LUCAS Centrum voor Zorgonderzoek & Consultancy Kapucijnenvoer 39 bus 5310 3000 Leuven Tel. 016 33 69 10 Fax 016 33 69 22
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Koning Albert II laan 35, bus 33 1030 Brussel Tel. 02 553 35 00 Fax 02 553 35 84 www.zorg-en-gezondheid.be
www.kuleuven.be/lucas
Referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg in de woonzorgcentra Handleiding: Kwaliteitsindicatoren over kwaliteit van zorg en veiligheid en over kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie
Liza Van Eenoo Dr. Nele Spruytte Prof. Dr. Chantal Van Audenhove
Leuven December 2012, versie 1.2
Colofon
Opdrachtgever Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid Administrateur-generaal Dhr. Chris Vander Auwera Veerle Van der Linden Nathalie Stallaert
Onderzoeksteam en auteurs van de handleiding (versie 1.0, oktober 2012) Liza Van Eenoo Dr. Nele Spruytte Prof. Dr. Chantal Van Audenhove
Deze handleiding is tot stand gekomen in samenwerking met volgende stuurgroepleden; De stuurgroep van het project bestond uit:
Voor het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid: o
Chris Vander Auwera, administrateur-generaal en voorzitter
o
Annemie Doms, afdelingshoofd RGZ
o
Veerle Van der Linden, teamverantwoordelijke ouderenzorg
Voor het Kabinet van Vlaams minister Jo Vandeurzen: o
Saskia Mahieu en Rob Vanhemel, raadgevers woonzorg en ouderen Voor het Agentschap Zorginspectie:
o
Stef Van Eekert, afdelingshoofd zorginspectie Voor de koepels:
o
Zorgnet; Tarsi Windey en Roel Van de Wygaert
o
VVSG; Elke Vastiau en Annelies De Ridder
o
FOS; Luc Griep
o
Ferubel; Daniël Vandermeulen
Voor de KU Leuven, LUCAS: o
Nele Spruytte, senior onderzoeker
o
Liza Van Eenoo, wetenschappelijk medewerker
Voor de piloottest in 2012 werd samengewerkt met acht woonzorgcentra. We danken de referentiepersonen en directies van deze voorzieningen.
Residentie Christoff, Varsenare
WZC De Meers, Waregem
WZC De Zilverberg, Roeselare
WZC OLV met Rozen, Ninove
WZC St. Henricus, Rumbeke
WZV Ter Berk, Anzegem
WZC Ter Walle, Menen
WZC Westerlinde, Roeselare
Auteurs en versies van deze handleiding: Versie
Datum
Auteurs
Wijzigingen
1.0
31/10/2012
Liza Van Eenoo, Nele Spruytte en Chantal Van Audenhove (LUCAS KU Leuven)
Eerste versie
1.1
22/11/2012
Liza Van Eenoo, Nele Spruytte en Chantal Van Audenhove (LUCAS KU Leuven)
Toevoeging Rob Vanhemel en Annelies De Ridder bij de stuurgroep.
Indicator X, Vorming en indicator Y, Vrijwilligerswerk: verduidelijking van de wijze van het registreren van het aantal uren.
Tabel 3: Schema implementatieplan kalenderjaar 2013, 2014 en 2015: typefouten verwijderd.
Indicator E: Medicijnincidenten: mei vervangen door juni
Hulpbladen indicator E: Medicijnincidenten: mei vervangen door juni
Tabel 3: verduidelijking van de indicatoren
Tabel 4 en 5: indicator F toegevoegd
Indicator C: Valincidenten begin- en einduur aangepast
1.2
10/12/2012
Liza Van Eenoo, Nele Spruytte en Chantal Van Audenhove (LUCAS KU Leuven)
Verbeteringen aan deze handleiding kunnen gestuurd worden naar
[email protected] Nieuws over het referentiekader kwaliteit en de kwaliteitsindicatoren in de Vlaamse woonzorgcentra is te vinden op http://www.zorg-en-gezondheid.be/referentiekaderwzc/ 4
Inhoud Colofon
3
Inleiding
11
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren13 1
Kwaliteit en de waarde van kwaliteitsindicatoren
13
2
De zes uitgangspunten voor de opbouw van het referentiekader kwaliteit
17
2.1
Uitgangspunt 1
17
2.2
Uitgangspunt 2
18
2.3
Uitgangspunt 3
18
2.4
Uitgangspunt 4
18
2.5
Uitgangspunt 5
19
2.6
Uitgangspunt 6
19
3
Het doel van het referentiekader met kwaliteitsindicatoren en de rol van alle betrokkenen hierbij19
4
Het afgelegde traject tot de opbouw van het referentiekader en de kwaliteitsindicatoren
20
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
25
1
Overzicht van de set van kwaliteitsindicatoren
25
2
Toelichting van het stapsgewijze implementatieplan
27
3
Rapportering en opvolging van het referentiekader kwaliteit
46
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
47
1
Basisgegevens van het woonzorgcentrum
48
2
De gegevensverzameling van de kwaliteitsindicatoren
50
2.1
50
Algemeen
3
Handleiding per kwaliteitsindicator
52
4
Thema 1: Kwaliteit van zorg en veiligheid
53
4.1
Indicator A: Decubitus
54
4.2
Indicator B: Onbedoeld gewichtsverlies
71
4.3
Indicator C: Valincidenten
100
4.4
Indicator D: Dagelijkse fysieke vrijheidsbeperking tijdens de dag
109
4.5
Indicator E: Medicijnincidenten
128
4.6
Indicator F: Influenza vaccinatie bij het zorgpersoneel
135
4.7
Indicator G: Medicatiegebruik
141
4.8
Indicator H: Overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum
151
4.9
Indicator I: Up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde
156
5
Thema 2: Kwaliteit van leven
161
6
Thema 3: Kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisaties
162
6.1
Indicator V: Ziekteverzuim bij het zorgpersoneel
163
6.2
Indicator W: Zorgpersoneel dat het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten
175
6.3
Indicator X: Vorming van het personeel
181
6.4
Indicator Y: Jaarlijks gepresteerde vrijwilligersuren per woongelegenheid
189
Literatuur
195
Bijlage: Hulpbladen per bewoner
197
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
199
6
Tabellen Tabel 1: Beknopt overzicht van de 27 kwaliteitsindicatoren die noodzakelijk en haalbaar werden geacht voor een eerste opbouw van referentiekader kwaliteit van wonen en zorg in de Vlaamse woonzorgcentra (dec 2011).............................................................................................................................................................. 22 Tabel 2: Overzicht van de kwaliteitsindicatoren uit thema 1 en thema 3 voor verdere implementatie, rekening houden met de haalbaarheid en noodzakelijkheid per indicator. (juli 2012) ........................................ 25 Tabel 3: Schema implementatieplan kalenderjaar 2013, 2014 en 2015............................................................... 29 Tabel 4: Implementatie kalenderjaar 2013 ........................................................................................................... 36 Tabel 5: Implementatie kalenderjaar 2014 ........................................................................................................... 38 Tabel 6: Implementatie kalenderjaar 2015 ........................................................................................................... 42
Inleiding
Het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid ontwikkelt samen met de ouderenzorgsector een referentiekader integrale kwaliteit wonen en zorg voor de Vlaamse woonzorgcentra. Zo’n referentiekader is een vastgelegd kwaliteitskader: het geeft aan wat van elk woonzorgcentrum kan verwacht worden inzake verantwoorde zorg. Kwaliteit van wonen en zorg is enkel verantwoord indien het voldoet aan de vereisten van doeltreffendheid, doelmatigheid, continuïteit, maatschappelijke aanvaardbaarheid en gebruikersgerichtheid (zoals bepaald in het kwaliteitsdecreet van 17/10/2003). Het referentiekader standaardiseert de normen en verwachtingen voor kwaliteit en reikt indicatoren aan om die standaarden te meten en te evalueren. Het referentiekader zal zo een duidelijk beeld geven van wat kwalitatieve verantwoorde zorg eigenlijk inhoudt. Voorzieningen zullen het referentiekader kunnen gebruiken als een instrument voor zelfevaluatie en kunnen er hun kwaliteitsbeleid op baseren. Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg wordt stapsgewijs uitgewerkt. LUCAS, centrum voor zorgonderzoek en consultancy van de KU Leuven, stond mee in voor de inhoudelijke opbouw van dit referentiekader en voor de procesbegeleiding met het oog op operationalisering en implementatie. In een traject van bijna twee jaar is intensief samengewerkt met alle relevante betrokkenen: het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid (als opdrachtgever), het kabinet van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Gezin, de vier koepelorganisaties van Vlaamse woonzorgcentra, het Agentschap Zorginspectie, vertegenwoordigers van ouderen, van medewerkers en van CRA’s in de woonzorgcentra. Zowel in de voorbereidende opbouw van het referentiekader als bij de piloottest was de inbreng van praktijkmedewerkers van groot belang. In het bijzonder danken we de acht woonzorgcentra die hebben meegewerkt aan de piloottest (zie colofon). Zonder hun feedback en constructieve inbreng, was deze handleiding niet tot stand kunnen komen.
In hoofdstuk 1 staan we stil bij vier aspecten. Eerst gaan we in op de waarde, mogelijkheden en beperkingen van indicatoren in verhouding tot kwaliteit van wonen en zorg. Hierbij verduidelijken we ook de verhouding tussen kwaliteitsmonitoring en kwaliteitsevaluatie. Daarna gaan we in op zes essentiële uitgangspunten die zijn geformuleerd en in consensus goedgekeurd door de stuurgroep die de ontwikkeling van het referentiekader heeft begeleid. Vervolgens verduidelijken we de doelstelling van dit systeem van kwaliteitsmonitoring en belichten we de rol van alle betrokkenen. Ten slotte belichten we kort de weg die is afgelegd om te komen tot de voorliggende set van kwaliteitsindicatoren. In hoofdstuk 2 stellen we het referentiekader en de kwaliteitsindicatoren voor. We geven eerst een overzicht van de indicatoren. Daarna stellen we het stapsgewijze implementatieplan voor en verduidelijken we de wijze van gegevensverzameling en -verwerking. Ten slotte wordt stilgestaan bij de rapportering en de manier waarop de kwaliteitsindicatoren en het referentiekader zullen worden opgevolgd en geëvalueerd. Hoofdstuk 3 gaat in detail in op de set van kwaliteitsindicatoren. Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg omvat drie grote thema’s: (1) kwaliteit van zorg en veiligheid, (2) kwaliteit van leven en (3) kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie. Elk thema omvat meerdere indicatoren die op hun beurt uitgebreid worden toegelicht met relevantie, definitie, wijze van gegevensverzameling en berekeningsformule.
11
Deze handleiding eindigt met een literatuurlijst. Bovendien is een bijlage ontwikkeld met praktische hulpbladen voor de gegevensverzameling.
Net omdat het werken met kwaliteitsindicatoren en het monitoren van kwaliteit een nieuw gegeven is, vinden we het belangrijk feedback te krijgen over de duidelijkheid van deze handleiding. Zowel praktijkervaringen zijn belangrijk, alsook onderzoeksexperten die deskundig zijn over de betrokken thematieken en hun aanvullingen of verbeteringen wensen over te maken. Suggesties ter verbetering zijn steeds welkom en kunnen verstuurd worden naar
[email protected].
12
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
1
Kwaliteit en de waarde van kwaliteitsindicatoren
Hoewel het begrip kwaliteit bijzonder veel wordt gebruikt, is het niet mogelijk een eenduidige definitie te geven van kwaliteit. Wel is men het erover eens dat het begrip kwaliteit meerdere dimensies omvat en dat het meten en opvolgen van kwaliteit een continu proces is (Demaerschalk, Hermans, Cuyvers & Van Audenhove, 2009). Internationaal groeit de aandacht voor kwaliteit van de lange-termijn-zorg. Het aantal ouderen stijgt sterk, en hierdoor neemt ook het aantal zorgafhankelijke ouderen toe die een beroep doen op thuiszorg of residentiële ouderenzorg. Andere redenen voor de toegenomen aandacht voor kwaliteit zijn:
De Europese regelgeving legt voorzieningen uit de langdurige zorg op dat ze werk moeten maken van toegankelijke, kwalitatief hoogstaande en duurzame gezondheidszorg en langdurige zorg door de ontwikkeling van kwaliteitsnormen die een weergave zijn van internationale ‘best practices’ en door het versterken van de verantwoordelijkheid van beroepsbeoefenaren en van patiënten en zorgvragers (Europese unie 2006, vermeld in Hoffman, e.a. , 2010). Ouderen zelf en de publieke opinie vragen naar meer transparantie: welke zorg en dienstverlening kan men krijgen? De overheid wil evenzeer transparantie zodat er garanties zijn dat de overheidsmiddelen efficiënt en effectief worden ingezet. De sector en de voorzieningen zelf willen de eigen dienstverlening zo goed mogelijk optimaliseren binnen de beschikbare middelen en mogelijkheden.
Kwaliteitsvolle zorg en dienstverlening in de woonzorgcentra belangt dus verschillende betrokkenen aan. Het is uiteraard een zaak van de woonzorgcentra, maar ook de overheid, ouderen zelf, familieleden, medewerkers, vrijwilligers en de buurt zijn betrokken bij het uitbouwen van kwaliteitsvol wonen en zorg. In het denken over kwaliteit maakt men vaak een onderscheid tussen structurele elementen van kwaliteit (bv. het beschikbare personeel om zorg te verlenen), proceselementen (bv. uitgewerkte procedures van zorgverlening) en resultaatselementen (bv. het aantal valincidenten bij bewoners) (Donabedian, 1988). Tot nu toe zijn veel inspanningen geleverd door de sector zelf en door de overheid om het kwaliteitsbeleid in woonzorgcentra verder gestalte te geven. De focus komt hierbij meer en meer te liggen op de resultaatsaspecten van kwaliteit (Van Eekert, 2009). De wettelijke erkenningsnormen vertrekken bijvoorbeeld nog altijd sterk vanuit een aandacht voor de structurele kwaliteit. Het kwaliteitsdecreet van 1997 vulde hierop aan met de vraag naar een kwaliteitshandboek met uitgewerkte procedures en explicitering van kwaliteitsprocessen. Het kwaliteitsdecreet van 2003 legt nog meer de nadruk op de resultaten van kwaliteitsvolle woonzorg en dienstverlening. Het uitbouwen van een kwaliteitsbeleid kan heel specifiek, maar ook breder worden benaderd (Demaerschalk e.a., 2009). In oorsprong is de aandacht voor kwaliteit sterk gerelateerd aan de uitkomsten van een productieproces. Ook in de zorg kan dit kwaliteitsbeleid zich dan heel specifiek richten op de uitkomsten van het primaire proces van de hulpverlening. Kwaliteitsbeleid in deze specifieke zin kijkt naar
13
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
de processen en uitkomsten van de zorg en dienstverlening. Daarnaast kan een kwaliteitsbeleid ook breed worden opgevat, waarbij er ook aandacht gaat naar contextfactoren, structurele en procesmatige factoren die bijdragen tot dit resultaat. Recent wordt ook de vraag gesteld naar de relatie tussen kwaliteit van zorg enerzijds en kwaliteit van leven anderzijds (Netten e.a., 2012). Samen met andere auteurs pleiten we voor een complementaire visie op kwaliteitsbeleid waarbij zowel monitoring als evaluatie van belang zijn. Een volwaardig kwaliteitssysteem is gebaat met zowel kwaliteitsmonitoring als kwaliteitsevaluatie. Wat is precies het onderscheid? Monitoring verwijst naar het gebruik van periodieke metingen of registraties door middel van indicatoren. De doelstelling van monitoring is een zicht te krijgen op wat er zich afspeelt en tot welke resultaten iets leidt. Hiervoor worden indicatoren gebruikt die dus signaleren wat er gaande is. Evaluatie gaat een stap verder en heeft als doelstelling een zicht te krijgen op de waarom-vraag. Hoe en waarom gebeurt er precies wat er zich heeft voorgedaan? Kwaliteitsevaluatie is méér dan het gebruik van kwaliteitsindicatoren alleen. Ook andere informatiebronnen en contextuele factoren helpen ons te verklaren waarom iets gebeurt. Er bestaat tot nu toe geen specifieke definitie voor kwaliteitsindicatoren voor de welzijns- en gezondheidssector. We verwijzen daarom naar deze algemene definitie van een indicator: “Op basis van systematische waarnemingen worden cijfers verzameld die essentiële informatie bevatten en die kunnen worden geordend in statistische tabellen, ofwel gekwantificeerd op interval/ordinaal niveau, ofwel nominaal, en die verwerkt worden tot indicatoren die een uitdrukking geven van de structuur of de verandering in fenomenen die verband houden met wetenschappelijke en/of beleidsmatige bekommernissen” (Breda e.a., 2002; Horn, 1993, vermeld in Poelman, Hermans & Van Audenhove, 2011). Een indicator kan het best worden begrepen als een signaalwijzer: Wàt gebeurt er? Wàt heeft er zich voorgedaan? Een indicator is dus de bouwsteen van een monitoringssysteem. Het is een kwantificeerbare samenvattende maat en bestaat gewoonlijk uit een verhouding van teller ten opzichte van noemer. Dit betekent dat een indicator vaak uitgedrukt wordt in een percentage. Dit percentage wordt berekend op basis van een aantal kencijfers uit de formule (teller / noemer). Om tot een indicator te komen zijn dus een aantal elementaire kencijfers nodig. Een voorbeeld van indicator is ‘het percentage bewoners met een valincident’. Dit moet verder verduidelijkt worden als de verhouding van de teller ‘het aantal bewoners dat de afgelopen maand is gevallen’ tot de noemer ‘het totaal aantal geobserveerde bewoners’ vermenigvuldigd met honderd. We halen nog twee belangrijke kenmerken aan van een indicator. Ten eerste: een indicator verwijst naar één aspect van kwaliteit en is per definitie dus ook beperkt. Eén indicator kan onmogelijk de totale kwaliteit van een woonzorgcentrum in beeld brengen. Het is belangrijk enerzijds voldoende diversiteit te hebben, zonder te vervallen in een overdaad aan indicatoren. Ten tweede: een indicator doet geen uitspraak over de áárd van de kwaliteit, hiervoor is een ruimere evaluatie nodig. Een indicator signaleert enkel wàt er zich voordoet op een bepaald domein. Dit kenmerk van een indicator is vaak misbegrepen. De waarde van een indicator ligt er dan in dat het een signaal geeft van belangrijke wijzigingen en zo het vertrekpunt kan vormen voor verbeteringen en veranderingen.
14
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
Men spreekt dus niet van een goed of slecht resultaat aan de hand van een kwaliteitsindicator. Er is een ruimere evaluatie nodig en er moet de vraag worden gesteld: ‘Waarom gebeuren er wijzigingen?’ Om terug te keren naar het voorbeeld. Een woonzorgcentrum kan het eerste jaar een percentage hebben van 9% (bewoners met een valincident de afgelopen maand) en het tweede jaar uitkomen op 16%. Beide percentages doen op zichzelf geen uitspraak over goed of slecht. Indicatoren roepen wel op tot uitgebreidere evaluatie: Waarom zijn er zoveel meer bewoners gevallen dit jaar? Dit vraagt nader onderzoek op basis van andere informatiebronnen dan het aangeleverde registratiemateriaal alleen. Misschien is de bewonerspopulatie meer mobiel met daardoor meer gelegenheid tot vallen? Misschien zijn er veel meer bewoners buiten het woonzorgcentrum gaan wandelen, wat aanleiding heeft gegeven tot meer valpartijen? De percentages zijn dus signaalwijzers, niet meer, maar ook niet minder. Hiermee komen we ook op de vraag naar de interpretatie van indicatoren. Een monitoringssysteem met kwaliteitsindicatoren kan leiden tot de ontwikkeling van referentiewaarden of normen ter interpretatie. Een indicator zegt op zichzelf niets, het is de uitdrukking van een fenomeen. Door te vergelijken met een referentiewaarde kan de indicator wel betekenis krijgen. Een eerste referentiewaarde zou kunnen zijn door te vergelijken doorheen de tijd. Door jaarlijkse metingen uit te voeren, kan een evolutie worden opgevolgd. Een tweede referentiewaarde zou erin bestaan te vergelijken met een groep van gelijkaardige woonzorgcentra. Het is dan interessant te leren van elkaar en te onderzoeken hoe de verschillen in gevonden cijferwaarden verklaard kunnen worden. Een laatste referentiewaarde kan soms gevonden worden in wetenschappelijke literatuur. Op grond van onderzoeksgegevens zijn richtcijfers bekend over de range waarbinnen bepaalde fenomenen zich voordoen. We kunnen dus stellen dat het werken met kwaliteitsindicatoren heel wat mogelijkheden biedt voor de verdere uitbouw van een kwaliteitsbeleid:
Het werken met indicatoren verplicht ons om aspecten van het wonen, leven en zorgen in het woonzorgcentrum op gestandaardiseerde wijze te registreren
De indicatoren bieden een gemeenschappelijke taal om over kwaliteit te spreken. De eenvoud biedt houvast
De indicatoren roepen op en nodigen uit tot verdere evaluatie. Ze zijn het startpunt voor verbeteracties in de ‘Plan-do-check-act-cyclus’ binnen de eigen organisatie
Tegelijk zijn er ook valkuilen verbonden aan het werken met kwaliteitsindicatoren:
Indicatoren zeggen uit zichzelf weinig en moeten dus bij rapportering en communicatie zorgvuldig gehanteerd worden.
Indicatoren vertellen nooit het volledige kwaliteitsverhaal, daarvoor is uitgebreidere evaluatie nodig
De opbouw van een goed monitoringssysteem en vooral de nodige referentiewaarden voor de indicatoren vergt kennis en tijd
De uitbouw van een referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg voor de Vlaamse woonzorgcentra start dus met de uitwerking van een monitoringssysteem van kwaliteitsindicatoren. Sinds 2011 is een proces doorlopen op zoek naar een beperkte set van haalbare en relevante, bij voorkeur gevalideerde kwaliteitsindicatoren. Het resultaat hiervan zijn de kwaliteitsindicatoren terug te vinden in deze handleiding (Hoofdstuk 2).
15
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
In de volgende paragraaf bespreken we eerst de uitgangspunten die zijn vastgelegd voor de ontwikkeling van het referentiekader kwaliteit van wonen en zorg in woonzorgcentra.
16
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
2
De zes uitgangspunten voor de opbouw van het referentiekader kwaliteit
Bij aanvang van het project stelde LUCAS de volgende zes uitgangspunten voorop waarbinnen het referentiekader integrale kwaliteit wonen en zorg vorm diende te krijgen: 1. Standaarden en thema’s van kwaliteit vertrekken vanuit een brede visie op kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen. 2. Het referentiekader wordt ontwikkeld in een filosofie van dialoog in plaats van controle. 3. Het referentiekader met thema’s en indicatoren vormt het startpunt voor de verdere uitbouw van evaluatie. Indicatoren alleen bieden geen grondige evaluatie van de kwaliteit, maar zijn wel een belangrijk element van kwaliteitsmanagement. 4. Het referentiekader met thema’s en indicatoren houdt voldoende rekening met een haalbare implementatie in de praktijk. 5. Het referentiekader streeft naar zoveel mogelijk gebruik van resultaatindicatoren. Ook structuuren procesindicatoren kunnen worden opgenomen. 6. De indicatoren zijn gebaseerd op perspectieven van verschillende betrokkenen en groepen. Zowel objectief meetbare indicatoren hebben een plek, alsook subjectieve informatie van gebruikers, familie en medewerkers. Deze zes uitgangspunten zijn goedgekeurd door de stuurgroepleden, bestaande uit alle relevante betrokkenen (zie verder paragraaf 3) en worden dan ook gebruikt voor de verdere opbouw van het referentiekader. We lichten de zes uitgangspunten hieronder verder toe.
2.1
Uitgangspunt 1
Standaarden en thema’s van kwaliteit vertrekken vanuit een brede visie op kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen. Niet enkel de klinische zorgaspecten zijn van belang, het is ook nodig oog te hebben voor een kwaliteitsvol wonen en leven. Internationaal gezien is er meer en meer aandacht voor kwaliteit van zorg in de residentiële ouderenzorg (Hoffman & Leichsenring, 2011; Nies & Leichsenring, 2011). Kwaliteit van leven is even belangrijk als kwaliteit van zorg (Netten e.a., 2012). Een alomvattend kwaliteitssysteem heeft oog voor zowel kwaliteit van zorg als kwaliteit van leven. We leggen de focus vooral op kwaliteitsverwachtingen (dit zijn niet-juridisch afdwingbare aspecten), eerder dan op wettelijke minimumnormen. De wettelijke vereisten kunnen mee opgenomen zijn in het referentiekader, maar gelden niet als indicator. Redenen voor de focus op verwachtingen zijn ingegeven vanuit de vaststelling dat het werken met absolute normen of minimale normen in de praktijk niet zo goed werkt. Werken met minimumnormen fnuikt innovatie en verbetering, het schaadt het imago van de sector en werkt demotiverend voor medewerkers en organisaties. Het geeft ook aanleiding tot oeverloze discussies (‘Wat is een aanvaardbaar percentage valincidenten?’) in plaats van te stimuleren tot actie en verbetering (Hoffman e.a., 2010). Daarom wordt voor het referentiekader gezocht naar indicatoren die verwijzen naar verwachtingen inzake kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven en die aanzetten tot verbeteringen in de zorgpraktijk.
17
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
2.2
Uitgangspunt 2
Het referentiekader wordt ontwikkeld in een filosofie van dialoog in plaats van controle. Woonzorgcentra moeten met de kwaliteitsindicatoren zelf aan de slag kunnen om kwaliteit te verbeteren. De indicatoren zijn dus in eerste instantie bedoeld om voorzieningen zelf zicht te laten krijgen op kernaspecten van het wonen, leven en werken in een woonzorgcentrum. Er is aandacht voor hoe de woonzorgcentra zoveel mogelijk zelf kunnen werken met de indicatoren: bruikbaarheid en haalbaarheid zijn belangrijk. Dit betekent o.a. ook zelf de informatie verzamelen. Uiteraard zijn er raakvlakken met andere ontwikkelingen (bijvoorbeeld de rol van de zorginspectie of de mogelijkheid van accreditatie door externen), maar die worden elders verduidelijkt. Zie hiervoor de website en mogelijkheid tot nieuwsbrief over het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg (http://www.zorg-en-gezondheid.be/referentiekaderwzc/).
2.3
Uitgangspunt 3
Het referentiekader met thema’s en indicatoren vormt het startpunt voor de verdere uitbouw van evaluatie. Indicatoren alleen bieden geen grondige evaluatie van de kwaliteit, maar zijn wel een belangrijk element van kwaliteitsmanagement. Het is duidelijk dat het zoeken naar haalbare en bruikbare kwaliteitsindicatoren ook raakvlakken heeft met andere ontwikkelingen (cfr supra). Dit project is te beschouwen als een eerste opstap, een vertrekbasis voor verdere stappen in kwaliteitsbeheer.
2.4
Uitgangspunt 4
Het referentiekader met thema’s en indicatoren houdt voldoende rekening met een haalbare implementatie in de praktijk. Bij het ontwikkelen van indicatoren zijn – extreem gesteld – twee werkwijzen mogelijk. In een theoretische benadering worden in de eerste plaats kwaliteitsdoelstellingen voorop gezet, hieruit vervolgens indicatoren ontwikkeld en opgemaakt en ten slotte gezocht naar beschikbaar cijfermateriaal om die indicatoren te meten. In een pragmatische benadering kijkt men eerst naar het beschikbare cijfermateriaal om hieruit indicatoren op te bouwen en die vervolgens te kaderen binnen een bepaalde doelstelling. In de opbouw van het referentiekader werken we met een tussenvorm. We beperken ons niet tot de pragmatische benadering die enkel voortbouwt op wat er momenteel aan beschikbaar cijfermateriaal is. Tegelijk is het niet de opzet een uitgebreid theoretisch kader te ontwikkelen, de globale doelstelling is gekend: aandacht voor kwaliteit van zorg en voor kwaliteit van leven. We combineren wetenschappelijke input over standaarden of doelstellingen en indicatoren enerzijds met input vanuit de praktijk omtrent haalbaarheid en beschikbaar registratiemateriaal. Zo moet deze aanpak leiden tot een beperkte maar haalbare set van meetbare indicatoren.
18
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
2.5
Uitgangspunt 5
Het referentiekader streeft naar zoveel mogelijk gebruik van resultaatindicatoren. Ook structuur- en procesindicatoren kunnen worden opgenomen. Met resultaatindicatoren wordt bedoeld dat ze een beeld geven van het resultaat van de zorg- en dienstverlening. Die resultaten gaan over de situatie van de bewoners, of van die van medewerkers uit de organisatie. Voor een goed monitoringssysteem is een beperkte maar goed gefocuste opzet noodzakelijk. Daarom richten we ons vooral op resultaatindicatoren. Wat geeft een zicht op het resultaat van goede kwaliteit van zorg en goede kwaliteit van leven?
2.6
Uitgangspunt 6
De indicatoren zijn gebaseerd op perspectieven van verschillende betrokkenen en groepen. Zowel objectief meetbare indicatoren hebben een plek, alsook subjectieve informatie van gebruikers, familie, medewerkers of vrijwilligers. Het is een misvatting te denken dat indicatoren enkel ‘objectieve cijfers’ zijn. Indicatoren zijn wel altijd cijfermatige signaalwijzers, maar de gegevens waaruit ze zijn opgebouwd kunnen zowel ‘objectief’ als ‘subjectief’ zijn. Voor de indicatoren van kwaliteit van zorg lijken meer ‘objectieve’ gegevens voorhanden (vb. medicatiegebruik), terwijl voor het meten van de kwaliteit van leven we er niet omheen kunnen om ook subjectieve beoordelingen mee op te nemen. Uit subjectieve beoordelingen zijn ook indicatoren op te bouwen (bijvoorbeeld: percentage bewoners dat tevreden is over het woon- en leefklimaat). Wel is het altijd noodzakelijk dat de indicatoren voldoende validiteit en betrouwbaarheid hebben. Validiteit betekent dat de indicatoren een meting zijn van wat er werkelijk bedoeld wordt te meten. Betrouwbaarheid betekent dat meerdere personen tot dezelfde bevindingen zouden komen voor deze indicator. Hoewel het internationaal onderzoek over kwaliteitsindicatoren specifiek voor de woonzorgcentra pas van heel recente datum is, is er maximaal voortgebouwd op deze literatuur. Zo is gestart met indicatoren die een wetenschappelijke onderbouwing hebben op het vlak van validiteit en betrouwbaarheid en is daaruit gezocht naar indicatoren die noodzakelijk en haalbaar zijn.
3 Het doel van het referentiekader met kwaliteitsindicatoren en de rol van alle betrokkenen hierbij Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg heeft zich tot nu toe toegespitst op de ontwikkeling van een monitoringssysteem met kwaliteitsindicatoren. De opbouw van dit referentiekader en de kwaliteitsindicatoren is gebeurd in twee opeenvolgende onderzoeksstappen. LUCAS nam hierbij de procesbegeleiding en inhoudelijke voorbereiding op zich. Een stuurgroep heeft het volledige traject opgevolgd en blijft waken over de opzet en doelstelling van het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg.
19
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
Deze stuurgroep bestaat in de periode 2011-2012 uit de volgende leden:
Voor het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid: o
Chris Vander Auwera, administrateur-generaal en voorzitter van de stuurgroep
o
Annemie Doms, afdelingshoofd RGZ
o
Veerle Van der Linden, teamverantwoordelijke ouderenzorg
Voor het Kabinet van Vlaams minister Jo Vandeurzen: o
Saskia Mahieu en Rob Vanhemel, raadgevers woonzorg en ouderen Voor het Agentschap Zorginspectie:
o
Stef Van Eekert, afdelingshoofd zorginspectie Voor de koepels:
o
Zorgnet; Tarsi Windey en Roel Van de Wygaert
o
VVSG; Elke Vastiau en Annelies De Ridder
o
FOS; Luc Griep
o
Ferubel; Daniël Vandermeulen
Voor de KU Leuven, LUCAS: o
Nele Spruytte, senior onderzoeker
o
Liza Van Eenoo, wetenschappelijk medewerker
De doelstelling van het werken met kwaliteitsindicatoren is ambitieus (cfr. stuurgroep 26/9/2011). In de eerste plaats moet het werken met kwaliteitsindicatoren de woonzorgcentra zelf aanzetten tot kwaliteitsverbetering. Het systeem wordt ook zo opgevat dat de voorzieningen zelf de nodige gegevens moeten registreren. Bijkomend wordt ernaar gestreefd dat het referentiekader met kwaliteitsindicatoren ook bruikbaar is voor beleidsmonitoring, voor kwaliteitsverbetering, voor publieksrapportering en voor zorginspectie. Met het oog op de eerste doelstelling zal gewerkt worden met een stapsgewijze implementatie en zullen de specificaties nog komen m.b.t. de overige doelstellingen en modaliteiten ervan.
4 Het afgelegde traject tot de opbouw van het referentiekader en de kwaliteitsindicatoren Omdat de doelstelling er primair in bestaat de woonzorgcentra zelf aan te zetten tot kwaliteitsverbetering, is haalbaarheid een belangrijk criterium voor de opbouw van het referentiekader met kwaliteitsindicatoren. Om te komen tot de geselecteerde kwaliteitsindicatoren is er in 2011 gewerkt met een tussenvorm tussen een theoretische benadering (opbouw van theoretische doelstellingen en die vertalen in indicatoren) en een pragmatische benadering (vertrekken vanuit bestaande registraties van indicatoren en die opnemen als doelstellingen). Telkens is rekening gehouden met relevantie (inhoudelijke noodzakelijkheid) en met haalbaarheid (praktische realiseerbaarheid).
20
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
Op grond van internationale wetenschappelijke literatuur is er eerst een longlist samengesteld met 122 resultaatgeoriënteerde indicatoren die zicht geven op kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven in een woonzorgcentrum (intern document dd. 6 oktober 2011). De indicatoren uit de longlist zijn geordend in drie thema’s: Kwaliteit van zorg en veiligheid, Kwaliteit van leven en Kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisaties. In vier focusgroepen zijn met alle relevante stakeholders (gebruikers, familieleden, zorgmedewerkers inclusief CRA, zorgmanagement, beleid, inspectie) telkens onderdelen van deze longlist overlopen en bediscussieerd. Op basis van een beoordeling van de noodzakelijkheid en de haalbaarheid is een selectie uitgevoerd. Bedoeling is te komen tot een beperkte set van noodzakelijke en haalbare indicatoren die in een eerste stap zullen worden uitgetest voor verdere implementatie. Op 29 november 2011 is een laatste discussiedag gehouden met de experten die deelnamen aan de focusgroepen. De opzet van de discussiedag was tweeledig: (1) het synthetiseren en borgen van de gekozen beperkte set van noodzakelijke en haalbare indicatoren en (2) het voorbereiden en input bieden voor het implementatieproces. Dit resulteerde in de synthese van 27 kwaliteitsindicatoren, verdeeld over drie grote thema’s: (1) kwaliteit van zorg en veiligheid, (2) kwaliteit van leven en (3) kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie. Tabel 1 biedt een samenvattend overzicht van de kwaliteitsindicatoren na de discussiedag van 29 november 2011 (zie intern synthesedocument dd. 12 december 2011). We merken op dat de stuurgroep consensus bereikte over de globale thema’s, subthema’s en indicatoren, maar dat er in december 2011 nog geen definitief uitgewerkte operationalisatie was van de indicatoren. Dit verklaart waarom de omschrijving van de indicatoren in tabel 1 niet helemaal overeenstemt met de finale set kwaliteitsindicatoren zoals ze verderop wordt toegelicht in deze handleiding. Dit overzicht biedt wel de leidraad voor de verdere uitbouw van het referentiekader kwaliteit. Het is immers de bedoeling dat voor alle thema’s en subthema’s indicatoren worden ontwikkeld.
21
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
Tabel 1: Beknopt overzicht van de 27 kwaliteitsindicatoren die noodzakelijk en haalbaar werden geacht voor een eerste opbouw van referentiekader kwaliteit van wonen en zorg in de Vlaamse woonzorgcentra (dec 2011)
Kwaliteitsindicator
Omschrijving
Thema 1: Kwaliteit van zorg en veiligheid A
% bewoners met decubitus categorie 2 tot en met 4 (ontstaan in het woonzorgcentrum)
B
% bewoners met onbedoelde en niet in het behandelbeleid passende gewichtsafname in de afgelopen maand
C
% bewoners met een valincident
D
% bewoners met een dagelijkse fysieke vrijheidsbeperking (al dan niet ondersteund met een fixatiedocument)
E
% bewoners dat de afgelopen dertig dagen te maken had met een medicijnincident
F
% personeel dat het afgelopen jaar gevaccineerd is tegen influenza
G
% bewoners met meer dan 5 voorgeschreven geneesmiddelen
H
% bewoners gestorven in het woonzorgcentrum
I
% bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde, dat in overeenstemming is met hun voorkeuren
Thema 2: Kwaliteit van leven 2.1: Lichamelijk welbevinden en gezondheid J
% bewoners (of vertegenwoordigers) dat tevreden is over de smaak en de kwaliteit van de maaltijden
K
% bewoners (of vertegenwoordigers) dat een goede persoonlijke verzorging ervaart
2.2: Woon- en leefklimaat L
De mate waarin bewoners (of vertegenwoordigers) een goed wooncomfort ervaren
M
De mate waarin bewoners (of vertegenwoordigers) een goede sfeer ervaren
2.3: Privacy en autonomie N
22
% bewoners (of vertegenwoordigers) dat vindt dat hun privacy voldoende is beschermd
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
Kwaliteitsindicator O
Omschrijving De mate waarin bewoners (of vertegenwoordigers) een goede zelfstandigheid/autonomie ervaren
2.4: Integratie en sociale activiteiten P
De mate waarin bewoners (of vertegenwoordigers) goede mogelijkheden voor dagbesteding ervaren
2.5: Vraaggerichtheid Q
% bewoners (of vertegenwoordigers) dat vindt dat het personeel vriendelijk is
R
% bewoners (of vertegenwoordigers) dat vindt dat klachten goed worden opgevolgd
S
% bewoners (of vertegenwoordigers) dat vindt dat ze voldoende informatie krijgen over het leven in het woonzorgcentrum
T
% bewoners (of vertegenwoordigers) dat het gevoel heeft dat het personeel tijdig en op een juiste manier reageert als men om hulp vraagt
2.6: Inspraak en onderhandelde zorg U
% bewoners (of vertegenwoordigers) dat vindt dat ze voldoende inspraak hebben in de zorg en begeleiding die ze krijgen
Thema 3: Kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie V
% ziekteverzuim (langdurend-kortdurend)
W
% medewerkers met vast contract dat in het voorbije kalenderjaar het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten
X
Aantal dienstjaren werkzaam IN het huidig woonzorgcentrum
Y
Specialisatie van zorgverleners
Z
Aantal uren vorming bovenop verplichte vorming per medewerker
AA
Aantal vrijwilligerscontracten per bewoner
Vanaf januari 2012 is negen maanden gewerkt aan de voorbereiding, realisatie en evaluatie van een piloottest. Hierbij is gefocust op de indicatoren over de kwaliteit van zorg en veiligheid (9 indicatoren) en op de indicatoren over de kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie (6 indicatoren). De verdere uitwerking en implementatie van de indicatoren over de kwaliteit van leven van bewoners (12 indicatoren) zal later worden aangepakt.
23
Hoofdstuk 1 Doelstelling en opzet van het referentiekader en de monitoring met kwaliteitsindicatoren
Voor de piloottest werkten acht woonzorgcentra mee. Bij de selectie van deze acht woonzorgcentra stond diversiteit voorop. De schaalgrootte, het juridisch statuut, de ervaring met kwaliteitsmonitoring en het niveau van digitalisering varieerde sterk tussen de acht woonzorgcentra. Op gebied van digitalisering zijn er twee woonzorgcentra gekozen die geen ervaring hadden met elektronische zorgdossiers, twee woonzorgcentra die werken met elektronische zorgdossiers, twee woonzorgcentra die werken met het BelRAI-instrument en twee woonzorgcentra die werken met het Navigator-instrument. Zowel het BelRAIinstrument (http://wiki.belrai.org/nl) als het Navigatorinstrument (www.navigator.czv.be) zijn gevalideerde kwaliteitsmonitoringsinstrumenten waarin kwaliteitsindicatoren verwerkt zitten. Er is in de piloottest gezocht naar een zo goed mogelijke aansluiting bij deze wetenschappelijke instrumenten. De piloottest had meerdere doelstellingen: de haalbaarheid en tijdsinvestering van deze monitoring in kaart brengen, een implementatiemethode uitwerken en er een geschikte rapportering voor ontwikkelen. Eén van de uitkomsten van de piloottest is de voorliggende handleiding met toelichting en werkinstrumenten om de kwaliteitsindicatoren te gebruiken in het woonzorgcentrum. Er is zoveel mogelijk rekening gehouden met de feedback en opmerkingen die zijn verkregen tijdens de focusgroepen van de piloottest. Met de stuurgroep van betrokkenen is deze handleiding en het implementatieplan bekrachtigd (dd. Stuurgroep 18 september 2012). In de volgende hoofdstukken geven we een toelichting bij de finale set van indicatoren, stellen we het implementatieplan voor en gaan we uitgebreid in op de definities en werkwijze van elk van de indicatoren.
24
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
1
Overzicht van de set van kwaliteitsindicatoren
Na afloop van de piloottest is met de stuurgroep goedkeuring gegeven voor de volgende set van kwaliteitsindicatoren met betrekking tot de thema’s kwaliteit van zorg en veiligheid en kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie (zie Tabel 2). In totaal worden er 21 kwaliteitsindicatoren geïmplementeerd, waarvan 16 verplicht en 5 optioneel zijn te registreren. De operationalisatie van de indicatoren met betrekking tot kwaliteit van leven van bewoners in woonzorgcentra dient nog te worden uitgewerkt. Tabel 2: Overzicht van de kwaliteitsindicatoren uit thema 1 en thema 3 voor verdere implementatie, rekening houdend met de haalbaarheid en noodzakelijkheid per indicator. (juli 2012)
Kwaliteitsindicator
Omschrijving
Thema 1: Kwaliteit van zorg en veiligheid A1: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 tot en met 4 A
B
Optioneel A2: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 tot en met 4 ontstaan in het woonzorgcentrum (subgroep van A1) B1: Percentage bewoners met onbedoelde en niet in het behandelbeleid passende gewichtsafname van drie kilogram of meer in de afgelopen maand Optioneel B2: Percentage bewoners met onbedoelde en niet in het behandelbeleid passende gewichtsafname van zes kilogram of meer in de afgelopen zes maanden C1: Percentage bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand
C
Optioneel C2: Percentage bewoners met twee of meer valincidenten in de afgelopen maand (subgroep van C1) D1: Percentage bewoners met een dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag
D
D2: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag alleen het gebruik van bedhekken is (subgroep van D1) Optioneel D3: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ondersteund is met een fixatiedocument (subgroep van D1)
25
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Kwaliteitsindicator
Omschrijving
E
Percentage bewoners dat de afgelopen zeven dagen te maken had met minimaal één medicijnincident
F
Percentage zorgpersoneelsleden dat het afgelopen kalenderjaar gevaccineerd is tegen influenza en waarbij de vaccinatie betaald is door het woonzorgcentrum G1: Percentage bewoners met 5 tot en met 9 verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts
G G2: Percentage bewoners met 10 of meer verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts H
Overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum
I
Percentage bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde, dat in overeenstemming is met de voorkeuren van de bewoner
Thema 2: Kwaliteit van leven
De indicatoren moeten nog worden uitgewerkt en getest.
Thema 3: Kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie V1: Totaal aantal ziektemeldingen per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar V
W
X
V2: Aantal ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar (subgroep V1) Percentage zorgpersoneelsleden met een contract van onbepaalde duur dat in het voorbije kalenderjaar het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten X1: Aantal uren vorming per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar Optioneel X2: Aantal uren vorming per VTE niet-zorgpersoneel in het voorbije kalenderjaar Y
26
Aantal uren gepresteerd vrijwilligerswerk in het voorbije kalenderjaar per woongelegenheid
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
2
Toelichting van het stapsgewijze implementatieplan
Er zal gewerkt worden met een stapsgewijze implementatie. De globale opzet houdt in:
dat de woonzorgcentra zelf instaan voor de registraties.
dat er op gestandaardiseerde en gestructureerde wijze gegevens worden verzameld. Dit gebeurt op afgesproken referentiedagen of referentieperiodes gespreid over een volledig kalenderjaar.
dat de woonzorgcentra voor een minimaal aantal indicatoren zelf berekeningen uitvoeren op de verzamelde gegevens. Deze handleiding verduidelijkt de werkwijze (zie Handleiding per kwaliteitsindicator, p. 52).
dat er twee maal per jaar (d.i. op 31 januari en 31 juli) gegevens worden doorgegeven aan het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid waarmee de indicatoren vervolgens berekend kunnen worden (Deze berekeningen gebeuren niet door de woonzorgcentra zelf).
dat er minstens jaarlijks feedback wordt voorzien voor de woonzorgcentra. Deze feedback gebeurt individueel aan elk woonzorgcentrum. De wijze en timing wordt nog verder uitgewerkt.
dat de geanonimiseerde groepsresultaten kunnen worden gecommuniceerd via de site van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid. De specifieke modaliteiten hiervan zullen nog worden uitgeklaard.
dat het geheel van deze monitoring (gegevensverzameling, verwerking, rapportering) zal worden opgevolgd door een stuurgroep met relevante betrokkenen.
Zoals weergegeven in Tabel 3 tot en met Tabel 6 start de registratie van gegevens in 2013. Uiterlijk 31 juli 2013 worden zeven indicatoren verplicht, en twee indicatoren optioneel opgevraagd. Op 31 januari 2014 gaat het om zeven bijkomende verplichte indicatoren, en één extra optionele indicator. Vanaf 2014 worden er telkens op 31 juli acht verplichte en drie optionele kwaliteitsindicatoren opgevraagd en op 31 januari daaropvolgend nog eens acht verplichte indicatoren en twee optionele indicatoren. Na volledige implementatie van alle indicatoren worden op die wijze de zestien verplichte en de vijf optionele kwaliteitsindicatoren jaarlijks opgevraagd (zie Tabel 6). Op die wijze wordt gradueel een databestand opgebouwd met vergelijkingsmateriaal voor de volgende metingen. De kwaliteitsindicatoren die niet verplicht zijn, maar optioneel, zijn in de voorbereidingsfase steeds als belangrijk aanzien. Uit de piloottest bleken deze optionele indicatoren niet altijd even haalbaar voor elk woonzorgcentrum. Het wordt elk woonzorgcentrum vrij gelaten om de gegevens voor deze optionele indicatoren in te sturen. Het is wel de bedoeling dat er ook hier uit de resultaten kan geleerd worden, bijvoorbeeld door vergelijking met andere woonzorgcentra of door vergelijking doorheen de tijd. Tabel 3 geeft schematisch het gefaseerde implementatieplan weer over de drie kalenderjaren 2013, 2014 en 2015. Met ‘registratie’ wordt bedoeld het verzamelen van de gegevens door het woonzorgcentrum, met ‘doorgegeven’ wordt bedoeld het doorgeven van de gegevens aan het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid. Hoe de gegevens moeten verzameld worden, wordt beschreven in hoofdstuk 3. De werkwijze van het doorgeven van de gegevens aan het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid kan u
27
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
terugvinden op de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid: http://www.zorg-engezondheid.be/referentiekaderwzc/ Tabel 4, Tabel 5 en Tabel 6 geven de implementatie weer per kalenderjaar.
28
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Tabel 3: Schema implementatieplan kalenderjaar 2013, 2014 en 2015
Kwaliteitsindicator
Omschrijving
2013
2014
2015
Thema 1: Kwaliteit van zorg en veiligheid A1: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 tot en met 4 A
Registratie 20 april 2013
Registratie 20 april 2014
Registratie 20 april 2015
Doorgeven 31 juli 2013
Doorgeven 31 juli 2014
Doorgeven 31 juli 2015
Registratie maart-mei 2014 (enkel indicator B1)
Registratie maart-mei 2015 (indicator B1 en B2)
Doorgeven 31 juli 2014 (enkel indicator B1)
Doorgeven 31 juli 2015 (indicator B1 en B2)
Registratie sep-nov 2014 (indicator B1 en B2)
Registratie sep-nov 2015 (indicator B1 en B2)
OPTIONEEL: A2: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 tot en met 4 ontstaan in het woonzorgcentrum (subgroep A1) B1: Percentage bewoners met onbedoelde en niet in het behandelbeleid passende gewichtsafname van drie kilogram of meer in de afgelopen maand
B
OPTIONEEL: B2: Percentage bewoners met onbedoelde en niet in het behandelbeleid passende gewichtsafname van zes kilogram of meer in de afgelopen zes maanden
_
Doorgeven
Doorgeven
29
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Kwaliteitsindicator
Omschrijving
2013
2014
2015
31 jan 2015 31 jan 2016 (indicator B1 en (indicator B1 en B2) B2)
C1: Percentage bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand
Registratie Registratie Registratie 1 tem 31 mei 1 tem 31 mei 1 tem 31 mei 2013 2014 2015
C OPTIONEEL: C2: Percentage bewoners met twee of meer valincidenten in de afgelopen maand (subgroep van C1)
Doorgeven 31 juli 2013
Doorgeven 31 juli 2014
Doorgeven 31 juli 2015
D1: Percentage bewoners met een dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag
D
D2: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag alleen het gebruik van bedhekken is (subgroep D1)
OPTIONEEL: D3: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ondersteund is met een fixatiedocument (subgroep D1)
30
Registratie Registratie 18-19-20 feb 14 18-19-20 feb 15 Doorgeven 31 juli 2014
Doorgeven 31 juli 2015
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Kwaliteitsindicator
E
F
Omschrijving
Percentage bewoners dat de afgelopen zeven dagen te maken had met minimaal één medicijnincident
2013
2014
2015
Registratie 13-19 juni 2014
Registratie 13-19 juni 2015
Doorgeven 31 juli 2014
Doorgeven 31 juli 2015
Registratie okt 2013
Registratie okt 2014
Registratie okt 2015
Doorgeven 31 jan 2014
Doorgeven 31 jan 2015
Doorgeven 31 jan 2016
Registratie 20 maart 2013
Registratie 20 maart 2014
Registratie 20 maart 2015
Doorgeven 31 juli 2013
Doorgeven 31 juli 2014
Doorgeven 31 juli 2015
-
Percentage zorgpersoneelsleden dat het afgelopen kalenderjaarjaar gevaccineerd is tegen influenza en waarbij de vaccinatie betaald is door het woonzorgcentrum
G1: Percentage bewoners met 5 tot en met 9 verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts G G2: Percentage bewoners met 10 of meer verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts
31
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Kwaliteitsindicator
Omschrijving
2013
2014
2015
Registratie jan-dec 2012
H
Doorgeven 31 juli 2013
Registratie jan-dec 2014
Registratie jan-dec 2015
Registratie jan-dec 2013
Doorgeven 31 jan 2015
Doorgeven 31 jan 2016
Registratie 20 maart 2013
Registratie 20 maart 2014
Registratie 20 maart 2015
Doorgeven 31 juli 2013
Doorgeven 31 juli 2014
Doorgeven 31 juli 2015
Overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum
Doorgeven 31 jan 2014
I
Percentage bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde, dat in overeenstemming is met de voorkeuren van de bewoner
Thema 2: Kwaliteit van leven Indicatoren hiervoor zijn nog uit te werken en te testen.
32
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Kwaliteitsindicator
Omschrijving
2013
2014
2015
Thema 3: Kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie V1: Totaal aantal ziektemeldingen per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar
Registratie jan-dec 2013
Registratie jan-dec 2014
Registratie jan-dec 2015
Doorgeven 31 jan 2014
Doorgeven 31 jan 2015
Doorgeven 31 jan 2016
Doorgeven 31 juli 2013
Registratie jan-dec 2014
Registratie jan-dec 2015
Registratie jan-dec 2013
Doorgeven 31 jan 2015
Doorgeven 31 jan 2016
V V2: Aantal ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar (subgroep V1)
Registratie jan-dec 2012
W
Percentage zorgpersoneelsleden met een contract van onbepaalde duur dat het voorbije kalenderjaar het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten
Doorgeven 31 jan 2014
33
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Kwaliteitsindicator
Omschrijving
X1: Aantal uren vorming per VTE zorgpersoneel in het voorbije kalenderjaar
2013
2014
2015
Registratie jan-dec 2013
Registratie jan-dec 2014
Registratie jan-dec 2015
Doorgeven 31 jan 2014
Doorgeven 31 jan 2015
Doorgeven 31 jan 2016
Registratie jan-dec 2013
Registratie jan-dec 2014
Registratie jan-dec 2015
Doorgeven 31 jan 2014
Doorgeven 31 jan 2015
Doorgeven 31 jan 2016
7 verplichte indicatoren (A1 - C1 - G1 G2 - I - H over 2012 - W over 2012)
9 verplichte indicatoren (A1 – B1 – C1 – D1 – D2 – E – G1 – G2 – I)
9 verplichte indicatoren (A1 – B1 – C1 – D1 –D2 – E – G1 –G2 –I)
2 optionele indicatoren (A2 – C2)
3 optionele indicatoren (A2 – C2 –D3)
4 optionele indicatoren (A2 – B2 – C2 – D3)
X OPTIONEEL: X2: Aantal uren vorming per VTE niet-zorgpersoneel in het voorbije kalenderjaar
Y
DATASET 1
34
Aantal uren gepresteerd vrijwilligerswerk in het voorbije kalenderjaar per woongelegenheid
Dataset 31 juli (doorgeven van gegevens)
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Kwaliteitsindicator
DATASET 2
Omschrijving
Dataset 31 januari (doorgeven van gegevens)
2013
2014
2015
7 verplichte indicatoren (F – V1 –V2 – X1 – Y – H – W)
8 verplichte indicatoren (B1 – F – H – V1 – V2 –W – X1 – Y)
1 optionele indicator (X2)
2 optionele indicatoren (B2, X2)
35
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Tabel 4: Implementatie kalenderjaar 2013
Kalenderjaar 2013 jan/13
feb/13
mrt/13 20 maart 1
apr/13 20 april
mei/13
jun/13
jul/13 31 juli
aug/13
sep/13
okt/13
nov/13
dec/13
2 3 DATASET 1
4 5
1 = 20 maart: Referentiedag medicatiegebruik en plan rond het levenseinde VERPLICHT * Indicator G1: Percentage bewoners met vijf tot en met negen verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts * Indicator G2: Percentage bewoners met tien of meer verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts * Indicator I: Percentage bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde 2 = 20 april: Registratiedag decubituswonde VERPLICHT * Indicator A1: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer OPTIONEEL * Indicator A2: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer ontstaan in het woonzorgcentrum 3 = 1 tot en met 31 mei: Registreren valincidenten VERPLICHT *Indicator C1: Percentage bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand OPTIONEEL * Indicator C2: Percentage bewoners met twee of meer valincidenten in de afgelopen maand
36
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
DATASET 1 = 31 juli 2013 data doorgeven van de indicatoren VERPLICHT * Indicator A1: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer (20 april 2013) *Indicator C1: Percentage bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand (mei 2013) * Indicator G1: Percentage bewoners met vijf tot en met negen verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts (20 maart 2013) * Indicator G2: Percentage bewoners met tien of meer verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts (20 maart 2013) * Indicator H: Percentage overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum (kalenderjaar 2012) (VANAF 2014 BIJ DATASET 2) * Indicator I: Percentage bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde (20 maart 2013) * Indicator W: Percentage zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur dat in 2012 het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten (zorgpersoneel in 2012) (VANAF 2014 BIJ DATASET 2) OPTIONEEL * Indicator A2: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer ontstaan in het woonzorgcentrum (20 april 2013) * Indicator C2: Percentage bewoners met twee of meer valincidenten in de afgelopen maand (mei 2013) 4 = Registreren ziekteverzuim, vorming en uren vrijwilligerswerk VERPLICHT * Indicator H: Percentage overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum * Indicator V1: Totaal aantal ziektemeldingen per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar * Indicator V2: Aantal ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar * Indicator W: Percentage zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur dat in 2013 het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten * Indicator X1: Aantal uren vorming per VTE zorgpersoneelslid * Indicator Y: Uren vrijwilligerswerk OPTIONEEL *Indicator X2: Aantal uren vorming per VTE niet-zorgpersoneel 5 = Registreren zorgpersoneel dat gevaccineerd wordt tegen influenza VERPLICHT * Indicator F: Percentage zorgpersoneel dat in 2013 gevaccineerd is tegen influenza en waarbij het vaccinatie betaald is door het woonzorgcentrum
37
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Tabel 5: Implementatie kalenderjaar 2014
Kalenderjaar 2014 jan/14 31 januari
feb/14 18-19-20 feb
mrt/14 20 maart
apr/14 21 april
mei/14
jun/14 13-19 juni
jul/14 31 juli
aug/14
sep/14
okt/14
nov/14 dec/14
DATASET 2
1 2 3 4 5 6 DATASET 1
7 8 9
DATASET 2 = 31 januari 2014 data doorgeven van de indicatoren VERPLICHT * Indicator F: Percentage zorgpersoneel dat in 2013 gevaccineerd is tegen influenza en waarbij het vaccinatie betaald is door het woonzorgcentrum (zorgpersoneel op 1 december 2013) * Indicator H: Percentage overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum (kalenderjaar 2013) * Indicator V1: Totaal aantal ziektemeldingen per VTE zorgpersoneelslid (kalenderjaar 2013) * Indicator V2: Aantal ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim per VTE zorgpersoneelslid (kalenderjaar 2013) * Indicator W: Percentage zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur dat in 2013 het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten (kalenderjaar 2013) * Indicator X1: Aantal uren vorming per VTE zorgpersoneelslid (kalenderjaar 2013) * Indicator Y: Uren vrijwilligerswerk (kalenderjaar 2013) OPTIONEEL *Indicator X2: Aantal uren vorming per VTE niet-zorgpersoneel (kalenderjaar 2013)
38
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
1 = 18 - 19 -20 februari: Observatie en registratie dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel VERPLICHT * Indicator D1: Percentage bewoners met een dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag * Indicator D2: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ALLEEN de bedhekken zijn (subgroep D1) OPTIONEEL * Indicator D3: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ondersteund is met een fixatiedocument (subgroep D1) 2 = maart tot en met april: Wegen van de bewoners (2 maal) VERPLICHT * Indicator B1: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kg of meer in de afgelopen maand 3 = 20 maart: Referentiedag medicatiegebruik en plan rond het levenseinde VERPLICHT * Indicator G1: Percentage bewoners met vijf tot en met negen verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts * Indicator G2: Percentage bewoners met tien of meer verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts * Indicator I: Percentage bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde 4 = 21 april: Registratiedag decubituswonde VERPLICHT * Indicator A1: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer OPTIONEEL * Indicator A2: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer ontstaan in het woonzorgcentrum 5 = 1 tot en met 31 mei: Registreren valincidenten VERPLICHT *Indicator C1: Percentage bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand OPTIONEEL * Indicator C2: Percentage bewoners met twee of meer valincidenten in de afgelopen maand 6 = 13 tot en met 19 juni: Registreren medicijnincidenten VERPLICHT * Indicator E: Percentage bewoners met een medicijnincident
39
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
DATASET 1 = 31 juli 2014 data doorgeven van de indicatoren VERPLICHT * Indicator A1: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer (21 april 2014) * Indicator B1: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kg of meer in de afgelopen maand (maart - mei 2014) *Indicator C1: Percentage bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand (mei 2014) * Indicator D1: Percentage bewoners met een dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag (18 - 20 februari 2014) * Indicator D2: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ALLEEN de bedhekken zijn (18 - 20 februari 2014) * Indicator E: Percentage bewoners met een medicijnincident (13 - 19 juni 2014) * Indicator G1: Percentage bewoners met vijf tot en met negen verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts (20 maart 2014) * Indicator G2: Percentage bewoners met tien of meer verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts (20 maart 2014) * Indicator I: Percentage bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde (20 maart 2014) OPTIONEEL * Indicator A2: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer ontstaan in het woonzorgcentrum (21 april 2014) * Indicator C2: Percentage bewoners met twee of meer valincidenten in de afgelopen maand (mei 2014) * Indicator D3: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ondersteund is met een fixatiedocument (18 - 20 februari 2014) 7 = Registreren van indicatoren die handelen over een tijdsspanne van een kalenderjaar VERPLICHT * Indicator H: Percentage overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum * Indicator V1: Totaal aantal ziektemeldingen per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar * Indicator V2: Aantal ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar
OPTIONEEL
* Indicator W: Percentage zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur dat in 2012 het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten * Indicator X1: Aantal uren vorming per VTE zorgpersoneelslid * Indicator Y: Uren vrijwilligerswerk *Indicator X2: Aantal uren vorming per VTE niet-zorgpersoneel
8 = september tot en met november: Wegen van de bewoners (2 maal) VERPLICHT * Indicator B1: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kg of meer in de afgelopen maand OPTIONEEL * Indicator B2: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kg of meer in de afgelopen zes maanden
40
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
9 = Registreren zorgpersoneel dat gevaccineerd wordt tegen influenza VERPLICHT * Indicator F: Percentage zorgpersoneel dat in 2014 gevaccineerd is tegen influenza en waarbij het vaccinatie betaald is door het woonzorgcentrum
41
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
Tabel 6: Implementatie kalenderjaar 2015
Kalenderjaar 2015 jan/15 31 januari
feb/15 18-19-20 feb
mrt/15 20 maart
apr/15 20 april
mei/15
jun/15 12-18 juni
jul/15 31 juli
aug/15 sep/15
okt/15
nov/15
dec/15
DATASET 2
1 2 3 4 5 6 DATASET 1
7 8 9
DATASET 2: 31 januari 2015 data doorgeven van de indicatoren VERPLICHT * Indicator B1: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kg of meer in de afgelopen maand (september - november 2014 ) * Indicator F: Percentage zorgpersoneel dat in 2014 gevaccineerd is tegen influenza en waarbij het vaccinatie betaald is door het woonzorgcentrum (zorgpersoneel op 1 december 2014) * Indicator H: Percentage bewoners die overleden is in het woonzorgcentrum (kalenderjaar 2014) * Indicator V1: Totaal aantal ziektemeldingen per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar (kalenderjaar 2014) * Indicator V2: Aantal ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar (kalenderjaar 2014) * Indicator W: Percentage zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur dat in 2013 het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten (kalenderjaar 2013) * Indicator X1: Aantal uren vorming per VTE zorgpersoneelslid (kalenderjaar 2014)
42
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
* Indicator Y: Uren vrijwilligerswerk (kalenderjaar 2014) OPTIONEEL
* Indicator B2: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kg of meer in de afgelopen zes maanden (maart - mei 2014 EN september-november 2014) *Indicator X2: Aantal uren vorming per VTE niet-zorgpersoneel (kalenderjaar 2014)
1 = 18 - 19 -20 februari: Observatie en registratie dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel VERPLICHT * Indicator D1: Percentage bewoners met een dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag * Indicator D2: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ALLEEN de bedhekken zijn (subgroep D1) OPTIONEEL * Indicator D3: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ondersteund is met een fixatiedocument (subgroep D1) 2 = maart tot en met april: Wegen van de bewoners (2 maal) VERPLICHT * Indicator B1: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kg of meer in de afgelopen maand 3 = 20 maart: Referentiedag medicatiegebruik en plan rond het levenseinde VERPLICHT * Indicator G1: Percentage bewoners met vijf tot en met negen verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts * Indicator G2: Percentage bewoners met tien of meer verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts * Indicator I: Percentage bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde 4 = 20 april: Registratiedag decubituswonde VERPLICHT * Indicator A1: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer OPTIONEEL * Indicator A2: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer ontstaan in het woonzorgcentrum 5 = 1 tot en met 31 mei 2015: Registreren valincidenten VERPLICHT *Indicator C1: Percentage bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand OPTIONEEL * Indicator C2: Percentage bewoners met twee of meer valincidenten in de afgelopen maand 6 = 12 tot en met 18 juni: Registreren medicijnincidenten VERPLICHT * Indicator E: Percentage bewoners met een medicijnincident
43
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
DATASET 1 = 31 juli 2015 data doorgeven van de indicatoren VERPLICHT * Indicator A1: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer (20 april 2015) * Indicator B1: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kg of meer in de afgelopen maand (maart - mei 2015) *Indicator C1: Percentage bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand (mei 2015) * Indicator D1: Percentage bewoners met een dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag (18-20 februari) * Indicator D2: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ALLEEN de bedhekken zijn (18-20 februari) * Indicator E: Percentage bewoners met een medicijnincident (12 tot en met 18 juni)
OPTIONEEL
* Indicator G1: Percentage bewoners met vijf tot en met negen verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts (20 maart 2015) * Indicator G2: Percentage bewoners met tien of meer verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts (20 maart 2015) * Indicator I: Percentage bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde (20 maart 2015) * Indicator A2: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 of meer ontstaan in het woonzorgcentrum (20 april 2015) *Indicator B2: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kg of meer in de afgelopen zes maanden (september-november 2014 EN maart-mei 2015) * Indicator C2: Percentage bewoners met twee of meer valincidenten in de afgelopen maand (mei 2015) * Indicator D3: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ondersteund is met een fixatiedocument (18-20 februari)
7 = Registreren van indicatoren die handelen over een tijdsspanne van een kalenderjaar VERPLICHT * Indicator H: Percentage bewoners die overleden is in het woonzorgcentrum * Indicator V1: Totaal aantal ziektemeldingen per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar * Indicator V2: Aantal ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar
OPTIONEEL
44
* Indicator W: Percentage zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur dat in 2012 het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten * Indicator X1: Aantal uren vorming per VTE zorgpersoneelslid * Indicator Y: Urenvrijwilligerswerk *Indicator X2: Aantal uren vorming per VTE niet-zorgpersoneel
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
8 = september tot en met november: Wegen van de bewoners (2 maal) VERPLICHT * Indicator B1: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kg of meer in de afgelopen maand OPTIONEEL * Indicator B2: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kg of meer in de afgelopen zes maanden 9 = Registreren zorgpersoneel dat gevaccineerd wordt tegen influenza VERPLICHT * Indicator F: Percentage zorgpersoneel dat in 2015 gevaccineerd is tegen influenza en waarbij het vaccinatie betaald is door het woonzorgcentrum
45
Hoofdstuk 2 Het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg en de kwaliteitsindicatoren
3
Rapportering en opvolging van het referentiekader kwaliteit
De stuurgroep die tot nu toe betrokken was bij de opbouw van het referentiekader en de ontwikkeling en test van de kwaliteitsindicatoren, blijft het proces verder opvolgen. Er is voorgesteld dat er gewerkt kan worden met een commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de woonzorgcentra zelf. Zo kan er door de woonzorgcentra zelf gewaakt worden dat de feedbackrapportering maximaal bruikbaar is en aansluit bij de noden van de sector. Dit zal verder worden uitgewerkt in de loop van 2013.
46
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
In deze handleiding stellen we de kwaliteitsindicatoren voor met betrekking tot thema 1 (kwaliteit van zorg en veiligheid) en thema 3 (kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie) die na de piloottest zijn weerhouden voor verdere implementatie. Het gaat om 21 kwaliteitsindicatoren, waarvan er zestien verplicht te registreren zijn in het kader van de zelfevaluatie van woonzorgcentra. Vijf indicatoren zijn optioneel: de woonzorgcentra beslissen zelf om die al dan niet te registreren. (zie Tabel 2, p. 25). Het werken met kwaliteitsindicatoren wordt interessant zodra er een vergelijking kan worden gemaakt met gelijkaardige organisaties of groepen van voorzieningen. Daarom zullen naast de essentiële gegevens voor de opbouw van de indicatoren, vooraf ook basisgegevens worden opgevraagd over het woonzorgcentrum. In de eerste paragraaf lichten we toe welke basisgegevens verzameld worden. Daarna volgt een algemeen overzicht van de wijze waarop de gegevens zullen worden verzameld. De derde paragraaf biedt een uitgebreide beschrijving per kwaliteitsindicator.
47
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
1
Basisgegevens van het woonzorgcentrum
Éénmalig worden basisgegevens van het woonzorgcentrum opgevraagd. Bij elke volgende oplevering van gegevens, wordt telkens gevraagd of de basisgegevens nog kloppen en indien nodig gewijzigd moeten worden. De nodige basisgegevens zijn: 1. Naam woonzorgcentrum 2. Wat is de datum van de eerste en oudste erkenning door de Vlaamse overheid van uw woonzorgcentrum (MM/DD/JJJJ)? 3. Aantal woongelegenheden (exclusief verblijfsgelegenheden kortverblijf) 4. Aantal verblijfsgelegenheden kortverblijf 5. Aantal erkende woongelegenheden ROB 6. Aantal erkende woongelegenheden RVT 7. Vul onderstaande tabel in om een overzicht te krijgen van het aantal bewoners per afdeling in uw woonzorgcentrum. Naam afdeling
Aantal bewoners
Gesloten of open afdeling
1 2 Enz 8. Wat is de doelgroepwerking van uw woonzorgcentrum (meerdere keuzes mogelijk)? Geef vervolgens het aantal voorziene/beschikbare plaatsen weer per doelgroepwerking.
48
o
ouderen met somatische problemen
o
ouderen met beginnende dementie
o
ouderen met alle stadia van dementie
o
jongeren met dementie (<65 jaar)
o
personen met een verstandelijke handicap
o
personen met een lichamelijke handicap
o
personen met psychiatrische problemen
o
Andere __________________________________________________
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
9. Wat is het juridisch statuut van uw woonzorgcentrum? o
VZW
o
NV
o
BVBA
o
OCMW
o
Andere __________________________________________________
10. Welk type organisatie heeft u? o
Het woonzorgcentrum behoort als enige tot de vzw/ocmw/nv/bvba/…
o
Er zijn meerdere woonzorgcentra die ressorteren onder dezelfde vzw/ocmw/nv/bvba van dit woonzorgcentrum
49
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
2 2.1
De gegevensverzameling van de kwaliteitsindicatoren Algemeen
Eén van de vereisten van een goed monitoringssysteem is dat de indicatoren eenduidig en op dezelfde wijze worden gemeten. Pas dan is het ook mogelijk om vergelijkingen te maken tussen woonzorgcentra en bijvoorbeeld aan benchmarking te doen. Deze handleiding is bedoeld om de gegevensverzameling per kwaliteitsindicator op gestandaardiseerde en gestructureerde wijze te laten verlopen. Een element dat bijdraagt tot standaardisatie is het werken met referentiedagen of referentieperiodes waarbinnen de registratie moet gebeuren. De referentiedag of –periode bepaalt de dag waarop of de periode waarin de gegevens voor de kwaliteitsindicatoren verzameld moeten worden. Door een referentiedag of –periode te bepalen, worden er in elk woonzorgcentrum tijdens dezelfde tijdsspanne dezelfde gegevens verzameld. Voor de gegevensverzameling legden we referentiedagen of –periodes vast per kwaliteitsindicator. We nemen als referentiedag telkens de 20e kalenderdag van de maand. Valt dit op een weekenddag, dan wordt de referentiedag de eerste weekdag na de 20e kalenderdag. Soms duurt de registratie langer dan één dag. Die referentieperiodes variëren in duur: drie dagen, een week, een maand, drie maanden, enz. Voor een kalenderjaar werken we met de volgende referentiedagen of referentieperiodes.
18-19-20 februari: o
20 maart: o
Indicator G: Medicatiegebruik
o
Indicator I: Up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde
20 april: o
Indicator B: Onbedoeld gewichtsverlies
1 tot en met 31 oktober: o
50
Indicator E: Medicijnincidenten
1 september tot en met 30 november: o
Indicator C: Valincidenten
14-15-16-17-18-19-20 juni: o
Indicator B: Onbedoeld gewichtsverlies
1 tot en met 31 mei: o
Indicator A: Decubitus
1 maart tot en met 31mei: o
Indicator D: Dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag
Indicator F: Influenza vaccinatie zorgpersoneel
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
1 januari tot en met 31 december: o
Indicator H: Bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum
o
Indicator V: Ziekteverzuim zorgpersoneel
o
Indicator W: Zorgpersoneel dat het woonzorgcentrum vrijwillig heeft verlaten
o
Indicator X: Vorming zorgpersoneel
o
Indicator Y: Vrijwilligerswerk
Zoals duidelijk is in bovenstaand overzicht, wijzigt de gegevensverzameling per indicator. De soorten gegevensverzameling zijn:
Prevalentiemeting op 1 dag o
Indicator A: Decubitus
o
Indicator G: Medicatiegebruik
o
Indicator I: Up-to-date pan rond de zorg voor het levenseinde
Observatie en registratie gedurende 3 dagen o
Observatie en registratie gedurende 7 dagen o
Indicator E: Medicijnincidenten
Observatie en registratie gedurende een maand o
Indicator C: Valincidenten
o
Indicator F: Influenza vaccinatie zorgpersoneel
Wegen van de bewoner en een maand later opnieuw wegen van de bewoner (te registreren in een totale periode van drie maanden) o
Indicator D: Dagelijkse vrijheidsbeperkende maatregel
Indicator B: Onbedoeld gewichtsafname
Registratie gedurende een jaar o
Indicator H: Bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum
o
Indicator V: Ziekteverzuim zorgpersoneel
o
Indicator W: Zorgpersoneel dat het woonzorgcentrum vrijwillig heeft verlaten
o
Indicator X: Vorming zorgpersoneel
o
Indicator Y: Vrijwilligerswerk
In wat volgt stellen we eerst de indicatoren voor met betrekking tot kwaliteit van zorg en veiligheid. Daarna komen ook de indicatoren aan bod over de kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie. Zoals eerder aangehaald moeten de indicatoren over kwaliteit van leven eerst nog getest worden vooraleer deze gemeten zullen worden in de woonzorgcentra.
51
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
3
Handleiding per kwaliteitsindicator
Bij elke indicator geven we eerst de relevantie, de definities en de doelstelling weer. Alle indicatoren zijn gekozen omdat ze internationaal wetenschappelijk als belangrijk worden aanzien voor de kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven in een woonzorgcentrum. In de opbouw van het referentiekader is door gezamenlijke discussies met gebruikers, medewerkers, directies, beleidsactoren en onderzoekers een selectie gebeurd. Het is goed mogelijk dat niet elk aspect in even sterke mate belangrijk is voor elk individueel woonzorgcentrum, maar globaal genomen zijn de gekozen indicatoren wel wezenlijke aspecten om een beeld te krijgen van de kwaliteit van een woonzorgcentrum. In de inleiding van deze handleiding hebben we duidelijk gemaakt wat de rol is van een kwaliteitsindicator: een signaalwijzer die kan oproepen tot verdere vragen, tot diepgaandere evaluatie en tot verbeteracties. Indicatoren hebben op zichzelf weinig betekenis, ze moeten worden geïnterpreteerd tegenover een bepaalde referentiewaarde. Dat kan een referentiecijfer zijn afkomstig uit internationaal onderzoek. Voor dit monitoringssysteem zal gestart worden met referentiecijfers afkomstig uit de gehele groep van deelnemers. Gaandeweg zal het ook mogelijk zijn om referentiecijfers te halen door vergelijking doorheen de tijd. Om de verzamelde gegevens te kunnen vergelijken met elkaar, moet er op gestandaardiseerde wijze worden gemeten. Voor elke indicator wordt daarom uitgebreid ingegaan op de concrete manier van gegevensverzameling. We geven voorbeelden ter verduidelijking. Het is de verantwoordelijkheid van elk woonzorgcentrum om de voorgestelde werkwijze zo goed mogelijk te volgen. Tot slot worden de formules weergegeven die aantonen hoe de kwaliteitsindicatoren zullen berekend worden. Deze berekeningen moeten niet worden uitgevoerd door de woonzorgcentra zelf. Het is wel hun rol om de bouwstenen aan te leveren voor de kwaliteitsindicatoren. Voor enkele indicatoren zijn minimale berekeningen nodig, maar de finale samenstelling van de formule van de indicator gebeurt niet door de woonzorgcentra. In een feedbackrapport zullen de woonzorgcentra wel zicht krijgen op hun score voor de indicatoren. Uit de piloottest is gebleken dat het meten van gegevens die betrekking hebben op de zorgorganisatie en het zorgpersoneel het meest eenvoudig verloopt, indien gekeken wordt naar àlle personeel van het woonzorgcentrum, ook het personeel dat werkzaam is binnen een centrum voor kortverblijf. Voor de indicator over influenza-vaccinatie (F) en de indicatoren over het zorgpersoneel en zorgorganisatie (V – W – X – Y) wordt daarom geteld voor het personeel van het woonzorgcentrum, inclusief de woongelegenheden kortverblijf. Voor de overige indicatoren over de kwaliteit van zorg en veiligheid (A – B – C – D – E – G – H – I) wordt de gegevensverzameling beperkt tot de woongelegenheid ROB/RVT van het woonzorgcentrum. De argumentatie is dat de bewoners van een centrum voor kortverblijf een ander profiel hebben (onder andere ook door hun kortere verblijfsduur).
52
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4
Thema 1: Kwaliteit van zorg en veiligheid
In dit eerste thema van het referentiekader worden elf verplichte en vier optionele kwaliteitsindicatoren toegelicht. Het gaat om indicatoren die betrekking hebben op negen aspecten van kwaliteit: decubitus, gewichtsverlies, valincidenten, vrijheidsbeperkende maatregelen, medicijnincidenten, griepvaccinatie, medicatiegebruik, plaats van overlijden en levenseindezorg. Merk op dat elk van deze indicatoren berekend wordt op de bewoners van het woonzorgcentrum, met uitsluiting van de bewoners die verblijven in een centrum voor kortverblijf. Enkel voor de indicator F rond het infectiebeleid gebeurt de berekening voor alle bewoners (inclusief diegenen uit het centrum voor kortverblijf).
53
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4.1
Indicator A: Decubitus
Relevantie Het voorkomen van de aanwezigheid van doorligwonden of decubituswonden wordt internationaal gezien als een wezenlijk element van kwaliteitsvolle ouderenzorg. Decubituswonden zijn immers niet alleen pijnlijk, ze zijn ook moeilijk behandelbaar en geven op langere termijn aanleiding tot een verminderde gezondheid en kwaliteit van leven (Hoffman e.a., 2010). De behandeling ervan is ook intensief en duur, waardoor preventie des te belangrijker is (Reddy, Gill & Rochon, 2006). Bewoners van een woonzorgcentrum zijn kwetsbaar en zeker wanneer ze immobiel of bedlegerig worden, stijgt het risico op doorligwonden. Internationaal gezien bewaakt het EPUAP (European Pressure Ulcer Advisory Panel) de preventie en behandeling van doorligwonden. Op hun website (www.epuap.org) zijn onder meer hierover richtlijnen te vinden (zie bijvoorbeeld ook Defloor e.a., 2006). In België is in nauwe samenwerking met de EPUAP in 2004 een richtlijn ontwikkeld over de preventie van decubitus (Defloor e.a., 2004). Alle informatie hierover is te vinden op www.decubitus.be.
54
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities Het EPUAP legde definities vast over decubitus. De handleiding werkt in overeenstemming met deze internationale definities.
Decubitus categorie 1: Niet-wegdrukbare roodheid van de intacte huid. Verkleuring van de huid, warmte, oedeem en verharding zijn andere mogelijke kenmerken.
Decubitus categorie 2: Gedeeltelijke aantasting van de epidermis (opperhuid), de dermis (lederhuid) of de beide huidlagen. Het letsel of de wonde is oppervlakkig en doet zich voor als een blaar, een schaafwonde, ontvelling, een open blaar of een ondiep gat.
Decubitus categorie 3: Huiddefect (krater) met schade of necrose van de huid en subcutaan weefsel dat zich kan uitstrekken tot aan het onderliggend bindweefselvlies maar niet daaronder.
Decubitus categorie 4: Uitgebreide aantasting, weefselnecrose en/of schade aan de spieren, het bot of ondersteunende weefsels en structuren (bijv., pees, gewrichtskapsel) met of zonder schade aan epidermis en dermis. In dit stadium is er ook sprake van ondermijning en aantasting van de weefsels en van vorming van fistels en sinusvormige letsels.
Decubitus categorie onbepaald: Het stadium van de decubitus kan niet bepaald worden doordat de zweer (ulcus) met necrotisch weefsel bedekt is.
Voor meer informatie over decubitus en hoe de ernst ervan te beoordelen, klik op onderstaande link. Hier vindt men ook verwijzingen naar het gebruik van bepaalde instrumenten om de ernst van decubitus te beoordelen (o.a. de Braden schaal (Braden & Bergstrom, 1994)). Defloor T., Herremans A., Grypdonck M. et al. Herziening Belgische richtlijnen voor decubituspreventie. Brussel: Federaal Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, 2004.
Ontstaan in het woonzorgcentrum: Voor deze kwaliteitsindicator gaat het erom dat de decubituswonde categorie 2 tot en met 4/onbepaald ontstaan is in het woonzorgcentrum. De formule houdt geen rekening met de plaats van de wonden op het lichaam.
o
o
Ontstaan in het woonzorgcentrum betekent NIET:
Indien een bewoner wordt opgenomen met een decubituswonde, is deze wonde NIET ontstaan in het woonzorgcentrum. De bewoner telt dan ook niet mee voor indicator A2.
Indien bij de bewoner een decubituswonde aanwezig was bij (her)opname en deze verhoogd is in categorie tijdens het verblijf in het woonzorgcentrum, is deze wonde NIET ontstaan in het woonzorgcentrum (zie voorbeeld 1).
Indien een bewoner meerdere decubituswonden heeft, waarvan de hoogste in categorie niet ontstaan is in het woonzorgcentrum, telt deze bewoner NIET mee voor indicator A2 (zie voorbeeld 2 e.v.).
Ontstaan in het woonzorgcentrum betekent WEL:
Indien een bewoner op de referentiedag (20 april) één decubituswonde heeft en deze ontstaan is tijdens zijn verblijf in het woonzorgcentrum, telt de bewoner WEL mee voor indicator A2.
55
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
o
Indien een bewoner meerdere decubituswonden heeft, waarvan de hoogste in categorie wel ontstaan is in het woonzorgcentrum, telt deze bewoner WEL mee voor indicator A2 (zie voorbeeld 2 e.v.).
Indien een bewoner meerdere decubituswonden heeft van dezelfde categorie waarvan minimum één decubituswonde ontstaan is in het woonzorgcentrum, weegt het ontstaan in het woonzorgcentrum harder door en telt de bewoner dus WEL mee voor indicator A2 (zie voorbeeld 2 e.v.).
Voorbeelden
Voorbeeld 1:
Een bewoner komt na ontslag uit het ziekenhuis terug naar het woonzorgcentrum en heeft een decubituswonde categorie 1. Op de referentiedag (20 april) blijkt dat dezelfde wonde verhoogd is naar een categorie 2. Dan telt deze bewoner niet mee voor indicator A2.
Voorbeeld 2:
Een bewoner wordt in het woonzorgcentrum opgenomen met een decubituswonde categorie 3. Op de referentiedag (20 april) heeft deze bewoner naast de gekende decubituswonde categorie 3, een nieuwe decubituswonde categorie 2. Aangezien indicator A2 een subgroep is van A1, zal enkel de decubituswonde met de hoogste categorie in achting genomen worden en zal deze bewoner niet meetellen voor indicator A2.
Voorbeeld 3:
Een bewoner wordt in het woonzorgcentrum opgenomen met een decubituswonde categorie 2. Op de referentiedag (20 april) heeft deze bewoner naast de gekende decubituswonde categorie 2, een nieuwe decubituswonde categorie 2. Aangezien indicator A2 een subgroep is van A1, wordt enkel de decubituswonde met de hoogste categorie in achting genomen. Aangezien beide decubituswonden dezelfde categorie hebben, telt hier de decubituswonde die ontstaan is in het woonzorgcentrum harder door en zal deze bewoner wel meetellen voor indicator A2.
Voorbeeld 4:
Een bewoner wordt in het woonzorgcentrum opgenomen met een decubituswonde categorie 2. Op de referentiedag (20 april) blijkt dat deze decubituswonde in categorie gedaald is naar categorie 1. Daarnaast heeft de bewoner op een andere plaats een nieuwe decubituswonde categorie 2 ontwikkeld. Aangezien indicator A2 een subgroep is van A1, zal enkel de decubituswonde met de hoogste categorie in achting genomen worden en zal deze bewoner wel meetellen voor indicator A2.
56
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling Voor het thema decubitus zijn er twee kwaliteitsindicatoren A1 en A2, waarbij A2 een subgroep is van A1. De kwaliteitsindicator A1 is verplicht om te meten, A2 is optioneel. Het gaat in beide gevallen om een prevalentiemeting, dat wil zeggen, een telling op één moment van alle aanwezige gevallen.
VERPLICHT Indicator A1: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 tot en met 4 /onbepaald
OPTIONEEL Indicator A2: Percentage bewoners met een decubituswonde categorie 2 tot en met 4 / onbepaald die ontstaan is in het woonzorgcentrum
Men wil dus via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vragen: 1. VERPLICHT: Wat is het percentage van bewoners die een decubituswonde categorie 2 tot en met 4/onbepaald hebben, ongeacht de plaats van de decubituswonde, het aantal decubituswonden en de plaats van het ontstaan van de wonde? 2. OPTIONEEL: Wat is het percentage van bewoners die een decubituswonde categorie 2 tot en met 4 hebben die ontstaan is tijdens het verblijf in het woonzorgcentrum, ongeacht de plaats van de decubituswonde en het aantal decubituswonden? Zoals eerder aangegeven is het belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Voor de indicator over decubitus betekent dit in de eerste plaats dat elke bewoner wordt geobserveerd op de referentiedag 20 april. Om de indicatoren A1 en A2 te concretiseren, moet er vervolgens een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel bewoners waren er op 20 april 20XX aanwezig in het woonzorgcentrum? 2. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 20XX hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 2? 3. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 20XX hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 3? 4. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 20XX hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 4 / onbepaald?
OPTIONEEL 5. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 20XX was de hoogste categorie 2 decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum?
57
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
6. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 20XX was de hoogste categorie 3 decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? 7. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 20XX was de hoogste categorie 4 / onbepaald decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum?
58
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Om indicator A1 en A2 te concretiseren, moet er een antwoord gegeven worden op de registratievragen opgesomd bij de doelstelling. Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Ongeacht welk instrument of zorgdossier het woonzorgcentrum gebruikt, moeten volgende algemene opmerkingen in acht genomen worden.
Om de categorie van de decubituswonde te bepalen moet elke bewoner op 20 april 20XX geobserveerd worden. Idealiter gebeurt dit met twee medewerkers zodat de betrouwbaarheid van de inschatting voldoende hoog is. De gegevens worden dus niet gehaald uit de zorgdossiers, wel door middel van observatie op de referentiedag 20 april 20XX.
Maak gebruik van de definities op pagina 55 om de categorie van de decubituswonden te bepalen en om te beslissen of de bewoner al dan niet ook meetelt voor indicator A2.
Raadpleeg het afdelingshoofd bij twijfel over de categorie van de wonde of de soort wonde (al dan niet een decubituswonde).
Bepaal per bewoner twee zaken:
o
Wat is de hoogste categorie decubituswonde (VERPLICHT)
o
Is deze decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? (OPTIONEEL)
Indien gewenst, kan men bij de registratie de hulpbladen per bewoner gebruiken (zie Bijlage: Hulpbladen per bewoner).
Ga als volgt tewerk om de nodige data te verzamelen (zie ook Bijlage: Hulpbladen per bewoner): Ga op 20 april 20XX bij alle bewoners aanwezig in het woonzorgcentrum volgende vragen na:
1. Heeft de bewoner op 20 april 20XX een decubituswonde? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag 2. Wat is de hoogste categorie van decubituswonde? Categorie 1 Categorie 2 categorie 3 Categorie 4 of onbepaald 3. Is deze hoogste categorie van decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL)? JA NEE
59
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Op die wijze worden per bewoner volgende eindvragen bepaald
Bewoner was aanwezig op 20 april indien JA, telt deze mee voor de eerste registratievraag
Hoogste categorie van decubituswonde op 20 april
Is de hoogste categorie van decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL)
JA
geen
categorie 1
JA
NEE
categorie 2
categorie3
categorie 4/onbepaald
NEE
Bepaal vervolgens hoeveel bewoners er op 20 april aanwezig waren in het woonzorgcentrum (registratievraag 1)
Bepaal hoeveel bewoners er op 20 april als hoogste categorie decubituswonde categorie 2 hebben (registratievraag 2). o
Bepaal hoeveel bewoners er op 20 april als hoogste categorie decubituswonde categorie 3 hebben (registratievraag 3). o
60
Bepaal hiervan hoeveel decubituswonden zijn ontstaan in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL bij registratievraag 6).
Bepaal hoeveel bewoners er op 20 april als hoogste categorie decubituswonde categorie 4 of onbepaald hebben (registratievraag 4). o
Bepaal hiervan hoeveel decubituswonden zijn ontstaan in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL bij registratievraag 5).
Bepaal hiervan hoeveel decubituswonden zijn ontstaan in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL bij registratievraag 7).
Vul de gevraagde cijfers in bij dataset 1 op 31 juli 20XX op het formulier ‘Referentiekader kwaliteit’ (zie de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid).
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
1
Voorbeelden voor indicator A aan de hand van de hulpbladen in Bijlage: Hulpbladen per bewoner.
Observeer bij alle bewoners aanwezig op 20 april of deze een decubituswonde heeft, alsook wat de hoogste categorie is van de decubituswonden. Voorbeeld bewoner X. Op 20 april 2013 observeert men bij bewoner X in totaal twee decubituswonden, beide wonden hebben categorie 1 en beiden wonden zijn ontstaan in het woonzorgcentrum. Voor bewoner X worden volgende vragen beantwoord (zie ook hulpbladen): 1. Is bewoner X op 20 april 2013 aanwezig in het woonzorgcentrum? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag 2. Heeft de bewoner X op 20 april 2013 een decubituswonde? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag 3. Wat is de hoogste categorie van decubituswonde. Categorie 1 stop de registratie voor deze indicator, deze categorie telt niet mee voor de telling van deze indicator Categorie 2, ga verder naar vraag 4 categorie 3, ga verder naar vraag 4 Categorie 4 of onbepaald, ga verder naar vraag 4 4. Is deze decubituswonde met categorie 2, 3 of 4 ontstaan in het woonzorgcentrum? (Merk op: decubituswonden categorie 1 laten we buiten beschouwing voor deze vraag) JA NEE 5. Eindvragen Bewoner was aanwezig op 20 april indien JA, telt deze mee voor de eerste registratievraag
Hoogste categorie van decubituswonde op 20 april
Is de hoogste categorie van decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL)
JA
geen
categorie 1
JA
NEE
categorie 2
categorie3
categorie 4/onbepaald
NEE
61
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Op die wijze geldt voor bewoner X bij de registratievragen: 1. Hoeveel bewoners waren er op 20 april 2013 aanwezig in het woonzorgcentrum? Bewoner X telt mee voor vraag 1 aangezien hij aanwezig was in het woonzorgcentrum op 20 april 2013. 2. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 2? Bewoner X telt NIET mee voor vraag 2 aangezien hij een decubituswonde categorie 1 heeft. 3. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 3? Bewoner X telt NIET mee voor vraag 3 aangezien hij een decubituswonde categorie 1 heeft. 4. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 4 / onbepaald? Bewoner X telt NIET mee voor vraag 4 aangezien hij een decubituswonde categorie 1 heeft. OPTIONEEL 5. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 2 decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner X telt NIET mee voor vraag 5. Zijn decubituswonde is wel ontstaan in het woonzorgcentrum, maar de hoogste in categorie is een decubituswonde categorie 1 en voor deze vraag tellen pas decubituswonden mee vanaf categorie 2. 6. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 3 decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner X telt NIET mee voor vraag 6. Zijn decubituswonde is ontstaan in het woonzorgcentrum, maar de hoogste in categorie is een decubituswonde categorie 1. 7. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 4/onbepaald decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner X telt NIET mee voor vraag 7. Zijn decubituswonde is ontstaan in het woonzorgcentrum, maar de hoogste in categorie is een decubituswonde categorie 1. Voorbeeld bewoner Y. Op 20 april 2013 observeert men dat bewoner Y geen decubituswonden heeft. Voor bewoner Y worden volgende vragen beantwoord (zie ook hulpbladen): 1. Is bewoner Y op 20 april 2013 aanwezig in het woonzorgcentrum? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag
62
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
2. Heeft de bewoner Y op 20 april 2013 een decubituswonde? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag 3. Wat is de hoogste categorie van decubituswonde. Categorie 1 stop de registratie voor deze indicator, deze categorie telt niet mee voor de telling van deze indicator Categorie 2, ga verder naar vraag 4 categorie 3, ga verder naar vraag 4 Categorie 4 of onbepaald, ga verder naar vraag 4 4. Is deze decubituswonde met categorie 2, 3 of 4 ontstaan in het woonzorgcentrum? (Merk op: decubituswonden categorie 1 laten we buiten beschouwing voor deze vraag) JA NEE 5. Eindvragen Bewoner was aanwezig op 20 april indien JA, telt deze mee voor de eerste registratievraag
Hoogste categorie van decubituswonde op 20 april
Is de hoogste categorie van decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL)
JA
geen
categorie 1
JA
NEE
categorie 2
categorie3
categorie 4/onbepaald
NEE
63
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Op die wijze geldt voor bewoner Y bij de registratievragen: 1. Hoeveel bewoners waren er op 20 april 2013 aanwezig in het woonzorgcentrum? bewoner Y telt mee voor vraag 1 aangezien hij aanwezig was in het woonzorgcentrum op 20 april 2013. 2. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 2? Bewoner Y telt NIET mee voor vraag 2 aangezien hij geen decubituswonde heeft. 3. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 3? Bewoner Y telt NIET mee voor vraag 3 aangezien hij geen decubituswonde heeft 4. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 4 / onbepaald? Bewoner Y telt NIET mee voor vraag 4 aangezien hij geen decubituswonde heeft OPTIONEEL 5. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 2 decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner Y telt NIET mee voor vraag 5 aangezien hij geen decubituswonde heeft 6. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 3 decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner Y telt NIET mee voor vraag 6 aangezien hij geen decubituswonde heeft 7. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 4 /onbepaald decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner Y telt NIET mee voor vraag 7 aangezien hij geen decubituswonde heeft
64
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Voorbeeld bewoner Z. Op 20 april 2013 observeert men dat bewoner Z in totaal drie decubituswonden heeft. Twee decubituswonden hebben categorie 1 en zijn beiden ontstaan in het woonzorgcentrum. De derde decubituswonde was al aanwezig bij de opname van de bewoner en heeft op 20 april 2013 categorie 2. Voor bewoner Z worden volgende vragen beantwoord (zie ook hulpbladen): 1. Is bewoner Z op 20 april 2013 aanwezig in het woonzorgcentrum? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag 2. Heeft de bewoner Z op 20 april 2013 een decubituswonde? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag 3. Wat is de hoogste categorie van decubituswonde. Categorie 1 stop de registratie voor deze indicator, deze categorie telt niet mee voor de telling van deze indicator Categorie 2, ga verder naar vraag 4 categorie 3, ga verder naar vraag 4 Categorie 4, of onbepaald ga verder naar vraag 4 4. Is deze decubituswonde met categorie 2, 3 of 4 ontstaan in het woonzorgcentrum? (Merk op: decubituswonden categorie 1 laten we buiten beschouwing voor deze vraag) JA NEE 5. Eindvragen Bewoner was aanwezig op 20 april indien JA, telt deze mee voor de eerste registratievraag
Hoogste categorie van decubituswonde op 20 april
Is de hoogste categorie van decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL)
JA
geen
categorie 1
JA
NEE
categorie 2
categorie3
categorie 4/onbepaald
NEE
65
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Op die wijze geldt voor bewoner Z bij de registratievragen: 1. Hoeveel bewoners waren er op 20 april 2013 aanwezig in het woonzorgcentrum? Bewoner Z telt mee voor vraag 1 aangezien hij aanwezig was in het woonzorgcentrum op 20 april 2013. 2. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 2? Bewoner Z telt WEL mee voor vraag 2 aangezien de hoogste categorie van decubituswonde categorie 2 is. 3. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 3? Bewoner Z telt NIET mee voor vraag 3 aangezien hij een decubituswonde categorie 2 heeft. 4. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 4 / onbepaald? Bewoner Z telt NIET mee voor vraag 4 aangezien hij een decubituswonde categorie 2 heeft. OPTIONEEL 5. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 2 decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner Z telt NIET mee voor vraag 5. Zijn decubituswonde categorie 2 is niet ontstaan in het woonzorgcentrum. 6. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 3 decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner Z telt NIET mee voor vraag 6. Zijn decubituswonde was categorie 2 en is bovendien niet ontstaan in het woonzorgcentrum 7. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 4/onbepaald decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner Z telt NIET mee voor vraag 7. Zijn decubituswonde was categorie 2 en is bovendien niet ontstaan in het woonzorgcentrum
66
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Voorbeeld bewoner A. Op 20 april 2013 observeert men dat bewoner A in totaal drie decubituswonden heeft. Eén decubituswonde heeft categorie 1 en was bij opname in het woonzorgcentrum al aanwezig. De twee andere decubituswonden hebben categorie 2 waarvan de ene al aanwezig was bij opname in het woonzorgcentrum en de andere decubituswonde is ontstaan in het woonzorgcentrum. Voor bewoner A worden volgende vragen beantwoord (zie ook hulpbladen): 1. Is bewoner A op 20 april 2013 aanwezig in het woonzorgcentrum? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag 2. Heeft de bewoner A op 20 april 2013 een decubituswonde? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag 3. Wat is de hoogste categorie van decubituswonde. Categorie 1 stop de registratie voor deze indicator, deze categorie telt niet mee voor de telling van deze indicator Categorie 2, ga verder naar vraag 4 categorie 3, ga verder naar vraag 4 Categorie 4, of onbepaald ga verder naar vraag 4 4. Is deze decubituswonde met categorie 2, 3 of 4 ontstaan in het woonzorgcentrum? (Merk op: decubituswonden categorie 1 laten we buiten beschouwing voor deze vraag) aangezien het feit dat er één decubituswonde ontstaan is in het woonzorgcentrum, telt deze harder door. Hierdoor is het antwoord op deze vraag ‘JA’. JA NEE 5. Eindvragen Bewoner was aanwezig op 20 april indien JA, telt deze mee voor de eerste registratievraag
Hoogste categorie van decubituswonde op 20 april
Is de hoogste categorie van decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL)
JA
geen
categorie 1
JA
NEE
categorie 2
categorie3
categorie 4/onbepaald
NEE
67
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Op die wijze geldt voor bewoner A bij de registratievragen: 1. Hoeveel bewoners waren er op 20 april 2013 aanwezig in het woonzorgcentrum? Bewoner A telt mee voor vraag 1 aangezien hij aanwezig was in het woonzorgcentrum op 20 april 2013. 2. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 2? Bewoner A telt WEL mee voor vraag 2 aangezien de hoogste categorie van decubituswonde categorie 2 is. 3. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 3? Bewoner A telt NIET mee voor vraag 3 aangezien hij een decubituswonde categorie 2 heeft. 4. Hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 hadden als hoogste categorie een decubituswonde categorie 4 / onbepaald? Bewoner A telt NIET mee voor vraag 4 aangezien hij een decubituswonde categorie 2 heeft. OPTIONEEL 5. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 2 decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner A telt WEL mee voor vraag 5. Eén decubituswonde categorie 2 is ontstaan in het woonzorgcentrum. Aangezien dit harder doortelt, telt de bewoner mee voor deze vraag. 6. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 3 decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner A telt NIET mee voor vraag 6. Zijn decubituswonde was categorie 2. 7. Bij hoeveel van de bewoners aanwezig op 20 april 2013 was de hoogste categorie 4/onbepaald decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum? Bewoner Z telt NIET mee voor vraag 7. Zijn decubituswonde was categorie 2.
68
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formules De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formules voor de kwaliteitsindicatoren A1 en A2. 1.
Indicator A1: Percentage bewoners met een decubitus categorie 2 of meer (VERPLICHT)
Teller:
Het aantal bewoners dat op de referentiedag 20 april 20XX aanwezig is in het woonzorgcentrum en die een decubituswonde categorie 2, 3, 4 of onbepaald hebben.
Indien een bewoner meerdere decubituswonden heeft, telt de wonde met de hoogste categorie.
De formule houdt geen rekening met het aantal wonden, de plaats van de wonde of de plaats van het ontstaan van de wonde.
Noemer:
Het totaal aantal bewoners dat op de referentiedag 20 april 20XX aanwezig is in het woonzorgcentrum.
Bewoners die op 20 april 20XX bijvoorbeeld zijn opgenomen in het ziekenhuis worden niet meegeteld.
69
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
2
Indicator A2: Percentage bewoners dat in het woonzorgcentrum een decubitus categorie 2 of meer heeft die ontstaan is in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL)
Teller:
Dit is een subgroep van indicator A1!
De teller van A2 is het aantal bewoners dat op de rereferentiedag (20 april 20XX) aanwezig is in het woonzorgcentrum en die een decubituswonde categorie 2, 3, 4 of onbepaald hebben dat bovendien ontstaan is in het woonzorgcentrum.
De formule houdt geen rekening met het aantal wonden of de plaats van de wonde. Wel met het ontstaan van de decubituswonde.
Noemer:
Het aantal bewoners dat op de referentiedag 20 april 20XX aanwezig is in het woonzorgcentrum.
Bewoners die op 20 april 20XX bijvoorbeeld zijn opgenomen in het ziekenhuis worden niet meegeteld.
70
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4.2
Indicator B: Onbedoeld gewichtsverlies
Relevantie Het opvolgen van het gewicht van bewoners in een woonzorgcentrum, is interessant omwille van verschillende redenen. Wanneer een bewoner onbedoeld vermagert (gewicht verliest dus), kan dit betekenen dat deze bewoner risico loopt op ondervoeding. De afgelopen jaren groeit de aandacht voor de problematiek van ondervoeding bij ouderen (Goeminne, 2009; Defloor e.a. 2010). Bewoners van woonzorgcentra zijn kwetsbaar doordat ze vaak meerdere chronische ziektes of beperkingen hebben. Verschillende factoren kunnen bijdragen tot een verhoogd risico op ondervoeding (depressie, verminderde eetlust, mond- of gebitsproblemen, voedselproblemen, interactie met medicatie, enz.). Ondervoeding kan op zijn beurt leiden tot verschillende ernstige gezondheidsklachten zoals verlies van spiermassa (sarcopenie), vertraagde wondgenezing, daling van de weerstand, verminderde spierkracht of een toename van postoperatieve complicaties. Soms wordt een vicieuze cirkel ingezet die moeilijk te doorbreken is (Meijers e.a., 2009; Visschedijk & Schols, 2006). In het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg is ervoor gekozen niet te werken met een indicator ondervoeding. Hiervoor is het immers vereist dat gewerkt wordt met de ‘Body Mass Index (BMI)’, waarbij het meten van de lengte van bewoners nodig is. Dit werd door de woonzorgcentra in de piloottest als te intensief beoordeeld ten opzichte van de noodzakelijkheid. Wel is ervoor gekozen om het gewicht, en meer bepaald het onbedoeld gewichtsverlies in beeld te brengen. Onbedoeld gewichtsverlies kan dus fungeren als signaalwijzer voor mogelijke ondervoeding. Bewoners die onbedoeld vermageren dienen goed te worden opgevolgd, aangezien meerdere oorzaken hieraan ten grondslag kunnen liggen. Overigens is uit de pilootstudie gebleken dat het ook nuttig kan zijn om bij te houden welke bewoners onbedoeld gewicht winnen, omdat dit ook gezondheidsrisico’s kan inhouden. Dit valt echter buiten het opzet van dit referentiekader van kwaliteit.
71
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities
Gewenste of bedoelde gewichtsafname: Men spreekt van een bedoelde of gewenste gewichtsafname indien het de bedoeling is dat de bewoner gewicht verliest, bijvoorbeeld indien de bewoner een dieet volgt of bij een curatieve therapie van diuretica.
Onbedoeld gewichtsafname: Men spreekt van een onbedoeld gewichtsverlies indien het niet de bedoeling is dat de bewoner gewicht verliest. Het gewichtsverlies kan dan bijvoorbeeld een gevolg zijn van een gekende of ongekende ziekte.
Terminale bewoners: Met een terminale bewoner wordt bedoeld dat de bewoner in de eindfase van zijn leven is. Men spreekt van een progressieve aandoening die niet te genezen is en dat de dood van de bewoner zal veroorzaken binnen een afzienbare tijd (Palliapedia, 2009). Het is de arts samen met het zorgteam die bepaalt of een bewoner al dan niet terminaal is. Gewichtsafname bij terminale bewoners wordt niet gedefinieerd als onbedoeld, noch als bedoeld. Terminale bewoners worden buiten beschouwing gelaten voor deze indicator.
72
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling Voor onbedoeld gewichtsverlies zijn er twee indicatoren: indicator B1 is verplicht, indicator B2 is optioneel. Ook hier gaat het om prevalentiemetingen.
VERPLICHT Indicator B1: Percentage bewoners met een onbedoelde gewichtsafname van drie kilogram of meer in de afgelopen maand
OPTIONEEL Indicator B2: Percentage bewoners met een onbedoelde gewichtsafname van zes kilogram of meer in de afgelopen zes maanden.
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vragen: 1. VERPLICHT: Wat is het percentage van bewoners met een onbedoelde gewichtsafname van drie kilogram of meer in de afgelopen maand 2. OPTIONEEL: Wat is het percentage van bewoners met een onbedoelde gewichtsafname van zes kilogram of meer in de afgelopen zes maanden Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Voor de indicator over een onbedoeld gewichtsverlies betekent dit dat elke bewoner twee maal gewogen wordt in de periode maart-april-mei en vervolgens nog eens in de periode september-oktober-november. In beide periodes is het nodig om elke bewoner (met uitzondering van bewoners in de terminale levensfase) twee maal te wegen met een tijdsspanne van een maand tussen beide weegbeurten (+-2dagen). Om de indicatoren B1 en B2 te concretiseren, moet er een antwoord gegeven worden op de volgende registratievragen: VERPLICHT 1.
Bij hoeveel bewoners zou een gewichtsverlies in de afgelopen maand ‘onbedoeld’ zijn? (bepaald vóór het wegen)
2. Bij hoeveel bewoners is er effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand? OPTIONEEL 3. Bij hoeveel bewoners zou een gewichtsverlies in de afgelopen zes maanden ‘onbedoeld’ zijn? (bepaald vóór het wegen) 4. Bij hoeveel bewoners is er effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kilogram of meer in de afgelopen zes maanden
73
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Om indicator B1 en B2 te concretiseren, moet er een antwoord gegeven worden op de registratievragen opgesomd bij de doelstelling. Uit de piloottest is gebleken dat dit één van de meest complexe indicatoren is. Er moet stapsgewijs gewerkt worden zodat de juiste gegevens van de juiste groep bewoners kan worden verzameld. Deze indicator vereist ook enig rekenwerk, aangezien er een verschilscore moet worden berekend tussen twee gewichtsbepalingen. U zult merken dat er zowel detailcijfers als meer samenvattende cijfers nodig zijn. Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Raadpleeg eerst de definities op pagina 72, zodat iedereen begrijpt wat het onderscheid is tussen bedoeld en onbedoeld gewichtsverlies. Het is ook mogelijk om gebruik te maken van de hulpbladen per bewoner (zie Bijlage: Hulpbladen per bewoner). Om deze gegevensverzameling te verduidelijken, wordt er gewerkt in vijf deelstappen die hieronder worden toegelicht. De volgende 5 aspecten moeten in overweging worden genomen vooraleer een antwoord op de registratievragen te geven. 1. Het bepalen van de meetperiodes 2. Voorbereidende vragen te beantwoorden vóór het wegen van de bewoners 3. Het wegen van de bewoners 4. Het berekenen van het verschil in gewichten 5. Het doorgeven van de gevraagde aantallen op het registratieformulier ‘Referentiekader kwaliteit’. Nu volgt een uitgebreide werkwijze per overweging.
74
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
1. Het bepalen van de meetperiodes Er worden twee meetperiodes van drie maanden voorzien om het gewicht van alle bewoners in het woonzorgcentrum te meten.
Maart-april-mei
September-oktober-november
Tijdens elke meetperiode is het de bedoeling om elke aanwezige bewoner twee maal te wegen met een maand tussen beide gewichtsbepalingen. Idealiter gaat het om exact een maand tussen de twee metingen. Tot twee dagen verschil is aanvaardbaar, daarna daalt de betrouwbaarheid en de vergelijkbaarheid van het materiaal sterk.
75
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
2. Voorbereidende vragen te beantwoorden vóór het wegen van de bewoners Voor alle aanwezige bewoners in het woonzorgcentrum moeten eerst volgende vragen worden beantwoord, vooraleer de bewoners te wegen: 1. Is deze bewoner terminaal? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag 2. Bedenk vooraf: wanneer straks zou blijken dat deze bewoner een gewichtsafname heeft, is die gewichtsafname dan GEWENST / BEDOELD stop de registratie voor deze indicator. Bewoners die dus op dieet staan of onder medische behandeling die moet bijdragen tot gewichtsverlies, moeten voor deze indicator niet worden meegeteld. (Uiteraard kan elk woonzorgcentrum alsnog beslissen deze bewoners te wegen. Voor de telling van deze indicator tellen deze bewoners echter NIET mee) ONBEDOELD weeg de bewoner
76
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
3. Het wegen van de bewoners Voor deze indicator moeten enkel de bewoners worden gewogen waarvan men op voorhand niet verwacht dat er gewichtsverlies zal zijn. Het gaat dus om de bewoners bij wie het antwoord op vraag twee hierboven ‘Onbedoeld’ is. (Elk woonzorgcentrum is uiteraard vrij om ook de bewoners te wegen waarvan men hoopt op een gewichtsverlies (bewoners op dieet of in behandeling voor gewichtsverlies). Voor de telling zijn deze bewoners echter niet van belang). Bij het wegen is het belangrijk om volgende zaken in acht te nemen:
Om indicator B1 te bepalen, moet erop gelet worden dat er -bij voorkeur- exact een maand verstreken is tussen beide weegmomenten. Enkel dan kan er bepaald worden of er effectief een gewichtsverlies is in de afgelopen maand. Tot maximum twee dagen verschil is toelaatbaar. Elk woonzorgcentrum heeft dus drie maanden tijd om alle bewoners tweemaal te wegen. Uit de piloottest bleek dat dit het eenvoudigst te organiseren is door te wegen tijdens het wekelijks ‘badmoment’. In functie van de beschikbaarheid van weegschalen kan het wegen dan gespreid verlopen met opeenvolgende wegingen voor verschillende afdelingen van het woonzorgcentrum. o
Voorbeeld 1 Indien een bewoner gewogen wordt op 3 maart, moet de tweede weging bij voorkeur gebeuren op 3 april, maar kan dit ook nog op 1, 2, 4 of 5 april gebeuren aangezien een speling van 2 dagen toegestaan is (2 dagen voor en 2 dagen na 3 maart).
Om indicator B2 te bepalen, moet er bovendien op gelet worden dat men de bewoner weegt 6 maanden na de voorgaande meting. o
Voorbeeld 1: In de meetperiode maart-april-mei is de bewoner gewogen op 5 maart en op 5 april. Om na te gaan of er een gewichtsverlies is in de afgelopen zes maanden, moet dezelfde bewoner tijdens de meetperiode september-oktober-november gewogen worden op 5 september OF op 5 oktober. Op die wijze kan bijvoorbeeld het gewicht van 5 maart vergeleken worden met het gewicht van 5 september (6 maanden).
o
Voorbeeld 2: In de meetperiode maart-april-mei is de bewoner gewogen op 7 maart en 7 april. Om na te gaan of er een gewichtsverlies is in de afgelopen zes maanden, moet dezelfde bewoner tijdens de meetperiode september-oktober-november gewogen worden op 7 september OF op 7 oktober. Op die wijze kan het gewicht van 7 maart vergeleken worden met het gewicht van 7 september (6 maanden) OF het gewicht van 7 april kan vergeleken worden met het gewicht van 7 oktober.
o
Voorbeeld 3: In de meetperiode september-oktober-november is de bewoner gewogen op 10 oktober en 10 november. Om na te gaan of er een gewichtsverlies is in de afgelopen zes maanden, moet dezelfde bewoner tijdens de meetperiode maart-april-mei gewogen worden op 10 april. Op
77
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
die wijze kan het gewicht van 10 oktober vergeleken worden met het gewicht van 10 april (6 maanden).
78
Aangezien het gewicht kan fluctueren gedurende de dag, is het aangeraden om dezelfde bewoner tekens rond hetzelfde tijdstip te wegen.
Let op dat bij het wegen van de bewoner het incontinentiemateriaal van de bewoner droog is.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4. Het berekenen van het verschil in gewichten Nadat de bewoners gewogen zijn, wordt van het woonzorgcentrum verwacht de volgende vragen en berekeningen uit te voeren om te bepalen of er effectief sprake is van een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kg of meer in de afgelopen maand of van een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kg of meer in de afgelopen zes maanden. Achteraan deze handleiding zijn hulpbladen ontwikkeld die nuttig kunnen zijn voor het uitvoeren van deze berekeningen (zie Bijlage: Hulpbladen per bewoner).
3. Noteer datums en gewichten. a) Voor de meetperiode maart – april – mei Om indicator B1 (VERPLICHT) te berekenen moet er tussen gewicht 1 en gewicht 2 een maand verschil zijn (+ - 2 dagen).
Datum gewicht
Gewicht 1
Gewicht 2
.. / .. / 20..
.. / .. / 20..
Gewicht in kg
Kg
Kg
b) Voor de meetperiode september – oktober - november Om indicator B1 (VERPLICHT) te berekenen moet er tussen gewicht 3 en gewicht 4 een maand verschil zijn (+ - 2 dagen).
Datum gewicht
Gewicht in kg
Gewicht 3
Gewicht 4
.. / .. / 20..
.. / .. / 20..
Kg
Kg
79
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4. Bereken het verschil in gewichten. a) Voor de meetperiode maart – april – mei VERPLICHT voor indicator B1: Onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen maand: Indien het verschil in gewicht 3 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B1 Gewicht 1
Gewicht 2
Gewicht 2 – Gewicht 1
b) Voor de meetperiode september – oktober – november VERPLICHT voor indicator B1: Onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen maand: Indien het verschil in gewicht 3 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B1 Gewicht 3
Gewicht 4
Gewicht 4 – Gewicht 3
OPTIONEEL voor indicator B2: onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen zes maanden: Indien het verschil in gewicht 6 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B2 Gewicht 1 of 2
Gewicht 3 of 4
Gewicht 3 of 4 – Gewicht 1 of 2
5. Eindvragen (te beantwoorden vooraleer de bewoner wordt gewogen) JA
NEE
Voor indicator B1 (VERPLICHT): Is er voor deze bewoner effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand?
JA
NEE
Voor indicator B2 (OPTIONEEL): Is er voor deze bewoner effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kg of meer in de afgelopen zes maanden?
JA
NEE
Een gewichtsverlies zou voor deze bewoner onbedoeld zijn?
80
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
5. Geef de gevraagde cijfers weer op het registratieformulier ‘Referentiekader kwaliteit’. Kijk hiervoor naar de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid. . Onderstaand schema biedt een hulpmiddel om de volgende registratievragen te beantwoorden. 1.
Bij hoeveel bewoners zou een gewichtsverlies in de afgelopen maand ‘onbedoeld’ zijn? (bepaald vóór het wegen)
2. Bij hoeveel bewoners is er effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand?
Aantal bewoners aanwezig op beide weegmomenten
Aantal terminale bewoners
Aantal bewoners bij wie vooraf bepaald is dat een gewichtsverlies bedoeld zou zijn
Aantal bewoners bij wie vooraf bepaald is dat een gewichtsverlies onbedoeld zou zijn
= registratievraag 1
Aantal bewoners met effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kg of meer = registratievraag 2
Aantal bewoners zonder onbedoeld gewichtsverlies van 3 kg of meer
81
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
1
Voorbeelden voor indicator B aan de hand van de hulpbladen in Bijlage: Hulpbladen per bewoner .
In de periode maart-april-mei is het de bedoeling om de bewoners twee maal te wegen met een tijdsverschil van een maand (+ -2 dagen). De bewoners die in de terminale fase van hun leven zijn en de bewoners bij wie een gewichtsverlies gewenst (of bedoeld) is, moeten niet gewogen worden. Beantwoord dus vóór het wegen bij alle bewoners volgende vragen: 1. Is de bewoner terminaal? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag 2. Bedenk vooraf: wanneer straks zou blijken dat deze bewoner een gewichtsafname heeft, is die gewichtsafname dan GEWENST / BEDOELD stop de registratie voor deze indicator. Bewoners die dus op dieet staan of onder medische behandeling die moet bijdragen tot gewichtsverlies, moeten voor deze indicator niet worden meegeteld. (Uiteraard kan elk woonzorgcentrum alsnog beslissen deze bewoners te wegen. Voor de telling van deze indicator tellen deze bewoners echter NIET mee) ONBEDOELD weeg de bewoner Weeg vervolgens alle bewoners die op vraag 2 ‘ONBEDOELD’ als antwoord hebben.
82
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Voorbeeld bewoner V, W, X, Y en Z; eerste weegperiode. Begin maart geldt voor alle bewoners aanwezig in het woonzorgcentrum het volgende.
Bewoner V krijgt een caloriearm dieet met de bedoeling om enkele kilo’s te vermageren. Het zou dus gewenst (of bedoeld) zijn als bewoner X een gewichtsverlies heeft. De antwoorden op de vragen zijn vervolgens:
1. Is de bewoner terminaal? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag 2. Bedenk vooraf: wanneer straks zou blijken dat deze bewoner een gewichtsafname heeft, is die gewichtsafname dan GEWENST / BEDOELD stop de registratie voor deze indicator. Bewoners die dus op dieet staan of onder medische behandeling die moet bijdragen tot gewichtsverlies, moeten voor deze indicator niet worden meegeteld. (Uiteraard kan elk woonzorgcentrum alsnog beslissen deze bewoners te wegen. Voor de telling van deze indicator tellen deze bewoners echter NIET mee) ONBEDOELD weeg de bewoner
Bewoner W is sinds januari terminaal. De antwoorden op de vragen zijn vervolgens: 1. Is de bewoner terminaal? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag 2. Bedenk vooraf: wanneer straks zou blijken dat deze bewoner een gewichtsafname heeft, is die gewichtsafname dan GEWENST / BEDOELD stop de registratie voor deze indicator. Bewoners die dus op dieet staan of onder medische behandeling die moet bijdragen tot gewichtsverlies, moeten voor deze indicator niet worden meegeteld. (Uiteraard kan elk woonzorgcentrum alsnog beslissen deze bewoners te wegen. Voor de telling van deze indicator tellen deze bewoners echter NIET mee) ONBEDOELD weeg de bewoner
83
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Bewoner X, Y en Z zijn niet terminaal. Bovendien staan zij niet op dieet en ze krijgen ook geen curatieve behandeling met diuretica (waarbij verwacht wordt dat er een gewichtsverlies is ten gevolge van vochtafdrijving). Indien zij bijgevolg een gewichtsverlies hebben, zou dit onbedoeld zijn. De antwoorden op de vragen voor bewoner X, Y en Z zijn vervolgens:
1.
Is de bewoner terminaal? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag
2.
Bedenk vooraf: wanneer straks zou blijken dat deze bewoner een gewichtsafname heeft, is die gewichtsafname dan
GEWENST / BEDOELD stop de registratie voor deze indicator. Bewoners die dus op dieet staan of onder medische behandeling die moet bijdragen tot gewichtsverlies, moeten voor deze indicator niet worden meegeteld. (Uiteraard kan elk woonzorgcentrum alsnog beslissen deze bewoners te wegen. Voor de telling van deze indicator tellen deze bewoners echter NIET mee) ONBEDOELD weeg de bewoner
84
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Het is nu de bedoeling om bewoner X, Y en Z in de periode van maart-april-mei twee maal te wegen met een tijdspanne van een maand (+ - 2 dagen). Het woonzorgcentrum organiseert het wegen afdeling per afdeling. Rekening houdend met het ‘badmoment’ van deze bewoners, betekent dit dat deze bewoners gewogen worden op de volgende dagen:
Bewoner X op 5 maart
Bewoner Y op 6 maart
Bewoner Z op 21 maart
De tweede keer dat de bewoners gewogen worden, is een maand ( + - 2 dagen) later. Dit betekent dat:
Bewoner X bij voorkeur opnieuw gewogen wordt op 5 april, maar dat dit ook nog kan op 3, 4, 6 of 7 april.
Bewoner Y bij voorkeur opnieuw gewogen wordt op 6 april, maar dat dit ook nog kan op 4, 5, 7 of 8 april.
Bewoner Z bij voorkeur opnieuw gewogen wordt op 21 april, maar dit ook nog kan op 19, 20, 22 of 23 april.
85
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Aan de hand van de hulpbladen kunnen vervolgens voor bewoner X, Y en Z volgende gegevens ingevuld worden.
Bewoner X
3. Noteer datums en gewichten.
Om indicator B1 (VERPLICHT) te berekenen moet er tussen gewicht 1 en gewicht 2 een maand verschil zijn (+ - 2 dagen).
Datum gewicht
Gewicht in kg
Gewicht 1
Gewicht 2
5 / 03 / 2014
07 / 04 / 2014
60 Kg
59 Kg
4. Bereken het verschil in gewichten. VERPLICHT voor indicator B1: Onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen maand: Indien het verschil in gewicht 3 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B1 Gewicht 1
Gewicht 2
60 kg
59 kg
Gewicht 2 – Gewicht 1
59 – 60 = -1 kg
5. Eindvragen (te beantwoorden vooraleer de bewoner wordt gewogen) JA
NEE
JA
NEE
Een gewichtsverlies zou voor deze bewoner onbedoeld zijn? Voor indicator B1 (VERPLICHT): Is er een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand?
86
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Bewoner Y
3. Noteer datums en gewichten.
Om indicator B1 (VERPLICHT) te berekenen moet er tussen gewicht 1 en gewicht 2 een maand verschil zijn (+ - 2 dagen).
Datum gewicht
Gewicht in kg
Gewicht 1
Gewicht 2
6 / 03 / 2014
07 / 04 / 2014
65 Kg
62 Kg
4. Bereken het verschil in gewichten. VERPLICHT voor indicator B1: Onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen maand: Indien het verschil in gewicht 3 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B1 Gewicht 1
Gewicht 2
Gewicht 2 – Gewicht 1
65 kg
62 kg
62 – 65 = - 3 kg
5. Eindvragen (te beantwoorden vooraleer de bewoner wordt gewogen) JA
NEE
JA
NEE
Een gewichtsverlies zou voor deze bewoner onbedoeld zijn? Voor indicator B1 (VERPLICHT): Is er een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand?
87
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Bewoner Z
3. Noteer datums en gewichten.
Om indicator B1 (VERPLICHT) te berekenen moet er tussen gewicht 1 en gewicht 2 een maand verschil zijn (+ - 2 dagen).
Datum gewicht
Gewicht in kg
Gewicht 1
Gewicht 2
21/03/ 2014
21/04/ 2014
70 Kg
71 Kg
4. Bereken het verschil in gewichten. VERPLICHT voor indicator B1: Onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen maand: Indien het verschil in gewicht 3 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B1 Gewicht 1
Gewicht 2
Gewicht 2 – Gewicht 1
70 kg
71 kg
71-70= + 1 kg
5. Eindvragen (te beantwoorden vooraleer de bewoner wordt gewogen) JA
NEE
JA
NEE
Een gewichtsverlies zou voor deze bewoner onbedoeld zijn? Voor indicator B1 (VERPLICHT): Is er een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand?
88
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Voor bewoner V, W, X, Y en Z moeten bijgevolg volgende aantallen doorgegeven worden op de registratievragen:
1. Bij hoeveel bewoners zou een gewichtsverlies in de afgelopen maand onbedoeld zijn? (bepaald vóór het wegen) In dit voorbeeld 3 bewoners, namelijk bij bewoner X, Y en Z verwachtten we geen gewichtsverlies. Aangezien bewoner V op dieet is en een gewichtsverlies bijgevolg gewenst (bedoeld) is, telt deze niet mee voor deze vraag. Bewoner W is terminaal en wordt bijgevolg ook geëxcludeerd voor deze indicator. 2. Bij hoeveel bewoners is er effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand? In dit voorbeeld 1 bewoner, namelijk bewoner Y is 3 kg afgevallen in de voorbije maand. Bewoner X is ook afgevallen, maar slecht 1 kg en telt dus niet mee voor deze vraag. Bewoner Z is 1 kg bijgekomen in de afgelopen maand en telt dus ook niet mee voor deze vraag.
89
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Voorbeeld bewoner V, W, X, Y en Z: tweede weegperiode. In september-oktober-november volgt de volgende weegperiode. Op dit moment geldt voor de bewoners V, W, X, Y en Z het volgende.
Bewoner V staat nog steeds op een caloriearm dieet. Een gewichtsverlies zou dus nog steeds gewenst zijn. De antwoorden op de vragen zijn vervolgens:
1. Is de bewoner terminaal? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag 2. Bedenk vooraf: wanneer straks zou blijken dat deze bewoner een gewichtsafname heeft, is die gewichtsafname dan GEWENST / BEDOELD stop de registratie voor deze indicator. Bewoners die dus op dieet staan of onder medische behandeling die moet bijdragen tot gewichtsverlies, moeten voor deze indicator niet worden meegeteld. (Uiteraard kan elk woonzorgcentrum alsnog beslissen deze bewoners te wegen. Voor de telling van deze indicator tellen deze bewoners echter NIET mee) ONBEDOELD weeg de bewoner
Bewoner W is in april overleden.
Bewoner X en Y zijn niet terminaal. Bovendien staan zij niet op dieet en ze krijgen ook geen curatieve behandeling met diuretica (waarbij verwacht wordt dat er een gewichtsverlies is ten gevolge van vochtafdrijving). Indien zij een bijgevolg een gewichtsverlies hebben, zou dit onbedoeld zijn. De antwoorden op de vragen voor bewoner X en Y zijn vervolgens:
1. Is de bewoner terminaal? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag 2. Bedenk vooraf: wanneer straks zou blijken dat deze bewoner een gewichtsafname heeft, is die gewichtsafname dan GEWENST / BEDOELD stop de registratie voor deze indicator. Bewoners die dus op dieet staan of onder medische behandeling die moet bijdragen tot gewichtsverlies, moeten voor deze indicator niet worden meegeteld. (Uiteraard kan elk woonzorgcentrum alsnog beslissen deze bewoners te wegen. Voor de telling van deze indicator tellen deze bewoners echter NIET mee) ONBEDOELD weeg de bewoner
90
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Bewoner Z had veel last van vochtopstapeling. De huisarts heeft beslist dat vanaf 25 augustus een curatieve behandeling moet krijgen met diureticum vochtafdrijving te bekomen. Een gevolg hiervan is dat zij (hopelijk) gewicht zal verliezen. Indien er bij bewoner Z een gewichtsverlies zou zijn, is deze bijgevolg gewenst (bedoeld). De antwoorden op de vragen zijn vervolgens:
1. Is de bewoner terminaal? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag 2. Bedenk vooraf: wanneer straks zou blijken dat deze bewoner een gewichtsafname heeft, is die gewichtsafname dan GEWENST / BEDOELD stop de registratie voor deze indicator. Bewoners die dus op dieet staan of onder medische behandeling die moet bijdragen tot gewichtsverlies, moeten voor deze indicator niet worden meegeteld. (Uiteraard kan elk woonzorgcentrum alsnog beslissen deze bewoners te wegen. Voor de telling van deze indicator tellen deze bewoners echter NIET mee) ONBEDOELD weeg de bewoner
91
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Het is nu de bedoeling om bewoner X en Y in de periode van september-oktober-november twee maal te wegen met een tijdspanne van een maand (+ - 2 dagen). Om indicator B2 te concretiseren is het bovendien nodig om er rekening mee te houden dat één van de twee weegmomenten zes maanden verschilt met een voorgaand weegmoment. Rekening houdend met de afdeling en het ‘badmoment’ van de bewoners, komt het beste uit dat de bewoners gewogen worden op:
92
Bewoner X is al gewogen op 5 maart en 7 april. De volgende weging van deze bewoner wordt dan gepland op 5 september en 3 oktober.
Bewoner Y is al gewogen op 6 maart en 7 april. De volgende weging van deze bewoner wordt dan gepland op 6 september en 7 oktober.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Aan de hand van de hulpbladen kunnen vervolgens voor bewoner X en Y volgende gegevens ingevuld worden.
Bewoner X
3. Noteer datums en gewichten.
Om indicator B1 (VERPLICHT) te berekenen moet er tussen gewicht 3 en gewicht 4 een maand verschil zijn (+ - 2 dagen).
Datum gewicht
Gewicht in kg
Gewicht 3
Gewicht 4
5 / 09 / 2014
03 / 10 / 2014
59 Kg
59 Kg
Om indicator B2 te berekenen (OPTIONEEL) is het ook nodig om datums en gewichten van vorige meetperiode te noteren. Het is belangrijk dat er 6 maanden tijd is tussen gewicht 1 en gewicht 3 of gewicht 4. Of tussen gewicht 2 en gewicht 3 of gewicht 4.
Datum gewicht
Gewicht in kg
Gewicht 1
Gewicht 2
05 / 03 / 2014
07 / 04 / 2014
60 Kg
59 Kg
93
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4. Bereken het verschil in gewichten. VERPLICHT voor indicator B1: Onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen maand: Indien het verschil in gewicht 3 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B1 Gewicht 3
Gewicht 4
59 kg
59 kg
Gewicht 4 – Gewicht 3
59 – 59 = 0 kg
OPTIONEEL voor indicator B2: onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen zes maanden: Indien het verschil in gewicht 6 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B2 Gewicht 1 of 2
Gewicht 3 of 4
Gewicht 3 of 4 – Gewicht 1 of 2
59 kg
59 kg
59 -59 = 0 kg
5. Eindvragen (te beantwoorden vooraleer de bewoner wordt gewogen) JA
NEE
Voor indicator B1 (VERPLICHT): Is er een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand?
JA
NEE
Voor indicator B2 (OPTIONEEL): Is er een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kg of meer in de afgelopen zes maanden?
JA
NEE
Een gewichtsverlies zou voor deze bewoner onbedoeld zijn?
94
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Bewoner Y
3. Noteer datums en gewichten.
Om indicator B1 (VERPLICHT) te berekenen moet er tussen gewicht 3 en gewicht 4 een maand verschil zijn (+ - 2 dagen).
Datum gewicht
Gewicht in kg
Gewicht 3
Gewicht 4
07 /09 / 2014
06/ 10 / 2014
55 Kg
55 Kg
Om indicator B2 te berekenen (OPTIONEEL) is het ook nodig om datums en gewichten van vorige meetperiode te noteren. Het is belangrijk dat er 6 maanden zit tussen gewicht 1 en gewicht 3 of 4. Of tussen gewicht 2 en gewicht 3 of 4.
Datum gewicht
Gewicht in kg
Gewicht 1
Gewicht 2
06 / 03 / 2014
07 / 04 / 2014
65 Kg
62 Kg
4. Bereken het verschil in gewichten. VERPLICHT voor indicator B1: Onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen maand: Indien het verschil in gewicht 3 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B1 Gewicht 3
Gewicht 4
Gewicht 4 – Gewicht 3
55 kg
55 kg
55 – 55 = 0 kg
95
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
OPTIONEEL voor indicator B2: onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen zes maanden: Indien het verschil in gewicht 6 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B2. Gewicht 1 of 2
Gewicht 3 of 4
Gewicht 3 of 4 – Gewicht 1 of 2
62 kg
55 kg
55 -62 = -7 kg
5. Eindvragen (te beantwoorden vooraleer de bewoner wordt gewogen) JA
NEE
Voor indicator B1 (VERPLICHT): Is er een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand?
JA
NEE
Voor indicator B2 (OPTIONEEL): Is er een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kg of meer in de afgelopen zes maanden?
JA
NEE
Een gewichtsverlies zou voor deze bewoner onbedoeld zijn?
96
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Voor bewoner V, W, X, Y en Z moeten bijgevolg volgende aantallen doorgegeven worden op de registratievragen: VERPLICHT 1. Bij hoeveel bewoners zou een gewichtsverlies in de afgelopen maand ‘onbedoeld’ zijn? (bepaald vóór het wegen) In dit voorbeeld 2 bewoners, namelijk bij bewoner X en Y verwachtten we geen gewichtsverlies. Aangezien bewoner V op dieet is en een gewichtsverlies bijgevolg gewenst (bedoeld) is, telt deze niet mee voor deze vraag. Bewoner W is ondertussen overleden en telt ook niet mee. Bewoner Z krijgt een curatieve behandeling met diuretica om vochtafdrijving te bekomen, een gewichtsverlies zou bijgevolg gewenst (bedoeld) zijn waardoor bewoner Z niet mee telt voor deze vraag. 2. Bij hoeveel bewoners is er effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand? In dit voorbeeld geen bewoners. Zowel bewoner X als Y zijn in gewicht gelijk gebleven. OPTIONEEL 3. Bij hoeveel bewoners zou een gewichtsverlies in de afgelopen zes maanden ‘onbedoeld’ zijn? (bepaald vóór het wegen) In dit voorbeeld 2 bewoners, namelijk bij bewoner X en Y verwachtten we geen gewichtsverlies. Aangezien bewoner V op dieet is en een gewichtsverlies bijgevolg gewenst (bedoeld) is, telt deze niet mee voor deze vraag. Bewoner W is ondertussen overleden en telt ook niet mee. Momenteel krijgt bewoner Z een curatieve behandeling met diuretica om vochtafdrijving te bekomen, een gewichtsverlies zou bijgevolg gewenst (bedoeld) zijn waardoor bewoner Z niet mee telt voor deze vraag. 4. Bij hoeveel bewoners is er effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kilogram of meer in de afgelopen zes maanden? In dit voorbeeld bij 1 bewoner, namelijk bewoner Y is 7 kg afgevallen sinds maart.
97
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formules De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formules voor de kwaliteitsindicatoren B1 en B2. 1.
Indicator B1: Percentage bewoners met een onbedoelde gewichtsafname van 3 kg of meer in
de afgelopen maand
Teller :
Het aantal bewoners dat in de afgelopen maand een onbedoelde gewichtsafname van 3 kilogram of meer had
Indien de gewichtsafname gewenst (bedoeld) was, telt deze niet mee voor de teller.
Noemer:
Het aantal bewoners waarvoor twee gewichtsmetingen met een verschil van een maand (+ - 2 dagen) beschikbaar zijn; en waarbij vóór het wegen bepaald is dat een gewichtsverlies ‘onbedoeld’ zou zijn.
Bewoners in de terminale fase van hun levenseinde tellen niet mee voor deze indicator.
Bewoners waarbij een gewichtsafname gewenst (bedoeld) is, tellen niet mee voor de noemer.
98
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
2
Indicator B2: Percentage bewoners met een onbedoeld gewichtsafname van 6 kg of meer in de afgelopen zes maanden
Teller:
Het aantal bewoners dat in de afgelopen zes maanden een onbedoeld gewichtsafname van 6 kilogram of meer had.
Indien de gewichtsafname gewenst (bedoeld) was, telt deze niet mee voor de teller.
Noemer:
Het aantal bewoners waarvoor twee gewichtsmetingen met een verschil van zes maanden beschikbaar zijn; en waarbij vóór het wegen bepaald is dat een gewichtsverlies ‘onbedoeld’ zou zijn.
Bewoners in de terminale fase van hun levenseinde tellen niet mee voor deze indicator.
Bewoners waarbij een gewichtsafname gewenst (bedoeld) is, tellen niet mee voor de noemer.
99
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4.3
Indicator C: Valincidenten
Relevantie Eén op drie 65-plussers valt minstens één keer per jaar. Bij bewoners in een woonzorgcentrum zou het gaan om 50 tot 70% van de bewoners die minstens één keer per jaar ten val komt (website expertisecentrum valpreventie, www.valpreventie.be). Valincidenten hebben een ernstige impact. Er zijn immers vaak lichamelijke problemen mee gemoeid, zoals kneuzingen of snijwonden. In ernstige situaties gaat het om een breuk of tijdelijke of blijvende verminderde mobiliteit. Er zijn ook psychische en sociale factoren: valangst en het zich terugtrekken uit de omgeving. Tot slot hebben valincidenten vaak ook financiële consequenties. Niet zelden leidt het tot ziekenhuisopname en de daaraan verbonden zorgkosten. Sinds 2011 is het Expertisecentrum Val- en fractuurpreventie Vlaanderen erkend door de Vlaamse overheid. Op hun website is onder meer een praktijkrichtlijn terug te vinden voor valpreventie in de woonzorgcentra. Jaarlijks organiseren zij in het voorjaar ook de week van de valpreventie (zie www.valpreventie.be). Het terugdringen van de valincidenten en het vermijden van kwetsuren ten gevolge van het vallen is een belangrijk element van kwaliteitsvolle zorg in een woonzorgcentrum.
100
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities
Valincident: Een onverwachte gebeurtenis waarbij de oudere op de grond, de vloer of een lager gelegen niveau terechtkomt (Lamb et al., 2005), los van de impact of gevolgen van het valincident. Indien een bewoner of een derde persoon een valincident komt melden, wordt dit ook geregistreerd als een valincident.
Deze definitie is gebaseerd op de definitie van het expertisecentrum valpreventie Vlaanderen (http://www.valpreventie.be/). Ter verduidelijking is ‘los van de impact of gevolgen van het valincident ‘ er nog aan toegevoegd.
101
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling Wat betreft de problematiek van het vallen, zijn er twee kwaliteitsindicatoren. De indicator C1 is verplicht te meten, C2 is optioneel.
VERPLICHT Indicator C1: Percentage bewoners met één of meer valincident(en) in de afgelopen maand
OPTIONEEL Indicator C2: Percentage bewoners met twee of meer valincidenten in de afgelopen maand
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vragen: 1. Wat is het percentage bewoners dat in de maand mei 20XX gevallen is? 2. Wat is het percentage bewoners dat in de maand mei 20XX meerdere keer gevallen is? Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Gedurende de maand mei wordt verwacht dat het woonzorgcentrum alle valincidenten registreert bij alle aanwezige bewoners. Om de indicatoren C1 en C2 te concretiseren, moet er vervolgens een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel bewoners zijn er gedurende de maand mei 20XX geobserveerd? 2. Hoeveel van de geobserveerde bewoners had één of meer valincident(en) in mei 20XX? OPTIONEEL 3. Hoeveel van de geobserveerde bewoners had twee of meer valincidenten in mei 20XX?
102
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Een gestandaardiseerde werkwijze is van belang. Raadpleeg daarom eerst de definities op pagina 101, zodat iedereen weet wat er begrepen wordt onder een valincident. Overloop de volgende stappen. Maak eventueel gebruik van de hulpbladen per bewoner (zie Bijlage: Hulpbladen per bewoner).
Registreer van 1 mei 20XX, beginnend vanaf middernacht 00:00 uur tot en met 31 mei 20XX 23:59 uur van alle aanwezige bewoners het aantal valincidenten per dag.
Iedere bewoner die in de maand mei 20XX verblijft in het woonzorgcentrum wordt geobserveerd. Dit gebeurt ongeacht de duur van verblijf (elke bewoner die minimaal 1 dag aanwezig is in het woonzorgcentrum tijdens de maand mei 20XX, wordt geobserveerd).
Op die wijze kan voor elke bewoner volgende twee eindvragen beantwoord worden:
WAS DE BEWONER AANWEZIG IN MEI 20XX TOTAAL AANTAL VALINCIDENTEN IN MEI 20XX
JA geen
NEE één
méér dan één
Tel hoeveel verschillende bewoners er aanwezig waren in het woonzorgcentrum in de maand mei 20XX, ongeacht de duur van verblijf in het woonzorgcentrum.
Bepaal van deze bewoners het aantal bewoners dat een valincident heeft gehad in de maand mei 20XX.
Bepaal van deze groep, hoeveel bewoners er méér dan één valincident hebben gehad in de maand mei 20XX (OPTIONEEL).
Vul de gevraagde cijfers in bij dataset 1 op 31 juli 20XX op het formulier ‘Referentiekader kwaliteit’ (zie website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid).
103
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
1
Voorbeelden voor indicator C aan de hand van de hulpbladen in Bijlage: Hulpbladen per bewoner
Geef voor alle bewoners die minimaal één dag aanwezig zijn in de maand mei het aantal valincidenten per dag weer met een cijfer. Voorbeeld bewoner X: het aantal valincidenten per dag. (voorbeeld is van 1 tot 10 mei, in de praktijk moet er geregistreerd worden tot 31 mei!) Datum
1 mei 2 mei
3 mei
4 mei
5 mei
6 mei
7 mei
8 mei
9 mei
10 mei
0
0
0
1
0
0
MEI 2013 Aantal valincidenten
2
Opname in het ziekenhuis
Voor bewoner X gelden dus volgende eindvragen: WAS DE BEWONER AANWEZIG IN MEI 2013 TOTAAL AANTAL VALINCIDENTEN IN MEI 2013
JA geen
NEE één
meer dan één
Op die wijze wordt bewoner X meegeteld voor volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel bewoners zijn er gedurende de maand mei 20XX geobserveerd? Bewoner X was aanwezig in mei dus hij telt ook mee voor vraag 1. Dit ongeacht het feit dat hij enkele dagen was opgenomen in het ziekenhuis. 2. Hoeveel van de geobserveerde bewoners had één of meer valincident(en) in mei 20XX? Bewoner X is in mei gevallen, dus hij telt ook mee voor vraag 2. OPTIONEEL 3. Hoeveel van de geobserveerde bewoners hadden twee of meer valincidenten in mei 20XX? Bewoner X is meer dan één keer gevallen in mei gevallen, dus hij telt ook mee voor vraag 3.
104
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Voorbeeld bewoner Y: het aantal valincidenten per dag. (voorbeeld is van 1 tot 10 mei, in de praktijk moet er geregistreerd worden tot 31 mei!) Datum
1 mei 2 mei
3 mei
4 mei
5 mei
6 mei
7 mei
8 mei
9 mei
10 mei
0
0
0
1
0
0
MEI 2013 Aantal valincidenten
Bewoner was nog niet opgenomen in het woonzorgcentrum
Voor bewoner Y gelden dus volgende eindvragen: WAS DE BEWONER AANWEZIG IN MEI 2013 TOTAAL AANTAL VALINCIDENTEN IN MEI 2013
JA geen
NEE één
méér dan één
Op die wijze wordt bewoner Y meegeteld voor volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel bewoners zijn er gedurende de maand mei 20XX geobserveerd? Bewoner Y was aanwezig in mei dus hij telt ook mee voor vraag 1. Dit ongeacht het feit dat hij pas op 5 mei is opgenomen in het woonzorgcentrum. 2. Hoeveel van de geobserveerde bewoners had één of meer valincident(en) in mei 20XX? Bewoner Y is in mei gevallen, dus hij telt ook mee voor vraag 2. OPTIONEEL 3. Hoeveel van de geobserveerde bewoners hadden twee of meer valincidenten in mei 20XX? Bewoner Y is één maal gevallen in mei, dus hij telt NIET mee voor vraag 3.
105
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Voorbeeld bewoner Z: het aantal valincidenten per dag. (voorbeeld is van 1 tot 10 mei, in de praktijk moet er geregistreerd worden tot 31 mei!) Datum
1 mei 2 mei
3 mei
4 mei
5 mei
6 mei
7 mei
8 mei
9 mei
10 mei
0
0
0
0
0
0
0
0
0
MEI 2013 Aantal valincidenten
0
Voor bewoner Z gelden dus volgende eindvragen: WAS DE BEWONER AANWEZIG IN MEI 2013 TOTAAL AANTAL VALINCIDENTEN IN MEI 2013
JA geen
NEE één
méér dan één
Op die wijze wordt bewoner Z meegeteld voor volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel bewoners zijn er gedurende de maand mei Bewoner Z was aanwezig in mei dus hij telt ook mee voor vraag 1.
20XX
geobserveerd?
2. Hoeveel van de geobserveerde bewoners had één of meer valincident(en) in mei 20XX? Bewoner Z is niet gevallen in mei, dus hij telt NIET mee voor vraag 2. OPTIONEEL 3. Hoeveel van de geobserveerde bewoners hadden twee of meer valincidenten in mei 20XX? Bewoner Z is niet gevallen in mei, dus hij telt NIET mee voor vraag 3.
106
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formules De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formules voor de kwaliteitsindicatoren C1 en C2. 1.
Indicator C1: Percentage bewoners met minstens één valincident in de afgelopen maand
Teller:
Aantal bewoners dat in de maand mei minstens één valincident heeft gehad.
Ook de comateuze bewoners die te maken hadden met een valincident tellen mee.
Noemer:
Totaal aantal geobserveerde bewoners = Totaal aantal bewoners dat geobserveerd zijn in de maand mei. Van zodra een bewoner in de maand mei één dag is opgenomen in het woonzorgcentrum, telt deze mee voor deze noemer.
Ook de comateuze bewoners tellen mee.
107
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
2
Indicator C2: Wat is het percentage bewoners dat in de afgelopen maand twee of meer valincidenten heeft gehad?
Teller:
De teller van C2 is een subgroep van de teller van C1!
Aantal bewoners dat in de maand mei twee of meer keer gevallen zijn. Ook de comateuze bewoners die te maken hadden met meer dan één valincident tellen mee.
Noemer:
Totaal aantal geobserveerde bewoners = Totaal aantal bewoners dat geobserveerd zijn in de maand mei. Van zodra een bewoner in de maand mei één dag is opgenomen in het woonzorgcentrum, telt deze mee voor deze noemer.
Ook de comateuze bewoners tellen mee.
108
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4.4
Indicator D: Dagelijkse fysieke vrijheidsbeperking tijdens de dag
Relevantie Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen is een complexe problematiek (Louage, De Coster & Van Audenhove, 2003; Scheepmans e.a., 2011; Gastmans & Milisen, 2006). Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn vaak ingrepen ter bescherming van de persoon, of om een (medische) behandeling mogelijk te maken. De meest gehanteerde motivatie voor de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen is valpreventie: door de bewoner te beperken in zijn vrijheid, hoopt men dat die minder ten val komt. Onderzoek heeft intussen echter aangetoond dat deze motivatie onterecht is. Door géén vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen, stijgt het aantal valincidenten nauwelijks en doen er zich ook minder ernstige valletsels voor (Capezutti et al. 1999; Evans et al. 1997; Neufeld 1999; uit LPZ Halfens e.a., 2011). Vrijheidsbeperkende maatregelen hebben een grote impact. Ze kunnen niet enkel leiden tot fysieke letsels, maar zorgen soms ook voor psychologische gevolgen (zoals angst en onrust). Vrijheidsbeperkende maatregelen roepen ook ethische vragen op. En er heersen vragen over de juridische verantwoordelijkheid en wettelijke vereisten. Eén van de belangrijkste richtsnoeren in dit verband is de wet op de rechten van de patiënt (22/8/2002), maar een specifiek wetgevend kader voor vrijheidsbeperking in woonzorgcentra bestaat niet. Met de komst van nieuwe technologie en domotica is het mogelijk om op een minder directe en ingrijpende manier bescherming te bieden aan bewoners in sommige situaties. In Nederland wordt het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen bijvoorbeeld opgevolgd in de Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen. Hieruit blijkt dat in de sector ouderenzorg de meest gehanteerde vormen van vrijheidsbeperking bestaan uit het gebruik van het bedhekken (63.8%), de inzet van domotica (27,3%) en het gebruik van gedragsbeïnvloedende medicatie (20.0%). In de periode 2007-2011 is in deze sector een daling vastgesteld van meer dan 5% (Halfens e.a., 2011). Door het opnemen van deze indicator in het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg zal de bewustwording nog verder groeien en kunnen ook verbeteracties worden ontwikkeld.
109
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities De indicator in dit monitoringssysteem richt zich op een specifieke situatie, namelijk een drie-dagenprevalentiemeting van dagelijkse fysieke vrijheidsbeperking.
Fysieke vrijheidsbeperkende maatregel: Onder een vrijheidsbeperkende maatregel wordt verstaan elke handelingsmethode, materiaal of uitrusting aan of in de buurt van het lichaam van de bewoner die deze niet gemakkelijk kan verwijderen en die de bewegingsvrijheid van of de normale toegang tot het lichaam beperkt (Evans & Strumpf, 1989). Medicamenteuze vormen van vrijheidsbeperking (bijvoorbeeld gebruik van sedativa en neuroleptica) die niet alleen de bewegingsvrijheid maar ook de autonomie (wilsvrijheid) van de bewoner beperken, worden voor dit monitoringssysteem en het referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg buiten beschouwing gelaten. (Definitie negende advies Zorgnet Vlaanderen)
Het gaat om elke reden van de fysieke vrijheidsbeperkende maatregel, denkende aan: o
Zodat de bewoner kan eten.
o
Uit veiligheid voor de bewoner.
o
Op vraag van de bewoner zelf of van de familie (vb. omwille van een gevoel van veiligheid bij de nachtrust)
Wat de soort van fysieke vrijheidsbeperkende maatregel betreft, wordt er een onderverdeling gemaakt in: o
ALLEEN HET BEDHEKKEN
o
Bedhekken of onrusthekken aan alle open kanten van het bed. Bedhekken kunnen één of meer hekken zijn langs beide zijden van het bed van de bewoner die driekwart tot de gehele lengte van het bed van boven tot onder blokkeren. De definitie omvat ook bedden die tegen de muur staan (zodat bewoner aan die kant niet uit bed kan) waarvan de andere zijde door een heel bedhekken (in één of meer delen) is geblokkeerd. Een scherm, zoals soms op de kinderafdelingen wordt gebruikt, valt ook onder deze categorie.
ANDERE MAATREGELEN
Elke vorm van bovenlichaamfixatie: Omvat elk middel, apparaat of materiaal dat de bewoner niet gemakkelijk kan verwijderen, vb. dwangbuis, Zweedse band, fixatiegordel.
Stoel waaruit de bewoner niet kan opstaan: Elk type stoel met gesloten dekblad (vb. via voorzettafel) of stoel die de cliënt in een achteroverliggende houding brengt waardoor het opstaan wordt verhinderd, of een stoel die zacht en laag bij de vloer is (vb. luchtpoef). Omvat ook “comfort kussens” op de schoot.
110
Polsbanden.
Enkelbanden.
Trappelzak.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Hekje / halve deur / gesloten deur die het verlaten van de kamer verhinderen.
Een afdelingsslot of het gebruik van andere domotica-oplossingen waardoor de toegang wordt beperkt, wordt voor deze meting hier niet gedefinieerd als vrijheidsbeperkende maatregel.
111
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Het gaat om elke tijdsspanne van de fysieke vrijheidsbeperkende maatregel, denkende aan o
‘Het was maar voor vijf minuten’
o
Enkel tijdens de maaltijd
Tijdens de dag: Met ‘tijdens de dag’ wordt bedoeld van zodra de bewoner opstaat tot de bewoner gaat slapen. Het slapen ’s nachts hoort hier niet bij. Wanneer de bewoner overdag een dutje doet, blijft dit wel meetellen voor de registratie ‘tijdens de dag’.
Fixatiedocument: is een document (al dan niet losstaand van een ander document) aanwezig in het zorgdossier van de bewoner waarin een omschrijving van het fixatiebeleid voor die individuele bewoner staat genoteerd. De omschrijving omvat minimaal: o
De soort / het middel van de fysieke vrijheidsbeperkende maatregel.
o
Het tijdstip en tijdsduur wanneer de fysieke vrijheidsbeperkende maatregel mag toegepast worden.
o
Het feit dat de vrijheidsbeperkende maatregel in multidisciplinair teamverband besproken is.
o
Het feit dat het document besproken is met de bewoner of zijn/haar vertegenwoordiger. Bij voorkeur wordt dit aangetoond door een handtekening van de bewoner of zijn/haar wettelijke vertegenwoordiger onderaan het document. Indien dit om bepaalde omstandigheden niet mogelijk is, moet er duidelijk omschreven zijn wanneer (datum en uur) en met wie het gesprek heeft plaatsgevonden.
Indien de bewoner meerdere fysieke vrijheidsbeperkende maatregelen krijgt, moeten deze allemaal beschreven staan in het fixatiedocument. Per maatregel komen alle genoemde aspecten hierboven aan bod in het fixatiedocument.
112
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling Voor het thema fysieke vrijheidsbeperking wordt er gewerkt met drie kwaliteitsindicatoren. Twee ervan zijn verplicht te meten, de derde is optioneel.
VERPLICHT o
Indicator D1: Percentage bewoners met een dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag
o
Indicator D2: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ALLEEN de bedhekken zijn (subgroep van D1).
OPTIONEEL o
Indicator D3: Percentage bewoners waarbij de dagelijks vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ondersteund is met een fixatiedocument (subgroep van D1)
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vragen: 1. Wat is het percentage bewoners dat tijdens de dag dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel krijgt, ongeacht de reden, soort of tijdspanne van de maatregel? 2. Wat is het percentage bewoners dat tijdens de dag als dagelijks fysieke vrijheidsbeperkende maatregel ALLEEN de bedhekken krijgt? 3. Voor hoeveel bewoners (percentage) die dagelijks een vrijheidsbeperkende maatregel krijgen tijdens de dag is er een ‘fixatiedocument’ beschikbaar? In de opbouw van het referentiekader is ervoor gekozen een beeld te krijgen van de meest ingrijpende situaties van vrijheidsbeperking. Daarom wordt er gewerkt met een drie-dagen-observatie. Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Voor de indicator over dagelijkse fysieke vrijheidsbeperking tijdens de dag betekent dit dat de bewoners gedurende drie dagen, 18-19-20 februari, geobserveerd worden. Om de indicatoren D1, D2 en D3 te concretiseren, moet er een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel bewoners waren er gedurende àlle drie de observatiedagen aanwezig (18-19-20 februari)? 2. Hoeveel bewoners kregen tijdens deze drie observatiedagen dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag (alle soorten maatregelen inclusief bedhekken)? 3. Bij hoeveel van deze bewoners was de fysieke vrijheidsbeperkende maatregel ALLEEN het gebruik van de bedhekken? OPTIONEEL 4. Bij hoeveel bewoners wordt de dagelijkse fysieke vrijheidsperkende maatregel ondersteund door een fixatiedocument (alle soorten maatregelen inclusief bedhekken)?
Concrete werkwijze Gedurende drie dagen zal worden bijgehouden welke bewoners overdag te maken hebben met één of andere vorm van vrijheidsbeperkende maatregel.
113
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Raadpleeg daarom eerst de definities op p. 110, zodat iedereen weet wat er precies bedoeld wordt. Overloop de volgende stappen:
114
Observeer alle bewoners op 18, 19 en 20 februari. Merk op dat er enkel een uitspraak zal gedaan worden over de bewoners die gedurende alle drie de dagen aanwezig zijn geweest in het woonzorgcentrum. o
Voorbeeld 1: Indien een bewoner op 19 februari wordt opgenomen in het ziekenhuis, moet deze (uiteraard) niet verder geobserveerd worden.
o
Voorbeeld 2: Indien een bewoner op 19 februari wordt opgenomen in het woonzorgcentrum, moet deze voor deze indicator niet geobserveerd worden aangezien zij/hij nog niet aanwezig was bij het begin van de observatieperiode.
o
Voorbeeld 3: Indien een bewoner overlijdt tijdens de dag op 20 februari, vervalt de observatieperiode aangezien zij/hij niet aanwezig was gedurende de drie observatiedagen.
o
Voorbeeld 4: Indien een bewoner op 18 februari een uitstapje doet met de familie en nadien terug aanwezig is in het woonzorgcentrum, wordt hij/zij wel verder geobserveerd voor deze indicator.
Bepaal tijdens deze drie dagen bij alle bewoners aanwezig in het woonzorgcentrum welke fysieke vrijheidsbeperkende maatregel ze krijgen tijdens de dag. Kies hier tussen: o
Geen maatregel
o
Bedhekken
o
Andere maatregel
Bepaal vervolgens of de fysieke vrijheidsbeperking tijdens de dag ondersteund is met een fixatiedocument (OPTIONEEL).
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Samengevat kan men voor alle bewoners de volgende vragen beantwoorden:
1. Is de bewoner aanwezig in het woonzorgcentrum? 2. Welke fysieke vrijheidsbeperkende maatregel krijgt de bewoner tijdens de dag (geen maatregel – bedhekken – andere maatregel)? 3. Is de fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)?
Om de observaties te registreren kan er gebruik gemaakt worden van onderstaand tabel (zie ook Bijlage: Hulpbladen per bewoner).
Datum
18 februari
1. Aanwezig in het woonzorgcentrum
2. Krijgt als fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag
3. Fysieke vrijheidsbeperkende maatregel is beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
19 februari
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
20 februari
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
115
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Beantwoord na de observatieperiode voor alle bewoners volgende eindvragen.
Bewoner was gedurende de drie observatiedagen aanwezig in het woonzorgcentrum
JA
NEE
Bewoner kreeg tijdens de observatiedagen dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag, ongeacht de soort maatregel
JA
NEE
Bewoner kreeg tijdens de observatiedagen als dagelijks fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag, ALLEEN de bedhekken
JA
NEE
Indien de bewoner dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel kreeg, is deze beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)
JA
NEE
116
Vul vervolgens de gevraagde cijfers in bij dataset 1 op 31 juli 20XX op het formulier ‘Referentiekader kwaliteit’ op de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
1
Voorbeelden voor indicator D aan de hand van de hulpbladen in Bijlage: Hulpbladen per bewoner
Observeer op 18, 19 en 20 februari alle bewoners aanwezig in het woonzorgcentrum. Beantwoord hierbij volgende vragen: 1. Is de bewoner aanwezig in het woonzorgcentrum? 2. Welke fysieke vrijheidsbeperkende maatregel krijgt de bewoner tijdens de dag (geen maatregel – bedhekken – andere maatregel)? 3. Is de fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)?
117
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Voorbeeld bewoner X, Y en Z
Op 18 februari staat bewoner X op en wordt in een stoel gezet met een voorzettafel die hij niet zelf kan verwijderen. Hij blijft daar zitten tot de verpleging hem komt helpen met de ochtendhygiëne. Nadien wordt bewoner X naar de refter gebracht om te eten. Tijdens zijn middagrust gaat bewoner op bed liggen en worden de bedhekken omhoog gezet. Bewoner X kan deze niet zelf naar beneden doen. Deze werkwijze wordt ook op 19 en 20 februari overgedaan. Als men kijkt naar het zorgdossier staat hierover niets beschreven, er is dus geen fixatiedocument beschikbaar dat beschrijft dat bewoner X elke ochtend in een stoel wordt gezet met een voorzettafel die hij niet zelf kan verwijderen, noch dat de bewoner zijn bedhekken omhoog moeten tijdens de middagrust. Voor bewoner X worden vervolgens volgende zaken geregistreerd:
Datum
18 februari
1. Aanwezig in het woonzorgcentrum
2. Krijgt als fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag
3. Fysieke vrijheidsbeperkende maatregel is beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
19 februari
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
20 februari
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
118
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Na de observatieperiode geldt vervolgens voor de eindvragen van bewoners X: Bewoner was gedurende de drie observatiedagen aanwezig in het woonzorgcentrum
JA
NEE
Bewoner kreeg tijdens de observatiedagen dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag, ongeacht de soort maatregel
JA
NEE
Bewoner kreeg tijdens de observatiedagen als dagelijks fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag, ALLEEN de bedhekken
JA
NEE
Indien de bewoner dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel kreeg, is deze beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)
JA
NEE
119
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Bewoner Y is volledig zelfstandig. Zij staat zelf op. Voor de ochtendhygiëne krijgt zij minimale hulp. Tijdens haar ochtendrust vraagt ze zelf om de bedhekken omhoog te zetten omdat ze haar dan veiliger voelt. Dit is ook beschreven in een document en ondertekend door bewoner Y. Op 18, 19 en 20 februari observeert men bij bewoner Y ook dat de bedhekken omhoog worden gezet. Voor bewoner Y worden vervolgens volgende zaken geregistreerd:
Datum
18 februari
1. Aanwezig in het woonzorgcentrum
2. Krijgt als fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag
3. Fysieke vrijheidsbeperkende maatregel is beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
19 februari
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
20 februari
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
120
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Na de observatieperiode geldt vervolgens voor de eindvragen van bewoner Y:
Bewoner was gedurende de drie observatiedagen aanwezig in het woonzorgcentrum
JA
NEE
Bewoner kreeg tijdens de observatiedagen dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag, ongeacht de soort maatregel
JA
NEE
Bewoner kreeg tijdens de observatiedagen als dagelijks fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag, ALLEEN de bedhekken
JA
NEE
Indien de bewoner dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel kreeg, is deze beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)
JA
NEE
121
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Bewoner Z wordt op 19 februari opgenomen in het woonzorgcentrum. Ze is totaal afhankelijk en wat onrustig. Indien er niemand aanwezig is in de kamer, krijgt ze een plaatsje in een zetel met een voorzettafel die ze niet zelf kan wegzetten. Aangezien bewoner Z pas is opgenomen is er ook nog geen fixatiedocument beschikbaar. Op 20 februari is bewoner Z wat rustiger en is de voorzettafel niet meer nodig. Voor bewoner Z worden vervolgens volgende zaken geregistreerd:
Datum
18 februari
1. Aanwezig in het woonzorgcentrum
2. Krijgt als fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag
3. Fysieke vrijheidsbeperkende maatregel is beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
19 februari
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
20 februari
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
122
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Na de observatieperiode geldt vervolgens voor de eindvragen van bewoners Z: Bewoner was gedurende de drie observatiedagen aanwezig in het woonzorgcentrum
JA
NEE
Bewoner kreeg tijdens de observatiedagen dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag, ongeacht de soort maatregel
JA
NEE
Bewoner kreeg tijdens de observatiedagen als dagelijks fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag, ALLEEN de bedhekken
JA
NEE
Indien de bewoner dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel kreeg, is deze beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)
JA
NEE
123
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Op die wijze geldt voor de registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel bewoners waren er gedurende alle drie de observatiedagen aanwezig (18-19-20 februari)? In dit voorbeeld 2 bewoners, bewoner X en Y. Aangezien bewoner Z niet aanwezig was in het woonzorgcentrum op 18 februari, telt ze niet mee (en wordt dus ook buiten beschouwing gelaten voor de andere registratievragen). 2. Hoeveel bewoners kregen tijdens de drie observatiedagen dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag (alle soorten maatregelen inclusief bedhekken)? In dit voorbeeld 2, bewoner X en Y. 3. Bij hoeveel van deze bewoners was de fysieke vrijheidsbeperkende maatregel ALLEEN de bedhekken? In dit voorbeeld 1 bewoner, namelijk bewoner Y. Bewoner X kreeg niet ALLEEN de bedhekken maar ook nog dagelijks een voorzettafel als vrijheidsbeperkende maatregel. OPTIONEEL 4. Bij hoeveel bewoners wordt de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel ondersteund door een fixatiedocument (alle soorten maatregelen inclusief bedhekken)? In dit voorbeeld 1, namelijk bewoner Y.
124
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formules De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formules voor de kwaliteitsindicatoren D1, D2 en D3. 1.
Indicator D1: Percentage bewoners die tijdens de dag alle drie de dagen een fysieke
vrijheidsbeperkende maatregel krijgt
Teller:
Aantal bewoners dat gedurende de drie observatiedagen, álle dagen (18, 19 én 20 februari) een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel krijgt tijdens de dag. Elke reden van de maatregel, elke soort maatregel en elke tijdspanne van de maatregel worden meegeteld.
Noemer:
Alle bewoners die alle drie de observatiedagen (18, 19 én 20 februari) aanwezig waren in het woonzorgcentrum.
125
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
2.
Indicator D2: Percentage bewoners waarbij de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ALLEEN de bedhekken zijn (subgroep van D1).
Teller:
Dit is een subgroep van de teller van D1. Het gaat om die bewoners die als dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel ALLEEN met het gebruik van de bedhekken werden geconfronteerd.
Bewoners die naast de bedhekken nog een andere dagelijkse fysieke maatregel krijgen, worden niet meegeteld voor deze teller.
Noemer:
126
Alle bewoners die alle drie de observatiedagen (18, 19 én 20 februari) aanwezig waren in het woonzorgcentrum.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
3.
Indicator D3: Percentage bewoners waarbij de dagelijks vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ondersteund is met een fixatiedocument (subgroep van D1)(OPTIONEEL)
Teller:
Dit is een subgroep van de teller van D1. Het gaat om die bewoners bij wie de dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag ondersteund is met een fixatiedocument.
Indien de bewoner dagelijks tijdens de dag meerdere fysieke vrijheidsbeperkende maatregelen krijgt maar niet alle maatregelen zijn beschreven in het fixatiedocument, telt deze NIET mee voor deze teller.
Noemer:
Dit is de teller van de indicator D1.
Aantal bewoners dat gedurende de drie observatiedagen alle dagen (18, 19 én 20 februari) een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel krijgt tijdens de dag. Elke reden van de maatregel, elke soort maatregel en elke tijdspanne van de maatregel wordt meegeteld.
127
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4.5
Indicator E: Medicijnincidenten
Relevantie Bewoners in het woonzorgcentrum zijn meestal kwetsbaar en hebben vaak medicatie nodig ter ondersteuning van meerdere (chronische) aandoeningen. Een correct gebruik van medicatie is dan ook van groot belang. Fout medicatiegebruik kan immers leiden tot ernstige gezondheidsrisico’s. Een correct en veilig medicatiegebruik omvat een proces met veel stappen. Voor deze indicator gaat het om de medicijnincidenten die kunnen voorvallen tijdens het toedienen van de medicatie. In dat toedieningsproces is het nodig een nauwgezet evenwicht te vinden tussen goed vaktechnisch handelen (zonder fouten) enerzijds en rekening te houden met de wensen en voorkeuren van de bewoner of zijn vertegenwoordiger anderzijds. Door het monitoren van deze indicator kan worden ingezet op de preventie van medicijnincidenten. Deze indicator zal ook inzicht bieden in de organisatiecultuur van een woonzorgcentrum. Als medewerkers aarzelen om incidenten te melden, uit vrees voor straf of beschuldigingen, kan er niet worden gewerkt aan effectieve verbeteringen. Het is de bedoeling aan te zetten tot een leercultuur waarin fouten worden gezien als kansen om bij te leren en zaken te verbeteren (Hoffman e.a., 2010; Zichtbare zorg, 2010).
128
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities De indicator in dit monitoringssysteem beperkt zich tot de medicijnincidenten die te maken hebben met de toediening van medicatie. Het klaarzetten en controleren van de medicatie wordt dus niet meegenomen in deze monitoring.
Medicijnincident: 1. Om van een medicijnincident te spreken is een eerste voorwaarde dat de medicatie door de afdeling beheerd wordt. Indien de bewoner of de familie de eigen medicatie beheert, wordt deze bewoner niet verder geobserveerd voor deze indicator. 2. Het medicijnincident vindt steeds plaats op de afdeling of in de leefgroep, wat er in de apotheek vooraf gebeurt, wordt hier niet gezien als een medicijnincident. 3. Het gaat om medicijnincidenten gerelateerd aan de zorgverlener. Medicijnincidenten door toedoen van de bewoner worden in deze context niet beschouwd als een medicijnincident (bijvoorbeeld bewoner wil zijn medicatie niet innemen). 4. Men spreekt van een medicijnincident van zodra er één van volgende zaken heeft plaatsgevonden
Medicijn(en) niet gegeven
Verkeerde dosering gegeven
Medicijn(en) op verkeerd tijdstip gegeven
Verkeerde toedieningswijze
Verkeerd medicijn(en) gegeven
Deze definitie is analoog aan die uit de Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen (LPZ, Halfens e.a., 2011). 5. Per toediening kunnen er voor meerdere geneesmiddelen incidenten gebeuren. Er is afgesproken dat dit dan telt voor één medicijnincident. Men spreekt dus van een medicijnincident PER toediening.
Voorbeeld 1: Een heel ‘potje’ medicijnen, waar vijf verschillende geneesmiddelen in zitten, wordt tijdens de ochtendverzorging niet gegeven. Dit telt mee als één medicijnincident (niet voor vijf).
6. Indien bij een medicijnincident meerdere bewoners worden getroffen, is er een medicijnincident PER bewoner.
Voorbeeld 2: Tijdens een toediening worden er twee medicatiepotjes gewisseld. Hierdoor krijgen bewoner X en bewoner Y de verkeerde medicatie. Dit zijn twee medicijnincidenten (twee keer ‘verkeerd medicijn(en) gegeven’).
129
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Voorbeeld 3: Indien bewoner A de medicatie van bewoner B heeft gekregen, maar dit is tijdig opgemerkt en bewoner B heeft toch nog zijn eigen medicatie gekregen, dan is er één medicijnincident gebeurd.
7. Andere voorbeelden ter verduidelijking:
Voorbeeld 4: Een bewoner heeft zijn medicatie gekregen maar later op de dag blijkt dat hij ze niet heeft ingenomen, de medicatie ligt bijvoorbeeld op de grond, op tafel enz.
Indien blijkt dat de bewoner zijn medicatie niet heeft ingenomen omdat hij dit niet wil, wordt dit voor deze indicator niet gezien als een medicijnincident. Veilig medicatiegebruik houdt immers een zorgvuldige afweging in van medischtechnisch handelen tegenover het respecteren van de wensen van de bewoner.
Indien blijkt dat de bewoner zijn medicatie niet heeft ingenomen omdat hij hierbij hulp nodig heeft en dit dus niet zelfstandig kan, wordt dit voor deze indicator wel gezien als een medicijnincident, omdat dit incident door toedoen van de zorgverlener is en niet door de bewoner.
Voorbeeld 5: Als de zorgverlener er voor instaat dat de bewoner zijn glas met medicatie opdrinkt, maar zijn glas wordt maar half leeggedronken, valt dit onder ‘Verkeerde dosering gegeven’ en telt dit dus wel mee als een medicijnincident.
Voorbeeld 6: Indien een bewoner weigert zijn medicatie in te nemen, telt dit niet mee als een medicijnincident.
Voorbeeld 7: Indien een bewoner bijvoorbeeld onmiddellijk na inname van een medicijn moet braken, waardoor het medicijn niet wordt opgenomen in het lichaam, telt dit niet mee als medicijnincident.
Voorbeeld 8: Indien een bewoner op uitstap gaat en daarom een bepaalde medicatie bewust niet krijgt (voorbeeld diuretica), telt dit niet als een medicijnincident aangezien dit een bewuste overweging is van de zorgverlener rekening houdend met de kwaliteit van zorg en in het belang van de bewoner.
130
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling De thematiek van medicijnincidenten wordt in kaart gebracht door middel van één kwaliteitsindicator. Indicator E is verplicht te registreren voor elk woonzorgcentrum.
VERPLICHT Indicator E: Percentage bewoners met een medicijnincident
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vraag: 1. Wat is het percentage bewoners dat te maken krijgt met minstens één medicijnincident? Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Voor deze indicator betekent dit dat de bewoners gedurende zeven dagen geobserveerd worden, namelijk van 14 tot en met 20 juni. Om indicator E te concretiseren, moet er een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Wat is het totaal aantal bewoners dat geobserveerd is in de periode van 14 juni 20XX, 7 uur tot en met 20 juni 20XX, 19 uur? 2. Hoeveel bewoners hebben gedurende de observatieperiode minimaal één medicijnincident gehad?
131
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Om indicator E te concretiseren, moet er een antwoord gegeven worden op de registratievragen opgesomd bij de doelstelling. Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Raadpleeg de definities op p. 129, zodat iedereen begrijpt wat bedoeld wordt met een medicijnincident. Overloop de volgende stappen:
De observatieperiode start op 14 juni om 7 uur en eindigt 20 juni om 19 uur.
Alle bewoners aanwezig tijdens de observatieperiode worden geobserveerd. Het is niet nodig dat de bewoner alle zeven dagen aanwezig is in het woonzorgcentrum.
o
Voorbeeld 1: Indien een bewoner op 17 juni wordt opgenomen in het woonzorgcentrum, wordt deze nog mee geobserveerd tot en met 20 juni.
o
Voorbeeld 2: Indien een bewoner van 16 juni tot 23 juni wordt opgenomen in het ziekenhuis, wordt deze wel geobserveerd van 14 juni tot de opname in het ziekenhuis.
o
Voorbeeld 3: Indien de bewoner overlijdt op 18 juni, wordt deze wel geobserveerd van 14 juni tot het overlijden.
Indien de bewoner zijn eigen medicatie beheert of dit volledig door de familie gebeurt, moet deze niet verder opgevolgd worden voor deze indicator. Voorafgaand aan de observatieperiode moet dus de volgende vraag beantwoord worden (zie ook hulpbladen):
1. Beheert de bewoner of familie zelf de medicatie? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag
132
Zodra het woonzorgcentrum instaat voor iets van medicatietoediening, kan dit mee geobserveerd worden. Indien het woonzorgcentrum een gedeelte of alle medicatie van de bewoner beheert, is de bedoeling dat men als zorgverlener eerlijk noteert van zodra deze een medicijnincident ziet. De registratie zelf mag anoniem gebeuren. De registratie kan gebeuren aan de hand van volgende tabel (zie ook hulpbladen):
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
2. Registreer voor elke observatiedag het aantal en soort medicijnincidenten. Van zodra er bij de bewoner één medicijnincident heeft plaatsgevonden, telt deze mee voor de indicator. 14 juni
Datum JUNI 20XX
(vanaf 7 uur)
20 juni 15 juni
16 juni
17 juni
18 juni
19 mei
(tot 19 uur)
Medicijn(en) niet gegeven
Verkeerde dosering gegeven
Medicijn(en) op verkeerd tijdstip gegeven
Verkeerde toedieningswijze
Verkeerd medicijn(en) gegeven
3. Op die wijze kan men na de observatieperiode voor elke bewoner volgende eindvragen beantwoorden. Beheert de afdeling de medicatie van de bewoner én was de bewoner aanwezig tijdens de observatieperiode? Indien de bewoner minstens één dag aanwezig was in het woonzorgcentrum moet er JA geantwoord worden
JA
NEE
Heeft de bewoner te maken gehad met een medicijnincident tijdens de observatieperiode vanaf de bewoner te maken had met één medicijnincident moet er JA geantwoord worden
JA
NEE
Merk op dat voor de opbouw van de indicator het niet nodig is door te geven om welk soort medicijnincident, of op welk tijdstip dit gebeurde. Deze informatie kan het woonzorgcentrum zelf wel hanteren voor verdere opvolging.
Geef vervolgens de gevraagde cijfers in op dataset 1 op 31 juli op het formulier ‘Referentiekader kwaliteit’ (zie de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid).
133
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formules De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formule voor de kwaliteitsindicator E.
Teller:
Aantal bewoners dat tijdens de registratieperiode van zeven dagen te maken heeft gehad met een medicijnincident.
Het is niet nodig dat de bewoners alle zeven dagen aanwezig zijn in het woonzorgcentrum.
Bewoners die hun eigen medicatie beheren, tellen niet mee.
Noemer:
134
Alle onderzochte bewoners tijdens die zeven dagen. o
Het is niet nodig dat de bewoner alle zeven dagen aanwezig is in het woonzorgcentrum.
o
Indien een bewoner tijdens die zeven dagen het woonzorgcentrum tijdelijk of definitief verlaat, telt deze WEL mee voor de noemer.
Bewoners die hun eigen medicatie beheren of waarbij dit volledig door de familie gebeurt, tellen niet mee.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4.6
Indicator F: Influenza vaccinatie bij het zorgpersoneel
Relevantie Preventie van infectieziekten is een belangrijk aandachtspunt in het woonzorgcentrum. Griep is één van de mogelijke infectieziekten die van belang zijn in het woonzorgcentrum. Bewoners zelf worden gewoonlijk jaarlijks gevaccineerd tegen griep, maar het infectiegevaar schuilt evenzeer in het contact met de medewerkers die ziektekiemen van buitenaf kunnen binnenbrengen. Met deze indicator krijgt men een beeld van de mate waarin het woonzorgcentrum actief beleid voert om de medewerkers te laten inenten tegen griep. Een woonzorgcentrum kan een griepvaccin aanbieden aan het personeel. Het staat de medewerkers uiteraard vrij om hier al dan niet gebruik van te maken.
135
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities
Belangrijk: merk op dat voor deze indicator alle zorgpersoneel wordt geteld, ook de medewerkers die werkzaam zijn in een centrum voor kortverblijf.
Zorgpersoneel: Zorgpersoneel zijn de door de overheid verplichte medewerkers in de zorg. Het gaat om personeel dat vervat zit in de RIZIV-normering enerzijds en het door de Vlaamse overheid verplichte animatiepersoneel anderzijds. We beperken ons niet tot zorgmedewerkers die gefinancierd zijn door de overheid, maar nemen wel al die categorieën van zorgpersoneel mee op in de telling. o
Bv. bovennormpersoneel dat mogelijk niet door het RIZIV wordt gefinancierd, telt hier ook mee bij deze indicator
o
Bv. animatiepersoneel dat niet gesubsidieerd is door de Vlaamse overheid, telt hier ook mee.
Het gaat om vijf categorieën van zorgpersoneelsleden: o
Verpleegkundigen (A1 verpleegkundigen, A2 verpleegkundigen en ziekenhuisassistenten)
o
Verzorgenden /zorgkundigen
o
Kinesitherapie / ergotherapie / logopedie (kiné/ergo/logo)
o
Overig personeel voor reactivering
o
animatiepersoneel (verplicht vanuit de Vlaamse overheid)
Zorgpersoneelsleden die tewerk gesteld zijn voor centra voor kortverblijf of centra voor dagverzorging tellen hier ook mee.
136
Contract van onbepaalde duur: Met een contract van onbepaalde duur wordt bedoeld dat het contract geen einddatum kent. Hierin zitten ook die medewerkers die met het RIZIV een afsprakenovereenkomst hebben en die dus op zelfstandige basis hun beroep uitoefenen. Voorbeeld kinesitherapeut op zelfstandige basis die kan worden ingebracht onder de norm kinesitherapeut. o
Huisartsen hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten voor deze indicator.
o
Zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten.
Contract van bepaalde duur: Met een contract van bepaalde duur wordt bedoeld dat het contract een einddatum kent. o
Huisartsen hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten voor deze indicator.
o
Zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Influenza vaccinatie: Het gaat om het griepvaccin dat in de maand oktober – november toegediend wordt. Deze indicator beperkt zich tot de griepvaccinatie die betaald is door het woonzorgcentrum.
137
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling De thematiek van preventie van infectieziekten wordt in beeld gebracht door middel van één indicator. De kwaliteitsindicator F is verplicht te meten voor elk woonzorgcentrum.
VERPLICHT Indicator F: Percentage zorgpersoneel dat het afgelopen kalenderjaar gevaccineerd is tegen influenza en waarbij de vaccinatie betaald is door het woonzorgcentrum
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vraag: 1. Wat is het percentage zorgpersoneel dat in het afgelopen kalenderjaar gevaccineerd is tegen influenza en waarbij de vaccinatie betaald is door het woonzorgcentrum? Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Voor deze indicator betekent dit dat men op 1 december nagaat welk zorgpersoneelslid gevaccineerd is tegen influenza (waarbij deze vaccinatie is betaald door het woonzorgcentrum). Om indicator F te concretiseren, moet er vervolgens een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel zorgpersoneelsleden hadden er op 1 december 20XX een contract (bepaald of onbepaalde duur) met het woonzorgcentrum? 2. Hoeveel van deze zorgpersoneelsleden zijn in 20XX gevaccineerd tegen influenza waarbij de vaccinatie betaald is door het woonzorgcentrum?
138
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Raadpleeg eerst de definities op p. 136, zo weet iedereen wat er bedoeld wordt onder zorgpersoneel en influenza vaccinatie. Overloop de volgende stappen:
Ga na hoeveel zorgpersoneelsleden er op 1 december 20XX een contract (bepaalde of onbepaalde duur) hadden met het woonzorgcentrum. o
Huisartsen hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten voor deze indicator.
o
Zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten.
Ga vervolgens na hoeveel van deze zorgpersoneelsleden in datzelfde kalenderjaar gevaccineerd zijn tegen influenza. Men neemt enkel die zorgpersoneelsleden die op kosten van het woonzorgcentrum gevaccineerd zijn tegen influenza.
Geef de gevraagde cijfers in op het formulier ‘Referentiekader kwaliteit’ op de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid.
139
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formule De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formule voor de kwaliteitsindicator F.
Teller:
Aantal zorgpersoneelsleden die op 1 december 20XX een contract hebben met het woonzorgcentrum en die in datzelfde kalenderjaar gevaccineerd zijn tegen influenza. Men neemt enkel die zorgpersoneelsleden die op kosten van het woonzorgcentrum gevaccineerd zijn tegen influenza.
Huisartsen en zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis worden niet meegerekend (hebben geen contract m et het woonzorgcentrum).
Noemer:
Totaal aantal zorgpersoneelsleden die op 1 december 2011 een contract hadden met het woonzorgcentrum.
Huisartsen en zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis worden niet meegerekend (hebben geen contract m et het woonzorgcentrum).
140
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4.7
Indicator G: Medicatiegebruik
Relevantie Bewoners in het woonzorgcentrum zijn meestal kwetsbaar en hebben medicatie nodig ter ondersteuning van meerdere (chronische) aandoeningen. Een correct gebruik van medicatie is van groot belang, omdat er ernstige gezondheidsrisico’s verbonden zijn aan fout medicatiegebruik. Een correct en veilig medicatiegebruik omvat een proces met veel stappen. Voor deze indicator gaat het om de hoeveelheid verschillende medicijnen die bewoners gebruiken. Er wordt een ruwe telling gehanteerd om een eerste beeld te krijgen van de mate waarin bewoners tot negen verschillende medicijnen gebruiken, dan wel tien of meer medicijnen krijgen toegediend. Deze indicator wil sensibiliseren voor zorgvuldig medicatiegebruik. Het voorschrijven van medicatie is natuurlijk de rol van de individuele huisarts van elke bewoner. Toch heeft elk woonzorgcentrum ook een coördinerend raadgevend arts (CRA) die wettelijk gezien instaat voor de coördinatie en organisatie van de medische zorg. Eén element hiervan is ook het opstellen en gebruik van een geneesmiddelenformularium (cfr. De RVT wetgeving, K.B. 21/9/2004, B.S. 28/10/2004). Voor België is de zogenaamde Phebe-studie een belangrijke bron van informatie voor het medicatiegebruik in woonzorgcentra (Vander Stichele e.a., 2006). Internationaal onderzoek is er onder meer met de Shelter studie (Onder e.a., 2012). Belangrijk is dat het voor deze monitoring – in tegenstelling tot de genoemde wetenschappelijke studies - erom gaat dat de woonzorgcentra zelf het medicatiegebruik in beeld brengen. Bedoeling van deze indicator is alle betrokkenen te sensibiliseren over een zorgvuldig medicatiegebruik bij ouderen. Dit is niet alleen de taak van het woonzorgcentrum, het zorgpersoneel en de coördinerend raadgevend arts, maar gebeurt uiteraard in samenspraak met de huisarts van elke individuele bewoner.
141
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities
Verschillende soorten voorgeschreven geneesmiddelen: o
In deze definitie is het in eerste instantie belangrijk dat het gaat om geneesmiddelen voorgeschreven door de (huis)arts. Het gaat dus om geneesmiddelen die op de medicatiefiche staan en ondertekend zijn door de (huis)arts.
o
Elke soort medicatie telt mee (voorgeschreven door de (huis)arts), ongeacht de frequentie waaraan het wordt toegediend. Voorwaarde is wel dat het geneesmiddel nog op ‘actief’ staat.
o
142
Zo zal een griepvaccin niet meetellen omdat dit een éénmalige toediening is.
Een geneesmiddel dat vóór de referentiedag (20 maart) ‘gestopt’ is, telt niet meer mee.
Een geneesmiddel dat maandelijks wordt toegediend, telt mee voor 1 geneesmiddel.
Een geneesmiddel dat drie maal per week wordt toegediend, telt mee voor 1 geneesmiddel.
Een geneesmiddel dat drie keer per dag wordt toegediend, telt mee voor 1 geneesmiddel.
Een geneesmiddel dat wordt toegediend ‘indien nodig’, telt mee voor 1 geneesmiddel.
Merk op dat het NIET gaat om het aantal geneesmiddelen dat de bewoner moet innemen op de referentiedag, maar WEL om het aantal geneesmiddelen dat is voorgeschreven en dus nog op actief staat op de referentiedag.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling Twee kwaliteitsindicatoren zijn gerelateerd aan de thematiek van het medicatiegebruik. Beide indicatoren G1 en G2 zijn verplicht te registreren voor elk woonzorgcentrum.
VERPLICHT o
Indicator G1: Percentage bewoners met vijf tot en met negen verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts
o
Indicator G2: Percentage bewoners met tien of meer verschillende soorten geneesmiddelen voorgeschreven door de huisarts
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vraag: 1. Wat is het percentage bewoners met vijf tot en met negen verschillende door de huisarts voorgeschreven geneesmiddelen? 2. Wat is het percentage bewoners met tien of meer verschillende door de huisarts voorgeschreven geneesmiddelen? Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Voor de indicator over medicatiegebruik betekent dit dat men op 20 maart bij elke bewoner aanwezig in het woonzorgcentrum nagaat hoeveel verschillende geneesmiddelen er op actief staan op de medicatiefiche. Merk op dat dit dezelfde referentiedag is voor indicator I ‘Up-to-date plan rond de zorg voor het levenseinde’ (zie verder). Om indicator G te concretiseren, moet er een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel bewoners waren er op 20 maart 20XX aanwezig in het woonzorgcentrum? 2. Hoeveel van de bewoners aanwezig in het woonzorgcentrum op 20 maart 20XX heeft vijf tot en met negen verschillende geneesmiddelen die door de huisarts voorgeschreven zijn? 3. Hoeveel van de bewoners aanwezig in het woonzorgcentrum op 20 maart 20XX heeft tien of meer verschillende geneesmiddelen die door de huisarts voorgeschreven zijn?
143
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Raadpleeg eerst de definities op p. 142 zodat iedereen begrijpt wat bedoeld wordt met ‘verschillende soorten voorgeschreven geneesmiddelen’. Overloop de volgende stappen:
Bepaal op de referentiedag (20 maart 20XX) welke bewoners er aanwezig zijn in het woonzorgcentrum. (Merk op dat dit dezelfde referentiedag is voor indicator I ‘Up-to-date plan rond de zorg voor het levenseinde’.)
Neem van alle aanwezige bewoners de medicatiefiche. (We gaan ervan uit dat die up-to-date is)
Tel bij elke bewoner hoeveel verschillende soorten geneesmiddelen er zijn voorgeschreven, ongeacht de frequentie waarmee ze worden toegediend. Medicatie die als ‘zo nodig’ is voorgeschreven, telt ook mee.
Bepaal hoeveel bewoners er 5 tot en met 9 verschillende soorten geneesmiddelen heeft voorgeschreven.
Bepaal hoeveel bewoners er 10 of meer verschillende soorten geneesmiddelen heeft voorgeschreven.
Voor elke bewoner moet men dus volgende vragen beantwoorden (zie hulpbladen Bijlage: Hulpbladen per bewoner) 1. Bepaal op 20 maart hoeveel verschillende soorten geneesmiddelen er zijn voorgeschreven voor de bewoner, ongeacht de frequentie waaraan het is voorgeschreven. Medicatie die als ‘zo nodig’ is voorgeschreven, telt ook mee. MERK OP dat het niet gaat om hoeveel verschillende geneesmiddelen de bewoner moet innemen op 20 maart, wel om hoeveel verschillende geneesmiddelen er zijn voorgeschreven en nog op actief staan op 20 maart. Datum
Aantal verschillende geneesmiddelen
20 maart 20XX
2. Eindvragen Was de bewoner op 20 maart 20XX aanwezig in het woonzorgcentrum?
JA
NEE
Heeft de bewoner 5 tot 9 verschillende soorten geneesmiddelen
JA
NEE
Heeft de bewoner 10 of meer verschillende soorten geneesmiddelen
JA
NEE
144
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Geef de gevraagde cijfers in bij dataset 1 op 31 juli op het registratieformulier ‘Referentiekader kwaliteit’ op de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid.
145
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Onderstaand schema biedt een hulpmiddel om de registratievragen te beantwoorden. 1. Hoeveel bewoners waren er op 20 maart 20XX aanwezig in het woonzorgcentrum? 2. Hoeveel van de bewoners aanwezig in het woonzorgcentrum op 20 maart 20XX heeft vijf tot en met negen verschillende geneesmiddelen die door de huisarts voorgeschreven zijn? 3. Hoeveel van de bewoners aanwezig in het woonzorgcentrum op 20 maart 20XX heeft tien of meer verschillende geneesmiddelen die door de huisarts voorgeschreven zijn?
Aantal bewoners aanwezig op 20 maart 20.. = Registratievraag 1
Aantal bewoners die 0 tot 4 verschillende soorten geneesmiddelen hebben die voorgeschreven zijn door de huisarts
Aantal bewoners die 5 tot en met 9 verschillende soorten geneesmiddelen hebben die voorgeschreven zijn door de huisarts = Registratievraag 2
146
Aantal bewoners die 10 of meer verschillende soorten geneesmiddelen hebben die voorgeschreven zijn door de huisarts = Registratievraag 3
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
1
Voorbeelden voor indicator G aan de hand van de hulpbladen in Bijlage: Hulpbladen per bewoner
Voorbeeld bewoner X Bewoner X is op 20 maart aanwezig in het woonzorgcentrum. De medicatiefiche van bewoner X ziet er op 20 maart als volgt uit: Geneesmiddel
Startdatum
Einddatum
Frequentie toediening
Aricept 10
09/03/2010
1x/dag om 11u30
Befact Forte 100
09/03/2010
1x/dag om 11u30
L-Thyroxine Christiaens 50
09/03/201
1x/dag om 7u00
Pantomed 20
03/02/2012
1x/dag om 17u00
Plavix 75
05/05/2012
1x/dag om 7u00
Zoladex Long Acting
18/03/2010
1X/ 3 maanden
Paracetamol Teva
23/03/2011
Zo nodig
Bewoner X heeft dus op 20 maart 7 geneesmiddelen op actief staan. Hiervan zijn er 5 die hij dagelijks krijgt, 1 die hij driemaandelijks krijgt en 1 die als ‘zo nodig’ staat vermeld. Bijgevolg geldt voor bewoner X: 1. Bepaal op 20 maart hoeveel verschillende soorten geneesmiddelen er zijn voorgeschreven voor de bewoner, ongeacht de frequentie waaraan het is voorgeschreven. Medicatie die als ‘zo nodig’ is voorgeschreven, telt ook mee. MERK OP dat het niet gaat om hoeveel verschillende geneesmiddelen de bewoner moet innemen op 20 maart, wel om hoeveel verschillende geneesmiddelen er zijn voorgeschreven en nog op actief staan op 20 maart. Datum
20 maart 20XX
Aantal verschillende geneesmiddelen
7
147
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
2. Eindvragen Was de bewoner op 20 maart 20XX aanwezig in het woonzorgcentrum?
JA
NEE
Heeft de bewoner 5 tot 9 verschillende soorten geneesmiddelen
JA
NEE
Heeft de bewoner 10 of meer verschillende soorten geneesmiddelen
JA
NEE
148
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formules De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formules voor de kwaliteitsindicatoren G1 en G2. Door de werkwijze te volgen in punt 4 en op die wijze de registratievragen te beantwoorden, kunnen de kwaliteitsindicatoren berekend worden aan de hand van volgende formules. 1
Indicator G1: Percentage bewoners met vijf tot negen verschillende door de huisarts voorgeschreven geneesmiddelen
Teller:
Aantal bewoners die op 20 maart 20XX aanwezig zijn in het woonzorgcentrum en die vijf tot en met negen verschillende soorten door de huisarts voorgeschreven geneesmiddelen heeft. (dus zes, zeven, acht of negen verschillende soorten medicatie)
Noemer:
Totaal aantal bewoners dat op 20 maart 20XX aanwezig zijn in het woonzorgcentrum.
149
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
2
Indicator G2: Percentage bewoners met tien of meer verschillende voorgeschreven geneesmiddelen
Teller:
Aantal bewoners dat op 20 juni 2012 aanwezig zijn in het woonzorgcentrum en die tien of meer verschillende soorten door de huisarts voorgeschreven geneesmiddelen heeft.
Noemer:
150
Totaal aantal bewoners dat op 20 maart 20XX aanwezig zijn in het woonzorgcentrum.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4.8
Indicator H: Overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum
Relevantie De zorg voor het levenseinde vormt een wezenlijk onderdeel van de zorg en dienstverlening in een woonzorgcentrum. Het bewustzijn groeit dat het goed is om de vroegtijdige zorgplanning meteen in te bouwen in de zorg en begeleiding van de bewoners. Vroegtijdige planning van de zorg (advance care planning) biedt de bewoner de mogelijkheid, om in een open dialoog met zijn familie en zijn huisarts, de keuzes in verband met de zorg aan het einde van zijn leven te bespreken. Vroegtijdige planning van de zorg staat omschreven als “een uitvloeisel van een patiëntgerichte medische zorg die een gezamenlijk beslissingsproces bevordert zodat de medische zorg kan beantwoorden aan de wensen en verwachtingen van de patiënt” (Keirse, 2009). Eén aspect van vroegtijdige zorgplanning is het rekening houden met de plaats van voorkeur van overlijden. De meeste ouderen wensen te sterven in een vertrouwde, veilige omgeving. Deze indicator geeft een beeld van de mate waarin bewoners in het woonzorgcentrum zelf overlijden (ten opzichte van elders dus). Het percentage bewoners overleden in het woonzorgcentrum wordt afgezet ten opzichte van alle bewoners die overleden zijn, dus ook diegene die elders overleden zijn. Houttekier e.a. (2011) stelden een positieve trend vast: bewoners in woonzorgcentra sterven steeds minder in het ziekenhuis maar steeds meer in de eigen vertrouwde omgeving. Vermijdbare ziekenhuisopnames kunnen zo worden teruggedrongen.
151
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities
Plaats van overlijden in het woonzorgcentrum: Dit wil zeggen dat de bewoner in het woonzorgcentrum overleden is. o
Voorbeeld: Als een bewoner op het laatste ogenblik met het Medisch UrGentieteam naar het ziekenhuis werd overgebracht en daar overleed, is deze bewoner niet overleden in het woonzorgcentrum.
o
152
De plaats van overlijden houdt ook geen rekening met de reden van de plaats van overlijden. Zo wordt het overlijden in een ziekenhuis op uitdrukkelijke wens van de bewoner of familie daadwerkelijk ook gezien als een overlijden in een ziekenhuis.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling De zorg voor het levenseinde als thema wordt in kaart gebracht door twee indicatoren. De eerste ervan H wordt hier toegelicht en is verplicht te registreren voor elk woonzorgcentrum.
VERPLICHT Indicator H: Percentage overleden bewoners met als overlijdensplaats het woonzorgcentrum.
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vraag: 1. Wat is het percentage overleden bewoners dat in het afgelopen kalenderjaar als overlijdensplaats het woonzorgcentrum heeft? Zoals eerder aangegeven is het belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Voor de indicator over het overlijden van bewoners betekent dit in de eerste plaats dat men nagaat hoeveel bewoners er overleden zijn in het afgelopen kalenderjaar. Om indicator H te concretiseren, moet er vervolgens een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel bewoners zijn in het kalenderjaar 20XX overleden? 2. Hoeveel bewoners hadden in het kalenderjaar 20XX als overlijdensplaats het woonzorgcentrum?
153
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Raadpleeg in de eerste plaats de definities op p. 152, zo weet iedereen wat er bedoeld wordt onder een ‘overlijden in het woonzorgcentrum’. Overloop de volgende stappen:
Ga na hoeveel bewoners in het voorbije kalenderjaar overleden zijn.
Ga bij die bewoners na hoeveel er overleden zijn in het woonzorgcentrum (ten opzichte van een andere plaats van overlijden)
Geef de gevraagde cijfers in op dataset 2 op 31 januari via het formulier ‘Referentiekader kwaliteit’ op de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid.
154
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formule De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formule voor de kwaliteitsindicator H.
Teller:
Aantal bewoners dat in het voorbije kalenderjaar overleden is in het woonzorgcentrum. Dit wil zeggen dat de plaats van overlijden het woonzorgcentrum was.
Noemer:
Totaal aantal bewoners dat in het voorbije kalenderjaar overleden is. Dit wil zeggen alle overleden bewoners, ongeacht hun plaats van overlijden (woonzorgcentrum, ziekenhuis, elders).
155
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
4.9
Indicator I: Up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde
Relevantie De zorg voor het levenseinde vormt een wezenlijk onderdeel van de zorg en dienstverlening in een woonzorgcentrum. Het bewustzijn groeit dat het goed is om de vroegtijdige zorgplanning meteen in te bouwen in de zorg- en begeleiding. Vroegtijdige planning van de zorg (advance care planning) biedt de bewoner de mogelijkheid om, in een open dialoog met zijn familie en zijn huisarts, de keuzes in verband met de zorg aan het einde van zijn leven te bespreken. Vroegtijdige planning van de zorg staat omschreven als “een uitvloeisel van een patiëntgerichte medische zorg die een gezamenlijk beslissingsproces bevordert zodat de medische zorg kan beantwoorden aan de wensen en verwachtingen van de patiënt” (Keirse,2009). Vroegtijdige zorgplanning houdt meerdere zaken in. Het gaat er niet enkel om dat er een wettelijk vertegenwoordiger wordt aangeduid, of een wilsverklaring wordt opgesteld. Vroegtijdige zorgplanning houdt vooral een communicatieproces in met de bewoner, familie, arts en medewerkers in het woonzorgcentrum (Rondia & Raeymaekers, 2011; Van Camp e.a. 2011; zie ook www.palliatief.be). Deze indicator geeft een beeld van de mate waarin dit communicatieproces ook wordt ondersteund door een neergeschreven, gedocumenteerd plan voor de zorg rond het levenseinde. Goede zorg voor het levenseinde houdt in dat er een beleid wordt uitgebouwd op het niveau van het woonzorgcentrum enerzijds en dat er voor elke individuele bewoner op maat gemaakte afspraken worden bijgehouden (De Gendt e.a., 2009).
156
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities
Plan voor de zorg rond het levenseinde: om van een plan rond het levenseinde te spreken, moet er aan bepaalde criteria voldaan worden: o
Het moet aantoonbaar zijn dat het plan besproken is met de bewoner en/of vertegenwoordiger. Dit houdt minimaal in dat er genoteerd wordt wanneer (datum) en met wie het plan besproken is. Het is aangeraden dat de bewoner (of zijn vertegenwoordiger) het plan dateert en ondertekent. Het is immers belangrijk te weten dat het plan in overeenstemming is met de wensen van de bewoner.
o
Uit het plan moet duidelijk zijn dat zoveel mogelijk van de volgende zaken rond het levenseinde besproken zijn
Aanduiding van een wettelijke vertegenwoordiger. De wettelijke vertegenwoordiger is diegene die beslissingen zal nemen wanneer de bewoner het zelf niet meer kan zeggen.
Aanduiding van een vertrouwenspersoon. Dit kan een andere persoon zijn dan de wettelijke vertegenwoordiger, maar dat hoeft niet.
Voorkeur van plaats van overlijden.
Wensen over spirituele verzorging, bijvoorbeeld al dan niet ziekenzalving.
Specifieke persoonlijke wensen rond het levenseinde bijvoorbeeld aanwezigheid van familie, bepaalde voorkeuren rond voedsel of drank, …
Therapiewensen. Het is niet nodig dat er effectief een ‘DNR code’ in beschreven staat, wel moet duidelijk zijn dat er met de bewoner een zorgoriënterend gesprek is doorgegaan waaruit blijkt wat de therapiewensen naar het levenseinde toe zijn.
Up-to-date plan: met up-to-date wordt bedoeld dat het plan besproken is geweest met de bewoner (of zijn/haar vertegenwoordiger) sinds de opname in het woonzorgcentrum. o
Met up-to-date wordt in eerste instantie bedoeld dat indien er al een levenseinde plan aanwezig was in de thuiszorg en/of ziekenhuiszorg dit plan opnieuw wordt besproken in het woonzorgcentrum (bijvoorbeeld kort na opname in het woonzorgcentrum).
o
Het is aangeraden dat het plan ondertekend wordt door de bewoner (of zijn/haar vertegenwoordiger). Het is ook aangeraden dat het plan minstens jaarlijks wordt besproken met de bewoner (of zijn/haar vertegenwoordiger).
157
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling Het levenseinde neemt een belangrijke plaats in voor bewoners in het woonzorgcentrum. Naast de vorige indicator H, is er ook gekozen voor de volgende indicator I. Deze indicator is verplicht te registreren voor elk woonzorgcentrum.
VERPLICHT Indicator I: Percentage bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde dat in overeenstemming is met de voorkeuren van de bewoner.
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vraag: 1. Wat is het percentage bewoners dat beschikt over een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde dat in overeenstemming is met de voorkeuren van de bewoner? Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Dit betekent dat men op 20 maart bij elke bewoner aanwezig in het woonzorgcentrum nagaat of deze al dan niet een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde heeft. Merk op dat dit dezelfde referentiedag is voor indicator G ‘Medicatiegebruik’. Om indicator I te concretiseren, moet er vervolgens een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel bewoners waren er op 20 maart 20XX aanwezig in het woonzorgcentrum? (Merk op dat deze vraag ook beantwoord wordt bij de indicator G over medicatiegebruik) 2. Hoeveel van de bewoners aanwezig in het woonzorgcentrum op 20 maart 20XX had een up-todate plan voor de zorg rond het levenseinde, in overeenstemming met de voorkeuren van de bewoner?
158
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Raadpleeg de definities op p. 157 . Zo weet
iedereen wat er bedoeld wordt onder een ‘up-to-date plan rond de zorg voor het levenseinde’. Overloop de volgende stappen:
Bepaal op de referentiedag (20 maart 20XX) welke bewoners er aanwezig zijn in het woonzorgcentrum. (Merk op dat dit dezelfde referentiedag is voor indicator G ‘Medicatiegebruik’.)
Bepaal bij elke bewoner die aanwezig is op 20 maart of die al dan niet een up-to-date plan rond de zorg voor het levenseinde heeft.
Tel het aantal bewoners dat een up-to-date plan rond de zorg voor het levenseinde heeft.
Voor elke bewoner moet men dus volgende vragen beantwoorden (zie hulpbladen Bijlage: Hulpbladen per bewoner).
Was de bewoner op 20 maart 20XX aanwezig in het woonzorgcentrum?
JA
NEE
Heeft de bewoner een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde
JA
NEE
Geef de gevraagde cijfers in op dataset 1 op 31 juli via het formulier ‘Referentiekader kwaliteit’ op de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid.
159
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formule De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formule voor de kwaliteitsindicator I.
Teller:
Aantal bewoners dat op 20 maart aanwezig zijn in het woonzorgcentrum en die op 20 maart beschikken over een up-to-date plan rond de zorg voor het levenseinde, dat in overeenstemming is met de voorkeuren van de bewoner.
Noemer:
Alle bewoners die op 20 maart aanwezig zijn in het woonzorgcentrum.
Iedere bewoner die op 20 maart aanwezig is, telt mee. Ook indien de bewoner recent is opgenomen in het woonzorgcentrum.
160
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
5
Thema 2: Kwaliteit van leven
De Vlaamse overheid maakt werk van een referentiekader integrale kwaliteit van wonen en zorg in de Vlaamse woonzorgcentra. In een voorbereidend traject zijn drie thema’s bepaald waarbinnen kwaliteitsverwachtingen worden geformuleerd. Voor thema 1 (kwaliteit van zorg en veiligheid) en thema 3 (kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisatie) zijn indicatoren ontwikkeld die door de woonzorgcentra zelf worden geregistreerd op basis van observaties of dossieranalyse. Die worden in deze handleiding toegelicht. Voor het tweede thema, kwaliteit van leven, zijn subthema’s afgebakend met een eerste voorstel van indicatoren. Het gaat om indicatoren die peilen naar de beleving van de bewoners. De concrete methode moet nog verder worden ontwikkeld en geïmplementeerd. Daarna kan een nieuwe versie van deze handleiding meer toelichting bieden hierover.
161
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
6
Thema 3: Kwaliteit van zorgverleners en zorgorganisaties
In dit thema worden vijf verplichte en één optionele kwaliteitsindicator toegelicht. Ze behandelen vier thematieken: het ziekteverzuim, het personeelsverloop, de vorming en het vrijwilligerswerk in het woonzorgcentrum. Merk op dat er voor deze indicatoren gekeken wordt naar het zorgpersoneel van het woonzorgcentrum, inclusief het zorgpersoneel van het centrum voor kortverblijf (wanneer een woonzorgcentrum hiervoor ook een erkenning heeft).
162
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
6.1
Indicator V: Ziekteverzuim bij het zorgpersoneel
Relevantie Ziekteverzuim is een klassieke HRM-indicator. Interpretatie van de resultaten moet altijd rekening houden met contextuele factoren (sector, regio, enz). Het kan interessant deze indicator te combineren met tevredenheidsmetingen bij het personeel. Door in het woonzorgcentrum de dialoog op gang te brengen tussen bestuur en medewerkers kunnen gezamenlijke doelen worden gesteld om de tevredenheid te verbeteren en het ziekteverzuim terug te dringen. Andere factoren die gerelateerd zijn, zijn het personeelsverloop of de deelname aan preventieve of gezondheidsbevorderende activiteiten (Hoffman e.a.2010).
163
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities
Zorgpersoneel: Zorgpersoneel zijn de door de overheid verplichte medewerkers in de zorg. Het gaat om personeel dat vervat zit in de RIZIV-normering enerzijds en het door de Vlaamse overheid verplichte animatiepersoneel anderzijds. We beperken ons niet tot zorgmedewerkers die gefinancierd zijn door de overheid, maar nemen wel al die categorieën van zorgpersoneel mee op in de telling. o
Bv. bovennormpersoneel dat mogelijk niet door het RIZIV wordt gefinancierd, telt hier ook mee bij deze indicator
o
Bv. animatiepersoneel dat niet gesubsidieerd is door de Vlaamse overheid, telt hier ook mee.
Het gaat om vijf categorieën van zorgpersoneelsleden:
o
Verpleegkundigen (A1 verpleegkundigen, A2 verpleegkundigen en ziekenhuisassistenten)
o
Verzorgenden /zorgkundigen
o
Kinesitherapie / ergotherapie / logopedie (kiné/ergo/logo)
o
Overig personeel voor reactivering
o
animatiepersoneel (verplicht vanuit Vlaamse overheid)
Zorgpersoneelsleden die tewerk gesteld zijn voor centra voor kortverblijf of centra voor dagverzorging tellen hier ook mee.
164
Contract van onbepaalde duur: Met een contract van onbepaalde duur wordt bedoeld dat het contract geen einddatum kent. Hierin zitten ook die medewerkers die met het RIZIV een afsprakenovereenkomst hebben en die dus op zelfstandige basis hun beroep uitoefenen. Voorbeeld kinesitherapeut op zelfstandige basis die kan worden ingebracht onder de norm kinesitherapeut. o
Huisartsen hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten voor deze indicator.
o
Zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten.
Contract van bepaalde duur: Met een contract van bepaalde duur wordt bedoeld dat het contract een einddatum kent. Let op: de proefperiode in het contract van bepaalde duur telt eveneens mee voor de telling van deze indicator. o
Huisartsen hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten voor deze indicator.
o
Zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Ziekteverzuim: Onder ziekteverzuim wordt er verzuim door ziekte, privéongevallen en arbeidsongevallen verstaan. Verzuim als gevolg van bevalling (of zwangerschapsverlof) wordt niet als ziekteverzuim gerekend.
Ziekteverzuimdag: Aangezien in de zorgsector er ook gewerkt moet worden op weekenddagen, zonen feestdagen, wordt elke kalenderdag dat een zorgpersoneelslid afwezig is wegens ziekteverzuim, geteld als een ziekteverzuimdag. Om het aantal ziekteverzuimdagen te tellen, worden dus alle kalenderdagen meegerekend vanaf de begindatum van het ziekteverzuim tot en met de einddatum van het ziekteverzuim. Een ziekteverzuimdag telt vanaf één uur ziekteverzuim per dag. o
Voorbeeld 1: In normale omstandigheden moet een zorgpersoneelslid werken van 7 uur tot 15 uur.
o
Indien zij om 13 uur naar huis moet omwille van ziekte, zal zij twee uur ziekteverzuim hebben. Dit is meer dan één uur dus telt deze dag als ziekteverzuimdag.
Indien zij naar huis gaat om 14u30, heeft zij een half uur ziekteverzuim. Dit is minder dan één uur, dus telt deze dag niet mee als ziekteverzuim.
Voorbeeld 2: Op 3 maart wordt een zorgpersoneelslid onwel om 12 uur en gaat naar huis. Aangezien ze die dag moest werken tot 15 uur, telt die dag mee als ziekteverzuimdag. Ze gaat naar de huisarts en de huisarts schrijft 5 dagen ziekteverlof, van 4 maart tot en met 8 maart. Het staat gepland dat zij op 11 maart terug start met werken. Voor dit zorgpersoneelslid geldt een ziekteverzuim van 6 dagen (op 3, 4, 5, 6, 7, 8 maart). Het aantal ziekteverzuimdagen houdt dus geen rekening met het feit of het zorgpersoneelslid al dan niet ingeroosterd stond om te werken op 4, 5, 6, 7 of 8 maart.
Kortdurend ziekteverzuim: Indien de tijd van het ziekteverzuim één dag tot en met 30 dagen duurt, spreekt men van kortdurend ziekteverzuim.
Langdurend ziekteverzuim: Indien de tijd van het ziekteverzuim meer dan 30 dagen ononderbroken duurt, spreekt men van langdurend ziekteverzuim. o
Voorbeeld 1: Indien de eerste ziektemelding een kortdurend verzuim blijkt te zijn, maar door verlenging dit een langdurend ziekteverzuim wordt, is dit langdurend ziekteverzuim.
o
Voorbeeld 2: Een zorgpersoneelslid meldt zich ziek voor 7 dagen (kort) maar dit wordt verlengd tot 3 weken. Dit verzuim blijft kortdurend aangezien de totaalduur van het ziekteverzuim 21 dagen is.
o
Voorbeeld 3: Een zorgpersoneelslid meldt zich ziek voor 14 dagen (kort), dit wordt vervolgens verlengd voor 14 dagen (blijft kort) en vervolgens nog eens verlengd met 3 weken. Vanaf dit moment valt dit verzuim onder langdurend ziekteverzuim. De totale duur van het ziekteverzuim is 49 dagen.
165
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
o
Voorbeeld 4: Een zorgpersoneelslid meldt zich ziek voor 7 dagen (kort) en komt dan 1 dag werken. Na deze werkdag hervalt het zorgpersoneelslid en valt voor 8 weken uit. De periode van 7 dagen geldt voor kortdurend ziekteverzuim en de periode van 56 dagen telt voor langdurend ziekteverzuim.
Ziektemelding: Een ziektemelding telt vanaf de eerste dag van een ziekteverzuimperiode. Indien een ziekteverzuimperiode verlengd wordt, telt dit voor één ziektemelding. Merk op dat voor deze indicator enkel de ziektemeldingen meetellen die in één kalenderjaar zijn gebeurd. Een zorgpersoneelslid dat in een vorig kalenderjaar/jaren ziek is geworden en in het huidig kalenderjaar nog steeds ziek is, telt dus niet mee als ziektemelding in het huidig kalenderjaar. Dezelfde voorbeelden als bij kortdurend ziekteverzuim worden opnieuw aangehaald: o
Voorbeeld 2: Een zorgpersoneelslid meldt zich ziek voor 7 dagen (kort) maar dit wordt verlengd tot 3 weken. Dit telt voor één ziektemelding. Het gaat in totaal om 21 dagen, dus telt dit mee voor een kortdurend ziekteverzuim.
o
Voorbeeld 3: Een zorgpersoneelslid meldt zich ziek voor 14 dagen (kort), dit wordt vervolgens verlengd voor 14 dagen (blijft kort) en vervolgens nog eens verlengd met 3 weken. Dit telt voor één ziektemelding. Het gaat in totaal van 49 dagen, dus telt dit mee voor een langdurend ziekteverzuim.
o
Voorbeeld 4: Een zorgpersoneelslid meldt zich ziek voor 7 dagen (kort) en komt dan 1 dag werken. Na deze werkdag hervalt het zorgpersoneelslid en valt voor 8 weken uit. De periode van 7 dagen geldt voor kortdurend ziekteverzuim en de periode van 56 dagen telt voor langdurend ziekteverzuim. Dit zijn dus twee ziektemeldingen.
166
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling Voor de thematiek van ziekteverzuim zijn twee kwaliteitsindicatoren ontwikkeld, V1 en V2. Beide indicatoren zijn verplicht te registreren door elk woonzorgcentrum.
VERPLICHT o
Indicator V1: Totaal aantal ziektemeldingen per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar
o
Indicator V2: Aantal ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar (subgroep van V1)
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vragen: 1. Wat is het aantal ziektemeldingen per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar? 2. Wat is het aantal ziektemeldingen voor kortdurend ziekteverzuim per VTE zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar? Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Hier gaat het om het ziekteverzuim van het voorbije kalenderjaar. Om indicator V te concretiseren, moet er een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel voltijds equivalente zorgpersoneelsleden hadden er in het voorbije kalenderjaar 20XX een contract (bepaalde of onbepaalde duur) met het woonzorgcentrum? (Merk op dat dit ook gevraagd wordt bij indicator X, over vorming van personeel) 2. Wat is het totaal aantal ziektemeldingen in 20XX bij het zorgpersoneel (kortdurend + langdurend ziekteverzuim)? 3. Wat is het aantal ziektemeldingen voor kortdurend ziekteverzuim in 20XX bij het zorgpersoneel?
167
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Raadpleeg daarom de definities op p. 164, zodat iedereen weet wat er bedoeld wordt met de verschillende begrippen over ziekteverzuim. Overloop de volgende stappen:
Bepaal per kalenderjaar en per zorgverlener (Merk op dat bepaalde vragen ook dienen voor de opbouw van indicator W en X):
1. Heeft
de
zorgverlener
een
contract
gehad
in
het
kalenderjaar
20XX.
JA Contract van onbepaalde duur Contract van bepaalde duur NEE 2. Voor hoeveel voltijds equivalent zorgpersoneelslid was de zorgverlener in het kalenderjaar 20XX ingeschreven: ... VTE/jaarbasis
3. Aantal keren kortdurend ziekteverzuim in het kalenderjaar 20XX:
4. Aantal keren langdurend ziekteverzuim in het kalenderjaar 20XX:
Bepaal vervolgens het totaal aantal VTE zorgpersoneelsleden dat een contract (bepaalde duur én onbepaalde duur) had met het woonzorgcentrum in het voorbije kalenderjaar.
Ga vervolgens na hoeveel ziektemeldingen (kortdurend + langdurend) er bij het zorgpersoneel hebben plaatsgevonden in hetzelfde voorbije kalenderjaar. LET OP: verlengingen van een ziekteverzuim tellen voor 1 ziektemelding.
Bepaal bij hoeveel van deze ziektemeldingen het om een kortdurend ziekteverzuim ging. LET OP het is mogelijk dat een ziektemelding die eerst kortdurend is, door verlenging langdurend ziekteverzuim kan worden. In dat geval telt het niet mee voor het kortdurend ziekteverzuim, enkel voor het totaal aantal ziektemeldingen.
Geef de gevraagde cijfers in op dataset 2 op 31 januari op het formulier ‘Referentiekader kwaliteit’ op de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid.
168
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
1
Voorbeelden voor indicator V
In het voorbije kalenderjaar 2011 hadden de volgende 11 zorgpersoneelsleden een contract met het woonzorgcentrum.
N1 had een contract van bepaalde duur en telt mee als 0,75 VTE/jaarbasis.
N2 had een contract van onbepaalde duur en telt mee als 0,60 VTE/jaarbasis.
N3 had een contact van bepaalde duur en telt mee als 0,50 VTE/jaarbasis.
N4 heeft een contract van onbepaalde duur en telt mee als 0,40 VTE/jaarbasis.
N5 heeft een contract van onbepaalde duur en telt mee als 1,00 VTE/jaarbasis.
N6 heeft een contract van bepaalde duur en telt mee als 1,00 VTE/jaarbasis.
N7 heeft een contract van bepaalde duur en telt mee als 0,5 VTE/jaarbasis.
N8 heeft een contract van onbepaalde duur en telt mee als 0,5 VTE/jaarbasis.
N9 heeft een contract van onbepaalde duur en telt mee als 0,5 VTE/jaarbasis.
N 10 heeft een contract van bepaalde duur en telt mee als 1,00 VTE/jaarbasis.
N11 heeft een contract van onbepaalde duur en telt mee als 1,00 VTE/jaarbasis.
Het ziekteverzuim van deze 11 zorgpersoneelsleden ziet er als volgt uit:
N1 is twee keer 4 dagen ziek geweest in 2011.
N2 is drie keer 5 dagen ziek geweest en één keer 56 dagen in 2011.
N3 is niet ziek geweest in 2011.
N4 is één keer 44 dagen, één keer 31 dagen en één keer 5 dagen ziek geweest in2011.
N5 is drie keer 3 dagen en twee keer 5 dagen ziek geweest in 2011.
N6 is één keer 29 dagen ziek geweest in 2011.
N7 is één dag ziek geweest in 2011.
N8 is van maart 2011 tot mei 2011 op zwangerschapsverlof geweest. In januari is ze 5 dagen ziek geweest en in december 8 dagen.
N9 is in januari en februari ziek geweest (36 dagen) en van oktober tot en met december op zwangerschapsverlof.
N10 zijn niet ziek geweest in 2011.
N11 is sinds 2009 op ziekteverlof.
169
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Als we nu de werkwijze volgen zoals beschreven op p. 168 komen we tot volgende aantallen voor de registratievragen: 1. Hoeveel voltijds equivalente zorgpersoneelsleden hadden er in het voorbije kalenderjaar een contract (bepaalde of onbepaalde duur) met het woonzorgcentrum?
N1: 0,75 VTE/jaarbasis
N2: 0,60 VTE/jaarbasis
N3: 0, 50 VTE/jaarbasis
N4: 0,4 VTE/jaarbasis
N5: 1,00 VTE/jaarbasis
N6: 1,00 VTE/jaarbasis
N7: 0,50 VTE/jaarbasis
N8: 0,50 VTE/jaarbasis
N9: 0,50 VTE/jaarbasis
N 10: 1,00 VTE/jaarbasis
N11: 1,00 VTE/jaarbasis
Het totaal aantal VTE zorgpersoneelsleden dat in 2011 een contract had met het woonzorgcentrum is bij gevolg :
0,75 + 0,60 + 0,50 + 0,40 + 1,00 + 1,00 + 0,50 + 0,50 + 0,50 + 1,00 + 1,00 = 7,72 VTE zorgpersoneelsleden
2. Wat is het totaal aantal ziektemeldingen in 2011 bij het zorgpersoneel (kortdurend + langdurend ziekteverzuim)?
170
N1 2 ziektemeldingen kort verzuim
N2 3 ziektemeldingen kort verzuim én 1 ziektemelding langdurend verzuim
N4 1 ziektemelding kort verzuim én 2 ziektemeldingen langdurend verzuim
N5 5 ziektemeldingen kort verzuim
N6 1 ziektemelding kort verzuim
N7 1 ziektemelding kort verzuim
N8 2 ziektemeldingen kort verzuim
N9 1 ziektemelding langdurend verzuim
N11 is sinds 2009 op ziekteverlof. De ziektemelding is in 2009 gebeurd dus deze ziektemelding telt niet mee voor het kalenderjaar 2011.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Het aantal ziektemeldingen totaal ziekteverzuim in 2011 is bijgevolg: 2 + 3 + 1 + 1 + 2 + 5 + 1 + 1 + 2 + 1 = 19 ziektemeldingen totaal ziekteverzuim (kortdurend + langdurend ziekteverzuim)
171
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
3. Wat is het aantal ziektemeldingen voor kortdurend ziekteverzuim in 2011 bij het zorgpersoneel?
N1 2 ziektemeldingen kort verzuim
N2 3 ziektemeldingen kort verzuim
N4 1 ziektemelding kort verzuim
N5 5 ziektemeldingen kort verzuim
N6 1 ziektemelding kort verzuim
N7 1 ziektemelding kort verzuim
N8 2 ziektemeldingen kort verzuim
Het aantal ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim in 2011 is bijgevolg
2 + 3 + 1 + 5 + 1 + 1 + 2 = 15 ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim
172
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formules De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formules voor de kwaliteitsindicatoren V1 en V2. (Merk op dat de woonzorgcentra deze formule niet zelf moeten berekenen.) 2
Indicator V1: Totaal aantal ziektemeldingen per VTE zorgpersoneel in het voorbije kalenderjaar
Teller:
Totaal aantal van alle ziektemeldingen in het voorbije kalenderjaar. Dit is de som van de ziektemeldingen voor kortdurend en langdurend ziekteverzuim in het voorbije kalenderjaar.
Zwangerschapsverlof telt niet mee voor ziekteverzuim.
Noemer:
Het aantal voltijds equivalente zorgpersoneelsleden dat gedurende het voorbije kalenderjaar een contract had met het woonzorgcentrum.
173
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
3
Indicator V2: Aantal ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim per VTE zorgpersoneel in het voorbije kalenderjaar
Teller:
Totaal aantal van alle ziektemeldingen kortdurend ziekteverzuim in het voorbije kalenderjaar.
Zwangerschapsverlof telt niet mee voor ziekteverzuim.
Noemer:
174
Het aantal voltijds equivalente zorgpersoneelsleden dat gedurende het voorbije kalenderjaar een contract had met het woonzorgcentrum.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
6.2
Indicator W: Zorgpersoneel dat het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten
Relevantie Mede onder druk van de vergrijzing staat de arbeidsmarkt onder druk. Er is een grote uitstroom en het is niet evident voor woonzorgcentra om voldoende geschoold zorgpersoneel te vinden. Nochtans is het essentieel voor een goede multidisciplinaire teamwerking, dat er voldoende stabiliteit is en dus geen te hoog personeelsverloop. Deze indicator roept op om verder na te denken over een goede personeelsstructuur en een kwaliteitsvol personeelsbeleid dat medewerkers ondersteunt in hun taken.
175
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities
Zorgpersoneel: Zorgpersoneel zijn de door de overheid verplichte medewerkers in de zorg. Het gaat om personeel dat vervat zit in de RIZIV-normering enerzijds en het door de Vlaamse overheid verplichte animatiepersoneel anderzijds. We beperken ons niet tot zorgmedewerkers die gefinancierd zijn door de overheid, maar nemen wel al die categorieën van zorgpersoneel mee op in de telling. o
Bv. bovennormpersoneel dat mogelijk niet door het RIZIV wordt gefinancierd, telt hier ook mee bij deze indicator
o
Bv. animatiepersoneel dat niet gesubsidieerd is door de Vlaamse overheid, telt hier ook mee.
Het gaat om vijf categorieën van zorgpersoneelsleden: o
Verpleegkundigen (A1 verpleegkundigen, A2 verpleegkundigen en ziekenhuisassistenten)
o
Verzorgenden /zorgkundigen
o
Kinesitherapie / ergotherapie / logopedie (kiné/ergo/logo)
o
Overig personeel voor reactivering
o
animatiepersoneel (verplicht vanuit Vlaamse overheid)
Zorgpersoneelsleden die tewerk gesteld zijn voor centra voor kortverblijf of centra voor dagverzorging tellen hier ook mee.
176
Vrijwillig of in onderling akkoord: het gaat om zorgpersoneelsleden die het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord hebben verlaten. o
Zorgpersoneelsleden die het woonzorgcentrum hebben verlaten ten gevolge van een ontslag (om dringende reden) worden niet meegeteld.
o
Zorgpersoneelsleden die tijdens het kalenderjaar het woonzorgcentrum verlaten omwille van (brug) pensioen worden niet meegeteld.
Contract van onbepaalde duur: Met een contract van onbepaalde duur wordt bedoeld dat het contract geen einddatum kent. Hierin zitten ook die medewerkers die met het RIZIV een afsprakenovereenkomst hebben en die dus op zelfstandige basis hun beroep uitoefenen. Voorbeeld kinesitherapeut op zelfstandige basis die kan worden ingebracht onder de norm kinesitherapeut. o
Huisartsen hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten voor deze indicator.
o
Zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Contract van bepaalde duur: Met een contract van bepaalde duur wordt bedoeld dat het contract een einddatum kent. Let op: de proefperiode in het contract van bepaalde duur telt mee voor deze indicator. o
Huisartsen hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten voor deze indicator.
o
Zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten.
177
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling Er is één verplichte kwaliteitsindicator W die een licht werpt op het personeelsverloop.
VERPLICHT Indicator W: Percentage zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur dat in 20XX het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten.
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vraag: 1. Wat is het percentage zorgpersoneel met een contract van onbepaalde duur dat in het voorbije kalenderjaar het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten? Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Dit betekent dat er hier ingezoomd wordt op het zorgpersoneel dat in het voorbije kalenderjaar een contract had van onbepaalde duur. Om indicator W te concretiseren, moet er vervolgens een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel zorgpersoneelsleden hadden het voorbije kalenderjaar een contract van onbepaalde duur met het woonzorgcentrum? 2. Hoeveel van deze zorgpersoneelsleden heeft het voorbije kalenderjaar het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord verlaten?
178
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Raadpleeg daarom de definities op p. 176. Op die wijze weet iedereen wat er bedoeld wordt met de verschillende begrippen. Overloop de volgende stappen:
Bepaal per kalenderjaar en per zorgverlener (Merk op dat deze vraag ook dient voor indicator V – ziekteverzuim en indicator X - vorming):
1. Heeft
de
zorgverlener
een
contract
gehad
in
het
kalenderjaar
20XX.
JA Contract van onbepaalde duur Contract van bepaalde duur NEE 2. Heeft de zorgverlener het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord verlaten in 20XX? JA NEE
Bepaal vervolgens hoeveel zorgpersoneelsleden in het voorbije kalenderjaar een contract van onbepaalde duur had met het woonzorgcentrum. Merk op dat dit gaat om het aantal hoofden, ongeacht de duur van het contract. o
Voorbeeld In het kalenderjaar 2011 waren er 11 zorgverlener die een contract van onbepaalde duur hadden:
4 zorgverleners hadden een tewerkstelling van 100%
3 zorgverleners hadden een tewerkstelling van 80%
3 zorgverleners hadden een tewerkstelling van 50%
1 zorgverlener had een tewerkstelling van 30%
Ongeacht het percentage tewerkstelling de zorgverleners hebben, gaat het om het aantal hoofden zorgpersoneelsleden met een contract van onbepaalde duur. In dit voorbeeld dus 11 zorgpersoneelsleden.
Tel vervolgens hoeveel van deze zorgpersoneelsleden het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord heeft verlaten in het voorbije kalenderjaar.
Geef de gevraagde cijfers in op dataset 2 op 31 januari op het formulier ‘Referentiekader kwaliteit’ op de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid.
179
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formule De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formule voor de kwaliteitsindicator W.
Teller:
Aantal zorgpersoneelsleden dat in het voorbije kalenderjaar een contract van onbepaalde duur had met het woonzorgcentrum en die in datzelfde jaar het woonzorgcentrum vrijwillig of in onderling akkoord hebben verlaten.
Zorgpersoneelsleden met een contract van bepaalde duur worden buiten beschouwing gelaten.
Zorgpersoneelsleden die in dat kalenderjaar ontslagen werden (om dringende redenen), tellen niet mee.
Zorgpersoneelsleden die in het voorbije kalenderjaar op (brug)pensioen zijn gegaan, tellen niet mee.
Noemer:
Totaal aantal zorgpersoneelsleden dat in het voorbije kalenderjaar een contract van onbepaalde duur had met het woonzorgcentrum.
Zorgpersoneelsleden met een contract van bepaalde duur worden buiten beschouwing gelaten.
180
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
6.3
Indicator X: Vorming van het personeel
Relevantie Bewoners in woonzorgcentra zijn meestal tachtigers of ouder met complexe noden en vaak meerdere chronische aandoeningen. Steeds meer ouderen hebben ook te maken met dementie. Omgaan met dementie vergt specifieke deskundigheid. Medewerkers in woonzorgcentra zijn vaak goed opgeleid in het omgaan met acute problemen, maar kunnen elke bijscholing inzake chronische of complexe problemen zoals COPD, dementie en diabetes gebruiken. Deze indicator wil inzicht bieden in de mate waarin medewerkers in het woonzorgcentrum de kans krijgen zich bij te scholen en zo te blijven leren en werken aan kwaliteitsvolle zorg- en dienstverlening. Het kan interessant zijn deze gegevens te vergelijken met bijvoorbeeld het personeelsverloop of de tevredenheid van het personeel. Door gezamenlijk met medewerkers en directie te werken aan een VTO-beleid (vorming, training en opleiding) kan de kwaliteit van zorg- en dienstverlening hoog worden gehouden of verbeterd worden (Hoffman e.a., 2010).
181
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities
Zorgpersoneel: Zorgpersoneel zijn de door de overheid verplichte medewerkers in de zorg. Het gaat om personeel dat vervat zit in de RIZIV-normering enerzijds en het door de Vlaamse overheid verplichte animatiepersoneel anderzijds. We beperken ons niet tot zorgmedewerkers die gefinancierd zijn door de overheid, maar nemen wel al die categorieën van zorgpersoneel mee op in de telling. o
Bv. bovennormpersoneel dat mogelijk niet door het RIZIV wordt gefinancierd, telt hier ook mee bij deze indicator
o
Bv. animatiepersoneel dat niet gesubsidieerd is door de Vlaamse overheid, telt hier ook mee.
Het gaat om vijf categorieën van zorgpersoneelsleden:
o
Verpleegkundigen (A1 verpleegkundigen, A2 verpleegkundigen en ziekenhuisassistenten)
o
Verzorgenden /zorgkundigen
o
Kinesitherapie / ergotherapie / logopedie (kiné/ergo/logo)
o
Overig personeel voor reactivering
o
animatiepersoneel (verplicht vanuit Vlaamse overheid)
Zorgpersoneelsleden die tewerk gesteld zijn voor centra voor kortverblijf of centra voor dagverzorging tellen hier ook mee.
Niet-zorgpersoneel: Onder niet-zorgpersoneel worden de medewerkers bedoeld die niet onder het zorgpersoneel vallen zoals het onderhouds- en keukenpersoneel of het technische personeel. Vrijwilligers vallen hier niet onder.
Vorming: Onder vorming wordt verstaan: Elke vorm van training, bijscholing of opleiding die opdrachtgebonden is, die ten goede komt van de werking van het woonzorgcentrum en die op aansturen van het woonzorgcentrum wordt gevolgd. Het kan gaan om interne vorming georganiseerd door het woonzorgcentrum zelf, of externe vorming buiten de voorziening. Er is een vormingsattest beschikbaar van de gevolgde training, bijscholing of opleiding. Wanneer iemand op vrijwillige basis en met het oog op persoonlijke groei een opleiding volgt, wordt dit niet meegerekend als vorming. o
Voorbeeld 1: Verpleegkundige X volgt de opleiding tot referentiepersoon dementie. Deze vorming hoort erbij. Evenals andere vorming in het kader van een referentie verpleegkundigen/zorgpersoneel.
o
Voorbeeld 2: Verpleegkundige Y volgt een kaderopleiding zodat ze kan doorgroeien hoofdverpleegkundige. Deze uren vorming tellen NIET mee voor deze indicator.
182
tot
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
o
Voorbeeld 3: De coördinerend raadgevend arts geeft op de tweewekelijkse teamvergadering een uur vorming over het gebruik van de pijnladder in palliatieve situaties. Dit telt mee voor de uren vorming.
o
Voorbeeld 4: De kinesitherapeut geeft training in hef- en tiltechnieken voor het onderhoudspersoneel. Deze uren tellen enkel mee voor indicator X2.
Contract van onbepaalde duur: Met een contract van onbepaalde duur wordt bedoeld dat het contract geen einddatum kent. Hierin zitten ook die medewerkers die met het RIZIV een afsprakenovereenkomst hebben en die dus op zelfstandige basis hun beroep uitoefenen. Voorbeeld kinesitherapeut op zelfstandige basis die kan worden ingebracht onder de norm kinesitherapeut. o
Huisartsen hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten voor deze indicator.
o
Zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten.
Contract van bepaalde duur: Met een contract van bepaalde duur wordt bedoeld dat het contract een einddatum kent. Let op de proefperiode in het contract van bepaalde duur telt mee voor deze indicator. o
Huisartsen hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten voor deze indicator.
o
Zorgpersoneelsleden die werken op zelfstandige basis hebben geen contract met het woonzorgcentrum en worden dus buiten beschouwing gelaten.
183
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling De thematiek van vorming voor het personeel van het woonzorgcentrum wordt in beeld gebracht met twee kwaliteitsindicatoren. De indicator X1 is verplicht te registreren voor elk woonzorgcentrum, de indicator X2 is optioneel.
VERPLICHT Indicator X1: Aantal uren vorming per VTE zorgpersoneelslid in het voorbij kalenderjaar
OPTIONEEL Indicator X2: Aantal uren vorming per VTE niet-zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vraag: 1. Wat is het aantal uren vorming per zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar? 2. Wat is het aantal uren vorming per niet-zorgpersoneelslid in het voorbije kalenderjaar? Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Voor deze indicator over de vorming bij het personeel betekent dit in de eerste plaats dat men het personeel bekijkt dat in het voorbije kalenderjaar een contract had met het woonzorgcentrum. Om indicator X te concretiseren, moet er vervolgens een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Wat is het totaal aantal uren vorming dat de zorgpersoneelsleden hebben gevolgd in het voorbije kalenderjaar? 2. Hoeveel voltijds equivalente zorgpersoneelsleden hadden er in het voorbije kalenderjaar een contract met het woonzorgcentrum? OPTIONEEL 3. Wat is het totaal aantal uren vorming dat de niet-zorgpersoneelsleden hebben gevolgd in het voorbije kalenderjaar? 4. Hoeveel voltijds equivalente niet-zorgpersoneelsleden hadden in het voorbije kalenderjaar een contract met het woonzorgcentrum?
184
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Raadpleeg eerst de definities p. 182, zodat iedereen begrijpt wat er bedoeld wordt met de verschillende begrippen. Overloop vervolgens volgende stappen voor het zorgpersoneel:
Bepaal per kalenderjaar en per zorgverlener (Merk op dat bepaalde vragen ook dienen voor indicator V - ziekteverzuim en indicator W - personeelsverloop):
1. Heeft de zorgverlener een contract gehad in het kalenderjaar 20XX. JA Contract van onbepaalde duur Contract van bepaalde duur NEE
2. Voor hoeveel voltijds equivalent zorgpersoneelslid was de zorgverlener in het kalenderjaar 20XX ingeschreven: ... VTE/jaarbasis
3. Hoeveel uren vorming heeft de zorgverlener gevolgd in het voorbije kalenderjaar 20XX: … uren vorming
Registreer gedurende het kalenderjaar het aantal uren vorming in uren en minuten. o
o
Bijvoorbeeld zorgverlener X heeft drie vormingen gevolgd in 2013:
Vorming A op 20 januari 2013: 1 uur 30 minuten
Vorming B op 30 april 2013: 2 uur 45 minuten
Vorming C op 1 juni 2013: 1 uur 15 minuten
Zorgverlener Y heeft twee vormingen gevolgd in 2013:
Vorming B op 30 april 2013: 2 uur 45 minuten
Vorming D op 16 juni 2013: 1 uur 15 minuten
Tel per zorgverlener het aantal uren en minuten op voor het hele kalenderjaar. o
Bijvoorbeeld voor zorgverlener X is dit voor het kalenderjaar 2013: 1 uur 30 minuten + 2 uur 45 minuten + 1 uur 15 minuten = 5 uur 30 minuten
o
Bijvoorbeeld voor zorgverlener Y is dit voor het kalenderjaar 2013: 2 uur 45 minuten + 1 uur 15 minuten = 4 uur
Om een antwoord te geven op de registratievraag is het nodig om het aantal uren vorming van alle zorgverleners op te tellen. Rond het aantal uren af tot een geheel getal (zonder komma’s en zonder minuten). Voor de afronding gelden volgende regels: o
Alles tussen 1 minuut en 29 minuten wordt naar beneden afgerond. Is het totaal aantal uren vorming bijvoorbeeld 26 uur 15 minuten, wordt dit 26 uur.
185
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
o
Alles vanaf 30 minuten en meer wordt naar boven afgerond. Is het totaal aantal uren vorming bijvoorbeeld 26 uur 30 minuten, wordt dit 27 uur.
o
Bijvoorbeeld voor zorgverleners X en Y is het totaal aantal uren: 5 uur 30 minuten + 4 uur = 9 uur 30 minuten, na afronding is dit 10 uur.
Bepaal hoeveel VTE zorgpersoneelsleden er in het voorbije kalenderjaar werkzaam waren in het woonzorgcentrum.
Doe dezelfde handeling voor het niet-zorgpersoneel (OPTIONEEL).
Bepaal per kalenderjaar en per niet-zorgverlener:
1. Heeft de niet-zorgverlener een contract gehad in het kalenderjaar 20XX. JA Contract van onbepaalde duur Contract van bepaalde duur NEE
2. Voor hoeveel voltijds equivalent niet-zorgpersoneelslid was de niet-zorgverlener in het kalenderjaar 20XX ingeschreven: ... VTE/jaarbasis.
3. Hoeveel uren vorming heeft de niet-zorgverlener gevolgd in het voorbije kalenderjaar 20XX: … uren vorming.
Registreer gedurende het kalenderjaar het aantal uren vorming in uren en minuten. o
o
Bijvoorbeeld niet-zorgverlener X heeft drie vormingen gevolgd in 2013:
Vorming A op 20 januari 2013: 1 uur 30 minuten
Vorming B op 30 april 2013: 2 uur 45 minuten
Vorming C op 1 juni 2013: 1 uur 15 minuten
Niet-zorgverlener Y heeft twee vormingen gevolgd in 2013:
Vorming B op 30 april 2013: 2 uur 45 minuten
Vorming D op 16 juni 2013: 1 uur 15 minuten
Tel per niet-zorgverlener het aantal uren en minuten op voor het hele kalenderjaar. o
Bijvoorbeeld voor niet-zorgverlener X is dit voor het kalenderjaar 2013: 1 uur 30 minuten + 2 uur 45 minuten + 1 uur 15 minuten = 5 uur 30 minuten
o
Bijvoorbeeld voor niet-zorgverlener Y is dit voor het kalenderjaar 2013: 2 uur 45 minuten + 1 uur 15 minuten = 4 uur
186
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Om een antwoord te geven op de registratievraag is het nodig om het aantal uren vorming van alle niet-zorgverleners op te tellen. Rond het aantal uren af tot een geheel getal (zonder komma’s en zonder minuten). Voor de afronding gelden volgende regels: o
Alles tussen 1 minuut en 29 minuten wordt naar beneden afgerond. Is het totaal aantal uren vorming bijvoorbeeld 26 uur 15 minuten, wordt dit 26 uur.
o
Alles vanaf 30 minuten en meer wordt naar boven afgerond. Is het totaal aantal uren vorming bijvoorbeeld 26 uur 30 minuten, wordt dit 27 uur.
o
Bijvoorbeeld voor niet-zorgverleners X en Y is het totaal aantal uren: 5 uur 30 minuten + 4 uur = 9 uur 30 minuten, na afronding is dit 10 uur.
Bepaal hoeveel VTE niet-zorgpersoneelsleden er in het voorbije kalenderjaar werkzaam waren in het woonzorgcentrum.
Geef de gevraagde cijfers in op dataset 2 op 31 januari op het registratieformulier ‘Referentiekader kwaliteit’ op de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid.
187
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formules De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formules voor de kwaliteitsindicatoren X1 en X2. 1
Indicator X1: Aantal uren vorming per zorgpersoneelslid
Teller:
De som van alle uren vorming van alle zorgpersoneelsleden in het voorbije kalenderjaar.
Noemer:
Het aantal voltijds equivalente zorgpersoneelsleden dat gedurende het voorbije kalenderjaar een contract (bepaalde duur en onbepaalde duur) had met het woonzorgcentrum.
2
Indicator X2: Aantal uren vorming per niet-zorgpersoneelslid
Teller:
De som van alle uren vorming van alle niet-zorgpersoneelsleden in het voorbije kalenderjaar.
Noemer:
188
Het aantal voltijds equivalente niet-zorgpersoneelsleden dat gedurende het voorbije kalenderjaar een contract (bepaalde duur en onbepaalde duur) had met het woonzorgcentrum.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
6.4
Indicator Y: Jaarlijks gepresteerde vrijwilligersuren per woongelegenheid
Relevantie Vrijwilligers vormen een welkome en vaak onmisbare aanvulling op de professionele zorg- en dienstverlening in het woonzorgcentrum. Er is gezocht naar één algemene indicator die een beeld kan schetsen van de mate waarin het woonzorgcentrum een vrijwilligersbeleid heeft opgebouwd. Deze indicator biedt natuurlijk maar een beperkt beeld in het diverse profiel dat veel vrijwilligers hebben en de vele diverse taken die zij kunnen opnemen. Vrijwilligerswerk in het woonzorgcentrum is belangrijk omdat het toont in welke mate een woonzorgcentrum erin slaagt lijnen naar de externe gemeenschap te leggen. Dit biedt een aanvulling op de professionele zorgverlening, maar geeft bewoners ook de kans om sociale contacten te blijven hebben met mensen buiten het woonzorgcentrum (Hofman e.a., 2010).
189
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Definities Voor de definities verwijzen we naar de wet op het vrijwilligerswerk (in voege sinds 1/8/2006). Bovendien is er het decreet betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (26/2/2010), waarin specifieke kwaliteitseisen worden opgelegd aan de sector (o.a. een verplichte afsprakennota, verzekering). Documentatie en toelichtingen zijn ook te vinden op
o
http://www.vrijwilligerswerk.be
o
http://www.vrijwilligerswetgeving.be
o
http://www.vrijwilligersweb.be
o
http://wvg.vlaanderen.be/vrijwilligers
o
Present omschreef vijf concrete tips voor het werken met vrijwilligers specifiek in woonzorgcentra (www.presentweb.be).
De wet op het vrijwilligerswerk (1/8/2006) definieert vrijwilligerswerk als volgt: ”1. Vrijwilligerswerk is elke activiteit die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht, ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel; die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privé-verband van degene die de activiteit verricht; en die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling. 2. De vrijwilliger is elke natuurlijke persoon die een activiteit verricht zoals omschreven in 1. 3. Een organisatie is elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk die werkt met vrijwilligers.”
Het gaat bij vrijwilligers dus om onbetaalde en onverplichte activiteiten voor anderen / de bredere samenleving in georganiseerd verband. In een woonzorgcentrum is het soms moeilijk een onderscheid te maken tussen de hulp van familieleden en vrijwilligerswerk. Wanneer de activiteit zich niet beperkt tot het eigen familielid, gaat het om vrijwilligerswerk: o
Een familielid die met haar moeder gaat wandelen en ondertussen de rolstoel van haar moeder duwt , beschouwen we NIET als een vrijwilliger.
o
Een familielid die mee op uitstap gaat en de rolstoel van een andere bewoner (niet de moeder) duwt , beschouwen we WEL als een vrijwilliger.
o
Wanneer dit familielid ook na het overlijden van haar moeder, blijft komen voor onbezoldigde hulp in het woonzorgcentrum, blijft dit familielid een vrijwilliger.
o
Merk op dat in de twee laatste gevallen er best een afsprakennota wordt gemaakt met de vrijwilligers. Voor een voorbeeld: http://vrijwilligerswetgeving.be/uploads/24/afspakennotadecreet.pdf
190
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Doelstelling Het vrijwilligerswerk in het woonzorgcentrum wordt in kaart gebracht door middel van één kwaliteitsindicator Y. Deze is verplicht te registreren voor elk woonzorgcentrum.
VERPLICHT Indicator Y: Aantal uren gepresteerd vrijwilligerswerk in het voorbije kalenderjaar per woongelegenheid.
Men wil via deze kwaliteitsindicator een antwoord op volgende vraag: 1.
Hoeveel uren vrijwilligerswerk per woongelegenheid zijn er in het voorbije kalenderjaar gepresteerd?
Het is belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Voor deze indicator over vrijwilligerswerk betekent dit in de eerste plaats dat men het aantal uren vrijwilligerswerk per kalenderjaar bijhoudt. Om indicator Y te concretiseren, moet er vervolgens een antwoord gegeven worden op volgende registratievragen: VERPLICHT 1. Hoeveel uren vrijwilligerswerk zijn er in het voorbije kalenderjaar 20XX gepresteerd? 2. Hoeveel woongelegenheden telt uw woonzorgcentrum? (Merk op dat dit bij de basisgegevens staat en niet apart moet vermeld worden).
191
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Concrete werkwijze Om indicator Y te concretiseren, moet er een antwoord gegeven worden op de registratievragen opgesomd bij de doelstelling.: Om een antwoord te formuleren op bovenstaande vragen en om de verschillende woonzorgcentra met elkaar te kunnen vergelijken, is het belangrijk dat elk woonzorgcentrum hetzelfde meet. Vooraleer van start te gaan, is het belangrijk om de definities te raadplegen op p. 190. Op die wijze weet iedereen wat er bedoeld wordt met de verschillende begrippen.
Registreer gedurende het hele kalenderjaar (1 januari tot en met 31 december) het aantal uren gepresteerde vrijwilligerswerk. Doe dit in aantal uren en minuten. o
192
Bijvoorbeeld vrijwilliger X helpt mee aan het krantje van het woonzorgcentrum. Hij doet dit:
10 januari 2013: 2 uur 30 minuten
12 januari 2013: 4 uur 15 minuten
17 januari 2013: 3 uur 45 minuten
12 april 2013: 1 uur 15 minuten
17 april 2013: 3 uur 15 minuten
20 april 2013: 30 minuten
10 september 2013: 45 minuten
15 september 2013: 5 uur
20 september 2013: 2 uur 30 minuten
o
Bijvoorbeeld vrijwilliger Y helpt drie keer per week 1 uur 30 mee in het cafetaria. Per week helpt deze vrijwilliger dus 4 uur 30 minuten. Op jaarbasis helpt vrijwilliger Y 210 uur 15 minuten (wegens omstandigheden heeft zij een paar keer niet kunnen helpen).
o
Bijvoorbeeld vrijwilliger Z helpt jaarlijks mee aan de spaghetti-avond van het woonzorgcentrum. Op 30 juni 2013 heeft zij op die wijze 5 uur 15 minuten geholpen als vrijwilliger.
o
Bijvoorbeeld vrijwilliger A heeft tijdens drie uitstappen van het woonzorgcentrum mee geholpen:
Naar de markt op 23 april 2013: 3 uur 45 minuten
Uitstap naar de zee op 10 juli 2013: 8 uur 30 minuten
Stadsparkwandeling op 15 september 2013: 2 uur 15 minuten
Tel al deze uren en minuten op en rond vervolgens af tot een geheel getal (zonder komma’s en zonder minuten). Voor de afronding gelden volgende regels: o
Alles tussen 1 minuut en 29 minuten wordt naar beneden afgerond. Is het totaal aantal uren vrijwilligerswerk bijvoorbeeld 260 uren 15 minuten, wordt dit 260 uren.
o
Alles vanaf 30 minuten en meer wordt naar boven afgerond. Is het totaal aantal uren vrijwilligerswerk bijvoorbeeld 260 uren 30 minuten, wordt dit 270 uren.
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
o
Voor bovenstaand voorbeeld wordt dit:
Vrijwilliger X: 2 uur 30 minuten + 4 uur 15 minuten + 3 uur 45 minuten + 1 uur 15 minuten + 3 uur 15 minuten + 30 minuten + 45 minuten + 5 uur + 2 uur 30 minten = 23 uur 45 minuten
Vrijwilliger Y: 210 uur 15 minuten
Vrijwilliger Z: 5 uur 15 minuten
Vrijwilliger A: 3 uur 45 minuten + 8 uur 30 minuten + 2 uur 15 minuten = 14 uur 30 minuten
Dit geeft een totaal van: 23 uur 45 minuten + 210 uur 15 minuten + 5 uur 15 minuten + 14 uur 30 minuten = 253 uur 45 minuten afgerond tot een geheel getal is dit 254 uur vrijwilligerswerk in het kalenderjaar 2013.
Dit is het antwoord op de eerste registratievraag ‘Hoeveel uren vrijwilligerswerk zijn er in het voorbije kalenderjaar 20XX gepresteerd’?
Geef de gevraagde cijfers in op dataset 2 op 31 januari op het formulier ‘Referentiekader kwaliteit’ op de website van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid.
193
Hoofdstuk 3 Toelichting van de kwaliteitsindicatoren
Formule De antwoorden op de registratievragen vormen de bouwstenen waarmee een kwaliteitsindicator kan worden berekend. Hieronder vindt u de formules voor de kwaliteitsindicator Y.
Teller:
Aantal uren vrijwilligerswerk gepresteerd in het voorbij kalenderjaar (1 januari tot en met 31 december).
Noemer:
194
Het totaal aantal woongelegenheden van het woonzorgcentrum (aantal erkende ROB en RVT bedden) (Merk op dat dit bij de basisgegevens staat en niet apart moet vermeld worden).
Literatuur
Braden, B.J. & Bergstrom, N. (1994). Predictive validity of the Braden scale for pressure sore risk in a nursing home. Research in Nursing & Health, 17(6): 459–70.
Donabedian, A. (1988). The quality of care – how can it be assessed. Journal of the American Medical Association. Vol 260 (12), 1743-1748.
Defloor, T., Schoonhoven, L., et al. (2006). "Reliability of the European Pressure Ulcer Advisory Panel classification system." J Adv Nurs 54(2): 189-98.
Defloor, T., Herremans, A., Grypdonck, M. et al., (2004). Herziening Belgische richtlijnen voor decubituspreventie. Brussel: Federaal Ministerie van Sociale Zaken, Volksezondheid en Leefmilieu.
Defloor, T., Geurden, B., Bocquaert, I., Clays, E., Dardenne, O., de Bonhome, A., Derycke, H., Vanderwee, K., Van Herck, K.,Verhaeghe S. & Gobert, M. (2010). Screening en evaluatie van de voedingstoestand van ROB - RVT bewoners. Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
De Gendt, C., Bilsen, J., Vander Stichele, R., Deliens, L. (2009). Nursing home policies regarding advance care planning in Flanders, Belgium. European Journal of Public Health, Vol. 20, No. 2, 189– 194. Demaerschalk, E., Hermans, K, Cuyvers, G. & Van Audenhove, Ch. (2009). Indicatoren als basis voor een zelfevaluatie- en auditinstrument in de CGG. Leuven: Steunpunt Welzijn Volksgezondheid en Gezin. Evans, L.K., & Strumpf, N. (1989). Tying down older persons: A review of the literature on physical restraints. Journal of the American Geriatrics Society, 37, 6-14.
Gastmans, C & Milisen, K. (2006). Het gebruik van fysieke fixatie bij ouderen: een zorg-ethische aanpak. Tijdschrigt voor Geneeskunde, 62 (23), 1650-1658.
Goeminne, L. (2009). Ondervoeding bij ouderen. Kluwer Cahier Ouderenzorg.
Halfens, R.J.G., Schols, J.M.G.A., e.a. (2011). Rapportage resultaten. Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen. Universiteit Maastricht: Maastricht.
Hoffman, F., Maas, F., Rodrigues, R. e.a., (2010). Het meten van vooruitgang: indicatoren voor verpleeg- en verzorgingshuizen. PROGRESS, European Centre for Social Welfare Policy and Research: Vienna.
Hoffman, F., & Leichsenring, K. (2011). Quality management by result-oriented indicators: Towards benchmarking in residential care for older people. European Centre for Social Welfare Policy and Research. Policy Brief June 2011 (1).
Houttekier, D., Cohen, J., Surkyn, J., Deliens, L. (2011). Study of recent and future trends in place ofdeath in Belgium using death certificate data: a shift from hospitals to care homes. BMC Public Health 2011, 11:228.
Keirse, M. (2009). Het levenseinde teruggeven aan de mensen. Over vroegtijdige planning van de zorg. Federatie Palliatieve Zorgen: Wemmel. Downloadbare brochure op www.palliatief.be).
195
Literatuur
Lamb, S.E., Jørstad-Stein, E.C., Hauer, K., Becker, C. (2005). Development of a common outcome data set for fall injury prevention trials: the Prevention of Falls Network Europe consensus. Journal of the American Geriatrics Society, 53(9), 1618-1622.
Louage, N., De Coster, I. & Van Audenhove, Ch. (2003). Ontwikkeling van een vormingsprogramma over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de ouderenzorg. Leuven: LUCAS.
Meijers, J.M.M., Halfens, R.J.G., van Bokorst-de van der Schueren, M.A.E., Dassen, T., Schols, J.M.G.A. (2009). Malnutrition in Dutch health care: Prevalence, prevention, treatment and quality indicators. Nutrition 25(5), 512-519.
Netten, A., Trukeschitz, B., Beadle-Brown, J. (2012). Quality of life outcomes for residents and quality ratings of care homes: is there a relationship? Age and Ageing, 41(4), 512-517.
Nies, H. & Leichsenring, K, et al. (2011). Quality Management and QualityAssurance in Long-Term Care. European Overview Paper. http://www.euro.centre.org/interlinks.
Onder, G., Liperoti, R., Fialova, D., Topinkova, E., Tosato, M., Danese, P., Gallo, F.P., Carpenter, I., Finne-Soveri, H., Gindin, J., Bernabei, R. & Landi, F. (2012). Polypharmacy in Nursing Home in Europe: Results from the SHELTER study. Journal of Gerontology A Biological Sciences and Medical Sciences, 67(6), 698-704.
Pallipidelli, The Free Online Palliatieve Care Dictionary, http://www.pallipedia.org/
Poelman, M., Hermans, K., & Van Audenhove, Ch. (2011). Ontwikkeling van indicatoren in het kader van doelstelling 12 „Zorg‟ van het Pact 2020. Leuven: Steunpunt Welzijn Volksgezondheid en Gezin.
Reddy, M., Gill, S.S., Rochon, P.A. (2006). Preventing pressure ulcers: A systematic review. Journal of the American Medical Association, 296(8), 974-984.
Rondia, K., & Raeymaekers, P. (2011). Vroeger nadenken …over later – Reflecties over de toepassing van vroegtijdige zorgplanning in België (met bijzondere aandacht voor dementie). Te downloaden via www.kbs-frb.be Scheepmans, K., Dierckx de Casterlé, B., Paquay, L., Van Gansbeke, H., Milisen, K. (2011). De ervaringen van thuisverpleegkundigen bij het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen: een kwalitatieve studie. Wit-Gele Kruis Vlaanderen vzw: Brussel.
Van Camp, S., Van Eechoud, I., Piers, R., Grypdonck, M., Deveugele, M., Verbeke, N., Versluys, K. & Van Den Noortgate, N. (2011). Vroegtijdige zorgplanning bij de oudere patiënt. Aanbevelingen gebaseerd op interviews met patiënten en familieleden.
Vander Stichele, R.H. Van de Voorde, C. Elseviers M.M., Verrue, C., Soenen, K. Smet, M., Petrovic, M., Chevalier, P., De Floor, T., Mehuys, E., Somers, A. Gobert, M. De Falleur M., Bauwens M, Christiaens Th Spinewine A Devriese S Ramaekers D (2006). Geneesmiddelengebruik in de Belgische rusthuizen en rust- en verzorgingstehuizen. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg (KCE); 2006. KCE reports 47 A (D/2006/10.273/61)
Visschedijk, J.H.M., & Schols, J.M.G.A. (2006). Wat zijn de meest relevante parameters voor ondervoeding in een verpleeghuis? Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 37(5), 218-226.
Zichtbare zorg (2010). Handboek kwaliteitskader Verpleging, verzorging en zorg thuis.
196
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
Bijlage: Hulpbladen per bewoner
De hulpbladen per bewoner kunnen hulp bieden voor de realisatie van de kwaliteitsindicatoren van thema 1: Kwaliteit van zorg en veiligheid. Voorstel is om de hulpbladen per bewoner en per indicator te gebruiken. Op die manier kunnen alle hulpbladen verzameld worden bij het concretiseren van de verschillende kwaliteitsindicatoren. Iedereen is vrij om de hulpbladen al dan niet te gebruiken.
197
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner Algemeen Naam bewoner: Geboortedatum: Afdeling:
199
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
Indicator A: Decubitus Raadpleeg eerst de handleiding op p. 55 1. Is de bewoner op 20 april 20XX aanwezig in het woonzorgcentrum? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag 2. Heeft de bewoner op 20 april 20XX een decubituswonde? NEE stop de registratie voor deze indicator JA ga naar volgende vraag 3. Wat is de hoogste categorie van decubituswonde. Categorie 1 stop de registratie voor deze indicator, deze categorie telt niet mee voor de telling van deze indicator Categorie 2, ga verder naar vraag 4 categorie 3, ga verder naar vraag 4 Categorie 4 of onbepaald, ga verder naar vraag 4 4. Is deze decubituswonde met categorie 2, 3 of 4/onbepaald ontstaan in het woonzorgcentrum? (Merk op: decubituswonden van categorie 1 laten we buiten beschouwing voor deze vraag) JA NEE 5. Eindvragen Bewoner was aanwezig op 20 april indien JA, telt deze mee voor de eerste registratievraag
Hoogste categorie van decubituswonde op 20 april
Is de hoogste categorie van decubituswonde ontstaan in het woonzorgcentrum (OPTIONEEL)
200
JA
geen
categorie 1
JA
NEE
categorie 2
categorie3
NEE
categorie 4/onbepaald
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
Indicator B: Onbedoelde en niet in behandelbeleid passende gewichtsafname Raadpleeg eerst de handleiding op p. 72 1. Is deze bewoner terminaal? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag 2. Bedenk vooraf: wanneer straks zou blijken dat deze bewoner een gewichtsafname heeft, is die gewichtsafname dan GEWENST / BEDOELD stop de registratie voor deze indicator. Bewoners die dus op dieet staan of onder medische behandeling die moet bijdragen tot gewichtsverlies, moeten voor deze indicator niet worden meegeteld. (Uiteraard kan elk woonzorgcentrum alsnog beslissen deze bewoners te wegen. Voor de telling van deze indicator tellen deze bewoners echter NIET mee) ONBEDOELD weeg de bewoner 3. Noteer datums en gewichten. a. Voor de meetperiode maart – april – mei Om indicator B1 (VERPLICHT) te berekenen moet er tussen gewicht 1 en gewicht 2 een maand verschil zijn (+ - 2 dagen).
Datum gewicht
Gewicht 1
Gewicht 2
.. / .. / 20..
.. / .. / 20..
Gewicht in kg
Kg
Kg
b. Voor de meetperiode september – oktober - november Om indicator B1 (VERPLICHT) te berekenen moet er tussen gewicht 3 en gewicht 4 een maand verschil zijn (+ - 2 dagen).
Datum gewicht
Gewicht in kg
Gewicht 3
Gewicht 4
.. / .. / 20..
.. / .. / 20..
Kg
Kg
201
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
4. Bereken het verschil in gewichten. a. Voor de meetperiode maart – april – mei VERPLICHT voor indicator B1: Onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen maand: Indien het verschil in gewicht 3 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B1 Gewicht 1
Gewicht 2
Gewicht 2 – Gewicht 1
b. Voor de meetperiode september – oktober – november VERPLICHT voor indicator B1: Onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen maand: Indien het verschil in gewicht 3 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B1 Gewicht 3
Gewicht 4
Gewicht 4 – Gewicht 3
OPTIONEEL voor indicator B2: onbedoeld gewichtsverlies in de afgelopen zes maanden: Indien het verschil in gewicht 6 kg of meer is, telt de bewoner mee voor de teller van B2 Gewicht 1 of 2
Gewicht 3 of 4
Gewicht 3 of 4 – Gewicht 1 of 2
5. Eindvragen (te beantwoorden vooraleer de bewoner wordt gewogen) JA
NEE
Voor indicator B1 (VERPLICHT): Is er effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 3 kilogram of meer in de afgelopen maand?
JA
NEE
Voor indicator B2 (OPTIONEEL): Is er effectief een onbedoeld gewichtsverlies van 6 kg of meer in de afgelopen zes maanden?
JA
NEE
Een gewichtsverlies zou voor deze bewoner onbedoeld zijn?
202
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
Indicator C: Aantal valincidenten Raadpleeg eerst de handleiding op p. 101 1. Geef het aantal valincidenten per dag weer met een cijfer. Datum
1 mei 2 mei
3 mei
4 mei
5 mei
6 mei
7 mei
8 mei
9 mei
10 mei
11 mei
12 mei
13 mei
14 mei
15 mei
16 mei
17 mei
18 mei
19 mei
20 mei
21 mei
22 mei
23 mei
24 mei
25 mei
26 mei
27 mei
28 mei
29 mei
30 mei
MEI 20.. Aantal valincidenten
Datum MEI 20.. Aantal valincidenten
Datum
31 mei
MEI 20.. Aantal valincidenten
203
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
2. Eindvragen WAS DE BEWONER AANWEZIG IN MEI 20.. TOTAAL AANTAL VALINCIDENTEN IN MEI 20..
204
JA geen
NEE één
méér dan één
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
Indicator D: Dagelijkse fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag Raadpleeg eerst de handleiding op p. 110 1. Beantwoord tijdens de observatiedagen (18-19-20 februari) volgende vragen:
1. Is de bewoner aanwezig in het woonzorgcentrum? 2. Welke fysieke vrijheidsbeperkende maatregel krijgt de bewoner tijdens de dag (geen maatregel – Bedhekken – andere maatregel)? 3. Is de fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)?
Datum
18 februari
1. Aanwezig in het woonzorgcentrum
2. Krijgt als fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag
3. Fysieke vrijheidsbeperkende maatregel is beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
19 februari
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
20 februari
JA
Geen maatregel
JA
NEE
Bedhekken
NEE
Andere maatregel
205
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
2. Eindvragen Bewoner was gedurende de drie observatiedagen aanwezig in het woonzorgcentrum
JA
NEE
Bewoner kreeg tijdens de observatiedagen dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag, ongeacht de soort maatregel
JA
NEE
Bewoner kreeg tijdens de observatiedagen als dagelijks fysieke vrijheidsbeperkende maatregel tijdens de dag, ALLEEN de bedhekken
JA
NEE
Indien de bewoner dagelijks een fysieke vrijheidsbeperkende maatregel kreeg, is deze beschreven in een fixatiedocument (OPTIONEEL)
JA
NEE
206
Referentiekader kwaliteit: hulpbladen per bewoner
Indicator E: Medicijnincidenten Raadpleeg eerst de handleiding op p. 129 1. Beheert de bewoner of familie zelf de medicatie? JA stop de registratie voor deze indicator NEE ga naar volgende vraag
2. Registreer voor elke observatiedag het aantal en soort medicijnincidenten. Van zodra er bij de bewoner één medicijnincident heeft plaatsgevonden, telt deze mee voor de indicator. Datum JUNI 20XX
14 juni (vanaf 7 15 juni uur)
20 juni 16 juni
17 juni
18 juni
19 juni
(tot 19 uur)
Medicijn(en) niet gegeven
Verkeerde dosering gegeven
Medicijn(en) op verkeerd tijdstip gegeven
Verkeerde toedieningswijze
Verkeerd medicijn(en) gegeven
3. Eindvragen Beheert de afdeling de medicatie van de bewoner én was de bewoner aanwezig tijdens de observatieperiode? Indien de bewoner minstens één dag aanwezig was in het woonzorgcentrum moet er JA geantwoord worden
JA
NEE
Heeft de bewoner te maken gehad met een medicijnincident tijdens de observatieperiode vanaf de bewoner te maken had met één medicijnincident moet er JA geantwoord worden
JA
NEE
207
Indicator G: Medicatiegebruik Raadpleeg eerst de handleiding op p. 142. 1. Bepaal op 20 maart hoeveel verschillende soorten geneesmiddelen er zijn voorgeschreven voor de bewoner, ongeacht de frequentie waaraan het is voorgeschreven. Medicatie die als ‘zo nodig’ is voorgeschreven, telt ook mee. MERK OP dat het niet gaat om hoeveel verschillende geneesmiddelen de bewoner moet innemen op 20 maart, wel om hoeveel verschillende geneesmiddelen er zijn voorgeschreven en nog op actief staan op 20 maart.
Datum
Aantal verschillende geneesmiddelen
20 maart 20..
2. Eindvragen Was de bewoner op 20 maart 20.. aanwezig in het woonzorgcentrum?
JA
NEE
Heeft de bewoner 5 tot 9 verschillende soorten geneesmiddelen
JA
NEE
Heeft de bewoner 10 of meer verschillende soorten geneesmiddelen
JA
NEE
Indicator I: Up-to-date plan rond het levenseinde in overeenstemming met hun voorkeuren Raadpleeg eerst de handleiding op p. 157. 1. Bepaal op 20 maart 20.. of de bewoner beschikt over een up-to-date plan rond het levenseinde dat in overeenstemming is met de voorkeuren van de bewoner.
Datum
20 maart 20..
Heeft een up-to-date plan rond de zorg voor het levenseinde in overeenstemming met zijn/haar voorkeuren
JA
NEE
2. Eindvragen Was de bewoner op 20 maart 20.. aanwezig in het woonzorgcentrum?
JA
NEE
Heeft de bewoner een up-to-date plan voor de zorg rond het levenseinde indien JA, telt mee voor de teller van indicator I
JA
NEE
209