MEDICIJNEN & ZO Een onderzoek naar ouderen en hun medicijngebruik.
Joan Riemens Haarlem, mei 2006
Masterscriptie Medische antropologie & sociologie Universiteit van Amsterdam Biomedische Wetenschappen Vrije Universiteit
Begeleider: prof. dr. Sjaak van der Geest
2
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD
7
SAMENVATTING
9
SUMMARY
11
1
13
INLEIDING
1.1 1.2 1.3 2
AANLEIDING DOEL EN VRAAGSTELLING ONDERZOEK OPBOUW SCRIPTIE THEORIE
2.1 2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.4 2.4.1 2.4.2 2.5 2.6 2.6.1 2.6.2 2.6.3 2.6.4 2.7 3
17
OUDERDOM: TWEE PERSPECTIEVEN OLDEST OLD OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK MEDISCH PERSPECTIEF ANTROPOLOGISCH EN SOCIOLOGISCH PERSPECTIEF COMPLIANCE MEDISCHE PROFESSIE PATIËNTGEORIËNTEERD POPULARITEIT MEDICIJNEN HYPERTENSIVA BLOEDDRUK HYPERTENSIE EN OUDEREN DIURETICA ANTIHYPERTENSIVA LITERATUUR CONCLUSIE
17 18 18 19 20 21 21 23 25 26 26 26 27 27 28
OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK
31
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.5.1 3.5.2 3.5.3 3.6 3.7 4
13 14 15
STUDIETYPE DE LEIDEN 85-PLUS STUDIE ONTSTAANSWIJZE STUDIEPOPULATIE OMSCHRIJVING STUDIEPOPULATIE WIJZE VAN GEGEVENS VERZAMELEN VOORAFGAAND AAN HET GESPREK GESPREK NA AFLOOP VAN HET GESPREK VERWERKING EN ANALYSE VAN ONDERZOEKSGEGEVENS BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK
OUDEREN EN GEZONDHEID
31 31 32 32 32 33 33 34 34 36 39
3
4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.4 5
OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK
5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.2.6 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.3.5 5.3.6 5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.4.4 5.4.5 5.4.6 5.5 5.6 5.7 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 7
INLEIDING LICHAMELIJKE ACHTERUITGANG EENZAAMHEID VITALITEIT EN ACCEPTATIE PRAKTISCH OMGAAN MET BEPERKINGEN ZELFSTANDIGHEID CONCLUSIE DRIE OPVALLENDE THEMA’S LEVENSEINDE EETGEDRAG VERGELIJKINGEN CONCLUSIE CONCLUSIE
39 39 39 39 41 41 42 43 43 44 44 45 45 47
INLEIDING ZELFSTANDIGHEID PILLENVERDEELDOOS EIGEN SYSTEEM VERZORGING BEHOUD VAN ZELFSTANDIGHEID RITME CONCLUSIE THERAPIETROUW EN ZELFREGULATIE ZELFREGULATIE VERGETEN DE WIL OM TE STOPPEN INVLOED ARTS OP ZELFREGULATIE ZELFMEDICATIE CONCLUSIE POPULARITEIT POPULARITEIT MEDICIJNEN HUISARTS INNAME GELD GESPREKSONDERWERP CONCLUSIE BIJSLUITER KENNIS VAN WERKING CONCLUSIE
47 47 47 48 49 50 52 52 53 54 54 55 56 57 58 59 59 62 64 65 66 68 70 73 75
OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN INLEIDING HOGE BLOEDDRUK LINK NAAR PLASPILLEN REDENEN VOOR INNAME PLASPILLEN PLASPILLEN IN DE PRAKTIJK VRAGEN AAN HUISARTS CONCLUSIE
77 77 77 79 80 83 86 87
DISCUSSIE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
4
89
7.1 7.2 7.3 7.4
INLEIDING DISCUSSIE CONCLUSIES AANBEVELINGEN
89 89 89 94
BIJLAGE 1: CHECKLIST
97
BIJLAGE 2: DE OUDEREN
99
BIJLAGE 3: SCHEMA’S
105
BIBLIOGRAFIE
111
5
6
Voorwoord Deze scriptie bevat het verslag van een onderzoek dat ik verricht heb ik het kader van de master ‘Medische Antropologie & Sociologie’ aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de master ‘Biomedische Wetenschappen’ aan de vrije Universiteit (VU). In november 2004 maakte ik een start met het kiezen van een onderwerp. Mijn eerste beslissing was de keuze voor een medisch onderwerp, omdat daarnaar mijn interesse uitgaat. De reden van deze interesse is onder andere mijn studierichting aan de VU en mijn werk op de afdeling Radiotherapie in het VU Medisch Centrum. Om het startpunt ‘medisch onderwerp’ meer vorm te geven, heb ik besloten om de ervaringen van mensen met medicijnen centraal te stellen. Vooral de benadering van dit onderwerp vanuit medisch-antropologisch perspectief spreekt mij aan. Op zo’n manier wordt het medicijngebruik niet alleen bekeken vanuit een pathologisch ofwel medisch standpunt, maar worden meerdere factoren bij het ziek zijn (Singer en Baer 1995: 91) én het medicijngebruik betrokken. De volgende beslissing was de keuze voor een onderzoekspopulatie. Mijn interesse ging vooral uit naar het medicijngebruik onder ouderen. Ik had het idee dat onder deze groep weleens het een en ander mis ging met de medicatie. Deze indruk had ik gekregen door mijn werk, deels door mijn baan in het ziekenhuis en deels door een vroegere bijbaan als verzorgende in de thuiszorg. Het kader van het onderwerp was gevormd en ik ging op zoek naar een onderzoeksplaats. Nadat ik een aantal mensen benaderd had met de vraag of het bij hen mogelijk was om het onderzoek uit te voeren, had ik uiteindelijk keuze uit drie onderzoeksgroepen: de patiëntengroep van een huisartsenpost in Amsterdam-West, een groep ouderen van een spreekuur op de poli Geriatrie van het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam of de onderzoeksgroep van de Leiden 85-plus studie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). In de laatste optie zag ik de meeste uitdaging en daarom werden vijftien mensen uit die onderzoeksgroep de populatie van mijn onderzoek. De laatste stap in het afbakenen van het onderwerp werd gemaakt door de medicatie te beperken tot bloeddrukverlagende medicijnen met speciale focus naar diuretica, ook wel plaspillen genoemd. Het onderwerp van de scriptie: de omgang van ouderen met medicijnen en specifiek met diuretica, wordt vooral vanuit het perspectief van de ouderen belicht. Daarom zullen in deze scriptie veel ouderen aan het woord komen. Allereerst zal worden gekeken hoe ouderen naar hun gezondheid kijken, daarna wordt het gespecificeerd tot hun medicatie en tot slot volgt hun visie op diuretica. Deze trechtervorm zal leiden tot een antwoord op de onderzoeksvraag: Hoe gaan ouderen van de Leiden 85-plus studie in het dagelijkse leven om met hun medicijnen en in het bijzonder met hun bloeddrukverlagende medicijnen? Mijn dank gaat uit naar iedereen die mij geholpen heeft met dit onderzoek: mijn begeleider van de UvA Sjaak van der Geest, mijn begeleider van het LUMC Ton de Craen, onderzoeksverpleegkundige Inge Mooyekind, Bram Maljaars, Leunis Riemens, Lia Riemens en Geja Riemens. Tot slot wil ik speciaal alle ouderen bedanken met wie ik gesproken heb. Hun openhartigheid, gastvrijheid, levenswijsheden, interesse voor mijn onderzoek, eigenzinnigheid, levenslust, humor en verrassende verhalen maakten dat ik met veel plezier aan dit onderzoek heb gewerkt. Joan Riemens, mei 2006
7
8
Samenvatting In deze scriptie wil ik een antwoord geven op de vraag: “Hoe gaan ouderen van de Leiden 85-plus studie in het dagelijkse leven om met hun medicijnen en in het bijzonder met hun bloeddrukverlagende medicijnen?” Om een antwoord op deze vraag te krijgen, heb ik vanaf half april tot eind mei 2005 met vijftien ouderen gesproken over hun beleving van medicijnen en specifiek van plaspillen. Deze ouderen zijn deelnemers van de Leiden 85-plus studie, een grootschalig onderzoek dat uitgevoerd wordt door de sectie Gerontologie en Geriatrie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). In 1997 is dit onderzoek opgestart met het algemene doel om determinanten van succesvolle en onsuccesvolle veroudering te vinden en te bepalen welke factoren daaraan bijdragen (Von Faber, 2002:16). Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden, zoals gesprekken en observaties. Daarnaast is informatie ingewonnen via apotheekgegevens en archiefmateriaal van de Leiden 85-plus studie. De omgang van ouderen met hun medicijnen is vooral benaderd vanuit het perspectief van de ouderen zelf. In de structuur van dit onderzoek is een trechtervorm te herkennen: allereerst wordt de mening van ouderen over gezondheid en het medicijngebruik in het algemeen gepeild, daarna komt hoge bloeddruk aan de orde en uiteindelijk de plaspillen. Allereerst zijn ouderen zich bewust van hun afnemende gezondheid. Daarnaast is eenzaamheid voor de ouderen een bekend fenomeen, mede door de vermindering van hun sociale contacten. Eenzaamheid en een afnemende gezondheid blijken de ouderen uit dit onderzoek niet te ontmoedigen, want ze bezitten een opvallende houding van optimisme, acceptatie en doorzettingsvermogen. Dat ze zeer levenskrachtig zijn ingesteld, komt bij de ouderen uit het onderzoek mede tot uiting in het praktisch om kunnen gaan met lichamelijke beperkingen. Ze richten zich naar de omstandigheden. Ook is het voor hen belangrijk om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen zijn. Ouderen zijn erop gericht om ook hun zelfstandigheid in het medicijngebruik zo lang mogelijk te behouden. Ze zijn redelijk trouw aan de medicatievoorschriften, maar bij het gebruik van diuretica, slaap- en pijnmedicatie past men soms een vorm van zelfregulatie toe. De ouderen hebben zowel een positieve als een gereserveerde houding naar de medicijnen toe. Onder andere het effect van de bijsluiter kan een gereserveerde houding bewerkstelligen. De ouderen bezitten een redelijke algemene kennis van de medicatie. In algemene zin weten de ouderen tamelijk veel af van de hoge bloeddruk en plaspillen. De reden van inname is ook vaak globaal bekend. Bij de plaspillen die aan de ouderen een ervaring van sterke werking geven, is een bepaalde mate van zelfregulatie te zien, wat bij de plaspillen met een lichte uitwerking niet het geval is. Eenderde van de ouderen geeft aan de huisarts weleens benaderd te hebben om te spreken over hun plaspillen. Dit onderzoek levert twee belangrijke bevindingen op: (1) De ouderen zijn meer therapietrouw en zich bewust van hun medicatie dan dat er in het algemeen wordt aangenomen. (2) De negatieve invloed van de bijsluiter is een onderschat element.
9
Deze scriptie geeft aan de hand van opvallende onderzoeksresultaten een aantal aanbevelingen voor nader onderzoek. Een vervolgonderzoek in samenwerking met bijvoorbeeld de farmaceutische industrie naar het effect van de bijsluiter zou meer informatie over de gereserveerdheid kunnen verschaffen. Daarnaast wordt een onderzoek naar de gedachtes van artsen over diuretica aangedragen. Aan de hand van deze onderzoeksresultaten zouden dan verbeteringen ten aanzien van het voorschrijven van deze medicatie geopperd kunnen worden. En een onderzoek naar de taboesfeer en mate van zelfregulatie rond slaap- en pijnmedicatie onder ouderen kan deze kwestie in kaart brengen, zodat aanbevelingen geformuleerd kunnen worden die dan ten goede komen aan de kwaliteit van leven ten behoeve van de ouderen.
10
Summary In this thesis I will answer the following question: "How do the elderly of de Leiden 85-plus studie deal with their medicines and in particular with their blood pressure medication in daily living?" To get an answer to this question, I spoke with fifteen elderly people from April till the end of May 2005 about their experience with medicines and specifically diuretics. These elderly are participants of de Leiden 85-plus studie, a large-scale investigation which was carried out by the section Gerontology en Geriatrics of the Leiden University Medical Center (LUMC). In 1997, this research started with the general aim to find determinants of successful and unsuccessful ageing and to define which factors contribute to that (Von Faber, 2002:16). Qualitative research methods have been used for this study, such as conversations and observations. More information has been obtained by data of the druggist and by the file material of de Leiden 85-plus studie. How the elderly deal with their medicines has been approached from the perspective of the elderly themselves. The structure of this thesis is a funnel: first the opinion of the elderly about their health and medical use is described, then the high blood pressure and finally the diuretics are discussed. First, the elderly realize that their health is decreasing. Moreover loneliness for the elderly is a well-known phenomenon, caused by a reduction of their social contacts. Loneliness and a decreasing health do not discourage the elderly, because they have a striking attitude of optimism, acceptance and perseverance. Their vitality becomes apparent in their ability to deal with physical restrictions. They try to adapt to the daily circumstances. An important issue for the elderly is to be independent as long as possible. Independence in medical use needs also to be maintained for the elderly as long as possible. They are reasonably faithful to the medication prescription given by the physician, but during the use of diuretics, sleep- and pain medication a form of self-regulation is applied. The elderly have both a positive and a reserved attitude to the medicines. The reserved attitude can be caused by the instructions. The elderly have a fair general knowledge of the medication. In general one could say that the elderly know fairly much of high blood pressure and diuretics. The reason for taking pills is frequently known. A certain degree of self-regulation is seen by strong diuretics, which gives the experience of an intensive side effect. Self-regulation is not seen by diuretics with a mild side effect. One third of the elderly have approached the general practitioner to speak about their diuretics. Two findings from this research are prominent: (1) The elderly are more compliant and aware of their medication than is generally assumed. (2) The negative influence of the instructions is underestimated. A number of recommendations can be derived from this research. Follow-up studies about the impact of the instructions in association with for example the pharmaceutical industry would give further information about the reserved attitude. Moreover a study about the ideas of doctors concerning diuretics is suggested. As an answer to these research results, improvements with respect to medicine prescribing by the doctor could follow. Another follow-up study could be done centred on the
11
taboos and degree of self-regulation around sleep and pain medication under the elderly, which could give clarity regarding that issue. This would make it possible to formulate recommendations, which improves the quality of life for the elderly.
12
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
1 Inleiding Ouderen en hun medicijnen zijn een combinatie waarover veel mensen iets te vertellen hebben. Toen ik dit onderwerp ter sprake bracht in een groep medestudenten, kwamen al snel de verhalen boven tafel. Iemand vertelde hoe zijn oma alle medicijnen die ze voor een hele week kreeg in een grote glazen schaal deed en naar eigen inzicht zo af en toe innam. Een ander liet weten dat haar moeder, die in het verzorgingstehuis woonde, haar medicijnen in een plantenbak verstopte. Nu waren beide ouderen dementerend, maar het geeft weer hoe zeer het onderzoeksonderwerp verhalen bij mensen oproept en hen kan intrigeren. Het bovenstaande onderwerp stond centraal binnen mijn onderzoek; in de periode van half april tot eind mei 2005 heb ik met vijftien ouderen gesproken over hun beleving van medicijnen en specifiek van plaspillen. De ervaringen van deze ouderen zullen in deze scriptie duidelijk worden door hen zelf veel aan het woord te laten.
1.1 Aanleiding De aanleiding voor deze scriptie was, zoals in het voorwoord vermeld is, mijn interesse voor medicijnen en het gebruik daarvan in de praktijk. Voor mijn gevoel zat het een en ander niet helemaal lekker bij het medicijngebruik onder ouderen. Door het contact met ouderen via mijn werk merkte ik bovendien dat er soms ook onduidelijkheden over medicijnen bestaan. Ik was benieuwd of dit ook het geval was in het dagelijkse leven van de ouderen met hun medicijnen en daarom heb ik hierover mijn onderzoek gedaan. Uiteindelijk kwam ik voor mijn onderzoeksplaats bij de Leiden 85-plus studie terecht. Hier kreeg ik de kans om een groep ouderen te spreken die ouder zijn dan negentig jaar. Deze waren allen zeer goed te benaderen vanwege hun jarenlange deelname aan de betreffende studie. De Leiden 85-plus studie is een grootschalig onderzoek van de sectie Gerontologie en Geriatrie van het LUMC. Deze studie is in 1997 opgestart; het algemene doel van de studie is om determinanten van succesvolle en onsuccesvolle veroudering te vinden en te bepalen welke factoren daaraan bijdragen (Von Faber, 2002:16). Meer informatie over deze studie is te vinden in paragraaf 3.2. De focus van het onderzoek is gelegd bij de bloeddrukverlagende medicijnen, waarvan plaspillen vaak als eerste worden voorgeschreven bij hypertensie. Deze medicijnengroep wordt ook wel diuretica genoemd en beide benamingen zullen in deze scriptie worden gebruikt. Bij de ouderen zijn deze medicijnen voornamelijk bekend als plaspillen en daarom zal in de hoofdstukken die specifiek over de ouderen gaan, vooral deze benaming gebruikt worden. Naast de omgang met diuretica wordt ook de algemene omgang van de ouderen met de overige medicijnen meegenomen. Hierbij zullen de benamingen geneesmiddelen, medicijnen, pillen en tabletten elkaar afwisselen; ze hebben in deze scriptie dezelfde betekenis. In het hele onderzoek is een trechtervorm te herkennen. Allereerst wordt de mening van ouderen over gezondheid en het medicijngebruik in algemene zin gepeild, daarna komen de onderwerpen rondom hoge bloeddruk en uiteindelijk de plaspillen aan de orde. Het doen van onderzoek naar het belevingsperspectief van de ouderen vind ik belangrijk, omdat dan het verhaal van de ouderen zelf centraal komt te staan. Daarom heb ik in dit onderzoek de emic-benadering gehanteerd. Deze benadering houdt in dat
13
HOOFDSTUK 1. INLEIDING er onderzoek wordt gedaan naar hoe mensen hun eigen situatie zien en hoe ze hun problemen oplossen (Hardon et al., 2001:109). In veel medische literatuur wordt vooral gekeken naar het gedrag van de ouderen ten aanzien van de medicijnen en wordt vaak geconcludeerd dat verbetering ten aanzien van ouderen en medicijngebruik nodig is. Vaak wordt de persoonlijke beleving van de oudere in deze conclusies niet meegenomen. In de vakliteratuur van antropologie en sociologie wordt het belang van de benadering van het belevingsperspectief van de oudere benadrukt. In de literatuurkeuze voor deze scriptie heb ik me zowel door het gedrag als de beleving van de ouderen laten leiden. In het boek Maten van succes (Von Faber, 2002:28) pleit Von Faber voor een multidisciplinaire samenwerking tussen de verschillende vakgebieden, zoals Medische Antropologie en Geneeskunde. Op deze manier wordt van een persoonlijke beleving uitgegaan en komt het onderzoek in een reëler perspectief te staan. Deze benadering stond dan ook centraal bij de Leiden 85plus studie. Uiteindelijk hoop ik hetzelfde te doen door in dit onderzoek de ouderen in een zo realistisch mogelijk perspectief te plaatsen voor wat betreft hun medicijngebruik. De eerder genoemde redenen, dat ik het onderzoeksonderwerp in de praktijk tegenkwam en het in de medische literatuur een veel beschreven onderwerp is, gaven mij voldoende motivatie om het onderwerp vanuit een medisch antropologisch perspectief te gaan benaderen. Door deze invalshoek te gebruiken en de mogelijkheid om het uit te voeren in het bestaande onderzoek de Leiden 85-plus studie kwam voor mij een aantal opvallende bevindingen aan het licht. Ik hoop dat dit onderzoek een bijdrage levert aan de beide disciplines Medische Antropologie en Geneeskunde.
1.2 Doel en vraagstelling onderzoek Het doel van dit onderzoek is om vanuit een medisch-antropologisch perspectief een bijdrage te leveren aan de kennis over ouderen in hun omgang met medicijnen en hierdoor tevens een handvat te bieden aan de medische professie. De volgende vraagstelling zal in deze scriptie centraal staan:
Hoe gaan ouderen van de Leiden 85-plus studie in het dagelijkse leven om met hun medicijnen en in het bijzonder met hun bloeddrukverlagende medicijnen?
Het antwoord op deze vraag zal aan de hand van de onderstaande onderzoeksvragen worden uitgewerkt: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Hoe beleven de ouderen hun gezondheid en hoe gaan ze hiermee om? Welke zaken kunnen de ouderen in het dagelijkse leven bezighouden? Welke patronen zijn in het medicijngebruik van de ouderen te herkennen? Hoe beleven ouderen een hoge bloeddruk? In hoeverre hebben de ouderen kennis van diuretica? Hoe ervaren ouderen de werking van de plaspillen en wat zijn de gevolgen hiervan?
14
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
1.3 Opbouw scriptie In de opbouw van de scriptie is een trechtervorm te ontdekken. Beginnend bij perspectieven van ouderdom komen we via medicijngebruik uit bij de hoge bloeddruk en plaspillen. Na dit inleidende eerste hoofdstuk wordt in het tweede hoofdstuk ingegaan op de theorie over het onderzoeksonderwerp. Een aantal uitgangspunten zal aan de orde komen en het zal duidelijk worden welke perspectieven er zijn op het onderwerp. In hoofdstuk 3 worden de methodologische aspecten van het onderzoek beschreven. De verschillende paragrafen zullen ingaan op hoe het onderzoek is opgezet en uitgevoerd. In hoofdstuk 4 wordt gekeken naar ouderen en gezondheid. Dit hoofdstuk is opgesplitst in drie delen: lichamelijke achteruitgang, beperkingen en opvallende thema’s in de gesprekken. In hoofdstuk 5 komen de ouderen aan het woord over hun medicijngebruik. Een aantal thema’s die een belangrijke plaats innamen in het gesprek, komt aan de orde. In hoofdstuk 6 komen we uit bij de gedachten van ouderen over hoge bloeddruk en plaspillen. Ten slotte worden in hoofdstuk 7 allereerst de discussiepunten beschreven, in relatie tot de beperking van het onderzoek. Vervolgens worden de conclusies aangehaald, waarna aanbevelingen voor toekomstig onderzoek naar het medicijngebruik onder ouderen worden gedaan.
15
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
16
HOOFDSTUK 2. THEORIE
2 Theorie In dit hoofdstuk zal een aantal theoretische aspecten over het onderzoeksonderwerp worden besproken. De meeste onderwerpen worden van twee kanten belicht: de medische en de antropologische kant, ofwel het patiëntgeoriënteerde perspectief. Er wordt uiteengezet welke perspectieven in de literatuur gehanteerd worden over het onderzoeksonderwerp. Het bleek niet eenvoudig om over alle gespreksonderwerpen literatuur te vinden. Dit verschilde sterk per onderwerp. Zo was over het onderwerp compliance veel te vinden, maar over de invloed van de bijsluiter heel weinig. Het lijkt alsof er meer over een thema te vinden is als het een praktische doorwerking heeft naar de medische hoek. In de hoofdstukken die betrekking hebben op het veldwerk, zal zonodig worden teruggegrepen op dit theoretische hoofdstuk. Op deze manier worden de verschillen, overeenkomsten en missing links aangeduid. De opbouw van dit hoofdstuk komt overeen met die van de gespreksonderwerpen. Hierin is weer de trechtervorm te herkennen. Allereerst zal in dit hoofdstuk het onderwerp ouderdom besproken worden. Daarna komen de volgende thema’s aan de orde: Oldest Old, ouderen en medicijngebruik, compliance, populariteit medicijnen en tot slot hypertensiva.
2.1 Ouderdom: twee perspectieven In het boek Applied Health Research (Hardon et al., 2001:109) wordt een hoofdstuk aan ouderdom besteed. Hierin staan twee perspectieven centraal. Allereerst is het ouder worden een natuurlijk proces en kan het uitgelegd worden in biologische termen. Ten tweede hebben de sociale en culturele omgeving een grote invloed op de waardering, ervaring en de manier van het ouder worden. Rondom ouderdom zijn allerlei stereotypes en generalisaties gemaakt. Vooral de westerse cultuur is op de jeugd geconcentreerd en ouderen kunnen zich hierdoor buitengesloten voelen. Ook Alfrod (www.nurseeducation.org) beschrijft de kijk op ouderen in het culturele perspectief. De trend is dat vaak negatief naar ouderen wordt gekeken, ook vanuit de politiek, maar deze houding zou kunnen veranderen door de ouderen meer te betrekken bij veel dingen. Wettelijk lijken veel dingen voor ouderen goed te zijn geregeld, maar in de praktijk blijkt het soms minder goed te werken. Het concept ‘succesvol oud’ geeft tegenwicht aan de negatieve perceptie over het ouder worden in geïndustrialiseerde landen (Hardon et al., 2001:110). De tweedeling die in Applied Health Research (Hardon et al., 2001) wordt gemaakt, gebruikt Von Faber (2002) ook in de beschrijving van ‘succesvol oud’. Von Faber laat in het boek Maten van succes zien dat succesvol oud op twee manieren bekeken kan worden. Het kan met kwantitatieve maten gemeten worden, waarbij de nadruk ligt op het functioneren op fysiek, sociaal en psychocognitief gebied. Het is dan een toestand die objectief meetbaar is en succesvol oud is dan een ‘optimaal functioneren en welbevinden’ (Von Faber, 2002:168). Deze kwantitatieve benadering staat tegenover de antropologische benadering. Dit laatste perspectief wordt vanuit een kwalitatieve aanpak benaderd, die uitgaat van de ervaringen van de ouderen zélf om te bepalen of ze ‘succesvol oud’ zijn of niet. Tussen deze twee perspectieven blijken grote verschillen te zitten. In de Leiden 85-plus studie is op kwantitatieve en kwalitatieve wijze onderzoek verricht naar het begrip succesvol oud. Het verschil tussen deze twee perspectieven werd onderzocht. Via de kwantitatieve methode viel slechts 10% van de ouderen binnen de categorie van succesvol oud, maar via de
17
HOOFDSTUK 2. THEORIE kwalitatieve methode beschreven 22 van de 27 ouderen zich als succesvol oud. De participanten verwezen in de interviews vooral naar hun levensgeschiedenis en sociale omgang. De ouderen zagen succes eerder als een continue aanpassing. De meeste ouderen beschouwen succesvol oud als een vorm van tevredenheid. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is het kunnen omgaan met beperkingen en problemen die bij ‘normale’ ouderdom horen. (Von Faber, 2002:61). In de conclusie van het boek geeft de schrijfster aan dat succesvol oud niet goed te vatten is in alleen objectieve en kwantitatieve maten. Ouderen zoeken een balans tussen gezondheid en welbevinden (Von Faber, 2002:167). Ouderdom kan dus vanuit twee perspectieven worden bekeken. Het kwantitatieve perspectief legt de nadruk op een natuurlijk proces in fysiek, sociaal en cognitief functioneren en daarnaast is er het meer kwalitatieve perspectief, waarbij de ervaringen van de ouderen als maatstaf worden gehanteerd.
2.2 Oldest Old De onderzoekspopulatie die in deze scriptie beschreven wordt, bestaat uit mensen die in het jaar 1912, 1913 of 1914 geboren zijn. Dit betekent dat ze tot de groep behoren met mensen die ouder zijn dan negentig jaar. In de literatuur wordt deze groep vaak geschreven als de oldest old. D.M. Alfrod beschrijft deze groep in het artikel ‘Nursing Care of the Oldest Old’ (www.nurseeducation.org) als unieke individuen die uitdrukking geven aan het ‘survivorship’, omdat ze oorlogen, pestilenties, rampen en economische crises hebben doorstaan. Hij zegt ook dat er veel onduidelijkheden en misverstanden over deze groep bestaan. In zijn artikel haalt hij een aantal thema’s aan. Onder andere noemt hij de oldest old een heterogene groep die zeer actief in het leven staat. De zorgen van deze groep concentreren zich vooral op het alleen komen te staan, de kinderen en hun gezondheid. De oldest old staan ook centraal in het artikel van Krach et al. (1996). Hierin staat dat studies hebben laten zien dat er iets speciaals is met de groep die de 85 jaar is gepasseerd en nog een redelijke gezondheid bezit en goed kan functioneren. Deze master survivors functioneren als individuen zeer goed en oefenen controle uit over hun omgeving. Het artikel zoekt naar onderliggende factoren hoe ouderen zich succesvol kunnen aanpassen aan het ouder worden. Aspecten waar ouderen mee te maken hebben, zijn gezondheidsproblemen en de daaraan gerelateerde medicijnen en het inkrimpen van hun sociale netwerk. De conclusie van het artikel geeft weer dat er sprake moet zijn van een multidimensionale aanpassing naar de ouderen toe. Ouderen hebben support nodig van hun omgeving om goed te kunnen blijven functioneren. Op deze manier kunnen ze zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen en kan de kwaliteit van leven verbeterd worden of gehandhaafd blijven. De oldest old wordt dus als een bijzondere groep ouderen gezien, een groep mensen die zeer krachtig zijn en zich wonderwel aanpassen aan het ouder worden. Daarnaast kent deze groep ook zijn specifieke zorgen en problemen.
2.3 Ouderen en medicijngebruik In deze paragraaf wordt literatuur omtrent het medicijngebruik van ouderen aangehaald. Dit onderwerp wordt vaak vanuit medisch perspectief òf antropologisch perspectief bekeken. Beide perspectieven zullen ook hier aan bod komen. Allereerst zal vanuit de medische hoek het medicijngebruik onder ouderen worden beschreven.
18
HOOFDSTUK 2. THEORIE Daarna zal met een meer antropologische kijk naar het onderwerp worden gekeken. Bij beide uitgangspunten zullen vooral de algemene zaken over het medicijngebruik aan de orde komen.
2.3.1 Medisch perspectief Vanuit de medische hoek zijn veel artikelen en boeken te vinden over het medicijngebruik van ouderen. In de onderstaande tekst komt een selectie van de artikelen naar voren die de meeste betrekking hebben op het onderzoeksonderwerp. In het artikel van Avron (2001) is te lezen dat er veel onder- en overdosering van medicatie plaatsvindt, vooral omdat het niet altijd bekend is hoe de medicijnen bij ouderen werken. Dit is nooit goed onderzocht bij die oudere leeftijdsgroep en de kwaliteit van het medicijngebruik bij ouderen moet worden verbeterd. Classen (2003:1156) zegt dat het tijd is om de illusie dat medicijnen veilig zijn, los te laten en de realiteit te zien dat significante risico’s aan medicijnen verbonden zijn. Strategieën moeten worden ingezet om die te reduceren. Dit geldt niet zo zeer voor het medicijngebruik onder ouderen, maar eerder in algemene zin. Gurwitz et al. (2003) pleiten voor een meer zorgvuldig voorschrijven en betere controle van de medicijnen, omdat bijwerkingen veel optreden bij ouderen en te voorkomen zijn. Zij zien hierin een rol weggelegd voor de gezondheidszorg, maar ook voor de familie. In een ander artikel (Gurwitz, 2002:1671) pleit Gurwitz voor een drietal zaken: meer ouderen in klinische onderzoeken, medicinale fouten voorkomen door technologische verbeteringen in medische systemen en verbeteringen in de contacten tussen voorschrijvers van medicijnen en de farmaceutische industrie. Kubesova et al. (2001:52) geven aan dat het aantal medicijnen dat de ouderen moeten slikken niet ten goede komt aan de behandeling. Door de grote hoeveelheid wordt het voor ouderen soms erg ingewikkeld en bestaat er een grote kans op ongewenste effecten. De behandeling van ouderen moet zo simpel als mogelijk worden gemaakt. Wanneer het aantal medicijnen onder de vijf/ zes zit, is de kans op over- of onderdosering kleiner. De artsen moeten hun huidige manier van omgaan met medicijnen onder de loep nemen. Hiervoor geeft het artikel tien adviezen. Ouderen zijn een kwetsbare groep binnen de samenleving. Deze kwetsbaarheid uit zich volgens Meredith et al. (2002) onder andere door de hoeveelheid medicijnen die ze slikken. Onderzoek in Amerika toonde aan dat verbetering optreedt in het medicijngebruik bij ouderen door de thuiszorg hierin meer te betrekken. Hierdoor verminderde bijvoorbeeld de duplicatie van medicijnen. Cameron en Richardson (2000:8) beschrijven dat voor ouderen medicijngebruik te vergelijken is met een tweesnijdend zwaard. Wanneer de medicijnen niet effectief, veilig en correct worden gebruikt, kunnen ze een ongewenst effect veroorzaken. Zij voegen daaraan toe dat ouderen door de fysiologische veranderingen als gevolg van de ouderdom kwetsbaarder zijn dan jongere mensen. Veel medicijngerelateerde problemen zijn voorspelbaar en kunnen daarom worden voorkomen. Het is belangrijk dat die symptomen worden herkend door de ouderen zelf en door hun verzorgers/ familie. Hierover moet meer bekendheid komen; de artsen vervullen hierin een belangrijke rol door het voorschrijven van medicijnen en het uitwisselen van informatie. Een algemene tendens in de medische literatuur is dat men vindt dat er nog veel te verbeteren valt in het medicijngebruik door ouderen. Veel kritische kanttekeningen zijn gemaakt bij de dosering, veiligheid en bijvoorbeeld het aantal medicijnen dat de ouderen krijgen. Tevens worden aanbevelingen gedaan om tot een verbetering te komen in de contacten van de medische wereld naar buiten toe.
19
HOOFDSTUK 2. THEORIE
2.3.2 Antropologisch en Sociologisch perspectief Binnen de antropologie en sociologie zijn geluiden te horen dat het medische perspectief onvolledig kan zijn. Lyder et al. (2001) geven aan dat het belangrijk is om niet alleen de ziekte te zien, maar de ouderen in hun totaliteit. Hierdoor kan het voorschrijven van medicijnen beter op hen worden afgestemd. Er moet kritisch naar de medicijnen gekeken worden, omdat men zeker moet zijn dat ze niet resulteren in meer moeilijkheden en verlies van onafhankelijkheid voor de ouderen. De bijwerkingen van medicijnen kunnen soms gezondheidsproblemen of ongemakken geven. Perry en Webster (2001:28) noemen dit een stille epidemie. Door allerlei oorzaken kunnen die problemen optreden. Er is veel onderzoek gedaan om te laten zien dat er veel medicijngerelateerde problemen zijn, maar weinig onderzoek is gedaan naar de beleving van het medicijngebruik onder ouderen. Strategieën moeten uitgezet worden om deze groep tegemoet te komen. Een sleutel tot een oplossing kan volgens Perry en Webster liggen in het goed informeren van de ouderen zelf en hun verzorgers. Ook Lumme-Sandt et al. (2002:285) geven aan dat het belangrijk is om bij een onderzoek naar medicijngebruik de logica en redenering van de gebruiker te horen. Het medisch perspectief is daarbij niet volledig. In Finland is op die manier onderzoek gedaan bij ouderen van negentig jaar en ouder. Met behulp van narratieve interviews heeft men gekeken naar verschillende cultuurgedeelde interpretatieve repertoires. Een conclusie is dat een beter begrip van culturele ideeën rond medicijngebruik kan helpen om de zorg voor ouderen te verbeteren. Daarnaast verloopt medicijngebruik bij ouderen niet probleemloos. Onder- en overgebruik is een veel gehoord probleem. De mogelijkheid tot het verkrijgen van medicijnen naast degene die voorgeschreven zijn, laat een ontwikkeling zien van zelfstandigheid en beslisbaarheid. Dit proces onder de ouderen zet zich ook door op het gebied van voorgeschreven medicijnen. Medicijngebruik is niet alleen een interactie tussen de patiënt en de dokter, maar is ook beïnvloed door de interactie met de mensen van buiten de medische wereld. De culturele concepten die ouderen zich eigen hebben gemaakt tijdens hun leven, spelen ook een rol. Als sommige beslissingen dus niet volgens de medische logica genomen worden, kunnen ze wel rationeel zijn in de context van de eigen overtuigingen die ouderen hebben. Tot nu toe is vooral het patiëntgeoriënteerde perspectief aangehaald. Het belang van het centraal plaatsen van de beleving en context van de oudere kwam duidelijk naar voren. Het gebruik van medicijnen kan ook geplaatst worden in een totaalplaatje van het zoekproces naar gezondheid. Dit proces doorstaat het individu, dat op zijn beurt weer een onderdeel is van een sociale groep en van een nog bredere gemeenschap. Deze benadering staat in het boek The Context of Medicines in Developing Countries (Van der Geest en Whyte, 1991): in een sociaal-culturele context krijgen de medicijnen een betekenis en worden daaraan kracht en kwaliteit toegekend. Als wordt gekeken in welke situaties ze worden ontvangen en toegepast, is de aanname in het betreffende boek dat mensen dingen consumeren als tekens en symbolen. Mensen maken keuzes op basis van culturele betekenissen. Het is belangrijk om op deze manier de doeltreffendheid van de medicijnen te bekijken. Dit moet dan niet alleen in het kader van de natuurwetenschappen gezien worden, maar ook hoe die doeltreffendheid in verschillende situaties door mensen wordt ervaren. De betekenis van medicijnen gaat verder dan het bekijken van de chemische eigenschappen en de therapeutische reputatie. Ze moeten begrepen worden in de culturele context van ziekte en genezing (Van der Geest en Whyte, 1991:3).
20
HOOFDSTUK 2. THEORIE In het boek Social lives of medicines (Whyte et al., 2002) wordt ook vanuit een breder, dan wel antropologisch standpunt naar medicijnen gekeken. Vanuit antropologisch oogpunt is het interessant om medicijnen te zien als materie. Op die manier kan deze uitgewisseld worden tussen sociale actoren. Medicijnen belichamen vanuit dit perspectief betekenissen en kunnen zich verplaatsen. Ze kunnen tussen mensen functioneren als een teken van genezing en hoop. Medicijnen hebben ook een ambiguïteit in zich. Ze worden gezien als gevaarlijk en goed. Medicijnen veranderen naast lichamen ook gedachten en situaties. Men is vanuit die wetenschap geïnteresseerd in het sociale gebruik en de consequenties daarvan. Medicijnen hebben een sociaal effect op mensen. Ze krijgen pas betekenis in sociale interacties. Men verkrijgt via sociale relaties informatie over de medicijnen. Daarnaast kunnen ze een verandering in de sociale relatie teweeg brengen. Die veranderingen kunnen zich bijvoorbeeld voordoen op het gebied van vertrouwen, autoriteit, respect of bezorgdheid. De antropologische en sociologische visie plaatst de ouderen in een breder perspectief. Er wordt naar de oudere persoon in zijn totaliteit gekeken. Deze persoonsgerichte aanpak geeft uiteindelijk een completer beeld van de oudere dan wanneer de aanpak zich beperkt tot uitsluitend medische aspecten.
2.4 Compliance Compliance is een term die vaak wordt genoemd in relatie tot medicijngebruik. Er zijn verschillende opvattingen over wat compliance nu precies inhoudt. In deze opvattingen is een globale tweedeling te maken. Ten eerste is er vooral de kijk vanuit de medische hoek. Compliance wordt dan gezien als de mate van inbreng van de patiënt. Om dit aan te geven, worden vaak de woorden ‘therapietrouw’ en ‘overeenstemming’ gebruikt. Voor therapietrouw wordt in veel Nederlandse literatuur ook de Engelse benaming compliance gebruikt. Ten tweede kan compliance in het teken staan van het bereiken van een bevredigend therapeutisch resultaat en niet als een doel op zich. Hierin staat vooral het perspectief van de patiënt centraal. Deze tweedeling zal verder worden uitgewerkt. Allereerst zal de opinie vanuit de medische hoek worden belicht en daarna het perspectief vanuit de patiënt.
2.4.1 Medische Professie Therapietrouw is volgens de medische professie belangrijk, omdat het niet alleen de gezondheid van de patiënt ten goede komt, maar ook die van de volksgezondheid (bijvoorbeeld resistentie van bacteriën). Daarnaast heeft het ook een kosteneffect, omdat soms medicijnen worden aangeschaft en niet gebruikt. Redenen genoeg om de medicijnen in te nemen (de Ridder en Theunissen, 2003:237). De nadruk wordt in deze visie sterk gelegd op verbetering van de therapietrouw. Men is voornamelijk bezig met het behalen van een volledige opvolging van de medicatievoorschriften. In sommige perspectieven lijkt het of de patiënt centraal staat, maar toch is daaraan dan een streven naar de maximale therapietrouw gekoppeld. Dit laatste is ook bij Hughes (2004) het geval. Het gedrag van de patiënt speelt een belangrijke rol in de besluitvorming rond medicatie tussen patiënt en gezondheidszorg. Verbeteringen moeten samengaan met een praktische aanpak en hun oorsprong hebben in een patiëntgeoriënteerd perspectief. Trouw moet gezien worden als een fenomeen dat zeer veel facetten heeft en wordt beïnvloed door factoren die zich extern of intern de patiënt bevinden. Drie factoren beïnvloeden volgens de medische visie de therapietrouw (Hughes, 2004:796): 21
HOOFDSTUK 2. THEORIE • •
Medicijngerelateerde factoren: verpakking, bijwerking, aantal, administratie. Patiëntgerelateerde factoren: fysiologische veranderingen, cognitievermogen, gezondheidsovertuigingen, psychosociaal vermogen. • Andere factoren: relatie patiënt-arts, toegang tot medicijnen, sociale ondersteuning. Claesson et al. (1999) delen deze opinie van Hughes. In het artikel Compliance with prescribed drugs: challenges for elderly population staat dat het uiteindelijk de patiënt is die beslist op welke manier hij de therapie gaat volgen. Door de patiënt bij de discussie over de therapie te betrekken, is dat de sleutel voor een verbeterde compliance. Vanuit de medische professie is ook een aantal dingen geschreven die specifiek over ouderen en compliance gaan. Enkele hieronder genoemde auteurs zijn al eerder aangehaald in de vorige paragraaf. Claesson et al. (1999:256) geven aan dat er geen relatie is gevonden tussen compliance, leeftijd, sekse en socio-economische status. In sommige studies waren ouderen zelfs meer compliant dan anderen. Wel is in meerdere studies een link tussen compliance en afkomst gelegd. Compliance neemt af wanneer men meer medicijnen moet slikken. Een onbeperkte duur van een behandeling houdt verband met een verminderde compliance. Ook Hughes (2004:793) zegt dat er geen reden is om ouderen meer therapieontrouw te noemen dan anderen. Sommige ouderen nemen wel overwogen beslissingen om niet trouw te zijn aan hun medicijnen, bijvoorbeeld om bijwerkingen te vermijden. Een ander artikel vanuit de medische hoek geeft aan dat naar het verhaal van de oudere geluisterd moet worden. Grote onderzoeken moeten hun resultaten overeenbrengen met the real life. Dit houdt in dat kwaliteit van leven en de perceptie van de oudere centraal moeten staan. Op deze manier kan men komen tot een grotere compliance van de therapie. Dit is vermeld in het artikel van Orozco-Valero (2002:S38), maar ook hierin is weer te horen hoe men streeft naar meer compliance. In het artikel Variation in medication understanding among the elderly (Spiers et al., 2004) wordt het onderzoek beschreven dat onder ouderen (65+) is gedaan. Het betreft in dit onderzoek vooral de onduidelijkheden over medicijnen bij ouderen. Het is niet zo dat de ouderen meer therapieontrouw zijn, maar bij ontrouw hebben zij meer kans op bijwerkingen in vergelijking tot een jongere groep. Het cognitieve aspect speelt een belangrijke rol bij therapietrouw. Een groot aantal aan medicijnen geeft complexiteit en die kan een aanzet zijn voor ontrouw. Door specifieke medicijngerelateerde problemen te detecteren, kunnen de clinici beter in staat zijn de ouderen te helpen. Fulmer et al. (2001:47) geven aan dat het welzijn van de oudere wordt bevorderd door een goede relatie tussen de gebruiker en het klinische team. Ouderen hebben vaak vijf tot tien medicijnen per dag en lijden dikwijls aan chronische ziektes. Het is een uitdaging om te ontdekken wat gedaan kan worden om de therapietrouw te vergemakkelijken. Door de vele medicijnen die ze slikken, is compliance complex. In het medische perspectief rond compliance staat vooral het verbeteren van de compliance centraal. De blik van de medische professie is vooral gericht op het juist innemen van de medicijnen. In sommige artikelen krijgt naast het medicijngebruik ook de patiënt een plaats om via deze manier ook de compliance te verbeteren. Het streven naar een maximale therapietrouw heeft een hoge prioriteit en resulteert in een vooral praktische aanpak.
22
HOOFDSTUK 2. THEORIE Ouderen blijken dus niet meer of minder compliance te hebben dan anderen. Door de oudere persoon meer centraal te stellen, kan meer compliance worden bereikt. Ook kan dit een resultaat zijn als de specifiek medicijngerelateerde problemen opgelost worden.
2.4.2 Patiëntgeoriënteerd De bovenstaande meningen geven vooral het medische perspectief weer. P. VerbeekHeida vormt in het boek De eigen wijsheid van de patiënt (1992) een brug tussen het medische en het patiëntgeoriënteerde perspectief. Ze beschrijft de twee verschillende criteria voor compliance: het precies opvolgen van de voorschriften of daar naar eigen inzicht invulling aan geven. Uit onderzoek is gebleken dat het niet opvolgen van voorschriften meer regel dan uitzondering is. Vanuit verschillende invalshoeken kan (non)compliance bekeken worden. Gedragswetenschappelijk kan het niet verklaard worden en de artsen proberen met het aanbieden van een partnerschap de compliance te verbeteren. Dit partnerschap is eerder al besproken bij Claesson et al. (1999). Door het aanbieden van dat partnerschap wordt alleen de autoriteit bekrachtigd. Als onderzoek naar geneesmiddelen vooral geanalyseerd wordt in termen van professionele doelen, zoals compliantie, slaagt dit er niet in om het gedrag van de patiënt te verklaren. Een meer contextuele benadering biedt grotere verklaringskracht, omdat de patiënt van een passieve in een actieve participant verandert. Deze benadering geeft meer ruimte aan kwalitatief onderzoek. De leefwereld van patiënten is van belang en het begrip zelfregulering staat centraal. Medicijnen en ziekte zijn een onderdeel van interpretaties en evaluaties van het dagelijkse leven. Vanuit dit kader krijgen medicijnen betekenis. Er wordt dus naar geneesmiddelengebruik veel gekeken vanuit een professioneel perspectief: een medische visie. Deze staat naast het perspectief van de patiënten zelf. De overweging van de patiënt en de mate van acceptatie zijn afhankelijk van de omstandigheden waarin het geneesmiddelengebruik plaatsvindt (Verbeek-Heida, 1992:66,67). In 1974 geeft Stimson al aan dat het belangrijk is om de patiënt als actieve actor te zien en niet als een passieve, gehoorzame patiënt. De patiënt zal aan de hand van zijn verwachtingen van de dokter en het evalueren van zijn handelingen een beslissing nemen over zijn eigen behandeling. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom hij dingen anders doet dan de dokter wil, bijvoorbeeld de complexiteit van het medicijnpatroon of de interactie met de dokter en mensen in zijn omgeving. De patiënt leeft ook in een cultuur waarin hij informatie ontvangt over gezondheid en ziekte. De patiënt zit in een proces en zal continu beslissingen nemen over wat goed is voor zijn gezondheid. Stimson zet hier de patiënt centraal en de dokter op de achtergrond. Dit patiëntgerichte perspectief komt in de literatuur vaak naar voren. Een schrijver die vaak over compliance wordt aangehaald, is Conrad. Hij heeft meerdere publicaties op zijn naam staan over dit onderwerp. Als hij in 1985 het artikel The Meaning of Medications schrijft, maakt hij een duidelijk punt. Hij geeft de voorkeur aan een patiëntgeoriënteerde aanpak om de medicijnen te managen boven een doktergeoriënteerd perspectief. Deze aanpak richt zich op de betekenis van medicijnen in het dagelijkse leven en kijkt waarom mensen de medicijnen op hun manier innemen. Wat therapieontrouw vanuit een medisch oogpunt gezien kan zijn, kan voor de patiënt wel een manier zijn om controle over zijn ziekte uit te oefenen. Deze punten werden gevonden door tachtig diepte-interviews met epilepsiepatiënten te houden. Trostle pleit in het artikel Medical Compliance as an Ideology (1985:1299) ook voor een andere kijk op compliance. Het was volgens hem een ideologie
23
HOOFDSTUK 2. THEORIE geworden waarin het uitgangspunt was dat de patiënt en dokter een foutloze rol speelden. Men moet echter kijken naar wat de patiënten met hun medicijnen doen, hoe ze daarmee in het dagelijkse leven omgaan en welke situaties het medicijngebruik beïnvloeden. Compliance wordt volgens Brown en Segal (1996:903) beïnvloed door verschillende factoren, zoals psychologische invloeden, de sociale omgeving en de relatie tussen de patiënt en de arts. Het label compliance geeft echter een eenzijdige kijk op de medicijngebruiker en zo gaat vitale informatie van de patiënt verloren. Als de patiënt niet trouw is aan de therapie die de medici voorschrijven, is hij ontrouw: noncompliance. Maar de patiënt heeft hier misschien wel heel andere ideeën over. Patiënten maken gebruik van de formele en informele medische zorg. Het is belangrijk om die beide aspecten te bekijken. De gezondheidszorg moet zich bewust zijn van de perceptie van de patiënt. De gezondheidspercepties van de patiënt zijn gerelateerd aan de behandelpraktijk. Het patiëntenperspectief creëert ook een vraag in het artikel ‘ziektepercepties’ van de Ridder en Theunissen (2003:237). Zij vragen zich af of wel genoeg gekeken wordt naar de reden waarom sommige mensen hun medicijnen niet innemen. Lumme-Sandt et al. (2002) hebben in een onderzoek naar ouderen geluisterd. Zij hebben gekeken hoe ouderen zichzelf zien als medicijngebruikers en welke factoren vanuit hun perspectief belangrijk zijn. Compliance blijkt sterk gerelateerd te zijn aan leeftijd. Bij oudere mensen is die compliance niet altijd optimaal. De ontmoeting tussen de gezondheidszorg en leken is vaak een ontmoeting tussen experts. Daarom wordt medicatie ook als een gebied gezien waar mensen een vorm van autonomie kunnen uitoefenen. De overwegingen om al dan niet medicijnen in te nemen, zijn niet altijd gebaseerd op medische gronden. Hierin is een paradox te herkennen, omdat de dokter tegelijkertijd vaak erg hoog in waarde wordt geschat. Vanuit die paradox wilden Lumme-Sandt et al. (2002:286) naar ouderen luisteren. De reden waarom mensen soms zo achterdochtig zijn over medicijnen, is dat het kunstproducten zijn. Men wil niet direct toevlucht nemen tot medicijnen, maar vertrouwen op hun eigen handelen. Op die manier is het voor hen mogelijk om een balans te vinden tussen waardering en wantrouwen. In het artikel Interpretative Repertoires of Medication among the Oldest-Old van Lumme-Sandt et al. (2000:1843) worden drie repertoires in het medicijngebruik van ouderen genoemd. Allereerst komt de sterke morele dimensie aan bod. Mensen willen het liefst zo min mogelijk pillen slikken en hun pillengebruik kunnen rechtvaardigen. Het tweede repertoire is dat van de patiënt. De dokter wordt op een voetstuk geplaatst en men wil hem gehoorzamen. De medicijngebruiker accepteert daarbij de rol als patiënt. De derde is het zelfhulprepertoire. Hierin is de trend te zien dat men naast de voorgeschreven medicijnen ook alternatieve medicijnen en natuurlijke producten neemt. Beter begrip van culturele ideeën kan samenwerking tussen patiënten en professionals verbeteren, wat uiteindelijk leidt tot een betere kwaliteit van leven voor de ouderen (Lumme-Sandt et al., 2000:1849). Het patiëntgeoriënteerde perspectief geeft een geheel andere kijk op compliance dan die van de medische professie. Wanneer de patiënt centraal komt te staan, geeft deze benadering een grotere verklaringskracht voor medicijngebruik dan vanuit het perspectief van de medische professie. Vanuit het patiëntgeoriënteerde perspectief zal het thema populariteit in de volgende paragraaf besproken worden. De definitie die in deze scriptie voor therapietrouw aangehouden wordt, is die van Sacket en Haynes (1976): ‘de mate waarin het gedrag van de patiënten in termen van het gebruik van medicijnen, het houden van een dieet of het aanbrengen van
24
HOOFDSTUK 2. THEORIE veranderingen in levenswijze overeenkomt met het voorschrift van de arts’(VerbeekHeida, 1992:9). Voor deze definitie is gekozen omdat het dan mogelijk is om op een medisch-antropologische manier de onderzoeksgegevens te analyseren en een handreiking te doen naar beide onderzoeksgebieden.
2.5 Populariteit medicijnen In de vorige paragraaf werden door Lumme-Sandt et al. (2002) al kort aangestipt dat mensen soms achterdochtig zijn over hun medicijnen. In het artikel van Benson en Britten (2002: 875) wordt dit thema ook aangehaald, maar eerst worden drie redenen gegeven waarom ouderen hun medicijnen innemen: 1. Positieve ervaringen met de dokter, 2. Profijt van medicijnen hebben en 3. Praktische overwegingen. Daarnaast bestaat ook een gereserveerde houding die vaak overeenkomt met de vraag op welke manier het voor hen persoonlijk nuttig is. Veel onderzoekers hebben de reserves van de patiënt bij het innemen van medicijnen opgemerkt. Het artikel pleit dat het nodig is om te begrijpen waarom patiënten de medicijnen innemen, ondanks hun gereserveerde houding. In het artikel van S. van der Geest en S.R. Whyte: Popularity and Scepticism: contrasting views on medical drugs wordt ook de populariteit van de medicijnen besproken. Vanuit het perspectief van de gebruiker worden twee standpunten beschreven: de grote populariteit van de medicijnen in rijke en arme samenlevingen en de meer sceptische houding ten opzichte van die medicijnen. Deze twee tegenpolen zijn dialectisch aan elkaar verbonden. De auteurs van het artikel hebben allerlei literatuur over het onderwerp bestudeerd en laten zo de twee perspectieven zien. De populariteit is verbonden aan onder andere positieve ervaringen in de praktijk, kracht of charme, uitdrukking van sociale relaties, macht en empowerment. Medicijnen hebben een bepaalde kracht in zich. Ze helpen de patiënt om een uitdrukking en verklaring te kunnen geven aan hun ziekte. Medicijnen rechtvaardigen op deze manier het gedrag van de patiënt. Ze stralen ook een bepaalde betrokkenheid van de dokter uit wanneer hij ze voorschrijft en om die reden hebben ze een therapeutische kracht in zich. Die kracht wordt versterkt wanneer de dokter een sympathieke indruk op de patiënt maakt. Medicijnen geven de gebruiker ook de mogelijkheid om zijn eigen conditie in handen te houden. Sommige mensen hebben eerder een sceptische houding ten aanzien van medicijnen. Ze willen juist aandacht voor hun probleem in plaats van medicijnen. Noncompliance is vaak een resultaat van scepsis ten aanzien van de dokter en zijn medicijnen. Medicijnen kunnen ook ervaren worden als een vorm van onderdrukking: hierdoor is controle uit te oefenen door de degene die de medicijnen verstrekt. Mensen die hun medicijnen niet volgens het voorschrift innemen, kunnen dus gezien worden als een groep mensen met een sterke autonomie. De sceptische blik kan een oorsprong hebben in de eigen ideeën en ervaringen rond medicijngebruik en culturele percepties. Medicijnen hebben bij de patiënten dus een bepaalde mate van populariteit. Deze houding kan een oorsprong hebben in positieve ervaringen met de arts, rechtvaardiging van ziektegedrag of het profijt dat men ondervindt van de medicijnen. Naast deze populariteit is ook een sceptische houding te vinden bij de patiënt. Deze gereserveerde houding kan resulteren in noncompliance. De oorsprong van deze houding kan liggen in persoonlijke ideeën en ervaringen of in culturele percepties. Belangrijk is het om beide houdingen te herkennen en om na te gaan waarom mensen deze houding aannemen.
25
HOOFDSTUK 2. THEORIE
2.6 Hypertensiva De vraagstelling van het onderzoek is gekoppeld aan hoge bloeddruk. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op de medische betekenis en consequenties van hypertensie. Allereerst zullen kort de volgende thema’s worden uiteengezet: bloeddruk, de relatie tussen ouderen en hypertensie en diuretica. Daarna zal worden besproken wat in de literatuur over ouderen en antihypertensiva, in het kader van het onderzoeksonderwerp, staat vermeld.
2.6.1 Bloeddruk Elke dag pompt het hart zo’n 8000 liter bloed door het lichaam. Op die manier kan het lichaam voorzien worden van zuurstof, voedingsstoffen, vitaminen en mineralen, maar kunnen ook de afvalstoffen uit de celstofwisseling afgevoerd worden. Het pompen van het hart geeft een constante druk waarmee het bloed door de bloedvaten wordt getransporteerd (n.d. folder: Gezondheid & Bloeddruk). De druk in de grote arteriën (slagaders) wordt de bloeddruk genoemd. Die druk is van een aantal lichamelijke factoren afhankelijk, zoals de elasticiteit van de arteriën, hartfunctie, viscositeit van het bloed en hormonale regulatie (Jochems en Joosten, 1997). De bloeddruk wordt gemeten met een bloeddrukmeter en wordt uitgedrukt in twee getallen. Het eerste getal is de bovendruk: de druk wanneer het hart zich samentrekt. Het tweede getal is de onderdruk: de druk wanneer het hart zich ontspant. Van een hoge bloeddruk wordt gesproken wanneer de bovendruk gemiddeld 140 of hoger is, of als de onderdruk gemiddeld 90 of hoger is. Bij mensen die zestig jaar of ouder zijn en verder gezond, wordt een bovendruk van gemiddeld lager dan 160 en een onderdruk van gemiddeld lager dan 90 nog als normaal beschouwd (www.nhg.artsennet.nl). Een hoge bloeddruk wordt in medische termen hypertensie genoemd.
2.6.2 Hypertensie en ouderen In het boek Conditions of Aging (Dial, 1999) wordt een hoofdstuk gewijd aan hypertensie bij ouderen. Hypertensie is geen normale consequentie van het ouder worden en is een risicofactor voor schade aan organen en hersenen. Een behandeling van een te hoge bloeddruk reduceert de risico’s. Er is een verschil tussen hypertensie bij oudere en jongere mensen. Bij de laatste groep wordt de hoge bloeddruk eerder veroorzaakt door obesitas of het disfunctioneren van de insuline- en nierwerking. Bij ouderen heeft het weer eerder te maken met allerlei veranderingen in de bloedvaten. Klachten als hoofdpijn, duizeligheid en angst worden weleens toe geschreven aan hypertensie. Maar een te hoge bloeddruk geeft zelden tot nooit klachten. Wanneer wel klachten ontstaan, betekent het dat orgaanschade is opgetreden. Zoals bij een beroerte, waarbij schade is aan de hersenen of wanneer het hart schade heeft ondervonden door hartfalen. Tevens is het mogelijk dat de werking van de nieren of het oog aangetast zijn door de hoge bloeddruk, wat kan resulteren in daaraan gerelateerde klachten. Over het algemeen zullen de ouderen weinig merken van de te hoge bloeddruk. Wanneer bij een oudere persoon een te hoge bloeddruk wordt gemeten, zullen de medici allereerst nagaan of in de geschiedenis van die persoon een oorzaak te vinden is voor de hoge bloeddruk. Daarnaast wordt ook gekeken of andere ziektes aanwezig zijn en of orgaanschade vast te stellen is. Daarnaast zullen tal van
26
HOOFDSTUK 2. THEORIE laboratoriumtesten worden uitgevoerd om vast te stellen of er werkelijk sprake is van hypertensie. Het voornaamste doel van de anti-hypertensiebehandeling is het reduceren van hart- en vaatschade met alle gevolgen van dien. Daarnaast is het belangrijk dat deze behandeling niet de kwaliteit van leven aantast of functionele beperkingen geeft. Als eerste wordt gekeken of de hoge bloeddruk kan worden verholpen door een aanpassing in de levensstijl. Voor veel ouderen is deze aanpassing vaak lastig om op te volgen en in dat geval is medicatie noodzakelijk, al zal wel altijd worden aangedrongen op een verandering in levensstijl om de bloeddruk te verlagen. Gewichtsverlies, beweging, minderen met alcohol en roken, zoutloos en vetarm dieet zijn voorbeelden van gewenste veranderingen in levensstijl om een te hoge bloeddruk te verminderen. Wanneer wordt overgegaan op het voorschrijven van medicijnen, wordt een aantal richtlijnen in acht genomen. Allereerst wordt de therapie gestart met een zo laag mogelijke dosis. De dosis wordt zeer langzaam opgebouwd, waarbij pas kan worden vastgesteld dat het medicijn niet aanslaat als de maximaal toelaatbare dosis is voorgeschreven. Daarna mag pas worden overgegaan op een ander medicijn. Na enkele maanden is pas te zeggen of de hypertensie onder controle is (Dial, 1999).
2.6.3 Diuretica Diuretica (plaspillen) zijn medicijnen die vaak als eerste worden voorgeschreven bij hypertensie. De reden hiervan is dat ze hun efficiëntie bewezen hebben, gemakkelijk te doseren zijn en lage kosten met zich meebrengen. Diuretica verhogen de uitscheiding van natriumchloride en water door vermindering van de resorptie in de nieren. Verschillende soorten diuretica worden onderscheiden, die hun werking uitoefenen in verschillende delen van de nier. Deze soorten zijn: Osmotische diuretica, Lisdiuretica, Thiazidediuretica en Kaliumsparende diuretica. De Thiazidediuretica is vaak de eerste keus in de behandeling van een te hoge bloeddruk bij ouderen (> zestig jaar). Deze groep geneesmiddelen wordt ook wel antihypertensiva genoemd. Diuretica kunnen ook voorgeschreven worden om ongewenste vochtophopingen op bepaalde plaatsen in het lichaam terug te dringen. De nieren kunnen in dat geval de grote hoeveelheid vocht niet wegwerken vanwege bijvoorbeeld hartfalen of levercirrose (Loenen, 2003:285). Dus een te hoge bloeddruk of ongewenste vochtophoping kunnen de arts doen besluiten om plaspillen voor te schrijven.
2.6.4 Antihypertensiva literatuur In de literatuur is ook een aantal artikelen te vinden die specifiek over ouderen en het gebruik van antihypertensiva gaan. De onderstaande tekst zal laten zien vanuit welk perspectief dit benaderd wordt. De kwaliteit van leven is een veel genoemd thema in de literatuur over ouderen. In het artikel van Fogari en Zoppi (2004) komt dit thema ook aan bod. Sommige studies tonen aan dat antihypertensiva geen negatieve invloed op die kwaliteit hebben. Maar Fogari en Zoppi schrijven dat die negatieve invloed wel degelijk aanwezig is in de vorm van verlies van onafhankelijkheid en meer therapieontrouw. Het is ook weleens zo dat mensen juist door het innemen van de medicijnen een nog slechtere conditie krijgen dan ze al hadden. Zo geven de diuretica de bijwerkingen van impotentie, verlaagd libido, duizeligheid, constipatie, droge ogen, slaperigheid en misselijkheid (Fogari en Zoppi, 2004:379). Het is belangrijk om de effecten van de medicijnen te bekijken. Dit moet echter niet alleen in termen van hoge 27
HOOFDSTUK 2. THEORIE bloeddruk gedaan worden, maar ook in termen gerelateerd aan de kwaliteit van leven. Geschikte medicijnen ten behoeve van hypertensie bij ouderen moeten niet alleen de criteria van efficiëntie en veiligheid vervullen, maar ook het dagelijkse leven van de ouderen relatief ongemoeid laten. Het is belangrijk om bij medicijnen te kijken of ze ten goede komen aan het welzijn van de ouderen (Fogari en Zoppi, 2004:389). In het artikel ‘Hee Broedoe’ (hoog bloed): opvattingen over hypertensie (Beune et al., 2004) staat de patiënt centraal. Door de percepties van patiënt over hypertensie te bespreken, kan de communicatie verbeteren met betrekking tot therapeutische adviezen. De mate waarin de patiënt in staat en bereid is die op te volgen, kan hierdoor eveneens verbeteren. Brown en Segal (1996) vermelden dat studie aangetoond heeft dat alternatieve medicijnen en huismiddelen het gebruik van antihypertensiva beïnvloeden. Veel mensen gebruiken naast antihypertensiva ook alternatieve medicijnen om hun hypertensie onder controle te houden. De dokter speelt een belangrijke rol in het nemen van de medicijnen. Als de patiënt een antihypertensiebehandeling moet ondergaan, is het raadzaam te vragen naar eventuele reserves en/ of redenen van de patiënt om de medicijnen in te nemen. Specifiek voor antihypertensiva kan de reserve voortkomen uit: verlangen om ermee te stoppen, voorkeur voor alternatieve medicijnen, noodzaak om de medicijnen aan te houden en de mogelijke risico’s van de medicijnen. Er zijn echter ook veel redenen om ze wel in te nemen, zoals positieve ervaringen met de arts en/of de medicijnen en praktische overwegingen. Het is belangrijk om een balans te vinden in de redenen om de medicijnen wel en niet in te nemen. Door het individu centraal te stellen, komt dit de betrokken partijen ten goede (Benson en Britten, 2002:873). Vier van de vijf patiënten die antihypertensiva nemen, hebben reserves. Het is belangrijk voor de dokter om hierachter te komen en de patiënt zijn bedenkingen te laten uiten. Mensen vragen zich vaak af wat het nut is voor hen persoonlijk (Benson en Britten, 2003:1314). Het is waardevol om naast het effect van antihypertensiva ook de kwaliteit van leven te bekijken. De bijwerkingen van de medicijnen kunnen die kwaliteit behoorlijk beïnvloeden. Een goede communicatie tussen arts en patiënt is een voorwaarde om problemen te signaleren. Naast deze problemen kan ook een reserve aanwezig zijn ten aanzien van antihypertensiva, zowel voorafgaand aan als tijdens de behandeling. Ook hierin is het herkennen van die houding en goede communicatie van belang.
2.7 Conclusie Concluderend kan vastgesteld worden dat in dit hoofdstuk het volgende theoretisch kader geschetst is. Allereerst kan ouderdom vanuit twee perspectieven worden bekeken. Het kwantitatieve perspectief legt de nadruk op een natuurlijk proces in fysiek, sociaal en cognitief functioneren. Daarnaast bestaat het kwalitatieve perspectief, waarbij de ervaringen van de ouderen als maatstaf worden gehanteerd. De groep ouderen van 90 jaar en ouder worden ook wel de oldest old genoemd. Zij worden als bijzonder gezien omdat zij over het algemeen zeer krachtige personen zijn en zich wonderwel aanpassen aan de leeftijd. Daarnaast kent deze groep specifieke zorgen en problemen. Een algemene tendens in de medische literatuur is dat men vindt dat er nog veel te verbeteren valt aan het medicijngebruik bij ouderen. Tevens worden aanbevelingen gedaan om te komen tot een verbetering in de contacten van de medische wereld naar buiten toe. De antropologie plaatst de ouderen in een breder 28
HOOFDSTUK 2. THEORIE perspectief. Er wordt naar de oudere persoon in zijn totaliteit gekeken. Deze persoongerichte aanpak geeft uiteindelijk een zeer compleet beeld van de oudere. Zo moeten de medicijnen of de patiënt-arts-relatie niet op de voorgrond staan, maar moet medicijngebruik door ouderen in een bredere context gezien worden. Compliance is een veel besproken onderwerp in de literatuur. De blik van de medische professie is vooral gericht op het juist innemen van de medicijnen. Het streven naar een maximale therapietrouw heeft een hoge prioriteit en resulteert in een praktische aanpak. Ouderen blijken niet meer of minder compliance te vertonen dan anderen. Het patiëntgeoriënteerde perspectief geeft een heel andere kijk op compliance dan dat van de medische professie. Wanneer de patiënt centraal komt te staan, geeft het een grotere verklaringskracht omtrent medicijngebruik. Medicijnen kennen bij de patiënten een bepaalde mate van populariteit. Deze houding kan een oorsprong hebben in positieve ervaringen met de arts, rechtvaardiging van ziektegedrag of het profijt dat men ondervindt van de medicijnen. Naast deze populariteit is ook een meer sceptische houding te vinden bij de patiënt. Deze reserves kunnen resulteren in noncompliance. De oorsprong van deze houding kan liggen in persoonlijke ideeën en ervaringen of in culturele percepties. Hypertensie is geen normale consequentie van het ouder worden en is een risicofactor voor schade aan organen en hersenen. Een behandeling van een te hoge bloeddruk reduceert de risico’s. Een te hoge bloeddruk of ongewenste vochtophoping kunnen de arts doen besluiten om plaspillen (antihypertensiva) voor te schrijven. Het is belangrijk om naast het effect van antihypertensiva ook de kwaliteit van leven te bekijken. De bijwerkingen van de medicijnen kunnen die kwaliteit behoorlijk beïnvloeden. Een goede communicatie tussen arts en patiënt is een voorwaarde om problemen te signaleren. Naast deze problemen kunnen ook bedenkingen bestaan ten aanzien van antihypertensiva. Deze kunnen zowel tijdens als voorafgaand aan de behandeling aanwezig zijn. Ook hierin is het herkennen van die houding en goede communicatie van belang. In de hoofdstukken 4, 5 en 6 zullen de ouderen van het gesprek centraal komen te staan en zal worden gekeken of verbindingen met dit theoretische kader gelegd kunnen worden.
29
HOOFDSTUK 2. THEORIE
30
HOOFDSTUK 3. OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK
3 Opzet en uitvoering van het onderzoek Dit hoofdstuk beschrijft de methoden en technieken die voor het onderzoek zijn toegepast. De verschillende paragrafen zullen ingaan op hoe het onderzoek is opgezet en uitgevoerd. Het hoofdstuk geeft allereerst een beschrijving van het studietype en van de Leiden 85-plus studie. Ook zullen de ontstaanswijze en omschrijving van de studiepopulatie uiteengezet worden. De manier waarop de gegevens zijn verzameld en daarna verwerkt en geanalyseerd wordt besproken. Tot slot zal worden ingegaan op de beperkingen van het onderzoek.
3.1 Studietype Het onderzoek heeft een grotendeels exploratief 1 en beschrijvend karakter. De focus van het onderzoek zal liggen bij de relatie tussen de beleving van ouderen en bloeddrukverlagende medicijnen. Het onderzoeksonderwerp is benaderd vanuit het perspectief van de ouderen. Vanwege deze benadering worden in de hoofdstukken 4, 5 en 6 veel citaten vermeld. Ik verwachtte voorafgaand aan het onderzoek dat de ouderen in de omgang met medicijnen tegen veel ongemakken zouden aanlopen en dat het medicijngebruik met onnauwkeurigheid en hoge mate van zelfregulatie gepaard zou gaan. De gegevens die ik heb verzameld, zijn voornamelijk kwalitatief van aard. Ik heb geprobeerd om zo dicht mogelijk bij de ervaringen van de ouderen in relatie tot hun medicijnen te blijven. Daarnaast zijn gegevens verzameld door het inzien van het archief van de Leiden 85-plus studie van het LUMC.
3.2 De Leiden 85-plus studie Zoals vermeld, kon ik met het onderzoek deelnemen in een grootschalig onderzoek: de Leiden 85-plus studie. In het boek ‘Maten van succes bij ouderen’ (Von Faber, 2002) wordt ingegaan op de inhoud van deze studie: “In 1997 is de vierjarige longitudinale studie gestart in de stad Leiden, de Leiden 85-plus studie ‘Succesvol Oud bij Oudste Ouderen’. Het onderzoek werd uitgevoerd vanuit het LUMC. De studie is een samenwerkingsverband tussen de sectie Medische Antropologie van de UvA en de sectie Gerontologie en Geriatrie van het LUMC. Het algemene doel is om determinanten van succesvolle en onsuccesvolle veroudering te vinden en te bepalen welke factoren bijdragen tot transities van succesvol naar onsuccesvol oud en omgekeerd. De Leiden 85-plus studie bestaat uit een kwalitatief en een kwantitatief gedeelte die tegelijk gestart zijn. Deze combinatie van biomedisch en antropologisch onderzoek naar succesvolle veroudering bij oudste ouderen heeft als doel meer licht werpen op wat ‘succesvol oud’ bij ouderen in de stad Leiden inhoudt” (Von Faber, 2002:16). “Deelnemers aan de studie zijn de inwoners van de stad Leiden die tussen 1 september 1912 en 1 september 1914 zijn geboren. In totaal 705 mensen zijn kort na hun 85e verjaardag benaderd voor deelname. Er is geen onderscheid gemaakt in woonsituatie, fysieke en cognitieve aspecten van het functioneren van de deelnemers. In totaal 599 respondenten namen deel aan de studie” (Von Faber, 2002:17). 1
Onderzoek om aan de hand van observaties een eerste indruk van een situatie te krijgen. 31
HOOFDSTUK 3. OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Zoals beschreven, duurde de studie in eerste instantie vier jaar. Doordat de studie is verlengd met aanvullende onderzoeken, was het voor mij mogelijk om met mijn onderzoek te participeren in deze studie.
3.3 Ontstaanswijze studiepopulatie De eerste contacten met Leiden werden gelegd via prof. dr. Sjaak van der Geest. Hij had contact met het hoofd van de vakgroep Gerontologie van het LUMC, prof. dr. Rudie Westendorp. Via hem kon ik contact opnemen met dr. Ton de Craen. Toen het onderzoeksvoorstel goedgekeurd was, heb ik in overleg met prof. dr. Sjaak van der Geest en dr. Ton de Craen bepaald dat ik met vijftien oudere mensen zou gaan praten over hun medicijnen en dan specifiek mensen die diuretica gebruiken. Dr. Ton de Craen heeft in de deelnemerslijst een selectie van ouderen gemaakt en die weer doorgenomen met de onderzoeksverpleegkundige, Inge Mooyekind. Zij kent de oudere mensen goed, omdat ze vijf jaar lang één keer per jaar bij hen op bezoek is geweest in het kader van de Leiden 85-plus studie. Zij kon aangeven of de ouderen qua cognitie in staat waren om een gesprek over hun medicijnen te voeren. Op deze manier is de studiepopulatie ontstaan.
3.4 Omschrijving studiepopulatie De onderzoekseenheid binnen dit onderzoek wordt gevormd door vijftien deelnemers van de Leiden 85-plus studie, waaronder zeven mannen en acht vrouwen. Alle ouderen waren tussen de 91 en 93 jaar oud en woonachtig in Leiden. Twee ouderen wonen nog samen met hun partner, bij twaalf personen is de partner overleden en één deelnemer is gescheiden van zijn vrouw. De woonvormen zijn verschillend. Acht ouderen wonen nog helemaal zelfstandig. Deze groep ontvangt wel hulp, van schoonmaak tot thuiszorg. Twee ouderen bewonen een serviceflat. Deze woonvorm biedt de bewoner volledige vrijheid en service op het gebied van de aanwezigheid van een huisarts, tandarts en verplegend personeel wanneer men daarvan gebruik wil maken. Twee ouderen wonen semi-zelfstandig in een aanleunwoning. De bewoners daarvan wonen in principe zelfstandig, al is het mogelijk om in geval van nood verzorgend personeel op te roepen. Wanneer de bewoners fysiek of cognitief achteruitgaan, is overplaatsing naar een aangepaste woonvorm in hetzelfde gebouw mogelijk. Tot slot wonen drie ouderen in een verzorgingsflat. Men heeft dan wel een eigen kamer, maar krijgt dagelijks de benodigde hulp van het verzorgend personeel. Ook zijn er gezamenlijke activiteiten zoals het nuttigen van de maaltijd en gymnastiek. In bijlage 3 zijn de gegevens van de studiepopulatie weergegeven in tabel 1. Om de anonimiteit van de ouderen te waarborgen zijn hun namen in deze scriptie gefingeerd.
3.5 Wijze van gegevens verzamelen De manier waarop de gegevens verzameld zijn, kan worden opgedeeld in drie fases rondom het gesprek. De gesprekken vonden plaats in de periode van half april 2005 tot eind mei 2005.
32
HOOFDSTUK 3. OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK
3.5.1 Voorafgaand aan het gesprek Nadat de lijst met de vijftien ouderen was samengesteld, ging ik op zoek naar meer informatie over de betreffende personen. Per deelnemer van de Leiden 85-plus studie is in het archief daarvan een map met informatie over de afgelopen jaren. Vaak dook ik een dag of een paar uur voorafgaand aan het gesprek het archief in om deze gegevens te verzamelen. Ik zocht allereerst gegevens van algemene aard zoals adres, leeftijd, burgerlijke staat, kinderen, woonsituatie, psychosociale kenmerken en eventuele bijzonderheden. Daarna probeerde ik meer medische informatie te vinden. Deze hield in informatie over de gezondheid, verslagen van eerdere onderzoeken en ziekenhuisbezoek en of er sprake was van hypertensie. Tevens las ik het korte verslag van de onderzoeksverpleegkundige naar aanleiding van het laatste bezoek. Over een paar ouderen kreeg ik terloops van de onderzoeksverpleegkundige mondelinge informatie voordat ik naar hen toeging. In datzelfde archief waren ook alle apotheekgegevens van de ouderen verzameld; per persoon bekeek ik welke medicatie ze gebruikten. Deze apotheekgegevens waren afkomstig van de jaren 2004, 2003 en een enkele van 2002. Deze medicatiegegevens zijn verwerkt in bijlage 4. Van alle bovenstaande gegevens maakte ik voor mezelf notitie, zodat ik de mogelijkheid had om ze later nog een keer in te zien. De onderzoeksverpleegkundige legde telefonisch contact met de ouderen om hen te vragen deel te nemen aan het onderzoek en een afspraak te maken. Hierbij vermeldde zij dat het ging om een gesprek over medicijnen. Vrijwel alle ouderen reageerden positief. Voorafgaand aan het gesprek is ook een checklist voor het gesprek opgesteld. Met de definitieve versie daarvan wilde ik daadwerkelijk de bruikbaarheid testen. Ook wilde ik kijken hoe het was om een gesprek te voeren en dit op te nemen met een voicerecorder. Om dit te realiseren, heb ik toestemming gevraagd om drie gesprekken te mogen houden met ouderen van een verzorgingstehuis in de straat waar ik woon. Deze gesprekken verliepen goed. Naar aanleiding hiervan heb ik de checklist een beetje aangepast. Een andere manier die ik heb toegepast om de bruikbaarheid van de checklist te testen, was nagaan of ik alle vragen rondom de gesprekspunten zelf zou kunnen beantwoorden.
3.5.2 Gesprek Ik heb de ouderen bij hen thuis opgezocht. Op een fiets van de Leiden 85-plus studie met een plattegrond in de aanslag ben ik naar hen toe gegaan. Een gesprek duurde ongeveer een uur en werd met een voicerecorder opgenomen. Het had het karakter van een diepte-interview. Tijdens het gesprek had ik de checklist bij de hand, om te kijken of ik alle onderwerpen wel aan de orde liet komen. Na enkele gesprekken zijn nog twee punten aan de checklist toegevoegd. In bijlage 1 is de checklist te zien die als definitieve versie is gebruikt. Het eerste gedeelte van de checklist was voorafgaand aan het gesprek vaak al in te vullen via de informatie uit het archief. Na afloop van het gesprek heb ik de oudere bedankt door een kleine attentie van chocolade te geven. Tijdens het gesprek met de eerste drie ouderen was ook de onderzoeksverpleegkundige aanwezig. Zij nam niet actief deel aan het gesprek. Naast het praten met de mensen heb ik ook geprobeerd om door observatie een indruk van de personen te krijgen. Ik heb onder andere gekeken of de ouderen zich op hun gemak voelden, of ze zich hadden voorbereid op het gesprek, hoe hun leefomgeving er uitzag en welke mate van openheid het gesprek bezat. Het was opvallend, in vergelijking met de drie eerder gehouden testgesprekken in het verzorgingstehuis, hoe snel ik de diepte kon ingaan met de 33
HOOFDSTUK 3. OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK gespreksonderwerpen. Men vond het normaal dat ik behoorlijk persoonlijke vragen stelde. De reden hiervan was, denk ik, dat de ouderen gewend zijn bij de Leiden 85plus studie een groot aantal vragen met dezelfde strekking te beantwoorden. Over deze studie en vooral over de onderzoeksverpleegkundige waren de ouderen zeer positief gestemd. Ik kreeg dan ook herhaaldelijk de vraag of ik haar de groeten wilde doen.
3.5.3 Na afloop van het gesprek Direct na afloop van elk gesprek heb ik kort genoteerd hoe ik het gesprek vond gaan, wat mijn indruk van de persoon was en wat voor mij de meest opvallende punten van het gesprek waren. Zo had ik uiteindelijk van vijftien mensen informatie van voor en na het gesprek genoteerd. Bijlage 2 is voornamelijk opgebouwd uit die informatie. Ik merkte dat ik na de laatste gesprekken geen nieuwe of verrassende uitspraken meer hoorde over het onderzoeksonderwerp. Deze indruk gaf voor mij aan dat het aantal van vijftien informanten voldoende is geweest om aan de slag te gaan met de analyse van de gesprekken.
3.6 Verwerking en analyse van onderzoeksgegevens Nadat alle gesprekken waren gevoerd, heb ik genoteerd wat voor mij de opvallende punten van de gesprekken waren om mee te nemen in de analyse. Daarna ben ik de gesprekken gaan beluisteren en aan de slag gegaan met het transcriberen. In dit proces heb ik de keuze gemaakt om het gehele gesprek uit te typen met uitzondering van de gedeeltes die over een heel ander onderwerp gingen dan gezondheid en medicatie. Ik heb in zo’n situatie gekozen om met een paar steekwoorden dat gedeelte van het gesprek weer te geven. Om in de gespreksverslagen aan te geven wie aan het woord was, zijn de uitspraken van de ouderen cursief en de vragen en opmerkingen van mijn kant op de standaardmanier weergegeven. In de hoofdstukken 4, 5 en 6 van deze scriptie is bij citaten uit de gesprekken diezelfde weergave gebruikt. Omdat de citaten een weergave zijn van gesproken taal, is geprobeerd om zo dicht mogelijk bij de inhoud en stijl daarvan te blijven om zo bijvoorbeeld de charme van sommige Leidse accenten te behouden. Hierdoor komt het voor dat niet elk citaat taalkundig correct is weergegeven. Per citaat zijn één of meer kernwoorden in bold style weergegeven. Toen ik de gesprekken ging afluisteren, viel mij een aantal zaken op. Soms had ik over een gesprek een minder goed gevoel, maar toch bleek het dan veel bruikbare informatie op te leveren. Tijdens het afluisteren hoorde ik ook soms humoristische opmerkingen die ik gedurende het gesprek niet had opgemerkt. Een ander opvallend punt was dat ik vrijwel aan het begin van het gesprek al kon starten met de vragen over medicijnen. De ouderen begonnen er vaak zelf over of hadden al de verwachting dat het over hun medicijnen zou gaan. Zo hadden acht ouderen hun medicijnen al klaargelegd voordat ik arriveerde. Een ander opvallend punt is dat sommige ouderen in hetzelfde gesprek soms tegenstrijdige antwoorden geven op dezelfde vragen. In het begin van het gesprek reageerde men bijvoorbeeld positief op een vraag en later in het gesprek weer negatief. Of het leek erop dat, hoe verder het gesprek vorderde, men bijvoorbeeld beter wist wat de werking van een medicijn is. Opvallend was ten slotte ook dat de ouderen veel dingen wilden laten zien. Naast de foto’s van kinderen en kleinkinderen werden ook vaak voorwerpen getoond die te maken hebben met hun medicatie. Zo is bijvoorbeeld gevraagd of ik de bijsluiter, medicijnen, pillenverdeeldoos en luiers wilde zien.
34
HOOFDSTUK 3. OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK Toen alle gesprekken uitgewerkt waren, heb ik alle gespreksverslagen uitgeprint en ben ik begonnen met de analyse daarvan. Aan de hand van de eerder vastgestelde opvallende punten en punten die me opvielen tijdens het analyseren zelf, ben ik het geheel gaan ordenen. In deze fase is een groot aantal onderwerpen van de checklist (bijlage 1) te herkennen. Het ordenen is gedaan aan de hand van een twaalftal verschillende categorieën: • Zelfregulatie/ pillendoos • Werking/ kennis van de medicijnen • Zelfstandigheid/ medicijnen kunnen overgeven aan …? • Ritme/ daginvulling/ vergeten in te nemen/ apotheek • Werking en reden plaspil/ hoge bloeddruk • Ervaringen met plaspillen • Bijsluiter • Willen of kunnen stoppen met pillen?/ populariteit • Zelfmedicatie • Ervaringen: doorslikken/ smaak/ bijwerkingen • Dokter • Geld Aan al deze punten is een kleur gekoppeld, zodat ik in de uitgeprinte versie de bewuste tekstgedeeltes per persoon kon voorzien van een kleur in de kantlijn. Deze werkwijze resulteerde in een kleurrijk geheel dat weer gebruikt kon worden voor een volgende analysefase. Ook is per persoon na het ontstaan van het kleurenpatroon een verslag gemaakt van de opvallende punten uit het betreffende gesprek. De volgende stap was het verkrijgen van meer overzicht door het maken van een vijftal matrices. In de verticale kolom werden telkens alle ouderen vermeld en in de horizontale zo’n acht verschillende items rondom de hoofdthema’s. Deze items waren gedeeltelijk opgebouwd uit de hierboven beschreven twaalf categorieën. Uiteindelijk werden drie matrices gemaakt met als hoofdthema’s de medicijnen in het algemeen, plaspillen en hoge bloeddruk en tot slot de bijsluiter. Door de print met kleurcoderingen te gebruiken, konden de matrices ingevuld worden. De ingevulde matrices gaven een overzicht dat bruikbaar was om patronen en/of opvallende punten te achterhalen. Op deze manier was het mogelijk de ontdekte overeenkomsten en opvallende punten te gaan beschrijven. De betreffende teksten zijn aangevuld met citaten van de ouderen zelf om zo dicht mogelijk bij de beleving van de ouderen te blijven. Al met al vormde zich een geheel dat bestond uit diverse bevindingen rondom de verschillende thema’s. Vaak was er de mogelijkheid om meerdere citaten over een onderwerp te noteren. In die gevallen zijn niet alle citaten vermeld, omdat dit voor de omvang van de scriptie niet gewenst was en omdat tal van herhalingen geen aanvullende bijdrage leveren op inhoudelijk niveau. Bij de citaten is met een gefingeerde naam vermeld door welke persoon de betreffende uitspraak gedaan is. Doordat alle citaten los gebruikt worden, is geen verband gelegd tussen alle uitspraken van elke persoon apart. De lezer die hierin geïnteresseerd is, kan dat wel doen door in de bijgevoegde bijlage 2 over de ouderen zelf te lezen en door alle betreffende citaten aan elkaar te verbinden. Om de invloeden van de verschillende thema’s op elkaar weer te geven, is een spinvormig overzicht gecreëerd. Op deze wijze kon gekeken worden wat de hoofdthema’s waren uit de gesprekken. Deze vormen uiteindelijk de paragrafen in de betreffende hoofdstukken 4, 5 en 6.
35
HOOFDSTUK 3. OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK De laatste fase was het linken van het veldwerk aan de literatuur. De vraag was of overeenkomsten en/ of verschillen te ontdekken zijn. Deze koppelingen konden in een aantal gevallen gemaakt worden. Het merendeel van de literatuur is voorafgaand aan de gesprekken en klein gedeelte achteraf opgezocht. Uiteindelijk heeft de samenvoeging van de onderzoeksopzet, de analyse en verwerking van de onderzoeksgegevens en het theoretische kader geresulteerd in deze scriptie.
3.7 Beperkingen van het onderzoek Het onderzoek dat gedaan is, heeft een aantal beperkingen. Deze zullen in de onderstaande tekst beschreven worden. De groep ouderen met wie een gesprek is gevoerd, is enerzijds statistisch gezien te klein om generalisaties te maken naar de gehele ouderenpopulatie. Soms lijkt het of in de tekst conclusies worden getrokken voor de gehele ouderenpopulatie, maar dit betreft dan uitsluitend de onderzoeksgroep. Dit laatste was zelfs niet altijd mogelijk als slechts één persoon een opmerkelijke uitspraak deed. Een voordeel van de relatief kleine onderzoeksgroep is anderzijds dat veel diepgang mogelijk was. Met een grote groep ouderen zou het, gezien alle praktische beperkingen van dit onderzoek, niet uitvoerbaar zijn geweest om een gesprek van zestig minuten per oudere uit te werken. Al zijn de gegevens van dit onderzoek niet te generaliseren, toch denk ik dat het een waardevolle bijdrage levert aan het medisch-antropologische onderzoek en een opstap kan vormen naar vervolgonderzoek. Doordat het onderzoek binnen de Leiden 85-plus studie viel, was de basis van vooronderstellingen deels gelegd. Deze invloed kan gezien worden als afname van de objectiviteit. Aan de andere kant was zonder de invloed van die studie dit onderzoek niet mogelijk geweest. Dat de ouderen zeer goed te benaderen waren en positief meewerkten, is naar mijn mening een resultaat van hun eerdere ervaringen met vraaggesprekken. Deze houding zouden zij zonder hun deelname aan de Leiden 85plus studie waarschijnlijk niet gehad hebben. Een ander punt dat een beperking van het onderzoek vormt, is het feit dat de medicatiegegevens van de apotheken niet altijd de meest recente gegevens bevatten. Op zich was het bijzonder dat de gegevens beschikbaar waren voor dit onderzoek, maar aan de andere kant zijn de gegevens misschien niet de medicijnen die de ouderen gebruikten in de periode dat het gesprek plaatsvond. Hierdoor is het bijvoorbeeld niet zeker dat het aantal en de soorten medicijnen in tabel 2 van bijlage 3 de juiste zijn. Dit probleem was niet te ondervangen, doordat niet alle apotheken de meest recente informatie konden leveren aan de Leiden 85-plus studie. Het is mogelijk dat de gesprekken sociaal wenselijke antwoorden bevatten. De ouderen kunnen hun reacties afgestemd hebben op wat hoort, volgens de voor hen heersende normen en waarden. Voor een deel is het lastig te bepalen of dat zo is, omdat een tweede gesprek niet mogelijk was. Een voorbeeld uit de gesprekken is dat twee ouderen zeiden dat ze nooit hun medicijnen vergeten in te nemen, terwijl na verloop van tijd in het gesprek bleek dat ze het die dag juist vergeten waren. Of hun eerste antwoord een sociaal wenselijk antwoord was, is niet te bepalen. De vraag is daarnaast of ze belang hebben bij het geven van sociaal wenselijke antwoorden. De verschillende antwoorden van een persoon op dezelfde vraag kunnen ook duiden op het niet begrijpen van de vraag. Ook een afnemend gehoor of cognitievermogen kunnen hierbij een rol gespeeld hebben. Dit onderzoek bezit ook de onvermijdelijke observer bias (Hardon et al., 2001:216). Dit komt door het feit dat ikzelf de transcriptie van de gesprekken deed, de 36
HOOFDSTUK 3. OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK keuze maakte welke citaten aan de orde kwamen in de hoofdstukken en de verbanden gelegd heb tussen de verschillende gesprekken. Daarnaast zal mijn medische achtergrond een invloed hebben gehad op de manier waarop het onderwerp is benaderd. Tijdens het afluisteren van de gesprekken, merkte ik een aantal dingen op. Voor het overgrote deel werden open vragen gesteld, maar er zaten ook enkele suggestieve vragen bij. Daardoor was soms een deel van het antwoord in de vraag ingebouwd. Een ander opvallend punt was dat ik niet altijd goed doorvroeg. Wanneer bijvoorbeeld iemand zei dat hij de bijsluiter gelezen had, vroeg ik niet altijd wat hij daar dan op gelezen had en of hij het begreep. Kortom, sommige gesprekken hadden nog meer diepgang kunnen hebben.
37
HOOFDSTUK 3. OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK
38
HOOFDSTUK 4. OUDEREN EN GEZONDHEID
4 Ouderen en gezondheid 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk zullen de ouderen aan het woord komen over hun gezondheid. Voordat het onderwerp medicijngebruik in hoofdstuk 5 ter sprake komt, wordt eerst een kader geschetst van waaruit de ouderen de dingen om zich heen benaderen en ervaren. De thema’s die in dit hoofdstuk aan de orde komen, zijn opgebouwd uit de uitspraken van de ouderen. Hierin is een aantal herkenbare en opvallende thema’s terug te vinden. Allereerst zal aan de hand van een viertal invalshoeken worden ingegaan op de lichamelijke achteruitgang en daarna komen nog drie opvallende thema’s aan de orde.
4.2 Lichamelijke achteruitgang In onderstaande citaten is te lezen hoe ouderen omgaan met lichamelijke achteruitgang. Aspecten als eenzaamheid, vitaliteit, acceptatie, optimisme en doorzettingsvermogen kwamen aan de orde in de gesprekken.
4.2.1 Eenzaamheid Twee ouderen gaven treffend weer hoe door afnemende gezondheid de sociale contacten afnemen. Bij mw. Everaars is lichamelijke achteruitgang een moeilijk proces en daarbij is ook een stuk eenzaamheid op te merken. Ja, als ik ergens ben..”Ik vind het verschrikkelijk om te vragen, maar mag ik misschien uit een mok drinken?” En dan kun je met deze ondersteunen en met die andere vast houden. Haha. En dan niet te vol. Ja, niets aan te doen, maar ik heb nog zoveel geweldige dingen. En eigenlijk in deze periode leer je mensen kennen. En daar heb ik altijd angst voor gehad. Ja. Dhr. Immer wordt door slecht gehoor beperkt in zijn sociale contacten en activiteiten. Hij woont nog redelijk zelfstandig in een verzorgingsflat. In de gezamenlijke ruimtes vinden regelmatig activiteiten plaats. Als er wat te doen is, ga ik naar beneden. Ik ga niet elke dag naar beneden, omdat ik niet met die oude vrouwen kan praten. Ik versta ze niet. En daarom ga ik ook niet naar de gezamenlijke maaltijden en als ik ze niet kan verstaan... dan is het een marteling. Dan blijf ik veel liever hier.
4.2.2 Vitaliteit en acceptatie Ik was benieuwd met welke levensinstelling de ouderen omgaan met lichamelijke achteruitgang en hoe ze deze ervaren. Het was opmerkelijk dat de meeste ouderen behoorlijk vitaal zijn. Ze kwamen zeer levenslustig over. Mw. Van der Male kwam ook zo op mij over. Toen ze gevallen was, zat ze niet te wachten op veel medelijden, maar de benodigde hulp en een glas water waren genoeg. Nou, ik was me onder de douche en ene dag gewoon aan de fontein. En ik ben voorzichtig. Ik heb overal van die…steunen... ik ben hartstikke voorzichtig
39
HOOFDSTUK 4. OUDEREN EN GEZONDHEID hoor. Want ik ben wel een keer gevallen en toen kon ik niet meer opstaan. Ik ben toen zo naar de telefoon gekropen voor of ze me op wilde rapen. Want dat kwam ik van de schrik niet en van... Ik had geen kracht meer in m’n benen. En toen hebben ze me op een stoel gezet en van ‘dag mevrouw’. En dat vond ik enig. Dat zijn tenminste niet van die zeurpieten. Ze gingen een beetje water halen. En ze gaf het en liet het daar staan en zei: “Dag”. Heel gewoon. Dhr. Goossen heeft veel klachten van de bloedvaten in zijn benen. Hij is nog zeer levenslustig ingesteld en probeert toch zijn afnemende gezondheid te accepteren: Maar nu ga ik langzamerhand merken dat ik ouder word. En aan welke dingen merkt u dat? Nou gewoon in het algemeen. Dat je wat minder uithoudingsvermogen hebt. Slechter loopt. Lopen vind ik het ergste. Het komt ook met dat hart. Ook de kwestie van het vocht en dergelijke. Dat gaat zich nu sterker openbaren. Helaas. En ik probeer er op deze manier nog wel mee te komen, maar ik moet niet de illusie hebben dat alles eeuwig duurt. Dat ik nu niet meer kan lopen, vind ik het ergste dat er is. Vindt u dat soms moeilijk om te accepteren? Ja, dat vind ik wel moeilijk. Maar ik merk wel dat er in de menselijke natuur toch wel een soort berusting is ingebouwd. Het verbaasde mij soms met hoeveel doorzettingsvermogen ouderen omgaan met bepaalde situaties. Zo heeft mw. Cornelisse veel last van haar rug. Dat zij het niet zomaar opgeeft, blijkt wel uit het onderstaande citaat: En dan heb ik pijn in m’n rug en dat is eigenlijk m’n grootste kwaal. Door die Prednison is mijn ruggenwervel ingezakt. Nou nee, meestal kan ik het best harden. Nou ja, ieder mens heeft weleens pijn. En als je negentig ben, kan je niet zo erg klagen, denk ik dan. Maar zoals vorige week donderdag: ik werd wakker en stond op. Ik had zo’n pijn in m’n rug, vreselijk. Ik voelde me … nou ik heb een kattenwas genomen en me aangekleed en beneden gekomen... gestrompeld. Dat de ouderdom met gebreken komt, ervoer ook dhr. Koster toen hij niet meer kon plassen en een katheter kreeg. Maar hij bekijkt het vanaf een positieve kant en leert van de bijkomende moeilijkheden. ...En dat (= medicijnen) was ook voor dat plassen toen en dat werd steeds minder en opeens kon ik niet meer plassen. Een week na m’n verjaardag. En ja, daar ga je. (Meneer over zijn katheter: ) Je hebt helemaal geen besef van dat je plassen moet. Het is wel een oplossing hoor. Want ‘s nachts heb ik helemaal geen last. Ik ken gewoon achter mekaar blijven slapen, ik hoef heel m’n bed niet uit. Ja, dat is zo ja. Ja ik heb wel een keer gehad toen was ik bij mijn kleindochter op visite. En schoot dat ding los hier zo. En helemaal nat. Ja dat is me ene keer gebeurd. En nu let ik erop dat ik ‘m goed vast zet, weet je wel. Altijd gebeurt dat bij een ander en niet bij je thuis. Het blijkt dat aan de lichamelijke beperkingen twee kanten zitten. Aan de ene kant erkennen de ouderen de nadelen van het ouder worden en aan de andere kant laten ze
40
HOOFDSTUK 4. OUDEREN EN GEZONDHEID het er niet zomaar bij zitten. In bovenstaande citaten is het opvallend dat de ouderen ondanks lichamelijke beperkingen een geest van optimisme, acceptatie en doorzettingsvermogen bezitten. Ze zijn zeer levenskrachtig ingesteld.
4.2.3 Praktisch omgaan met beperkingen Dat ouderen met enigszins lichamelijke beperkingen niet snel opgeven, bleek al uit de vorige paragraaf. Vooral het praktisch kunnen omgaan met die beperkingen wordt duidelijk wanneer dhr. Van Ommeren vertelt over zijn beslissing om van zijn zelfstandige woning naar een verzorgingstehuis te gaan. Maar ik zal je wel vertellen hier zo, ik ga hier vandaan. Nu ga ik naar Zoetermeer ook naar zo’n bejaardenhuis. Ik heb er zelf voor gekozen. Hier zit ik dan dichter bij mijn zoon, maar ik wil m’n zoon ook niet tot last zijn. Want uh… ja, ze doen alles voor me. Fantastisch. Wie neemt een oude man de hele week mee. (Meneer is kort geleden met hem en zijn gezin op vakantie geweest.) Hahaha. Maar ja, hij komt nog weleens veel…Ja, hij is ook gepensioneerd. Hij is ook al zestig. Ik ben weleens niet zo sterk op m’n benen en dan dreig ik te vallen en nou ja daarom heb ik daar maar voor gekozen. En het gaat me hier ook vervelen. Het eten koken en dan heb ik een periode gehad dat ik helemaal geen zin had. En ik doe de was ook nog zelf en al die dingen meer. Nou ja, ik heb wel m’n hulp. Eens in de veertien dagen. Maar de rest doe ik zelf. Dhr. Immer was zeer blij dat hij weer kon lezen, nadat een speciale bril voor hem gemaakt was. Alles gaat achteruit. Je ogen, je gehoor gaat achteruit. Want op het laatste konden ze geen bril meer... toen zei die “zal ik een bril voor je maken zodat u weer kan lezen?” Toen moest ik na vijf weken terugkomen en toen had die een bril met een lensje er op gemaakt. En daar kan ik weer gewoon boeken mee lezen. (Meneer laat zien hoe hij leest door een boek heel dicht bij houden en laat mij daarna de bril opzetten.) Ik kon zelfs geen bijsluiter lezen. En nu… tot de kleinste lettertjes ze worden zo vergroot. De ouderen passen zich aan naar de omstandigheden die zich voordoen. Ze proberen er het beste van te maken en geven niet zomaar op.
4.2.4 Zelfstandigheid Dat de ouderdom ook gepaard kan gaan met het verlies van zelfstandigheid en met overgave verwoordden twee ouderen als volgt: Mw. Everaars: Maar het was wel een hobbeltje hoor. Want ik ben een maand geleden.. . Moest ik beslissen dat ik mezelf ‘s morgens niet meer kon wassen. En m’n autootje weg. Dat was nog een paar dagen daarvoor. Dat vond ik heel erg. (Mevrouw wordt een beetje emotioneel.) Ik denk.. Ja, het was nog redelijk nieuw: 45 km. Maar ik lag in Zuidwijk (= revalidatiecentrum). Maar het was wel een moeilijke beslissing voor u? Ja, vragen staat niet in m’n woordenboek. Dat vind ik heel erg moeilijk, maar ik begin het een beetje te leren. 41
HOOFDSTUK 4. OUDEREN EN GEZONDHEID
Dhr. Van Ommeren: Dan geef ik het gewoon over. Want het is namelijk zo als je zo oud wordt, moet je toch veel overgeven. Want heel in het begin fietste ik nog, want dat durf ik niet meer aan als ik duizelig word. En als je komt te vallen. Dus dat doe ik ook al niet meer. En zo zijn er nog veel meer dingen…. In het volgende citaat over autorijden is te lezen op welke manier voor een oudere de zelfstandigheid heel normaal is. Het kan voor anderen vragen oproepen, die voor de oudere zelf geen kwestie zijn. Mw. Cornelisse laat zien dat leeftijd in die zin geen beperking is: En ik rij ook auto en een paar maanden hebben ze m’n rijbewijs verlengd voor vijf jaar. Wat ik zelf gek vind. Haha. Toen ik bij het diaconessenhuis was, vroeg de arts: “Hoe bent u gekomen?” Ik zeg: “Met de auto.” Hij zegt: “Toch niet zelf?” Ik zeg: ”Is dat verboden?”. “Nee”, zei die, “maar op uw leeftijd...” Ik zeg: “Ja hoor, dat gaat vanzelf als je maar blijft ademen.” Nou ja, ik zeg het is geen verdienste om iets te kunnen op deze leeftijd. Het is gewoon een voorrecht. Nou en zo beschouw ik het ook. Nou en die oogarts die me keurde, die zei: “Ja ja, op uw leeftijd.” Ik zeg: “staat er een bepaalde leeftijd voor?” En toen zei die: “Nee, maar misschien merkt u niet wat u niet ziet.” Ja ja. Ik zeg: “Nou ik kan u een ding zeggen: m’n kinderen rijden nog weleens met me mee en die zeggen dat ik goed rijd.” “Dat moet ik horen” zegt hij. Ik zeg: “Nou, u mag het gerust vragen.” Voor ouderen is het bewaren van de zelfstandigheid dus erg belangrijk. Het vergt heel wat als men moet erkennen dat het zichzelf wassen, autorijden en fietsen niet meer zoals vroeger gaat. In de citaten is duidelijk te zien dat men verschillend in dat proces staat. Uit de uitspraken van dhr. Van Ommeren is te merken dat hij het meer geaccepteerd heeft dan mw. Everaars. In paragraaf 5.2 is te lezen hoe de ouderen omgaan met zelfstandigheid in relatie tot hun medicijngebruik. Opvallend is dat het ‘bij de tijd zijn’ een gevoelig onderwerp is. Dit thema kwam vooral aan de orde toen over de pillenverdeeldoos gesproken werd (zie paragraaf 5.2.1).
4.2.5 Conclusie De omgang van de ouderen met hun afnemende gezondheid resulteert in een aantal aspecten. Eenzaamheid is voor de ouderen een bekend fenomeen. Door hun afnemende gezondheid verminderen hun sociale contacten, al bleek dit hen niet te ontmoedigen, want ze bezitten een opvallende houding van optimisme, acceptatie en doorzettingsvermogen. Ze zijn zeer levenskrachtig ingesteld. Dit komt ook tot uiting in het praktisch kunnen omgaan met lichamelijke beperkingen. Ze richten zich naar de omstandigheden. Daarnaast is het voor hen belangrijk om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen zijn. Het kost de meesten dan ook behoorlijk wat energie om steeds iets van die zelfstandigheid in te leveren. In paragraaf 2.2 staat wat in de literatuur over de oldest old geschreven is en een aantal overeenkomsten met paragraaf 4.2 zijn te herkennen. Alfrod en Krach et al. (1996:457) halen aan dat het inkrimpen van het sociale netwerk een zorg kan zijn voor de ouderen. De opvallende levenslust van deze groep wordt ook door beiden opgemerkt. Daarnaast noemen Krach et al. (1996:457) dat ouderen zich succesvol kunnen aanpassen aan hun leeftijd. Deze aanpassing wordt ook genoemd door Von
42
HOOFDSTUK 4. OUDEREN EN GEZONDHEID Faber (2002) in de zin dat het een voorwaarde is om succesvol oud te zijn. De drang tot het behouden van de zelfstandigheid werd in de bewuste literatuur niet aangehaald.
4.3 Drie opvallende thema’s Tot slot zullen in dit hoofdstuk drie thema’s aan bod komen die mij opvielen toen ik eenmaal de gesprekken had geanalyseerd. Achtereenvolgens zullen dat zijn: levenseinde, eetgedrag en vergelijkingen.
4.3.1 Levenseinde Het levenseinde is onlosmakelijk met het ouder worden verbonden. Ik had het onderwerp niet op de checklist staan, maar soms kwam het toch aan de orde. En het viel me op dat sommige mensen een bepaald verlangen naar de dood hebben. Mw. Lammers verlangt vooral naar een ‘mooie dood’, terwijl dhr. Goossen vooral uitziet naar ‘het beloofde land’ dat de ‘grote verlossing brengt van moeilijkheden’. Mw. Van der Male hoopte dat de dood niet lang meer op zich zal laten wachten, omdat haar dan heel wat problemen bespaard zullen blijven. Hiertegenover stond de reactie van mw. Arens. Mw. Lammers: Heeft u veel dingen waar u over nadenkt dan…? Nou dat doe je vanzelf. Als je dan zo alleen zit. Meestal heb ik het als ik in bed lig. Nou ja, misschien wordt ik morgen wel niet meer wakker dat hoop ik dan maar. Maar ja, dat gaat meestal niet door. Je hoort het hier wel veel hoor dat ze in hun slaap niet meer wakker worden. Nou dan denk ik potverdorie dat zou ik ook wel willen. Laten we eerlijk wezen dat is een mooie dood. Maar ja, je hebt het niet voor het zeggen. Maar ja, kijk dan denk ik bij mezelf dan moet je misschien nog even lijden. Nou bwoe..dat hoop ik niet. Want dan moet ik weer aan de pillen beginnen… hahaha. Dhr. Goossen: Je verlangt er op een gegeven moment naar. Je kijkt ernaar als het beloofde land. De grote verlossing uit de moeilijkheden, die je vandaag aan de dag toch als bezwaarlijk ziet. Ik geloof wel degelijk dat er mogelijke dingen zijn, maar ik weet niks. En beschouw het rustig maar als een verrassing. Als het er niet is, is het er niet. En als het er wel is, zullen we het wel ondervinden. Mw. Van der Male: Nou ik hoop bij de lieve Heer niet dat ik 100 word. Maar ik vind het wel zat.. Genoeg hoor dat ik geleefd heb. En omdat je niks voelt en alles nog goed is. Maar als dat weg zou gaan… Mw. Arens: Ik heb niet eens geweten dat ik het voor m’n leven moest slikken. Maar ja ik dacht dat is zo lang niet meer. Ik ga niet graag dood, daar gaat het niet om. Maar zo lang als ik er ben, moet je er wat van maken. En dat doe ik op m’n eigen manier.
43
HOOFDSTUK 4. OUDEREN EN GEZONDHEID
4.3.2 Eetgedrag Elke keer verbaasde het me hoe vitaal en krachtig de meeste ouderen zijn. Zo zijn er ook personen die heel bewust nagaan wat ze eten. In onderstaande citaten komt dat duidelijk naar voren. Dhr. Koster: En elke avond voordat ik naar bed ga, drink ik een borreltje. En dat heb ik altijd vastgehouden. En dat nou ja dat doe ik feitelijk voor de bloedverdunning. Want lekker is het niet hoor. Want dat brandt allemaal, weet je wel. Want lekker is het niet. Maar ja ik doe het voor de bloedverdunning denk ik dan. Ik neem het in... voor noodzakelijk kwaad. Maar of het lekker is. Nee, echt niet. Nou ja.. ik eet een hoop fruit. Ik heb elke week een kilo mandarijnen en een kilo appelen. Ja, dat gymmen doe ik voor me eigen, alles zit nog los hoor. Je moet in beweging blijven hoor! Anders roest het vast. Mw. Van der Male: Ik eet gewoon gevarieerd en lekker sinasappelsap in een glas elke dag. Ja dat heb ik altijd gedaan. Een paar druifjes. Dan heb ik een trosje gekocht. Dhr. Goossen: Niet altijd dezelfde groente. Ik neem ook niet één tandpasta, maar meerdere. Ik neem Zendium en een Paradontax. Het zijn twee soorten die allebei claimen dat ze bepaalde dingen doen: ze verzorgen je tandvlees enz. En als je wisselt zit je niet altijd te kort in een hoek of zoiets. Weet je, automatisch. Je lichaam zorgt er wel voor dat die uithaalt, wat er uit te halen is. Als je het maar aanbiedt in een diversiteit.
4.3.3 Vergelijkingen Opmerkelijk was dat sommige ouderen een nadrukkelijke visie hebben op hun leeftijdsgenoten. Hierin is een sterke mate van vergelijking te bemerken. Vanuit ditzelfde perspectief werd ook kritisch gekeken naar hoe anderen met medicijnen omgaan. Dit wordt beschreven in subparagraaf 5.4.1. Dhr. Immer vergeleek zich vooral tijdens de gymnastiek heel sterk met anderen. En op zaterdag is er gymnastiek beneden. En al die oude vrouwen zie ik dat zo makkelijk doen en ik ken m’n hand niet omhoog krijgen. En dan ken je doen wat je wil.. en dan ben ik wel mee aan het oefenen. Maar ik geloof dat dat niet meer... en m’n schoondochter zei ook: “Het is gewoon versleten. Daar is niks meer aan te doen.” Maar vindt u dat vervelend dan? Ja! Want dan zie je een hele hoop vrouwen net zo makkelijk de hand omhoog steken. En dan denk ik, ik ken het niet. En even later moet je weer oefeningen met je benen doen en dan zie ik dat hun daar weer heel veel moeite mee hebben, terwijl het voor mij heel makkelijk gaat. De manier waarop men zelf met de dingen omgaat, wordt positiever bekeken dan hoe anderen dat doen. Hieronder volgt een aantal citaten waarin deze houding te herkennen is.
44
HOOFDSTUK 4. OUDEREN EN GEZONDHEID Mw. Lammers: Maar er zijn ook wel mensen die zijn alleen maar makkelijk ‘laat ze het maar doen voor me’. Nou dat hoeft voor mij niet. Dhr. Koster: Er zijn mensen die zich aanstellen ook hoor. Die erg... medelijden moet je hebben met zoiets denk ik weleens. En dan gaan zo lullig praten allemaal. Dat ze overal geholpen worden. Ze kennen niets meer doen. Ze kennen niet meer opstaan uit hun stoel. Ze zijn helemaal stijf. Ze willen niet meer lopen. Ze willen niks doen. Ze willen maar bediend worden. Nou dat is ook niks hoor. Ik gym nog graag ook hoor, voor m’n eigen. (Meneer laat in de keuken, waar hij elke dag gymt, een opgerold matje zien.) Dhr. Goossen: Ik ben flexibel. Ja ik sta soms te kijken hoe star anderen zijn. Je moet je gewoon instellen naar wat je kunt. Maar als je dat (= tot erg laat TV kijken) niet kunt, omdat je naar je werk moet, is het anders. Maar als je kunt schuiven... En ik ben zo vrij als een vogeltje als je zo oud bent.
4.3.4 Conclusie Uit het eerste thema, levenseinde, is op te maken dat ouderen verschillend met de gedachte aan de dood omgaan. De reden van deze verschillen hangt waarschijnlijk sterk samen met de levensovertuiging en/of -instelling van de ouderen zelf: een boeiend en interessant thema dat eigenlijk vraagt om een vervolgonderzoek. Het tweede thema, eetgedrag, bevestigt weer de levenskracht die de ouderen hebben. Het is mooi om te zien dat mensen op die leeftijd zo bewust bezig zijn met hun eetgedrag en dit op een volgens hen zeer verantwoorde wijze vorm geven. Tot slot het derde thema: vergelijkingen. Opvallend hierin was het sterke competitie-element tijdens de gymnastiek van dhr. Immer. Hij wil eigenlijk hetzelfde niveau qua fysieke inspanningen bereiken als de andere aanwezigen. Het andere opvallende punt is de kritische houding van de ouderen ten opzichte van hun leeftijdsgenoten. Beide punten geven aan dat men zich bewust is van de omgeving.
4.4 Conclusie Allereerst werd in dit hoofdstuk ingegaan op hoe de ouderen met hun afnemende gezondheid omgaan. Ouderen passen zich wonderwel aan door naar praktische oplossingen te zoeken en hier met een levenskrachtige houding mee om te gaan, al vallen eenzaamheid en verlies van zelfstandigheid hun weleens zwaar. In het tweede deel van het hoofdstuk zijn opvallende thema’s uit de gesprekken genoemd. Ouderen gaan op verschillende manieren om met het onderwerp ‘de dood’. Hun levenskracht wordt bevestigd door de verantwoorde manier waarop sommigen met hun voeding en levensstijl omgaan. Met dit hoofdstuk heb ik de ouderen willen neerzetten als krachtige persoonlijkheden. Voor mij waren het, net als Krach et al. (1996:457) omschreven, master survivors. Vanuit dit perspectief wil ik een stap dichter naar de vraagstelling zetten. Daarom zal in het volgende hoofdstuk duidelijk worden hoe de ouderen met hun eigen medicijngebruik omgaan.
45
HOOFDSTUK 4. OUDEREN EN GEZONDHEID
46
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK
5 Ouderen en medicijngebruik 5.1 Inleiding Hoofdstuk 2 liet zien dat vanuit de literatuur veel kritiek is op het medicijngebruik onder ouderen. Hieruit bleek dat het een en ander niet in orde is. In dit hoofdstuk zal centraal staan hoe de ouderen zelf met hun medicijnen omgaan en wat hun beleving daarbij is. Dit hoofdstuk vormt zo, na het vorige over de beleving van het ouder worden, een stap in de richting van het antwoord op de onderzoeksvraag. In dit hoofdstuk zal duidelijk worden welke plaats medicijnen in het leven van de ouderen innemen. De volgorde van de thema’s in dit hoofdstuk is gerelateerd aan de gehouden gesprekken. Nadat alle gesprekken geanalyseerd zijn aan de hand van de geschetste thema’s, is gekeken hoe vaak de bewuste onderwerpen door de ouderen zijn aangehaald en hoe ze met elkaar zijn verbonden. Er blijken vijf veelgenoemde onderwerpen te zijn, waaraan weer een aantal subonderwerpen is gekoppeld. De vijf onderwerpen zijn: zelfstandigheid, zelfregulatie, populariteit, de bijsluiter en kennis van de werking. Veel onderwerpen en subonderwerpen hebben onderling verschillende verbindingen met elkaar en invloed op elkaar. Zonodig zullen deze bij de betreffende thema’s besproken worden. Indirect zijn alle thema’s aan elkaar te linken, maar met de indeling van vijf hoofdonderwerpen is geprobeerd hierin structuur aan te brengen. Per onderwerp zal allereerst worden vermeld wat de ouderen hierover gezegd hebben. Niet elk onderwerp is een veelbesproken onderwerp in de literatuur, maar als dit wel het geval is, zal het in de conclusies van de betreffende paragraaf aangehaald worden. Allereerst komt het hoofdonderwerp zelfstandigheid aan de orde.
5.2 Zelfstandigheid Hoe ouderen met hun zelfstandigheid omgaan, verschilt van persoon tot persoon. Dit thema blijkt sterk gerelateerd te zijn aan het medicijngebruik. Eén van de manieren om dit te achterhalen, was het vragen naar het gebruik van een ‘pillenverdeeldoos’. Zeven van de vijftien personen gebruiken zo’n pillendoos; twee ouderen hebben een alternatieve methode om hun medicijnen te beheren. Drie ouderen gaven aan dat ze niet zelfstandig omgaan met hun medicijnen. Dit staat in de subparagraaf 5.2.3, genaamd verzorging. Tot slot komen de ouderen aan het woord over het behoud van hun zelfstandigheid en hoe hieruit voortvloeiend de medicijnen hun dagritme kunnen bepalen.
5.2.1 Pillenverdeeldoos De pillenverdeeldoos is een platte doos waarin alle medicijnen van een week of soms vier weken verdeeld kunnen worden in overzichtelijke vakjes. Die vakjes corresponderen met dagen en tijden, zodat per moment van inname een vakje opengeschoven kan worden. Het automatisme waarmee sommige ouderen de medicijnen innemen, wordt bij een aantal versterkt door de aanwezigheid van een pillenverdeeldoos. De reden om zo’n verdeeldoos te gebruiken, is bijvoorbeeld gemak of om het innemen van de medicijnen niet te vergeten. Mw. Cornelisse:
47
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Ja, en dan één keer in de week maak ik voor mezelf voor het gemak zo’n doosje medicijnen. Voor ‘s morgens en ‘s avonds. Dat doe ik zelf ja. Anders moet je iedere dag al die doosjes openmaken. Nu hoeft het maar een keer op zondagavond en klaar. U houdt het allemaal heel goed in de gaten?! Dat is.. Dat werkt nog goed. (Wijzend naar het hoofd.) Dhr. Goossen: Ik heb het in een bepaald vakje gedaan. Zodat ik elke dag m’n pilletjes in vakjes schuif. Zodat ik dus altijd maandag, dinsdag, woensdag heb. Want anders sla ik het gewoon over hoor. Want ik vergeet het. Ik ben niet zo precies in deze dingen. En het is ook zo raar dat je met deze dingen soms denkt, heb ik het al gedaan of nog niet, als je ze uit een doosje moet pakken waar je niet weet of je het al gehad hebt. Dus je kunt het veel beter in die doosjes zetten en dat zijn hele mooie doosjes. Bij de groep die de pillendoos niet gebruikt, speelt zelfstandigheid een grote rol. Sommige mensen reageerden erg fel wanneer ik vroeg naar het gebruik van de pillenverdeeldoos. Deze groep kijkt minder positief naar de pillendoos en associeert het gebruik hiervan vaak met achteruitgang of wil het medicijngebruik op zijn eigen manier inrichten. Dhr. Koster: Maar er zijn ook weleens mensen die doen pillen in zo’n pillendoos… Ja, die mensen zijn niet meer goed bij de tijd. Ik weet het gelukkig nog wel. Maar je hebt mensen die al bezig zijn en de pillen door elkaar gooien en alles en niet op tijd innemen ook. Dan hebben ze zo’n doos. Ik weet het wel. Heeft u weleens zo’n doos gezien? Ja, die heb ik weleens gezien. Ja, ze zeggen weleens tegen mij: “Je moet er ook één nemen.” Maar ik vind het niet nodig. Nog niet. Gelukkig. Want ik weet wat ik doe. Mw. Arens: Nee, dan ben ik achterlijk. Als ik dat moet gaan uittellen dan is het te laat. Nee, dat doe ik niet. Ik weet waarvoor ik het neem. Dhr. Been: Mevrouw: Mijn dochters hebben me al honderd maal een doosje meegegeven. Weet je wel, waar je zo uit kan halen op een dag. Maar laat mij dat maar op mijn eigen manier doen. Ze hebben allemaal een plekkie en ik weet het precies. En achter mekaar werk ik het steeds af. Het is gek en het zal heel ouderwets zijn misschien, maar ik ben het zo gewend. En als we gaan veranderen naar een doosje, dan gaat het mis. Dat weet ik zeker.
5.2.2 Eigen systeem Dat meer mensen het op hun ‘eigen manier’ willen doen, blijkt uit het feit dat twee mensen aangeven een eigen systeem te hebben voor het regelen van de pillen. Bij beiden was dit ontstaan door lichamelijke achteruitgang. Dhr. Immer:
48
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK En weet u welke tabletjes u in moet nemen? Ja, dat weet ik wel. Maar toen ik ouder werd, was mijn schoondochter bang dat ik me zou vergissen en toen heeft ze een lijst gemaakt. (Hij pakt de lijst.) Hier staan de medicijnen en hier de uren en de tijden: ’s morgens, ’s middags, ‘s avonds en voordat je naar bed gaat. En heeft ze alle medicijnen opgeschreven. En dan moest ik het aankruisen als ik het ingenomen had en zo. Maar m’n ogen die werden steeds slechter. En m’n handen ook. Ik ken ook niet meer schrijven en dan had ik het ingenomen en dan wist ik niet waar ik een kruisje neer moest zetten. En toen zag ze zo’n ingevulde lijst en dat was allemaal schots en scheef natuurlijk. En ze zeg: “Nee dat is het ook niet meer.”… Toen het op die lijst stond, was ik een keer niet goed. Ik was vreselijk duizelig en ik bleef op m’n bed liggen. Maar dan ga je niet meer naar de keuken toe om daar es je tabletjes te nemen. Dus toen verwaarloosde ik het erg. En daarvoor heb zij dat eigenlijk uitgepraktiseerd met die dingetjes… En een andere methode gevonden.. en dan heb ze allemaal kleine potjes gehaald bij de apotheek en daar ochtend middag avond opgezet. Er O, M en A bovenop gezet. En daarom dat ik dus ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds in moet nemen. En dat gebruik ik nog steeds. En zo heeft ze dus drie kleine potjes dat is een dag en zo heeft ze het voor zeven weken gedaan. Dus 21 van die dingetjes met medicijnen gevuld en dat werkt fantastisch. …En dan al ben je dan niet erg goed. Je weet gewoon die moet ik vanmorgen hebben en moeten naar binnen toe. Dat werkt. Een hele goede methode hoor…Wil je ze zien? Zij houdt het heel goed bij en ze spreekt ook wel met de dokter natuurlijk. Dhr. Van Ommeren: Nou. Uh. Deze en die heb ik in een soort flesje staan. Dat vind ik makkelijker en dan hoef ik alleen deze uit het doosje te halen. Dus u heeft twee flesjes en in die ene zit die Bumetanide en die andere de Cardura? Ja. Dus dan kan ik het makkelijker uit elkaar houden. Want ik vergeet m’n bril nog weleens en dan ligt die nog boven. En dan moet ik even kijken natuurlijk dan moet ik die bril nog halen, maar als ik het apart heb dan weet ik het zo.
5.2.3 Verzorging Drie mensen hebben al niet meer de zelfstandigheid met betrekking tot medicijnen. Bij één persoon is er de echtgenote die alles regelt, bij een ander de thuiszorg en bij de derde de verzorging van de serviceflat. De laatste heeft veel spijt van die overgave, zoals zij het noemt, maar de anderen vinden het wel prima zo. Dhr. Been: Kunt u mij vertellen welke medicijnen daar allemaal inzitten? Nou, ik zal u eerst vertellen daar zit de medicijnvrouw. (Wijzend naar zijn vrouw). Ik doe er nooit wat aan. Ik slik wat ik krijg. Nou het mandje staat hier en daarin staat alles wat ik per dag slik. (Tegen zijn vrouw: ) En jij maakt altijd die medicijntjes klaar. Mevrouw: Ja, dat doe ik al jaren. Jeetje nog an toe. Al jaren gebruikt die medicijnen. Dhr. Jongsma:
49
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Ja kijk, op het ogenblik steunen en leunen we op Robijn (=thuiszorg). Als nou Robijn zou verdwijnen dan denk ik niet dat mijn vrouw en ik hier zouden kunnen blijven wonen. En als Robijn weggaat, dan zullen wij wel naar één of ander zorggedoe moeten. Waar ik helemaal niet op gesteld ben. Ik wil hier zo lang mogelijk blijven wonen. Mw. De Haan: Het is altijd goed gegaan. En het zou nou ineens niet goed gaan? Maar moest u het overgeven aan de verzorging die pilletjes? Het moest niet. Eerder kreeg ik zo’n lange strook. Met maandag, dinsdag, woensdag, donderdag vrijdag erop. Dat kun je zo nemen. Het werd al minder. Dat zit dan in een pakkie. En het werd nog minder. En het werd zo in je mond gestopt. Dus u zou het liever gewoon zelf doen? Ja, daar ben ik wel erg op hoor. Dus dat vond u niet zo handig dat u ermee moest stoppen? Maar je kreeg het niet meer terug hé. Daar had ik wel de pé over in, in het begin. Oh.
5.2.4 Behoud van zelfstandigheid In de gesprekken is ook de vraag gesteld in hoeverre de ouderen gesteld waren op het behoud van hun zelfstandigheid met betrekking tot het medicijngebruik en of ze het konden overlaten aan bijvoorbeeld de verzorging. Hieronder volgt een aantal opvallende citaten over dat onderwerp, die gevolgd worden door een samenvatting. Dhr. Immer: En hoe zou u het vinden als ze van hier van de verzorging dat over zouden nemen? Nee! Dat uh.. wil ik niet. Ik.. Ja, die mevrouw die toen aan de overkant woonde. Ja, ze is nou overleden, daar kwamen ze het ook ‘s morgens brengen en dan hadden ze zo’n lang stripje en daar werden ze ingedaan. Maar daar was zij niet erg over tevreden. Nee, ik heb het liever zelf in handen. Ik verzorg me op het ogenblik helemaal zelf nog, ik maak zelf m’n bed op en nog meer. Mw. Arens: Ja dag, dat moeten ze bij mij niet proberen, die pillen overnemen. Mw. Lammers: En hoe zou u het bijvoorbeeld vinden als de verzorging alle pillen zou regelen? NEE! Dat mogen ze niet. Maar dat gebeurt in sommige huizen toch weleens? Nee, daar mogen ze niet aankomen hoor. Nee. Nee. Ze zijn om mijn te verplegen, ze moeten me douchen, wat ik feitelijk zelf doe. Maar ze moeten niet aan de pillen dat is uw… Nee. Nee. Daar bemoeien ze zich niet mee. Helemaal niet. Kijk als ik dat nou heb, dan moet ik naar die overkant en dat vertik ik. In de verzorging ga je dan. Maar daar heb je een afgesloten… voor dementen die lopen weg.. En voor die echt wat mankeert. Die zitten daar.. Nou ik moet toch ook wat te doen hebben.
50
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Ik ken toch niet de hele dag op dat ding zitten. (Mevrouw wijst naar de stoel bij het raam). Mw. Francke : Ik zeg, ik heb alleen nog maar huishoudelijke hulp en die komt dinsdagsmorgens. En voor de rest scharrel ik zelf maar aan. En ik heb m’n man nog verzorgd al die tijd. Nou ja, ik kan het nog zelf. Nou dat hoeft voor mij niet. Voor mijn man had ik nog zo’n kastje gekocht met van die laatjes. Kijk als het niet meer gaat dan moet het maar. Ik bedoel als ik zo nog ben, dan hoeft het voor mij niet. Want kijk je handen zijn toch al leeg. Want als je de hele tijd voor je man hebt moeten zorgen. Kijk, dan begon ‘s morgens al als ik opkwam. Dan werd je al een tijd in de weer. Mw. Dorst: Maar ik bedoelde net met die pilletjes hoe u het vindt als u het zelf niet hoeft te regelen, maar iemand anders het regelt. Neeneeneenee, ik ben geen kleuter. U heeft liever dat u het zelf doet? Absoluut en dat doe ik ook. En waarom vindt u dat prettiger? Nou ik ga mezelf niet beduvelen. Nee. Mw. Van der Male: Nee! Zeg! Ik regel m’n eigen spullen hoor! M’n koppie is nog goed! En ik heb maar eens in de twee weken een hulp. Nmmmn je moet niet zo min over me denken. Haha. Nee, ik moet niet dat geteut aan me hebben hoor. Nou de laatste tijd dan bel ik naar de apotheek hier voor nieuwe pillen als ze op zijn. En dan vraag ik of ze het geven. En dan zeg ik allemaal op en een per dag en alles. En dan wordt het gebracht. Ga ik nou toch boodschappen doen dan neem ik het mee. Dus de apotheek is over de winkels dus dat is makkelijk. Dhr. Van Ommeren: En hoe zou u het vinden als ze daar in het verzorgingstehuis bijvoorbeeld uw.. dat zij ervoor zouden zorgen dat u de pillen krijgt? Nou moet je es luisteren. Ik ben zelf goed bij de tijd hoor. Sommige mensen zeggen: “Goh ben je nog wel goed bij de tijd?” Hahaha. Maar hoe zou u het vinden als u niet meer zelf de pillen zou regelen, maar dat zij het zouden regelen? Nou moet je es luisteren dan houdt alles op voor mij. Als het niet meer gaat dan gaat het niet meer. Zo zie ik het hoor. Dat is misschien erg nuchter, maar zo zie ik het wel. In de bovenstaande citaten vallen mij een paar dingen op. Als eerste is het feit dat mensen zeer gesteld zijn op het behoud van hun zelfstandigheid opvallend. Als tweede kwam bij drie mensen ter sprake dat het beheren van de medicijnen hun een doel geeft: “Het geeft wat om handen.” Ten derde was men zeer gevoelig voor en alert op enige verwijzing naar een afnemende cognitie. Het ‘bij de tijd zijn’ is erg belangrijk.
51
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK De zelfstandigheid van de ouderen laat zich ook zien doordat iets meer dan de helft de medicijnen zelfstandig via de apotheek regelt. De overige ouderen krijgen de medicijnen via de verzorging, familie of thuiszorg.
5.2.5 Ritme Uit de vorige subparagraaf (5.2.4) blijkt dat de zelfstandigheid op allerlei manieren een belangrijke rol speelt. Het aspect ‘een doel in de dag hebben’ werd ook genoemd. Hieraan is het onderwerp ‘ritme’ te koppelen. Bijzonder is om te zien hoe de medicijnen een plekje verwerven in het leven van de ouderen. Voor veel ouderen horen de pillen er helemaal bij en is het innemen ervan een automatisme geworden. Op vaste momenten van de dag komen de medicijnen tevoorschijn. Mw. Lammers: Ja, het gaat automatisch.. Ik kom uit m’n bed en dan leg ik die pillen nou… en dan ga ik eerst even wat eten. En dan uh… slik ik die pillen. Dat is een gewoonte. Dat is echt een gewoonte. Dat doe je dan…dat hoort erbij… Mw. Arens: Ik probeer wel als het kan dat ik het voor m’n eten eet. Dan rommelt het van binnen in die maag wat bij elkaar. Ja, die neem ik ‘s ochtends in als ik een kopje thee zet. Die kan ik niet vergeten. Dhr. Goossen: Ik neem ‘s ochtends de hele reut in en dan. Tenminste de twee pilletjes die ik moet nemen. In de badkamer staat de pillendoos. Dan neem ik het met tandenpoetsen dan kun je tegelijkertijd ook de pillen innemen en dan onder douche en alles. Je maakt gewoon alles klaar voor die dag dan ben je er vanaf. Mw. Francke: Deze neem ik ‘s morgens en dan ‘s middags doe ik het weer zo. En dan ‘s avonds weer dat. En zo heb ik het een beetje verdeeld. Ja nou kijk, dat doe ik maar! Kijk, weet je wat het is, ik neem dit ‘s morgens in voordat ik ga eten. Nou ik eet ene boterham. Met een glas thee erbij. Dan neem ik eerst maar dit in. En dan ga ik m’n boterham eten en dan als ik ‘s middags gegeten heb, dan neem ik deze in en deze erbij. Ja en dan ‘s avonds na m’n eten, neem ik dit weer in. Maar dat is verschillend de één neemt het voor het eten in. De ouderen geven stuk voor stuk blijk van een geïntegreerde rol van medicijnen in hun dagritme. De medicijnen geven hun iets omhanden en bepalen zo ook hun dagritme. Bij alle mensen is het innemen van de pillen verweven met hun dagritme en er is een automatisme ontstaan dat haast een ritueel vormt. Doordat de medicijnen zo sterk in hun dagpatroon verweven zijn, geeft men aan dat het vergeten van de pillen bijna niet voorkomt. Meer over dit thema zal aan de orde komen in paragraaf 5.3.
5.2.6 Conclusie In deze paragraaf is op verschillende manieren bekeken hoe ouderen met hun zelfstandigheid omgaan. Allereerst bleek uit de citaten dat ouderen verschillend over het gebruik van de pillenverdeeldoos denken. De helft maakt hiervan gebruik en ervaart het als een goed hulpmiddel. Het automatisme waarmee sommige mensen de 52
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK medicijnen innemen, wordt bij een aantal versterkt door de aanwezigheid van een pillenverdeeldoos. Een aantal mensen kijkt minder positief naar de pillendoos, associeert het met achteruitgang of wil het op hun eigen manier doen en gebruikt de doos daarom niet. De zelfstandigheid speelt hierin een grote rol. De associaties die mensen met de pillenverdeeldoos hebben, zijn verschillend. Onwetendheid en vooroordelen spelen mede een rol in deze verschillen. Bij de ouderen die een eigen systeem hadden voor het regelen van de medicijnen, blijkt dat dit voornamelijk is ontstaan door lichamelijke achteruitgang. Hierin is een vorm van aanpassing aan de ouderdom te zien op de manier zoals Krach et al. (1996) en Von Faber (2002) hebben beschreven. De ouderen bij wie de verzorging alles betreffende de medicijnen regelt, reageren verschillend met gevoelens die uiteenlopen van acceptatie tot spijt. Bij de ouderen die nog niet afhankelijk zijn van de verzorging voor de medicijnen, is het opvallend dat het behoud van zelfstandigheid als zeer belangrijk wordt ervaren. Het beheren van de medicijnen geeft een aantal ouderen een doel in de dag. In relatie tot de pillenverdeeldoos is de cognitieve achteruitgang een gevoelig punt en voor ouderen is de praktische kant van het medicijngebruik belangrijk. Dit is de manier hoe zij er elke dag mee omgaan of tegenop zien en welke problemen het gebruik ervan geeft. Claesson et al. (1999:259) geven aan dat voor ouderen de praktische kant en het beheer van de medicijnen de meest belangrijke issues zijn. Dus zelfstandigheid in het medicijngebruik is een kostbaar bezit. De ouderen in het onderzoek geven allemaal blijk van een geïntegreerde rol van medicijnen in hun dagritme. De medicijnen geven hun iets omhanden en bepalen zo hun dagritme. Als hun zelfstandigheid wegvalt, is hun houvast aan het ritme van de dag ook weg. In de literatuur is niet veel over het sterke ritmepatroon geschreven. In het artikel van Lumme-Sandt et al. (2002:1845) is kort aangehaald dat medicijnen voor veel ouderen verweven zijn in hun dagelijkse routine. De ouderen uit dit onderzoek geven blijk dat medicijnen een geïntegreerd deel van hun dagelijks leven vormen. Al met al kan geconcludeerd worden dat de zelfstandigheid voor de meeste ouderen een belangrijk punt is en dat die volgens hen zo lang als mogelijk behouden moet blijven.
5.3 Therapietrouw en zelfregulatie In hoofdstuk 2 was al het een en ander te lezen over therapietrouw en zelfregulatie, maar hoe gaan de ouderen uit het onderzoek in dit opzicht met hun medicatie om? Deze thema’s zijn veel beschreven en onderzocht in de medische hoek. Zoals in paragraaf 2.4 is vermeld, wordt voor deze scriptie de volgende definitie van Sacket en Haynes (1976) voor therapietrouw aangehouden: ‘de mate waarin het gedrag van de patiënten in termen van het gebruik van medicijnen, het houden van een dieet of het aanbrengen van veranderingen in levenswijze overeenkomt met het voorschrift van de arts’ (Verbeek-Heida, 1992). Onder zelfregulatie wordt verstaan dat men naar eigen inzicht van het schema van inname afwijkt. In deze paragraaf zullen de ouderen aan het woord komen over therapietrouw en zelfregulatie aan de hand van een aantal thema’s. Mijn verwachting was dat een groot deel van de ouderen zich bijvoorbeeld niet aan de voorschriften van de arts zou houden. In de onderstaande subparagrafen worden de visie en beleving van de ouderen vanuit verschillende invalshoeken belicht. Allereerst komen drie thema’s aan de orde die de specifieke therapietrouw in kaart proberen te brengen: ‘zelfregulatie’, 53
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK ‘de wil om te stoppen’ en ‘vergeten’. Daarna zal gekeken worden naar de invloed van de arts op de zelfregulatie. Ten slotte speelt de vraag in hoeverre de ouderen nog medicijnen anders dan voorgeschreven innemen, wat ‘zelfmedicatie’ wordt genoemd.
5.3.1 Zelfregulatie In deze subparagraaf komen de ouderen aan het woord die een bepaalde mate van zelfregulatie hebben ten opzichte van hun medicijnen. Dit houdt in dat ze wel de therapie volgen, maar naar eigen inzicht meerdere malen van het schema van inname afwijken. Het thema zelfregulatie komt in hoofdstuk 6 nogmaals aan de orde in relatie tot diuretica. In deze subparagraaf zullen daarom de citaten betreffende diuretica buiten beschouwing worden gelaten. Van de vijftien ouderen zijn er zo’n vijf die weleens pillen opsparen, weggeven of niet innemen. Van die vijf heeft dit gedrag in drie gevallen te maken met diuretica. Bij de twee overigen heeft het te maken met medicatie tegen pijn of met slaapmiddelen. Dhr. Nadort geeft zijn slaappillen, die hij niet heeft ingenomen, weg aan een kennis: En wat ook…Pantazol…dat is voor te slapen. En ze doen het erin. Maar ik gebruik het zelden. En dan ken ik zeggen: “Ik stop ermee”, maar ik vind het makkelijk als ik het pakken kan. Want spaart u die op? Hahaha. Nou ik heb een kennis en die is er blij mee als die er een paar extra krijgt. Hahahaha. Dat mag niet natuurlijk, maar ik doe het wel. Want als ik het intrek, dan krijg ik het niet meer. Mevrouw Arens kan eigenlijk niet meer zonder haar pijnstillers. Ze kreeg hiervoor een afbouwschema. Ze neemt haar medicijnen naar eigen zeggen niet consequent in en zo nodig wisselt ze ook weleens wat uit met haar dochter. Nou het is eigenlijk zo, je mag er natuurlijk wel één per dag van nemen. Maar als ik dan echt een goede dag heb dan zal ik er nooit één innemen. Want dan denk ik er niet aan. Het is de pijn die het je eigenlijk aan doet... Ik mag er één meer. En als het erger wordt dan neem ik er één extra in. Ja toch? Ja, als je lang niet kan slapen is dat wel vervelend hoor. Ik heb ze niet zo hard nodig. Dan zegt ze: “Nee mam, ik heb ze zelf”. Nee, wij helpen elkaar wat dat betreft. Over het algemeen is dus geen grote mate van zelfregulatie te bemerken, want tweederde van de ouderen neemt naar eigen zeggen trouw de medicatie in. Bij de ouderen die zelfregulatie toepassen, is te zien dat zij een weloverwogen beslissing nemen om het op die manier te doen. Opvallend is dat de zelfregulatie óf wordt toegepast bij diuretica óf bij slaap- of pijnmedicatie.
5.3.2 Vergeten Het onderwerp vergeten kwam ook aan de orde in relatie tot het innemen van de medicijnen. Hierin zijn twee groepen te onderscheiden. De ene groep van zeven personen vergeet het innemen van medicijnen nooit en de overige acht ouderen geven aan dat ze het weleens vergeten, maar maken er geen probleem van. Binnen deze laatste groep reageert men hier verschillend op: de één neemt de medicijnen later in, de ander slaat ze een keer over.
54
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Mw. Van der Male: Nee, ik ben het nooit vergeten. Ik denk dan weleens: heb ik hem nou al op? Want dan ligt die onder mijn bordje of wat, dan is die een beetje weggezakt. Maar verder gaat alles goed. Mw. Cornelisse: Nee, een enkele keer leg ik ‘s avonds in bed en dan denk ik: ik heb het vergeten. Nou ja vooruit, dan doe ik morgen wel weer. Nou dan sla ik het gewoon een keer over. Maar een enkele keer vergeet ik het. Opmerkelijk is dat twee mensen die ik sprak, diezelfde ochtend vergeten waren om hun medicijnen in te nemen. Ze gaven hierbij wel aan dat het niet zo’n groot probleem was en het vergeten gebeurde naar hun zeggen niet zo vaak. Dhr. Nadort: Maar heeft u het weleens vaker dat u vergeet een pilletje in te nemen? Nou voor zover ik weet niet. Dat kreng is zo klein… Het is dus net toevallig nu ik kom… Jajaja, echt waar. Maar het kan een keer gebeuren. Maar een enkele keer is het ook niet erg als je het vergeet. Maar ja, je moet het natuurlijk niet uh…. Mw. Lammers: En dit was het poedertje? Oh ja, die neem ik even in... En wanneer neemt u die normaal in? Ik neem er elke dag eentje in. Oh ja, maar neemt u die normaal ook ‘s ochtends gelijk met de andere in. Nou het is weleens dat ik het vergeet. En dat ik ‘s middags denk.. Oh ja. Dat is voor bloedverdunning. Dat kan misschien geen kwaad. Laat ik hem even innemen dan kun jij dat ding (=bijsluiter) even lezen.
5.3.3 De wil om te stoppen Door tijdens de gesprekken te vragen of de ouderen weleens met de medicijnen zouden willen stoppen, is geprobeerd de intentie om trouw te zijn aan hun medicijnen aan het licht te brengen. Bij deze vraag is vaak ook een antwoord gegeven over de populariteit van de medicijnen; die vermeld is in subparagraaf 5.4.1. In de onderstaande citaten wordt vooral het voornemen bekeken om therapietrouw te zijn. Mw. Cornelisse: Ik merk er niks van. Ik denk weleens: ik kan ze net zo goed niet slikken, maar dan weet je niet wat de resultaten ervan zijn. Maar nee, ik kan niet zeggen dat ik er veel van merk. Nee, ik zou het niet doen. Zo stom ben ik niet. Nee, als zij (= arts) niet zegt dat ik moet stoppen, doe ik dat niet. Dhr. Van Ommeren: Dat denk ik weleens, maar de dokter zegt dat kan niet. Dus ja, hij zal het wel beter weten dan ik. Ik voel zelf wel en ik ben bang als ik over zou slaan dat ik toch weer last zou krijgen. Want ik heb die benauwdheid gehad ‘s nachts. Toen wist ik niet waar ik het zoeken moest. Midden in de nacht en je bent
55
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK alleen. Nou ja en ik ben even buiten gaan staan en toen kreeg ik weer lucht en zodoende is het gekomen. Dhr. Immer: Ja, je denkt er niet aan: hier moet ik weleens een keer mee stoppen. Nee. Er zijn enkele ouderen die er ook weleens over denken om met hun medicijnen te stoppen. Een vaakgenoemde reden daarvoor is dat ze niets van de werking van de medicijnen merken. Uiteindelijk blijven ze hun medicijnen toch innemen, tenzij ze er zeker van zijn dat de medicijnen hun niet ten goede komen. Dit aspect komt in paragraaf 5.5 bij de ‘bijsluiter’ nog aan de orde. Uit de gesprekken is duidelijk geworden dat de ouderen vanuit het medische perspectief erg trouw zijn aan hun medicatie.
5.3.4 Invloed arts op zelfregulatie Toen de thema’s zelfregulatie en therapietrouw ter sprake kwamen, vertelden twee mensen dat ze weleens gestopt zijn met hun medicijnen, omdat ze er weinig van merkten. Beiden werden door de dokter gecorrigeerd. Dhr. Immer vertelde hierover het volgende: Toen de benauwdheid over was, ben ik dan weleens gestopt met die pufjes.. Toen was dat helemaal over. En toen denk ik: waarom moet ik ze nog innemen? Dat is weer jaren geleden hoor. Maar goed dat ging goed, maar op een gegeven moment... Ben ik weer hartstikke benauwd en zo. Dus ik met een rotvaart naar het ziekenhuis toe. En toen zegt de dokter: “Hoe komt dat nou?” “Ja”, ik zeg, ”Ik heb eigenlijk m’n medicijnen verwaarloosd. Het ging goed. Enne toen bleek het dat het... het ging goed en toen ben ik uitgescheiden met die pufjes.” En toen ging ze zo vreselijk te keer. Ze stond aan het eind van m’n bed en toen zeg ze: “Dan zijn we twee jaar bezig geweest en dan hebben we het eindelijk gevonden en dan verknoeide..” Enfin.. Later kwam de zuster naar me toe. Aait ze me over de hoofd en zegt ze: “Ze is altijd zo hoor. Wij zijn ook bang van haar.” Ja. Een andere ervaring hierin is die van mw. Arens. Zij moest van haar huisarts het innemen van haar pijnstillers afbouwen. Er was heel wat voor nodig om er toch nog één per dag te kunnen houden. Daar had ik er eerst altijd twee per dag voor en toen kreeg ik er één.... met die verandering van de medicijnen toen had ik er één van vier. Moest ik zo afwerken tot dat er, nou ja een kruimeltje overbleef. Hoeveel moet u er per dag van deze innemen? Toen twee en nu één. Maar ja, daar heb ik natuurlijk wel voor moeten vechten. Nee, dat ging niet zomaar. Kijk, ik heb natuurlijk al járen reuma En hoe bent u hier aangekomen? Door een arts van het academisch ziekenhuis. En die zei tegen me: “Als je nou elk ogenblik dan dit of dat krijgt, blijf dit dan slikken dat is het beste.” Ik vind het minderwaardig. Dat moet je niet doen als je weet dat iemand jarenlang reuma heeft en ik ben helemaal niet lastig hoor, maar ik kom er nooit en ze hoeven bij mij ook niet te komen. Maar ik vind dat verkruimelen… want je houdt op het laatst niets over hoor. Dat is niks want zo’n klein tabletje
56
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK dat moet je nog in tweeën doen. Zie je mij al op die broodplank dat proberen te doen. (Mevrouw is de gehele tijd onrustig met haar vingers aan het bewegen.) Maar nee, het spijt me, je moet mensen wel een beetje in d’r waarde laten en niet denken bij je eigen: “Het is goed met je, je slikt maar.” Uit de citaten van beide ouderen blijkt dat de invloed van de medische wereld een rol speelt in hun medicijngebruik. Zij zien de dokter als een autoriteit die iets te zeggen mag hebben over hun medicatie. Ondanks het feit dat er een verschil van mening met de arts kan bestaan, moeten veranderingen toch met hem worden overeengekomen. In subparagraaf 5.4.2 zal de relatie tussen de populariteit van de arts en de medicatie aangehaald worden.
5.3.5 Zelfmedicatie De ouderen vertelden ook of ze naast hun voorgeschreven medicijnen nog andere medicatie innamen. Het bleek dat veel mensen, dertien in totaal, wel iets slikten naast hun voorgeschreven medicijnen. Mw. Lammers: En zijn dit ook pilletjes? (wijzend op een ander potje) Ja dat is de Kwai… ken je dat niet. Ja, die slik ik ook altijd. Dat is een knoflookpilletje. Die neem ik ook elke dag. Ze zijn nogal duur, maar dat geeft niet, ik doe er altijd drie maanden mee. En die kunnen geen kwaad. En die neem ik toch altijd. Omdat die cholesterol en doorbloeding…en die neem ik altijd. En zijn dit ook pilletjes in dat doosje? Fluimicil? Ja, ik zal je eerlijk vertellen. Ik heb een kleindochter die is zuster in het grote ziekenhuis en die dingen zijn heel heel duur. En dan krijg ik ze af en toe. En als ik ‘s avonds niet kan slapen dan neem ik zo’n pil in. Dhr. Immer: Ja, gewoon een vitamientje en deze dat is een knoflook. Dat zijn geen medicijnen, maar ik gebruik ze wel. Ja, dat heb ik gewoon zelf ... dan stond er eens een heel stuk in de krant waar of dat allemaal goed voor was. Enne zo’n knoflookpilletje heb de hoeveelheid van een knoflook. Ja, nou ik denk het zal wel goed zijn. En die andere, die vitamine, die heeft m’n schoondochter me aangeraden. Ze zegt: “We nemen er eerst twee en dan kijken we het vier weken af.” En toen…en dat bleef gelijk staan en dat hebben we toen gelijk gehouden. Opvallend is dat een aantal mensen aangeeft dat de medicijnen die zij innemen naast de voorgeschreven medicatie onschadelijk zijn. Het lijkt alsof ze zich moeten excuseren voor het gebruik van de extra medicijnen. Er zijn ook mensen die iets achter de hand hebben voor ‘het geval dat’, zoals Paracetamol of Norit. Dhr. Goossen: Nou, ik heb weleens een Paracetamol en ik heb ook weleens een keer een pilletje genomen tegen diarree of zo hè. Omdat ik... nou ik heb het wel in de kast staan. Nou en als het dan echt van die vervelende diarree is. Zo echt eentje die uh... een soort racekak, dat je continu naar de wc loopt en wat ik in het buitenland weleens kan krijgen, dan neem ik weleens zo’n pil en die helpt
57
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK dan ook meteen. En als ik de neiging krijg dat ik denk: goh ik heb wat gegeten wat niet goed is. Nou dan neem ik Norit, koolstof. En als ik op reis ben dan zorg ik dat Norit en Paracetamol bij me heb en dat neem ik ook weleens een keertje voor de keel of zo. Bij al die dingen moet je een beetje van tevoren zorgen dat je iets bij een beginnende neiging tot een klein hulpje hebt. Dat je bijvoorbeeld vitaminepillen neemt. Van A tot Zink. Nou ja, dan heb je ineen. Ik doe die dingen al een beetje automatisch met die voeding al. Ik doe niet altijd hetzelfde eten: variatie. Twee ouderen gaven heel duidelijk aan geen extra medicijnen in te nemen, waarvan ook mw. De Haan: Die ik niet krijg van de dokter, die slik ik niet. Dat heb ik nooit gedaan. Ik zou er liever eentje laten, dan dat ik er een op at, waarvan ik niet weet wat het was. Als ik niet weet wat het is… Het overgrote deel van de ouderen slikt naast de voorgeschreven medicijnen nog wel iets extra’s. Hieruit is niet direct iets op te maken over de therapietrouw, want de ouderen kunnen naast het innemen van zelfmedicatie trouw zijn aan de voorgeschreven medicatie. Wel is uit de gesprekken gebleken dat de ouderen minder prioriteit geven aan het innemen van hun zelfmedicatie dan aan het innemen van de voorgeschreven medicijnen. Het zal afhankelijk zijn van het soort en de mate van zelfmedicatie, wanneer iemand vanuit het medische perspectief als therapieontrouw beschouwd zal worden. Het innemen van medicatie buiten de medische professie om laat wel een vorm van zelfregulatie zien. Het blijkt dat de ouderen doen wat hun of mensen uit hun omgeving goeddunkt. Hierin komt ook weer een stuk zelfstandigheid naar voren, want de ouderen hebben zo hun eigen redenen om het op hun manier te doen.
5.3.6 Conclusie Aan het begin van de paragraaf werd de vraag gesteld hoe ouderen omgaan met hun medicatie in relatie tot therapietrouw en zelfregulatie. Het is gebleken dat een redelijk grote mate van therapietrouw te bemerken is, want tweederde van de ouderen neemt naar eigen zeggen trouw de voorgeschreven medicatie in. De medicijnen waarop zelfregulatie wordt toegepast, vallen binnen de categorie van diuretica, pijn- en slaapmedicatie. Zelfregulatie gebeurt op een weloverwogen manier en het uitwisselen van medicijnen komt ook voor. Dat medicijnen een verandering in de sociale relatie teweeg kunnen brengen, wordt aangehaald in het boek Social Lives of Medicines (Whyte et al., 2002). Die veranderingen kunnen zich volgens dat boek bijvoorbeeld bevinden op het gebied van vertrouwen, autoriteit, respect of bezorgdheid. Zelfregulatie op een weloverwogen manier wordt ook in de literatuur door Hughes (2004) genoemd. Lumme-Sandt et al. (2002:286) geven aan dat ouderen een vorm van autonomie willen hebben over hun medicatie en dat hun zelfregulatie niet altijd is gebaseerd op medische gronden. Het hebben van deze controle wordt ook aangehaald door Conrad (1985:36). Naast de groep die bewust ontrouw is aan de voorgeschreven medicatie is er ook de groep die het weleens vergeet om de medicijnen in te nemen. Dit fenomeen vindt plaats bij ongeveer de helft van de ondervraagde ouderen, maar wordt door de betreffende groep niet als een probleem gezien. Medicijnen hebben voor hen niet de hoogste prioriteit in hun dagelijks leven.
58
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK De intentie van de ouderen om therapietrouw te blijven, blijkt in redelijke mate aanwezig te zijn. Enkelen denken er weleens aan om met de medicijnen te stoppen, maar uiteindelijk blijven ze deze wel innemen, tenzij zij de duidelijke overtuiging hebben dat ze beter af zijn zonder de medicatie. Er kan gezegd worden dat de ouderen volgens de definitie van Sacket en Haynes (1976) behoorlijk trouw zijn aan hun medicatie, dit in tegenstelling tot wat Verbeek-Heida (1992:66) over medicijngebruikers in het algemeen gezegd heeft, namelijk dat het niet volgen van de voorschriften meer regel dan uitzondering is. De verklaring voor deze tegenstelling zou kunnen zijn dat de onderzochte ouderen een bijzondere groep medicijngebruikers vormen die medicatie ten behoeve van hun gezondheid als zeer belangrijk ervaren. Men heeft een hoge leeftijd bereikt en staat nog zeer bewust in het leven. Daarnaast speelt bij deze groep respondenten mee dat men een groot vertrouwen en ontzag voor de huisarts heeft, wat resulteert in een positieve uitwerking op de therapietrouw. Men ziet de dokter als een autoriteit die iets te zeggen mag hebben over de medicatie. Dit wordt in de literatuur ook door Lumme-Sandt et al. (2002:301) herkend; zij zagen dat de dokter op een voetstuk geplaatst wordt en men hem ook wil gehoorzamen. De medicijngebruiker accepteert ook de rol als patiënt. Het overgrote deel van de ouderen neemt naast de voorgeschreven medicatie ook zelfmedicatie. Dit innemen van medicatie buiten de medische professie om laat een vorm van zelfregulatie en zelfstandigheid zien. Lumme-Sandt et al. (2002:286) schrijven dat er een ontwikkeling van beslisbaarheid en zelfstandigheid is rond het verkrijgen van niet-voorgeschreven medicijnen. Opvallend is dat een aantal ouderen aangeeft dat hun zelfmedicatie onschadelijk is en dat het lijkt alsof ze voor het gebruik van zelfmedicatie een excuus geven. Lumme-Sandt et al. (2000:1846) geven aan dat ouderen een sterke morele dimensie hebben ten opzichte van hun medicijngebruik en dat ze het willen kunnen rechtvaardigen. Het is dus opmerkelijk om tegen de verwachting in te vinden dat de ouderen behoorlijk secuur zijn in hun medicijngebruik. Er is geen sprake van veel therapieontrouw en zelfregulatie. Wel komt de zelfstandigheid van de ouderen naar voren in hun zelfmedicatie. De respondenten van dit onderzoek gaan dus bewust met medicijngebruik om. Hierin speelt het belang van een goede fysieke conditie in relatie tot hun zeer hoge leeftijd een rol. Ten tweede heeft de goede conditie van hun cognitievermogens invloed op deze hoge mate van therapietrouw. In de volgende paragraaf zal gekeken worden hoe populair de medicijnen onder de ouderen zijn en welke factoren deze populariteit beïnvloeden.
5.4 Populariteit In deze paragraaf zullen de populariteit van de medicijnen en de aspecten die deze beïnvloeden, centraal staan. Allereerst zal beschreven worden wat de ouderen hierover hebben gezegd. Daarna zullen thema’s uit de gesprekken aan de orde komen, die verband houden met de populariteit van de medicijnen. Deze thema’s omvatten de visies van de ouderen op hun huisarts, de medicijninname, geld en het antwoord op de vraag of de medicijnen een gespreksonderwerp vormen.
5.4.1 Populariteit medicijnen De citaten van de ouderen over medicijnen in relatie tot populariteit komen deels voort uit het antwoord op de vraag of ze met de medicijnen zouden willen stoppen. Dit thema is aangekaart in de subparagraaf 5.3.3. Vaak zat in het antwoord op deze vraag ook een opmerking over hoe ze over de medicijnen denken. Opmerkingen 59
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK hierover zijn in de onderstaande citaten vermeld. Allereerst komen een paar ouderen aan het woord die redelijk positief naar hun medicijnen kijken. Mw. Dorst: Nee, ik neem alles in wat de dokter zegt. Alles het is voor je eigen bestwil. Ze zijn allemaal goed en ik slik ze allemaal. Ja, ik heb ze toch allemaal nodig? Mw. Francke: Nee hoor, ik vind het helemaal niet vervelend dat ik pillen moet slikken, ik ben er helemaal aan gewend. Ja, het hoort erbij. Ik voel me er goed bij. Nee hoor, ik denk helemaal niet aan stoppen. Want je bent op een leeftijd en dan weet je, dat je, ja dat je het moet gaan gebruiken. Ja, ze doen wel goed d’r werk. Nou ja, je raakt er aan gewend hoor. Ik heb er helemaal geen problemen mee. Als ik maar weet dat het helpt. Dhr. Koster: Ja, zo moet je oud worden. Ja, als je oud wordt, krijg je allerlei mankementen en dan krijg je medicijnen. Dat weet je. Dat is altijd geweest. Ja. Ja je ken er beter vanaf blijven dat het niet nodig is natuurlijk. Maar ja, als het nou niet anders kan. En van die zakjes... die helpen goed. Vroeger had ik hele harde ontlasting en nu niet. Het werkt allemaal prima. En als ik die nu niet had, dan zou ik erg moeten kreunen op de wc. Ja en nou niet. Zes ouderen delen deze positieve visie, maar de overige negen zijn minder positief gestemd. Twee ouderen verwoordden dat gevoel op de volgende manier: Dhr. Van Ommeren: En verder ach. Ik moet ze toch innemen en ik kan er niks aan doen. Nee, ik ben niet zo pillenachtig hoor. Want zou u, zeg maar, het liefste van die pillen af willen? Ja, als het even kon. Maar, dat kan niet, dat gaat niet. Je kan met medicijnen nooit blij zijn, vind ik tenminste. Het is noodzakelijk. Ja, dat is gewoon vervelend dat ik pillen moet slikken. Haha. Maar het is eenmaal zo. En dan zeg ik op mijn beurt: ik ben al 91 jaar en die paar pilletjes, wat maakt het eigenlijk uit he?! Mw. Van der Male: Ik wil niet al die pillen. Het lijkt mij allemaal maar troep… ja. Ja, ik ben beter zonder pil denk ik dan, dan dat er gewoon… maar ik heb ook niet veel narigheid dat wil ik wel zeggen. En helpen die pilletjes u ook gezond te blijven? Nee, dat niet hoor, het zijn geen wonderpillen. De wat meer negatieve toon was ook te horen. Dhr. Jongsma gaf aan dat hij zijn pillen zou laten staan als hij geen controle op zijn medicijngebruik zou hebben. Ja, uh ja, ik heb weleens een opwelling dat ik denk: ik neem ze helemaal niet meer in en laten we maar eens zien wat er dan gebeurt. Maar daar zit dan hare majesteit, die nu aan het wandelen is: mijn vrouw. Haha.. die let daar heel erg op dat dat niet gebeurt. Trouwens het personeel van Robijn
60
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK (=verzorging) die zorgt ook altijd.. Ze hebben een goed systeem. Ze hebben een lange doos met allerlei tijdsvakken. Maar heeft weleens het idee van dat u met alle pillen zou willen stoppen? Ja. Dus u bent ze weleens zat dan? Ja! absoluut! Ja! Ik vraag mij altijd af wat is het nut van ‘all this’? Het is meer de Deponitpleister. Want als ik ondanks die pleister heb ik nog weleens angina pectoris. Dat duurt maar twee, drie minuten. Maar soms weleens vijf, zes keer per dag. En dan een hele week weer niet en dan plotseling zonder enige aanleiding ja.. Nou dat zijn de enige dingen waarvan ik denk die moet ik hebben. Ja, dat is me dan aangepraat.. Ascal.. ja dat komt ook alweer omdat we hier een hele goede vriend hadden. En die man was ‘full of life’ en die krijgt ineens een hersenbloeding en uh… Hij was bevriend met de dokter. En hij ging tegen hem te keer: “Had jij nou maar Ascal gebruikt, dan was dit niet gebeurd.” En daarom accepteer ik Ascal. Mevrouw Lammers, die net gestopt was met de pijnstillers, was daar zeer negatief over en vertelde ook waarom ze zich met de pillen verzoend had. Hier is ook weer de link naar ouderdom te zien. Mw. Lammers: Nou daar heb ik geen hinder van. Als het moet… maar een tabletje heb je nodig op mijn leeftijd. Want dat voel ik zelf ook hè. Want dan voel ik hem (=hart) wel te keer gaan. Dus daar kan ik niet mee uitscheien. En dat doe ik niet ook. Nee, dat doe ik niet. Ik ben geen pillenslikker, ik heb er zo’n hekel aan. Die ik nu.. Nou ja, daar heb ik me echt mee verzoend met wat ik nou slik. Dan weet ik niet anders. Want zoals die hartpil die moet ik slikken… nou ja en dat doe ik dan ook. Maar die andere rotzooi (pijnstillers waarmee mevrouw gestopt is)…het is allemaal rotzooi. De populariteit geeft ook een spanningsveld rond de bovenstaande groep van pijnmedicatie en de slaapmiddelen die in subparagraaf 5.3.1 zijn genoemd. Tegenover het stoppen met de pijnmedicatie door mevrouw Lammers, doet mevrouw Arens veel moeite om haar pijnstillers niet geheel af te bouwen. Zij wisselt zonodig pillen uit met haar dochter. Meneer Nadort spaart slaappillen op om die weg te geven aan een kennis. Ook bevestigen de verzorgenden van mevrouw De Haan dat zij vroeger onder meer kalmeringspillen opspaarde. Ondanks de soms negatieve kijk op medicijnen van een groep ouderen, heeft men niet de intentie om daadwerkelijk met de medicijnen te stoppen. Het bewustzijn of de acceptatie dat ze ergens goed voor zijn, zijn toch aanwezig. Deze bewustwording is de ene keer het resultaat van een ervaring uit het verleden en de andere keer van stimulansen uit de omgeving. Meerdere malen wordt het ouder worden genoemd als oorzaak van het medicijngebruik. Deze link is voor de ouderen blijkbaar logisch. In dit onvermijdelijke accepteren van de medicijnen is ook de erkenning van het ouder worden te herkennen, zoals in de subparagraaf 4.2.2 is te lezen. De kritische houding naar leeftijdsgenoten (subparagraaf 4.3.3) is ook herkenbaar in het beoordelen van het medicijngebruik bij anderen. Deze kritische blik geeft aan dat medicijnen een serieuze aangelegenheid zijn, waarmee nauwkeurig moet worden omgesprongen.
61
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Dhr. Koster: En er zijn ook weleens mensen, die hebben het dan een keertje vergeten en die slaan het dan over... Ja, ik weet er alles van. Ik had een buurman en die had ook hoge bloeddruk. En die zei: “Ik moet weer naar de dokter toe.” Ik zei: “Waarvoor dan? Voor de hoge bloeddruk?” Hij zeg: “Ja uh, als het zo uitkomt dan krijg ik m’n pillen weer. En dan neem ik er een paar in en dan neem ik ze weer niet in.” Ik zeg: “Dan hoef je ook niet naar de dokter te gaan.” Nou ja, dat is natuurlijk een beetje idioot. En als ze weer last krijgen zeggen ze: “Oh dokter...” Hij is nou overleden, maar als het daaraan ligt, weet ik niet. Mw. Cornelisse: Ik moet soms vreselijk lachen. Dan zeggen mensen: “Ik slik een blauwe en een bruine. Zoek het maar uit.” Ik vraag dan: “Waar zijn die voor?” En dat weten ze niet. Nou ja, dan interesseert je dat kennelijk niet. Dhr. Van Ommeren: Ik hoor ook weleens dat ze ze wegschuiven in een kastje en dan nemen ze ze niet in. En dat vind ik eigenlijk gek. Want die dure medicijnen... Ja, dat vind ik zonde. Het thema populariteit van de medicijnen is boeiend om te bekijken. Zes ouderen hebben een positieve kijk op hun medicijnen, maar de overige negen zijn minder positief gestemd. Ondanks de negatieve kijk van een groep ouderen, heeft deze groep niet de intentie om daadwerkelijk met het innemen van de medicijnen te stoppen. Bij beide groepen is de bewustwording of acceptatie aanwezig dat de medicijnen ergens goed voor zijn. Meerdere malen wordt het ouder worden genoemd als oorzaak van het medicijngebruik. Uit dit onvermijdelijke accepteren van de medicijnen is de erkenning van het ouder worden af te leiden. Rond de slaapmiddelen en pijnmedicatie hangt een spanningsveld dat zich onder andere uit in zelfregulatie. De kritische houding naar leeftijdsgenoten is ook herkenbaar in het beoordelen van het medicijngebruik bij anderen. Deze kritische blik geeft aan dat medicijnen een serieuze aangelegenheid zijn, waarmee nauwkeurig moet worden omgesprongen. Nadat de gegevens van de apotheek over het medicijngebruik van de ouderen zijn verzameld, is gekeken of er een verband bestaat tussen de populariteit van de medicijnen en het aantal medicijnen dat men inneemt. Deze relatie blijkt niet aanwezig te zijn. Binnen de groep die een positieve houding heeft, varieert het aantal gebruikte medicijnen van vier tot tien. In de meest negatieve groep loopt het aantal verschillende medicijnen uiteen van vier tot elf. In tabel 2 van bijlage 3 zijn deze gegevens vermeld. Het blijkt dat rondom medicijngebruik een spanningsveld aanwezig is. De positieve en negatieve gedachtes wisselen elkaar af. Aan de ene kant is men zich bewust dat de medicijnen noodzakelijk zijn en aan de andere kant worden ze liever niet dan wel ingenomen.
5.4.2 Huisarts Eerder was al te lezen hoe mevrouw Lammers met de pijnstillers gestopt was. Haar houding ten opzichte van de huisarts speelt hierin een belangrijke rol. Mw. Lammers:
62
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Als ik de dokter nodig heb, dan belt zij (=dochter). Dat doet allemaal zij. Maar ja, ze heeft ze weer niet te pakken gekregen en dan is de telefoon helemaal overbezet. Je mag van negen tot tien bellen. En dan is de telefoon helemaal overbezet. En toen had ze ze laatst wel. En dan stuurt ze zo’n leerlingetje. Maar daar heb ik niks an. Zo’n kind kent me niet. Hè?! Zij moet toch wel in de gaten houden dat ik de leeftijd heb dat ze toch wel een keertje naar me…. Want hier lopen doktors die komen elke week naar de patiënten kijken. Nou dat heb ik juist niet. Maar zou u dan niet van dokter willen wisselen? Ja, maar je krijgt tegenwoordig geen andere dokter dat is het hem. Maar weet je wat het is, ik ben altijd gezond geweest en daar loopt ze blijkbaar mee. Zo van: “Oh die heb me niet nodig.” In totaal zijn twee ouderen zeer negatief over hun huisarts, maar de overigen staan positief tegenover hun arts en spreken met waardering over hem. Het vertrouwen van de meeste ouderen in de huisarts is groot, al varieert de mate waarin zij hem bezoeken zeer. Sommigen hebben de huisarts vaak gezien in een periode waarin hun partner ziek was. Het is bijzonder hoe vertrouwd ouderen zich voelen met hun huisarts. Mw. Everaars: Enne en ze komt eens in de drie maanden en het laatste wat ze zegt is: “Denk er om je belt, je belt als het nodig is. En dan ben ik er ook.” Want ze weet wel: ik bel niet voor een zieke pink. Ja, dat weet ze. Want toen mijn man was overleden, heeft ze ons zo fantastisch geholpen. We hadden namelijk een auto-ongeluk gehad. Mw. Cornelisse: Ja kijk, ik vertrouw m’n arts en die heeft me al een paar keer van de dood gered. Dus die vertrouw ik. Dus als zij zegt: “Dat moet je doen”, dan doe ik dat. En ik kom uit een hele doktersfamilie, dus ik heb gewoon vertrouwen in de artsen. Als ik ze niet vertrouw ga ik weg. Ja, ik zal ze niet misbruiken. Alleen als ik denk: ik red het niet alleen, dan schakel ik ze in. En dat vertrouwen gaat soms heel ver. Bij dhr. Been bleek dat hij al jarenlang medicijnen gebruikte die niet met elkaar gebruikt mogen worden. Toch veranderden hij en zijn vrouw niet van huisarts. Mevrouw: Ja ja, dan denk je dat op die medicijnlijsten niet meer gelet wordt. Ja, ik vind het een lieverd hoor, Huiberts (=dokter) maar hij laatte hem het toch ook doorgebruiken. Eerlijk. Meneer: Maar je bedoelt, hij schrijft wat voor en dan een jaar later heb je dat nog. Mevrouw: Ja maar dan had hij moeten vragen: “Is dat over gegaan?” Lijkt mij. Want dat houden we ermee op. Mevrouw: Maar het heeft ook iets vertrouwds je eigen huisarts. En ze weten je hele waslijst. En dan kom je bij een ander. Dat zagen we al bij Wijkersloot (=revalidatiecentrum). Die weten nergens van, die zien niet wat je gebruikt en dat is voor de mensen ook moeilijk natuurlijk. Want ze kennen je verder niet. Ik denk dat je daarom ook bij je huisarts blijft. Dat je alleen weggaat als het
63
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK een kreng is. Haha, als die niet aardig is. Je vraagt nooit: “Dokter kan ik ermee ophouden?” Op twee ouderen na hebben de ouderen een groot vertrouwen in hun huisarts. Dat vertrouwen gaat soms erg ver. Als de arts bij de meeste ouderen op een voetstuk staat, kan er vanuit worden gegaan dat deze positie geen negatieve invloed heeft op de populariteit van de medicijnen. Deze stelling wordt deels bevestigd door een oudere die stopte met haar medicatie omdat de arts haar niet opzocht. De reden dat men zo naar de arts opkijkt, kan worden gezocht in de status dat het beroep als arts vooral in het verleden heeft gekend. Dit heeft een positieve uitwerking op het vertrouwen dat de ouderen nu in hem hebben.
5.4.3 Inname Een ander thema dat tijdens de gesprekken aan de orde kwam, is het innemen van de medicijnen. In deze paragraaf zal gekeken worden hoe de ouderen dit ervaren en welke relatie het heeft met de populariteit van de medicijnen. Allereerst komen de mensen aan het woord die problemen hebben met het innemen van de medicijnen. Dhr. Jongsma: Ik probeer ze alle vier te gelijk in te slikken. De ene keer lukt dat wel en de andere keer niet. En dat dat moeilijker geworden is, is door de pijnlijke keel die door de droogte doordat m’n speeksel blijkbaar niet werkt. Dhr. Been: En heeft u er weleens moeite mee, meneer, om de pilletjes in te nemen? Mevrouw: Nou hij wel. Meneer: Ze blijven bij mij hangen. Mevrouw: En nu dachten wij: hij heeft daar struma gehad, zo groot als een appel. Je ziet het litteken lopen. Dat het littekenweefsel naar binnen is gaan drijven en dat soms de pil blijft hangen. Want dan zegt die: “Het hangt hier.” Meneer: Nou het is wel zo, een uur nadat ik gegeten heb en dan heb ik nog een stukje van het eten dat is al die tijd blijven zitten. Dan hoest ik even en dan komt het zo naar boven. En met de pilletjes heeft u dat dus ook een beetje? Soms. Ja, met die... Paracetamol zijn van die krengen die zijn groot. De rest gaat nog hoor. Mw. Cornelisse: Ja, ik heb zoals die Ibrofen, die zo groot is, die moet in vieren. Die krijg ik niet weg anders. Dat doet m’n dochter dan met een mes. Sommige zijn zo vies van smaak als wat. Nee, ik slik het door en weg. Voor mevrouw De Haan is een eenvoudige oplossing gekomen om het doorslikken te vergemakkelijken: Mw. De Haan: Ja, een lepeltje en daar appelmoes op en een stuk of drie tabletjes en dan zo door slikken. Ik had er weleens één en die slikte ik door en dan moest ik een half uur daarna nog hoesten. Toen had ik het benauwd. En toen is die appelmoes begonnen. En dat gaat prima.
64
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK
En er zijn ouderen die totaal geen moeite hebben met het innemen van de medicijnen. Dhr. Nadort: ...en met de pilletjes heeft u ook weleens moeite met het doorslikken? Nee, helemaal niks. Zelfs een droge poeder ken ik zo inslikken. Of het nou groot zijn of klein… helemaal niks. Mw. Francke: Ik neem er goed veel water bij in. ‘k Moet wel veel water innemen. Maar ik neem altijd een glas water erbij. Dit neem ik zo tegelijk in alletwee. En die neem ik ook allebei tegelijk in. Nee ik doe maar gewoon alsof ik een snoepie heb. Ja, ik ben het zo kwijt. Twee mensen gaven aan dat de grootte van de medicijnen ook praktische problemen kan geven. Dhr. Nadort zegt hierover: Deze is zo pietepeuterig klein. Als je zo’n klein dingetje laat vallen dan ben ik het kwijt. De meeste ouderen hebben geen moeite met het innemen van de medicijnen. Slechts twee ouderen geven aan soms problemen te hebben met het doorslikken, maar bij de overigen geeft het geen moeilijkheden. Wel worden zaken genoemd die gerelateerde zijn aan het innemen, zoals de onhandigheid van een klein tabletje of juist de grootte ervan, de vieze smaak, een droge mond bij inname, dorst na het innemen en bijwerkingen als plekken op de ledematen en het gezicht. Als het innemen van de medicijnen moeizaam gaat, kan ik me indenken dat dit ook een gevolg heeft voor de populariteit ervan. Van de personen die moeite hebben met het innemen van de medicijnen, is één van de twee negatief over zijn medicatie. Dit aantal geeft onvoldoende bewijs om uit deze waarneming conclusies te trekken.
5.4.4 Geld In welke mate geld een rol kan spelen in de gedachtes van de ouderen over medicijnen, komt in de onderstaande tekst naar voren. Tijdens de gesprekken is dit thema niet specifiek aangeroerd. Tijdens het afluisteren viel op dat drie mensen dit onderwerp noemden en aangaven dat de medicijnen soms erg duur zijn. Mw. De Haan: De vorige keer werd afgekondigd dat we dingen zelf moesten gaan betalen. Nou en dat ware dure. Nee, ik geloof dat het een paar honderd gulden kost. Toen voor m’n gezicht, voor m’n rug want ik was gevallen. En toen ook voor m’n armen. En dat moest ik nog even uitzoeken. Dat moet ik nu nog even uitzoeken. Maar ze hebben je zo te grazen hoor. Met het geld bedoelt u? Met het geld. Nou en dan moet m’n zoon weer even komen. Die moet weer even... die zit bij een bank en die heeft er wel verstand van. Die moet dat even uitzoeken voor me. Moeilijk hoor. Dhr. Nadort:
65
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Het is heel vervelend, maar ik moet ze zelf betalen. Alle medicijnen die ik nou gekregen heb moet ik zelf betalen. Oh maar waarom krijgt u die niet vergoed dan? Ja, dat zit niet meer in het pakket. Ja, dat vind ik heel erg. Je betaalt twee keer ziekenfonds een keer bij het pensioen en een keer bij de AOW. Ja, mijn zus zit hier ook en die heeft ook Paracetamol van de apotheek. Nou die zijn wel enkele euro’s duurder. Hetzelfde. De dokter zegt: “Als je Paracetamol moet hebben dan moet je het bij de Kruidvat halen.” Het zijn allemaal dieven. Leer nou van mij, niemand doet iets voor niks. Het is intrigerend om te zien welke rol geld kan spelen bij het medicijngebruik. De drie personen die aangeven dat geld hierin een rol speelt, hebben alledrie een negatieve houding ten opzichte van de medicatie. Bij de overige twaalf is dit thema niet aan de orde geweest. Het is goed mogelijk dat financiële aspecten een invloed hebben op de populariteit van de medicijnen. Aan de andere kant is het onderwerp door de andere twaalf ouderen niet aangehaald; dit kan juist weer duiden op een onbelangrijke rol van geld in het medicijngebruik.
5.4.5 Gespreksonderwerp Ik was benieuwd of men met anderen over de medicijnen zou spreken. Het blijkt dat dit binnen sociale contacten heel weinig gebeurt. Er is eigenlijk een grove tweedeling te maken in de gesprekken van de ouderen over medicijnen: gesprekken met de medici enerzijds en met de familie anderzijds. Tweederde van de ouderen stellen hun vragen over de medicijnen vooral aan medici. Hieronder volgen de citaten hierover. Mw. De Haan: En als u bijvoorbeeld iets wilt weten over een pilletje of zo, vraagt u het dan aan de zusters? Ja, dan weten ze weleens iets, maar dan weten ze net zo veel als ik. Ze weten er niet veel van. Ja, maar zij hebben altijd gelijk of ze gelijk hebben of niet. Dhr. Nadort: Maar als u dus vragen heeft of er is iets met de medicijnen dan overlegd u dat wel met de dokter? Ja, altijd. Dan bel ik hem: “Wat mot ik hier nou mee?”. Mw. Everaars: Ik praat alleen met dokter over medicijnen. Niet met familie of met bevriende mensen uit de flat. Dhr. Jongsma: Nee, de meeste vragen over medicijnen richt ik aan de verpleegsters van Robijn (=verzorging). Mw. Cornelisse: Jaren geleden toen heb ik iets geslikt. Ik weet niet wat het toen was. Maar daar kreeg ik dikke voeten van. Nou toen heb ik m’n leven niet gehad. Zelfs bij bevallingen niet. Nou ik dacht dat is helemaal fout. Nou toen ben ik direct naar dokter Schaaf gegaan: “Is het wel goed?”
66
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Eenderde van de ouderen steunt erg op de familie. Zo speelt in een aantal gevallen de (schoon)dochter een belangrijke rol, die vaak weer een link vormt met de huisarts. Mw. Dorst: Want altijd, nou ja als ik me niet lekker voel, bel ik mijn dochter op en dan zal zij wel zeggen wat ik moet innemen. En zij had het toen over Paracetamol en toen zei ze: “Neem dat maar niet mam.” Nou en dan doe ik het niet. En zij heeft ook eigenlijk goed contact hoor met dokter Visser. Ja en ook met Zijloever. Want ik ben nu in de zorgsector van Zijloever. En daar heeft ze ook contact mee. Het is zo’n mantelzorgster voor mij. (Mevrouw steekt haar duim omhoog.) Dhr. Immer: En heeft u het met haar ook weleens over de pillen of als u vragen heeft over de pillen? Zij (=schoondochter) houdt het heel goed bij en ze spreekt ook wel met de dokter natuurlijk. Mw. Cornelisse: Nou, ik ben verpleegkundige geweest. Nou, ik heb niet veel kennis meer, denk ik. Nee, maar niet over hoe het lichaam werkt. Ja en kijk en als ik het wil weten dan schakel ik m’n jongste dochter (=verpleegkundige) in. Dat is eigenlijk mijn steun en toeverlaat als er iets is. Dan vraag ik het aan haar. Ik kan haar altijd bellen. Ze woont hier in de stad, dus dat is heerlijk. En de zelfstandigheid kwam duidelijk naar voren bij dhr. Koster. Nou m’n dochter weet het wel, maar we praten er niet over. Ze weet wel hoe d’r vader is. Twee mensen hebben weleens in het contact met hun buren over de medicijnen gesproken. Zo had mevrouw Francke contact met haar buurvrouw. Nou, moet je es luisteren, die mevrouw hier beneden die zei toen ook dat ze suiker had. En dan vraag je weleens zo: “Hoeveel moet je er nu innemen.” Zij hoeft er bijvoorbeeld maar één in te nemen en ik twee. Nou ja daar doe je niks aan. Tot slot gaven twee ouderen aan dat medicijnen niet zo’n boeiend gespreksonderwerp zijn. Mevrouw Cornelisse zegt hierover: Nee, dan vergeet ik erover te praten en dat is geen punt. Ik heb wel wat anders om met mijn kennissen over te praten. Dingen die me meer interesseren. Uit de fragmenten blijkt dat ouderen heel gericht met mensen over hun medicijnen praten. Ze vormen geen dagelijks gespreksonderwerp en als ze besproken worden, gebeurt dat in een vertrouwde omgeving, zoals bij familie en de huisarts. Het vertrouwen dat de ouderen in de arts of hun familie hebben, is over het algemeen
67
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK groot. Ouderen zoeken steun bij anderen om informatie in te winnen over hun medicijnen. Ze hebben hulp in dat opzicht nodig, omdat er onduidelijkheden bestaan. Dat soms ook een ongemakkelijke sfeer rond medicijngebruik hangt, blijkt uit het feit dat twee ouderen pas in de loop van het gesprek medicijnen ter sprake brachten die ze eerst niet genoemd hadden. Dit waren een zenuw- en slaaptabletje. Dhr. Van Ommeren: En er zijn ook mensen die slaappillen gebruiken… Ja, dat doe ik weleens een enkel keertje. Ik heb ze toen gekregen van de dokter. Ik weet niet want het is al maanden terug. Want kreeg ik slaappillen. Kleintjes. En ik doe ze doormidden en dan slaap ik er precies drie uur op. Ja dat weet ik precies. Dus als u niet kunt slapen en u bent wel erg moe, neemt u dan zo’n slaappilletje? Nou moe, ik weet niet wat het is… Je kan weleens nerveus zijn of dat je ergens mee zit, ongemerkt hoor en dan kan ik hem nog weleens innemen. Heel weinig. Eens in de drie weken... Mw. Francke: Ja kijk, die zenuwtabletjes had ik al voor m’n man in huis. Kijk als ik dan.. het is toch een nare periode wat ik zelf nou meegemaakt heb. De ene keer dan gaat het wat makkelijker dan de andere keer, niet waar? Je hebt, er zijn van die periodes dat je denkt.. ja…Bijvoorbeeld als ik dan zondagsavonds weg ben geweest, dan brengen ze me altijd boven hoor. Ik kom nooit alleen, want dan is het donker en dat vind ik dan naar. Een naar idee. Nou en dan gaan ze weg en dan ga ik gelijk naar m’n bed. Dan ga ik niet meer zitten, want dan kom je ineens in dat lege huis, weet je wel. Maar zo heb ik er helemaal geen last van. Dan mag ik gewoon nieuwe bestellen dat is gewoon heel onschuldig dit (=Oxazepam). Ja en als ik heel druk ben geweest bijvoorbeeld dan is… je loopt de hele dag alleen en de muren zeggen niets tegen je, niet waar? En bijvoorbeeld dan ben ik eruit en die vertelt dat en die dat. Dan ben je soms een beetje druk geweest en als dan dit (=slaapmiddel) niet helpt dan neem ik weleens zo’n dingetje in. Maar ik zeg, het is maar een doodenkele keer misschien. Soms eens in de drie weken en soms eens in de maand. Want dan denk ik, ik moet toch slapen en ik ben ‘s morgens altijd vroeg wakker ook. (Mevrouw gaat een kopje thee halen...) Op de één of andere manier zijn bij een bepaalde groep ouderen zenuw- en slaaptabletten een onderwerp dat niet aan de grote klok wordt gehangen. In subparagraaf 5.3.1 is al vermeld hoe ouderen soms op een bijzondere manier met deze medicijnengroep omgaan. Dit geeft aan dat dit onderwerp voor de één goed bespreekbaar is, terwijl dat voor de ander niet het geval is.
5.4.6 Conclusie In deze paragraaf kwamen de populariteit van de medicijnen aan de orde en de aspecten die daarop invloed hebben. Allereerst blijkt dat rondom de populariteit van medicijnen een spanningsveld aanwezig is. Positieve en negatieve gedachtes wisselen elkaar af en er is onder de ouderen een verschil in acceptatie en bewustwording. Deze bewustwording is soms gekoppeld aan het onvermijdelijke gebruik van medicijnen door de ouderdom.
68
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Ondanks de soms negatieve houding van ouderen ten opzichte van hun medicijnen, blijven zij trouw aan de medicatievoorschriften. Een verband tussen het aantal medicijnen en de populariteit van medicijnen is niet geconstateerd. Wel is een spanningsveld rond de slaap- en pijnmedicatie opgemerkt. In het boek Culture, Health and Illness (1985:176) beschrijft Helman dat men kan verlangen naar het effect van een medicijn en er daarom afhankelijk van kan worden. Sommige medicijnen kunnen zo een ritueel symbool vormen, zoals het innemen van een slaappil. Het blijkt ook dat een aantal ouderen kritisch is naar onnauwkeurig medicijngebruik bij anderen. In paragraaf 2.5 wordt besproken wat de literatuur zegt over de populariteit van medicijnen. De artikelen van Benson en Britten (2003) en Van der Geest en Whyte (n.d.) erkennen beide de overwegend positieve en meer negatieve houding ten opzichte van medicijnen. In de subparagraaf 2.3.2 wordt door Whyte et al. (2002) de ambiguïteit van de medicijnen aangehaald, omdat ze gezien worden als gevaarlijk en goed tegelijk. De meeste ouderen uit het onderzoek hebben een groot vertrouwen in de huisarts, wat het medicijngebruik positief beïnvloedt. Volgens Benson en Britten (2003) zijn positieve ervaringen met de arts een reden om, ondanks een gereserveerde houding, de medicatie toch in te nemen. Van der Geest en Whyte (n.d.) geven aan dat een sympathieke indruk van de arts op de patiënt de therapeutische kracht versterkt. Daarnaast is noncompliance een resultaat van scepticisme over de dokter en zijn medicijnen. Dit laatste liet zich bijvoorbeeld zien bij mevrouw Lammers. Een mogelijke verklaring voor het verband tussen populariteit van de medicijnen enerzijds en de arts anderzijds beschrijft Helman (1985:177). Medicijnen hebben naast hun fysieke uitwerking een andere betekenis. Ze kunnen onder andere symboliseren dat de patiënt ziek is en dat daarom een arts, een gerespecteerd persoon, in hem is geïnteresseerd. De meeste ouderen hebben geen moeite met het innemen van de medicijnen. Wel werden naar aanleiding van dit onderwerp praktische problemen genoemd, maar die lijken geen sterke invloed op de populariteit van de medicijnen te hebben. Daarnaast is het intrigerend om te zien welke rol geld kan spelen in het medicijngebruik. Voor de drie ouderen die hierover spraken, heeft geld een negatieve rol in het medicijngebruik. Beide aspecten, inname en geld, zijn in de literatuur een weinig beschreven onderwerp. De ouderen kiezen heel gericht een gesprekspartner uit voor een gesprek over hun medicijnen. Het is geen dagelijks gespreksonderwerp en als het besproken wordt, gebeurt dat in een vertrouwde omgeving. Tweederde van de ouderen stellen hun vragen over de medicijnen vooral aan de medici een eenderde steunt in dit opzicht op een familielid. Het feit dat de respondenten bij anderen te rade gaan over hun medicijngebruik, laat zien dat er onduidelijkheden bestaan. Uit de gesprekken is op te maken dat rond zenuw- en slaapmedicatie wederom een spanningsveld hangt. Voor de één was het geen probleem om hierover te spreken, terwijl de ander pas aan het eind van het gesprek dit onderwerp aansneed. Volgens Van der Geest en Whyte (1991) krijgen medicijnen betekenis in een sociaal-culturele context. In deze context kan het thema ‘medicijnen als gespreksonderwerp’ geplaatst worden en dit kan weer invloed hebben op de populariteit. Het boek Social lives of medicines (Whyte et al., 2002) vermeldt dat medicijnen een sociaal effect op mensen hebben. Ze krijgen pas betekenis in sociale interacties en kunnen veranderingen in de sociale relatie teweegbrengen. Die veranderingen kunnen zich bijvoorbeeld bevinden op het gebied van vertrouwen, autoriteit, respect of bezorgdheid. Dit gezichtspunt geeft gedeeltelijk een verklaring voor het spanningsveld rond de slaap- en pijnmedicatie.
69
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Tot slot kan geconcludeerd worden dat populariteit van medicijnen en reserve ten opzichte van de medicatie elkaar afwisselen. Daarnaast kan de arts een positieve en het financiële aspect juist een negatieve invloed hebben op de populariteit. Het feit dat de ouderen weinig problemen hebben met de inname van hun medicijnen en bewust hun gesprekspartners uitkiezen om over medicijnen te praten, geeft geen directe aanwijzing over de populariteit ervan. In de volgende paragraaf zal toegelicht worden op welke manier de ouderen de bijsluiter beleven. Dan zal blijken dat dit onderwerp, onder andere in relatie tot de populariteit van medicijnen, een verrassend gespreksonderwerp is.
5.5 Bijsluiter Toen de checklist voor het gesprek werd opgesteld, stond de bijsluiter hier in eerste instantie niet op. De vierde persoon die ik sprak, begon uit zichzelf te praten over de bijsluiter. Naar aanleiding hiervan besloot ik om dit thema mee te nemen in de gesprekken daarna. Het blijkt een verrassend gezichtspunt op het medicijngebruik te geven. Elf mensen hebben verteld over hun beleving van de bijsluiter. Het blijkt dat iedereen weleens op de bijsluiter heeft gekeken. Dit gebeurt door drie personen omdat ze meer van de werking van het medicijn willen weten en bij zeven personen om meer over de bijwerking van het medicijn te weten te komen. De volgende twee citaten geven die beide redenen weer. Dhr. Immer: Want ik heb in het begin natuurlijk wel altijd de bijsluiters gelezen, omdat ik wilde weten wat de werking is. Ik nam ze niet zomaar in. En dat heb ik van al m’n medicijnen gedaan. Dhr. Van Ommeren: Ja dat lees ik wel. Het kan verschillende oorzaken hebben hè? Duizeligheid en dergelijke dingen en je eetlust ken achteruit gaan. Maar op het ogenblik gaat het wel. Ja ik lees ze wel. Dat weet ik ongeveer wat er kan gebeuren met de bijwerkingen. Nou nee. Ik heb er verder geen last van de bijwerkingen. Het is natuurlijk zo dat je het aan je maag kan hebben, dat je eetlust helemaal verdwijnt bij wijze van spreken. Maar verder niet. De volgende reacties van de ouderen op het lezen van de bijsluiter laten zien dat ze daar behoorlijk van kunnen schrikken: Dhr. Koster: Want leest u ook weleens de bijsluiter als u pilletjes krijgt? Ja ja, ik heb een bijsluiter van die druppels voor mijn ogen. Maar als ik die bijsluiter leest, nou dan durf ik geen adem meer te halen. Heb je dat weleens gelezen wat er op staat? Moet je hem eens zien? En waar schrok u erg van, weet u dat nog? Nou... geschrokken... voor die oogdruppels wat je allemaal wel niet ken krijgen en wat je niet moet doen allemaal.. Ik denk: nou tjonge jonge. (Kijkend op de bijsluiter: ) Oh ja en er staan ook allemaal termen op en over de bloeddruk en het hart.
70
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Ja, jonge, jonge, jonge. En over seks. Haha. Sjonge, jonge. Ja, ik begrijp het niet want last van erectie ken je niet krijgen daarvan en van die... ik begrijp niet van dit allemaal... Maar er staat natuurlijk wel mógelijke bijwerkingen. Ja, het zegt mogelijke... Ja maar, als je leest wat er wel niet mogelijk is. Dhr. Been: Ja, ik heb eens arts hier gehad die zei: “Bijsluiters moet je niet lezen, want ik elke bijsluiter staat wel iets in.” Ik durfde de medicijnen niet eens te nemen vanwege de bijwerkingen op de bijsluiter. Mevrouw: Nu had ik laatst gekeken op de bijsluiters van medicijnen die hij ooit gebruikt had. Maar die medicijnen hadden helemaal niet samen gekund. Alopurinol dat heb die al die tijd doorgebruikt bij de medicijnen. En het stond echt aangegeven dat het helemaal niet goed was. Uit bovenstaande citaten blijkt dat ouderen soms erg kunnen schrikken van de bijsluiter. In totaal gaven vijf personen aan geschrokken te zijn van de bijsluiter. Vier hiervan zijn door het lezen van een bijsluiter met het betreffende medicijn gestopt. Drie personen deden dat zonder overleg met de arts en één overlegde wel met zijn arts. Dhr. Nadort: Ik lees altijd alle bijsluiters van de medicijnen. Ja, dat doe ik altijd. En soms dan denk je nou…dan is het middel erger dan wat er in de bijsluiter. Je ken er van alles van krijgen. Ik heb het weleens tegen de dokter gezegd. “Ja nou, die bijsluiter moet je niet lezen, want daar staat zoveel in.” Nou dan stond ook in dat je niet goed kon worden. Nou en dat heb ik toen een keer meegemaakt. Ik zeg nou.. En ik ben naar de apotheek gegaan, ik zeg: “Slikken jullie die vuiligheid zelf maar.” Met dezelfde woorden. Want ik werd niet goed en ik wist niet meer waar ik was. Dus toen bent u met dat middel gestopt? Ja. En welke waren dat, weet u dat nog? Ja, dat weet ik niet meer, het was rotzooi. Moet je die bijsluiters eens lezen…. Ahhh nou dan word je gewoon bang, dan word je gewoon bang. Nou dan slik ik niet meer. Je moet soms wel een heel eind je eigen dokter wezen.. En luisteren naar het advies van de dokter. Mw. Lammers: En die pilletjes had u het afgelopen weekend niet geslikt toch? Ik heb een drie dagen niet… maar de eerste dag…heb ik echt.. Ik heb niks gezegd want ik wist het. Want ik heb er heel erg moeite mee gehad. Ik ging bibberen en ik was helemaal niet lekker. Ik heb twee nachten niet geslapen. Vannacht voor het eerst heb ik lekker geslapen. Ik dacht nog zal ik ze… nee, ik doe het niet. Van die dokter moet ik ze gewoon slikken. Maar ze komt niet gewoon eventjes langs. Waarom wilde u ze niet meer slikken? Waren ze heel vervelend die pilletjes? Ja, kijk. Ik zal je dat ding geven. Dat geeft aan wat je allemaal kan krijgen. Oh, op de bijsluiter? Ja, op de bijsluiter. Ik zal je het wel even geven dan kun je het zelf even lezen.
71
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK En daar schrok u eigenlijk van? Ja, toen dacht ik bij mezelf: “Verrek dat maak ik allemaal mee op het ogenblik. Hè?!” Ik denk: “Nou ik schei er mee uit.” Dus ik heb er de eerste dag heel veel moeite mee gehad. Ik denk: “Meid doorzetten!” Doorzetten, want ik ben wel een doorzetter. Ik heb er nog last van gehad dat ik er mee uitgescheien ben. Want ik moest ‘s morgens en ‘s avonds er eentje innemen. M’n dochter kwaad: “Ja, dat kun je zomaar niet doen.” Nou is ze wel bezig om te bellen. Maar ze kwam niet door de telefoon, die was steeds bezet. Je moet ze oproepen per telefoon. Nou ja, ik denk bij mezelf wat moet ik nou. Nou ja, nou voel ik me beter. Ik denk ik ga er toch niet meer aan beginnen… En dan heb ik hier m’n pillen (in ladekastje naast bed) en dit zijn die … rotpillen. (Oxicontin (=morfine)). Maar dan ken het toch geen kwaad als ik die niet meer slik? (Oplezend van de bijsluiter: ) voor ernstig langdurige pijn waarbij sterke pijnstillers nodig zijn. Ja, dat vind ik nou zo idioot dat ik die dan moet.. uh slikken. Ik heb geen pijn. Ja, ik heb ze nu twee jaar geslikt. Dus ergens heb het geen functie? Dat bedoel ik. Ja, maar ik bedoel, maar ik heb geen pijn. He kijk, dan hoef ik die dan toch ook niet te slikken? En daarom neem ik dan maar liever die Paracetamol. Die neem ik niet eens voor pijn. Als ik me niet lekker voel. Maar deze heeft geen andere functie alleen maar pijn. Nou ja, we zullen het maar afwachten. Misschien dat ik dan nog pijn krijg. Maar ja, ik slik hem al drie dagen niet meer. Maar van die pijnstillers dan las ik dat ding en dacht ik verdorie nog an toe.. dan ga je bibberen en dan uh. Dan denk ik: als ik dat van die dingen moet krijgen... Dan schei ik er toch echt mee uit. Dhr. Jongsma: En merkt u van sommige pilletjes ook weleens bijwerkingen? Nee, niet dat ik weet. Er zijn weleens bijwerkingen. Kijk als je die bijsluiters gaat lezen dan slaat de schrik je soms om het hart. Ik heb weleens pilletjes voorgeschreven gekregen en als je de bijsluiter las dan uh uh konden die pillen als bijwerking uitslag op de huid geven. En die pillen heb ik dan gewoonweg niet ingenomen. Zonder de arts daarover in te lichten. Eén mevrouw is niet zo zeer geschrokken, maar vertelt wel dat ze in overleg met de arts een ander medicijn voorgeschreven kreeg. Mw. Cornelisse: Nou, ik wil weten waar het voor is. Nou en een jaar geleden had ik de bijsluiter gelezen en ik had veel hoofdpijn. En er stond in de bijsluiter dat je er hoofdpijn van kon krijgen. Ik dacht dat is leuk.....hahaha nou zoiets maar toen zei ik tegen Schaaf (=dokter), ik zeg: “Nou een ander receptje geven.” Hij zei “Het kan wel.” Nou en dan vertrouw ik dat hè. Maar het was wel stom om te lezen. Alle elf ouderen met wie over de bijsluiter is gesproken, lezen deze om bekend te zijn met de werking en bijwerkingen van het medicijn. Het blijkt dat de bijsluiter de ouderen soms behoorlijk ongerust maakt. Vijf van de elf deelden deze ervaring en drie stopten zelfs met een bepaald medicijn zonder overleg met de arts. De kracht van de
72
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK bijsluiter blijkt erg groot te zijn. De bijsluiter speelt bij iets minder dan de helft van de ouderen een negatieve rol in het medicijngebruik. In het artikel van Benson en Britten (2002:874) wordt vermeld dat 76% van de mensen die hypertensiva inneemt, toegeeft dat de bijsluiter hun kijk op medicijnen negatief beïnvloedt. Een gereserveerde houding ten aanzien van medicijnen is namelijk het gevolg van het lezen van de bijsluiter. Van de vijf ‘geschrokken personen’ uit dit onderzoek bij de ouderen van de Leiden 85-plus studie staan vier personen minder positief tegenover medicijnen in het algemeen. In hoeverre de bijsluiter hier invloed op heeft, is niet bekend, omdat daar niet specifiek naar gevraagd is. Wanneer deze invloed volledig aan de bijsluiter toe te schrijven zou zijn, resulteert dit in een percentage van 80% dat minder positief tegen medicijnen aankijkt door het lezen van de bijsluiter. In de literatuur wordt de invloed van de bijsluiter op het medicijngebruik onder ouderen nauwelijks genoemd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de invloed wordt onderschat. De ouderen hebben allemaal de bijsluiter gelezen wat laat zien dat ze bewust omgaan met hun medicijngebruik.
5.6 Kennis van werking Uit de vorige paragrafen bleek dat medicijnen een belangrijke rol kunnen spelen in het leven van de ouderen. De vraag die daaruit voortvloeit, is in hoeverre de ouderen kennis hebben van de werking van de medicijnen. Tijdens de gesprekken kwam dit onderwerp aan de orde. In de vorige paragraaf was te lezen hoe ouderen over de bijsluiter denken. Sommigen koppelen de werking van een medicijn aan de bijsluiter. Voor hen betekende de bijsluiter op dat moment een geheugensteuntje. Dhr. Nadort: En deze pilletjes? (Wijzend op een doosje.) Dat is uh voor bloeddrukverlagend. Voor de bloeddruk de laagte in te krijgen. Je ken beter de bijsluiter lezen. (Hij pakt de bijsluiter.) Mw. Dorst: En dit is dan een halve slaappil en dit is voor bloed en vaten. Oh hier staat het, ik ben altijd de naam vergeten. En weet u ook hoe ze precies werken al die pilletjes? Ja ja, dat staat in de beschrijving, de bijsluiter. In de onderstaande tekst komt naar voren in hoeverre de ouderen zelf kennis hebben over de werking van hun medicijnen. Allereerst komen twee ouderen aan het woord die heel algemeen vertellen wat de werking van hun medicijnen is. Dhr. Koster: Nou ik heb er een voor m’n maag en van die zakjes, van die poeders: voor de ontlasting dun te houden. Nou en dat is het. En ja, voor de hoge bloeddruk. Meer niet. Dhr. Van Ommeren: Ik heb dat voor mijn hart en dat is ook een soort plastablet. Ja, dat is ook voor de bloeddruk.
73
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK Mevrouw Arens maakt een verwarde indruk als ze vertelt over het doel van de medicijnen. Ze haalt twee verschillende doosjes door elkaar. Mw. Arens: En hier heeft u nog een ander doosje? Dit is waar hebben we het over... dit is wat anders. Die eerste die ... Triamtereen die is van... (De medicijnen blijken niet in het doosje te zitten) Dit is helemaal niet voor de reuma. Ik kan het wel even halen, want dat is in de keuken. Oké. Als je het zien wilt. Dus dat was niet voor de reuma. (Bedoelt het doosje op tafel, waarvan ze dacht dat het de ‘reumapilletjes’ waren.) Twee ouderen geven direct toe dat ze weinig over de medicijnen weten. Beiden hadden zo hun eigen reden. Mw. Everaars: Wat dat betreft, kan ik je echt niet erg veel helpen, want hoe ze geheten hebben weet ik niet. Want er komt ook nog al wat op je af. We hebben erg veel kennissen en relaties. Ja en die hadden allemaal hun sores. En dat kan er niet allemaal in hoor. (Wijzend op haar hoofd.) Haha. Dhr. Been: Kunt u mij vertellen welke medicijnen daar allemaal inzitten? Nou, ik zal u eerst vertellen daar zit de medicijnvrouw. (Meneer wijst naar zijn vrouw). Ik doe er nooit wat aan. Ik slik wat ik krijg. Maar zij is het. Twee ouderen weten heel goed waar alle medicijnen die ze innemen voor bedoeld zijn. Hierin verschillen ze sterk van de overigen. Dhr. Goossen: Nou ja, ik heb een verhoogde bloeddruk gehad. Ik heb dat... een bètablokker. Atenolol. Nou ja en verder heb ik een diureticum. Wat meestal ook heel gewoon is. Dat is verder geen punt. En van die diureticum weet u de naam daarvan? Dat is een plaspil. Eh... Indirex, Edirex. Mw. Cornelisse: Ja nou, ik heb dus verschillende medicijnen. Tegen hoge bloeddruk. Ja ik heb dus een hoge bloeddruk en daar heb ik medicijnen voor gekregen: Cozaar en Cedokeen. En dan heb ik Raditinine om m’n maag te beschermen en verder slik ik kalk en wat heb ik nog meer? En in het ziekenhuis voor ik ‘s avonds in slaap viel, kregen we een parel. Dat was de uitdrukking. Dat wordt kennelijk officieel genoemd zo, want iedereen vroeg daar om een parel. Dus u hield toen wel in de gaten wat u allemaal kreeg? Ja kijk, het is je eigen lichaam. Ik vind, je heb ook recht om te weten wat het is.
74
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK De meeste ouderen weten redelijk goed wat ze slikken. Ze weten of hun pilletjes bijvoorbeeld voor hun hart of maag zijn. In de meeste gevallen is er sprake van een oppervlakkige kennis van de medicijnen. De namen van de medicijnen zijn bij een klein aantal ouderen bekend, maar vaak noemt men namen als hartpil, pretpil (= antidepressiva) en slaappil. De meeste ouderen weten waar ze de naam van een medicijn kunnen vinden: óf ze hebben hem op een lijstje staan, óf ze zoeken hem op de verpakking van de medicijnen. Soms werd tijdens het gesprek door de ouderen zelf gevraagd wat de werking van een bepaald medicijn was. Het is te merken dat ieder op zijn of haar eigen wijze een houding inneemt ten aanzien van de werking van de medicijnen. De één weet er bijna alles van, de ander geeft aan het niet zo belangrijk te vinden alles van de medicijnen af te weten. Soms lijkt het erop dat de cognitie (sterk) is afgenomen. Elf van de vijftien ouderen hebben een redelijk tot goed begrip van de medicijnen (zie hiervoor ook tabel 2 in bijlage 3). Dit geeft een percentage van 73. Uit onderzoek van Spiers et al. (2004:373) blijkt dat een groot deel van ouderen boven de 65 jaar, 62%, begrip van de medicijnen heeft. De kennis bij ouderen van 90 jaar en ouder over het doel van de medicijnen wordt in een ander onderzoek op 63% geschat (Cartwright en Smith, 1988:41). De reden dat het percentage van dit onderzoek bij de ouderen van de Leiden 85-plus studie hoger ligt, kan bijvoorbeeld komen door het hanteren van een andere normering, kleine onderzoekspopulatie of de relatief goede cognitieve conditie van de ouderen in dit onderzoek. Als ouderen weinig tot geen kennis van de werking van hun medicijnen hebben, levert dit mogelijk spanningen op. Deze zouden kunnen ontstaan tussen de ouderen en de arts, doordat de ouderen blind de voorschriften opvolgen of daar naar eigen inzicht invulling aan geven. Tevens heeft de kennis van medicijnen invloed op de populariteit van de medicijnen. Al met al kan gezegd worden dat de ouderen een redelijk goed begrip hebben van de werking van hun medicatie. In het volgende hoofdstuk zal dit thema besproken worden in relatie tot diuretica.
5.7 Conclusie Aan het begin van dit hoofdstuk zijn de omgang van ouderen met hun medicijnen en hun beleving daarvan centraal gesteld. In het medicijngebruik is met betrekking tot dit thema een vijftal patronen te herkennen. Allereerst kwam het thema zelfstandigheid naar voren in de gesprekken. Voor de ouderen speelt dit een rol in het wel of juist niet gebruiken van de pillenverdeeldoos of het gebruiken van een eigen verdeelsysteem. Het is opvallend dat een deel van de ouderen die geen gebruik maakt van de pillenverdeeldoos het gebruik ervan koppelt aan cognitieve achteruitgang. De associaties die mensen met de pillenverdeeldoos hebben, zijn dus verschillend. Onwetendheid en vooroordelen spelen mede een rol in deze verschillen. Het behoud van zelfstandigheid in het gebruik van de medicatie wordt als zeer belangrijk ervaren, omdat het voor een aantal ouderen een doel en houvast is geworden. Alle ouderen geven blijk van de geïntegreerde rol van medicijnen in hun dagritme. Het blijkt dat zelfstandigheid voor de meeste ouderen een belangrijk punt is, dat zo lang mogelijk behouden moet blijven. Dus zelfstandigheid in het medicijngebruik is een kostbaar bezit. Het tweede patroon dat duidelijk is geworden, heeft betrekking op therapietrouw en zelfregulatie. De ouderen zijn behoorlijk therapietrouw; een kleine groep past zelfregulatie toe. Dit wordt gedaan bij medicatie binnen de groep van diuretica, pijnstillers en slaapmiddelen. De helft van de ouderen vergeet weleens een 75
HOOFDSTUK 5. OUDEREN EN MEDICIJNGEBRUIK keer de medicijnen in te nemen. Allen hebben zij echter de intentie om therapietrouw te blijven, ondanks de wens die weleens opkomt om met de medicijnen te stoppen. De invloed van de medische wereld speelt een rol in het vergroten van de therapietrouw: de arts is een zekere autoriteit op het gebied van medicijnen. Ondanks de grote mate van therapietrouw neemt het overgrote deel van de ouderen naast de voorgeschreven medicatie ook zelfmedicatie tot zich. Voor de respondenten van dit onderzoek hebben medicijnen niet de hoogste prioriteit in hun dagelijks leven, maar ze gaan wel zeer bewust met hun medicijngebruik om. Hierin speelt het belang van een goede fysieke conditie in relatie tot hun zeer hoge leeftijd een rol. De hoge mate van therapietrouw wordt mede beïnvloed door de goede conditie van hun cognitievermogens. De mate waarin de medicijnen populair zijn, is als derde patroon beschreven. Rond de populariteit van medicijnen bevindt zich een spanningsveld, omdat een positieve houding en een gereserveerde houding elkaar afwisselen. De ouderen gaan op verschillende manieren om met acceptatie en bewustwording van het medicijngebruik, waarvan het laatste soms gekoppeld is aan het onvermijdelijke gebruik van medicijnen door ouderdom. Een verband tussen het aantal medicijnen dat een oudere slikt en de populariteit van medicijnen is niet geconstateerd, maar wel een spanningsveld rond de slaap- en pijnmedicatie dat zich uit in zelfregulatie. Terwijl één oudere rigoureus is gestopt met pijnmedicatie, doet de ander veel moeite om het niet helemaal hoeven af te bouwen. Ook worden er van deze medicijnengroep pillen opgespaard en uitgewisseld. Daarnaast heeft een aantal ouderen een kritische mening over onnauwkeurig medicijngebruik van anderen. De arts kan een positieve en het financiële aspect juist een negatieve invloed hebben op de populariteit van medicijnen. Het feit dat de ouderen weinig problemen hebben met de inname van medicijnen en bewust hun gesprekspartners uitkiezen om over medicijnen te praten, geven geen directe aanwijzing over de populariteit. Dit laatste geeft wel aan dat er genoeg onduidelijkheden bestaan over hun medicatie. Het vierde patroon is het resultaat van een opvallend punt in de gesprekken. Het blijkt dat de bijsluiter onrust kan veroorzaken. Vijf van de elf ouderen delen deze ervaring en drie hiervan stopten zelfs met een bepaald medicijn zonder overleg met de arts te plegen. De kracht van de bijsluiter blijkt erg groot te zijn en bij iets minder dan de helft van de ouderen speelt het een negatieve rol in het medicijngebruik. De invloed van de bijsluiter op het medicijngebruik onder ouderen is onderschat, want het is een sporadisch genoemd onderwerp in de literatuur. Tevens blijkt uit deze gegevens dat de ouderen bewust met hun medicijngebruik omgaan, omdat ze allemaal de bijsluiter hebben gelezen. Het volgende patroon is de kennis die de ouderen hebben over de werking van de medicijnen. Elf van de vijftien ouderen hebben een redelijk tot zeer goed begrip van de medicijnen. In de meeste gevallen is er sprake van oppervlakkige kennis en zijn de medicijnnamen bij een klein aantal ouderen bekend. De kennis over de specifieke werking van de medicijnen verschilt van zeer goed tot matig.
76
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN
6 Ouderen over hoge bloeddruk en plaspillen 6.1 Inleiding Nadat in de vorige hoofdstukken de nadruk is gelegd op de ervaring van de oudere met gezondheid en medicijngebruik, zal in dit hoofdstuk de ervaring van de onderzoekspopulatie met hoge bloeddruk en diuretica centraal staan. Het hoofdstuk is opgedeeld in een aantal paragrafen. Allereerst komen de ouderen aan het woord over de hoge bloeddruk. Daarna wordt bekeken in hoeverre de ouderen zelf een link leggen naar de plaspillen. De twee volgende paragrafen zullen aanhalen wat de ouderen als reden aandragen voor het innemen van plaspillen. Vervolgens wordt de praktische uitwerking van deze medicatie bekeken. Tot slot komt aan de orde welke vragen dit thema oproept en hoe de ouderen daarmee omgaan in relatie tot hun huisarts.
6.2 Hoge bloeddruk In deze paragraaf zal aan de orde komen hoe de ouderen denken over hoge bloeddruk. Dertien ouderen geven aan zelf een hoge bloeddruk te hebben. Elke ondervraagde weet dat een hoge bloeddruk niet goed is. In de onderstaande tekst worden de verschillende uitspraken van de ouderen weergegeven over een te hoge bloeddruk. Allereerst komen twee ouderen aan het woord die een te hoge bloeddruk relateren aan het hart. In totaal wordt dit door vijf ouderen gedaan. Dhr. Nadort: En weet u ook waarom een hoge bloeddruk niet goed is voor uw lichaam? Heeft u daar een idee van? Nou ja, het is natuurlijk hoofdzaak je hart hè. Je hart die gaat vlugger en minder… als die vlugger… je voelt het wel. Kloppen in je hoofd en zo. Enne ja dan is het te hoog. En de net is het opgemeten en het was prima. Dus de hoge bloeddruk is vooral niet goed voor het hart? Ja, Ja. Dat is het centrale punt. Dhr. Goossen: Ik heb een wat verhoogde bloeddruk en dat heb ik m’n hele leven gehad... Nou ja en toen was ik al in de 60. En nadien is medisch gezien vastgesteld dat ik enigszins verhoogde bloeddruk heb. En dat is dus 25, 30 jaar geleden vast gesteld. En sedertdien heb ik een bètablokker. Zeg maar, mijn hartslag wordt gecontroleerd. Ja, bij mij is dat dus een kwestie van twee effecten. Kijk men weet het in het algemeen niet. Er zijn twee mogelijkheden. Dat je het van nature krijgt en het kan ook uit de nieren voorkomen. En dan wordt het dus nagegaan wat het is. Bij mij komt het dus niet uit de nieren voort. Maar men weet dus niet wat het is. En het resultaat is dan dat ze zeggen: “Die hartspier is zo krachtig dat we die een beetje moeten temmen, dat die niet zo hard pompt.” En dat is een bètablokker. Dat is dus het tegenhouden van de activiteiten van je hart.
77
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN Mw. De Haan legt de relatie tussen hoge bloeddruk en de dood. Deze link heeft te maken met een vriendin die volgens haar aan een te hoge bloeddruk is overleden. De hoge bloeddruk is verkeerd, want als je een te hoge bloeddruk heb dan leg je dood. Dan leg je zo voor dood neer, laat ik maar zeggen. Tenminste een vriendin van me die was ik eerst naar toe geweest. Ze zeiden: “Annie hebben we niet gezien, die ligt opgebaard.” Zonder dat ik het wist, lag ze opgebaard. En dat kwam door de hoge bloeddruk. Ik weet niet of het door die pillen kwam, maar het kwam door de hoge bloeddruk. Dat weet ik wel. Het is niet voor iedereen duidelijk wat een hoge bloeddruk inhoudt. Soms leggen ouderen een vage relatie met het bloed of het hart, maar ze gingen niet altijd heel diep op de zaken in. Mw. Everaars: Maar wat houdt het in denkt u… een te hoge bloeddruk? Wat is dat? Nou ja dan moet je gewoon een beetje voorzichtiger gaan leven. En weet u ook waarom het niet goed is? Nee, Ahhahaha. Wou je me dat vertellen? Ik ga niet zo diep op de zaken in. Nee. Mw. Arens: Er zijn ook weleens oudere mensen die last hebben van een hoge bloeddruk. Heeft u daar ook weleens last van? Nee, het is altijd heel goed. Ik zit te denken hoeveel het is. De hoge is iets van 140, 150. Kan dat? En de andere was... de vorige keer was die ietsje hoger. In plaats van 78, 70 was die zeg maar 80. Nee, moet je eens luisteren. Ik maak me nergens druk om. Je kan je overal wel druk om maken. Als we nou bijvoorbeeld hoge bloeddruk... Ja, ik weet natuurlijk wel dat het niet goed is. Maar wat het doet? Wat doet het dan? Ja, je krijgt het benauwd, of je hart gaat van slag raken of iets dergelijks. Dhr. Koster: Verkeerd is? Ja, voor je hartinfarcten en alles. Maar die bloeddrukpilletjes merkt u het daar ook van? Nee, ik niet. Nee. Ik kan er geen antwoord op geven. Of ik nou last heb? Ik weet niet wat die last is. Van die bloeddruk, nee. Ik zou het niet weten. Maar ik neem ze wel in hoor. Daar gaat het niet om. Maar als ze weleens tegen me zeggen het zit de hoogte in .. ik voel niks ervan, ik weet het niet. Dhr. Van Ommeren: Volgens mij gaat je bloed sneller stromen en dat is foute boel natuurlijk. Ja, ik weet verder niet wat er gebeurt. Daar heb ik me nooit in verdiept hoor. Het doel van deze paragraaf is te achterhalen hoe ouderen over een hoge bloeddruk denken. Uit de bovenstaande citaten blijkt dat zij bijvoorbeeld verschillend denken over de risico’s en oorzaken van een te hoge bloeddruk. Er zijn drie manieren van denken te onderscheiden: een relatie tussen te hoge bloeddruk en het hart, een relatie met de dood en tot slot onwetendheid. Dat een hoge bloeddruk voor sommige ouderen een belangrijke rol kan spelen, blijkt uit het feit dat in totaal zes ouderen hun
78
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN bloeddrukwaardes weten te noemen. Deze waarneming is terug te vinden in citaten die in het verloop van dit hoofdstuk worden aangehaald. Het overgrote deel van de onderzoeksgroep geeft aan zelf een te hoge bloeddruk te hebben en is van mening dat dit niet goed is. Tussen de ouderen blijken dus verschillen en overeenkomsten te zijn in de gedachtes over te hoge bloeddruk. De reden van deze laatste constatering heeft onder andere haar oorsprong in karakterverschillen van de ouderen en de mate van medische kennis die de ouderen bezitten over een hoge bloeddruk.
6.3 Link naar plaspillen Deze paragraaf vormt een brug naar de volgende paragraaf over de redenen dat ouderen plaspillen innemen. Eerst hebben de ouderen in paragraaf 6.2 verteld wat een hoge bloeddruk inhoudt. Nu wordt bekeken in hoeverre zij zelf de link gelegd hebben naar de medicatie. De eerste twee ouderen leggen die verbinding zelf en de laatste twee leggen die link in het geheel niet. Dhr. Jongsma: Eerst had ik maar één tablet, maar nu heb ik twee tabletten. Want mijn bloeddruk was veel te hoog: 100 over 200. En dat is nu 100... ja het is wel veel beter. Het is 75 over 180 of zoiets. Maar heeft de plaspil dan ook met uw hart te maken, omdat uw hartspecialist heeft gezegd dat u ze moet blijven innemen? Ja... ja. Hij beweert dat die plaspillen ook op mijn bloeddruk effect hebben. Uh kijk, die erge hoge bloeddruk, dat merk ik nooit. Het is altijd een grote verassing voor mij als die bloeddruk weer uit de hand gelopen is. En heel vreemd die bloeddruk wordt soms één keer in de drie maanden…dat ik het zelf vraag of mijn vrouw wil altijd dat ze mijn bloeddruk controleren. Ik vind dat nog niet.... wat heb je nou eigenlijk aan bloeddruk? Ja, nou ja, als het heel gek wordt. Maar als het 100, 120 is, dat vind ik dan zelf ook wel erg veel. Nou wilde die Robijnmensen (=thuiszorg) dat ik direct naar de hartspecialist ga, maar dat vind ik niet nodig. Nee, dat vind ik niet nodig, want ik voel er niks van. Mw. Van der Male: En ik heb ook weleens gehoord van oudere mensen dat die ook weleens last kunnen hebben van een hoge bloeddruk? Hoge? Wat is dat dan voor lage niet of is dat voor hoge…? Nee, ja… je krijgt dan toch weleens ergens last van en dan krijg ik een pilletje. Ja, ik dacht het wel. Bloeddruk. Ja, ik dacht het wel.. weet je dat niet. Triamtereen? Oké, net zei u dat voor te plassen is. Ja, het heet plas…. Ik weet het niet… haha. Ik smikkel het maar. En vooral omdat het er maar eentje per dag is. Dus maar nu ik over hoge bloeddruk begin, denkt u: dat pilletje heeft er ook mee te maken? Komt het niet in eenzelfde hoek terecht? Ja, het is voor samen lijkt mij. Door sommige ouderen werden de plaspillen niet gekoppeld aan de hoge bloeddruk. Dhr. Van Ommeren: 79
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN Maar er zijn ook weleens mensen die plaspillen moeten slikken, omdat ze een te hoge bloeddruk hebben, maar dat heeft u dus niet? Nee, alleen voorzorgsmaatregel van de dokter gewoon. Maar ik ben een paar keer gevallen en ja…al doende leert men. Mw. Francke: Ja, en ik heb ook weleens gauw last van dat m’n bloeddruk te hoog is. Maar nu is alles goed. Want de suiker was 6 en de bloeddruk was 85 en 165. En de polsslag was ook goed. Want die assistent van de dokter of die verpleegkundige van de huisarts heeft het nog weer pas opgenomen. Maar u moest die plastabletjes slikken, omdat u dikke voeten had? Ja. En niet voor de bloeddruk? Nou, niet zo zeer voor de bloeddruk. Maar ik heb wel gauw dat die de hoogte in schiet. De laatste twee ouderen zijn van mening dat de medicijnen een ander doel dienen dan het voorkomen van te hoge bloeddruk. Deze gedachte is niet uit de lucht gegrepen, want plaspillen worden ook voorgeschreven bij vochtophopingen. Plaspillen vallen onder de medicijngroep diuretica. In subparagraaf 2.6.3 is beschreven dat die worden voorgeschreven bij een hoge bloeddruk of ongewenste vochtophoping. In een aantal gevallen leggen de ouderen de link tussen plastabletten en hoge bloeddruk wel, voordat een vraag over de redenen van de plaspillen was gesteld. Cognitievermogens van de ouderen of de mate van betrokkenheid bij hun medicatie hebben invloed op het leggen van de verbanden tussen plaspillen en hoge bloeddruk. De volgende paragrafen zullen dieper ingaan op de gedachtes van de ouderen over plaspillen en de beleving ervan.
6.4 Redenen voor inname plaspillen In hoofdstuk 2 zijn de redenen weergegeven van het voorschrijven van plaspillen voor ouderen, maar zijn die redenen altijd duidelijk voor de ouderen? Deze vraag zal in de onderstaande tekst worden beantwoord. Vier respondenten geven aan dat de plaspillen een sterke relatie met het plassen hebben. Hieruit is af te leiden dat de reden van het innemen van plaspillen niet altijd duidelijk is. Mw. Van der Male: Ja, die plaspillen heb ik al zowat veertig jaar. Om zo te zeggen. Al heel lang, want toen ik het voor het eerst kreeg, toen zeg de dokter tegen mij, ik was toen geloof ik 45, ik ben nou 91, en die zei: “Daar kom je je hele leven niet meer vanaf.” Is dat zo? Als je die dingen eet. En ik heb er maar één per dag. Dat is ook voor te plassen of in te houden. Plaspillen noem ik het altijd maar. Mw. Dorst: Weet u ook waar die voor zijn, die plastabletten? Ja, omdat de dokter zei dat het anders een bezwaar is voor je hart. Als je niet plast. En zou u ook weleens met die plastabletjes willen stoppen?
80
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN Nee absoluut, want ik drink zoveel dat moet er ook weer uit. Anders word ik misschien zo. (Ze maakt een dik gebaar). Dhr. Koster: En plaspillen, die slikt u ook zei u? Ja eentje, zo’n klein dingetje. Moet je ze zien? Maar u weet niet meer waarom u toen die plaspilletjes moest gaan slikken? Nou ja, uh, ik heb het niet opgeschreven hoor. Maar de dokter heeft het niet tegen u gezegd? Ja, ze zal het wel gezegd hebben, maar het zal wel meer voor te plassen wezen. Maar ja daar sta je niet bij stil, want …. Als ik nou geweten had dat je gekomen had, had ik het gevraagd aan de dokter. Dhr. Nadort: En u had ook nog eerst van die plaspillen geslikt, Furosemide? Ja, waar dat nou eigenlijk precies voor is… want ik heb eigenlijk… ik heb nooit geen last gehad. Want ik loop met een katheter en dat komt, denk ik, tenminste dat wordt je nooit zo verteld…. Dus u heeft nooit plastabletten gehad toen u normaal plaste? Nee, nee. Dat was niet nodig. Ik heb verder nooit geen last gehad. Als kind zijnde weet ik wel dat ik wel heel zwak met de blaas geweest ben, dat je in je bed plaste. Dus of dat nou allemaal daarmee te maken heb, dat weet ik niet. De laatste twee personen die aan het woord zijn geweest, dhr. Koster en dhr. Nadort, hebben beiden een katheter. Meneer Jongsma geeft aan geheel incontinent te zijn. Hij laat duidelijk merken dat in zijn optiek de plaspillen overbodig zijn. En weet u ook waarvoor een plastablet goed is? Waarom u die moet slikken? Eigenlijk niet. Want moet u daar ook veel van plassen van die plastabletten? Ja, ik ben namelijk plasincontinent. En daarom vind ik het een beetje tegenstrijdig dat ik toch een plastablet moet hebben. Want het brengt wel met zich mee dat ik ‘s nachts zo’n twee of drie keer toch een plas moet doen. Ja, ik heb het gevoel dat die plaspillen eigenlijk overbodig zijn. Twee mensen leggen de link tussen plaspillen en dikke voeten. Mevrouw Arens verwoordt deze op de volgende manier: Maar waar dit (Triamtereen) voor is mag jozef weten. Want dat heeft ze er niet bij verteld. Alleen omdat die voeten dik werden. Ik heb niet eens geweten dat ik het voor m’n leven moest slikken. Maar dit is er eigenlijk voor dat ik echt een te dikke voet kan krijgen. En eigenlijk het meest rechts. De meeste ouderen geven aan dat de reden van het innemen van de plaspillen ligt bij het hart en te maken heeft met een afzetting van te veel vocht. Dhr. Goossen: Die diuretica is waarschijnlijk voor een tweede effect dat er gekomen is. Doordat bij het verdelen van het bloed ja.. Dan heb je daarbij ook nog een kwaal dat vervelend is: een lekkende hartklep…. Waardoor de zuurstofrijkheid
81
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN van het bloed wat vermindert daardoor wordt de kwaliteit van het bloed wat verslechterd en de mogelijkheid van zuurstof en wateropname wordt erdoor verminderd. En daardoor krijg je een wat sterker afzetting van vocht. Eventueel in de extremiteiten dus in de vingers of de benen en dan krijg je oedeem. Dan kun je dus eventueel oedeemachtige dingen krijgen. En als je dat wil tegengaan, dan kun je blijkbaar met behulp van een diureticum de activiteit van het vochtopname wat versterken, zodat de nieren in dat opzicht de gelegenheid krijgen om dat water weer af te scheiden. Mw. Francke: Nou kijk… ja waarvoor zijn die plastabletten… voor je aderen natuurlijk te… uh … nou moet je eens luisteren in heb zo’n vijf jaar geleden eens in het ziekenhuis gelegen voor m’n rikketik. En toen… uh ja.. . en toen heb ik medicijnen gekregen en daar zat dit ook bij…kan dat nou dat het dit was… (Kijkend op het doosje)…staat er niet op…Oh ik heb een bijsluiter. Moet je hem hebben? (Mevrouw gaat de bijsluiter halen.) Maar de dokter heeft niet verteld waarom u die plastabletjes moet slikken? Ja, dat heb toch ook een oorzaak.. ik weet het niet zo precies… ja ik had last van dikke voeten ik weet het al weer. Het moet vocht afdrijven. En op een gegeven moment…. Dus u had last van dikke voeten? Ja, maar nu niet meer hoor, maar ik neem het toch maar in voor de zekerheid. Mw. Lammers: En verder alleen maar m’n harttabletten en m’n plastabletten. Die slik ik alleen nog. Die plastabletten…dat is ook een ellende. Je moet om de haverklap naar de wc. En die plastabletjes waar u het net over had, die vond u ook wel vervelend toch? Ja, die neem ik elke keer dat doe ik toch maar, want die heb een functie. Ja, dat vocht gaat je lichaam uit natuurlijk. En ik ben nog niet zo dik dat ik het .. toch hè… maar dat hoeft niet…nou ben ik wel een flinkerd geweest. Hè. Maar ja, ik slik ze al jaren. Maar u weet niet precies waarvoor ze zijn? Nou, ik denk ook wel voor mijn hart. Jaha. M’n bloeddruk is altijd prima. Het allereerste wat ze doet is mijn bloeddruk meten. Prima zegt ze dan. Je hebt zo’n mooie uh.. dat is altijd heel goed. Volgens mij heeft het ook iets met die bloeddruk te maken… Ja ja, net wat je zegt over die bloeddruk, dat het daar ook mee te maken heb. En sommige mensen die zeiden ook dat ze dikke voeten hadden gekregen en dat ze toen plaspillen kregen. Nou, ik misschien ook wel. Dat ik dat niet meer weet. Ik heb nou geen dikke enkels meer, nee. Ze zeggen zelf wel: “Wat heb je mooie benen.” Dus laat ze me maar rustig slikken, dan weet ik dat het goed is. Dat weet ik. Nee dat uh.. die blijf ik doorslikken. En ik heb er geen hinder van ook. Kijk ik moet veel plassen. Maar uh en als ik weg moet en ik slik ze niet dan heb ik er geen pijn aan of zo. Nee, echt niet. De redenen die men geeft voor het slikken van plaspillen variëren sterk. Een aantal ouderen houdt het bij plassen. Ook het voorkomen van dikke voeten of benen worden
82
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN als reden genoemd. Anderen noemen als reden het ‘vocht vasthouden’ of leggen de link naar hoge bloeddruk. In de citaten is te lezen dat er onduidelijkheid is over de precieze reden waarom men plaspillen moet slikken. Deze onduidelijkheid komt met name naar voren als men een katheter heeft of incontinent is. Bij de laatste oudere die aan het woord is gekomen, mevrouw Lammers, is te merken dat het uiterlijk een belangrijke relatie heeft met de plaspillen. Doordat de ouderen niet altijd stilstaan bij wat ze slikken, vormt dit een oorzaak van de onduidelijkheid. De naam van de medicatie duidt het effect aan en wordt zo door een aantal ouderen geïnterpreteerd als reden voor gebruik. In de volgende paragraaf zal gekeken worden welk effect de plaspillen in de dagelijkse praktijk op de ouderen hebben.
6.5 Plaspillen in de praktijk Tot nu toe is voornamelijk aan de orde gekomen hoe de ouderen denken over hun plaspillen. In deze paragraaf zullen de ouderen uitgebreid aan het woord komen over hun praktijkervaringen met de bewuste medicatie. In totaal nemen dertien ouderen de plaspillen in, waarvan met twaalf mensen over ervaring van de werking is gesproken. De werking van plaspillen houdt in dat de uitscheiding van natriumchloride en water wordt verhoogd, wat voor de gebruiker van plaspillen kan resulteren in een merkbare verhoogde urineproductie. Op basis van de ervaringen van de ouderen is in deze paragraaf de indeling gemaakt in een lichte en sterke werking. In tabel 2 van bijlage 3 is deze indeling ook gemaakt, maar daar is als basis voor het bepalen van de werking de medicijnwijzer op www.achmeahealth.nl genomen. In deze paragraaf staan de ervaringen van de ouderen centraal. Allereerst komen vier ouderen aan het woord die een lichte werking van de plaspillen ervaren. In totaal waren er zeven ouderen die deelden in deze ervaring van een lichte werking. Mw. Dorst: Maar als u dan in zo’n hotel zit, vindt u dat dan niet vervelend dat u bijvoorbeeld, wat u net vertelde, dat u door die plastabletjes zoveel moet plassen? Nee hoor, in een hotel heb je gewoonlijk je hotelkamer met een wc of zo er bij en een douche. En als u dan in de auto een tijdje moet zitten…. Oh nee, dan ga ik twee keer van tevoren voordat ik wegga. Hahaha zo doe ik dat. Ik moet niet gaan zeuren, twee en een half uur rijden te zeggen: “Bart wil je stoppen, want ik wil een boom opzoeken. Jullie doen het beneden, maar ik doe het in de boom hoor.” Dhr. Goossen: En moet u dan ook vaak naar het toilet, omdat u die plaspillen slikt? Nou ja, dat hangt er vanaf. Ik heb er niet zo’n last van. ‘s Nachts niet. Het hindert mij helemaal niet. Maar overdag kan het als ik het pas heb opgenomen, dan kan het weleens zijn dat ik vrij snel aandrang krijg. En als ik er aan toe geef, ja dan ken ik naar het toilet gaan. Maar het schijnt zo te zijn, ‘s nachts heb ik het niet. Dus blijkbaar als ik het onderdruk dan kan het een beetje worden tegen gehouden. Nou ja, ik heb weleens het idee dat wanneer je er aan toegeeft, dan gaat het. Maar als je niet kunt, dan kun je het ook ophouden hoor. En maar goed dan is het ook net of het vergeten wordt en dan valt dan helemaal weg. En de eerst volgende keer krijg je wel wat aandrang 83
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN en dan begint het weer opnieuw natuurlijk. En dan moet je er op een goed moment wel aan toegeven. Kijk uiteindelijk is het ook een plaspil, wat je noemt. Dus je probeert... de afscheiding van vocht wordt geanimeerd en in dat opzicht ga je dan wat vaker. Maar de bedoeling is juist de afdrijving van het water. Als dat niet weggedreven wordt, dan kan het achter de longen komen zitten, waar dan ook en dan krijg je een soort longoedeem. Mw. Francke: Nee, want ik loop er echt niet iedere keer van naar de wc van die plastabletten. Ik durf gerust de deur uit en gaan lopen en alles. En als ik nou vanmiddag ingenomen heb en ik ga boodschappen doen, nou dan ga ik gewoon weg. ‘k Gaat toch altijd eerst nog naar de wc voordat ik weg ga. Nee, want ik kan het nog goed ophouden ook. En als bijvoorbeeld een dagje wegmoet ofzo, neemt u dan wel zo’n plastabletje in? Ja hoor, ik neem het gewoon in het als ik thuis ben. Ja hoor. Ja, mijn man moest wel veel plassen hoor. Hij wel. Ja, oh ja, dat is niet te vergelijken. Ja, toch drink ik wel veel hoor. Mw. Van der Male: Want moet u er ook veel van plassen van die pilletjes? Ja, ja, eigenlijk wel. Want ik zeg weleens tegen m’n kind als ik goed gedronken heb, want dat moet ik ook doen, dan kan ik wel een potje aan m’n piemel hangen. Hahaha. Om zo te zeggen... Want als u dat pilletje ingenomen heeft, moet u dan heel snel naar het toilet toe? Ik moet als ik nou hier alleen ben, dan moet ik wel de hele dag. Ben ik bij mijn kind op visite, dan kan ik het heel lang op houden. Snappie zo. Maar hier och dan denk ik: “Hemeltje lief”. Maar ’t zijn dan zijn het kleine beetjes als ik hier moet. Van de twaalf ouderen die plaspillen innemen, geven vijf aan dat ze de werking als sterk ervaren. Over het algemeen was men minder positief gestemd en gaven de pilletjes heel wat ongemakken. Mw. Lammers: Ja, dan denk ik: Ik moet de hele dag weg en dan neem ik hem niet. Dan hou ik er echt rekening mee, want dat is dan niet prettig als je dan weggaat en dan… zo vaak ga ik niet weg… dan hou ik er altijd rekening mee. Nou vrijdag ben ik jarig en dan neem ik hem ook niet in. En dan krijg je visite en dan is het niet leuk als je telkens naar de wc loopt. Want als ik naar de wc gaat, heb ik altijd moeite om met die dingen (=luiers) weer om te doen. …En dan denk ik bij mezelf, ja ik heb altijd een heel goed gezicht gehad, en nou raak ik zoveel water kwijt en dan krijg je toch dat je gezicht ouder wordt en alles wordt magerder. Ja, dat heb ik echt van die plaspillen. Maar ja dat laat ik dan maar niet uh lopen. Dat neem ik dan maar. En als u die dan ‘s ochtends ingenomen heeft moet u dan heel snel naar het toilet? Nou ja, dan niet direct er na, maar toch gauw. En dan gaat het achter mekaar. Drie, vier keer per ochtend.
84
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN En ‘s middags ook nog veel? En dan ben ik bij iemand op visite en ik moet naar de wc. En dan hebben we luiers gehad en het is allemaal prachtig en het is allemaal mooi. Maar ‘t is allemaal zo vermoeiend. Het zijn van die….Kom maar even hier. (Mevrouw laat de luiers zien en demonstreert hoe vervelend het omdoen daarvan gaat.) Dhr. Immer: Ja! Vooral in de ochtend moet ik er veel van plassen. Als er ‘s morgens wat beneden te doen is, dat gebeurt niet zo veel, dan neem ik geen plastabletten in. Want dan zit je daar te kijken en dan moet je zo’n keer of vier op de ochtend weg. Ja, dan neem ik ze als ik terug ben. Meestal ben je twaalf uur terug. En meestal voor het eten neem ik de plastabletten in. Maar vanmiddag is er ook weer wat te doen, maar dat kan ik rustig doen. Maar toen met die plastabletten, had ik toch al moeilijkheden met de aandrang, incontinentie. En met die plastabletten werd dat natuurlijk helemaal erg. En dan haalde je het niet als je van hier naar het toilet moest komen. Dus ik denk ja.. en dan liep het zo langs je broek natuurlijk. Enne toen had ik het er met de verpleegkundige over. Nou en die zegt…Ze heeft van die slipjes aangeraden. Met twee van die bandjes over je heupen en dat is geweldig. Dhr. Been: Mevrouw: Je had iets en toen kwam de dokter en toen zegt die: “Je houdt vocht vast.” Meneer: Het academisch ziekenhuis zei toen ook: “Hij is een beetje uitgedroogd.” Dat kwam door die plaspil. Ja, want als ik m’n pil in had, dan moest ik een half uur later hollen. Mevrouw: Ja, want hij hield er rekening mee als hij ergens heen moest. ‘s Morgens nam hij die altijd. Maar als hij dan... Hij moest weleens naar een dokter of naar een ziekenhuis, dan nam hij hem tussen de middag in. Want dan was die bang dat hij in z’n broek plaste. Dhr. Van Ommeren: Het is weleens zo als ik dan ergens heen ga, dat is dan van de week die begrafenis bij tijds, dan neem ik ze op een dag weleens niet in hoor. Het is erg vervelend natuurlijk als je steeds naar het toilet moet. Ja nou, dan kan ik gerust zeggen drie uur. Dan moet ik dikwijls naar de …. Nu was ik vanmorgen even een boodschap gaan doen en dan was ik blij dat ik terug was. Dat is wel lastig hè. Het was wel een aardig eindje en nu heb ik er weinig last van en de ene keer heb ik het erger dan de andere keer. Ik heb dagen dan van …’t gaat best. En ‘s nachts hoef ik er helemaal niet uit. Nu ga ik wel om twaalf uur naar bed meestal. Tot een uur of acht. Bij de ervaring van een lichte werking van de plaspillen hebben de ouderen over het algemeen weinig last van praktische problemen. Opvallend is dat zij aanhalen dat het soms ook een kwestie is van de urine ophouden en dat men wél voor het weggaan naar het toilet gaat. Bij de plaspillen die de ervaring van een sterke werking geven, loopt men vooral tegen de praktische problemen aan. Men is negatief gestemd; opvallend hierin is dat vier van de vijf ouderen hun plaspillen niet innemen als zij weg moeten of visite krijgen. Medicijnen die het dagelijkse leven dusdanig negatief beïnvloeden, worden als storend ervaren. De overmatige toiletgang geeft vooral
85
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN praktische problemen en is een reden om de plaspillen niet in te nemen. Het feit dat mensen hun antihypertensiva weleens niet innemen, wordt in de literatuur aangehaald door Fogari en Zoppi (2004) en Benson en Britten (2003). De mogelijke redenen hiervan worden niet genoemd. Fogari en Zoppi halen aan dat medicatie altijd ten goede moet komen aan het welzijn van de patiënt. Medicijnen moeten efficiënt en veilig zijn en daarnaast het dagelijkse leven van de patiënt ongemoeid laten. Bijwerkingen worden ook als oorzaak genoemd van een gereserveerde houding. Deze bijwerkingen, behalve de overmatige toiletgang, zijn door de ouderen niet genoemd. Ondanks het feit dat de gereserveerde houding ten opzichte van plaspillen in de literatuur herhaaldelijk wordt genoemd, is deze niet duidelijk geconstateerd bij de respondenten van dit onderzoek. De ouderen uit dit onderzoek nemen vaak de medicijnen voor ‘hun eigen bestwil’ in en hebben om die reden minder snel een gereserveerde houding. Een ander punt dat in de literatuur beschreven is, is de voorkeur van mensen voor een alternatieve medicatie (Benson en Britten, 2002; Brown en Segal, 1996). In de gesprekken met de ouderen zijn in relatie tot de hoge bloeddruk twee dingen genoemd: KWAI (knoflookpil) en een borreltje. Dit gegeven laat dat de ouderen in het onderzoek niet zo’n sterke voorkeur hebben voor alternatieve medicatie tegen de hoge bloeddruk. Het verschil met de literatuur kan liggen aan de ongelijke onderzoekspopulaties tussen de verschillende onderzoeken en cultureel gebonden aspecten kunnen eveneens een rol spelen. Herhaaldelijk wordt door de verschillende schrijvers aangehaald dat het belangrijk is om te begrijpen dat de patiënt bepaalde medicijnen niet inneemt en waar die gereserveerde houding vandaan komt. In deze paragraaf komt naar voren dat zelfregulatie onder gebruikers van plaspillen voorkomt als deze de ervaring van een sterke uitwerking geven, omdat dit weer resulteert in een overmatige toiletgang. Deze paragraaf laat zien dat plaspillen de ouderen kunnen belemmeren in hun dagelijkse bezigheden.
6.6 Vragen aan huisarts Tot slot zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op de rol die de huisarts speelt in het gebruik van plaspillen. Het blijkt dat het gebruik van plaspillen vragen oproept. Mw. Dorst: Op een keer elk uur en dat was verschrikkelijk. Ik zei ook tegen dokter Visser: “Ik heb gewoon niet geslapen. Want dan ga je terug naar je bed en dan val je niet zo makkelijk in slaap. En dan moest ik er weer uit.” Hahah. En toen kreeg ik een halfje. Een halfje van dit en een halfje van dat. Dhr. Koster: En toen u plaspillen slikte, voordat u een katheter had, merkte u snel dat u moest gaan plassen? Ja nou, ik had er ‘s nachts last van. Een keer of vijf eruit en dan had ik geplast en dan moest ik weer. Dat was vervelend. Nou en toen ben ik naar de dokter gegaan en heb ik van die pillen gehad van haar. En ja die heb ik ook wel een jaar of vijf geslikt. Dhr. Van Ommeren: Nou ik heb tegen de dokter gezegd: “Ik moet ontzettend veel naar die toilet.” Hij zei: “Er zit niet anders op.”
86
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN Dhr. Jongsma: Maar omdat mijn hartspecialist toch insisteert op het gebruik van een plaspil en ik al minstens tienmaal geprobeerd heb, twee keer bij hem en wel acht keer bij onze huisarts: “Kan ik daar niet mee stoppen?” Ze zeggen: “Oh nee, oh nee.” Nou ja... maar voor mijn gevoel is het overbodig. Mw. Van der Male: Want toen zei ik tegen dokter Klasen:”Wanneer komt ik daar nou vanaf?” toen ik nog jong was. En toen zegt die: ”Voor dat ene pilletje? Die blijf altijd bij je, één pilletje.” Uit de citaten blijkt dat door de ouderen twee redenen worden genoemd om met de huisarts over hun medicijnen te spreken. Allereerst is het voor sommigen hinderlijk om vele malen per dag en nacht naar het toilet te gaan. Ten tweede peilt men of men mag stoppen met het innemen van de plaspillen. In het artikel van Beune et al. (2004) wordt de communicatie over hypertensie tussen arts en patiënt met betrekking tot therapeutische adviezen benadrukt. Wanneer die goed is, zal de patiënt eerder bereid zijn de adviezen op te volgen. Benson en Britten (2003) stellen dat het belangrijk is dat de dokter de reserves en redenen van de patiënt om de medicatie niet in te nemen, achterhaalt. Hier komt het centraal stellen van de patiënt weer naar voren. Deze paragraaf laat zien dat de ouderen de adviezen van de arts opvolgen en zich in zoverre vertrouwd voelen met hun huisarts dat ze de betreffende vragen durven te stellen.
6.7 Conclusie In dit hoofdstuk is de vraag aan de orde geweest wat de ervaring van de ouderen met hoge bloeddruk en diuretica is. Het blijkt dat de gedachtes van de ouderen over een hoge bloeddruk niet op één lijn zitten. In de uitspraken van de ouderen zijn hierover verschillen en overeenkomsten te ontdekken, die in drie categorieën te splitsen zijn: uitspraken over het hart, de dood en onwetendheid. De reden dat men over een hoge bloeddruk niet hetzelfde denkt, komt doordat de ouderen zeer uiteenlopende karakters hebben en op verschillend niveau bekend zijn met de medische kennis rondom de hoge bloeddruk. Het overgrote deel van de respondenten geeft aan zelf een hoge bloeddruk te hebben en te weten dat dit niet goed is. In een aantal gevallen wordt wel de link tussen een hoge bloeddruk en plaspillen gelegd, voordat een vraag over de reden plaspillen was gesteld. Van invloed op het relateren van plaspillen aan hoge bloeddruk zijn de cognitievermogens van de ouderen en de mate van betrokkenheid bij hun medicatie. De redenen die men geeft voor het slikken van plaspillen variëren sterk. Een aantal ouderen houdt het bij plassen; als reden worden ook dikke voeten of benen genoemd. Anderen noemen als reden het ‘vocht vasthouden’ of hoge bloeddruk. Doordat de ouderen niet altijd stilstaan bij wat ze innemen en de naamgeving van de medicijnen gerelateerd is aan het medicatie-effect wordt onduidelijkheid gecreëerd over de reden van inname. Het verschil dat is opgemerkt bij het ervaren van plaspillen in een lichte of sterke werking werkt ook door in de praktische problemen. Bij een lichte werking worden weinig tot geen praktische problemen genoemd en is opvallend dat men noemt dat het ook een kwestie van de urine ophouden is en dat men wél voor het weggaan naar het toilet gaat. De plaspillen die de ervaring van een sterke werking geven, veroorzaken vooral praktische problemen in de vorm van een overmatige 87
HOOFDSTUK 6. OUDEREN OVER HOGE BLOEDDRUK EN PLASPILLEN toiletgang. Men is om die reden negatief gestemd; opvallend hierin is dat vier van de vijf ouderen hun plaspillen niet innemen als zij weg moeten of visite krijgen. Ondanks de negatieve gedachtes over de uitwerking van plaspillen hebben de ouderen geen gereserveerde houding. Dit laatste wordt juist wel als bevinding in de literatuur genoemd. Eén van de redenen van dit verschil is dat de ouderen uit dit onderzoek vaak de medicijnen bewust voor ‘hun eigen bestwil’ innemen. De ouderen die hun huisarts weleens over de plaspillen spreken, noemen vaak één van de twee volgende redenen voor zo’n gesprek. Allereerst is voor sommigen het vele malen per dag en nacht naar het toilet gaan hinderlijk en ten tweede informeert men of men mag stoppen met het innemen van de plaspillen. De adviezen van de huisarts hierover worden opgevolgd, omdat men een groot vertrouwen in hem heeft. Dit hoofdstuk laat vooral zien dat de ouderen in algemene zin iets afweten van de hoge bloeddruk en plaspillen. De redenen van inname zijn vaak globaal bekend. Sommige ouderen die een sterke werking van plaspillen ervaren, passen zelfregulatie toe. Dit laatste gebeurt niet bij ouderen die de werking van plaspillen als licht ervaren. Eenderde van de ouderen geeft aan de huisarts weleens benaderd te hebben om te spreken over hun plaspillen. Opvallend is dat men ondanks praktische problemen van de plaspillen men tegen die medicatie geen gereserveerde houding heeft.
88
HOOFDSTUK 7. DISCUSSIE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
7 Discussie, Conclusies en Aanbevelingen 7.1 Inleiding Waarom het onderzoeksonderwerp mij persoonlijk interesseert, is te lezen in het voorwoord van deze scriptie. Tijdens de voorbereidingen was ik benieuwd wat dit onderzoek zou opleveren. Gedurende de gesprekken met de ouderen signaleerde ik dingen die nieuw voor me waren. Toen alles eenmaal op papier stond, vormde zich een overzicht en werd het een en ander duidelijk. Al schrijvend ben ik tot het laatste hoofdstuk van deze scriptie gekomen. Hierin wil ik de belangrijkste bevindingen van het onderzoek vermelden en de onderzoeksvragen beantwoorden. Allereerst zal een aantal discussiepunten worden besproken.
7.2 Discussie Aan dit onderzoek zijn een paar discussiepunten verbonden. Allereerst kan de grootte van de onderzoekspopulatie genoemd worden. De vijftien ouderen vormen een te klein aantal om de resultaten van het onderzoek te generaliseren door ze te betrekken op een grotere groep ouderen. Hierdoor is de representativiteit van het onderzoek niet groot. Een voordeel van de relatief kleine onderzoeksgroep is anderzijds dat veel diepgang mogelijk was. Met een grote groep ouderen zou het, gezien alle praktische beperkingen van dit onderzoek, niet uitvoerbaar zijn geweest om een gesprek van zestig minuten per oudere uit te werken. Al zijn de gegevens van dit onderzoek niet te generaliseren, toch denk ik dat het een waardevolle bijdrage levert aan het medischantropologische onderzoek en een opstap kan vormen naar vervolgonderzoek. Een tweede opmerking is dat het onderzoek gedeeltelijk bevooroordeeld is gestart. Doordat het onderzoek binnen de Leiden 85-plus studie plaatsvond, is het minder onbevooroordeeld en objectief geweest. Aan de andere kant was dit onderzoek zonder die studie niet mogelijk geweest. Dat de ouderen zeer goed te benaderen waren en positief meewerkten, is naar mijn mening een resultaat van hun eerdere ervaringen met vraaggesprekken. Deze houding zou men zonder hun deelname aan de Leiden 85plus studie waarschijnlijk niet gehad hebben. Tot slot kan als discussiepunt genoemd worden dat dit onderzoek een observer bias bevat. Deze houdt in dat de onderzoeker alleen de dingen ziet en hoort, waarin hij geïnteresseerd is of cruciale informatie voor het onderzoek over het hoofd ziet (Hardon et al., 2001:216). Dit onderzoek bevat een bepaalde mate van observer bias, omdat ikzelf de transcriptie van de gesprekken deed, de keuze maakte welke citaten aan de orde kwamen in de hoofdstukken en de verbanden gelegd heb tussen de verschillende gesprekken, waardoor het hele onderzoek is vormgegeven vanuit mijn context en standplaatsgebondenheid. Daarnaast zal mijn medische achtergrond een invloed hebben gehad op de manier waarop het onderwerp is benaderd.
7.3 Conclusies Allereerst zullen de meest opmerkelijke bevindingen worden vermeld en daarna zullen antwoorden worden gevormd op de onderzoeksvragen. De vraagstelling, zoals die in de inleiding beschreven is, luidt: ‘Hoe gaan ouderen van de Leiden 85-plus
89
HOOFDSTUK 7. DISCUSSIE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN studie in het dagelijkse leven om met hun medicijnen en in het bijzonder met hun bloeddrukverlagende medicijnen?’ Opvallend is dat het behoud van zelfstandigheid als zeer belangrijk wordt ervaren. Het beheren van de medicijnen is voor een aantal ouderen een doel in de dag geworden. Deze praktische kant van het medicijngebruik is voor de ouderen een zeer belangrijk punt. Claesson et al. (1999:259) geven aan dat voor ouderen de praktische kant en het beheer van de medicijnen de meest belangrijke aspecten van hun medicatie vormen. Dit behoud van zelfstandigheid is te merken aan de uitspraken over de pillenverdeeldoos. Door de helft van de ouderen wordt deze geassocieerd met een cognitieve achteruitgang en verlies van zelfstandigheid en is daarom een gevoelig onderwerp. De rol van de pillenverdeeldoos in het medicijngebruik onder de ouderen is daarom zeer opmerkelijk. De sterke geïntegreerde rol van medicijnen in het dagritme van de ouderen is ook opvallend te noemen. De medicijnen geven mensen iets omhanden en bepalen zo mede hun dagritme. In het artikel van Lumme-Sandt et al. (2000:1845) worden de medicijnen beschreven als een geïntegreerd deel van het dagelijkse leven. Een ander aspect dat opvalt in dit onderzoek is dat er een redelijke mate van therapietrouw te bemerken is. In veel onderzoeken wordt geconstateerd dat de ouderen juist therapieontrouw zijn. Medicijnen waarop wel zelfregulatie wordt toegepast, vallen binnen de categorie diuretica, pijn- en slaapmedicatie. Opmerkelijk is dat de bijsluiter een effect van ongerustheid kan veroorzaken. Vijf van de elf ouderen delen deze ervaring en drie stopten zelfs met een bepaald medicijn zonder overleg te plegen met de arts. De kracht van de bijsluiter blijkt erg groot te zijn. In het artikel van Benson en Britten (2002:874) wordt vermeld dat 76% van de mensen die hypertensiva inneemt, toegeeft dat de bijsluiter hun kijk op medicijnen negatief beïnvloedt. Een gereserveerde houding ten opzichte van medicijnen is hiervan het gevolg. De omgang van ouderen met plaspillen is opvallend. Bij plaspillen die de ervaring van een sterke werking geven, loopt men vooral tegen een veelvuldige toiletgang aan. Men is hierover overwegend negatief gestemd; opvallend is dat vier van de vijf ouderen hun plaspillen niet innemen als ze weg moeten of er visite komt. Zelfregulatie bij plaspillen komt dus voor als ze een sterke uitwerking geven en als deze de oudere persoon belemmert in de dagelijkse bezigheden. Het feit dat mensen hun antihypertensiva soms niet innemen, wordt in de literatuur ook aangehaald door Fogari en Zoppi (2004) en Benson en Britten (2003). Na het noemen van de vijf meest opmerkelijke punten uit dit onderzoek zijn we aangekomen bij de beantwoording van onderzoeksvragen. 1. Hoe beleven de ouderen hun gezondheid en hoe gaan ze hiermee om? Ouderen zijn zich bewust van hun afnemende gezondheid. Hierdoor is eenzaamheid voor de ouderen een bekend fenomeen. Door de afnemende gezondheid verminderen hun sociale contacten, al blijkt dit verschijnsel de ouderen uit dit onderzoek niet te ontmoedigen. Ze bezitten een opvallend optimistische houding en stralen acceptatie en doorzettingsvermogen uit. Krach et al. (1996:457) halen in dit verband aan dat het inkrimpen van het sociale netwerk een zorg kan zijn voor de ouderen en merkten eveneens de levenslust van deze groep op. Dat ze zeer levenskrachtig zijn ingesteld, komt bij de ouderen in het onderzoek mede tot uiting in het praktisch kunnen omgaan met lichamelijke beperkingen. Ze richten zich naar de omstandigheden. Dit aanpassingsvermogen wordt ook genoemd door Von Faber (2002:167), die dit een
90
HOOFDSTUK 7. DISCUSSIE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN voorwaarde noemt om succesvol oud te zijn. Het is voor ouderen belangrijk om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen zijn. Het kost de meesten dan ook tamelijk veel energie om steeds iets van die zelfstandigheid in te leveren. 2. Welke zaken kunnen de ouderen in het dagelijkse leven bezighouden? Uit de gesprekken met de ouderen zijn drie thema’s te halen die hen bezighouden. Het eerste thema is ‘levenseinde’; men had hierover verschillende gedachtes. De oorzaak van deze verschillen hangt waarschijnlijk sterk samen met de levensovertuiging en/of -instelling van de ouderen zelf. Een tweede thema dat aangehaald wordt, is het eetgedrag. De ouderen proberen dit op een volgens hen verantwoorde wijze vorm te geven. Een derde punt dat naar voren komt, is de vergelijking met andere ouderen. Opvallend hierin zijn het sterke competitie-element en de kritische houding van de ouderen ten opzichte van anderen. Alledrie de thema’s zijn logisch te noemen, omdat de ouderen een bijzondere groep vormen. Zoals genoemd, zijn ze zeer vitaal en levenskrachtig ingesteld, maar zijn zich ook goed bewust van hun uitzonderlijk hoge leeftijd. 3. Welke patronen zijn in het medicijngebruik van de ouderen te herkennen? In het medicijngebruik is een vijftal patronen te herkennen. Allereerst komt het thema zelfstandigheid naar voren in de gesprekken. Voor de ouderen speelt dit een rol in het wel of juist niet gebruiken van de pillenverdeeldoos of het gebruiken van een eigen pillenverdeelsysteem. Opvallend is dat een deel van de ouderen dat geen gebruik maakt van de pillenverdeeldoos het gebruik van dit middel koppelt aan cognitieve achteruitgang. De sterk verschillende associaties die mensen met de pillenverdeeldoos hebben, kunnen een oorzaak hebben in onwetendheid en vooroordelen. Het behouden van zelfstandigheid op praktisch gebied wordt hierin als zeer belangrijk ervaren, omdat het innemen van medicijnen voor een aantal ouderen een doel in de dag en houvast is geworden. Deze praktische kant wordt ook door Claesson et al. (1999:259) als opvallend opgemerkt. Alle ouderen geven blijk van de geïntegreerde rol van medicijnen in hun dagritme. Dit punt is door Lumme-Sandt et al. (2000) eveneens aangehaald. Dus zelfstandigheid in het medicijngebruik is een kostbaar bezit. Het tweede patroon dat duidelijk wordt, heeft betrekking op therapietrouw en zelfregulatie. De ouderen zijn tamelijk therapietrouw en een kleine groep past zelfregulatie toe. Dit laatste wordt gedaan bij medicatie binnen de groep diuretica, pijnstillers en slaapmiddelen. De helft van de ouderen vergeet weleens een keer de medicijnen in te nemen. Alle ouderen hebben echter de intentie om therapietrouw te blijven, ondanks het feit dat zij af en toe met de medicijnen willen stoppen. De verwachting dat de ouderen meer therapieontrouw zijn dan anderen, kwam dus niet uit. Ouderen blijken juist zeer trouw te zijn aan hun medicatie. De invloed van de medische wereld speelt een rol in het vergroten van de therapietrouw. De arts heeft door zijn autoriteit zeggenschap over het medicijngebruik van de ouderen. In de literatuur wordt dit fenomeen door Lumme-Sandt et al. (2002:301) herkend. Zij stellen dat als de dokter op een voetstuk geplaatst wordt, men hem ook wil gehoorzamen. Ondanks de grote mate van therapietrouw neemt het overgrote deel van de ouderen naast de voorgeschreven medicatie ook zelfmedicatie tot zich. Voor de respondenten van dit onderzoek hebben medicijnen niet de hoogste prioriteit in hun dagelijks leven, maar ze gaan wel zeer bewust en trouw met hun medicijngebruik om. Hierin speelt het belang van een goede fysieke conditie in relatie tot hun zeer hoge
91
HOOFDSTUK 7. DISCUSSIE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN leeftijd een rol. Ten tweede heeft de goede conditie van hun cognitievermogens invloed op deze hoge mate van therapietrouw. De populariteit van de medicijnen wordt als derde patroon beschreven. Rond de populariteit van medicijnen bevindt zich een spanningsveld, omdat een positieve houding en een gereserveerde houding elkaar afwisselen. De artikelen van Benson en Britten (2003) en Van der Geest en Whyte (n.d.) erkennen beide deze houding ten opzichte van medicijnen. Onder de ouderen zelf treden verschillen in acceptatie en bewustwording op. De bewustwording is soms gekoppeld aan het onvermijdelijke gebruik van medicijnen door de ouderdom. Een verband tussen het aantal gebruikte medicijnen en de populariteit ervan is niet geconstateerd. Wel is een taboesfeer rond de slaap- en pijnmedicatie naar voren gekomen. Daarnaast heeft een aantal ouderen een kritische mening over het onnauwkeurige medicijngebruik van anderen. De arts kan een positieve rol spelen in de populariteit van de medicijnen en het financiële aspect juist een negatieve. Volgens Benson en Britten (2002:873) zijn positieve ervaringen met de arts een reden om, ondanks een gereserveerde houding, de medicatie toch in te nemen. Het feit dat de ouderen weinig problemen hebben met de inname en bewust hun gesprekspartners uitkiezen om over medicijnen te praten, geven geen directe aanwijzing over de populariteit van de medicatie. Het vierde patroon is het resultaat van een opvallend punt in de gesprekken. Het blijkt dat de bijsluiter onrust kan veroorzaken. Vijf van de elf ouderen delen deze ervaring en drie hiervan stopten zelfs met een bepaald medicijn zonder overleg met de arts te plegen. In het artikel van Benson en Britten (2002:874) wordt vermeld dat hierdoor een gereserveerde houding ten opzichte van medicijnen ontstaat. De kracht van de bijsluiter blijkt in dit onderzoek erg groot te zijn en bij iets minder dan de helft van de ouderen speelt het een negatieve rol in het medicijngebruik. De invloed van de bijsluiter op het medicijngebruik onder ouderen is onderschat, want het is een sporadisch genoemd onderwerp in de literatuur. Tevens blijkt uit deze gegevens dat de ouderen bewust met hun medicijngebruik omgaan, omdat ze allemaal een bijsluiter hebben gelezen. Het volgende opvallende punt is de kennis die de ouderen hebben over de werking van de medicijnen. Dit onderwerp vormt het vijfde patroon. Elf van de vijftien ouderen hebben een redelijk tot erg goed begrip van de medicijnen. In de meeste gevallen is sprake van een oppervlakkige kennis. De medicijnnamen zijn bij een klein aantal ouderen bekend. De kennis over de specifieke werking van de medicijnen verschilde van zeer goed tot matig. Uiteindelijk is bij 73% van de ouderen een redelijke kennis aanwezig over de werking van de medicijnen. Uit onderzoek van Spiers et al. (2004:373) blijkt dat een groot deel van ouderen boven de 65 jaar, 62%, begrip van de medicijnen heeft. De kennis bij ouderen van 90 jaar en ouder over het doel van de medicijnen wordt in een ander onderzoek op 63% geschat (Cartwright en Smith 1988:41). De kleine onderzoekspopulatie of de relatief goede cognitieve conditie van de ouderen kunnen een reden zijn voor een hoger percentage in dit onderzoek bij de ouderen van de Leiden 85-plus studie. 4. Hoe beleven de ouderen een hoge bloeddruk? Men denkt verschillend over de risico’s en oorzaken van een hoge bloeddruk. Hierin zijn de volgende drie categorieën te onderscheiden: uitspraken over het hart, de dood en onwetendheid. Dat een hoge bloeddruk voor sommigen een belangrijke rol kan spelen, blijkt uit het feit dat in totaal zes ouderen getallen weten te noemen over hun bloeddrukwaardes. Het overgrote deel van de onderzoeksgroep geeft aan zelf een
92
HOOFDSTUK 7. DISCUSSIE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN hoge bloeddruk te hebben en dat dit niet goed is. Tussen de ouderen blijken dus verschillen en overeenkomsten te zijn in de gedachtes over een hoge bloeddruk. In een aantal gevallen werd de link tussen een hoge bloeddruk en plaspillen al gelegd, voordat een vraag over de reden van inname in relatie tot plaspillen was gesteld. De reden van de genoemde verschillen en overeenkomsten heeft onder andere haar oorsprong in karakterverschillen van de ouderen en in hoeverre ze medische kennis hebben over een hoge bloeddruk. 5. In hoeverre hebben de ouderen kennis van diuretica? De redenen die men gaf voor het slikken van plaspillen, varieerden sterk. Een aantal ouderen houdt het op plassen; anderen noemen dikke voeten of benen. Wéér anderen noemen het ‘vocht vasthouden’ of leggen de link naar hoge bloeddruk. Cognitievermogens van de ouderen of de mate van betrokkenheid bij hun medicatie hebben invloed op het leggen van de verbanden tussen plaspillen en hoge bloeddruk. In de citaten was te lezen dat er onduidelijkheid is over de precieze reden dat men plaspillen moet slikken. Deze verwarring is vooral aanwezig als men een katheter heeft of incontinent is. Doordat de ouderen niet altijd stilstaan wat ze slikken, vormt dit een oorzaak van de onduidelijkheid. De naam van de medicatie geeft uiting aan het effect en wordt zo door een aantal ouderen geïnterpreteerd als reden. 6. Hoe ervaren ouderen de werking van de plaspillen en wat zijn de gevolgen hiervan? Bij de ervaring van een lichte werking van de plaspillen hebben de ouderen over het algemeen weinig last van praktische problemen. Het is opvallend dat men noemt dat het soms ook een kwestie van de urine ophouden is en dat men wél voor het weggaan naar het toilet gaat. Bij de plaspillen die de ervaring van een sterke werking geven, lopen de ouderen vooral tegen praktische problemen aan. Ze zijn minder positief gestemd; opvallend hierin is dat vier van de vijf ouderen hun plaspillen niet innemen als ze weg moeten of visite krijgen. Medicijnen die het dagelijkse leven dusdanig negatief beïnvloeden, worden als storend ervaren. De overmatige toiletgang geeft vooral praktische problemen en is een reden om de plaspillen niet in te nemen. Het feit dat mensen hun antihypertensiva soms niet innemen, wordt in de literatuur aangehaald door Fogari en Zoppi (2004) en Benson en Britten (2003). De assertivitiet van de ouderen blijkt uit het feit dat ze met de huisarts over de plaspillen spreken. Twee redenen zijn hiervoor genoemd: allereerst is voor sommigen het vele malen per dag en nacht naar het toilet gaan hinderlijk en ten tweede peilt men bij de huisarts of men mag stoppen met het innemen van de plaspillen. Tot slot kan worden geconcludeerd dat ouderen de zelfstandigheid in het medicijngebruik erg belangrijk vinden, wat ze proberen zo lang mogelijk behouden. Zij zijn tegen de verwachting in redelijk trouw aan de medicatievoorschriften en een vorm van zelfregulatie is opgemerkt bij diuretica, slaap- en pijnmedicatie. De ouderen hebben zowel een positieve als een gereserveerde houding naar de medicijnen toe. Het effect van de bijsluiter draagt bij aan die gereserveerde houding. De ouderen bezitten een redelijke algemene kennis van de medicatie. De omgang met plaspillen varieert in zoverre van de overige medicijnen dat er bij de ervaring van een sterke uitwerking zelfregulatie wordt toegepast. De ouderen uit dit onderzoek zijn meer
93
HOOFDSTUK 7. DISCUSSIE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN therapietrouw en zich bewust van hun medicatie dan dat er over het algemeen wordt aangenomen, waarbij de negatieve invloed van de bijsluiter een onderschat element is.
7.4 Aanbevelingen Allereerst volgt in deze paragraaf een aantal ideeën die de aanzet kan geven tot een vervolgonderzoek. Deze zullen worden gevolgd door enkele praktische aanbevelingen. Om de opvallende gegevens uit dit onderzoek te valideren, zou een kwantitatief onderzoek opgezet kunnen worden. Dit kwantitatieve deel zou uitgevoerd kunnen worden door middel van een enquête bij de ouderen van de Leiden 85-plus studie of een andere onderzoekspopulatie. Een opmerkelijk punt uit dit onderzoek is de reserve ten opzichte van de bijsluiter. In de literatuur is zeer weinig over dit verschijnsel te vinden. Een vervolgonderzoek in samenwerking met bijvoorbeeld de farmaceutische industrie zou meer informatie over dit fenomeen kunnen verschaffen. Een onderzoek naar de gedachtes van artsen over diuretica kan laten zien in hoeverre zij bekend zijn met de klachten en ongemakken die ouderen kunnen hebben als gevolg van het slikken van plaspillen. Zo’n onderzoek kan ook laten zien welke klachten en ongemakken tot zelfregulatie kunnen leiden. Aan de hand van de onderzoeksresultaten kunnen verbeteringen in het voorschrijven van deze medicatie worden aangebracht. De taboesfeer en mate van zelfregulatie rond slaap- en pijnmedicatie onder ouderen is, voor zover ik heb kunnen achterhalen, nog niet vaak onderzocht. Een onderzoek hiernaar kan deze kwesties in kaart brengen. De acties die daarop volgen, kunnen ten goede komen aan de levenskwaliteit van de ouderen. Uit de gesprekken blijkt dat het thema ‘levenseinde’ de ouderen soms behoorlijk kan bezighouden. Dit lijkt mij een interessant thema om bij meerdere ouderen te onderzoeken. Mogelijke vragen zijn hoe men tegenover dit onderwerp staat en in hoeverre een levensovertuiging daarop van invloed is. Tot slot volgt hier nog een aantal praktische aanbevelingen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de pillenverdeeldoos een grote aversie oproept bij sommige ouderen, terwijl deze aversie niet aanwezig is bij de ouderen die de doos wel gebruiken. Misschien zou het imago van de pillenverdeeldoos verbeterd kunnen worden door bij de apotheek reclame te maken voor de dozen of deze gratis te verstrekken boven een bepaalde hoeveelheid medicijnen. Zelfstandigheid wordt door de ouderen als zeer belangrijk ervaren. Om de ouderen zo lang mogelijk de zelfstandigheid te laten bewaren, zou een positieve en stimulerende houding van de arts hierin van belang kunnen zijn. Wanneer de arts zich hiervan bewust is, komt dit ten goede aan de oudere. Centraal in deze scriptie staat de omgang van ouderen met hun medicatie. Al in het tweede hoofdstuk werd duidelijk dat dit onderwerp in de medische hoek anders wordt benaderd dan vanuit het antropologische perspectief. Als deze twee perspectieven in één studie worden samengebracht, ontstaat een onderzoeksvorm die er integraal op gericht is de kwaliteit van leven te verbeteren. Op deze manier wordt naast een zuiver medisch perspectief van een persoonlijke beleving uitgegaan en blijft het onderzoek in een reëler perspectief staan (Von Faber, 2002:167). Deze onderzoeksvorm kan uiteindelijk de oudere persoon ten goede komen, doordat de
94
HOOFDSTUK 7. DISCUSSIE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN medische professie kan aansluiten op hun beleving. Daarom wil ik tot slot de aanbeveling doen om meer medisch-antropologisch onderzoek te verrichten.
95
HOOFDSTUK 7. DISCUSSIE, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
96
BIJLAGEN
BIJLAGE 1: Checklist Algemene indruk en persoonlijke aspecten Leeftijd M/V Burgerlijke staat Kinderen Voormalig beroep Woonsituatie Omgeving van het gesprek Contacten/ Activiteiten Bezoek Hobby’s, deelname aan activiteiten Daginvulling Familie Gezondheidsconditie Belang van gezondheid Gezondheid tijdens levensloop Zelfreflectie op gezondheid Gezondheidsgewoontes Bloeddruk, klachten Medicijnen Aantal, Start Problemen met innemen, doorslikken, openen van verpakking Kennis van werking, Bijwerkingen Bijsluiter gelezen 1 Met anderen erover praten Opbergplaats Moment van willen stoppen Therapietrouw Pillen af willen staan aan thuiszorg of verzorging 1 Plasmiddelen/ vochttabletten/ Diuretica Werking, bijwerking, toiletbezoek, zelfregulatie, start inname, positief/ negatief ervaren Alternatieve medicijnen/middeltjes (homeopathisch, of glas rode wijn) Vroeger: Middeltjes (bijvoorbeeld levertraan, spoelen) en verschillen met nu Gezondheidszorg Mate en kwaliteit van contact huisarts/ verpleegkundige Ziekenhuiservaring Communicatie over medicijnen Uitleg Slot Vragen? Dingen die bezig houden Bedankt 1
Tijdens één van de eerste gesprekken zijn deze punten toegevoegd.
97
BIJLAGEN
98
BIJLAGEN
BIJLAGE 2: De Ouderen In deze bijlage zal meer over de achtergrond van de mensen beschreven worden, zoals ik ze tijdens het gesprek ontmoet heb. Om de anonimiteit van de ouderen te waarborgen, zijn de namen gefingeerd. De nummers die voor de namen vermeld zijn, verwijzen naar de deelnemerscodering van de Leiden 85-plus studie, zodat een eventueel vervolgonderzoek mogelijk is. De volgorde van de ouderen in deze bijlage is eveneens de chronologische volgorde van de gehouden gesprekken. S509 Mw. Arens Mevrouw Arens is al jaren weduwe en woont nog steeds zelfstandig. Zij heeft veel lichamelijke klachten en heeft de neiging om daar veel over te praten. Zij is kritisch ingesteld en is meerdere malen van huisarts veranderd. Mevrouw Arens komt zelden of nooit buiten en laat absoluut geen ‘vreemde’ mensen binnen. Samen met de onderzoeksverpleegkundige, die bekend en vertrouwd is voor haar, was ik welkom. We hadden een goed gesprek, al kwam mevrouw Arens erg zenuwachtig over. Toen het gesprek over haar medicijn Diazepam ging, werd ze steeds zenuwachtiger, wat zich vooral uitte in de bewegingen van haar handen. Opvallend was dat ze een afbouwschema voor haar medicijnen diep weggestopt had in een keukenkast. Mevrouw Arens krijgt veel steun van haar dochter en belt zo’n drie keer per dag met haar. Met haar zoon heeft zij geen contact meer. Het gesprek verliep een beetje rommelig, maar gaf me een realistische kijk in het leven van mevrouw Arens. S512 Dhr. Been Meneer Been woont nog samen met zijn vrouw in een ruime, zelfstandige woning. Hij hoort en ziet erg slecht en heeft veel lichamelijke klachten. Zijn vrouw is degene die alles regelt rond de medicijnen en heeft zo haar eigen opbergmethode en namen voor de ‘medicijntjes’. Zij is nog erg vitaal en deed tijdens het gesprek ook geregeld het woord voor hem. Meneer Been heeft een erg nare ervaring met medicijnen in het ziekenhuis gehad, waardoor een zorgvuldig opgebouwd medicijn van zijn lijst is geschrapt. Hij heeft veel last van depressies en angsten en krijgt hiervoor medicijnen. Meneer Been heeft vroeger in de film- en muziekwereld gewerkt, wat ook zijn hobby was. Hij vindt het erg moeilijk dat hij daaraan vanwege gehoor- en gezichtsverlies geen tijd meer kan besteden. Ondanks de lichamelijke beperkingen van meneer Been was het een fijn gesprek. S582 Mw. Cornelisse Mevrouw Cornelisse is weduwe en woont nog zelfstandig in een kleine eengezinswoning. Zij is positief ingesteld en klaagt niet snel over haar gezondheid, al is die niet optimaal. Doordat ze nog steeds autorijdt, heeft ze nog veel vrijheid. Mevrouw Cornelisse komt uit een familie waarin de mannen arts en de vrouwen verpleegster werden. Zelf is ze ook verpleegster geweest. Ze houdt bijvoorbeeld al jaren een schema bij met hoeveel vocht ze op een dag drinkt en is erg secuur in het innemen van de medicijnen. Haar dochter is ook verpleegkundige. Haar vraagt ze om advies bij gezondheidsproblemen. Verder heeft mevrouw Cornelisse opvallend veel vertrouwen in haar huisarts. De reden die zij hiervoor gaf, is het feit dat ze uit een artsenfamilie komt en dat ze door de arts van de dood gered is door een tijdige ontdekking van een niertumor. Het gesprek verliep in het begin tamelijk stroef, omdat
99
BIJLAGEN mevrouw Cornelisse erg kortaf reageerde. Na verloop van tijd verliep het echter soepeler. S153 Mw. Dorst Mevrouw Dorst is weduwe en woont in een serviceflat. Ze is nog erg zelfstandig en kan goed met haar ‘ouderdomkwaaltjes’ leven. Ze moet een groot aantal medicijnen slikken. Deze worden door de apotheek klaargemaakt in een vakjessysteem. Mevrouw Dorst heeft veel vertrouwen in de dokter en heeft ook geregeld contact met haar dochter, die verpleegkundige is. Mevrouw Dorst is geboren in Indonesië, heeft daar haar Nederlandse man ontmoet en is met hem naar Nederland gekomen. Ze heeft in Nederland een huisarts van Indonesische afkomst uitgekozen. Familie is erg belangrijk voor mevrouw Dorst en ze gaat daarom nog geregeld op bezoek bij haar (klein)kinderen. Zij is een zeer zorgzame en attente vrouw en heeft bijvoorbeeld heel lang de was voor haar studerende kleinzoons gedaan. Het gesprek was gezellig en open. Als het maar even kon, ging mevrouw Dorst over haar familie vertellen. S294 Mw. Everaars Mevrouw Everaars is sinds een aantal jaren weduwe en woont nog zelfstandig in een flat. Zij kan niet zonder hulp bij huishoudelijke taken, die ze dan ook krijgt. Mevrouw Everaars heeft een paar jaar geleden een auto-ongeluk gehad, waarvan ze lichamelijk niet helemaal hersteld is. Ze heeft heel veel medicijnen moeten slikken, maar is bezig om deze af te bouwen. Er zijn nog twee medicijnen overgebleven. Na het autoongeluk verbleef mevrouw Everaars geruime tijd in een revalidatiecentrum. Op eigen risico is ze eerder dan daar gebruikelijk is naar huis gegaan, omdat ze er voor haar man wilde zijn. Deze is dominee geweest, waardoor ze in haar leven veel voor andere mensen klaargestaan heeft. Om die reden vindt ze het nu erg moeilijk om afhankelijk te worden en hulp te accepteren: “Vragen staat niet in mijn woordenboek”. Aan het einde van het gesprek werd mevrouw erg moe, ging dingen herhalen of kon haar zin niet afmaken. Het gesprek was fijn en zeer open. S663 Mw. Francke Mevrouw Francke woont zelfstandig in een bovenwoning en is sinds 7 maanden weduwe. Ze wil zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen, totdat het niet meer zal gaan. Ze heeft altijd voor haar man gezorgd tijdens zijn ziekte en heeft daarom een zware tijd achter de rug. Ze voelt zich regelmatig eenzaam. Haar man had vroeger een administratieve baan en mevrouw Francke heeft altijd het huishouden verzorgd. Zij gaat erg nauwkeurig met haar medicijnen om en heeft een groot vertrouwen in de huisarts. Pas aan het einde van het gesprek vertelde ze dat ze ook af en toe een zenuwtabletje slikt. Ze heeft geen kinderen, maar wordt elke zondag door neven en nichten opgehaald voor een dagje uit. Ze kijkt altijd erg uit naar die dagen en vertelde hier met veel plezier over. Mevrouw Francke gaf een zeer vitale indruk, al leek het wel alsof ze cognitief iets minder krachtig is. Het gesprek met haar was erg gezellig en leuk. S591 Dhr. Goossen Meneer Goossen woont zelfstandig in een ruime woning aan het water en is al jaren weduwnaar. Hij was onze afspraak vergeten, maar stond open voor een gesprek. Ondanks zijn probleem met de bloedvaten in zijn benen staat hij zeer actief in het leven. Hij gaat veel op pad, rijdt nog auto en is actief in zijn huis met regeldingen en creatieve dingen. Hij kwam over als een krachtige persoonlijkheid. Meneer Goossen
100
BIJLAGEN heeft een wetenschappelijke achtergrond in de textielindustrie en in het gesprek was te merken dat hij over veel dingen nagedacht heeft. Hij heeft als enige van de ouderen gevraagd of hij een kopie van deze scriptie mocht ontvangen. Medicijnen zijn voor hem een bijzaak en hij vindt ze daarom niet zo heel belangrijk. Doordat hij een pillendoos heeft, neemt hij ze wel consequent in en weet alles over de reden van inname. Meneer Goossen had opvallend veel medische kennis over zijn hoge bloeddruk en de betreffende medicatie. Het ouder worden vond hij lastig, maar hij begon het te accepteren. Het gesprek werd na verloop van tijd steeds opener en meneer Goossen heeft veel verteld over zijn leven. Ook heeft hij persoonlijke dingen laten zien. Het gesprek was boeiend en verrassend. S002 Mw. De Haan Mevrouw De Haan woont in een verzorgingsflat en heeft weinig zelfstandigheid meer. Ze is erg zwak en heeft een afnemende cognitie. Mevrouw De Haan was op het moment van gesprek erg bezig met het feit dat ze al een paar dagen niet geplast had. Het gesprek verliep moeizaam, omdat ze slechthorend is en tijdens het gesprek nog met haar ontbijt bezig was. Ze was boos op de verzorging, omdat ze nu niet zelf haar medicijnen mocht innemen en had weinig vertrouwen in de verzorgers. Na afloop van het gesprek sprak ik met de verzorging. Zij vertelden mij dat mevrouw De Haan regelmatig pillen opgespaard had, vooral kalmeringspillen, en ze nu goed opletten of zij wel alle medicijnen inneemt. S446 Dhr. Immer Meneer Immer woont in dezelfde verzorgingsflat als mw. De Haan en is een aantal jaren weduwnaar. Hij is nog redelijk zelfstandig en laat alleen zijn eten en drinken en wat huishoudelijke taken door de verzorging regelen. Voor de verdeling van zijn medicijnen heeft hij een alternatief systeem ontwikkeld met allerlei potjes. Zijn schoondochter is degene die hiervoor alles coördineert. Toen ik een vraag stelde over zijn ‘pillen’, gaf hij aan dat het tabletjes zijn en geen pillen. Zijn gehoor- en gezichtsvermogen zijn achteruit gegaan, wat hem enigszins beperkt in zijn sociale contacten. Hij probeert wel elke dag een rondje buiten te lopen met de rollator. Hij heeft ook de neiging om zich te meten met andere ouderen voor wat betreft zijn fysieke vermogen. Het gesprek met hem was erg leuk en meneer Immer gaf aan dat hij het prettig vond om een keer zelf over de medicijnen te praten. S343 Dhr. Jongsma Meneer Jongsma woont samen met zijn vrouw in een ruim appartement van een serviceflat en krijgt drie keer per dag hulp van de particuliere thuiszorg Robijn. De medicijnen worden volledig door deze thuiszorg beheerd. Meneer Jongsma stelt veel vragen over zijn gezondheid en medicijnen aan de medewerkers van de thuiszorg. Zijn vrouw is nog erg zelfstandig en verzorgt bijvoorbeeld zelf het eten. Meneer Jongsma is lichamelijk minder sterk dan zijn vrouw en heeft veel klachten. Hij heeft hier uitgebreid over gesproken. Zo sprak hij over zijn hartritmestoornissen, waarvan hij op het moment van vertellen last kreeg. Na een paar minuten trok de stoornis weer weg en konden we het gesprek hervatten. Naast lichamelijke klachten heeft meneer Jongsma veel last van angsten en depressies. Buiten de thuiszorg zien hij en zijn vrouw weinig mensen en hun enige zoon woont in Frankrijk. Doordat meneer Jongsma financieel directeur was van een groot internationaal bedrijf, hebben hij en zijn vrouw in veel verschillende landen gewoond. Dit laatste was waarschijnlijk de reden dat meneer Jongsma geregeld engelse termen gebruikte. Het gesprek was goed
101
BIJLAGEN en open. Tijdens het gesprek was zijn vrouw een rondje gaan wandelen. Aan het einde van het gesprek kwam zij weer thuis. S278 Dhr. Koster Meneer Koster is sinds een paar jaren weduwnaar en woont geheel zelfstandig in een kleine eengezinswoning. Zijn dochter helpt hem eens in de twee weken met het schoonmaken. Hij houdt graag zelf volledig de controle over zijn medicijnen en heeft hierbij geen hulp van bijvoorbeeld zijn dochter nodig. Meneer Koster let goed op dat hij voldoende fruit binnen krijgt en doet trouw elke dag zijn gymnastiekoefeningen. Ook drinkt hij elke avond een borreltje, enkel en alleen voor de bloeddruk. Hij heeft door een nare ervaring weinig vertrouwen in de huisarts. Hij maakte aan het begin van het gesprek een zenuwachtige indruk en gaf korte antwoorden. Verder was het gesprek goed. S 241 Mw. Lammers Mevrouw Lammers woont een aantal jaren in een aanleunwoning en is nog redelijk zelfstandig. Vlak voordat ze in de aanleunwoning kwam wonen, is haar man overleden. Ze was een paar dagen voor ons gesprek met een zware pijnstiller gestopt, omdat ze last had van bijwerkingen en maar niets hoorde van de dokter. Mevrouw Lammers was boos op de huisarts en voelde zich benadeeld. Het stoppen met deze medicijnen gaf nogal wat ontwenningsverschijnselen. Ze heeft tamelijk veel ouderdomsklachten en is niet zo secuur in het innemen van haar medicijnen. Ze heeft veel contact met een dochter die bijna alles voor haar regelt. Het leek erop dat mevrouw qua cognitie niet meer in optimale conditie verkeerde. Het gesprek was goed en gezellig. S347 Mw. Van der Male Mevrouw Van der Male is weduwe, woont in een aanleunwoning en is nog helemaal zelfstandig. Ze verkeert in een goede lichamelijke conditie en slikt al meer dan veertig jaar hetzelfde medicijn. Ze is erg trouw in het innemen hiervan. Naast dit medicijn neemt ze geen andere in. Mevrouw Van der Male let goed op haar gezondheid door veel fruit en groente te eten en naar de ouderengym te gaan. Ze heeft twee kinderen; haar zoon komt nog elke week eten. Daarnaast heeft ze weinig sociale contacten. Het gesprek was gezellig, maar moest wel duidelijk gestuurd worden, omdat mevrouw Van der Male lang van stof was. S036 Dhr. Nadort Meneer Nadort is gescheiden, maar probeert nog een deel van de zorg voor zijn exvrouw op zich te nemen. Hij woont in een verzorgingsflat en heeft daar een zelfstandige kamer. Opvallend was dat meneer Nadort zeer kritisch ingesteld was over alles om zich heen. Hij heeft dan ook meerdere brieven naar instanties en directies geschreven. Na het lezen van bijsluiters is hij ook met een bepaald medicijn gestopt. Zijn gezondheid gaat iets achteruit en hij heeft in het verleden een hersenbloeding gehad. Hij neemt zijn medicijnen redelijk trouw in, al vergeet hij het ook weleens en spaart hij slaappillen op voor een vriend. Hij heeft ook een creatieve kant en deze uit hij door te schilderen en te boetseren. Een deel van zijn werk was in de vitrinekast bij de ingang van de verzorgingsflat te zien. De muren van zijn kamer hingen vol met schilderijen, waarover hij met veel plezier vertelde. Het gesprek was bijzonder. S597 Dhr. Van Ommeren
102
BIJLAGEN Meneer Van Ommeren woont geheel zelfstandig in een eengezinswoning. Zijn vrouw is een aantal jaren geleden overleden en daarna heeft hij een moeilijke tijd gehad. Meneer Van Ommeren heeft zelf besloten om naar een aanleunwoning te gaan, omdat een aantal dingen voor hem steeds moeilijker wordt. Hij vindt het moeilijk om steeds meer dingen over te moeten geven, maar beseft dat dit niet anders kan. Hij heeft zijn hele leven gewerkt in een meelfabriek, waar hij ploegendiensten draaide. Hij heeft een zoon, die hem regelmatig opzoekt of meeneemt op vakantie. Hij neemt nu zijn medicijnen trouw in, maar dat is weleens anders geweest. Hij is een zeer oplettende man, die heel eerlijk naar zichzelf kijkt. Pas aan het einde van het gesprek vertelde hij over zijn gebruik van slaappillen. Het gesprek was heel open en goed. Tijdens het gesprek kreeg hij nog bezoek van zijn zus, die een paar dagen zou komen logeren.
103
BIJLAGEN
104
BIJLAGEN
BIJLAGE 3: Schema’s Tabel 1: Studiepopulatie Naam
M/V
Jaar
Partner
Woonvorm
Hulp Schoonmaak Schoonmaak Schoonmaak Schoonmaak Thuiszorg Schoonmaak Schoonmaak Volledige verzorging Verzorging Thuiszorg Schoonmaak Thuiszorg Schoonmaak Verzorging Schoonmaak
S509 Mw. Arens S512 Dhr. Been S582 Mw. Cornelisse S153 Mw. Dorst S294 Mw. Everaars S663 Mw. Francke S591 Dhr. Goossen S002 Mw. de Haan
V M V V V V M V
1914 1914 1914 1913 1913 1914 1914 1912
N J N N N N N N
Zelfstandig Zelfstandig Zelfstandig Serviceflat Zelfstandig Zelfstandig Zelfstandig Verzorgingsflat
S446 Dhr. Immer S343 Dhr. Jongsma S278 Dhr. Koster S241 Mw. Lammers S347 Mw. Van der Male S036 Dhr. Nadort S597 Dhr. Van Ommeren
M M M V V M M
1913 1913 1913 1913 1913 1912 1914
N J N N N N N
Verzorgingsflat Serviceflat Zelfstandig Aanleunwoning Aanleunwoning Verzorgingsflat Zelfstandig
Kinderen J J J J J N J J J J J J J J J
Tabel 2: Medicatie No. S509 S512 S582 S153 S294 S663 S591 S002 S446 S343 S278 S241 S347 S036 S597
Aantal Med. 7 10 9 7 7 4 5 8 8 8 5 7 1 11 4
Alternatieve Medicijnen J N J J J J J N J J N J J J J
Houding Med. + + +/+ +/+ + + +/+/-
Kennis Med. ++ + +/+/++ +/+ +/+/+/+
Index tabel 2 ++ + +/-
erg goed goed redelijk negatief/ slecht
J+ J-
sterk werkende diuretica licht werkende diuretica
*Bron: medicijnwijzer op www.achmeahealth.nl
105
Hoge Bloeddruk J J J J J N J J onbekend J J J J onbekend J
Diuretica* J+ J+ N JN J+ J+ J+ J+ J+ JJ+ J+ J+ J+
Zelfregulatie Diuretica N J (vroeger) nvt N nvt N N N J N (incontinent) N (katheter) J N N (katheter) J
BIJLAGEN
106
BIJLAGEN
BIJLAGE 4: Medicijngebruik In deze bijlage staan per oudere de medicijnen die deze inneemt. De gegevens zijn via verschillende apotheken uit Leiden verkregen. In elke linkerkolom staan de medicijnen die de betreffende persoon inneemt en tevens van welke zelfmedicatie deze persoon gebruik maakt. Bij dit laatste is ook meegenomen welke andere dingen men eventueel ten goede van de gezondheid doet. In de rechterkolom staat de werking, verklaring of uitleg van het medicijn (bron: medicijnwijzer op www.achmeahealth.nl). S509- Mw. Arens Diazepam 5 Lormetazepam 1 Cinnarizine 25 Paracetamol 500 Triamt./hydrochl 50/25 mg Metamucil Ibuprofen Zelfmedicatie: -Spiroflor zalf -Magnesiumtabletten -Paracetamol -Snuiven S512- Dhr. Been Furosemide 40 Verapamil 80 Cinnarizine 25 Prednisolon Zopiclon 7,5 Normacol 600 mg/g Enalapril mal 10 Ketaconaz 20 mg/g Omnic 0.4 Pantazol 20 Zelfmedicatie: -Olie voor stoelgang -Vitamines -Neusdruppels S582- Mw. Cornelisse Vogel echinaforce Timo-comod oogdr Ranitidine 150 Cozaar 50 Calcichew 500 Selokeen/metoprolol 50 Calciumglucon 500 Paracetamol 500 Athrotec 50 (pijn) Zelfmedicatie: -Oogdruppels -Vitamines -Ibrofen -Asprobruis
Sedatie (veroorzaakt sufheid) Slaapmiddel Duizeligheid/ Allergie Pijn Kaliumsparend plasmiddel Laxatie Pijn
Sterk werkend plasmiddel Bloeddrukverlagend/ Hartritme Duizeligheid/ Allergie Oogdruppels tegen ontsteking Kort werkend slaapmiddel Laxatie Aceremmer/ Hoge Bloeddruk Schimmelinfectie Prostaatvergroting Maag
Verkoudheid Oogdruk Maag Hoge Bloeddruk verlagen Kalk Hart, Hoge Bloeddruk, Angina Pectoris Kalk Pijn Reuma
107
BIJLAGEN S153- Mw. Dorst Zestoric Isordil 5 mg Omeprazol 40 mg Promethazine stroop Hydrocobamine inj. Temazepam 10 mg Inhibin 100 mg Zelfmedicatie: -IJzertablet S 294- Mw. Everaars Calcichew Amitriptyline 10 Propyfenazon Fosama 70/week Diclofenac 25 Captopril 12.5 Cinnarizine 25 Zelfmedicatie: -Kalk -Reiki S663- Mw. Francke Mogadon 5 Lasiletten 20 Tolbutamide 500 Captopril 12.5 Zelfmedicatie: -Paracetamol S591- Dhr. Goossen Bumetanide 1 Ascal 38 Atenolo 50 Enalapril mal 20 Ferro fumaraat 200 Zelfmedicatie: -Paracetamol -Norit -Vitamines -Divers eten S002- Mw. de Haan Acetylsal cardio 80 Carbimazol 5 Cozaar 50 Furosemide 40 Lorazepam 1 Monocedoc ret 50 Efexor 37.5 Inhibin 100 Zelfmedicatie: -Niet krijgen van verzorging. S446- Dhr. Immer Betahistine 2 hcl gf 8 mg
Hoge Bloeddruk/ zwakwerkend plasmiddel Angina Pectoris Maag Jeuk/ Allergie Bloedarmoede Slaapmiddel Kramp
Kalk Antidepressivum Pijnstiller Botontkalking Reuma Aceremmer- Hoge Bloeddruk Duizeligheid/ Allergie
Langwerkend slaapmiddel Sterk werkend plasmiddel Suikerziekte type 2 Aceremmer- Hoge Bloeddruk
Sterk werkend plasmiddel Pijn, Hartinfarct, Ontsteking Bètablokker, hart Aceremmer- Hoge Bloeddruk IJzer, Bloedarmoede
Hart Te sterk werkende schildklier Hoge Bloeddruk Sterk werkend plasmiddel Slaapmiddel Angina Pectoris Antidepressivum Kramp
Ziekte van Menière (duizelingen en
108
BIJLAGEN
Atrovent aerosol Calc sand fortiss 1 Spironolacton 25 Fluimucil 600 Lactulosestroop Ferrograd 105 Bumetanide 1 Zelfmedicatie: -Vitaminepillen -Knoflookpillen S343- Dhr. Jongsma Oxazepam 10 Nitroglycerine pleister Hydrocortisone Brinzolamide 10 mg/ml Enalapril 5 Isordil 5 Ascal 38 Bumetanide 1 Zelfmedicatie: -Paracetamol S278- Dhr. Koster Nyogel 1mg/g Chloortalidon 25 Legendal gran 12 Ranitidine 150 Oxprenolol 160
oorsuizen) Verwijding luchtpijp Kalk Kaliumsparende plaspil-> hartfalen Slijmverdunner Laxatie IJzer Sterk werkend plasmiddel
Tranquillizer (verdoven) Angina Pectoris Huidaandoening Oogdruk Aceremmer/ Hoge Bloeddruk Angina Pectoris Pijn, Hartinfarct, Ontsteking Sterk werkend plasmiddel
Oogdruk verminderen Zwak werkend plasmiddel Laxatie Maagzuurremmer Bètablokker, Angina Pectoris, Hoge Bloeddruk
Zelfmedicatie: -Borrel -Fruit -Gymen S241- Mw. Lammers Oxycontin/ oxycodon 5 Duratears oogdr. Paracetamol 500 Ascal 100 Hydrocobam 500 mg/ml 1/3 mnd Triamt.hcl 50/25 tabl Tildiem 60 Zelfmedicatie: -Paracetamol -Knoflookpillen -Fluimicil S347- Mw. Van der Male Triamt/epizide cf 50/4c Ipratropium 0.04 (gestopt) Zelfmedicatie: -Gevarieerd eten -Borrel S036 Dhr. Nadort Cinnarizine 25
Sterke pijnstiller Droogheid ogen Pijn Pijn, Hartinfarct, Ontsteking Bloedarmoede Kaliumsparend plasmiddel Angina Pectoris, Hoge Bloeddruk
Bloeddrukverlagende plaspil Astma
Duizeligheid/ Allergie
109
BIJLAGEN Pantazol 40 Temazepam 10 Maxim eyes Furosemide 40 Inhibin 100 Coversyl 4 Furosemidum 40 Ascal brisper 38 Sofradex Tramodol 50 Zelfmedicatie: -Paracetamol -Gingko Bilabo (Kruidvat -Zenuwtablet (Kruidvat) S597- Dhr. Van Ommeren Bumetamide 1 Lormetazepam 1 Cardura 4 Oxazepam 10 Zelfmedicatie: -Aspirine -Normaal eten
Maag Slaapmiddel Ogen Sterk werkend plasmiddel Kramp Ace-remmer, Hoge Bloeddruk Sterk werkend plasmiddel Pijn, Hartinfarct, Ontsteking Oogdruppels Pijnstiller
Sterk werkend plasmiddel Slaapmiddel Hart, Hoge Bloeddruk Tranquillizer
110
BIBLIOGRAFIE
Bibliografie • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Alfrod, D.M. Nursing Care of the Oldest Old. internet, maart 2005 (http://www.nurseeducation.org) Avron, J. (2001) Improving Drug Use in Elderly Patients. In: Journal American Medical Association, 286, 22: 2866-2868 Benson, J, N. Britten (2002) Patients’ views about taking antihypertensive drugs: questionnaire study. In: Britisch Medical Journal, 326, 1314-1315 Benson, J, N. Britten (2003) Patients’ decisions about wetheter or not to take antihypertensive drugs: qualitative study. In: Britisch Medical Journal, 325: 875879 Beune, E., et al. (2004) ‘Hee Broedoe’ (hoog bloed): opvattingen over hypertensie. In: Huisarts en Wetenschap, 47, 13: 620-624 Brown, C.M., R. Segal (1996) Use of prescribed medication and home remedies. In: Social Science and Medicine, 43, 6: 903-917 Cameron, K.A., A.W. Richardson (2000) A Guide to Medication and Aging. In: Generations, 24, 4: 8-14 Cartwright, A., C. Smith (1988) Elderly People, Their Medicines, and Their Doctors. London: Routledge Claesson, S. et al. (1999) Compliance with prescribed drugs: challenges for elderly population. In: Pharmacy World & Science, 21, 6: 256-259 Classen, D. (2003) Medication Safety. In: Journal American Medical Association, 289, 9: 1154-1156 Conrad, P. (1985) The Meaning of Medications. In: Social Science and Medicine, 20, 1: 29-37 Dial, L.K. (1999) Conditions of Aging. Baltimore: Williams & Wilkins Faber, M. von (2002) Maten van succes bij ouderen. Rotterdam: Optima Grafische Communicatie Fogari, R., A. Zoppi (2004) Effect of Antihypertensive Agents on Quality of Life in the Elderly. In: Drugs Aging, 21, 6: 377-393 Fulmer, T., et al. (2001) The Complexity of Medication Compliance in the Elderly. In: Medication and Aging, Winter 2000-2001: 43-48 Geest, S. van der, S.R. Whyte (1991) The Context of Medicines in Developing Countries. Amsterdam: Het Spinhuis Geest, S. van der, S.R. Whyte (z.d.) Popularity and Scepticism. Ongepubliceerd. Gurwitz, J.H. (2002) Improving the Quality of Medication Use in Elderly Patients. In: Arch Intern Med., 162: 1670-1672 Gurwitz, J.H. et al. (2003) Incidence and Preventability of Adverse Drug Events Among Older Persons in the Ambulatory Setting. In: Journal American Medical Association, 289, 9: 1107-1116 Hardon, A., et al. (2001) Applied Health Research. Amsterdam: Het Spinhuis Helman, C.G. (1985) Culture, Health and Illness. Oxford: ButterworthHeinemann Hughes, C.M. (2004) Medication Non-Adherence in the Elderly. How Big is the Problem? In: Drugs Aging, 21, 12: 793-811 Jochems, A.A.F., F.W.M.G. Joosten (ed.) (1997) Coëlho, Zakwoordenboek der Geneeskunde. Arnhem: Elsevier/ Koninklijke PBNA
111
BIBLIOGRAFIE • • • • • • • • • • • • • • • • •
Krach, P., et al. (1996) Functional Status of the Oldest-Old in a Home Setting. In: Journal of Advanced Nursing, 24: 456-464 Kubesova, H., et al. (2001) The Influence of New Scientific Information on the Treatment of Elderly Patients in General Practice. In: Acta Medica Austriaca, 28: 52-55 Loenen, A.C. (ed) (2003) Farmacotherapeutisch kompas 2004. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum Lumme-Sandt, K., et al. (2000) Interpretative Repertoires of Medication among the Oldest-Old. In: Social Science & Medicine, 50: 1843-1850 Lumme-Sandt, K., et al. (2002) Older People in the Field of Medication. In: Sociology of Health & Illness, 24, 3: 285-304 Lyder, C.H., et al. (2001) Appropiate Prescribing for Elders: Disease Management Alone is not Enough. In: Medication and Aging, Winter 2000-2001: 55-59 Meredith, S., et al. (2002) Improving Medication Use in Newly Admitted Home Healthcare Patients: A Randomized Controlled Trial. In: Journal of American Geriatrics Society, 50: 1484-1491 Orozco-Valero, M. (2002) Large therapeutic studies in elderly patients with hypertension. In: Journal of Human Hypertension, 16: S38-S43 Perry, D.P., R.T. Webster (2001) Medication-Related Problems in Aging: Implications for Professionals and Policy Makers. In: Medication and Aging, Winter 2000-2001: 28-36 Ridder, D. de, N. Theunissen (2003) De rol van ziektepercepties in therapietrouw bij hypertensie. In: Gedrag & Gezondheid, 31, 4: 237-249 Sacket, D.L., R.B. Haynes (1976) Compliance with therapeutical regimes. John Hopkins University, Baltimore Singer, M., H. Baer (1995) Critical Medical Antropology. Amityville/NY: Baywood Spiers, M.V, et al. (2004) Variation in medication understanding among the elderly. In: American Journal of Health-System Pharmacists, 61: 373-380 Stimson, G.V. (1974) Obeying Doctor’s Orders: a View from the Other Side. In: Social Science and Medicine, 8: 97-104 Trostle, J.A (1985) Medical Compliance as an Ideology. In: Social Science and Medicine, 12: 1299-1308 Verbeek-Heida, P.M. (1992) De eigen wijsheid van de patiënt. Amsterdam: Het Spinhuis. Whyte, S.R., et al. (2002) Social Lives of Medicines. Cambridge: Cambridge University Press
Folder: Gezondheid & Bloeddruk (n.d.) Omron Healthcare Europe. P.M. 475/06/99/HH Internet: www.nhg.artsennet.nl www.nurseeducation.org www.achmeahealth.nl
112