mei 2005
Innovatieprogramma Welzijn Ouderen
HOE KWETSBARE OUDEREN HUN TIJD BESTEDEN EN BELEVEN In gesprek met kwetsbare ouderen over sociaal cultureel werk:
‘Ik zoek een vast iemand’ Interviews met kwetsbare ouderen door ouderenwerkers; hoe beleven deze ouderen hun dagen zelf en wat kan mogelijk een inbreng van het sociaal-cultureel werk zijn? Interviewers: Liesbeth Langen (Welzijnswerk Hoogeveen), Sonja Brands (Stichting Ouderenwerk Nieuwe Waterweg Noord), Andrea Schrok (Stichting Welzijn Weststellingerwerf ), Fred Feenstra (Stichting Welzijn Senioren Kampen) en Jan Levels (Punt Welzijn in Weert). Innovatieprogramma Welzijn Ouderen 2005 NIZW Zorg Theo Royers
www.nizw.nl/innovatiewelzijnouderen
Inleiding Wanneer ouderen kwetsbaar worden, maken ze minder gebruik van sociaal-culturele voorzieningen. Deze feiten blijken zowel uit de dagelijkse praktijk van dienstencentra en buurthuizen als uit allerlei onderzoek. Hoe komt dat? Uit de interviews die vijf ouderenwerkers eind 2004 met 17 ouderen hielden, rijst het beeld op dat kwetsbare ouderen zich erg onzeker en onvoldoende veilig voelen om aan allerlei activiteiten mee te doen. Die onzekerheid heeft met drie factoren te maken. Allereerst is er een lichamelijke factor: men is bang om te vallen of om ‘weg’ te raken te midden van onbekenden door duizeligheid of een attaque. Ten tweede is er ook op het mentale niveau sprake van onveilige gevoelens. Hierbij spelen twee zaken een grote rol. In de eerste plaats zijn er personen uit hun directe omgeving weggevallen waarmee een intieme vertrouwensband bestond; in de meeste gevallen betreft dat de partner. Maar daarnaast en tegelijkertijd is door een chronische ziekte of een afname in vitaliteit het relationeel netwerk onder druk komen staan. De alledaagse sociale contacten vervulden een sociale functie en voorzien veel minder in de behoefte aan intimiteit en sociaalaffectieve veiligheid. Door een toenemende kwetsbaarheid zijn deze contacten in een ander daglicht komen staan en komen niet alleen gevoelens van angst, verdriet, onzekerheid en onveiligheid naar boven maar ook van teleurstelling. En ten derde spelen sociaalculturele opvattingen en gewoonten op het gebied van tijdsbesteding en tijdsbeleving een rol. Voor sommige mensen zijn afspraken met andere mensen van groot belang en zijn ze gewend aan kortdurende relaties die duren zolang de afspraak geldt. Ze maken afspraken om samen leuke dingen te doen, maar als de omstandigheden veranderen door ziekte of een verminderende mobiliteit, dan vervallen de afspraken en dito de relaties.
In een gat gevallen Toos de Vries (78) is vier jaar weduwe. Toen haar man Jan met pensioen ging, zijn ze verhuisd naar haar geboorteplaats en beloofden ze elkaar plechtig om er samen 100 te worden. Toos: ‘Maar mooi niet dus, hè. Hij heeft kanker gekregen en
toen heb ik hem twee jaar helemaal zelf verzorgd’. Op een dag zei Jan vanaf zijn ziekbed tegen Toos: ‘Wat ben je lief. Ik hoop dat jij straks ook iemand zal hebben die zo goed voor je zorgt’. Die wens is niet in vervulling gegaan. Zelf zegt Toos dat ze in een gat gevallen is: ‘Toen mijn man nog leefde gingen we overal heen. We hadden een mooie boot, gingen we ‘s zomers varen. In oktober gingen we samen met vrienden naar Spanje en in april weer terug en dan gingen we in mei weer varen. Mooie herinneringen, maar daar koop ik nu zo weinig voor. Het doet zo’n pijn dat ik zoveel heb gehad en nou zo ineens helemaal niks meer’. Voor Corrie de Lange (86) is donderdag de moeilijkste dag van haar week: ‘Toen mijn man nog leefde was dat mijn feestdag. Onze vrije dag, zeiden we dan. Ik ging dan altijd in de tuin werken en hij ging dan koffie zetten. En als ik dan binnenkwam, dan was hij altijd netjes gekleed. Dan had hij de koffie klaar staan in een kan en een mandje met brood en dan gingen we er op uit. De deur uit. We gingen dan fietsen en later met de auto. En dan gingen we picknicken en ‘s avonds eens ergens eten. Dat ga je verschrikkelijk missen natuurlijk’. Toos en Corrie zijn twee van de 17 ouderen die in een persoonlijk gesprek met 5 ouderenwerkers vertelden over hun tijdsbesteding en tijdsbeleving. Deze gesprekken vonden in het najaar van 2004 plaats. De geïnterviewde ouderen hebben allen een hoge leeftijd en wonen in hun eigen huis. Maar daarnaast is hun gezondheid en mobiliteit de laatste jaren achteruit gegaan. Hen zijn allerlei belangrijke mensen in hun omgeving ontvallen. In welzijnstaal heten ze kwetsbaar. Feitelijk is kwetsbaarheid een te globale noemer, want elk levend wezen is kwetsbaar en kan ongelukken, ziekte en natuurrampen overkomen. De recente Tsunamiramp laat dat ons maar al te duidelijk ervaren. Eerder gaat het bij deze ouderen om afnemende veerkracht. De rek is er een beetje uit en het vermogen om op eigen kracht te herstellen neemt af. De ouderenwerkers hebben deze gesprekken gevoerd om te ontdekken hoe deze ‘kwetsbare’ ouderen hun dag doorbrengen en hoe ze hun dagelijkse bezigheden waarderen. Op de achtergrond hiervan staat de vraag op welke wijze het sociaalcultureel werk ze eventueel zou kunnen helpen en
2
ondersteunen om hun dag prettiger te kunnen besteden. De namen in dit stuk zijn verzonnen en soms zijn uitspraken of situaties veranderd om herkenning te voorkomen.
1. Tijdsbesteding Mevrouw de Graaf (86) brengt haar dag door met ‘in huis aanrommelen’ zoals ze dat in haar eigen woorden noemt. Ze kijkt veel uit het raam en zwaait dan naar de buren (‘die zijn wel aardig maar ik heb er geen contact mee’). Elke middag draait ze cd’tjes en ze is een verwoed puzzelaar: cryptogrammen, legpuzzels, kaartspelletjes en scrabbel. Ze verzorgt haar vogeltjes en vissen en praat elke dag met haar knuffelbeesten. Ook schrijft ze elke dag in haar dagboek. Ze krijgt ‘af en toe’ bezoek van kennissen, ‘af en toe’ komt haar zoon langs en ‘af en toe’ heeft ze telefonisch contact met haar twee dochters, die allebei tweehonderd kilometer verder wonen. Ze heeft geen contact met haar vier kleinkinderen. Tweemaal per week komt de poetshulp langs. Mevrouw de Graaf heeft een vol weekprogramma, want naast haar wekelijkse bezoek aan een ouderensociëteit komt een vriendin tweemaal per week haar hond brengen voordat ze naar haar werk gaat. Zo brengt ze haar dag door. Hoewel de uren van mevrouw de Graaf zijn gevuld, schenken de dagen schenken haar geen vervulling, want haar grootste wens is ‘een vriend of vriendin met wie ik prettige omgang heb, waar ik alles mee kan uitwisselen’ en ze hoopt daarmee op ‘een goed gesprek; niet over het weer, maar diepgaand’. We hebben allemaal 24 uur per dag te besteden. De besteding van de dagelijkse tijd verdelen tijdonderzoekers in vier soorten. In eerste plaats is er een portie persoonlijke tijdsbesteding zoals slapen, wassen, tandenpoetsen en aan- en uitkleden. Daarnaast kennen we een verplichte tijdbesteding zoals werken, studeren en het verrichten van huishoudelijke taken zoals de was doen, het huis poetsen en boodschappen doen. Verder is er de maatschappelijke tijdsbesteding zoals vrijwilligerswerk, politieke of andere maatschappelijke activiteiten en informele zorg. En als laatste onderscheiden we de vrije tijdsbesteding en daaronder vallen hobby’s, fietsen, museum bezoek, uitgaan, op visite gaan en sociaal verkeer. Hoe ouder mensen worden, des te meer
tijd ze besteden aan persoonlijke verzorging (slapen, eten, wassen en aan/uitkleden), aan media (televisie kijken, de krant lezen) en aan individuele hobby’s. De tijd die ze besteden aan sociale contacten neemt af. Ook nemen ouderen minder tijd voor zogenaamde verplichtende activiteiten zoals arbeid en scholing (RMO 2004). Het beeld dat de RMO over de verschillen in tijdsbesteding tussen jongeren en ouderen schetst rijst ook op uit de 17 interviews, maar er valt daarbij nog iets anders op en dat hebben we de vervloeiende tijdsbesteding genoemd. Concurrerende en vervloeiende tijdsbesteding Jongere generaties ervaren een grotere tijdsdruk doordat er sprake is van concurrerende tijdseenheden. De hierboven beschreven vier soorten tijdsbesteding krijgen ze niet in een dag van 24 uur of in een week van zeven dagen geperst. Wie naast zijn werk ook nog een studie volgt, krijgt het huishouden niet rond of komt niet toe aan een beetje ontspanning. Dit tijdsbestedingspatroon lijkt zich na de pensionering bij de meeste mensen nog lange tijd voort te zetten, want ook vitale ouderen besteden hun tijd in min of meer vaste eenheden, die elkaar bij tijd en wijle nog steeds concurreren. Maar als gezondheids- en mobiliteitsperikelen toeslaan, gaan deze tijdsblokken elkaar steeds meer overlappen. Ze vloeien steeds meer ineen en vloeien in elkaar over. Mevrouw Groen noemt dat in huis rommelen, mevrouw Gerritse zegt dat ze met de huishoudelijke hulp opwerkt en voor mevrouw Roes is het een moment van gezelligheid als de zuster langs komt om haar te helpen met het douchen en het aan- en uitkleden.
2. Sociaal-culturele, mentale en biologische factoren Hoe kwetsbare ouderen met hun tijd omgaan en hoe ze de besteding van hun tijd beleven, lijkt af te hangen van drie factoren. Uit de interviews komen deze factoren in ieder geval naar voren. De eerste factor is van sociaal-culturele aard, namelijk hoe ze in hun verleden altijd met hun tijd zijn omgegaan en hoe ze gewend zijn geraakt aan die gewoonten. Wie tijdafspraken altijd erg belangrijk heeft gevonden en wie zich ook nog eens graag vasthoudt aan tijdsplannen, kan in de knoop raken als
3
een ziekte of een handicap die eigenschap verhindert. De tweede factor heeft een mentale kwaliteit en slaat op het vertrouwen dat men stelt in sociale en intieme relaties. Bij sommige ouderen is de aandacht en betrokkenheid die ze aan anderen schenken in balans met de zorg en aandacht die ze ontvangen. Ze kunnen daarmee vertrouwen op de relaties die ze met familieleden, vrienden en anderen hebben opgebouwd. Maar bij andere ouderen is de vertrouwensbalans verstoord. De derde factor heeft een fysieke en biologische grondslag. De meeste kwetsbare ouderen uit de interviews hebben een bedreigend lichamelijk ongemak meegemaakt en de kans op herhaling daarvan is groot.
2.1. Tijdsbesteding en tijdsbeleving: de sociaal-culturele factor De vrouw van Arie de Graaf (88) is vijf jaar geleden overleden. Hij heeft een alarm, een traplift, Thuiszorg en eet van Tafeltje Dekje. ‘En verder vermaak ik me goed’, zegt hij. Als hij eens een boodschap moet doen dan gaat hij even met de brommer de stad in. Hij heeft voor zijn vervoer ook een WVGvervoersbewijs gekregen, maar dat ding houdt hij liever op zak, want als hij naar een van
zijn zonen wil, dan komt hij niet verder dan de gemeentegrens en moet hij daarna ‘het volle pond betalen’. Zijn vijf kinderen halen hem regelmatig op: ‘Maar ze kunnen niet altijd hoor en dan wijzig ik mijn plannen’. Meneer de Graaf neemt de dagen zoals ze zijn en het liefste wat hij doet is met mensen omgaan, dus gaat hij er, weer of geen weer, elke middag even tussenuit om met de ‘kerels’ bij de volkstuinen te gaan zitten. En enkele keren per week gaat hij naar een café, dat om vier uur open gaat: ‘Om vijf uur, kwart over vijf ga ik weer naar huis, dan is het gezellig geweest’. Hij is zeer tevreden met zijn leven en noemt zichzelf dankbaar dat hij nog van alles mag meemaken: dankbaar voor een kennis die hem spontaan helpt om samen de tuin te doen, voor zijn dochter die zijn haren wast, voor zijn kleinkind dat afgelopen zondag gedoopt is, voor de buurman die wel eens echte Indische Bami meeneemt, voor de ‘jongens’ van de tuin en voor de kleinkinderen die aan komen lopen en onderwijl een klusje doen. En hij zegt: ‘Ik kan zelf nog uit bed komen en me wassen en scheren. Daar kan ik dankbaar en blij mee wezen’. Zijn tijdsbeleving heeft een polychroon karakter. De kenmerken van een polychrone levensinstelling zijn omschreven in overzicht 1
Overzicht 1 MONOCHRONE TIJDSBELEVING
POLYCHRONE TIJDSBELEVING
• doet liefst één ding tegelijkertijd • concentreren op en afmaken van een taak
• doet verschillende dingen tegelijkertijd • is sneller afgeleid en laat makkelijk werk uit de handen vallen • beschouwt tijdafspraken als een richtlijn, maar vindt het geen probleem om daar van af te wijken • is sterk contextgevoelig en heeft het gevoel voldoende informatie te hebben • is gericht op mensen en menselijke relaties
• neemt tijdsafspraken zoals deadlines en tijdplanningen serieus • is weinig contextgevoelig en heeft altijd informatie nodig • is toegewijd aan afspraken, baan, werkzaamheden • houdt zich vast aan gemaakte plannen • wil anderen niet storen en houdt zich sterk aan regels van privacy • leent zelden en beschermt sterk eigen grenzen • benadrukt vlotheid • is meer gewend aan kortdurende relaties
• verandert plannen vaak en heeft daar geen problemen mee • voelt zich erg betrokken met mensen uit zijn omgeving zoals familieleden, vrienden en nabije werkrelaties • leent makkelijk dingen en leent ze makkelijk uit • reageert vlot vanuit een relationele binding • onderhoudt vaak levenslange relaties
Bronnen: Hall, E.T (1959) The Silent Language. Garden City, NY: Doubleday en Kaufman-Scarboroug, C and Jay D.Lindquist (1999) Time Management and Polychronicity: Comparisons, Contrasts and Insights for The Workplace. In: Journal of Managerial Psychology, vol.14, 3/4, 288-312.
4
Koos van Tongeren (83) is getrouwd met Lies. Hij ziet en hoort slecht en zegt over zichzelf: ‘Ik heb altijd in het volle licht gestaan. Mijn hele leven lang ben ik wel bij 10 à 20 verenigingen op allerlei gebied geweest, ik ging overal naar toe en nu zit ik maar te zitten’. Een dag van de week bezoekt hij de dagopvang en twee middagen per week een huiskamerproject. Af en toe gaat hij toeren met zijn zoon en een enkele keer bezoekt hij met dezelfde zoon een ruilbeurs. Toch zegt hij: ‘Ik kom nergens. Ik ben afhankelijk van andere mensen en daar wil ik zo weinig mogelijk gebruik van maken’. Over de dagopvang en het huiskamerproject zegt hij: ‘Daar vind ik vaak niet veel aan, maar ik heb dan wel wat te doen’. De heer van Tongeren heeft een meer monochrone tijdsbeleving. Hij beleeft meer plezier aan zijn taken. In zijn tijdsbeleving staat bezig zijn meer op de voorgrond dan het contact met andere mensen. Op zolder staan zijn elektrische trein en miniatuuremplacementen en – spoorwegen, maar daar kan hij niet meer komen. Zijn leven lang heeft hij als hobby het plaatselijk dialect en daar is hij naar zijn zeggen dag en nacht mee bezig, maar als de interviewer hem vraagt wat hij daarmee doet, zegt hij geheimzinnig: ‘Tsja, daar kan ik niet op ingaan’. Koos is een man van de klok. Hij wil zijn dag graag doelgericht besteden en met activiteiten invullen om zijn leven structuur te geven, maar door zijn handicaps en afgenomen vitaliteit lukt hem dat niet en hij dreigt steeds zijn greep op de tijd te verliezen. Het is voor hem belangrijk om te weten ‘welke dag het is’, daarom kijkt hij elke dag naar de televisie. Hij houdt vast aan de activiteiten die hij in zijn verleden heeft gedaan en hoopt op een wonder dat zijn gezichts- en gehoorvermogen en zijn vitaliteit weer zullen weerkeren om de draad weer op pakken. Het liefste wat hij wil is niet meer blind te zijn en zijn leven weer organiseren volgens zijn oude routine: plannen uitvoeren, schema’s maken en een gevarieerd aantal activiteiten uitvoeren. Arie is meer een man van de tijd. Hij voelt de tijd niet op hem drukken en ziet elke dag wel wat er op hem afkomt. Onderbrekingen van familie, buren, kennissen en vrienden vindt hij leuk. Hij geniet ervan als ze komen binnenvallen en deelt zijn tijdsbesteding graag met andere mensen: zoals plotse-
ling echte Indische Bami eten met de buurman en kletsen met de ‘jongens van de tuin’. Als er iemand langs komt ervaart hij dat niet als een verstoring van zijn bezigheden, maar gooit hij makkelijk zijn plannen voor de dag om en laat zijn bezigheden uit zijn handen vallen als zich iets anders voordoet. Net als Koos is Arie zijn hele leven druk in de weer geweest met allerlei activiteiten, maar waar Koos zegt dat hij door zijn ‘achteruitgang’ zijn dingen niet meer kan doen, daar zegt Arie: ‘Ik ben altijd met mensen omgegaan en dat wil ik graag zo lang mogelijk houden’. Koos noemt zijn bestaan leeg, omdat hij de dingen die hij wil doen niet meer kan uitvoeren en Arie zegt dankbaar te zijn voor zijn bestaan, omdat iedereen in zijn omgeving het fijn vindt dat hij er bij is.
2.2. Relationeel vertrouwen: de mentale factor Twee jaar geleden overleed de man van Fenna Laagland (74) na een lang ziekbed aan darmkanker. Ze dacht toen: ‘Oh mijn god, als ik het maar alleen kan’. Ze vond het heel moeilijk om in haar eentje ergens naar toe te gaan. Doorzetten leek haar het beste en daar heeft ze op zich geen spijt van: ‘Maar ik vind het nog steeds heel moeilijk zonder mijn man’. Ze ontmoet – ‘zo’n beetje’ – elke dag in het restaurant van Vroom & Dreesmann een groepje weduwvrouwen: ‘Dan maken we even een praatje, drinken een kopje koffie en dan ga ik weer naar huis’. Fenna gaat soms op visite bij oude buren en ze sjoelt iedere donderdagavond met een groepje mensen bij iemand thuis. En enkele keren in de week en op zondag komt ze naar het Inloophuis om een praatje te maken, te sjoelen en spelletjes te doen. Ze heeft de vrouwen van het V&Dclubje wel eens uitgenodigd om bij haar thuis te komen: ‘Maar dat willen ze niet, want die hebben allemaal weer een vriendin en ze hebben ook allemaal hun eigen doen. Ze willen ook niet met zijn allen bij me thuis komen. Dat begrijp ik dus niet’, vertelt Fenna. Ze heeft het hen een paar keer gevraagd en nu: ‘Ja ik bedoel … dan hoeft het ook niet meer’. Ook Toos de Vries zegt: ‘Ik ben zo teleurgesteld. Op het laatst kun je er niet meer tegen’. Ze heeft vijf weken geleden een pijnlijke val gemaakt en haar teleurstelling betreft haar vriendinnen Aaltje en Gerdina. Voor haar val ging ze
5
elke week bij Aaltje (‘dat mensje van 80’) langs en soms wel vaker in de week: ‘Maar nu kan het niet. Eerst wilde ze me de hele dag zien. En nu kan ik niet en belt ze me niet eens even op. Ik kan daar gewoon niet over uit’. Hetzelfde overkwam haar met Gerdina. Ze kennen elkaar al een tijdje, maar een maand of drie geleden stelde Gerdina voor om een elektrische fiets te kopen samen tochtjes te maken. Ze zijn drie keer op stap geweest: ‘En heerlijk zo tegen de wind in. Ik genoot er zo van’. De derde keer is Toos gevallen, toen ze in een bocht wilde afstappen: ‘En nou is het over. Diezelfde Gerdina met wie ik zo ben opgetrokken is pas twee keer geweest. Snap je dat nou? Ik snap zoiets niet. Ik kan daar gewoon niet over uit. Toen zei mijn zoon “Ik kom je wel halen”, maar dan ben je daar en dan gaan ze zelf heel de middag fietsen en dan zit ik daar alleen. Dan heb ik nog niks’.
Vertrouwen Wantrouwen
Anderen
Zelf Vertrouwen
Wantrouwen
Veilig / Autonoom (VV)
Afhankelijk / Versmeltend / Vastklamperig (WV)
Vermijdend / Onafhankelijk / Ontwijkend (VW)
Weerloos / Angstig (WW)
Fenna wil het liefst een vriendin die bij haar thuis komt en een praatje maakt. Ze is teleurgesteld dat het V&Dclubje niet bij haar thuis wil komen, maar zegt zelf ook dat ze in het restaurant maar even een praatje maakt en dan weer naar huis gaat en ze voegt daaraan toe: ‘Oh, ik vind dat prima zo. Kom je thuis weer tot rust’. Waarschijnlijk heeft ze in haar leven geleerd om niet teveel om aandacht te vragen en vermijdt ze op deze wijze de kans op afwijzing. Ze is een doorzetter, zoals ze zelf zegt, en probeert er in haar eentje wat van te maken: ‘Dat moet ook wel’, merkt ze cynisch op. In relationeel opzicht stelt ze zich onafhankelijk op en vertrouwt ze liever op zichzelf dan op anderen (want een ander doet het toch niet voor je, je moet het toch alleen doen). Bij Toos ligt dat anders. Haar liefste
wens is: ‘Een vrouw, die ook zo alleen was ik. Als ik er voor iemand ben, dan ben ik ook er helemaal. Niet halfgebakken van: “Morgen kan ik niet hoor”. Of dat ze zeggen dat ze komen en dan afzeggen. Nee, echt een die er voor me was, dat zou ik graag willen’. Ze zoekt iemand waarmee ze als het ware zou kunnen versmelten. Ze wil een vriendin die in haar opgaat en waarin zij kan opgaan. De afgelopen tijd is er heel veel gebeurd in het leven van Fenna en Toos. Ze hebben hun partner verloren en zien hun gezondheid en vitaliteit verminderen, waardoor ze inboeten aan veerkracht en weerbaarheid. In die veranderende omstandigheden vinden ze het moeilijk om een gepaste maat te vinden tussen henzelf en de wereld om hen heen. Maar er is verschil, want Fenna reageert hierop door zich terug te trekken en zich te beroepen op haar onafhankelijkheid. Ze vermijdt daarmee pijnlijke omstandigheden. Maar Toos zegt: ‘Ik ben zo vaak teleurgesteld. Ik doe altijd zoveel voor mensen en dan ben ik zelf alleen en heb ik wel eens iemand nodig. Daar kan ik gewoon niet over uit’. Elke keer als ze contact heeft gemaakt met andere mensen, dan lopen deze relaties op een pijnlijke wijze stuk. Waarschijnlijk geeft Fenna zich te weinig en geeft Toos zich teveel. Rubenstein en Shaver (1984) omschrijven dit verschil ongeveer zo: ‘Mensen die meer vastklampen (of claimen) zijn begerig om contacten te leggen met anderen en ze zijn zo begerig dat ze andere mensen vaak dwingen uit zelfverdediging weg te lopen. Mensen die ontwijken daarentegen verlangen naar contact en voelen zich eenzaam als ze dat niet hebben, maar ze zijn zo bang voor een afwijzing dat ze geleerd hebben de schijn te wekken dat ze onafhankelijk zijn’. Fien Zwarthoed (90) is net als Fenna van de fiets gevallen. Ze bleef met haar voet in de zoom van haar rok hangen en brak haar heup. Ze woont op de bovenste verdieping van een flat en vindt dat heerlijk: ‘Hier zie ik een regenbui aankomen en kan met het weer meeleven’. Elke dag maakt ze een ommetje met haar rollator. De krant noemt ze haar snoepje van de dag en ze leest grote letterboeken, die ze bij de bibliotheek vlakbij haalt. Verder breit ze veel: ‘De jongens zijn allemaal gek op zelfgebreide sokken, de kleinkinderen en de buurkin-
6
deren van mijn dochter. Die heb ik geadopteerd als kleinkind, hoor, en ze willen ook allemaal gebreide sokken. Je houdt het niet voor mogelijk, hihi. Dus wat dat betreft: achter de geraniums en sokken breien. Hahaha, een echte ouderwetse oma’. De zaterdagavond brengt ze door met mevrouw Nieuwkamp: ‘Die woont hier in de flat, dus hoef ik niet naar buiten en we doen het om de beurt, de ene keer bij mij en de andere keer bij haar’. Vroeger had ze met een paar dames eens in de maand een koffieochtendje: ‘Daar zijn er nog twee van over, maar die zie ik regelmatig. Een van hen woont wat verder weg en dan haalt mijn andere vriendin me met de auto op. Zijzelf woont hier in de buurt, dus dat kan ik wel belopen’. Fien geniet erg van deze ontmoetingen, maar ze zegt er ook bij: ‘Ik hou er niet van om elke ochtend bij elkaar koffie te komen drinken. Daar hou ik niet van. Ik wil zelf mijn tijd indelen. Ik verveel me gelukkig niet en mis echt niks’. Het vertrouwen, de interesse en de betrokkenheid die Fien aan andere mensen geeft en de aandacht en betrokkenheid die ze ontvangt, sluiten op elkaar aan en vormen een balans. Ze doet haar best er ook niet voor, het subtiele samenspel tussen haar en haar familieleden, haar buren, vrienden en kennissen gaat als het ware vanzelf. Maria Wouters (66) zit regelmatig achter haar computer te chatten met een echtpaar dat in 1956 naar Canada is geëmigreerd. Dit is het belangrijkste contact met de buitenwereld dat ze rechtstreeks onderhoudt. Op maandag, woensdag en vrijdag komt de Thuiszorg om haar man te helpen bij het douchen en op dinsdagochtend komt een huishoudelijke hulp. Op woensdag en de vrijdagochtend gaat haar man naar de dagopvang. Binnenkort verhuist hij naar een verpleeghuis en over zichzelf zegt ze: ‘Mijn schouders kunnen niet meer, mijn benen niet meer’. Ze noemt haar dagen, haar weken, haar leven eentonig. Ze staat ’s ochtends rond half acht op, zet een pot koffie en als haar man zijn bed uitkomt drinken ze samen koffie en eten een boterhammetje. Daarna kijken ze televisie en slapen daarna een uurtje. ‘Daarna gaan we eens eten en dan na het avondeten willen we ook nog wel even een tukkie doen. En daarna televisie kijken. Hij gaat ongeveer om 10 uur naar bed en ik een uur of elf. En dat is onze dag’, licht
Maria haar dagbesteding toe en ze voegt daar aan toe: ‘Het is te eentonig, hè, thuis. Eentonige week’. Als haar man naar de dagopvang is, gaat ze wat wandelen en boodschappen doen. Ze vertelt dat ze verder niets om handen heeft, dat haar dagen lang duren en dat ze leegte ervaart. In de serviceflat, waarin ze wonen, is beneden een recreatiezaal, maar daar komt ze niet: ‘Als je daar eens heen gaat, dan kijken ze je heel scheef aan alsof ze denken: “Wat kom jij hier doen”. Ik kom er niet meer, hoor’. Vroeger heeft ze gezwommen en accordeon gespeeld en zegt daarover: ‘Dat mis ik nu allemaal. Dat ben ik allemaal kwijt en ik zou daar niks voor in de plaats weten’. Het verhaal dat ze vertelt is vlak en toonloos, alsof elke emotionaliteit er uit verdwenen is. Hoewel er bijna elke dag wel iemand van de Thuiszorg aan huis komt, lijkt ze hieraan geen betekenis te ontlenen. Haar verhaal klinkt alsof ze alle hoop heeft opgegeven. Ze beschikt niet over het zelfvertrouwen dat ze op eigen kracht nog een relatie kan leggen en tegelijkertijd heeft ze er geen vertrouwen in dat anderen belangstelling in haar zouden kunnen hebben. We hebben in de interviews gevraagd hoe oudere, kwetsbare mensen hun dag doorbrengen en aan welke activiteiten ze hun tijd besteden. ‘Het ergste is de zondagmiddag’, zegt Martha de Leeuw (76): ‘Die middag duurt zo lang, want er zijn dan geen winkels open. Dan loop je alleen op straat te paraderen. Ik zet me er overheen en ga dan toch eindje lopen, maar dat ik het nou fijn vind? Nee, op zondag niet, daar is niks aan’. Martha is een kleine twee jaar alleen sinds haar man is overleden. Ze heeft daarna een herseninfarct gehad en momenteel zit ze, zoals ze dat zelf zegt, in de depressiviteit: ‘Als ik ’s morgens wakker wordt, zit ik soms te huilen in bed, omdat ik die hele dag weer doormoet’. Ze noemt zichzelf een doorzetter en staat elke ochtend tussen kwart over zeven en half acht op: ‘Ik neem dan mijn ontbijt en neem mijn medicijnen, wat het ook allemaal is. Dan maak ik een kopje thee en ga ik naar boven om me aan te kleden zodat de thee dan trekken’. Daarna doet ze de afwas en gaat de huiskamer doorstoffen: ‘En vaak heb ik een wasje en kook het eten. En dan is de morgen weer vol’. Elke ochtend komt een ‘meisje van de thuiszorg’ langs om de postoel te
7
legen, want: ‘Zelf mag ik met de emmer de trap niet af ’. Haar middaguren zijn gevarieerder, want dan komen haar kinderen of kennissen langs en als ze geen bezoek krijgt, maakt ze een ommetje met de rollator. Een keer per week komt Thea, een vrijwillige huisbezoeker, langs: ‘Een hele lieve meid, die me overal naar toebrengt. Het is bijna een vriendin’. Als op vrijdagochtend de hulp is geweest, gaat Martha even rusten op een makkelijke stoel met haar benen hoog op een andere stoel en als ze uitgerust is, ‘tippelt’ ze naar een ‘vrouwtje in de buurt’. Eenmaal in de maand bezoekt ze de ouderenmiddag van de kerk en sinds kort gaat ze op donderdagmiddag naar de dagopvang. In de avonduren zit ze ‘lekker thuis voor de buis’ en als ze er op de televisie niets van haar gading is, gaat ze lezen: ‘Ik lees op het ogenblik met een oog dicht’. Ze vindt het spijtig dat ze last van haar ogen heeft, want dan zou ze meer lezen en borduren: ‘Breien kan ik niet meer vanwege mijn schouders en borduren kan ik niet zien. Verder heb ik geen hobby’s dat is de rottigheid’. Ze zou ook nog graag een beetje in de tuin willen rommelen, maar ‘dat durf ik ook niet meer sinds ik daar gevallen ben’. Martha noemt zichzelf een gezelschapsmens en vindt dat ze te weinig contacten heeft: ‘Ik mag graag praten’. Ze zegt ook: ‘Maar ik moet niet iedere dag wat hebben. Je moet ook wel een keer een dag op jezelf zijn’. Als ze alleen is, vindt ze het in ieder geval moeilijk om haar tijd op een bevredigende manier te besteden. Om de ochtenden te vullen, spreidt ze haar activiteiten zoals eten, aankleden en een beetje poetsen uit over de uren tussen acht en twaalf. Ze zegt zelf: ‘Dan is de morgen weer vol’ en daarmee verwoordt ze wat veel ouderen doen: allerlei dagelijkse activiteiten inzetten als tijdverdrijf. Wat in huis aanrommelen, bezorgt hen afleiding. Maar er zijn ook andere vormen van afleiding. Wat ze in ieder geval bijna allemaal doen om de tijd te vullen, is veel naar de televisie kijken, de radio aan hebben en dutjes doen. Andere veel genoemde bezigheden zijn: puzzelen, lezen, computerspelletjes, buiten een ommetje maken, kaartspelletjes, legpuzzels, dierverzorging, postzegelen en handvaardigheden zoals haken, breien en borduren. Daarnaast beoefenen enkele mensen een wat meer specialistische hobby zoals een dagboek bijhouden, een dialect-
woordenboek samenstellen en regelmatig een treinreis met een cultureel doel ondernemen. Hoe mensen deze bezigheden ervaren, verschilt van persoon tot persoon. Voor sommige mensen is het een vorm van afleiding om de tijd te vullen die ze eigenlijk liever met andere mensen doorbrengen. Voor anderen zijn het momenten om even bij te komen en van de stilte en de rust te genieten. Het gaat hier om het onderscheid dat de een zich zowel goed kan vermaken in tijden van alleenzijn als in tijden van samenzijn met anderen, terwijl de ander de tijd en daarmee gepaarde gevoelens van eenzaamheid verdrijft met allerlei solitaire bezigheden zoals televisie kijken, puzzelen en poetsen. Sjaak Korver (74) is vier jaar weduwnaar en eet elke dag met zijn poes: ‘Die loopt me overal achterna. We eten altijd samen en we eten ook altijd hetzelfde. Het is net een hond, het is dat-ie niet kan blaffen’. Sjaak ervaart vijf van de zeven dagen per week leegte: ‘En dan vooral de avonden. Dan heb je wel de televisie aan, maar wat er dan op is….dan ga je denken, denken, denken. En dan moet je toch eens naar bed en dan draait de film weer verder, dat alleen zijn en niet kunnen doen wat je wilt. Nu loop je zo tegen jezelf aan en soms is het zo stil, dan zet ik de radio even hard. “Zo, moest de spanning er weer even af ?”, zeggen de buren dan’. Een middag in de week komt de gezinshulp om de keuken, de wc en de douche schoon te maken: ‘Donderdagmiddag komt mijn dochter. Dat is de gezinshulp dan, hè en dan gaan we thee drinken’. Sjaak heeft ruzie met zijn kinderen: ‘Die komen niet meer. De buurman had kanker en die heb ik helemaal tot het einde geholpen. En vandaar ook de ruzie met de kinderen. Dat mocht niet van ze’. Familiale contacten heeft Sjaak op dit moment dus niet. Wel heeft hij af en toe contact met zijn buren: ‘Als ik er zin in heb, dan vlieg ik er even uit, dan ga ik bij de buren aan. Een bakje koffie drinken en even praten. En ze komen ook bij mij om thee te drinken’. Omdat dit soort contacten spontaan en ongeorganiseerd zijn ontstaan, hebben we dat informele contacten genoemd. Hij zit veel thuis: ‘Ik mocht altijd graag weggaan. Maar wel in gezelschap, niet alleen’. Hij zegt: Het is steeds weer: alleen, alleen, alleen, dat vereenzaamt je, dat veroudert je in mijn gevoel’. Hij
8
zou wel wat meer contacten willen en zou het liefst in een huis met drie of vier mannen willen wonen: ‘Wat meer de deur uit, eens wat meer weg. Niet om iets bijzonders te doen, maar voor aanspraak. Ik kan ook koken en voor mensen rijden. Ik help graag mensen, even de tuin doen of boodschappen doen’. Een sociëteit bezoeken durft hij niet, want dan moet hij daar alleen heen: ‘Dat wil ik niet, er alleen heen gaan. Als je met zijn tweeën bent, dan kun je ook met zijn tweeën weggaan. Alleen ergens heen gaan is gewoon een drempel’. Een sociëteit, een dagopvang, een woongemeenschap of een zangkoor hebben we georganiseerde contacten genoemd. Sjaak onderneemt weinig solitaire activiteiten, heeft geen familiale en georganiseerde contacten en ook zijn informele contacten zijn vrij schaars. Op de vraag welk cijfer hij aan zijn bezigheden zou geven, zegt hij aanvankelijk: ‘Dan geef ik gewoon een 10, ik ben heel tevreden met mijn leven’. Maar als de interviewer naar het cijfer vraagt van de dingen die hij mist in zijn leven, zegt Sjaak: ‘Dan kom ik op niets uit. Over het werk wat ik doe ben ik heel tevreden, maar ik mis teveel contact, want dat is allemaal nul, nul, nul’. Familiale contacten In negen van de zeventien interviews is sprake van zwak, gespannen of verbroken familiecontact. Twee hebben geen contacten met hun kinderen. Enkelen hebben alleen contact tijdens jaarlijkse hoogtijdagen zoals een verjaardag of een feestdag. Zo is de zoon van Lies Groen (86) zes weken geleden voor het laatst geweest: ‘Hij kwam vrij regelmatig, maar nu kan hij niet meer, want zijn vrouw zit nu ook in een rolstoel. En mijn twee dochters uit Rotterdam, af en toe bellen ze of ik bel hun, maar dan heb ik het ook gehad. Ik heb ze voor het laatst met mijn verjaardag gezien, een half jaar geleden. Ik heb vijf kleinkinderen. Ze bellen wel eens, maar zien, dat mag ik niet zeggen’. Verder noemen drie mensen het regelmatige contact met een zus, een schoonzus en zwager. Informele contacten Twaalf mensen geven aan dat ze allerlei contacten in de informele sfeer hebben die er voor hen toe doen zoals Arie de Graaf die vaak te vinden is bij de ‘kerels’ van het volkstuincomplex. Zes maal is
burencontacten genoemd, waarvan het bezoek over en weer en een beetje kletsen een belangrijk onderdeel vormen. Een enkeling gaat ook met de buren wandelen, een boodschapje doen of naar de markt. Er is ook sprake van regelmatig bezoek over en weer met kennissen en van het met zijn tweeën ondernemen van activiteiten zoals fietsen, autoritjes maken, boodschappen doen en samen de tuin onderhouden. Ook maken enkele mensen melding van het bestaan van informele clubjes zoals een rummiclub, een sjoelclub, een koffieclub en een stamtafelgroepje. Georganiseerde contacten Het merendeel (10) van de mensen bezoekt ook georganiseerde activiteiten. Sommige mensen bezoeken dit soort activiteiten meerdere keren per week, terwijl anderen dat eenmaal per week doen. De volgende activiteiten zijn daarbij genoemd: boetseervereniging, volksdansen, sociëteit, bingo, dagopvang (4x), zangkoor, dansgroep, ouderensoos (4x), inloophuis, Zonnebloemsoos en een huiskamerproject. Gevulde tijd of vervulde tijd Twaalf van de zeventien mensen spreken uit een groot verlangen te hebben naar contacten die een vertrouwelijk en intiem karakter dragen. Enkelen onder hen hebben een zwak en breekbaar netwerk, maar opvallend is dat ook mensen die een gevulde tijdsbesteding hebben op de domeinen solitaire, familiale, informele en georganiseerde activiteiten aangeven op zoek te zijn naar een echte vriendin, naar een maatje, naar iemand waarmee ze goed kunnen praten, naar een vast iemand waarop ze kunnen vertrouwen of iemand voor een goed gesprek ‘dat niet alleen over het weer gaat, maar dieper gaat’.
2.3. Valangst: de biologische factor Agaath Peters (78) woont in een serviceflat en vindt het zangkoor ‘beneden in de zaal’ het leukst: ‘Daar ga ik graag naar toe. Je zit met z’n allen aan die tafel en de sfeer is gewoon leuk’. Maar ze noemt ook een keerzijde van deze ontmoetingen, want: ‘De meesten gaan na afloop dan gewoon naar hun eigen appartement toe. Ze treden niet naar buiten. En je kunt vragen wat je wilt, maar dat doen ze hier
9
niet’. Enkele koorleden zijn samen gaan fietsen en die hebben haar meegevraagd, maar dat durft ze niet aan, want ze kan niet op- of afstappen vanwege haar pijnlijke knie en rug en dan zegt ze: ‘Mijn man pakte me dan desnoods bij mijn schouder en zou zeggen “Kom op”, maar dat maatje, die is er niet meer’. Agaath zou best een vriendin willen hebben aan wie ze echt haar dingen kan vertellen: ‘Een vast iemand op wie je kan vertrouwen en dat heb ik absoluut niet’.
Veertien van de 17 ouderen, waarmee een interview is gehouden, noemen zichzelf onzeker ter been. Acht van deze 14 mensen beschikken over een rollator of rolstoel, een komt weinig buiten, twee hebben een partner, een van hen combineert de fiets met VoM en twee lopen voorzichtig in huis en op straat. Twee van deze 17 mensen noemen zichzelf vitaal en beschikken niet over hulpmiddelen en een geïnterviewde vindt zichzelf redelijk ter been en trekt er met de brommer op uit, maar heeft wel een traplift om boven te komen en maakt gebruik van Vervoer op Maat.
Respondent
Woonsituatie
Hulpmiddel
Bezorgdheid
Froukje de Wit
Alleen
Vervoer op Maat (VoM)
‘Rikketik wil niet erg’
Ada Garvelink
Met zoon
Rolstoel
‘Ik heb een pijnlijke heup en benen’
Agaath Peters
Alleen
Rollator en stok
‘Ik heb dag en nacht pijn aan mijn
Corrie de Lange
Alleen
Rollator
‘Ik ben uit mijn evenwicht’
Sjaak KorverNN
Alleen
-
‘Drie hartoperaties gehad. Doe nu
knie en rug’
alles zelf nog’ Martha de Leeuw
Alleen
Rollator en VoM
‘Ik heb een herseninfarct gehad en ben een keer in de tuin gevallen’
Toos de Vries
Alleen
Arie de Graaf
Alleen
VoM, traplift
Fien Zwarthoed
Alleen
Rollator
Fenna Laagland
Alleen
-
‘Ik ben vitaal’
Lies Groen
Alleen
Rollator
‘Ik heb valangst’
Gerdien Gerritsen
Alleen
Rollator
‘Ik heb last van duizeligheid en ben
Koos van Tongeren
Met vrouw
Rita van der Horst
Alleen
Sara Kanters
Alleen
‘Ik ben van de fiets gevallen’ ‘Ik ben dankbaar dat ik nog wat kan’ ‘Ik ben van de fiets gevallen en heb mijn heup gebroken’
een paar keer gevallen’ ‘Ik kan niet goed zien en horen’ Rolstoel
‘Ik zit in een rolstoel’ ‘De laatste tijd ben ik tweemaal gevallen: eerste keer pols gebroken en de tweede keer mijn schouder’
Maria Wouters
Met man
‘Mijn benen willen niet meer’
Bets Hermans
Met man
‘Ik heb lekkende hartkleppen, een hersen- en hartinfarct gehad. Ik voel me regelmatig duizelig en ben slecht in evenwicht’
10
De meeste alleenwonende ouderen, die in dit verhaal aan het woord komen, voelen zich onzeker bij het voortbewegen. Ze voelen zich niet vast ter been en er hebben zich de afgelopen tijd ook gebeurtenissen voorgedaan die hen uit hun evenwicht haalden zoals valpartijen, duizeligheid, hartkloppingen en infarcten. Ze spreken een behoefte aan steun uit en een verlangen naar vastigheid en veiligheid. Ze verlangen naar een vaste hand, naar iemand die sterker is dan zij zijn. Iemand die hen opvangt als ze dreigen te vallen en die kan handelen als ze gevallen zijn of als hun ‘rikketik’ op hol slaat. Ze maken zich er zorgen over dat ze iets kan overkomen als ze alleen zijn of als er op straat iets gebeurt tussen allerhande vreemde mensen. De kans om te vallen of dat er zich plotseling iets voordoet met de gezondheid zoals een duizeling of een attaque, terwijl er niemand is die hen kan opvangen, is een reëel risico. Ook de angstige gevoelens die daarmee gepaard gaan, vormen een realistische inschatting van de omstandigheden. Fenna durft niet meer te reizen sinds haar man is overleden; “Ik ben dat eng gaan vinden’. Agaath zoekt een vast iemand en wijst er op dat haar man haar bij haar schouder had genomen. En Froukje de Wit (74) merkt op dat ze nooit meer een schouderklopje krijgt. Gerdien Gerritsen (75) is nu vijf jaar weduwe en staat ingeschreven voor een aanleunwoning: ‘Ik mag niet meer in mijn huis blijven zitten. Want die aanvallen, hè. Zondag nog heb ik er eentje gehad. De ziekenwagen en alles is geweest. Ik wou naar de wc en toen werd ik niet goed. En als je dan alleen zit, dan zit ik vaak te huilen en vraag waarom dit allemaal moet en dan praat ik met mijn man, ach, wat doet me dat verdriet. Hij is ook zo plotseling gestorven’. Ze is vijf maal naar Lourdes geweest en dat heeft haar telkenmale goed gedaan. ‘Ik kwam er fit van terug’ zegt ze: ‘Maar nu durf ik niet meer. Dan moet er iemand meegaan die mij kent. Zo met een bus met vreemden, dat durf ik niet meer’. Als ouderen zeggen dat ze zich onzeker, bezorgd of angstig voelen, dan hebben jongeren de neiging om dit soort uitspraken niet helemaal letterlijk op te vatten. Ze leggen dit soort uitspraken uit als een verwijzing naar een emotionele of psychische staat. Ook in de wetenschappelijke traditie verwijzen
uitspraken over steun ook naar sociale en emotionele bindingen die mensen met elkaar onderhouden. In de traditionele literatuur over sociale netwerken is er sprake van praktische, informatieve en emotionele steun die mensen elkaar kunnen geven en ontvangen. Maar de steunende schouder heeft in die traditie vooral een emotionele en geen fysieke of biologische betekenis. Valangst evenwel is in de meeste gevallen geen neurotisch trekje en heeft geen fobische grondslag, maar is een heel natuurlijke en normale reactie op omstandigheden die onveilige gevoelens uitlokken. De kans die ouderen lopen te vallen, onwel te worden of plotseling overvallen te worden door een aandoening van het hart, de bloedvaten of hersenweefsel is erg groot en de meesten van hen hebben dit soort gebeurtenissen al een of meerdere keren meegemaakt. Hierdoor is hun valangst gebaseerd op een grote kans van herhaling en een natuurlijke en automatische reactie van hun biologische systeem, dat hun organisme in een constante staat van spanning en smart brengt, omdat ze zich er moeilijk tegen kunnen verweren. De behoefte aan steun is dus tweeledig. Allereerst verlangen ze naar iemand in de buurt die er voor hen is als ze hem nodig hebben en dat is vooral een fysieke behoefte, maar tegelijkertijd verlangen ze naar een sociale omgeving die voldoende sociaal-emotionele steun geeft, waarin ze zich veilig en beschermd kunnen voelen; een verlangen naar mensen die zich in de buurt bevinden en die zo nabij en zo toegankelijk zijn dat ze op hen een beroep kunnen doen als ze zich onzeker, vermoeid of bedreigd voelen.
3. Ontmoeting, ontspanning en ontwikkeling: nieuwe wegen Bets Hermans (73) is getrouwd met Jacob. Hij is bestuurslid van enkele verenigingen en is vanwege vergaderingen veel uithuizig: ‘Als hij weg is, dan ben ik hier binnen wel bezig met mijn eigen’. Bets heeft enkele herseninfarcten gehad en een hartinfarct. Ze is blij dat ze dankzij een intensieve revalidatie weer kan praten en zich in huis een beetje kan bewegen. Winkelen kan ze niet meer en ook het postzegelen en de sigarenbandjes heeft ze aan de kant moeten leggen. Ze probeert af en toe nog een
11
handwerkje: ‘Haken kan wel, dat kan een kind nog’ en legpuzzelen doet ze bij stukje en beetje. Ze zoekt iemand, waar ze eens mee kan kletsen: ‘Die gewoon eens een praatje met me zou maken’. Als de interviewer aan Bets vraagt of ze interesse heeft voor een huiskamerclub, antwoordt ze: ‘Dat geklauw van die mensen. De een zit met een krant en de ander zit te kwijlen. Dan zit er nog een koppeltje te kauwauwen. Dan hoeft het voor mij al niet meer’. Ze kent de huiskamerclub en zegt: ‘Daar heb ik even naar staan kijken’, maar ze moet er niks van hebben. Net zoals de meeste ouderen die zich in deze interviews uitspreken, uit ze haar behoefte aan sociaal contact. Bets mist vooral contacten met kwaliteiten zoals warme intimiteit
en onafgebroken vertrouwen. Ze is zowel in sociale als in sociaalaffectieve zin gedepriveerd. Bij twee van de zeventien ouderen is zowel sprake van sociale deprivatie als van sociaalaffectieve deprivatie. Zij verkeren in een sociaal isolement en voelen zich hier heel onprettig bij. Een van de ouderen verkeert eveneens in een sociaal isolement, maar spreekt uit tevreden te zijn met haar leven. Veertien mensen beschikken over een redelijk sociaal netwerk en een gevarieerd patroon van sociale contacten (familiaal, informeel, georganiseerd, hulp in huis), maar bij tien van hen is echter sprake van sociaalaffectieve deprivatie.
Respondent
Woonsituatie
Sociaal isolement
Sociaalaffectieve
Positief
Froukje de Wit
Alleen
Nee
deprivatie
welbevinden
Ja
-
Ada Garvelink
Met zoon
Agaath Peters
Alleen
Nee
-
Ja
Nee
Ja
-
Corrie de Lange Sjaak Korver
Alleen
Nee
Ja
-
Alleen
Ja
Ja
-
Martha de Leeuw
Alleen
Nee
Ja
-
Toos de Vries
Alleen
Nee
Ja
-
Arie de Graaf
Alleen
Nee
-
Ja
Fien Zwarthoed
Alleen
Nee
-
Ja
Fenna Laagland
Alleen
Nee
Ja
-
Lies Groen
Alleen
Nee
Ja
-
Gerdien Gerritsen
Alleen
Nee
Ja
-
Koos van Tongeren
Met vrouw
Nee
Ja
-
Rita van der Horst
Alleen
Ja
-
Ja
Sara Kanters
Alleen
Nee
-
Ja
Maria Wouters
Met man
Nee
Ja
-
Bets Hermans
Met man
Ja
Ja
-
Een belangrijk thema bij mensen met een sociaalaffectieve deprivatie is het gevoel dat ze in de steek worden of zijn gelaten. Veel van hun contacten zijn functioneel, tijdelijk en niet gebaseerd op relationeel vertrouwen. Zo kocht Toos de Vries een elektrische fiets om samen met haar kennisje Gerdina fietstochten te maken, maar na een valpartij durfde Toos de fiets niet meer op en daarna liet Gerdina niets meer van haar horen. Toos voelt zich nu in de steek gelaten. Hun relationele contact was gebaseerd op praktische afspraken en duurde zolang het werkte, maar ging over toen Toos niet meer op de fiets durfde. De zoon van Toos haalt haar op zondag met de auto op, maar gaat dan met zijn gezin fietsen en laat Toos bij hem thuiszitten. En weer voelt Toos zich in de steek gelaten. De grote vraag is welke rol het sociaal-cultureel werk hierbij kan spelen.
12
Integratie en participatie Het sociaal-cultureel werk heeft de opdracht om via sociale ontmoeting, culturele ontplooiing en vrijetijdsbesteding sociale integratie en maatschappelijke participatie te bevorderen (Hortelanus en Machielse 2002). Van oudsher bieden buurthuizen en het ouderenwerk (welzijnswerk ouderen of dienstencentra) deze mogelijkheden. Uit binnenen buitenlands onderzoek (van Roosmalen-Bakker 1997; Krout 1983; Hanssen et al 1978) blijkt dat ouderen die van het sociaal-cultureel werk gebruik maken, zich minder eenzaam voelen, zich gezonder voelen, mobieler zijn, vaker samen wonen, actiever zijn en over een groter sociaal netwerk beschikken. Zo op het oog bieden deze instellingen sociaalintegrerende steun en dat doen ze ook voor zover het om relatief vitale ouderen gaat. Maar zodra ze kwetsbaarder worden of depressiever (Hanssen et al 1978), bezoeken ouderen minder sociaal-culturele activiteiten. De fysieke en sociaal-emotionele afstand wordt dan te groot om mee te doen. Dit zijn overigens de voornaamste redenen voor het ontstaan van dagvoorzieningen zoals dagopvang, dagverzorging, huiskamerprojecten en andere serviceclubs. Ook blijken alleenstaande bezoekers zich eenzamer te voelen dan gehuwde of samenwonende bezoekers (van Roosmalen-Bakker 1997), waarbij wel de aantekening geldt dat ze zich waarschijnlijk nog eenzamer zouden voelen als ze geen activiteiten zouden bezoeken.
3.1. Nieuw beleid Als het reguliere sociaal-cultureel werk meer voor kwetsbare ouderen wil betekenen, dan kan er op drie terreinen actie ondernomen worden. Introductiebeleid In de eerste plaats kunnen buurthuizen en dienstencentra maatregelen aan de voordeur nemen. Een belangrijke drempel die kwetsbare of eenzame ouderen ervaren is dat ze er alleen naar toe moeten en dan het risico lopen om zich alleen of eenzaam te blijven voelen temidden van vrolijke mensen. Een goed introductiebeleid, waarvan een goede opvang, een goede persoonlijke begeleiding en juiste match tussen de nieuwe bezoeker en de activiteit is daarbij noodzakelijk. Er zijn goede redenen
om daar goed op te letten. Zo blijkt uit de eerder genoemde onderzoeken dat bezoekers zowel tijdens de activiteiten als daarbuiten veel met elkaar omgaan. Het is dan voor een nieuwkomer erg moeilijk om daar tussen te komen. Agaath Peters heeft een dergelijke ervaring. Ze is enkele jaren geleden vanuit het westen in het oostelijk deel van Nederland gaan wonen. Niet lang na de verhuizing overleed haar man en ze heeft daarna geprobeerd aansluiting te zoeken: ‘Ik deed weleens met een groepje mee, maar uiteindelijk zit ik alleen, want ze zoeken elkaar op. Er zijn groepjes en die kennen elkaar al jaren’. Een tweede reden is dat ouderen drie motieven hebben om aan activiteiten deel te nemen: (1) doelgericht bezig zijn; (2) informeel bijeen zijn en (3) zinvol en nuttig bezig zijn. Staarink (1993) onderzocht negen activiteitengroepen en vond dat geen enkele groep alle drie de behoeften tegelijk vervult. Het is daarom belangrijk om extra attent te zijn welke functie een activiteitengroep vervult en in hoeverre deze groep tegemoet komt aan de behoefte van een kwetsbare of eenzame nieuwkomer. Sociaal-emotionele sfeer In de tweede plaats kunnen de voorzieningen meer aandacht besteden aan de sociaal-emotionele sfeer en een verdiepingsslag maken bij de functies ontmoeting en ontplooiing. Zo kent elke groep en elke accommodatie zijn eigen gedragsregels en –codes. Soms maakt de sfeer een gesloten indruk, waarbij mensen elkaar steeds op de proef stellen of waarbij de bezoekers onderling veel roddelen. Bij andere groepen zijn de deelnemers meer behulpzaam en stellen ze elkaar en nieuwe mensen op hun gemak. Zo maken veel bezoekers aan sociaalculturele activiteiten een onderscheid tussen sociale steun en emotionele steun (Staarink 1993). Bij sociale steun gaat het vooral om samen met anderen dingen te doen en om de gezelligheid die daarmee gepaard gaat. Wat grapjes maken, kletsen, spelletjes doen, in aanwezigheid van gelijkgezinden een cursus volgen of bewegingsoefeningen doen zoals volksdansen, yoga, zwemmen of gymnastiek. Bij emotionele steun gaat het vooral om sympathie naar elkaar te uiten, te luisteren naar elkaar levensverhalen en levensmoeilijkheden en hiervoor begrip te tonen of elkaar te troosten.
13
Bezoekers vinden sociaal-culturele activiteiten niet de geschikte plaats om elkaar emotionele steun te verlenen. ‘Hier hang je je vuile was niet buiten’, zegt men. Of zoals Bets Hermans het zegt: ‘Ik heb geen zin in andermans sores’. Hoewel de onderlinge code dit voorschrijft, is de behoefte aan intimiteit en vertrouwelijkheid evenwel erg groot bij kwetsbare en eenzame ouderen. En dat kan aanleiding zijn om zowel te kijken naar de heersende gedragscodes als naar de aangeboden programmaonderdelen. Zo bieden sommige voorzieningen aangepaste activiteiten aan zoals vriendschapscursussen, bemiddelingsdiensten en ontmoetingsgroepen. Persoonlijke aandacht In derde plaats is het belangrijk dat beroepskrachten, vrijwilligers en bezoekers zich bewust te zijn dat mensen de voordeur niet alleen gebruiken om binnen te komen, maar ook om er weg te gaan. Soms stoppen bezoekers langzaam maar zeker en soms vrij plotseling door ziekte, een operatie of een val en lijken ze door de achterdeur te verdwijnen. Op welke wijze onderhoudt de voorziening dan het contact? Worden zieken thuis of in het ziekenhuis even bezocht. Krijgen bezoekers een kaartje met hun verjaardag? Belt er iemand belangstellend op naar de thuisblijver? Als een bezoeker wegens toenemende kwetsbaarheid stopt, vindt er dan een gesprek plaats om te kijken welke steun of ondersteuning er nodig is? Kan een dagbestedingcoach uitkomst bieden? Als een voorziening zich meer op dit terrein wil gaan bewegen, dan gaan ze meer persoonlijke en outreachende aandacht besteden en hun werkzaamheden uitbreiden met sociaal-cultureel werk bij de mensen thuis. Het is dan tegelijkertijd belangrijk dat professionele en vrijwillige huisbezoekers over het vermogen beschikken om over moeilijke en gevoelige thema’s rondom de zin van het bestaan, verdriet en depressie te praten. Want niet alleen is het taboe hardnekkig dat je de vuile was niet buiten hangt, het is ook voor veel mensen moeilijk en ongewoon om überhaupt met een ander zijn diepe zorgen, verdriet en angsten te delen. Zo zet Corrie de Lange regelmatig de foto van wijlen haar man naast haar als ze televisie kijkt: ‘Dan kan hij het ook zien’. Dat praten kan helpen, vertelde Froukje
de Wit (74). Ze heeft zo op het oog een tamelijk druk leven. Ze zit op volksdansen en gaat elke dinsdag en donderdag naar de boetseervereniging, waarvan ze ook in het bestuur zit en regelmatig met de producten op markten staat. Ze gaat altijd met een kennis naar de markt en met een andere kennis maakt ze regelmatig fietstochtjes. Met de buurvrouw maakt ze af en toe autoritjes en als ze thuis alleen zit leest ze of speelt ze spelletjes op de computer. De kinderen komen eens in de 2 – 3 weken langs, maar ze gaat zelden bij hen op bezoek, hoewel ze op loopafstand wonen. Verder slaapt ze veel en als ze niet slaapt, kijkt ze televisie. Ze zoekt al tijden een maatje: ‘Iemand waarmee ik goed kan praten’. Toch is er de laatste tijd iets veranderd. Ze kwam op bezoek op de huisarts voor bloeddrukcontrole. ‘Hij keek me aan en zei: “Het gaat niet goed met je”, zo vertelt ze: ‘Hij zei: “Volgens mij ben je zo depressief als wat” en dat is niet alleen van nu, hoor. Dat is ook van mijn jeugd. Ik liep er al jaren mee, maar ik probeer wel altijd zo opgewekt mogelijk te zijn, maar vooral als ik dan in mijn eentje zit, dan denk ik: “Getverderrie, waar leef ik nog voor?”. De dokter heeft er toen voor gezorgd dat er een maatschappelijk werkster kwam en nu heb ik een beetje leren praten, want ik ben altijd een hele erge binnenvetter geweest. Ik hou mijn verdriet teveel verborgen. Het contact met de buurvrouw is nu ook veranderd, want Froukje heeft haar verteld wat er ‘in de familie allemaal aan de hand is’. Sinds haar gesprekken met de maatschappelijk werkster, kan ze met de buurvrouw praten over dingen die haar bezighouden: ‘Ze woont hier nu ruim een jaar en zegt nu wel eens tegen me: “Dat heb je hartstikke goed gedaan”. Het probleem waarmee Froukje momenteel worstelt, is dat ze de buurvrouw niet altijd lastig wil vallen met haar dingen, want: ‘Zij heeft het ook niet makkelijk gehad’.
3.2. Nieuwe ideeën Er gaapt een kloof tussen het sociaal-cultureel werk en kwetsbare ouderen. Hoewel veel sociaalculturele voorzieningen zoals dienstencentra en buurthuizen aangeven dat hun reguliere aanbod geschikt is voor deze groep, maken relatief weinig kwetsbare ouderen er gebruik van (Tussenrapportage Sociaal-cultureel werk, 2004).
14
Het sociaal-cultureel werk kan in ieder geval een rol van betekenis spelen bij de sociale integratie van kwetsbare ouderen. In het voorgaande hoofdstuk zijn hiertoe drie terreinen genoemd, waarop sociaal-cultureel werkers beleid kunnen ontwikkelen, namelijk het ontwikkelen van een introductiebeleid, het werken aan de sociaal-emotionele sfeer en het geven van persoonlijke aandacht. Centraal in dit beleid voor kwetsbare ouderen staat dat de voorzieningen niet alleen een passief laagdrempelig beleid uitvoeren, maar daarnaast ook een actief en proactief beleid gaan ontwikkelen. De sociaal-cultureel werker slaat in dit beleid een brug tussen de voorziening en de alledaagse leefwereld van kwetsbare ouderen. Het besef dat het kwetsbare ouderen aan veerkracht ontbreekt om op eigen kracht mee te doen en zich daardoor terugtrekken, is daarbij een belangrijke leidraad. In dit hoofdstuk werken we binnen deze terreinen enkele nieuwe ideeën uit. Persoonlijke aandacht en begeleiding: met iemand meelopen Het is niet iedereen gegeven om op eigen kracht aan sociaal-culturele activiteiten mee te doen. Angst om te vallen en het geringe vertrouwen dat er iemand in de buurt is om hen op te vangen, speelt hen parten. Om kwetsbare ouderen uit hun isolement te halen is een vorm van persoonlijke begeleiding nodig die duurt van het begin tot het einde. Daar is een vaste vrijwilliger, een bekende of een familielid voor nodig die de oudere thuis ophaalt en samen de route naar de voorziening te volgen. De persoonlijke begeleider blijft daarbij steeds beschikbaar en brengt de oudere ook weer naar huis. In Weert is er een experiment geweest (zie Tussenrapportage: Sociaal-cultureel werk), waarbij deze werkwijze gevolgd is om kwetsbare ouderen tweemaal kennis te laten maken met het ouderenwerk. Zeventig ouderen namen hieraan deel, maar toen ze daarna zelf hun weg moesten zien te vinden, haakten de meeste deelnemers af. De werkwijze met een vaste begeleider bestaat uit twee principes. Het eerste principe luidt: bieden van persoonlijke assistentie die thuis begint en thuis eindigt en het tweede principe is: een vast iemand, die aanvoelt hoe belangrijk het is om steun en aandacht te bieden en letterlijk en figuurlijk met hem (of haar) mee te lopen. Deze vorm van
persoonlijke begeleiding komt regelmatig voor bij bezoek aan medische voorzieningen, maar blijkt ook nodig te zijn bij welzijnsactiviteiten. In de AIDS-hulpverlening is het buddyschap al jaren een vertrouwd fenomeen en onlangs is in Utrecht gestart met een buddyproject voor chronisch zieken. Een welzijnsbuddy voor kwetsbare ouderen zou een nieuwe stap kunnen zijn in het sociaalculturele werk. Levensvragen Als Martha de Leeuw wakker wordt, ligt ze soms huilend in bed, omdat ze de hele dag weer doormoet en als Froukje de Wit alleen zit, dan bekruipt haar regelmatig het gevoel “Getverderrie, waar leef ik nog voor”. Martha en Froukje hebben moeite met de betekenis van hun leven en zitten vol met vragen zoals: waar doe ik het allemaal voor? Wat heeft mijn leven voor zin en wat geeft mijn leven zin? Veel mensen maken in hun ouderdom de balans op van hun leven. Ze kijken terug op hun geleefde leven en maken de staat op voor het resterende gedeelte van hun levenstocht. Beroepskrachten en vrijwilligers in het ouderenwerk maken het vaak mee, dat ouderen levensvraagstukken aan hen voorleggen. Deze gebeurtenissen roepen twee kwesties op. De eerste kwestie is hoe beroepskrachten en vrijwilligers zelf toegerust zijn om met dit soort vraagstukken om te gaan. Afhankelijk van hun achtergrond, opleiding en beschikbare tijd zullen ze in staat zijn om samen met de oudere in gesprek te gaan over zingeving, levensvragen en sociaalaffectieve problemen. Zo zeggen sommige beroepskrachten met een sterke affiniteit met het sociaal-cultureel (groeps-)werk dat ze het lastig vinden om op huisbezoek te gaan en te praten over persoonlijke levensvraagstukken. De tweede kwestie betreft de beschikbaarheid van geestelijke raadslieden en counselors, die vakmatig gesprekken voeren over levensvraagstukken. Met name in de intramurale sector zijn humanistische raadslieden en pastorale medewerkers actief. Daarbuiten echter zijn geestelijke raadslieden spaarzaam actief. De behoefte aan deze disciplines is groot en tevens groeiende vanwege enkele demografische en sociale ontwikkelingen. Zo groeit het aantal alleenstaande, chronisch zieke ouderen, die
15
in hun eigen huis (blijven) wonen, maar in mentaal en fysiek/somatisch vergelijkbare omstandigheden verkeren als bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen. In Utrecht heeft dat geleid tot het specialisme van het Seniorenpastoraat, een initiatief van de KBO samen met het dekenaat UtrechtOudenrijn. En inmiddels is in de gemeente Nijmegen een dergelijk initiatief gestart voor alle gezindten. Levenskringen Door ingrijpende veranderingen op sociaal, mentaal en fysiek/somatisch terrein is er bij kwetsbare ouderen een behoorlijke afbreuk gedaan op hun gevoelens van welzijn en welbevinden. Op allerlei levensdomeinen zoals lichaam en geest, het sociaal netwerk, de mogelijkheden om zichzelf tot expressie te brengen, de materiële omstandigheden en op het gebied van allerlei waarden, een inspirerende omgeving en spiritualiteit hebben ze naar hun gevoel sterk moeten inleveren. Daarnaast zijn hun gevoelens van onveiligheid toegenomen door het grote risico dat ze lopen om te vallen of onwel te worden. Dat weerhoudt hen om zonder de steun van anderen het huis te verlaten. Dat brengt ons op het idee om te starten met levenskringen. In een levenskring komen ouderen één of meerdere keren per week in vast verband bijeen waar zij de intimiteit, veiligheid en vertrouwdheid vinden die ze thuis moeten missen. Een levenskring is een vaste groep met vaste begeleiding die op vaste tijdstippen bijeenkomt en waarin ruimte is voor het levensverhaal. Daarnaast biedt een levenskring ruimte voor de moeilijke kanten van het leven. Hier is dus ook plaats voor verdriet, boosheid, angst, teleurstelling en spijt. Voor het organiseren en begeleiden van een levenskring zijn naast het sociaal-cultureel werk de ondersteuning van zowel levensbeschouwelijke organisaties als het maatschappelijk werk nodig.
Tongeren zegt hierover: ‘Ik kan mijn gevoel uitschakelen’. Met de mensen, waarmee ze omgaan, praten ze wel over ‘koetjes en kalfjes’, over het weer en over andere oppervlakkige wederwaardigheden maar aan het delen met anderen van gevoelens, komen ze niet toe. Gevoelens blijven daardoor in verborgenheid. Het is een bekend verschijnsel. Ongeveer 20% van de oudere bevolking vindt het sowieso al moeilijk om emoties onder woorden te brengen of om gevoelens waar te nemen (Vorst & Bermond 2001). Maar als zich ingrijpende gebeurtenissen voordoen, dan is de kans helemaal groot dat men daardoor dichtslaat of zich flink houdt (Royers 2003). De oorzaak daarvan hoeft niet alleen te liggen aan het onvermogen om emoties onder woorden te brengen, maar kan ook te maken hebben met gevoelens van schaamte, met het uitstellen van vertellen (wachten op een goed moment met de juiste persoon), met onvrede over de verkregen sociale en emotionele steun of met een gevoel van verdoving. Het vereist een speciale vaardigheid om over gevoelige kwesties met kwetsbare ouderen in gesprek te komen, die niet alleen verbale vaardigheden vereisen, maar ook inzicht en specifieke empathische kwaliteiten op het gebied van gevoelsmatige afstemming met en het emotioneel volgen van cliënten, waarmee gesprekken worden gevoerd. Over deze specifieke empathische kwaliteiten zal in de zomer van 2005 een leidraad voor gespreksvoering met kwetsbare en eenzame ouderen verschijnen op www.nizw.nl/innovatiewelzijnouderen.
Gespreksvoering Bij twaalf van de zeventien ouderen, waarmee een interview is gehouden, is sprake van een sociaalaffectieve deprivatie. Ze hebben wel mensen om hen heen, sommigen onder hen hebben zelfs een redelijk groot sociaal netwerk, maar daarmee kunnen of durven ze hun gevoelsleven niet delen. Koos van
16
Literatuur Hanssen, MSG et al. (1978) Correlates of Senior Center Participation.The Gerontologist, Vol.18, no.2, pag. 193-199 Hortulanus, R. (2002) De betekenis van ontmoeting, ontspanning en ontplooiing in het sociaal beleid. Hortulanus, RP & JEM Machielse (red), Ontmoeting, Ontspanning en Ontplooiing, Den Haag: Elsevier. Krout, JA. (1983) Correlates of Senior Center Utilization.Research on Aging, Vol.5, No.3. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling-RMO (2004) Mogen ouderen ook meedoen, Advies 33, Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Royers, T. (2003) ‘De vuile was hang je niet buiten’. Waarom ouderen moeilijker bij het AMW aankloppen. Maatwerk, nr.4, 17-21. Roosmalen-Bakker, KG. (1997) Sociale Netwerken van oudere vrouwen. Een onderzoek naar het welzijnswerk voor oudere vrouwen in Utrecht. Utrecht: Wetenschapswinkel Sociale Wetenschappen. Rubenstein, C. en P.Shaver (1984) Eenzaamheid. Hoe ontstaat het & Wat doe je eraan. Baarn: De Kern Staarink, I. (1993) Ouderen in Contact. Een verkenningsonderzoek naar de succesfactoren van activiteitengroepen. Senior/6, 12-14 Vorst, HCM & B.Bermond (2001) Validity and reliability of the Bermond Vorst Alexithymia Questionnaire. Personality and Individual Differences, 30, 413-434.
17