan ‘Head Up’, een acht weken durend preventieprogramma voor depressie. Deelnemers in de controleconditie komen op de wachtlijst voor deelname aan dit programma. Depressieve symptomen worden gemeten met de BDI-II. De meting van depressieve symptomen zal bij het begin van het onderzoek, na acht weken en na zes, twaalf en achttien maanden follow-up plaatsvinden. Er wordt een interactie effect van tijd x conditie verwacht. Op de voormeting verschilt de experimentele conditie niet van de controle conditie op de BDI-II, maar bij de nameting en de follow-up verschilt de experimentele conditie significant van de controle conditie op de BDI-II.
Onderzoeksmethode Proefpersonen Aan het onderzoek zullen 500 proefpersonen in de leeftijdcategorie 13-17 jaar deelnemen waarbij sprake is van seksueel misbruik in de jeugd. Deelnemers zullen worden geworven via verschillende middelbare scholen verspreid door NoordHolland. De groep deelnemers waarbij sprake was van misbruik zal random worden verdeeld over twee condities. De ene conditie zal meedoen aan het depressie preventieprogramma, de andere conditie komt op de wachtlijst te staan voor het depressie preventieprogramma. Aan de moeders en de adolescenten zal verteld 22
worden dat dit een studie is naar de werkzaamheid van depressiepreventieprogramma’s, er zal niet worden verteld dat de rol van seksueel misbruik in de jeugd onderzocht wordt bij depressie, aangezien dit mogelijk tot uitval zou kunnen leiden. Materialen Alle adolescenten zullen door een arts fysiek worden onderzocht op sporen van seksueel misbruik, aangezien uit eerder onderzoek is gebleken dat retrospectieve recall van misbruik in veel gevallen onderhevig is aan bias. (Widom & Shepard, 1996; Williams, 1994). Tevens zal aan alle adolescenten gevraagd worden een vragenlijst in te vullen om de aanwezigheid van seksueel misbruik vast te stellen. Hiervoor zal de Child Maltreatment History Self-Report gebruikt worden. Ouders zal verteld worden dat het lichamelijk onderzoek deel is van de standaardprocedure om de gezondheid van het kind vast te stellen. Depressieve symptomen zullen gemeten worden met de Beck Depression Inventory- II (BDI-II). Dit zal gebeuren vooraf en na afloop van het depressie preventieprogramma voor de experimentele conditie en na 0 en 8 weken voor de controle conditie. Bij beide condities wordt na zes, twaalf en achttien maanden nogmaals de BDI-II afgenomen, als follow-up. De BDI-II is een self-report vragenlijst die bestaat uit 21 items om de ernst van de depressie te meten. Items kunnen worden gescoord van 0-3, waarbij een hogere score een teken van meer depressieve symptomen is. Bij een totale score van 0-13 is er sprake van een minimale depressie, bij een score van 14-19 is er sprake van een milde depressie, bij een score van 20-28 is er sprake van een middelmatige depressie en bij een score van 29-63 is er sprake van een ernstige depressie. Procedure Deelnemers zullen geworven worden op middelbare scholen in Noord-Holland. Alle middelbare scholen in Noord-Holland zullen schriftelijk benaderd worden met de vraag of ze mee willen werken aan een onderzoek naar het voorkomen van depressie bij jongeren met een verleden van seksueel misbruik. Als de school aangeeft mee te willen werken, zal klassikaal bij de kinderen op die school een vragenlijst afgenomen worden om de aanwezigheid van seksueel misbruik vast te stellen. Alleen de vragenlijsten van de kinderen tussen de 13-17 jaar zullen meegenomen worden, aangezien dit de geïndiceerde leeftijdscategorie is voor deelname aan het ‘Head Up’ programma. Ouders van kinderen waarbij sprake is van seksueel misbruik zullen 23
benaderd worden met de vraag of ze toestemming geven dat hun kind deelneemt aan een onderzoek naar het vroegtijdig voorkomen van depressie; er zal aan de ouders geen informatie worden verstrekt over het werkelijke doel van het onderzoek (namelijk de werkzaamheid van depressie preventie programma’s voor adolescenten met een geschiedenis van seksueel misbruik). Kinderen waarvan de ouders akkoord gaan met het onderzoek zullen worden uitgenodigd naar de UvA te komen. Hier zal middels een fysiek onderzoek door een arts worden vastgesteld bij welke deelnemers sprake is/is geweest van seksueel misbruik. Met deze groep wordt het onderzoek vervolgd. De groep deelnemers waarbij sprake was van seksueel misbruik (gericht wordt op 500 deelnemers) zal random worden verdeeld over twee condities. De ene conditie zal meedoen aan het depressie preventieprogramma, de andere conditie komt op de wachtlijst te staan voor het depressie preventieprogramma. De deelnemers in de experimentele conditie zullen gedurende acht weken het ‘Head Up’ programma volgen van het Trimbos instituut. ‘Head up’ is een gestructureerde, cognitiefgedragstherapeutische cursus in groepsverband voor jongeren van 13-17 jaar met het doel depressieve klachten bij jongeren te verhelpen en verminderen en daarmee depressie te voorkomen. De deelnemers in de controle conditie zal worden verteld dat ze op de wachtlijst staan voor het ‘Head Up’ programma en deze deelnemers zullen na 18 maanden alsnog de cursus volgen. Vooraf aan de cursus en na afloop van de cursus zal in beide condities de BDI-II afgenomen worden. Ook zal de BDI-II zes, twaalf en achttien maanden na afloop van de cursus afgenomen worden. Data analyse Er zal gekeken worden of de scores die de artsen de deelnemers op de ‘misbruik-schaal’ gaven naar aanleiding van het verrichte lichamelijke onderzoek verschillen van de scores die de deelnemers kregen op basis van hun antwoorden op de vragenlijst over misbruik. Dit zal getoetst worden met een t-toets. Als blijkt dat de t-toets significant is, kan er geconcludeerd worden dat er een verschil is tussen het aantonen van misbruik via fysiek onderzoek en het aantonen van misbruik via een vragenlijst. Om te kijken of de randomisatie gelukt is zullen de voormetingen van de BDIII van beide condities met elkaar vergeleken worden. Dit zal getoetst worden met een t-toets. Je wilt namelijk niet dat beide condities vooraf verschillen op de BDI-II, dit duidt namelijk op een verschil in de mate van depressieve symptomen op de voormeting en dit kan de resultaten beïnvloeden. 24
Vervolgens zal het interactie effect tussen tijd x conditie getoetst worden met een mixed-ANOVA met conditie als tussenproefpersoonsvariabele, en tijd als binnenproefpersoonsvariabele. Interpretatie van mogelijke resultaten Verwacht wordt dat de experimentele conditie en de controle conditie niet van elkaar verschillen op de scores van de BDI-II bij de voormeting, maar dat bij de nameting en follow-up metingen, de experimentele conditie en de controle conditie significant van elkaar verschillen op de scores van de BDI-II; namelijk dat de experimentele conditie significant lager scoort dan de controleconditie op de nameting van de BDI-II. Dit zou steun geven voor de hypothese dat een depressie preventieprogramma werkzaam is in het voorkomen van een depressie bij jongeren met een verleden van seksueel misbruik. Als de twee condities niet significant van elkaar verschillen op de nameting op de BDI-II kan er gesteld worden dat deelnemers die het depressie preventieprogramma hebben gevolgd niet minder depressieve klachten hebben na afloop van het programma dan deelnemers die niet het depressie preventieprogramma hebben gevolgd.
Literatuurlijst Cardemil, E.V., Kim, S., Pinedo, T.M. & Miller, I.W. (2005). Developing a cultural appropiate depression prevention program: the family coping skills program. Cultural Diversity and Ethnic Minority Psychology, 11, 99-112. Lampe, A. (2002). Prevalence of sexual and physical abuse and emotional neglect of children in Europe. Zeitschrift für Psychosomatische Medizin und Psychotherapie, 48, 370-380. Llopis, E.J., Hosman, C., Jenkins, R & Anderson, P. (2003). Predictors of efficacy in depression prevention programmes. British Journal of Psychiatry, 183, 384397.
25