De samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten: een systematische review Eindscriptie Bachelor opleiding Klinische Gezondheidspsychologie Departement Psychologie en Gezondheid, Klinische Gezondheidspsychologie, Universiteit van Tilburg
Auteur: Roxanne van Hemmen ANR: 729403
Begeleider: Corinne Stoop Datum: 11 juni 2013 Aantal woorden samenvatting: 230 Aantal woorden exclusief bijlagen: 6433 Aantal woorden inclusief bijlagen: 9846
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN Abstract This literature review identifies the dependency between depression and self-care of diabetes patients. Several electronical search engines are used to select articles. This resulted in 23 articles that comply with the following criteria: adult men and/or women with diabetes type 1 or 2 and symptoms of depression. These articles are compared to provide an answer to the main question. To examine the dependency over time there is looked at the dependency at one moment in time between these factors with the help of cross-sectional and quasi-experimental studies, to see in which way these factors are related to each other. This literature review shows the existence of a dependency at one moment in time between depression and self-care of diabetes patients. This is the case for all aspects of self-care except for glycemic control. Glycemic control is related with depression in people which have insulin injections, as these are diabetes type 1 patients. Studies on the dependency over time, longitudinal and cohort studies show that an increase of depression results in an impairment of self-care. In addition, these studies show that a decrease of depression does not necessary lead to an improvement of self-care. Although, literature can be found on interventions that decrease the symptoms of a depression and improve the quality of self-care, no clear answer exists. Future research could be used to develop interventions that decrease depression and improve self-care. Samenvatting Dit literatuuronderzoek heeft de samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten onderzocht. Er is gezocht in elektronische zoekmachines en in totaal zijn 23 artikelen geselecteerd die voldoen aan de criteria: volwassen mannen en/of vrouwen met diabetes type 1 of 2 en depressieve klachten. Deze artikelen zijn met elkaar vergeleken om een antwoord te geven op de hoofdvraag. Om de samenhang over tijd te kunnen onderzoeken moest eerst gekeken worden naar de samenhang op één moment. Dit werd gedaan door middel van crosssectionele en quasi-experimentele studies omdat dan gezien kan worden hoe deze factoren zich tot elkaar verhouden. Deze literatuurstudie laat zien dat de samenhang op één moment tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten duidelijk aanwezig is. Dit geldt voor alle aspecten van zelfzorg behalve bloedglucoseregulatie. Bloedglucoseregulatie is voornamelijk gerelateerd aan depressie bij mensen die insuline spuiten, ofwel type 1 diabetespatiënten. De gevonden studies over samenhang over tijd tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten, longitudinale en cohort studies, laten zien dat als een depressie erger wordt, de zelfzorg ook slechter wordt. Daarnaast laten deze resultaten zien dat als depressie beter wordt, de zelfzorg 1
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN niet beter wordt. Er zijn een aantal onderzoeken gedaan naar interventies die ervoor zorgen dat depressieve symptomen verminderen en dat de zelfzorg beter wordt, maar er is nog geen eenduidig antwoord gevonden. Vervolgonderzoek moet zich richten op een interventie die ervoor zorgt dat depressie vermindert en zelfzorg verbetert. Keywords: diabetes, depression, self-care, self-management, adherence, compliance, review
2
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN Inhoudsopgave 1. Inleiding................................................................................................................................. 4 2. Methode ................................................................................................................................. 7 2.1 Selectie literatuur ...................................................................................................... 7 2.2 Inclusie criteria ......................................................................................................... 7 2.3 Kwaliteitsbeoordeling............................................................................................... 8 3. Resultaten .............................................................................................................................. 9 3.1 Collectie van de gebruikte studies ............................................................................ 9 3.2 Diabetes, depressie en zelfzorg ................................................................................ 9 3.3 De samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten op één moment 10 3.4 De samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten over tijd .......... 13 4. Discussie .............................................................................................................................. 18 4.1 De samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten ......................... 18 4.2 Limitaties en aanbevelingen voor verder onderzoek .............................................. 19 5. Referenties ........................................................................................................................... 21 6. Bijlagen ................................................................................................................................ 25
3
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN 1. Inleiding Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen diabetes en depressie. Door Baan & Van Meeteren-Schram (2007) is aangetoond dat de kans op een depressie voor diabetespatiënten twee keer zo hoog is dan in de algemene bevolking; 1 op de 6 mensen met diabetes heeft last van een depressie. Diabetes mellitus is een chronische stofwisselingsziekte waarbij, als gevolg van een tekort aan insuline, een te hoog glucosegehalte in het bloed ontstaat (American Diabetes Association, 2012). Diabetes is een van de meest voorkomende ziekten in Nederland, in 2011 hadden ongeveer 1.000.000 mensen in Nederland diabetes. Van die miljoen mensen weten ongeveer 250.000 mensen niet dat ze het hebben, je kunt er namelijk jaren ongemerkt mee rondlopen (RIVM, 2013). Het aantal diabetespatiënten kan in 2025 verdubbeld zijn. Oorzaken hiervan zijn onder andere vergrijzing (Poortvliet, Schrijvers, & Baan, 2007; de Bruin, 1994) en overgewicht (Fujimoto et al., 2007; Ohlson et al., 1985; Vazquez, Duval, Jacobs, & Silventoinen, 2007). Door deze stijging ontstaat er een maatschappelijk probleem dat steeds groter wordt (Baan et al. 2009). Een te hoge bloedsuikerspiegel heeft een scala aan gevolgen, onder andere vaak naar het toilet moeten, veel eten en drinken, duizeligheid, moeheid en vermageren. Op lange termijn kan diabetes ergere gevolgen hebben, zoals oogaandoeningen, hart- en vaatziekten, nierproblemen, diabetesvoet en zenuwschade (Baan & Van MeeterenSchram, 2007). Diabetes bestaat uit twee typen: type 1 komt vooral voor bij jongere mensen en is een insuline afhankelijke vorm, type 2 komt vooral voor bij oudere mensen en is een insuline onafhankelijke vorm. Bij type 1 heeft het bloed een te hoog glucosegehalte doordat de alvleesklier veel te weinig insuline produceert. Bij type 2 zijn er twee mogelijkheden, of te weinig insuline, of resistentie; er wordt wel voldoende insuline geproduceerd maar deze wordt niet optimaal benut. Type 2 is vaker voorkomend dan type 1, 9 op de 10 mensen met diabetes hebben type 2 (de Bruin, 1994). Een depressie komt bij diabetespatiënten in verhouding vaak voor. Volgens de DSMIV-TR (2000) wordt een depressieve episode gekenmerkt door het minstens twee weken voorkomen van vermindering van interesse of plezier, of het hebben van een depressieve stemming. Minstens vijf van de volgende symptomen moeten hierbij aanwezig zijn: een depressieve stemming, gewichtsverlies of gewichtstoename zonder het volgen van een dieet, minder interesse of plezier hebben in (bijna) alle activiteiten, insomnia of hypersomnia, last hebben van vermoeidheid of verminderde energie, psychomotorische agitatie of remming, 4
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN waardeloos voelen of onterechte schuldgevoelens ervaren, verminderde concentratie of vermogen tot nadenken, denken aan de dood, suïcidegedachten met of zonder specifiek plan of een suïcidepoging. Deze symptomen kunnen niet beter toegeschreven worden aan een stemmingsstoornis door een somatische aandoening of een stemmingsstoornis door een middel of rouwreactie. Ook kunnen de symptomen niet beter toegeschreven worden aan een psychotische stoornis (DSM-IV-TR, 2000). De behandeling van diabetes bestaat voor het grootste deel uit zelfzorg. Zelfzorg is een combinatie van medicatie, bewegen en dieet en verschilt per type. Type 1 patiënten moeten een aantal keer per dag insuline in hun bloed spuiten zodat het tekort aan het hormoon weer bijgevuld wordt. Het toedienen van de insuline wordt door de patiënt zelf gedaan, meestal door middel van een insulinepen. Type 2 patiënten hoeven meestal geen insuline te spuiten, maar moeten wel erg letten op voldoende beweging en een goed eetpatroon. Ze moeten zich dus houden aan de dieetadviezen. Bij type 2 diabetes is het vaak mogelijk om door middel van leefstijlveranderingen de ziekte te behandelen. Het kan zijn dat dit nog niet goed werkt en dan moeten ze bloedglucose verlagende middelen slikken waardoor er minder resistentie optreedt. De bloedglucose verlagende middelen halen het insulinegehalte in het bloed omhoog en maken het weefsel gevoeliger voor insuline, als dit nog niet werkt kunnen type 2 diabetespatiënten ook insuline spuiten (de Bruin, 1994). Mensen met diabetes moeten dus zelf goed hun bloedglucosespiegels volgen en gebruik maken van factoren die deze beïnvloeden, zoals lichamelijke inspanning, voeding en medicatie. Veel studies maken gebruik van bloedglucoseregulatie als uitkomstmaat voor het meten van zelfzorg. Om bloedglucoseregulatie te meten wordt af en toe gebruik gemaakt van de bloedglucosespiegel. Deze is echter niet altijd stabiel. De waardes schommelen met meer stress en ook voor en na het eten verschillen de waardes. Daarom wordt er vaak gebruik gemaakt van versuikerd hemoglobine (HbA1c). Die volgen de glucosespiegel in het bloed voor langere tijd, zodat er minder sprake is van schommelingen. Het gebruik van bloedglucoseregulatie als uitkomstmaat voor zelfzorg is dus een indirecte maat en hier zitten zowel voor- als nadelen aan. Het voordeel van het gebruik van bloedglucoseregulatie als maat voor zelfzorg is dat er een getal aan zelfzorg gegeven kan worden, zo kan er ook vergeleken worden. Het nadeel van het gebruik van bloedglucoseregulatie is dat deze waardes niet altijd stabiel zijn (Baan & Van MeeterenSchram, 2007). Samenvattend wordt er in deze thesis onder zelfzorg verstaan: het volgen van dieetadviezen, voldoende beweging, therapietrouw (het innemen van de bloedglucose verlagende middelen) en het spuiten van insuline. 5
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN Een depressie kan nadelige gevolgen hebben voor het proces van diabetes (Goldney, Phillips, Fisher, & Wilson, 2004). Volgens Baan & Van Meeteren-Schram (2007) is depressie gerelateerd aan slechtere bloedglucoseregulatie, een verhoogd risico op diabetes gerelateerde complicaties en overlijden, verminderde zelfzorg, een verhoogd zorggebruik en een lagere kwaliteit van leven. Mensen met een depressie zorgen minder goed voor zichzelf en bij de behandeling van diabetes is dat juist belangrijk, 95% van de behandeling van diabetes komt neer op de patiënt zelf. Het idee bestaat dat een depressie deze zelfzorg aanzienlijk kan beïnvloeden (Baan & Van Meeteren-Schram, 2007). In grote lijnen zijn de onderzoekers het met elkaar eens dat er een relatie bestaat tussen diabetes, depressie en zelfzorg, maar de onderzoeksresultaten verschillen over de sterkte van deze relatie. In de meta-analyse van Gonzales et al. (2008), wordt de verschenen literatuur tot 2008 over deze relatie beschreven. In deze meta-analyse wordt echter niet de samenhang tussen depressie en zelfzorg over de tijd beschreven. Als de depressie erger wordt, wordt de zelfzorg dan ook slechter? En als de depressie vermindert, wordt de zelfzorg dan ook beter? Dat zal in dit literatuuronderzoek worden beschreven. Er zal een overzicht ontstaan van de tot nu toe verschenen literatuur over dit onderwerp en de literatuur zal met elkaar worden vergeleken zodat er een antwoord gegeven kan worden op de hoofdvraag: Wat is de samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten? Er wordt ingegaan op het verband tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten, met de hypothese dat als depressie zorgt voor een verminderde zelfzorg dat als depressie verandert, de zelfzorg ook zal veranderen. Als depressie erger wordt, wordt verwacht dat de zelfzorg vermindert en vice versa (Figuur 1).
6
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN 2. Methode 2.1 Selectie literatuur De literatuur wordt gezocht met de elektronische zoekmachines PubMed en PsycINFO. Als de volledige tekst van de artikelen niet te vinden is via PubMed of PsycINFO wordt Googlescholar geraadpleegd. Om de samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten te onderzoeken is de volgende zoekstrategie opgesteld: ((diabetes) AND (depr*) AND (self-care OR selfmanagement OR adherence OR compliance)). Deze zoekstrategie is bij alle twee de zoekmachines in deze hoedanigheid gebruikt. De zoekmachine Pubmed gebruikt naast de ingevoerde woorden ook synoniemen, zodat er zoveel mogelijk artikelen gevonden worden die met het onderwerp te maken hebben. Het programma EndNote is gebruikt om duplicaten te verwijderen en om een totaaloverzicht te krijgen van de studies gevonden door middel van de zoekstrategie. De gevonden resultaten in de zoekmachines worden handmatig doorzocht op relevantie. De gebruikte artikelen zijn gekozen op de volgende manier: in eerste instantie wordt gekeken naar de titels van de artikelen, daarna naar de abstracts en daarna naar de gehele tekst van het artikel. Artikelen die na het lezen van de gehele tekst voldoen aan de inclusie criteria worden uitgekozen. Relevante referenties die in de gevonden artikelen staan, kunnen ook worden gebruikt voor dit literatuuronderzoek. 2.2 Inclusie criteria De artikelen worden gekozen door middel van een aantal inclusie criteria. De participanten uit de artikelen moeten aan de volgende criteria voldoen: het moeten volwassen mannen en/of vrouwen zijn met de diagnose diabetes type 1 of type 2. Daarnaast moeten deze participanten depressieve klachten ervaren. De artikelen moeten gericht zijn op de zelfzorg van de diabetespatiënten met depressieve klachten. Ook wordt gekeken of de gevonden artikelen van goede kwaliteit zijn. Er worden verschillende type studies meegenomen voor dit literatuuronderzoek. De focus ligt op de longitudinale en cohort studies, omdat deze het verloop van diabetes over de tijd laten zien, zodat de samenhang het best zichtbaar wordt. Ook worden er cross-sectionele studies en quasi-experimentele studies meegenomen, omdat deze de samenhang op één moment tussen diabetes, depressie en zelfzorg laten zien.
7
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN
2.3 Kwaliteitsbeoordeling De kwaliteit van de studies wordt beoordeeld op basis van twee criteria: drop outs en meting zelfzorg. Drop outs zijn patiënten die uitvallen of die zelf voortijdig het onderzoek beëindigen. Het is belangrijk om naar drop outs te kijken, omdat dit een selectieve groep kan zijn. Zo zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat de depressieve diabetespatiënten sneller stoppen met het onderzoek. Als er teveel drop outs zijn dan kan dit een vertekend beeld geven. Als studies een drop out hebben van <20% worden ze beoordeeld als positief (+) en als ze een drop out hebben van >20% als negatief (-). Als er in het artikel niets geschreven staat over drop outs krijgt het artikel een ‘?’ toebedeeld. Zoals in de inleiding beschreven zijn er verschillende manieren om zelfzorg te meten. Vaak wordt er gebruik gemaakt van bloedglucoseregulatie als uitkomstmaat voor het meten van zelfzorg. Als de bloedglucoseregulatie wordt gemeten door middel van de bloedglucosespiegel dan kan dit een vertekend beeld geven, omdat deze niet altijd stabiel is. Het gebruik van bloedglucosespiegel wordt dan ook beoordeeld als negatief (-). Het is beter als de studies gebruik maken van versuikerd hemoglobine (HbA1c) om de bloedglucoseregulatie te meten, omdat deze de bloedglucosespiegel voor langere tijd meten waardoor het een stabielere maat is. Het gebruik van versuikerd hemoglobine wordt dan ook beoordeeld als positief (+). Wordt er in het artikel niets gezegd over bloedglucosespiegel of hemoglobinewaarde dan krijgt het artikel een ‘?’ toebedeeld. De beoordeelpunten zijn weergegeven in Tabel 1.
8
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN 3. Resultaten 3.1 Collectie van de gebruikte studies De beschrijving van het verkrijgen van de gebruikte studies wordt weergegeven door middel van een ‘Flow Chart’ wat te zien is in Figuur 2. De zoekstrategie heeft de volgende hits opgeleverd; Pubmed: 971 en PsycINFO: 380. Uiteindelijk bleven er 23 studies over die voldeden aan de inclusie criteria en die gebruikt werden voor dit literatuuronderzoek. 3.2 Diabetes, depressie en zelfzorg In dit literatuuronderzoek zijn 23 artikelen gevonden die ofwel de samenhang op één moment, ofwel de samenhang over tijd tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten onderzochten. De hoofdkenmerken van deze artikelen zijn te zien in Tabel 2. Van deze studies hebben er 7 volledig voldaan aan de kwaliteitscriteria van drop outs en meting zelfzorg, beschreven in de methode van deze literatuurstudie. 13 studies hebben minstens één onbekende factor en 4 studies hebben minstens één negatieve uitkomst bij de kwaliteitsbeoordeling (Tabel 1). Het doel van deze literatuurstudie is om een antwoord te krijgen op de hoofdvraag: Wat is de samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten? Om de samenhang over tijd tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten te onderzoeken moet er eerst gekeken worden naar de samenhang op één moment tussen deze variabelen. De resultaten zijn daarom opgedeeld in twee delen: De samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten op één moment en de samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten over tijd. In het eerste deel wordt gekeken naar cross-sectionele en quasi-experimentele studies. Door middel van deze studies wordt gekeken naar de mate van depressie en de mate van zelfzorg bij diabetespatiënten op één moment. Zo kan er nagegaan worden of er een significante samenhang op één moment bestaat en hoe deze variabelen zich tot elkaar verhouden. In het tweede deel wordt gekeken naar longitudinale en cohort studies die de samenhang over tijd tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten weergeven. Als de depressie erger wordt, wordt de zelfzorg dan ook slechter? En als de depressie vermindert,
9
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN wordt de zelfzorg dan ook beter? Door middel van longitudinale en cohort studies wordt er gekeken naar dit verband. 3.3 De samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten op één moment De gevonden artikelen bestaan uit 11 cross-sectionele of quasi-experimentele studies. Deze artikelen hebben allemaal de samenhang op één moment tussen diabetes, depressie en zelfzorg onderzocht. Over het algemeen kwamen de onderzoekers tot dezelfde conclusies, maar ze verschillen ook op bepaalde gebieden. Deze overeenkomsten en verschillen worden in deze paragraaf besproken. Zelfzorg is een begrip wat meerdere onderdelen kan bevatten. De studies van Ciechanowski, Katon, & Russo (2000) en Egede, Ellis, & Grunbaugh (2009) zijn uitgegaan van de volgende begrippen: het volgen van de dieetadviezen, het naleven van medicatie inname (therapietrouw), lichamelijke activiteit, roken, oogcontrole en griepprik. In de crosssectionele studie van Ciechanowski et al. (2000) is onderzoek gedaan naar de invloed van depressieve symptomen op zelfzorg, naleving van medicatie inname, functioneren en gezondheidskosten bij diabetespatiënten. 367 Amerikaanse mannen en vrouwen boven de 18 jaar met diabetes type 1 en type 2 deden mee aan het onderzoek. Patiënten werden ingedeeld in drie groepen: minder depressieve patiënten, medium depressieve patiënten en ernstig depressieve patiënten. De medium en ernstig depressieve patiënten hielden zich minder goed aan het dieet dan de minder depressieve groepen. Ook hadden de ernstig depressieve groepen een significant hoger percentage dagen van het niet naleven van medicatie (15% tegen 7%). Egede et al. (2009) hebben een grote cross-sectionele studie uitgevoerd met 16754 participanten. De data werd verzameld uit een eerder afgenomen telefonisch onderzoek, Behavioral Risk Factor Surveillance Survey (BRFSS). In dit telefonisch onderzoek werd gevraagd of en in hoeverre de patiënten zich aan de zelfzorg hielden. Resultaten lieten zien dat patiënten met een depressie significant minder lichamelijke beweging hebben en meer roken. Ook is een depressie geassocieerd met het significant minder naar oogcontroles gaan en het significant minder halen van griepprikken. De resultaten van Ciechanowski et al. (2000) en Egede et al. (2009) komen overeen met de hypothese die is gesteld in de inleiding van deze literatuurstudie aangezien de bovengenoemde begrippen van zelfzorg allen een significant verband laten zien met depressie. Ook in verschillende gemeenschappen en etniciteiten is er samenhang op één moment gevonden tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten. Al-Amer, Sobeh, Zayed, & Al10
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN Domi (2011) hebben de relatie tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten in Jordanië onderzocht en vonden een significante relatie tussen insulinebehandeling en depressie. Depressie werd geassocieerd met het onvoldoende volgen van een dieet, onvoldoende bewegen, minder zelfcontrole van de bloedglucose en minder naleving van medicijnen. Bell et al. (2010) onderzochten het verband tussen depressieve symptomen en zelfzorg bij ouderen met type 2 diabetes in een plattelandse, etnisch diverse gemeenschap. Deze gemeenschap bestond uit Afro-Amerikanen, Amerikaanse Indianen en blanken. Ook in deze gemeenschap werd depressie geassocieerd met minder naleving van dieet, minder bewegen en minder voetcontroles. Egede, & Ellis (2008) onderzochten het verschil in kennis van diabetes, zelfzorg en waargenomen controle in depressieve en niet-depressieve individuen met type 2 diabetes in een arme samenleving. Ook in deze arme samenleving in Amerika hebben type 2 diabetespatiënten met een depressie significant meer problemen met zelfcontrole, minder zelfzorgbekwaamheid en ze zijn minder therapietrouw. Zij vonden echter geen significant verschil bij depressieve en niet-depressieve diabetespatiënten in kennis van diabetes, het begrijpen van zelfzorg en het inzien van de belangrijkheid van zelfzorg. Dit suggereert dat de depressieve patiënten waarschijnlijk wel inzien dat zelfzorg belangrijk is, maar dat er toch een mechanisme is dat er voor zorgt dat de kwaliteit van het zelfzorggedrag afneemt. De studie van Egede & Ellis heeft echter meer dan 20% drop outs en er moet dus rekening gehouden worden met een eventuele bias bij het interpreteren van de resultaten van deze studie. Echter niet alle studies die gevonden zijn in deze literatuurstudie hebben een significante samenhang op één moment gevonden tussen depressie en alle aspecten van zelfzorg bij diabetespatiënten. Park, Hong, Lee, Ha, & Sung (2004) hebben onderzocht of depressieve symptomen gerelateerd zijn aan slechter zelfzorggedrag bij type 2 diabetespatiënten in Korea. De resultaten van deze studie lieten zien dat hogere scores op depressieve symptomen geassocieerd werden met slechter zelfzorggedrag en significant geassocieerd met slechte deelneming aan educatieprogramma’s, zich niet houden aan het dieet en matig met het niet innemen van medicatie. Dit komt overeen met de hypothese die is gesteld in deze literatuurstudie. Daarentegen vonden zij ook een resultaat dat niet overeen kwam met de hypothese: depressieve symptomen zijn niet gerelateerd aan het zelf bijhouden van de bloedglucosewaarden of aan voldoende beweging. Lin et al. (2004) hebben de relatie tussen zelfzorg, naleving van medicatie inname en het gebruik van preventieve services met depressie onderzocht bij volwassen type 2 diabetespatiënten in Amerika. Zij deden een cross-sectionele studie met 4463 depressieve type 2 11
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN diabetespatiënten. De resultaten lieten zien dat een ernstige depressie geassocieerd werd met minder fysieke activiteit, een ongezond dieet en minder naleving van medicatie inname (therapietrouw). De preventieve zorg was echter gelijk voor depressieve en niet depressieve patiënten. Dit betekent dat er volgens dit artikel geen verschil is in depressieve en niet depressieve patiënten wat betreft het thuis testen van de bloedglucose, het uitvoeren van voet controles, de hoeveelheid eiwitten in de urine en schade aan het netvlies. Ciechanowski, Katon, Russo & Hirsch (2003) hebben een onderzoek gedaan naar de impact van depressieve symptomen op zelfzorg, lichamelijk functioneren, symptoomherkenning en bloedglucoseregulatie bij type 1 en type 2 diabetespatiënten. Deze studie liet zien dat depressieve symptomen geassocieerd waren met het meer rapporteren van symptomen, slechter lichamelijk functioneren en minder naleving van beweging en dieet. Dit komt overeen met de hypothese, patiënten met een depressie hebben slechtere zelfzorg. Ciechanowski et al. (2003) vonden echter ook dat bloedglucoseregulatie niet geassocieerd werd met depressieve symptomen. Dit resultaat komt niet overeen met de hypothese. In het quasi-experiment van Surwit, Van Tilburg, Parekh, Lane, & Feinglos (2005) werden diabetespatiënten met een depressie ingedeeld in vijf interventiegroepen: dieet en beweging, orale medicatie, orale medicatie en insuline, één of twee dagelijkse injecties van insuline en meer dan drie dagelijkse injecties. De resultaten lieten zien dat de correlatie tussen depressie en hemoglobinelevels na de interventie laag en niet-significant was in alle groepen, behalve in de groepen die meer dan drie keer per dag insuline injecties kregen. Uit deze studie kan geconcludeerd worden dat depressie alleen bij de patiënten die veel insuline moeten spuiten een effect heeft op de bloedglucoseregulatie. Bij diabetespatiënten die geen of weinig insuline spuiten heeft een depressie geen invloed op de bloedglucoseregulatie. Zuberi et al. (2011) hadden een soortgelijke uitkomst in hun studie. Zij onderzochten het verband tussen depressie met bloedglucoseregulatie en naleving van zelfzorg activiteiten bij volwassenen met type 2 diabetes in Pakistan. Zij concludeerden dat depressie werd geassocieerd met slechtere naleving van zelfzorg activiteiten en slechtere bloedglucoseregulatie. Zij vonden echter ook dat slechte bloedglucoseregulatie significant hoger was bij patiënten die insuline spuiten in combinatie met therapie dan bij patiënten die alleen orale medicatie slikken (86.6% tegen 63.0%). Van Tilburg et al. (2001) onderzochten door middel van een cross-sectionele studie hoe depressieve stemming de bloedglucoseregulatie beïnvloedt. Zij vonden een significante, 12
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN positieve relatie tussen depressie en hemoglobinewaarden bij type 1, maar niet bij type 2 diabetespatiënten. Ook vonden zij dat variaties in depressieve stemming zijn geassocieerd met significante verschillen in bloedglucoseregulatie in type 1, maar niet in type 2 diabetes. 3.4 De samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten over tijd De gevonden artikelen bestaan uit 12 longitudinale of cohort studies. Deze artikelen hebben allemaal de samenhang over tijd tussen diabetes, depressie en zelfzorg bestudeerd. Dit houdt in dat ze hebben gekeken hoe de relatie tussen deze drie variabelen zich manifesteert over tijd. De hypothese, gesteld in de inleiding, is dat als de mate van depressie verandert, de mate van zelfzorg mee verandert. Dus als de depressie erger wordt, dan wordt de zelfzorg slechter en vice versa (Figuur 1). De gevonden artikelen komen over het algemeen tot dezelfde conclusie, er zijn echter ook een aantal verschillen te vinden tussen deze studies. De overeenkomsten en verschillen worden in deze paragraaf besproken. Caughey et al. (2013) hebben door middel van een longitudinale studie onderzocht wat het effect is van het gebruik van antidepressiva op het volhouden van het innemen van nieuwe orale medicatie bij oudere mensen met type 1 en type 2 diabetes uit Australië. In deze studie werden 29710 mensen die nieuwe orale medicijnen voor diabetes gaan gebruiken gevolgd voor acht jaar. Patiënten werden ingedeeld in drie groepen: geen antidepressant, antidepressant en incidenteel antidepressant. Patiënten in de antidepressant groep moesten minstens zes maanden antidepressiva gebruiken voordat ze begonnen aan de nieuwe orale medicijnen. De resultaten lieten zien dat patiënten die (incidenteel) antidepressiva slikten sneller stopten met het slikken van de diabetesmedicijnen. Ook was een depressie gerelateerd aan het niet naleven van medicatievoorschriften. De Groot, Jacobson, Samson, & Welch (1999) hebben onderzocht wat de relatie is tussen bloedglucoseregulatie en zowel korte als langdurige depressie bij type 1 en type 2 diabetespatiënten. Resultaten lieten zien dat er verschillende relaties zijn tussen lange geschiedenis van ernstige depressie en bloedglucoseregulatie in type 1 en type 2 diabetespatiënten. Type 1 patiënten met een lange geschiedenis van ernstige depressie hadden een significant slechtere bloedglucoseregulatie dan patiënten zonder een geschiedenis van depressie en bij type 2 patiënten was dat niet het geval. De conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat een langdurige depressie bij type 1 patiënten zorgt voor slechtere bloedglucoseregulatie en bij type 2 patiënten niet.
13
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN Chiu, Wray, Beverly, & Dominic (2010) hebben onderzocht wat de longitudinale associatie is tussen depressieve symptomen en bloedglucoseregulatie bij volwassenen met type 2 diabetes en hoe dit te verklaren is door gezondheidsgedrag. 998 Amerikanen ouder dan 50 jaar deden mee aan dit onderzoek. Onder gezondheidsgedrag werd verstaan; beweging, gewichtscontrole en niet roken. Na twee en na vijf jaar werd de bloedglucose gemeten. De resultaten lieten zien dat zowel in het begin als na 2 jaar en na 5 jaar participanten met matige en ernstig depressieve symptomen een lagere gezondheidsgedrag index score hebben. Participanten met ernstig depressieve symptomen hadden significant hogere hemoglobinewaardes dan niet depressieve participanten na 5 jaar. Volgens Chiu et al. (2010) verklaart gezondheidsgedrag voor 13% de link tussen depressieve symptomen en bloedglucoseregulatie. Ook laat deze studie zien dat het erger worden van depressieve symptomen gerelateerd is aan slechter gezondheidsgedrag en hogere hemoglobinewaarden bij type 2 diabetespatiënten. Gonzalez et al. (2007) onderzochten onder 879 volwassen type 2 diabetespatiënten wat het verband is tussen depressie en zelfzorggedrag en vonden ongeveer dezelfde resultaten. Resultaten lieten zien dat patiënten met een ernstige depressie zich minder houden aan het dieet, minder bewegen en minder zelf de bloedglucosewaarden meten dan patiënten zonder ernstige depressie. Onafgebroken, ernstige depressieve symptomen zijn gerelateerd aan het niet naleven van het dieet, beweging en medicatie. Toegenomen depressieve klachten hingen samen met een slechter zelfzorggedrag. Dat wil zeggen dat als iemand meer depressieve klachten ervaart, de zelfzorg slechter wordt. Een jaar later hebben Gonzales et al. (2008) een studie gedaan naar het verband tussen depressieve symptomen, zelfzorg en naleving van medicatie bij type 2 diabetespatiënten. 208 werkende mensen deden mee aan dit onderzoek. Depressie en zelfzorg werden aan het begin van het onderzoek gemeten en negen maanden later. De resultaten lieten zien dat patiënten met meer depressieve symptomen aan het begin van de studie een significant lagere naleving van dieet, minder beweging en slechtere voetzorg rapporteerden. Dit was ook het geval in de follow-up na negen maanden. Depressieve symptomen voorspellen het niet naleven van belangrijke aspecten van zelfzorg bij patiënten met type 2 diabetes, ook na controle van de zelfzorg voor het onderzoek. De resultaten van Gonzalez et al. (2007) en Gonzalez et al. (2008) kunnen echter een bias bevatten aangezien beide studies niet voldoen aan de kwaliteitscriteria gesteld in deze literatuurstudie. Ze hebben beiden meer dan 20% drop outs en de bloedglucoseregulatie wordt niet gemeten door middel van hemoglobinewaardes maar door middel van de bloedglucosespiegel. Om de bloedglucosespiegel te meten is gebruik gemaakt van een vingerprik. De resultaten van Chiu et al. (2010), Gonzalez et al. (2007) en Gonzales et al. (2008) komen 14
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN overeen met de hypothese gesteld in de inleiding van dit literatuuronderzoek. Depressieve symptomen bij diabetespatiënten voorspellen slechtere zelfzorg en als een depressie erger wordt, wordt de zelfzorg ook slechter. Deze studies hebben onderzocht wat er gebeurt als depressie erger wordt maar ze zeggen niets over de gevolgen op zelfzorg als depressie afneemt. Deze gevolgen zijn wel onderzocht door Georgiades et al. (2007). Zij hebben door middel van een quasi-experimenteel, longitudinaal onderzoek onderzocht of veranderingen in depressieve symptomen geassocieerd werden met verandering in bloedglucoseregulatie. 90 depressieve type 1 en type 2 diabetespatiënten namen deel aan het onderzoek en resultaten lieten zien dat als depressieve symptomen significant verminderden, hemoglobine en glucoselevels niet significant veranderden. De studie van Georgiades et al. (2007) voldoet echter niet aan het kwaliteitscriterium van de drop outs. Meer dan 20% stopte vroegtijdig met de studie. Dit wil zeggen dat het interpreteren van de resultaten van deze studie samen kan gaan met een bias. Katon et al. (2004) vonden dezelfde resultaten als Georgiades et al. (2007). Zij deden een experimentele longitudinale studie om te onderzoeken of het verhogen van de kwaliteit van zorg voor verbetering zorgt van zowel depressie- als diabetesuitkomsten. 329 type 1 en type 2 diabetespatiënten werden random verdeeld over de pathways case management interventie (n=164) en de controle groep (n=165). Bij de interventiegroep kregen de patiënten educatie en ondersteuning bij het innemen van antidepressie medicatie. Depressieve symptomen werden na 3, 6 en 12 maanden gemeten. De resultaten laten zien dat de interventiegroep verbetering vertoont in het innemen van antidepressie medicatie, dat de depressie afneemt en dat de patiënten meer tevreden zijn met de zorg. De depressie is door middel van de interventies dus verminderd, maar de resultaten laten ook zien dat dit geen effect heeft op de hemoglobinelevels, die blijven namelijk hetzelfde. Een aantal jaren later hebben Katon et al. (2010) een nieuw onderzoek gedaan naar de relatie tussen veranderingen in depressieve symptomen en verandering in zelfzorggedrag bij diabetespatiënten over vijf jaar en kwamen tot dezelfde conclusie. Ze deden een grote longitudinale studie waar 2759 type 1 en type 2 diabetespatiënten aan deelnamen. De patiënten vulden aan het begin van de studie een vragenlijst in via de mail en na vijf jaar werden ze over de telefoon geïnterviewd. De resultaten lieten zien dat patiënten met diabetes en depressieve symptomen na vijf jaar een significant slechtere naleving hadden van dieet en beweging. Na vijf jaar lieten patiënten met een verbetering in depressieve symptomen geen verschil zien wat betreft het houden aan het dieet en ze lieten zelfs een verslechtering zien in naleving van beweging in sommige, maar 15
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN niet in alle metingen. Ook Lin et al. (2006) vonden dezelfde resultaten in hun quasiexperimentele longitudinale studie. Zij onderzochten bij 329 volwassen type 2 diabetespatiënten met een depressie wat het effect is van depressiebehandeling op de zelfzorg. Patiënten werden random toegewezen aan vier groepen: depressiebehandeling door middel van medicatie, depressie-behandeling door middel van de probleem/oplossing benadering, een combinatie van de depressiebehandelingen of de normale behandeling. Zelf gerapporteerde zelfzorg werd gemeten aan het begin van de studie, na 3, na 6 en na 12 maanden. De resultaten lieten zien dat het afnemen van depressie niet gerelateerd was aan verbeterd zelfzorggedrag, namelijk gezonde voeding, dieet of beweging. Ook lieten de resultaten zien dat de interventiegroep in vergelijking met de controlegroep een lagere body mass index heeft en zelfs minder naleving van medicijnen. De studies van Georgiades et al. (2007), Katon et al. (2004), Katon et al. (2010) en Lin et al. (2006) laten grotendeels dezelfde resultaten zien. Als depressie vermindert dan is er geen significant verschil waar te nemen in de zelfzorg. Met andere woorden, het verbeteren van depressie heeft geen effect op het verbeteren van de zelfzorg. Deze resultaten komen niet overeen met de hypothese gesteld in de inleiding van dit literatuuronderzoek want er werd verwacht dat als een depressie beter werd, de zelfzorg ook beter zou worden. Er zijn een aantal onderzoeken gedaan naar het gebruik van cognitieve gedragstherapie (CGT) voor het verminderen van depressie en de uitwerking hiervan op de zelfzorg van diabetespatiënten. Lustman, Griffith, Freedland, Kissel, & Clouse (1998) onderzochten de uitwerking van CGT voor depressie bij mensen met diabetes door middel van een longitudinale, gerandomiseerde, gecontroleerde trial. 41 type 2 diabetespatiënten met een ernstige depressie namen deel aan het onderzoek. Alle participanten volgden een diabetes educatie programma, naast het verminderen van de depressie werd er in deze interventie dus ook aandacht besteed aan de zelfzorg. De patiënten werden verdeeld over twee groepen: 10 weken individuele CGT gericht op het verminderen van depressie of een controlegroep zonder behandeling. Depressieve symptomen en hemoglobinelevels werden gemeten voor, meteen na, en zes maanden na de behandeling. De resultaten lieten zien dat de vermindering van depressie groter was bij de CGT groep dan bij de controle groep. Na de follow-up ervoer 70% van de CGT groep een vermindering van depressie tegenover 33.3% van de controlegroep. Na de follow-up was de zelfzorg in de CGT groep beter dan in de controlegroep. Ook de bloedglucoseregulatie in de CGT groep was na follow-up significant beter dan in de controlegroep. Markowitz, Carper, Gonzalez, Delahanty, & Safren (2012) 16
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN hebben de invloed van individuele CGT op depressie en betere naleving van zelfzorg bij type 1 diabetespatiënten onderzocht. Patiënten ondergingen 12 sessies van CGT gericht op zowel vermindering van depressie als verbetering van de zelfzorg namelijk medicatie, het zelf meten van de bloedglucose en voetzorg. De resultaten lieten zien dat deze interventie zorgt voor een vermindering van depressieve klachten, een verbetering van zelfzorg en een mogelijke verbetering van bloedglucoseregulatie (Cohen’s d, 0.45). De resultaten van de studies van Lustman et al. (1998) en Markowitz et al. (2012) laten zien dat CGT gericht op zowel verbeteren van depressie als zelfzorg helpt voor het verminderen van depressie bij zowel type 1 als type 2 diabetespatiënten. Daarnaast zorgt deze vermindering van depressieve symptomen voor een verbetering van de zelfzorg en bloedglucoseregulatie voor zowel type 1 als type 2 diabetespatiënten. Bogner & de Vries (2010) hebben door middel van een longitudinale interventiestudie onderzocht of het samenvoegen van depressiebehandelingen voor oudere, Afro-Amerikanen met type 2 diabetes zorgt voor een betere medicatie naleving, betere bloedglucoseregulatie en minder depressie. Het onderzoek is uitgevoerd bij 58 oudere, AfroAmerikaanse diabetespatiënten met een depressie. De patiënten werden ingedeeld in twee groepen: een interventiegroep en een controle groep. De belangrijkste componenten uit de interventiegroep waren: (1) een individueel programma om naleving van medicatie en antidepressiva te verhogen, gekeken naar de sociale en culturele context van de patiënt en (2) een integratie van type 2 diabetesbehandeling met depressiebehandeling. De resultaten lieten zien dat de interventiegroep meer naleving heeft van medicatie inname (62.1% ten opzichte van (t.o.v.) 24.1%) en meer naleving van het innemen van antidepressie medicijnen (62.1% t.o.v. 10.3%) dan de controlegroep na zes weken. Ook heeft de interventiegroep lagere hemoglobinewaarden (6.7% t.o.v. 7.9%) en lagere depressieve symptomen dan de controlegroep na 12 weken (Center for Epidemiologic Studies, versie D (CES-D) scores, 9.6 t.o.v. 16.6). Deze resultaten laten zien dat de interventie gebruikt in deze studie, helpt bij het verminderen van depressieve symptomen en het verbeteren van de zelfzorg wat betreft naleving van medicatie, naleving van antidepressie medicatie en lagere hemoglobinewaarden.
17
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN 4. Discussie 4.1 De samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten In dit literatuuronderzoek staat de volgende hoofdvraag centraal: Wat is de samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten? en hier is geprobeerd een antwoord op te krijgen. Om een antwoord te kunnen geven over hoe de samenhang tussen depressie en zelfzorg zich manifesteert over tijd is eerst gekeken naar de samenhang tussen deze variabelen op één moment. De geïncludeerde studies laten zien dat de samenhang op één moment tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten duidelijk aanwezig is en het gevolg daarvan is dat de zelfzorg slechter wordt. Dit geldt voor bijna alle aspecten van zelfzorg maar niet allemaal. Volgens de studies van Surwit et al. (2005) en Zuberi et al. (2011) is de bloedglucoseregulatie namelijk niet gerelateerd aan depressie, alleen bij mensen die (relatief veel) insuline spuiten is de bloedglucoseregulatie gerelateerd aan depressie. De studies van Van Tilburg et al. (2001) en De Groot et al. (1999) laten soortgelijke resultaten zien. Deze studies laten namelijk zien dat bloedglucoseregulatie niet gerelateerd is aan depressie, alleen bij type 1 diabetespatiënten is de bloedglucoseregulatie gerelateerd aan depressie. De studies van Van Tilburg et al. (2001) en De Groot et al. (1999) kunnen gelinkt worden aan de studies van Surwit et al (2005) en Zuberi et al. (2011) omdat patiënten met type 1 diabetes over het algemeen meer insuline spuiten dan patiënten met type 2 diabetes. Uit de studies van Van Tilburg et al (2001) en De Groot et al. (1999) zou dus ook geconcludeerd kunnen worden dat er een significante relatie is tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten. Wat betreft de bloedglucoseregulatie heeft een depressie echter vooral invloed bij diabetespatiënten die insuline moeten spuiten. Volgens Park et al. (2004) is een depressie bij diabetespatiënten niet gerelateerd aan beweging en volgens Lin et al. (2004) niet aan preventieve zorg. Het overgrote deel van de studies laat echter wel een relatie zien tussen depressie en de overige aspecten van zelfzorg bij diabetespatiënten. Nu we weten dat depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten samenhangen op één moment kan er worden gekeken naar de samenhang over tijd tussen deze variabelen. Deze studies laten zien dat als een depressie erger wordt, de zelfzorg ook slechter wordt. Dit komt overeen met de hypothese gesteld in de inleiding van dit literatuuronderzoek. Als de depressie beter wordt, iemand ervaart minder depressieve symptomen, wordt de zelfzorg echter niet beter. Dit komt niet overeen met de hypothese want er werd verwacht dat als depressie beter 18
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN werd, de zelfzorg ook beter zou worden. Katon et al. (2010), is van mening dat er een interventie moet komen die ervoor zorgt dat zowel depressie als zelfzorg beter wordt bij diabetespatiënten. Lin et al. (2006) laten onder andere zien dat de interventiegroep in vergelijking met de controlegroep minder naleving heeft van medicijnen. Dit lijkt tegenstrijdig te zijn, echter zijn het kleine bevindingen. Het gemiddelde van de interventiegroep is 24.0 tegen 28.2 van de controlegroep, het 95% betrouwbaarheidsinterval hierbij is -11.91 - -0.71. Lustman et al. (1998) en Markowitz et al (2012) hebben in hun onderzoek laten zien dat CGT voor het verminderen van depressie met aandacht voor het verbeteren van zelfzorg, helpt voor het verminderen van depressie én het verbeteren van de zelfzorg en bloedglucoseregulatie voor zowel type 1 als type 2 diabetespatiënten. Deze resultaten hebben een groot effect, Cohen’s d voor het verminderen van depressie was namelijk 2.90, voor zelfzorg -0.66 en voor bloedglucoseregulatie 0.45. Bogner & de Vries (2010) laten in hun studie zien dat zowel een individueel programma om naleving van medicatie en antidepressiva te verhogen als een integratie van type 2 diabetesbehandeling met depressiebehandeling er voor zorgt dat zowel depressie als zelfzorg beter wordt bij diabetespatiënten. 4.2 Limitaties en aanbevelingen voor verder onderzoek In deze literatuurstudie is zowel type 1 als type 2 diabetes meegenomen in het onderzoek. Omdat type 1 en type 2 diabetes twee verschillende soorten behandeling en dus zelfzorg hebben wordt er wel rekening gehouden met het verschil tussen deze twee types maar er wordt geen exact onderscheid gemaakt. Toekomstig onderzoek zou hier rekening mee kunnen houden. Er zou bijvoorbeeld een apart onderzoek gedaan kunnen worden naar de samenhang tussen depressie en zelfzorg bij type 1 diabetespatiënten en een apart onderzoek naar deze samenhang bij type 2 diabetespatiënten. De kwaliteitsbeoordeling (Tabel 1) laat zien dat er 13 studies zijn die een onbekende factor hebben op een van de twee kwaliteitsbeoordelingen, dat is 56.5%. Dit betekent dat er veel studies zijn die niet duidelijk hebben gemaakt hoeveel drop outs ze hebben en hoe ze de bloedglucoseregulatie hebben gemeten. Bij het interpreteren van de resultaten moet hier rekening mee gehouden worden. Er kan niet altijd uitgegaan worden van een betrouwbare studie omdat het kan zijn dat er bijvoorbeeld veel depressieve participanten zijn gestopt met de studie of het kan zijn dat de bloedglucoseregulatie gemeten is door middel van de bloedglucosespiegel. Tabel 1 laat de beoordeling van de kwaliteit van de studies in zijn geheel 19
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN zien. Bij de 4 studies die negatief scoorden op een van de twee kwaliteitsbeoordelingen is dit extra benoemd in deze literatuurstudie omdat hier extra aandacht gegeven moet worden aan de interpretatie van de resultaten. Zij hebben daadwerkelijk teveel drop outs of de bloedglucosespiegel als meting voor bloedglucoseregulatie gebruikt. De studies van Surwit et al. (2005), Zuberi et al. (1999), Van Tilburg et al. (2001) en De Groot et al. (1999) lieten zien dat bloedglucoseregulatie vooral gerelateerd is aan depressie bij mensen die insuline spuiten. De correlaties tussen depressie en bloedglucoseregulatie die Surwit et al. (2005) en Van Tilburg et al. (2001) vonden zijn echter zwak, namelijk r = 0.284 en r = 0.44. Om deze relatie beter in kaart te krijgen is additioneel onderzoek nodig dat zich richt op het verschil in de relatie tussen depressie en bloedglucoseregulatie bij diabetespatiënten die wel insuline spuiten en bij diabetespatiënten die geen insuline spuiten. Lustman et al. (1998), Markowitz et al. (2012) en Bogner & de Vries (2010) hebben onderzoek gedaan naar een interventie om zowel de depressie als de zelfzorg te verbeteren bij diabetespatiënten maar er is nog geen eenduidig antwoord gegeven. Zo hebben de studies van Lustman et al. (1998) en Markowitz et al. (2012) erg weinig participanten. Lustman et al. (1998) hebben 41 participanten en Markowitz et al. (2012) maar 9. Om een beter beeld te krijgen over een interventie die helpt bij het verminderen van depressie en het verbeteren van de zelfzorg zal een grotere groep participanten nodig zijn. Volgens recent onderzoek van Caughey et al. (2013) is het belangrijk dat er een additionele service komt die medicijngebruik beter maakt bij depressieve diabetespatiënten. Verder onderzoek is nodig om een interventie te vinden die zowel depressie als zelfzorg verbetert bij diabetespatiënten. Ook moet hierbij rekening gehouden worden met etniciteit en type diabetes. Zo hebben Bogner & de Vries (2010) hun studie uitgevoerd bij oudere Afro-Amerikanen met type 2 diabetes, Lustman et al. (1998) bij Amerikanen met type 1 diabetes en Markowitz et al. (2012) bij Amerikanen met type 2 diabetes. Uit deze literatuurstudie blijkt dat er al veel bekend is over de samenhang tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten. We weten dat als depressie erger wordt dat zelfzorg ook slechter wordt, echter als depressie vermindert wordt de zelfzorg niet beter. Een aantal onderzoeken wijzen uit dat CGT gericht op zowel het verminderen van depressie als het verbeteren van de zelfzorg helpt. Er zaten aan deze onderzoeken echter nog wat tekortkomingen. Toekomstig onderzoek is nodig om te onderzoeken welke interventies helpen bij het verminderen van depressie en het verbeteren van zelfzorg. 20
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN Referenties Al-Amer, R. M., Sobeh, M. M., Zayed, A. A., & Al-Domi, H. A. (2011). Depression among adults with diabetes in Jordan: risk factors and relationship to blood sugar control. Diabetes Complications, 25, 247-252. United States: 2011 Elsevier Inc. American Diabetes Association (2012). Diagnosis and Classification of Diabetes Mellitus, Diabetes Care, 35, 1, S64-S71. doi: 10.2337/dc12-s064. Baan, C. A., & Van Meeteren-Schram, M. T. (2007). Diabetes en depressie, een zorgelijk samenspel. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Baan, C. A., Schoemaker, C. G., Jacobs-van der Bruggen, M. A. M., Hamberg-van Reenen, H. H., Verkleij H., Heus, S., & Melse, J. M. (2009). Diabetes tot 2025, preventie en zorg in samenhang. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Bell, R. A., Andrews, J. S., Arcury, T. A., Snively, B. M., Golden, S. L., & Quandt, S. A. (2010). Depressive symptoms and diabetes self-management among rural older adults. Am J Health Behav, 34, 36-44. Bogner, H. R., & de Vries, H. F. (2010). Integrating type 2 diabetes mellitus and depression treatment among African Americans: a randomized controlled pilot trial. Diabetes Educ, 36, 284-292. Caughey, G. E., Preiss, A. K., Vitry, A. I., Gilbert, A. L., Ryan, P., Shakib, S., et al. (2013). Does antidepressant medication use affect persistence with diabetes medicines? Pharmacoepidemiol Drug Saf. Chiu, C. J., Wray, L. A., Beverly, E. A., & Dominic, O. G. (2010). The role of health behaviors in mediating the relationship between depressive symptoms and glycemic control in type 2 diabetes: a structural equation modeling approach. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol, 45(1), 67-76. Ciechanowski, P. S., Katon, W. J., & Russo, J. E. (2000). Depression and diabetes: impact of depressive symptoms on adherence, function, and costs. Arch Intern Med, 160, 32783285. Ciechanowski, P. S., Katon, W. J., Russo, J. E., & Hirsch, I. B. (2003). The relationship of depressive symptoms to symptom reporting, self-care and glucose control in diabetes Gen Hosp Psychiatry, 25, 246-252. De Bruijn, K. M. (1994). Diabetes Mellitus in Nederland, ontwikkeling in de kennis van de epidemiologie, etiologie en mogelijkheden voor preventie. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne Bilthoven. 21
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN De Groot, M., Jacobson, A. M., Samson, J. A., & Welch, G. (1999). Glycemic control and major depression in patients with type 1 and type 2 diabetes mellitus. J Psychosom Res, 46, 425-435. DSM-IV-TR (2000). Diagnostic and Statistical manual of mental disorders, (4th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association. Egede, L. E., & Ellis, C. (2008). The effects of depression on diabetes knowledge, diabetes self-management, and perceived control in indigent patients with type 2 diabetes. Diabetes Technol Ther, 10, 213-219. Egede, L. E., Ellis, C., & Grubaugh, A. L. (2009). The effect of depression on self-care behaviors and quality of care in a national sample of adults with diabetes. General Hospital Psychiatry, 31(5), 422-427. Fujimoto, W. Y., Jablonski, K. A., Bray, G. A., Kriska, A., Barrett-Connor, E., Haffner, S., Hanson, R., Hill, J. O., Hubbard, V., Stamm, E., & Pi-Sunyer, F. X. (2007). Body size and shape changes and the risk of diabetes in the diabetes prevention program. Diabetes, 56, 1680-1685. Georgiades, A., Zucker, N., Friedman, K. E., Mosunic, C. J., Applegate, K., Lane, J. D., et al. (2007). Changes in depressive symptoms and glycemic control in diabetes mellitus. Psychosom Med (Vol. 69, pp. 235-241). United States. Goldney, R. D., Phillips, P. J., Fisher, L. J., & Wilson, D. H. (2004). Diabetes, depression, and quality of life: a population study. Diabetes Care 27, 1066–1070. Gonzalez, J. S., Peyrot, M., McCarl, L. A., Collins, E. M., Serpa, L., Mimiaga, M. J., et al. (2008). Depression and diabetes treatment nonadherence: a meta-analysis. Diabetes Care 31 (12), 2398–2403 Gonzalez, J. S., Safren, S. A., Cagliero, E., Wexler, D. J., Delahanty, L., Wittenberg, E., et al. (2007). Depression, self-care, and medication adherence in type 2 diabetes: relationships across the full range of symptom severity. Diabetes Care, 30, 2222-2227. Gonzalez, J. S., Safren, S. A., Delahanty, L. M., Cagliero, E., Wexler, D. J., Meigs, J. B., et al. (2008). Symptoms of depression prospectively predict poorer self-care in patients with Type 2 diabetes. Diabet Med, 25, 1102-1107. Katon, W. J., Russo, J. E., Heckbert, S. R., Lin, E. H., Ciechanowski, P., Ludman, E., et al. (2010). The relationship between changes in depression symptoms and changes in health risk behaviors in patients with diabetes. Int J Geriatr Psychiatry, 25(5), 466475.
22
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN Katon, W. J., Von Korff, M., Lin, E. H., Simon, G., Ludman, E., Russo, J., et al. (2004). The Pathways Study: a randomized trial of collaborative care in patients with diabetes and depression. Arch Gen Psychiatry, 61, 1042-1049. Lin, E. H., Katon, W., Rutter, C., Simon, G. E., Ludman, E. J., Von Korff, M., et al. (2006). Effects of enhanced depression treatment on diabetes self-care. Ann Fam Med, 4, 4653. Lin, E. H., Katon, W., Von Korff, M., Rutter, C., Simon, G. E., Oliver, M., et al. (2004). Relationship of depression and diabetes self-care, medication adherence, and preventive care. Diabetes Care, 27, 2154-2160. Lustman, P. J., Griffith, L. S., Freedland, K. E., Kissel, S. S., & Clouse, R. E. (1998). Cognitive behavior therapy for depression in type 2 diabetes mellitus. A randomized, controlled trial. Ann Intern Med, 129(8), 613-621. Markowitz, S. M., Carper, M. M., Gonzalez, J. S., Delahanty, L. M., & Safren, S. A. (2012). Cognitive-behavioral therapy for the treatment of depression and adherence in patients with type 1 diabetes: pilot data and feasibility. Prim Care Companion CNS Disord, 14(2). Ohlson, L. O., Larsson, B., Svärdsudd, K., Welin, L., Eriksson, H., Wilhelmsen, L, Björntorp, P. & Tibblin, G. (1985). The Influence of Body Fat Distribution on the Incidence of Diabetes Mellitus: 13.5 Years of Follow-up of the Participants in the Study of Men Born in 1913. The American Diabetes Association, 34, 1055-1058. Park, H., Hong, Y., Lee, H., Ha, E., & Sung, Y. (2004). Individuals with type 2 diabetes and depressive symptoms exhibited lower adherence with self-care. J Clin Epidemiol, 57, 978-984. Poortvliet, M., Schrijvers C., & Baan, C. (2007). Diabetes in Nederland.
Omvang,
risicofactoren en gevolgen, nu en in de toekomst. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2013). Surwit, R. S., Van Tilburg, M. A., Parekh, P. I., Lane, J. D., & Feinglos, M. N. (2005). Treatment regimen determines the relationship between depression and glycemic control. Diabetes Res Clin Pract, 69, 78-80. Van Tilburg, M. A., McCaskill, C. C., Lane, J. D., Edwards, C. L., Bethel, A., Feinglos, M. N., et al. (2001). Depressed mood is a factor in glycemic control in type 1 diabetes. Psychosom Med, 63(4), 551-555.
23
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN Vazquez, G., Duval, S., Jacobs, D. R. Jr., & Silventoinen, K. (2007). Comparison of body mass index, waist circumference, and waist/hip ratio in predicting incident diabetes: a meta-analysis. Epidemiol Rev, 29, 115-128. Zuberi, S. I., Syed, E. U., & Bhatti, J. A. (2011). Association of depression with treatment outcomes in Type 2 Diabetes Mellitus: a cross-sectional study from Karachi, Pakistan. BMC Psychiatry, 11, 16-27.
24
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN
Bijlagen
25
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN
Hoog
Zelfzorg
Laag Laag
Depressie
Hoog
Figuur 1. De verwachte samenhang tussen depressie en zelfzorg
26
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN Tabel 1 Beoordeling methodologische kwaliteit artikelen Eerste auteur 1. Al-Amer et al. (2011) 2. Bell et al. (2010) 3. Bogner et al. (2010) 4. Caughey et al. (2013) 5. Chiu et al. (2010) 6.Ciechanowski et al. (2000) 7.Ciechanowski et al. (2003) 8. De Groot et al. (1999) 9. Egede et al. (2008) 10. Egede et al. (2009) 11. Georgiades et al. (2007) 12. Gonzalez et al. (2007) 13. Gonzalez et al. (2008) 14. Katon et al. (2004) 15. Katon et al. (2010) 16. Lin et al. (2004) 17. Lin et al. (2006) 18. Lustman et al. (1998) 19. Markowitz et al. (2012) 20. Park et al. (2004) 21. Surwit et al. (2005) 22. Van Tilburg et al. (2001) 23. Zuberi et al. (2011)
Drop outs
Meting zelfzorg
? ? + ? + ? + ? ? + ? ? ? + + + ? ? ?
+ + + ? + + + + ? + + + + + + + + + + + +
Opmerking. Als studies een drop out hebben van <20% worden ze beoordeeld met +, als ze een drop out hebben van >20% met - en als er niets bekend is over drop outs met ?. Het gebruik van de bloedglucosespiegel wordt beoordeeld als -, het gebruik van versuikerd hemoglobine als + en als er niets bekend is over bloedglucosespiegel of versuikerd hemoglobine met ?.
27
Screening
Identificatie
DE SAMENHANG TUSSEN DEPRESSIE EN ZELFZORG BIJ DIABETESPATIËNTEN
Hits na het doorzoeken databases Pubmed: 971 PsycINFO: 380 (n = 1351)
Additionele artikelen via andere zoekmachines Referenties: (n = 0 )
Hits nadat duplicaten zijn verwijderd (n = 1224)
Behouden
Geschiktheid
Hits gescreend (n = 211)
Full-text gekozen vanwege geschiktheid (n = 55)
Studies behouden voor review (n = 23)
Hits uitgesloten omdat 1) Gaat niet over diabetes (n = 7) 2) Gaat niet over depressie (n = 48) 3) Gaat niet over zelfzorg (n= 89) 4) Overig (niet over volwassenen, review, metaanalyse) (n = 22)
Full-text artikelen uitgesloten omdat 1) Gaat niet over diabetes (n = 1) 2) Gaat niet over depressie (n = 1) 3) Gaat niet over zelfzorg (n = 13) 4) Overig (niet over volwassenen, geen experiment) (n = 11) 6) Geen full-text (n=6)
Figuur 2. Flow Chart, collectie van de gebruikte studies
28
Tabel 2 Hoofdkenmerken studies Eerste auteur 1. Al-Amer et al. (2011)
2. Bell et al. (2010)
3. Bogner et al. (2010)
Steekproef N: 649 Geslacht (gesl): 282 man (m), 367 vrouw (v) Leeftijd: 18-75 jaar. Soort diabetes: 68 type 1 en 581 type 2. Nationaliteit (nat): Jordanië
Onderzoeksvraag Hoe vaak komt gediagnostiseerde depressie voor bij volwassenen met diabetes mellitus, welke factoren hebben hier invloed op en wat is de relatie tussen depressie en bloedglucose-regulatie bij diabetespatiënten uit Jordanië?
N: 696 Gesl: 353m, 343v Leeftijd: ≥65 Soort diabetes: type 2 Nat: Afro-Amerikanen, Amerikaanse Indianen en blanken.
Wat is het verband tussen depressieve symptomen en zelfzorg van diabetespatiënten bij ouderen met type 2 diabetes in een plattelandse, etnisch diverse gemeenschap?
N: 58 Gesl: 9m, 49v Leeftijd: 50-80 jaar Soort diabetes: type 2 Nat: Afro-Amerikanen
Zorgt het samenvoegen van depressiebehandelingen voor oudere, AfroAmerikanen met type 2 diabetes voor betere medicatie naleving, betere bloedglucoseregulatie en minder depressie?
4. Caughey et al. (2013)
5. Chiu et al. (2010)
N: 29710 Gesl: 17885m, 11825v Leeftijd: gemiddeld (gem) 79.1 jaar Soort diabetes: type 1 en type 2 Nat: Australiërs
Wat is het effect van het gebruik van antidepressiva op het volhouden van het innemen van nieuwe orale medicatie bij oudere mensen?
N: 998 Gesl: 520m, 478v Leeftijd: ≥51 jaar Soort diabetes: type 2 Nat: Amerikaans
Wat is de longitudinale associatie tussen depressieve symptomen en bloedglucoseregulatie bij volwassenen met type 2 diabetes en hoe is dit te verklaren door gezondheidsgedrag?
Kenmerken design Cross-sectionele studie. Depressie gemeten met Patients Health Questionnaire (PHQ-8). ≥10, cutoff score voor depressie. Bloedglucoseregulatie was goed als hemoglobine <7% en slecht als hemoglobine ≥7%. Zelfzorg: volgen van dieet, bewegen, bloedglucoseregulatie, medicatie naleving. Werd gemeten d.m.v. een vragenlijst
Resultaten Insuline behandeling significante associatie met depressie. Depressie geassocieerd met het onvoldoende volgen van een dieet (Odds Ratio (OR),1.49; 95% CI, 0.833-2.34), minder zelfcontrole bloedglucoseregulatie (OR, 1.09; 95% CI, 0.60-1,99) en minder naleving van medicatie (OR, 1.39; 95% CI, 1.04-1.86).
Cross-sectionele studie. Depressieve symptomen gemeten met CES-D. ≥9, cutoff score voor depressie. Zelfzorg: bewegen, bloedglucoseregulatie, voetcontrole, dieet en medicatie naleving. Werd gevraagd hoe vaak ze in de afgelopen 7 dagen deze dingen hebben gedaan.
Depressie geassocieerd met minder naleving van dieet OR, 0.6; 95% CI, 0.4-1.1), minder bewegen (OR, 0.5; 95% CI, 0.2-0.9) en meer voetcontroles (OR, 2.1; 95% CI, 1.1-3.9).
Longitudinale interventie studie. Diabetespatiënten met depressie krijgen medicijnen voorgeschreven. Naleving van medicatie gemeten met het Medication Event Monitoring System. Bloedglucoseregulatie gemeten met een laboratoriumtest. Depressie gemeten met de CES-D. Patiënten werden random verdeeld over de interventiegroep en de controlegroep (randomized control trial).
Interventiegroep meer naleving van medicatie dan controlegroep na 6 weken (62.1% t.o.v. 24.1%). Interventiegroep meer naleving van antidepressant dan controlegroep na 6 weken (62.1% t.o.v. 10.3%). Interventiegroep lagere hemoglobinewaarden dan controlegroep na 12 weken (6.7% t.o.v. 7.9%). Interventiegroep lagere depressieve symptomen dan controlegroep na 12 weken (CES-D scores, 9.6 t.o.v. 16.6).
Longitudinale studie. Mensen die nieuwe orale medicijnen voor diabetes gaan gebruiken worden gevolgd voor 8 jaar. 3 groepen: geen antidepressant, antidepressant en incidenteel antidepressant.
Longitudinale studie. Depressie gemeten met de CES-D en de Short Form Composite International Diagnostic Interview (CIDI-SF). Er werd gekeken naar het gezondheidsgedrag (beweging, gewichtscontrole, roken) Na 2- en 5 jaar werd de bloedsuikercontrole gemeten.
Patiënten die (incidenteel) antidepressiva slikten stopten sneller met slikken van diabetes medicijnen (95% CI, 1.84-2.40). Depressie is gerelateerd aan het niet naleven van medicatievoorschriften, zowel op 1 tijdstip als over de tijd heen. Participanten met een ernstig depressieve symptomen hadden significant lagere gezondheidsgedrag index scores dan participanten met geen en matige depressieve symptomen (1.5 t.o.v. 1.8 en 1.9). Participanten met matige en ernstig depressieve symptomen hadden significant lagere gezondheidsgedrag index scores dan de niet depressieve participanten na 2 jaar (1.4 en 1.6 t.o.v. 1.9). 29
6.Ciechanowski et al. (2000)
N: 367 Gesl: 166m, 201v Leeftijd: ≥18 jaar Soort diabetes: type 1 en type 2 Nat: Amerikaans
Wat is de invloed van depressieve symptomen op zelfzorg, naleving van medicatie, functioneren en gezondheidskosten bij diabetespatiënten?
N: 475 Gesl: 261m, 214v Leeftijd: gem 48.8 Soort diabetes: 276 type 1 en 199 type 2 Nat: Amerikaans
Wat is de impact van depressieve symptomen op zelfzorg, lichamelijk functioneren, symptoomherkenning en bloedglucoseregulatie bij diabetes type 1 en type 2 patiënten?
8. De Groot et al. (1999)
N: 72 Gesl: 40m, 32v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: 33 type 1 en 39 type 2 Nat: Amerikaans
Wat is de relatie tussen bloedglucoseregulatie en zowel korte als langdurige depressie bij type 1 en type 2 diabetespatiënten?
9. Egede et al. (2008)
N: 201 Gesl: 55m, 146v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: type 2 Nat: arme samenleving in Amerika
Wat is het verschil in kennis van diabetes, zelfzorg en waargenomen controle in depressieve en niet-depressieve individuen in een arme samenleving met type 2 diabetespatiënten?
7.Ciechanowski et al. (2003)
Cross-sectionele studie. Depressieve symptomen gemeten met de Hopkins Symptom Checklist-90, Revised (HSCL-90-R). Zelfzorggedrag en in hoeverre de patiënten het advies van de arts opvolgden gemeten met de Summary of Diabetes Self-Care Activities (SDSCA).
Cross-sectionele studie. Depressie gemeten met de HSCL-90-R. Zelfzorg werd gemeten met de SDSCA. Er werd gekeken naar de omvang van het dieet, het type dieet, beweging en het testen van glucose.
Longitudinale studie. Depressie gemeten met de HSCL-90-R en de CIDI. Bloedglucoseregulatie gemeten d.m.v. hemoglobinewaardes.
Type 1 patiënten met lange geschiedenis van ernstige depressie hadden wel significant slechtere bloedglucoseregulatie dan patiënten zonder een geschiedenis van depressie (gem, 11.7 t.o.v. 10.4; SD, 2.0 t.o.v. 1.6) en type 2 patiënten hadden dat niet (gem, 9.6 t.o.v. 11.1; SD 1.9 t.o.v. 2.1).
Cross-sectionele studie. Depressie gemeten met de CES-D. Kennis van diabetes gemeten met de Diabetes Knowledge Test. Het begrijpen van zelfzorg en waargenomen controle werd gemeten met subschalen van de Diabetes Care Profile (DCP). Waargenomen diabetescontrole gemeten met de Perceived Control Questionnaire, versie R15 (PCQ-R15).
Patiënten met depressie hebben significant meer problemen met zelfcontrole (DCP, 2.2 t.o.v. 1.5), minder zelfzorgbekwaamheid (DCP, 3.2 t.o.v. 3.7) en minder goede therapietrouw (DCP, 3.3 t.o.v. 4.1). Waargenomen diabetescontrole kwam minder voor bij depressieve patiënten (PCQ-R15, 47.7 t.o.v. 57.8). Er was geen significant verschil in kennis van diabetes, begrijpen van zelfzorg en het inzien van de belangrijkheid van zelfzorg bij depressieve en niet-depressieve patiënten.
Cross-sectionele studie. Data werd verzameld uit een eerder afgenomen telefonisch onderzoek: BRFSS. Aanwezigheid en mate van depressie gemeten met de BRFSS Depression module. Zelfzorg: lichamelijke activiteit, roken, thuis bloedglucose meten, thuis voeten controleren. Er wordt door de telefoon gevraagd hoe vaak mensen dit doen.
10. Egede et al. (2009)
N: 16754 Gesl: 8624m, 8130v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: type 1 en type 2 Nat: Amerikanen
Wat is het effect van een minder erge en een erge depressie op zelfzorg en kwaliteit van zorg bij volwassenen met diabetes?
Participanten met ernstig depressieve symptomen hadden significant hogere hemoglobinewaardes dan niet depressieve participanten na 5 jaar (7.6 t.o.v. 7.2). Gezondheidsgedrag verklaart voor 13% de link tussen depressieve symptomen en bloedglucoseregulatie.
De medium (gem, -0.07; Standaard Deviatie (SD), 0.89) en erge (gem, -0.18; SD, 0.73) depressieve groepen hielden zich minder goed aan het dieet dan in de minder (gem, 0.28; SD, 0.74) depressieve groepen. De erge depressieve groepen hadden significant hoger percentage dagen van het niet naleven van medicatie (15% t.o.v. 7%). Depressieve symptomen waren geassocieerd met het meer rapporteren van symptomen (determinatie-coëfficiënt (R2), 0.28), slechter lichamelijk functioneren (R2, 0.44) en minder naleving van beweging (R2, 0.07) en dieet ( R2, 0.12) (lagere zelfzorg). Bloedglucoseregulatie was niet geassocieerd met depressieve symptomen ( R2, 0.01).
Patiënten met depressie, minder lichamelijke beweging (OR, 0.69; 95% CI, 0.57-0.84) en meer roken (OR, 1.51; 95% CI, 1.18-1.94). Patiënten met depressie minder naar oogcontrole (OR, 0.81; 95% CI, 0.66-0.99). Patiënten met depressie minder vaak griepprik (OR, 0.79; 95% CI, 0.65-0.95).
30
11.Georgiades et al. (2007)
N: 90 Gesl: 26m, 64v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: 28 type 1 en 62 type 2 Nat: Amerikanen
Zijn veranderingen in depressieve symptomen geassocieerd met veranderingen in bloedglucoseregulatie?
Quasi-experimenteel, longitudinaal. Depressie gemeten met de Hamilton Depression Scale (HAM-D) >10 cutoff score voor depressie. 65 van de 90 patiënten volgden 12 weken cognitieve gedragstherapie. Depressie gemeten met de Beck Depression Inventory (BDI) aan het begin van het onderzoek en daarna twee wekelijks gedurende 12 maanden. Hemoglobine en bloedglucoselevels werden gemeten aan het begin van het onderzoek en na 3, 6, 9 en 12 maanden.
Longitudinale studie. Depressie gemeten met de Harvard Department of Psychiatry/National Depression Screening Day Scale (HANDS). Zelfzorg gemeten met de SDSCA en zelfgerapporteerde naleving van medicatie.
Longitudinale studie. Depressie gemeten met de HANDS. Zelfzorg gemeten met de SDSCA. Depressie en zelfzorg werd aan het begin van het onderzoek gemeten en 9 maanden later.
Experimentele, longitudinale studie. Patiënten werden random verveeld over de ‘’Pathways case management interventie’’ (n=164) en de ‘’controle groep’’ (n=165). De interventie hield in: educatie en ondersteunen van het innemen van antidepressie medicatie. Depressie gemeten met de HSCL-90-R na 3, 6 en 12 maanden. Globale vooruitgang en tevredenheid met zorg werden op dezelfde tijden gemeten. Automatische klinische data werd gebruikt om de naleving van antidepressie medicatie, percentage doktersbezoek en hemoglobinelevels te evalueren.
Longitudinale studie. Aan het begin van het onderzoek vulden de patiënten een vragenlijst in via de mail en 5 jaar later werden ze over de telefoon geïnterviewd. Depressie werd gemeten met de PHQ-9. Zelfzorg werd gemeten met de SDSCA.
12. Gonzalez et al. (2007)
13. Gonzalez et al. (2008)
14. Katon et al. (2004)
N: 879 Gesl: 457m, 422v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: type 2 Nat: Amerikaans
Wat is het verband tussen depressie en zelfzorggedrag bij type 2 diabetespatiënten?
N:208 Gesl: 106m, 102v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: type 2 Nat: werkende mensen wonend in Revere, Massachusetts.
Wat is het verband tussen depressieve symptomen, zelfzorg en naleving van medicatie bij type 2 diabetespatiënten?
N: 329 Gesl: 115m, 214v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: type 1 en type 2 Nat: Amerikanen
Zorgt het verhogen van de kwaliteit van zorg voor verbetering van zowel depressie- als diabetesuitkomsten?
15. Katon et al. (2010)
N: 2759 Gesl: 1402m, 1357v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: type 1 en type 2 Nat: Amerikanen
Wat is de relatie tussen veranderingen in depressieve symptomen en veranderingen in zelfzorggedrag bij diabetespatiënten over 5 jaar?
De depressieve symptomen zijn significant verminderd zowel bij type 1 als type 2 (HAM-D, 9.8 t.o.v. 3.6). Hemoglobinelevels veranderden niet significant zowel bij type 1 als type 2 (7.5 t.o.v. 7.6).
Patiënten met ernstige depressie minder naleving dieet (3.8 t.o.v. 4.65), beweging (1.96 t.o.v. 2.81) en zelf meten van bloedglucosewaarden (2.82 t.o.v. 3.63) dan patiënten zonder erge depressie. Toegenomen depressieve klachten hangen samen met slechter zelfzorggedrag. Patiënten met meer depressieve symptomen aan het begin van de studie rapporteerden significant lagere naleving van dieet (OR, 0.27), minder beweging (OR, -0.20) en slechtere voet zorg (OR, -0.17) ook in follow-up. Depressieve symptomen voorspellen het niet naleven van belangrijke aspecten van zelfzorg in patiënten met type 2 diabetes, ook na controle van de zelfzorg voor het onderzoek. Interventiegroep meer verbetering in het innemen van antidepressie medicatie in eerste 6 maanden (OR, 4.15; 95% CI, 2.28-7.55) en in tweede 6 maanden (OR, 2.90; 95% CI, 1.69-4.98), minder erge depressie over tijd, meer verbetering na 6 maanden (OR, 3.50; 95% CI, 2.16-5.68) en na 12 maanden (OR, 3.50; 95% CI, 2.14-5.72) en meer tevredenheid met zorg na 6 maanden (OR, 2.01; 95% CI, 1.18-3.43) en na 12 maanden (OR, 2.88; 95% CI, 1.674.97). Er zijn geen verschillen gevonden in hemoglobinelevels.
Patiënten met diabetes en depressieve symptomen na 5 jaar significant slechtere naleving van dieet (gem PHQ-9, 3.7 t.o.v. 4.0; SD, 2.2 t.o.v. 2.1) en beweging (gem PHQ9, 2.5 t.o.v. 1.9; SD, 2.2 t.o.v. 2.2). Na 5 jaar lieten patiënten met verbetering in depressieve symptomen geen verschil zien wat betreft het houden aan het dieet en lieten verslechtering zien in naleving van beweging in sommige, maar niet alle metingen.
31
16. Lin et al. (2004)
17. Lin et al. (2006)
N: 4463 Gesl: 2290m, 2173v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: type 2 Nat: Amerikanen
Wat is de relatie tussen diabetes zelfzorg, naleving van medicatie en gebruik van preventieve services met depressie?
N: 329 Gesl: 115m, 214v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: type 2 Nat: Amerikanen
Wat is het effect van depressiebehandeling op de zelfzorg van depressieve diabetespatiënten?
18. Lustman et al. (1998)
N: 41 Gesl: 16m, 25v Leeftijd: 21-70 jaar Soort diabetes: type 2 Nat: Amerikaans
Wat is de uitwerking van CGT voor depressie bij mensen met diabetes?
19. Markowitz et al. (2012)
N: 9 Gesl: m&v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: type 1 Nat: blanke Amerikanen
Zorgt individuele cognitieve gedragstherapie voor betere naleving en minder depressie (CGT-AD) bij type 1 diabetespatiënten?
20. Park et al. (2004)
N: 168 Gesl: m&v Leeftijd: ≥30 jaar Soort diabetes: type 2 Nat: Koreanen
Zijn depressieve symptomen gerelateerd aan slechter zelfzorggedrag bij type 2 diabetespatiënten?
Cross-sectionele studie. Zelfzorg gemeten met de SDSCA. Naleving van orale medicatie gemeten met de Group Health Cooperative (GHC). Depressie gemeten met de PHQ-9.
Quasi-experimentele longitudinale studie. Patiënten random toegewezen aan een depressie behandeling (medicatie, probleem/oplossing behandeling of een combinatie) of normale behandeling. Zelfzorg werd gemeten met de SDSCA aan het begin, na 3, 6 en 12 maanden. Naleven van medicatie gemeten door de GHC.
Gerandomiseerde gecontroleerde trial, longitudinaal. Participanten waren allen diabetespatiënt met ernstige depressie. Patiënten werden verdeeld over twee groepen: 10 weken individuele CGT of een controlegroep. Depressie gemeten met de BDI voor, meteen na, en 6 maanden na de behandeling. Bloedglucoseregulatie gemeten d.m.v. hemoglobinelevels voor, meteen na, en 6 maanden na de behandeling. Compliance met zelfregulatie van bloedglucoselevels werd gemeten door het gebruik van elektronische geheugen glucometers.
Longitudinale studie. Patiënten hadden allen type 1 diabetes, een hemoglobinewaarde van ≥8%, een vorm van depressie en gebruikten geen antidepressieve medicijnen. Patiënten ondergingen 12 sessies CGT-AD. Depressie gemeten met de Montgomery-Asberg Depression Rating Scale. Zelfzorg gemeten d.m.v. een vragenlijst.
Depressie werd minder (Cohen’s d, 2.90). Zelfzorg werd beter (Cohen’s d, -0.66). Bloedglucoseregulatie werd mogelijk beter (Cohen’s d, 0.45).
Cross-sectionele studie. Zelfzorggedrag en depressieve symptomen gemeten met een vragenlijst. Zelfzorg: het innemen van medicatie, het zelf controleren van glucose in het bloed, dieet,
Hogere scores op depressieve symptomen geassocieerd met slechter zelfzorggedrag; significant met slechte deelneming aan educatieprogramma’s (OR, 1.17; 95% CI, 1.06-1.28), niet dieet volgen (OR, 1.09; 95% CI, 1.021.17) en matig met het niet innemen van medicatie (OR,
Ernstige depressie geassocieerd met minder fysieke activiteit (OR, 1.9; 95% CI, 1.53-2.27), ongezond dieet (OR, 2.1; 95% CI, 1.59-2.72) en minder naleving van medicatie inname (95% CI 1.18-6.06). Preventieve zorg van diabetes was gelijk voor depressieve en niet-depressieve patiënten. Depressie behandeling was niet gerelateerd aan verbeterd zelfzorggedrag na 12 maanden: gezonde voeding (gem, 4.5 t.o.v. 4.5; SD, 2.1 t.o.v. 1.9; 95% CI, -0.56-0.54), aanbevolen dieet (gem, 3.8 t.o.v. 4.1; SD, 1.8 t.o.v. 1.9; 95% CI, -0.42-0.32) en beweging (gem, 2.6 t.o.v. 2.7; SD, 2.5 t.o.v. 2.4; 95% CI, -0.50-0.26). Vergeleken met de controlegroep heeft de interventiegroep een lager BMI (gem, 1.6 t.o.v. 1.9; SD, 2.1 t.o.v. 2.3; 95% CI, 0.17-1.24) en minder naleving van medicijnen (gem, 24.0 t.o.v. 28.2; SD, 24.7 t.o.v. 28.9; 95% CI, –11.91 - –0.71). Vermindering van depressie groter bij de CGT groep dan bij de controlegroep (70% t.o.v. 22.2%). Bij de follow-up ervoeren 70.0% van de CGT groep vermindering van depressie en van de controlegroep 33.3%. Hemoglobinelevels waren na follow-up significant beter in de CGT groep dan in de controle groep (9.5% t.o.v. 10.9%). Na follow-up was de zelfzorg bij de CGT groep beter dan in de controlegroep.
32
21. Surwit et al. (2005)
22. Van Tilburg et al. (2001)
23. Zuberi et al. (2011)
N: 1043 Gesl: m&v Leeftijd: ≥18 jaar Soort diabetes: type 1 en type 2 Nat: Amerikanen
Kan de relatie tussen depressie en zelfzorg bij diabetespatiënten worden toegeschreven aan de complexiteit van zelfzorgregels die type 1 en type 2 diabetes onderscheiden?
N: 64 Gesl: 27m, 37v Leeftijd: volwassenen Soort diabetes: 30 type 1 en 34 type 2 Nat: Amerikanen
Hoe beïnvloed depressieve stemming de bloedglucoseregulatie?
N: 286 Gesl: 128m, 158v Leeftijd: 31-60 jaar Soort diabetes: type 2 Nat: Pakistan
Wat is het verband tussen depressie met bloedglucoseregulatie en naleving van zelfzorg activiteiten bij volwassenen met type 2 diabetes in Pakistan?
beweging en deelneming aan patiënt educatieprogramma’s. Depressieve symptomen geëvalueerd met CES-D.
Quasi-experiment. Patiënten hadden de volgende behandelingen: dieet en beweging, orale medicatie, orale medicatie en insuline, 1-2 dagelijkse injecties van insuline en ≥3 dagelijkse injecties. Depressie gemeten met de BDI. Bloedglucoseregulatie gemeten d.m.v. hemoglobinewaarden.
De correlatie tussen de BDI scores en hemoglobinelevels waren laag en niet-significant in alle groepen, behalve voor de patiënten die ≥3 dagelijkse insuline injecties kregen (correlatie (r), 0.284).
Cross-sectionele studie. Depressie gemeten met de BDI. Bloedglucoseregulatie gemeten d.m.v. hemoglobinewaarden.
Patiënten met type 1 en type 2 diabetes verschilden niet in BDI scores of hemoglobinewaarden. Significante positieve relatie tussen BDI en hemoglobinewaarden in type 1 (r, 0.44), maar niet in type 2 (r, -0.06). Variaties in depressieve stemming zijn geassocieerd met significante verschillen in bloedglucoseregulatie in type 1 maar niet in type 2 diabetes.
1.10; 95% CI, 0.98-1.23). Depressieve symptomen zijn niet gerelateerd aan het zelf bijhouden van de bloedglucose of beweging.
Cross-sectionele studie. Depressie gemeten met de Hospital Anxiety Depression Scale. Bloedglucoseregulatie gemeten d.m.v. hemoglobinewaarden. Het naleven van de zelfzorg gemeten d.m.v. een zelf-report techniek ingaand op dieet, beweging en voet zorg.
Depressie was geassocieerd met slechtere bloedglucoseregulatie (OR, 5.57; 95% CI, 2.88-10.76) en slechtere naleving van zelfzorg activiteiten. Slechte bloedglucoseregulatie significant hoger bij patiënten die insuline spuiten in combinatie therapie dan bij patiënten die alleen orale medicatie slikken (86.6% t.o.v. 63.0%).
Opmerking. BDI = Beck Depression Inventory, BRFSS = Behavioral Risk Factor Surveillance Survey, CES-D = Center for Epidemiologic Studies, versie D, CGT(-AD) = Cognitieve Gedrags Therapie (voor betere Adherence en minder Depressie), CI = Confidence Interval (betrouwbaarheids interval), CIDI(-SF) = (Short Form) Composite International Diagnostic Interview, DCP = Diabetes Care Profile, d.m.v.: door middel van, Gem = gemiddeld, Gesl = geslacht, GHC = Group Health Cooperative, HANDS = Harvard Department of Psychiatry/National Depression Screening Day Scale, HSCL-90-R = Hopkins Symptom Checklist-90, Revised, m = man, Nat = nationaliteit, OR = Odds Ratio, PCQ-R15 = Perceived Control Questionnaire, versie R15, PHQ-8/9 = Patient Health Questionnaire, versie 8 of 9, r = correlatie, R2 = verklaarde variantie, SD = Standaard Deviatie, SDSCA = Summary of Diabetes Self-Care Activities, t.o.v. = ten opzichte van, v = vrouw.
33