Kapucijnenvoer 35 3000 Leuven +32(0)16 33 69 10 fax: +32(0)16 33 69 22 www.kuleuven.be/lucas
DE EUROPESE ALLIANTIE TEGEN DEPRESSIE ACTIVITEITENOVERZICHT VOOR DE PROVINCIE
Iris De Coster Gert Scheerder Prof. dr. Chantal Van Audenhove
Leuven April 2006
Colofon
Initiatiefnemer en centrale projectleiding Duits onderzoeksnetwerk “depressie en suïcide” Prof. dr. Ulrich Hegerl, Tim Pfeiffer-Gerschel, Meike Wittmann, Annette Hohmann Partner in België K.U.Leuven – LUCAS Projectleiding: Prof. dr. Chantal Van Audenhove Projectmedewerkers: Gert Scheerder, Iris De Coster, Stefanie Everaert Europese partners 19 regio’s in 16 Europese landen (België, Oostenrijk, Duitsland, Spanje, Estland, rankrijk, Groot-Brittannië, Griekenland, Hongarije, Italië, Ierland, IJsland, Portugal, Schotland, Finland, Slovenië) Regionale partners dr. H. van den Ameele, dr. M. Goetinck, dr. W. Lecot dr. J. Vulsteke
AZ St.-Jan AV (Brugge) Huisartsengroep HABO (Brugge) P.Z. Heilig Hart (Ieper) Huisartsengroep Jan Yperman (Ieper)
José De Brouwere
Centrum voor Geestelijke Gezondheidzorg Largo
Annemie Zwaenepoel
BOA (Brugse en Oostendse Apothekersvereniging en AVK (Apothekersvereniging voor Kortrijk en omliggende)
Financiering:
Europese Commissie Vlaamse overheid (Minister Vervotte) Provincie West-Vlaanderen
Website:
http://www.EAAD.net http://www.kuleuven.be/lucas/onderzoekslijnen/ggzeaad.htm
Inhoud activiteitenverslag
Hoofdstuk 1 Het project EAAD in de provincie West-Vlaanderen 1 Realisaties en plannen van het EAAD-project in Vlaanderen dankzij de steun van de Provincie 2 Waarom EAAD? 3 Situering van het EAAD-project 4 Situering van het EAAD-project in Vlaanderen
1
Hoofdstuk 2
6
1 2 3 4 5 6 7
Situering Doelstellingen en aanpak Een sociaal-constructivistische visie op vorming Leerdoelen en programma-inhoud Voorwaarden voor deelname Docenten en programmabegeleiding Praktische informatie
Hoofdstuk 3 1 2 3 4 5
Deskundigheidsbevordering van huisartsen in verband met de omgang met suïcide
Deskundigheidsbevordering van apothekers in verband met de aanpak van depressie en suïcide
Situering Bevraging van de leernoden Samenvatting van de resultaten van de bevraging Focusgroep Vormingsprogramma
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
Presentaties kerngroepvergadering (23/11/’05) Verslag kerngroepvergadering (23/11/’05) Verslag introductievergadering met de deelnemersgroep (15/02/’06) Bevraging “depressie en zelfdoding in de apothekerspraktijjk”. Samenvatting van de resultaten. Focusgroep depressie en zelfdoding bij cliënten in de apothekerspraktijk.
13
Hoofdstuk 1 Het project EAAD in de provincie West-Vlaanderen
1. Realisaties en plannen van het EAAD-project in Vlaanderen dankzij de steun van de Provincie West-Vlaanderen Dit rapport biedt een beschrijving van de realisaties en plannen van het project "Europese Alliantie tegen Depressie”, die mede dankzij de steun van de Provincie, ten uitvoer worden gebracht in de periode van juli 2005 tot december 2006. Centraal staat de deskundigheidsbevordering van de huisartsen en de apothekers voor de omgang met suïcide en depressie.
2. Waarom EAAD? • • •
•
•
•
Volgens de WHO lijdt ongeveer 5% van de bevolking aan een depressie die behandeling vereist (ongeveer 15-20 miljoen in Europa). Ongeveer 15% van de patiënten met een ernstige depressie pleegt zelfmoord. In 2000 bedroeg het internationale sterftecijfer door suïcide 16 per 100.000 inwoners. Dit is een toename van 60% over een periode van 45 jaar. Hiermee haalt suïcide de top 3 van de doodsoorzaken in de leeftijdscategorie 15-45 jaar. Het aantal suïcide-pogingen wordt 20 keer hoger geschat. Slechts 10% van de patiënten krijgt een adequate behandeling terwijl de meerderheid van de patiënten effectief en succesvol zou kunnen behandeld worden met medicatie en gesprekstherapie. Depressie wordt vaak niet als dusdanig gediagnosticeerd en herkend door professionele hulpverleners (o.a. te weinig deskundigheid, onderschatting van de ernst van de ziekte). Er heersen in de samenleving nogal wat misverstanden over depressie omwille van een gebrek aan kennis over de ziekte.
3. Situering van het EAAD-project De European Alliance Against Depression is een Europees interventieprogramma met een termijn van 4 jaar (2004-2008), dat tot doel heeft om de preventie en aanpak van depressie te verbeteren en om het aantal suïcides en suïcidepogingen te reduceren. Het is ontstaan uit een pilootproject dat in Nüremberg (Duitsland) uitgevoerd werd door de Universiteit van München (01/2001 - 12/2002). De positieve evaluatie van dit project leidde tot een uitbreiding ervan naar andere regio’s in Duitsland en daarbuiten. Momenteel loopt het EAAD-project in 16 regio’s van 15 Europese landen, gefinancierd door de Europese Unie. In Vlaanderen vindt het project plaats in de regio Brugge – Ieper. De acties en de evaluatie ervan verlopen volgens een 1
gemeenschappelijk kader en methodologie in de verschillende deelnemende regio’s. Deze gezamenlijke benadering laat toe om ervaringen uit te wisselen en de resultaten van verschillende regio’s te vergelijken en te bundelen. Zeker met betrekking tot zelfdoding is dit laatste een voordeel, gezien het relatief beperkte voorkomen van suïcide en pogingen daartoe. Het gemeenschappelijke inhoudelijke kader bestaat erin dat interventies worden opgezet op 4 verschillende niveaus, zoals dit ook in het pilootproject in Nüremberg gebeurde: •
Niveau 1: Deskundigheidsbevordering van huisartsen De huisarts is vaak de eerste contactpersoon voor mensen met een depressie. In het licht van een goede behandeling is het belangrijk dat de huisarts voldoende deskundig is om depressie te detecteren en te diagnosticeren. In dit project worden huisartsen getraind in de detectie en de diagnostiek van depressie en suïcidaliteit. Zij zullen o.m. instrumenten aangeboden krijgen die hun toelaten om depressie op een eenvoudige en snelle manier te detecteren en te diagnosticeren.
•
Niveau 2: Deskundigheidsbevordering van sleutelfiguren in de samenleving Trainingssessies over depressie en suïcide worden aangeboden aan verschillende beroepsgroepen die in contact komen met mensen met een depressie en / of suïcidegedachten, maar daar niet specifiek toe opgeleid zijn. Daartoe horen o.m. apothekers, leerkrachten, CLB-medewerkers, pastoraal werkers, ziekenhuispersoneel, politieagenten, penitentiair beambten, e.d. Dergelijke professionelen kunnen bijdragen tot een betere ondersteuning van deze mensen, vroegtijdige detectie van problemen en eventuele verwijzing.
•
Niveau 3: Publieke informatie over depressie en suïcide Er heerst nog steeds een groot taboe op (het praten over) psychische problemen. Dat werkt stigmatiserend voor mensen die met een depressie of suïcidegedachten kampen, en verhoogt de drempel naar hulpverlening. We willen kennis en begrip bevorderen door het verspreiden van correcte en doelgroepspecifieke informatie over symptomen, oorzaken en behandelingsmogelijkheden van depressie en suïcidaliteit. Deze sensibilisering zal gebeuren via informatieve brochures, een internetsite, persberichten en publieke evenementen.
•
Niveau 4: Verbetering van de zorg voor patiënten en hun omgeving De zorg voor patiënten met een depressie en of suïcideproblemen kan o.a. verbeterd worden door het optimaliseren van de samenwerking tussen hulpverleners en het werken met crisiskaarten. Verder worden binnen dit actiespoor van EAAD zelfhulpgroepen ondersteund en wordt psycho-educatie gegeven over depressie en suïcide aan patiënten, hun omgeving of nabestaanden.
2
De keuze voor deze interventiesporen is gebaseerd op de Gotlandstudies, waarin werd aangetoond dat extensieve navorming van huisartsen kan leiden tot een betere detectie en behandeling van depressie door huisartsen en een vermindering van het aantal suïcides en pogingen daartoe (Rutz, 2001; Rutz et al., 1989; Rutz et al., 1990). In Nüremberg werd gekozen voor een bredere benadering, waarInterventies Interventies op op 44 niveaus niveaus bij interventies ook op andere 2. 2.DeskundigheidsbevorDeskundigheidsbevor1. niveaus werden opgezet en 1.DeskundigheidsDeskundigheidsdering bevordering van huisartsen deringvan vansleutelfiguren sleutelfiguren bevordering van huisartsen men zich aldus ook op andere determinanten van depressie en Stepped SteppedCareCaresuïcide richtte. Acties op benadering benadering verschillende niveaus verwezen naar elkaar en grepen op 3. 3.Informatie Informatienaar naaralgemene algemene 4. 4.Ondersteuning Ondersteuningvan van elkaar in, waardoor synergebevolking bevolking patiënten patiënten tische effecten werden => => Synergetisch Synergetisch effect effect bekomen. In alle deelnemende regio’s worden interventies op deze 4 niveaus opgezet. Het is daarbij niet de bedoeling dat er een volledig nieuw aanbod ontwikkeld wordt, indien er reeds activiteiten en programma’s bestaan. Het komt het lange termijneffect immers ten goede indien acties structureel door lokale actoren worden opgezet, in plaats van kortstondig door externen georganiseerd. EAAD wil eerder samenwerking bevorderen en versnippering tegengaan door het bestaande aanbod op elkaar af te stemmen en de krachten te bundelen binnen eenzelfde kader. Met dit doel wordt een netwerk gevormd van relevante lokale actoren. Door de regionale coördinatoren kunnen wel impulsen gegeven worden voor vernieuwende interventies en om eventuele lacunes op te vullen. Het is tot slot niet de bedoeling om een nieuwe hulpverleningsstructuur te creëren of directe hulp te bieden. Wat betreft de evaluatie van het EAAD-project werd een gemeenschappelijke methodiek bepaald voor het meten van de effecten. Dit behelst enerzijds epidemiologische outcomes zoals het aantal suïcides en suïcidepogingen, en anderzijds effecten op het vlak van kennis, attitudes en vaardigheden van professionelen en de algemene bevolking. Aan de hand van deze effectevaluaties kan informatie verworven worden over welke interventies effectief zijn. Deze resultaten kunnen leiden tot richtlijnen voor een verdere implementatie van actieprogramma’s in andere regio’s. Niet alle EAAD partners zullen in dezelfde mate het programma uitvoeren. Vlaanderen participeert aan het EAAD-project als ‘level-1 partner’, samen met regio’s in Estland, IJsland, Italië en Slovenië. Dit houdt in dat er op de vier niveaus activiteiten gerealiseerd worden en dat er een evaluatie-onderzoek van het programma zal gebeuren.
3
4. Het EAAD-project in Vlaanderen In Vlaanderen is het interfacultair onderzoekscentrum LUCAS (K.U.Leuven) de coördinator van het EAAD-project. Als interventiegebied werd gekozen voor de regio Brugge – Ieper. Dit beslaat de arrondissementen Brugge, Oostende, Ieper, Diksmuide en Veurne. De Westhoek, de kustgemeenten en de agglomeratie van Brugge vormen daarbij gebieden met specifieke sociodemografische kenmerken. De keuze voor deze regio is gebaseerd op de volgende argumenten:
Het belangrijkste argument is dat de problematiek van depressie en zelfdoding groter is in de provincie West-Vlaanderen in vergelijking met de rest van Vlaanderen, waarbij de Westhoek de hoogste cijfers optekent. o Volgens de Gezondheidsenquête van 2001 (Demarest et al., 2002) is de prevalentie van zelfgerapporteerde depressie in West-Vlaanderen hoger (7.1%) dan voor het Vlaams Gewest als geheel (5.3%). o Hoewel er relatief minder overlijdens vastgesteld worden in de provincie West-Vlaanderen, ligt de standardized mortality ratio (SMR) door zelfmoord voor de periode 1990-1999 er hoger dan in de rest van Vlaanderen, vooral bij mannen. Ongeveer de helft van de gemeenten, waaronder opvallend veel in de Westhoek, bevindt zich in het hoogste kwartiel van deze zelfmoordratio. Verdere specifieke gegevens voor deze regio werden aangevraagd bij de Administratie Gezondheidszorg. o Uit de Monitoringstudie de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek (UGent) blijkt dat het aantal zelfmoordpogingen per 100.000 inwoners opvallend hoger is in het AZ St. Jan AV te Brugge, in vergelijking met andere spoedgevallendiensten in Vlaanderen.
Via de projecten ‘Tussen de Lijnen’ en ‘Stepped Care’ heeft LUCAS reeds heel wat ervaring opgebouwd in de deskundigheidsbevordering van huisartsen in deze regio. Het EAAD-project laat toe om deze ervaring uit te breiden op grotere schaal. Deze ervaring biedt ook voordelen bij de netwerkvorming, die van groot belang is in dit project.
Dit gebied voldoet met circa 630.000 inwoners ruim aan het binnen het EAAD-kader vooropgestelde minimum van 250.000 inwoners. De afbakening via arrondissementen sluit in grote mate aan bij het werkingsgebied van lokale actoren, zoals huisartsenkringen, mutualiteiten en affluatiegebieden van regionale ziekenhuizen.
We krijgen in deze regio bijzondere medewerking van enkele sleutelfiguren waarmee LUCAS in vorige projecten reeds samenwerkte. In de regio Brugge zijn dit dr. Hans van den Ameele (psychiater, AZ St.-Jan AV) en dr. Michel Goetinck (huisartsenkring HABO) en in de regio Ieper zijn dat dr. Wim Lecot (psychiater, P.Z. Heilig Hart) en dr. Jef Vulsteke (huisartsenkring Jan Yperman). 4
Om een regionaal netwerk te creëren werden eerst alle relevante actoren in de regio in kaart gebracht. Zij kregen informatie over het project, werden gepeild naar hun interesse en uitgenodigd op een ‘Invitational Conference’, die doorging te Brugge op 29 oktober 2004. Op deze bijeenkomst werden de doelen en werkwijze van het project voorgesteld en waren een 80-tal deelnemers uit meer dan 40 organisaties aanwezig, waarvan 15 hun werking op het gebied van de preventie en aanpak van depressie en suïcide presenteerden. Op basis van deze geïnteresseerde partners werd het ‘Vlaams Netwerk tegen Depressie’ samengesteld. Een breed gamma aan actoren, waaronder heel wat koepelorganisaties, is in dit netwerk vertegenwoordigd, zoals Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG), Psychiatrische en Algemene Ziekenhuizen, huisartsenkringen, mutualiteiten, SIT's, CAW, thuiszorgdiensten, CLB’s, apothekers, politieagenten, pastorale medewerkers, zelfhulporganisaties, patiëntenverenigingen en gespecialiseerde centra zoals het Centrum ter Preventie van Zelfmoord. Samen met het regionale netwerk zullen acties opgezet worden op de 4 niveaus van het EAAD-kader. Daarbij kan voortgebouwd worden op de reeds bestaande werking en initiatieven. Waar tot een 10-tal jaren geleden de preventie in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen nog in zijn kinderschoenen stond, is er sinds enkele jaren een kentering aan de gang. Specifiek met betrekking tot de preventie van depressie en zelfdoding hebben onder meer de Gezondheidsconferentie en het Project Suïcidepreventie van de CGG in heel wat initiatieven terzake geresulteerd. Het EAAD-project zal deze bestaande werking verder ondersteunen en stimuleren dat er uitwisseling, samenwerking, afstemming en uitbreiding plaatsvindt. Daarnaast zullen vernieuwende initiatieven opgezet worden en zal een mediacampagne rond het thema gevoerd worden in de regio. Wetenschappelijke onderbouwing en evaluatie staan daarbij centraal, zodat het EAAD-project een reële meerwaarde zal betekenen. Wat betreft de evaluatie van het EAAD-project in Vlaanderen wordt aangesloten bij de gezamenlijke evaluatiemethodiek van de Europese EAAD-partners. Enerzijds worden epidemiologische gegevens over suïcides en suïcidepogingen voor en na de interventieperiode opgevolgd. Gezien diverse methodologische beperkingen staan deze gegevens echter niet centraal in de evaluatie. Anderzijds worden meer proximale indicatoren verzameld die het effect van specifieke interventies nagegaan, zoals kennis, attitudes en vaardigheden. Daarnaast wil LUCAS het EAAD-project aangrijpen om aansluitend verdiepend onderzoek uit te voeren, dat een vernieuwende bijdrage biedt in dit domein.
5
Hoofdstuk 2 Deskundigheidsbevordering van huisartsen in verband met de omgang met suïcide
1. Situering In Vlaanderen worden jaarlijks circa 1150 zelfdodingen geregistreerd. Het aantal zelfdodingspogingen wordt geschat op een 10 tot 20-voud van het aantal gelukte suïcides. In de provincie West-Vlaanderen komen zelfmoord en zelfmoordpogingenen gemiddeld nog vaker voor dan in andere provincies van Vlaanderen. Huisartsen zijn als vertrouwenspersoon en bewaker van het bio-psychosociaal perspectief van hun patiënten goed geplaatst om zelfdodingsgedachten te herkennen en te bespreken. Uit diverse studies blijkt dat de helft tot 2/3 van de mensen die zelfdoding plegen in de voorafgaande maand met hun huisarts contact hadden. Toch zou de huisarts slechts bij 1/10de van de consultaties die voorafgaan aan een suïcide(poging) expliciet peilen naar mogelijke zelfdodingsgedachten. Het openlijk kunnen bespreken van zelfdodingsgedachten met een hulpverlener wordt door deze mensen nochtans als zeer helpend ervaren. Maar het vereist heel wat vaardigheden en een gepaste attitude van de huisarts. Dit is ook het geval voor het inschatten van suïcidegevaar. De basisopleiding bereidt de huisarts slechts gering voor op deze taken. Het onderzoekscentrum LUCAS ontwikkelde in 2002 een gelijkaardig vormingsprogramma over de aanpak van depressie door de huisarts. De inhoud, de didactische aanpak, de keuze van de literatuur, de modellen en de instrumenten die aangebracht zullen worden sluiten nauw aan bij de knowhow van LUCAS als een kenniscentrum dat de onderzoekslijn in verband met geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen al jarenlang op de agenda plaatst. Op 23 november 2005 werd een kerngroep samengebracht om te reflecteren over de wenselijke doelen en aanpak van de vorming ‘omgang met suïcide in de huisartspraktijk’. Professor Chantal Van Audenhove opende de avond met een situering van het initiatief in het kader van de Europese Alliantie tegen Depressie (zie bijlage 1). Psychiater Dr. Jürgen De Fruyt gaf een korte presentatie van de stand van zaken van het project netwerkontwikkeling zelfmoordpreventie regio Brugge en lichtte toe hoe de vorming hierop aansluiting kan vinden (zie bijlage 1). In de regio Brugge werd het initiatief genomen om de samenwerking inzake suïcidepreventie op gang te brengen, in eerste instantie tussen ziekenhuizen en huisartsen. Een goede opvolging en preventie van recidive is immers van groot belang bij zelfmoordpogers, aangezien een zelfmoordpoging de belangrijkste risicofactor is voor een uiteindelijke gelukte
6
suïcide. Deze recidiefpreventie is echter niet eenvoudig, aangezien suïcidale patiënten globaal gezien een lage therapietrouw hebben en een moeilijk contact met gezondheidsvoorzieningen. Samenwerking tussen verschillende actoren is dan ook wenselijk, om de zorg zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De huisarts kan daarbij een belangrijke spilfiguur zijn in het netwerk rond de suïcidale patiënt, gezien zijn relatief frequente contact met deze patiënten, zowel voor als na een suïcidepoging. Om deze samenwerking te faciliteren werd geopteerd om te werken met een case-manager voor suïcidale patiënten. De taak van deze case-manager bestaat uit 1) opvolging van de assessment en de begeleiding van suïcidale patiënten in het ziekenhuis; 2) informatieverstrekking hierover aan de huisarts; 3) coördinatie van de nazorg; 4) adviesverlening aan huisartsen over suïcidepreventie. Vervolgens werd het programmaontwerp kritisch besproken. Dit leidde tot het vernieuwende concept ‘referentie-arts suïcidepreventie’ (bijlage 2).
2. Doelstellingen en aanpak Het vormingsprogramma dat ontwikkeld wordt voor de huisartsen in de regio Brugge wil inspelen op de belangrijke positie van de huisartsen en wil hen uitrusten met de specifieke kennis, vaardigheden en attitudes die nodig zijn om een goede ondersteuning te bieden aan personen met suïcidale gedachten of om een rol op te nemen in de nazorg van personen die eerder een poging ondernamen. De koppeling van theorie aan illustraties uit het werkveld en discussies laat de huisartsen toe om hun rol in de aanpak van de suïcideproblematiek op een meer methodische wijze uit te bouwen. Concrete methodes, modellen en strategieën worden als bruikbare tools voor de dagelijkse praktijk meegegeven aan de deelnemers. De deelnemende huisartsen krijgen de gelegenheid om hun eigen ervaringen en vragen te toetsen aan de inzichten, modellen en strategieën uit onderzoek en aan de praktijk van collega's. • Referentiepersoon ‘suïcidepreventie’ Er is momenteel nog een grote kloof tussen de grote hoeveelheid wetenschappelijke literatuur die beschikbaar is over suïcidepreventie en de vertaling ervan naar de praktijk. De vorming stelt zich tot doel om deze vertaalslag te maken en te komen tot een selectie van aandachtspunten, tips en instrumenten waarmee men aan de slag kan in de dagelijkse praktijk van huisartsen. In de kerngroep rees de idee van het opleiden van ‘referentie-artsen suïcidepreventie’. De rol van de referentie-artsen zou zich situeren op twee vlakken : • De huisarts als laagdrempelige aanspreekfiguur in de regio, die de inhoudelijke en procesmatige aanbevelingen die uit de vorming resulteren
7
vlot kan overbrengen bij de andere huisartsen. De referentie-arts wordt gecontacteerd naar aanleiding van een suïcidedreiging of -poging, luistert en geeft adviezen. Net zoals bij elke vraag om consultancy, is het niet de bedoeling dat deze referentie-arts de begeleiding zou overnemen, maar wel dat hij de consultancy-vrager ondersteunt door : o het aanreiken van instrumenten o het geven van adviezen en tips voor de omgang met de suïcidale patiënt (waarbij de beslissingsbevoegdheid bij de huisarts zelf blijft te liggen) • De huisarts als casemanager, die vooral goed vertrouwd is met het netwerk van instanties en personen waarbij de huisarts terecht kan en eventueel naast de huisarts gaat staat (de term ‘bedside-teaching’ is hier van toepassing) om de optimale zorg voor de suïcidale patiënt te organiseren.
3. Een sociaal-constructivistische visie op vorming Het vormingsprogramma vertrekt vanuit een constructivistische visie. De basisidee is dat het verwerven van kennis en vaardigheden niet zozeer het gevolg is van een directe overdracht van kennis door de docent, maar eerder het resultaat is van creatieve en constructieve denkactiviteiten van de huisartsen en van de groepsinteracties. Mensen leren door nieuwe informatie te verbinden aan wat ze al weten. Ook de ervaringen, reacties en opvattingen van anderen spelen een prominente rol in het leren. Leren is een actief en sociaal proces. Kenmerkend voor dit programma is de aandacht voor het scheppen van een krachtige leeromgeving. De deelnemers vertrekken van hun persoonlijke leerdoelen en krijgen voldoende gestructureerde input en ondersteuning om als actieve leerpartners hun eigen traject uit te stippelen. • Er is een bevraging van de leerdoelen van de deelnemers. • Er wordt aandacht besteed aan de didactische visie van de docent: er wordt enkel samengewerkt met docenten die bereid zijn om hun inbreng en methodes flexibel af te stemmen op de vragen en de doelen van de deelnemers en die het interactieve leergebeuren centraal willen plaatsen. • Er is tijd voor uitwisseling van ideeën en ervaringen in de deelnemersgroep. Reacties en opvattingen van andere huisartsen en van psychiaters vormen een belangrijke toets van de eigen ideeën en hebben door hun levendigheid en herkenbaarheid vaak een sterke impact op de kennisopbouw en het gedrag. • Teksten, tools en huiswerkopdrachten worden ingeschakeld als richtingwijzers in het leertraject.
8
De kerngroepleden benadrukken het belang van gevarieerde werkvormen die reflectie en de uitwisseling van ervaringen en aandachtspunten stimuleren. Het moet een prikkelende vorming worden met rollenspelen, videomateriaal, ruimte voor de bespreking van eigen casuïstiek.
4. Leerdoelen en programma-inhoud Het programma beoogt te werken aan kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes die een centrale rol spelen in de aanpak van suïcide in de huisartspraktijk. Het is op de eerste plaats de bedoeling om thema’s aan te brengen die rechtstreeks inspelen op de knelpunten die de huisartsen in de praktijk ervaren omtrent de problematiek. Daarom werd op 15 februari 2006 een startvergadering belegd met de deelnemersgroep waarin de problematiek verkend werd en de leernoden verfijnd konden worden (bijlage 3). Gezien het om een delicate en moeilijke materie gaat, wijzen de kerngroepleden op het belang om inhoudelijk te selecteren. Het is de bedoeling om de huisartsen te begeleiden in een proces van theoretische verdieping en systematisering van hun opgedane ervaringen. De huisartsen krijgen handvaten aangereikt om hun deskundigheid verder uit te bouwen en om een scherper inzicht te verwerven in hun eigen rol bij de herkenning, preventie en nazorg bij suïcide(gevaar). Sessie 1: Het juridisch kader (juriste Marianne De Boodt) • De aansprakelijkheid van de behandelende arts naar aanleiding van een zelfdoding(spoging) • Knelpunten bij het medisch beroepsgeheim, inzagerecht in het medisch dossier door verwanten tijdens het leven en na het overlijden van de patiënt • Gedwongen opname en dwangbehandeling Sessie 2: (H)erkennen van suïcidale gedachten en het proces van overleg en beslissen met de suïcidale patiënt of suïcidepoger (An Lievrouw) • Wat zijn de voornaamste symptomen van suïcidaliteit? Hoe verloopt het suïcidale proces? • Hoe kan je personen bij wie je suïcidegedachten vermoed best benaderen? Welke vragen kan je stellen? Welke basishouding is belangrijk? • Hoe kunnen huisartsen het gevaar zo correct mogelijk inschatten? Welke hulpmiddelen bestaan hiervoor die aangepast zijn aan de situatie van de huisarts? Op welke beschermende factoren en risicofactoren kan de huisarts letten? • Hoe kan de huisarts de behandel- of begeleidingsmogelijkheden best bespreekbaar stellen en in overleg komen tot een adequate opvolging?
9
•
In welke situatie kan de huisarts de patiënt best doorverwijzen?
Sessie 3: Begeleiding door de huisarts (Hans van den Ameele) • Wat is de band tussen depressie en suïcide? • Wat zijn moeilijke gesprekssituaties voor de huisarts in verband met suïcide? • Wat zijn de behandelmogelijkheden door de huisarts: medicamenteus of met begeleiding en counseling (o.a. bevragen van positieve aangrijpingspunten)? • Wat zijn de mogelijkheden en grenzen aan het gebruik van crisiskaarten en niet-suïcidecontracten? Sessie 4: De samenwerking met andere hulpverleners in de ontwikkeling van een zorgpad ter preventie van herval (Jürgen De Fruyt en vertegenwoordigers van de diverse partners uit het zorgnetwerk) • Met welke hulpverleners uit de ggz werkt de huisarts samen voor de uitwerking van een zorgpad voor suïcidepogers? • Op welke wijze verloopt de samenwerking met de verschillende partners (spoeddiensten, PAAZ, PZ, psychiaters, psychologen, thuiszorg, familie van patiënt) en op welke punten kan deze samenwerking geoptimaliseerd worden? • Wat zijn belangrijke uitdagingen voor een verbeterde preventie en zorg voor suïcidepogers in de toekomst? Niet enkel tijdens de laatste afrondende vormingsavond, maar gedurende het hele vormingstraject zal de samenwerking centraal te stellen en zullen verschillende partners/disciplines/lijnen (psychiaters AZ, EPSI, medewerker CGG) mee rond de overlegtafel zitten. Tijdens de laatste vormingsavond presenteren deze partners systematisch hun zorgaanbod voor personen met suïciderisico en kunnen heel concrete afspraken gemaakt worden voor de samenwerking in de preventie van suïcide. Om deze opleiding te evalueren wordt naast een tevredenheidsmeting ook gebruik gemaakt van de SIRI-2, een oorspronkelijk Engelstalig instrument dat de vaardigheden in het omgaan met suïcide meet. De Suicide Intervention Response Inventory heeft goede psychometrische kwaliteiten. LUCAS ontwikkelt een Nederlandstalige versie van de SIRI-2, die aangepast is aan de Vlaamse context. Tijdens de startvergadering werd een basislijnmeting gedaan. Op het einde van de opleiding zal het instrument opnieuw worden afgenomen. Na de afronding van het intensieve programma zal een thema-avond ‘suïcide’ plaatsvinden waarop de huisartsen van de hele kring uitgenodigd worden. Op de agenda staat een expertenverhaal over suïcidepreventie, aangevuld met persoonlijke leerervaringen en met mogelijkheden op het vlak van samenwerking in de omgang met suïcidale patiënten, naar voren gebracht door enkele ‘referentie-huisartsen’. Dit is 10
een goed moment om het mandaat van de referentie-artsen en de mogelijkheden tot casemanagement in de kijker te plaatsen.
5. Voorwaarden voor deelname De deelname vereiste een actieve en ononderbroken medewerking aan de verschillende vormingssessies. Het betreft een totaalpakket wat betekent dat de deelnemers inschrijven voor de vier sessies. Dit biedt de mogelijkheid om een procesgebeuren te starten en de deelnemers onder te dompelen in een manier van denken en probleemoplossend kijken naar de problematiek. Er wordt gestreefd naar een relatief kleine groep (12 à 16-tal deelnemers) zodat iedereen aan bod kon komen en boeiende contacten kon leggen. Er wordt getracht om van elke habogroep tenminste één vertegenwoordiger te laten deelnemen, die zich bereid voelt om de rol van referentie-arts op zich te nemen (verslag zie bijlage). Niet alle huisartsen die deelnemen aan de vorming moeten het mandaat van referentie-arts opnemen. Doorheen de vorming kan de huisarts zelf beslissen in welke mate hij/zij zich hiertoe aangesproken en competent voelt.
6. Docenten en programmabegeleiding Bij de keuze van de docenten wordt zowel gelet op de deskundigheid in specifieke deelgebieden als op hun interactieve didactische stijl. De regionale CGGpreventiemedewerkers en de psychiaters zullen optreden als docent. Op 12 januari ’06 was er overleg tussen Lucas en het CGG Noord-West-Vlaanderen over de bestaande CGG- vormingspakketten en de mogelijkheden om hierop verder te bouwen. Bij een dergelijk vormingsprogramma is er nood aan bekwame moderatoren of facilitatoren van het leerproces van de deelnemers en niet naar docenten die een presentatie komen opvoeren. Eigenlijk zijn er bij de uitvoering van een vormingsprogramma meerdere functies te onderscheiden : • Er is nood aan input van een docent die de evidence beheerst en inbrengt • Er is best ook iemand die de discussie initiërt, levendig houdt, samenvattend besluit en • een persoon die notuleert of een schriftelijke neerslag maakt van prototypische casuïstiek en van de aanbevelingen omtrent de aanpak en de samenwerking die uit de groep naar voren komen, zodat de know-how die in de dynamische groep opgebouwd wordt ook opgepakt en meegedragen wordt. Het is handig als de verschillende functies door verschillende personen worden opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat een bepaalde functie telkens door eenzelfde persoon opgenomen wordt. 11
Prof. dr. Chantal Van Audenhove en Iris De Coster (LUCAS) staan in voor de coördinatie en de continuïteit van het programma Het is belangrijk dat HABO het mandaat van referentie-arts suïcidepreventie erkent en ondersteunt door deze functie te omschrijven op de website en de contactgegevens van de huisartsen erbij te vermelden.
7. Praktische informatie De vorming vindt plaats in het AZ Sint-Jan (zaal Mirador) in Brugge. Het is wel de bedoeling dat de vormingsmodules multipliceerbaar zullen zijn en achtereenvolgens in verschillende regio’s aangeboden kunnen worden. Hierbij denken we op de eerste plaats aan de regio’s Ieper en Kortrijk. De vorming is geagendeerd op vier woensdagavonden: 19 april, 14 juni, 20 september en 22 november 2006, telkens van 20u15 tot 23 uur. Er worden broodjes en drank voorzien. Accreditering is aangevraagd.
12
Hoofdstuk 3 De deskundigheidsbevording van apothekers in de omgang met depressie en suïcide
1. Situering Depressieve problemen komen zeer vaak voor in onze maatschappij, tot 14% van de bevolking in Vlaanderen ontwikkelt ooit in zijn leven een ernstige depressie. Deze ziekte wordt echter in bijna de helft van de gevallen niet herkend door de persoon zelf of een hulpverlener, en ook een adequate behandeling en begeleiding wordt niet steeds geboden. Sleutelfiguren in de maatschappij kunnen dan ook een belangrijke rol spelen in het herkennen van tekenen van deze ziekte, het verwijzen naar gepaste hulpverlening en het ondersteunen van deze mensen. Apothekers zijn daarbij een belangrijke beroepsgroep die vanuit hun functie dagelijks in contact komen met mensen met depressieve problemen. Door de vertrouwensrelatie die zij vaak met hun klanten onderhouden zijn apothekers goed geplaatst om een ondersteunende rol voor deze mensen op te nemen (o.a. luisterend oor, informatie bieden over en opvolgen van medicatie, herkennen van suïcidegevaar, ...). Apothekers hebben echter weinig basiskennis over depressie en suïcidaliteit, en over psychosociale problemen in het algemeen. Het aanbieden van een navorming over deze problematiek, waarbij essentiële kennis en basisvaardigheden worden verworven, zou hieraan tegemoet kunnen komen. Momenteel bestaat een dergelijke navorming echter niet. De beroepsverenigingen van apothekers zijn wel sterk vragende partij, maar beschikken niet over de specifieke deskundigheid m.b.t. dit onderwerp. Na enkele verkennende gesprekken werd dan ook besloten om een dergelijke navorming op te zetten in het kader van het EAADproject. LUCAS krijgt hierbij de volledige steun van de regionale koepelorganisaties, de Brugse en Oostendse Apothekersvereniging (BOA) en de Apothekers Vereniging van Kortrijk en Omstreken (AVK).
2. Bevraging van de leernoden Om deze vorming grondig op te zetten en zo goed mogelijk te doen aansluiten bij de noden van de apothekers, werd een voorafgaande bevraging gehouden bij een representatieve steekproef van 200 apothekers in de EAAD-interventieregio (arrondissementen Brugge, Oostende, Veurne, Diksmuide en Ieper). In deze bevraging werd nagegaan hoe de huidige praktijk eruit ziet wat betreft de omgang van
13
apothekers met klanten met een depressie of suïcidegedachten, en wat daarbij de ervaren knelpunten zijn. Concreet werden volgende aspecten bevraagd: • attitudes tegenover patiënten met een depressie en suïcidale gedachten • opinies tegenover de eigen rol van de apotheker in de zorg voor patiënten met depressie • de mate waarin men deze rol momenteel reeds opneemt, en ervaren knelpunten hierin • huidige kennis en vaardigheden m.b.t. de thema’s depressie en suïcide • vormingsnoden en -interesse • huidige en gewenste samenwerking met andere hulpverleners in de zorg voor patiënten met depressie De vragenlijst werd per post gestuurd naar een steekproef van apotheken (n= 200) in de regio Brugge - Ieper. Na een herinneringsbrief bedroeg de response rate op de bevraging 35%. 3. Samenvatting van de resultaten van de bevraging (zie bijlage 4) 1. Ervaring met de problematiek Apothekers komen zeer frequent in contact met mensen met een depressie, voor bijna 40% is dit dagelijks. Met suïcidale patiënten komen apothekers relatief zelden (bewust) in contact, maar van een zeer groot aantal apothekers (86%) heeft ooit een klant zelfdoding gepleegd. Ook in hun eigen, persoonlijke omgeving zijn de bevraagde apothekers reeds in ruime mate in contact gekomen met de problematiek van depressie (bijna 8/10) en zelfdoding (bijna 1/2). 2. Attitude t.o.v. depressie De attitude van apothekers t.o.v. depressie en zelfdoding en t.o.v. patiënten die ermee kampen, is in het algemeen vrij positief. Zo vindt de grote meerderheid (93%) van de bevraagde apothekers dat mensen met een depressie vooral steun en begrip nodig hebben van hun omgeving. Meer dan de helft gaat ermee akkoord dat depressie een ziekte is zoals andere (bv. astma of diabetes), en 2/3 gaat er niet mee akkoord dat mensen met een depressie niet te betrouwen zijn. Twee derde van de apothekers vindt dat zij geen bijkomende belasting veroorzaken. Apothekers ervaren voorts een nood aan informatie bij patiënten met een depressie. 3. De mogelijke rol van apothekers in de zorg voor klanten met een depressie Apothekers zijn erg bereid om bijkomende taken op te nemen in de zorg voor klanten met een depressie: voor alle mogelijke taken (informatie geven, vertrouwensrelatie onderhouden, ondersteunend gesprek bieden, motiveren tot therapietrouw, opvolgen van (non)respons, ...) gaat bijna 90% of meer van de bevraagde apothekers akkoord 14
dat zij deze zouden moeten aanbieden. Deze bereidheid om bijkomende taken op te nemen in de zorg voor depressieve cliënten weerspiegelt zich nu echter niet steeds in de bestaande praktijk. Vooral de goede band met deze klanten en het bieden van informatie is geen standaard praktijk, en blijkt moeilijker dan bij patiënten met andere ziekten. Met betrekking tot patiënten met zelfdodingsplannen blijkt het opnemen van deze rollen het moeilijkst. Het is voornamelijk het gebrek aan opleiding over depressie en zelfdoding die het opnemen van deze extra rol in de weg staat. Praktische belemmeringen (gebrek aan tijd, privacy) komen slechts op de 2e plaats. 4. Vormingsnoden en -interesses Er is een discrepantie tussen het niveau van kennis en vaardigheden m.b.t. de thema’s depressie en suïcide dat apothekers wensen en momenteel hebben. De bevraagde apothekers scoren minder goed op de niet-medische kennis over depressie, en voelen zich niet zo comfortabel in het voeren van psychosociale gesprekken. De bevraagde apothekers vinden een navormingsprogramma over depressie en zelfdoding dan ook erg belangrijk en zijn sterk bereid eraan deel te nemen. 5. Samenwerking met partners In de zorg voor cliënten met depressie wenst de apotheker vooral samenwerking met huisartsen en met de omgeving van de patiënt. De huidige samenwerking blijkt een stuk lager te zijn dan de gewenste. Zo vindt 90% van de apothekers dat ze moeten samenwerken met huisartsen, maar 56% heeft er geen of slechts een collegiale samenwerking mee. De voornaamste belemmering in de samenwerking is het feit dat dit niet uitgebouwd is. Praktische belemmeringen zijn relatief minder van belang.
4. Focusgroep (zie bijlage 5) Aansluitend op de bevraging werd met enkele sterk betrokken apothekers in de regio een focusgroepgesprek gehouden. Daarbij werden de resultaten van de bevraging besproken, en concreet gemaakt aan de hand van de ervaringen en enkele casussen van de deelnemers. Voorts werd de link gelegd naar de opzet en de inhoud van een navormingsprogramma over deze problematiek. De bevraging en de focusgroep gebeurden met de medewerking van An Kemps, die een thesis schrijft over het omgaan van apothekers met patiënten met een depressie.
5. Vormingsprogramma LUCAS kan voor de organisatie van de navorming voor apothekers verder bouwen op de ervaring die werd opgedaan in het opzetten van een navormingsprogramma over deze thematiek bij huisartsen.
15
De regionale koepelorganisaties Brugse en Oostendse Apothekersvereniging (BOA) en de Apothekers Vereniging van Kortrijk en Omstreken (AVK) bieden hun volledige steun. Er wordt gemikt op een 100-tal apothekers uit de beide regio’s samen. Het is niet de bedoeling van deze vorming om apothekers op te leiden tot behandelaars als het gaat om depressie en suïcide, maar wel om de omgang met deze problematieken in de apothekerspraktijk en om de samenwerking met huisartsen in dat verband te bevorderen. De taak van de apotheker bij depressieve klanten zou vooral moeten bestaan uit het informatie verstrekken over en het opvolgen van de medicatie, het bieden van psychosociale ondersteuning en het verwijzen naar hulpverlening indien nodig. Om hieraan tegemoet te komen worden de volgende inhouden aangeboden: Sessie 1: Depressie en suïcide (Dr. Hans van den Ameele) • Wat zijn veelvoorkomende klachten/herkenningssignalen van depressie? • Welke types depressie bestaan er? • Hoe kan depressie best behandeld worden? Welke farmaceutische middelen zijn adequaat en welke zijn juist te vermijden? Welke niet-medische behandelingen zijn effectief? • • • •
Wie vormen de risicogroepen voor suïcide? Welke stappen zijn er te onderscheiden in een suïcidaal proces? Gebruik van psychofarmaca als middel Wat zijn tekenen van suïcidegevaar?
Sessie 2: Psychosociale ondersteuning van patiënten (prof. Gert Laekeman, Veerle Foulon, Siska Desplenter (K.U.Leuven, faculteit farmaceutische wetenschappen/prof. Chantal Van Audenhove, Iris De Coster (K.U.Leuven, LUCAS), An Lievrouw, Karen Dewaele (CGG-deskundigheidsbevorderingsmedewerkers) • Training van gespreksvaardigheden (empathisch luisteren, overleggen, motiveren) Sessie 3: Samenwerking met andere partners (representatieve samenwerkingspartners uit de regio) • Zicht krijgen op de sociale kaart • Kennismaking en uitwisseling • Grenzen aan de eigen rol • Adequaat verwijzen • Goede vormen van samenwerking De bovenstaande vragen worden zoveel mogelijk geënt op de ervaringen en de leernoden zoals deze uit de voorafgaande bevraging naar voren zijn gekomen.
16
De vorming vindt plaats in Brugge en in Kortrijk. • In Brugge op 18 april ’06 in het CGG Noord-West-Vlaanderen, Moerkerksesteenweg 116 St.-Kruis en op 23 mei ’06 en 13 juni in het Boeverbos, Leopold II-Laan, St.-Andries. • In Kortrijk op 9 mei ’06, 6 juni’06 en 20 juni ’06 in de Recolettenstraat 23. Deze navorming wordt beschouwd als een pilootproject en zal grondig worden. Verschillende metingen zijn voorzien: • Basislijnmeting met de SIRI-2. Gezien suïcidepreventie niet de centrale invalshoek is van het vormingsprogramma wordt er geen meting afgenomen bij het afsluiten van het programma. • Een tevredenheidsmeting na elke avond • Bij de afronding een bevraging van de mate waarin een aantal leerdoelen zijn bereikt. Deze vragenlijst werd ontwikkeld in het kader van het doctoraat van Amina Singh (student MA Comparative European Social Studies in Maastricht, Master of Arts). Een parallelle versie van deze vragenlijst wordt na de tweede vormingsavond ook afgenomen van de trainers. Het is de bedoeling dat deze navorming voor apothekers in West-Vlaanderen fungeert als pilootproject. In een later stadium, en na evaluatie, kan het vormingspakket vervolgens uitgebreid worden naar andere provincies. Dit kan bijvoorbeeld binnen het vormingsproject Artemis van de Algemene Pharmaceutische Bond (APB), waarbij over heel Vlaanderen in regionale groepen van apothekers specifieke en praktisch bruikbare vormingsmodules (ICO’s - te vergelijken met de LOK’s bij huisartsen) aangeboden worden. Op 22 februari 2006 was er overleg met Koen Verbeke en Eric Zwaenepoel van IPSA om de mogelijkheden te bespreken voor het multipliceren van de vorming in de andere Vlaamse provincies.
17
Bijlage 1
Agenda Kerngroepvergadering 23 november 2005 Iris De Coster Prof. dr. Chantal Van Audenhove
European Alliance Against Depression Een initiatief van: K.U.Leuven, Lucas Prof.dr. Chantal Van Audenhove, Gert Scheerder, Iris De Coster, Stefanie Everaert AZ St.-Jan St Jan AV AV, Brugge Dr. Hans van den Ameele & HABO, Brugge Dr. Michel Goetinck PZ H. Hart, Ieper Dr. Wim Lecot Vzw Huisartsen Jan Yperman, Ieper dr. Jef Vulsteke
• Situering EAAD • Ontwerp navormingsprogramma ‘omgang met suïcidaliteit in de huisartspraktijk’
European Alliance Against Depression • • • •
interventieprogramma ter preventie van depressie en suïcide gefinancierd door de Europese Unie in 16 Europese regio’s, waaronder Vlaanderen
Waarom depressie en suïcide? • Hoge prevalentiecijfers in Vlaanderen: – 27% heeft ooit in zijn leven een psychische stoornis – 14% heeft ooit te kampen met depressieve stoornis – >1000 zelfdodingen per jaar in Vlaanderen – 15% patiënten met ernstige depressie pleegt zelfmoord
1
Waarom in West-Vlaanderen: • hoger aantal depressies (7% tegenover 5% in Vlaanderen) • hoger aantal zelfdodingen in deze regio • Positieve acties reeds op gang gekomen: – Tussen de Lijnen – Stepped care
Depressie en suïcide Heeft ernstige gevolgen: – – – –
Grote lijdensdruk Nabestaanden van zelfdoding Verlies aan arbeidsproductiviteit Druk op ziekteverzekering
Wetenschappelijk onderzoek • Interventies die reeds hun doeltreffendheid bewezen hebben: – De Gotlandstudies – De Nüremberg Alliance Against Depression
=> één van de belangrijkste gezondheidsproblemen => in principe te voorkomen
Vertrekpunt: de Gotlandstudies • Rol van de huisarts: - 90% van suïcides in context van psychische stoornis,
waaronder 40-50% depressie - 15% patiënten met ernstige depressie pleegt zelfmoord - 50% van depressies niet herkend door huisartsen - 50% van suïcidepogers tevoren contact met huisarts
=>Intense navorming van àlle huisartsen
Vertrekpunt: de Gotlandstudies • Bijzonder succesvol programma: - daling (60%) van het aantal suïcides en pogingen - toename van de detectie en behandeling van d depressie i door d h i t huisartsen
• Bemerkingen: - effecten na enkele jaren weg - enkel daling in suïcides bij patiënten van huisarts
=> Bredere benadering
2
Pilootfase: Nüremberg alliantie tegen depressie (01/2001- 12/2002)
• Bredere benadering – – – –
ook attitude en verwijsgedrag van huisartsen ook andere sleutelfiguren hebben rol in detectie stigma in bevolking, drempel voor hulpzoeken imitatie-suïcides door berichtgeving in media
=> Interventies op 4 niveaus => leidt tot synergetische effecten
1. Samenwerking met huisartsen: navorming, video, screeningsinstrumenten
4. acties naar risicogroepen: crisiskaart, psycho-educatie, ondersteuning van zelfhulpgroepen
2. Publiekscampagne: posters, brochures, video’s, bioscoop, website
3. Vorming voor sleutelfiguren: CGG, priesters, leraars, apothekers, journalisten, ziekenhuizen, media, ...
Vlaams partnerschap in EAAD • Gezondheidsconferentie over depressie en zelfdoding in 2002 – Nieuwe doelstelling van de Vlaamse overheid – Heel wat initiatieven, versnipperd ⇒ nood aan gezamenlijk kader ⇒ nood aan nieuwe dynamiek ⇒ nood aan wetenschappelijke onderbouwing en evaluatie: wat werkt?
“Vlaams Netwerk tegen Depressie” Is een samenwerkingsverband tussen organisaties met gezamenlijke doelstellingen tussen de lijnen tussen verschillende sectoren j g • Gezondheidszorgg en welzijnszorg • Eerste, tweede en derde lijn • Specialisten en generalisten • Medisch en niet-medisch • Preventie en behandeling • Zorg in de samenleving en residentieel • Professioneel, informeel en zelfhulp • Zorg en zelfzorg • ...
“Vlaams Netwerk tegen Depressie” • • • •
krachten bundelen om meer resultaat te bereiken versnippering tegengaan door afstemming inspiratie en uitwisseling van know-how grotere herkenbaarheid
3
Onderzoek in EAAD • West-Vlaanderen in Europese context – uitwisseling materiaal en ervaringen – gezamenlijke evaluatiemethodiek
• Concreet: C t acties ti op 4 sporen – ondersteunen van bestaande werking – ontwikkeling van vernieuwende acties – evaluatie – onderzoek: interventiestudie
Specifieke projecten binnen EAAD: • • • •
Tussen De Lijnen, Brugge Stepped pp care,, Ieper p Navorming apothekers Getrapte Zorg in de GGZ
Invalshoek van het programma • Stand van zaken ivm ‘de omgang van de huisarts met suïcidaliteit’ • Verbeteren / optimaliseren van kennis, kennis vaardigheden, attitudes • Samenwerking tussen de huisarts en de psychiater/ ggz-partners • Getrapte zorg
Evaluatievragen Welke effecten leveren deze interventies op? – – – – – – – –
vermindering van het aantal suicide(pogingen)? ontwikkeling van een regionale netwerk van relevante partners? verandering in voorschrijf- en verwijsgedrag van huisartsen? betere detectie en behandeling door diverse sleutelfiguren? betere samenwerkingen tussen de lijnen? minder stigma in de samenleving? meer hulp zoeken door hoog-risico-groepen? extra zelfhulpactiviteiten voor patiënten en hun omgeving?
Ontwerp van een vormingsprogramma ‘‘omgang mett suïcidaliteit ï id lit it in de huisartspraktijk'
Doelgroep • Actieve huisartsen uit de regio’s Brugge en Ieper • Ervaring mag verschillen • Vaste groep
4
Didactische visie • Inter-actief leerprogramma – Modellen en schema’s die zowel voldoende vernieuwend-structurerend als herkenbaar zijn – Werken met eigen casussen, casussen uitwisseling, uitwisseling rollenspel – Ondersteuning van transfer door korte opdrachten
Organisatorische overwegingen • Voorwaarde: Haalbaarheid – Tijdsbesteding – Budget – Verplaatsing p g
• Voorstel: 4-tal navormingsavonden • Timing: start voorjaar 2005 • Gespreid in de tijd (maandelijks/tweemaandelijks)
Rol van LUCAS • Voorbereiding en planning van de vormingsavonden in overleg met de docenten • Interventies tijdens vormingsavonden: – structurering van de avond, bewaakt tijdsplanning – overziet het geheel, trekt de rode draad – voorkomt k overlap, l neemt vragen mee naar volgende l d vormingsavond – ondersteuning van het proces: analyse en synthese
Keuze van inhoud • Rekening houdend met ervaringen van Tussen De Lijnen en Stepped Care • Aansluitend bij projectgroep van de CGG • Complementair aan vormingsavonden van WVVH WVVH, Itol • Kerngroep maakt keuzen • Lucas werkt verder uit in overleg met de docenten
Docenten • Zowel psychiaters, huisartsen, suïcidedeskundigen van de CGG’s • Selectiecriteria – didactische stijl – vertrouwdheid met eerste lijnspraktijk – inhoudelijk expert én samenwerkingsexpert
• Bij voorkeur – uit de regio zelf – bereidheid tot verder engagement t.o.v. de deelnemende huisartsen
• Eventueel ook enkele grote namen • Geen binding met bepaalde farmaceutische firma’s
Evaluatie • Tevredenheidsvragenlijst per avond • Personal goal attainment scaling • Vragenlijst ‘depressie depressie in de huisartspraktijk huisartspraktijk’
• Verspreidt en verzamelt tussentijdse opdrachten • Staat in voor de evaluatie
5
1. Verkenning van de problematiek en het (h)erkennen van suïcidale gedachten
Voorstel navormingsavonden 1. Verkenning van de problematiek en het (h)erkennen van suïcidale gedachten 2. Indicatiestelling: het proces van overleg en beslisen met de suïcidale patiënt of suïcidepoger 3. Begeleiding door de huisarts 4. De samenwerking met andere hulpverleners in de ontwikkeling van een zorgpad ter preventie van herval
•
De problematiek in hun praktijk – –
•
Frequentie Voornaamste noden
Inschatten van de ernst – –
•
Symptomen en proces van suïcidaliteit Hulpmiddelen
Omgang met personen bij wie de huisarts suïcidegevaar vermoedt – –
Basishouding Vragen
2. Indicatiestelling: overleg en beslissen met de suïcidale patiënt of suïcidepoger • • •
Moeilijke gesprekssituaties Overlegmodel voor de opvolging Indicatiecriteria voor verwijzing
3. Begeleiding door de huisarts • • • • •
Band tussen depressie en suïcide Medicamenteuze behandelmogelijkheden Selectie van basisaspecten en –vaardigheden vaardigheden uit de gesprekstherapeutische modellen/counseling Mogelijkheden en grenzen aan het gebruik van crisiskaarten, niet-suïcidecontracten Juridisch kader i.v.m. aansprakelijkheid bij suïcide
4. Samenwerking met andere hulpverleners in de ontwikkeling van een zorgpad ter preventie van herval • •
Kennismaking met de samenwerkingspartners uit de ggz Verkenning van samenwerkingsmogelijkheden – –
• •
Zorg voor suïcidale personen Preventie van herval
Mogelijkheden tot optimalisatie Afpraken i.v.m. informatie-uitwisseling
Knopen om door te hakken •
Inhoudelijk – – –
•
Thema’s Docenten Afstemmingg opp bestaand actieproject p j en regionale g werkingg
Praktisch – –
Aantal avonden, data, uren, spreiding in de tijd Locatie
6
Project Netwerkontwikkeling Zelfmoordpreventie Regio Brugge
Suïcide als belangrijkste oorzaak van mortaliteit bij jong volwassen mannen en vrouwen → →
800.000 suïcides per jaar op mondiaal niveau (WHO, 2002) 1056 suïcides per jaar in Vlaanderen (1997)
286 vrouwen: 9.6 /100.000 770 mannen: 26.4 /100.000 • 1056 totaal: 17.9 /100.000 Zelfmoord/zelfmoordpoging: 1/14
→
•
→ →
→
zelfmoordpoging als belangrijkste predictor voor een gelukte suïcide Na een suïcidepoging overlijdt 1/30 patiënten binnen het jaar aan een gelukte suïcide, 1/10 binnen de 10 jaar. Een goede behandeling en preventie van recidief wordt bemoeilijkt door beperkte therapietrouw en gebrekkig contact met gezondheidszorgvoorzieningen.
→
Aanstelling A lli van medewerkers d k iin CGGZ Werkgroep Suïcidepreventie Noord-West-Vlaanderen (Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Regio Noord, 1999) Regionale samenwerking inzake zelfmoordpreventie: CGGZ NoordWest-Vlaanderen, AZ Sint-Jan av, AZ Sint-Lucas, Huisartsenkring Brugge en Omstreken, LUCAS (KULeuven)
Tussen de lijnen: stepped-care programma in de behandeling van depressie door huisartsen en psychiaters European Alliance Against Depression: interventieprogramma ter preventie van depressie en suïcide Eenheid voor Psychiatrische Spoed Interventie: project rond diagnostiek, aanpak en verwijzing van suïcidale patiënten (case management)
Doelstellingen
Identificatie van patiënten met verhoogd risico op zelfmoordgedrag en meer systematische inschatting van de aard en de ernst ervan Installeren en coördineren van aangepaste zorg voor suïcidale patiënten waarbij aandacht voor samenwerking tussen de patiënten, lijnen en zorgcontinuïteit Ondersteuning van de huisarts in zijn cruciale rol met betrekking tot de zorg voor suïcidale patiënten Verhoging van kennis en vaardigheden van betrokken hulpverleners in het omgaan met suïcidale patiënten
2004: 403 aanmeldingen ‘suïcidaliteit’ → 163 ontslag naar thuissituatie
Project Netwerkontwikkeling Zelfmoordpreventie Regio Brugge
Overeenkomst tussen Vlaamse Gemeenschap en FDGG-VVI om vorm te geven aan zelfmoordpreventie (1997)
1/2 p patiënten brengt g de reden van de ppoging g g ter sprake p
Eenheid voor Psychiatrische Spoed Interventie (Brugge)
Project Netwerkontwikkeling Zelfmoordpreventie Regio Brugge
1/8 patiënten vermeldt suïcidegedachten
1/2 patiënten heeft contact met de huisarts in de maand na de suïcidepoging →
•
Huisarts als spilfiguur in het netwerk rond de suïcidale patiënt 2/3 patiënten heeft contact met de huisarts in de maand voor de suïcidepoging
Modaliteiten en planning
Bottom-up en patient-centered benadering
Kerngroep geestelijke gezondheidszorg →
Vorming ‘Omgaan met suïcidaliteit in de huisartsenpraktijk’ →
Suïcidale patiënt op EPSI: screening, behandeling, doorverwijzing, en opvolging
4 vormingssessies: herkenning, inschatting, gespreksvoering, behandelmogelijkheden, samenwerking
Evaluatie: LUCAS
Bijlage 2
Kapucijnenvoer 35 3000 Leuven 016/33.69.10 fax: 016/33.69.22
Kerngroepvergadering 23 november 2005 Aanwezig: -Werkgroep CGG:
Saint Guilain Dominique De Moerloose Eddy Goetinck Michel -AZ St-Jan De Fruyt Jürgen, Van den ameele Hans -AZ St-Lucas Geerts Stefaan -PZ OLV St-Michiels Bervoets Chris -Stepped Care Ieper Lecot Wim, Vulsteke Jef -CGG N-W-Vlaanderen Schillewaert Frank, Lievrouw An -CGG Largo De Brouwere José -LUCAS: Van Audenhove Chantal, De Coster Iris -Lundbeck Defraigne Guy, Balyu Katrien, Matthys Gerlinde Agenda: 1. Situering EAAD (Prof. dr. Chantal Van Audenhove) 2. Uitleg bij project netwerkontwikkeling zelfmoordpreventie regio Brugge (Dr. Jürgen De Fruyt) 3. Ontwerp navormingsprogramma ‘omgang met suïcidaliteit in de huisartspraktijk’(Iris De Coster) De inhoud van de eerste twee agendapunten is terug te vinden in de powerpointpresentaties in bijlage. In dit verslag staan de discussiepunten beschreven naar aanleiding van het ontwerp van het vormingsprogramma ‘omgang met suïcidaliteit in de huisartspraktijk’. • Doelgroep : groepsgrootte en –samenstelling De vorming richt zich op huisartsen die persoonlijke leerdoelen hebben wat betreft de omgang met suïcidaliteit in hun praktijk en die het als een nood of als een uitdaging beschouwen om zich meer te verdiepen in het thema. Er wordt gedacht aan een groepsgrootte van ongeveer 12 tot 18 actieve huisartsen. Dit aantal lijkt realistisch en werkbaar. De kerngroep formuleert de aanbeveling om niet enkel tijdens de laatste afrondende vormingsavond, maar gedurende het hele vormingstraject de samenwerking centraal te
stellen en ervoor te zorgen dat verschillende partners/disciplines/lijnen (psychiaters AZ, EPSI, medewerker CGG) mee rond de overlegtafel zitten. De kerngroep vult aan dat het interessant zou zijn om bij de afronding van het intensieve vormingsprogramma voor de kleine groep, een thema-avond suïcidepreventie te organiseren voor de hele kring. Het programma van deze avond zou kunnen bestaan uit een tweeluik : • een algemene inleiding (eventueel door een grote naam op vlak van suïcidepreventie) • bevindingen en mogelijke actiepunten voor de regio op vlak van samenwerking in de omgang met suïcidale patiënten, voorgesteld door een aantal referentie-artsen suïcidepreventie • Referentiepersonen ‘suïcidepreventie’ Er is momenteel nog een grote kloof tussen de grote hoeveelheid wetenschappelijke literatuur die beschikbaar is over suïcidepreventie en de vertaling ervan naar de praktijk. De vorming stelt zich tot doel om deze vertaalslag te maken en te komen tot een selectie van aandachtspunten, tips en instrumenten waarmee men aan de slag kan in de dagelijkse praktijk van huisartsen. In de kerngroep rees de idee van het opleiden van ‘referentieartsen suïcidepreventie’. De rol van de referentie-artsen zou zich situeren op twee vlakken : • De huisarts als laagdrempelige aanspreekfiguur in de regio, die de inhoudelijke en procesmatige aanbevelingen die uit de vorming resulteren vlot kan overbrengen bij de andere huisartsen. De referentie-arts wordt gecontacteerd naar aanleiding van een suïcidedreiging of -poging, luistert en geeft adviezen. Net zoals bij elke vraag om consultancy, is het niet de bedoeling dat deze referentie-arts de begeleiding zou overnemen, maar wel dat hij de consultancy-vrager ondersteunt door : o het aanreiken van instrumenten o het geven van adviezen en tips voor de omgang met de suïcidale patiënt (waarbij de beslissingsbevoegdheid bij de huisarts zelf blijft te liggen) • De huisarts als casemanager, die vooral goed vertrouwd is met het netwerk van instanties en personen waarbij de huisarts terecht kan en eventueel naast de huisarts gaat staat (de term ‘bedside-teaching’ is hier van toepassing) om de optimale zorg voor de suïcidale patiënt te organiseren. Opmerkingen : • Niet alle huisartsen die deelnemen aan de vorming moeten het mandaat van referentie-arts opnemen. Doorheen de vorming kan de huisarts zelf beslissen in welke mate hij/zij zich hiertoe aangesproken en competent voelt. • Het is belangrijk dat HABO het mandaat van referentie-arts suïcidepreventie erkent en ondersteunt door deze functie te omschrijven op de website en de contactgegevens van de huisartsen erbij te vermelden.
• Inhoud Gezien het om een delicate en moeilijke materie gaat, wijzen de kerngroepleden op het belang om inhoudelijk te selecteren en te kiezen voor verdieping. De keuzes zullen in overleg met de concrete deelnemersgroep gemaakt worden. • Docenten en didaktiek De regionale CGG-preventiemedewerkers en de psychiaters zullen gevraagd worden om op te treden als docent. Er wordt aangestipt dat men bij een dergelijk vormingsprogramma eigenlijk op zoek is naar bekwame moderatoren of facilitatoren van het leerproces van de deelnemers en niet naar docenten die een presentatie komen opvoeren. In eerste instantie zal gekeken worden welke vormingspakketten er al bestaan in de regio en waar deze aansluiten op de noden van de deelnemersgroep. Eigenlijk zijn er bij de uitvoering van een vormingsprogramma meerdere functies te onderscheiden : -Er is nood aan input van een docent die de evidence beheerst en inbrengt -Er is best ook iemand die de discussie initiërt, levendig houdt, samenvattend besluit -en een persoon die notuleert of een schriftelijke neerslag maakt van prototypische casuïstiek en van de aanbevelingen omtrent de aanpak en de samenwerking die uit de groep naar voren komen, zodat de know-how die in de dynamische groep opgebouwd wordt ook opgepakt en meegedragen wordt. Het is handig als de verschillende functies door verschillende personen worden opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat een bepaalde functie telkens door eenzelfde persoon opgenomen wordt. De kerngroepleden benadrukken het belang van gevariëerde werkvormen die reflectie en de uitwisseling van ervaringen en aandachtspunten stimuleren. Het moet een prikkelende vorming worden met rollenspelen, videomateriaal, ruimte voor de bespreking van eigen casuïstiek. • Locatie De vorming dient alleszins regionaal georganiseerd te worden. De vorming zal eerst in Brugge georganiseerd worden. Het is wel de bedoeling dat de vormingsmodules multipliceerbaar zullen zijn en achtereenvolgens in verschillende regio’s aangeboden kunnen worden. Hierbij denken we op de eerste plaats aan de regio’s Ieper en Kortrijk. • Uren Avonden vormen de meest haalbare optie. Toch rijst de kritische vraag of een avondconcept (een 3-tal uren) wel toelaat dat de deelnemers voldoende betrokken geraken bij het onderwerp ? De ervaring leert dat vormingen waarin ruimte gecreeëerd wordt voor het inbrengen van persoonlijke ervaringen en leerdoelen, tijd vragen.
•
Timing o December 2005 : overleg met het HABO-bestuur in verband met de verspreiding van informatie over het vormingsaanbod via de nieuwsbrief o Januari 2006 : inhoudelijk overleg met docenten Gezien de CGG’s momenteel net in een overgangsperiode zitten op personeelsvlak, wordt afgesproken dat het inhoudelijke overleg in januari’ 06 van start zal gaan. o Februari 2006 : startvergadering met de deelnemersgroep Agenda : kennismaking, explicitering van de leerdoelen, bepalen van inhoudelijke keuzes o April, juni 2006 : twee vormingsavonden in het voorjaar o September, november 2006 : twee vormingsavonden in het najaar Eventueel mag zelfs nog een grotere spreiding voorzien worden tussen de navormingsavonden zodat de artsen in de tussentijd al ervaringen kunnen opdoen en kunnen toetsen of het geleerde ook toepasbaar is in de praktijk.
________________________________________________________________________
Bijlage 3
Introductie-vergadering omtrent het vormingsprogramma "Omgaan met suïcidaliteit in de huisartsenpraktijk" AZ St-Jan, 15 februari 2006 Aanwezig: Huisartsen:
Aanwezige psychiaters: Lucas: Verontschuldigd :
Michel Goetinck, Bart Poppe, Patrik Van Damme, Eddy Demoerloose, An Lievrouw, Linda Vanderkeelen, Laurent Mestdagh, Dominique Saint Guilain, Niek Vervaek, Monique Coene (verslaggeefster) Hans van den Ameele, Jürgen De Fruyt Iris De Coster Floor Dewulf, Hubert Dewulf, Karel Rots, Stefaan Geerts, Filip Snauwaert, Chantal Van Audenhove
1) DOELEN *Antwoorden zoeken op moeilijke vragen in verband met suïcide *Huisarts ondersteunen bij suïcidepreventie *samenwerking tss de verschillende hulpverleners optimaliseren in de ontwikkeling van een zorgpad ter preventie van herval 2) OPZET *Introductie-avond *4 vormingsavonden interactief, werken met eigen casussen, ervaringsgericht, samenwerking heel belangrijk,... *Open thema-avond suïcidepreventie 3) REFERENTIE-ARTS/CASEMANAGER *Referentie-arts suïcidepreventie -ontwikkeling van een zekere expertise -aanspreekfiguur, lage drempel naar collega's -aanreiken van tips voor aanpak -erkend mandaat door HABO ->niet iedereen die deelt neemt, moet zich profileren als referentie-arts. Geen verplichting! *Casemanager -zicht op het netwerk van instanties en personen om de optimale zorg voor de suïcidale patiënt te managen 4) VRAGENLIJST Vragenlijst laten invullen als evaluatie-instrument: reacties op suïcidaliteit ("Siri-schaal")
5) CASUSSEN 3-tal casussen bekijken ->Waar heb ik noden? ->Welke tips, verdieping, reflecties heb ik nodig? a) Inventarisatie van de noden -In hoeverre focussen op suïcide? Eerder ingaan op depressie? -Hoe motiverend contact bij een patiënt die niet geïnteresseerd is? -Hoe empathisch contact verkrijgen? -Eerst suïcide-gevaar inschatten? -Hoe zelf omgaan met suïcide? -Wat met suïcidaliteit bij jongeren? Wat met beroepsgeheim bv. naar ouders toe? -Nood aan briefing. (Voor artsen die dit willen) b) Samenwerking -Bij eerste contact nog niet zo evident. Eerst zelf empathisch opstellen, dan pas verwijzing aankaarten. -Kennis van netwerk van belang -Hoe communiceren bv met EPSI Hoe verwijzen? Relevante gegevens? Wat verwacht qua feedback? Diagnostische verwachtingen? (bv. persoonlijkheidsstructuur) Multidisciplinair "ontslagoverleg" voor de suïcide-patiënt ontslagen wordt? Vangnet aanwezig? -> taak voor case-manager 6) TOPICS VOOR DE VORMINGSAVONDEN Aantal mogelijke topics voorgesteld. Zeker aandacht voor sociale kaart ! 1. (H)erkennen van suïcidale gedachten en risico-inschatting risicofactoren/symptomen attitude tov suïcide / empathische houding hulpmiddelen (checklist) aandacht voor adolescenten en ouderen! 2. Het proces van overleg en beslissen met de suïcidale patiënt of suïcidepoger Zeker aandacht gevraagd voor moeilijke gesprekssituaties
3. Rol van de huisarts -Juridisch kader in verband met aansprakelijkheid bij suïcide : duidelijke richtlijnen nodig! Vraag dit naar 1e sessie te plaatsen! + ethische vragen! -Aandacht voor eigen emoties. Hoe mee omgaan? Nood aan debriefing voor sommige artsen. -Zorg voor nabestaanden ook zeer belangrijk! -Richtlijnen voor preventie en crisisinterventie 4. Samenwerking -Samenwerking proberen te optimaliseren -sociale kaart in beeld brengen -duidelijke afspraken -checken van vangnet vóór ontslag -eventueel multidisciplinair ontslagoverleg 7) DATA VOLGENDE VERGADERINGEN 19/04 - 14/06 - 20/09 - 22/11/06 Plaats : Mirador (wordt aangevraagd door Hans van den Ameele + broodjes) Tijdstip : 20u15 tot 23u Accreditering : wordt aangevraagd via Monique Coene
Bijlage 4
Bevraging “DEPRESSIE EN ZELFDODING IN DE APOTHEKERSPRAKTIJK”
Samenvatting van de resultaten December 2005
Onderzoeksgroep LUCAS (K.U.Leuven) Gert Scheerder Prof. dr. Chantal Van Audenhove
INHOUDSTAFEL
INLEIDING
2
VRAAGSTELLING EN ONDERZOEKSMETHODE
2
RESULTATEN
4
1.
2.
3.
GEGEVENS OVER DE RESPONDENTEN
4
1.1. 1.2.
4 5
ATTITUDE T.O.V. DEPRESSIE EN ZELFDODING
6
2.1. 2.2. 2.3.
6 9 11
5.
Attitude t.o.v. depressie Attitude t.o.v. zelfdoding Attitude t.o.v. depressie en zelfdoding in de apothekerspraktijk
DE MOGELIJKE ROL VAN DE APOTHEKER IN DE ZORG VOOR MENSEN MET DEPRESSIE 13 3.1. 3.2.
4.
Achtergrondkenmerken Ervaring met depressie en zelfdoding
Attitude en huidige praktijk t.o.v. de rol van de apotheker bij depressie Barrières bij het opnemen van deze rol
13 20
VORMINGSNODEN EN -INTERESSES
21
4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
21 23 25 26
Kennis Vaardigheden Vormingsnoden Vormingsinteresse
SAMENWERKING MET PARTNERS
26
5.1. 5.2.
26 28
Wenselijke en huidige samenwerking Barrières in de samenwerking
1
INLEIDING Apothekers zijn een beroepsgroep die vanuit hun functie dagelijks in contact komen met mensen met depressieve problemen. Door de vertrouwensrelatie die zij vaak met hun klanten onderhouden zijn apothekers goed geplaatst om een ondersteunende rol voor deze mensen op te nemen, zoals het herkennen van tekenen van deze ziekte, een luisterend oor bieden, informatie verstrekken over de ziekte, het opvolgen van medicatie, ... Apothekers hebben echter weinig basiskennis over depressie en suïcidaliteit, en psychosociale problemen in het algemeen. Het aanbieden van een navorming over deze problematiek, waarbij essentiële kennis en basisvaardigheden worden verworven, zou hieraan tegemoet kunnen komen. Momenteel bestaat een dergelijke navorming echter niet. De beroepsverenigingen van apothekers zijn wel sterk vragende partij, maar beschikken niet over de specifieke deskundigheid m.b.t. dit onderwerp. Na enkele verkennende gesprekken met de regionale koepelorganisaties werd dan ook besloten om een dergelijke navorming op te zetten binnen het kader van het EAAD-project. LUCAS krijgt hierbij de volledige steun van de Brugse en Oostendse Apothekersvereniging (BOA) en de Apothekers Vereniging van Kortrijk en Omstreken (AVK). Om deze vorming grondig op te zetten en zo goed mogelijk te doen aansluiten bij de noden van de apothekers, werd besloten om een voorafgaande bevraging te houden van de huidige situatie van apothekers in het omgaan met klanten met depressie of suïcidegedachten.
VRAAGSTELLING EN ONDERZOEKSMETHODE De volgende vragen vormden het uitgangspunt voor dit onderzoek: • Wat is de attitude van apothekers t.o.v. depressie en zelfdoding, en t.o.v. patiënten die ermee kampen? • Wat is de attitude van apothekers tegenover hun mogelijke rol in de zorg voor patiënten met depressie? In welke mate nemen apothekers deze rol momenteel reeds op, en welke knelpunten ervaren zij daarbij? • Wat zijn de huidige en gewenste kennis en vaardigheden van apothekers m.b.t. de thema’s depressie en suïcide? In welke mate hebben apothekers nood aan en interesse in een vormingsprogramma over deze thema’s? • In welke mate werken apothekers momenteel samen met andere hulpverleners in de zorg voor patiënten met depressie, en komt dit overeen met de gewenste samenwerking?
2
Aangezien er geen Nederlandstalige instrumenten bestaan om deze onderzoeksvragen te beantwoorden, heeft LUCAS zelf een vragenlijst opgesteld, gebaseerd op de wetenschappelijke literatuur en verwante onderzoeksdomeinen. Voor de attitude-items m.b.t. depressie werd een beroep gedaan op de Depression Attitude Questionnaire (DAQ). Dit instrument werd ontworpen om de attitude t.o.v. depressie te meten bij huisartsen. Voor dit onderzoek werden, waar nodig, de items vertaald naar de apothekerspraktijk. Zo werden de items over de diagnostiek en behandeling weggelaten, aangezien dit geen functies zijn van de apotheker. De items van de DAQ werden aangevuld met items uit de Attitudes Towards Suicide (ATTS) en de Mori Poll Questionnaire. Alle attitude-items worden gemeten op een 5-punten Likert schaal. Voor de constructie van de items m.b.t. de rol van de apotheker baseerden we ons op de wetenschappelijke literatuur hierover, en op een studie van Phokeo, Sproule & Raman-Wilms (2004) in het bijzonder. Deze auteurs ondernamen een bevraging van de ervaren rol van apothekers in de dienstverlening aan gebruikers van psychiatrische medicatie, en de barrières die zij daarbij ervaren. De vragen m.b.t. vorming en samenwerking zijn gebaseerd op vorig onderzoek van LUCAS bij huisartsen. De vragenlijst werd gepretest bij 4 apothekers in het Leuvense, die dus niet deelnamen aan de studie, en aangepast overeenkomstig de resulterende bemerkingen (vooral m.b.t. de verwoording van de items). De vragenlijst werd per post gestuurd naar een steekproef van apotheken in de interventieregio van EAAD. Dit is de regio Brugge – Ieper, bestaande uit de arrondissementen Brugge, Oostende, Veurne, Diksmuide en Ieper. Uit een totale populatie van 305 apotheken in deze regio werd een steekproef van 200 apotheken getrokken. Daarbij werden apotheken uit 4 socio-economisch onderscheiden deelregio’s (de Westhoek, de stad Brugge en agglomeratie, de kustgemeenten en andere landelijke gemeenten) proportioneel vertegenwoordigd. Na een herinneringsbrief bedroeg de response rate op de bevraging 34,5% (69/200).
3
RESULTATEN
1.
Gegevens over de respondenten
1.1.
Achtergrondkenmerken
De verdeling van de kenmerken van de respondenten is sterk gelijkend op die van totale populatie van apothekers in de regio. De vragenlijsten zijn voornamelijk door de hoofdapothekers ingevuld. Tabel 1: Kenmerken van de respondenten Geslacht
(n = 69) Man
52,2%
Vrouw
47,8%
Gemiddelde leeftijd
(n = 66) 45,2 jaar (SD = 11,1)
Ervaring in de apotheek
(n = 69) 19,3 jaar (SD = 11,5)
Functie in de apotheek
(n = 69)
hoofdapotheker
89,9%
adjunct-apotheker
10,1%
assistent
0%
vervangende apotheker
0%
stagiair
0%
Deelname aan navorming
(n = 69)
nooit
1,5%
om de paar jaar
5,8%
1x / jaar
11,6%
meerdere keren per jaar
58,0%
1x / maand
23,2%
Betrokkenheid in beroepsverenigingen
(n = 68)
niet
5,9%
passief lid
57,4%
actief lid
25,0%
4
bestuursfunctie Aantal voorschriften / dag
(n = 67)
<75
38,8%
75 - 150
47,8%
150 - 225
10,5%
> 225
3,0%
regio
1.2
11,8%
(n = 69) kustgemeente
30,4%
Brugge en agglomeratie
23,2%
de Westhoek
24,6%
andere gemeente
21,7%
Ervaring met depressie en zelfdoding
Apothekers komen zeer frequent in contact met mensen met een depressie, voor bijna 40% is dit dagelijkse kost. Met suïcidale patiënten daarentegen komen apothekers in hun praktijk relatief zelden (bewust) in contact, slechts enkele keren per jaar. Toch zegt een zeer groot aantal apothekers (86%) dat een van hun klanten ooit zelfdoding pleegde. Ook in hun eigen, persoonlijke omgeving zijn de bevraagde apothekers reeds in ruime mate in contact gekomen met de problematiek van depressie (bijna 8/10) en zelfdoding (bijna 1/2). Van deze ervaringen weet men dat ze een sterke impact hebben op de betrokkenen, en hun gevoeligheid voor de thematiek vergroten. Tabel 2: Ervaring met depressie en zelfdoding van de respondenten Depressieve patiënten in de praktijk nooit
(n = 69) 0%
enkele keren per jaar
11,6%
maandelijks
13,0%
wekelijks
36,2%
dagelijks
39,1%
Suïcidale patiënten in de praktijk
(n = 67)
nooit
19,4%
enkele keren per jaar
76,1%
maandelijks
4,5%
wekelijks
0%
dagelijks
0%
Een klant ooit zelfdoding?
(n = 64)
ja
85,9%
5
neen Depressie in eigen omgeving
14,1% (n = 68)
ja
82,4%
neen
17,6%
Zelfdoding in eigen omgeving
(n = 69)
ja
49,3%
neen
50,7%
2.
Attitude t.o.v. depressie en zelfdoding
2.1.
Attitude t.o.v. depressie
De attitude van apothekers t.o.v. depressie en zelfdoding en t.o.v. patiënten die ermee kampen, is in het algemeen vrij positief. Zo vindt de grote meerderheid (92,7%) van de bevraagde apothekers dat mensen met een depressie vooral steun en begrip nodig hebben van hun omgeving. Meer dan de helft gaat ermee akkoord dat depressie een ziekte is zoals andere (bv. astma of diabetes), en 2/3 gaat er niet mee akkoord dat mensen met een depressie niet te betrouwen zijn. De attitudes t.o.v. de oorzaken en de aangewezen behandeling van depressie en zelfdoding zijn sterk gespreid. Tabel 3: Attitude t.o.v. depressie Depressie is geen echte ziekte
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
2,9%
Eerder mee akkoord
13,0%
onbeslist / geen mening
7,3%
Eerder niet mee akkoord
17,4%
Helemaal niet mee akkoord
59,4%
Iedereen kan aan een depressie lijden
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
59,4%
Eerder mee akkoord
29,0%
onbeslist / geen mening
0%
Eerder niet mee akkoord
11,6%
Helemaal niet mee akkoord Antidepressiva hebben een verslavende werking
0% (n = 67)
Helemaal mee akkoord
10,5%
Eerder mee akkoord
26,9%
6
onbeslist / geen mening
13,4%
Eerder niet mee akkoord
34,3%
Helemaal niet mee akkoord
14,9%
Depressies komen vooral voort uit negatieve levensgebeurtenissen (werkverlies, relatieproblemen, ernstige ziekte of handicap, ...)
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
21,7%
Eerder mee akkoord
56,5%
onbeslist / geen mening
7,3%
Eerder niet mee akkoord
14,5%
Helemaal niet mee akkoord In de ouderdom is het normaal dat depressieve klachten voorkomen
0% (n = 69)
Helemaal mee akkoord
4,4%
Eerder mee akkoord
24,6%
onbeslist / geen mening
17,4%
Eerder niet mee akkoord
43,5%
Helemaal niet mee akkoord
10,1%
De meeste depressies verbeteren na verloop van tijd zonder behandeling
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
1,5%
Eerder mee akkoord
13,0%
onbeslist / geen mening
15,9%
Eerder niet mee akkoord
46,4%
Helemaal niet mee akkoord
23,2%
Iemand die aan depressie lijdt, moet in de eerste plaats zichzelf terug in handen nemen
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
11,6%
Eerder mee akkoord
46,4%
onbeslist / geen mening
10,1%
Eerder niet mee akkoord
26,1%
Helemaal niet mee akkoord
5,8%
Antidepressiva kunnen iemands persoonlijkheid veranderen
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
7,3%
Eerder mee akkoord
43,5%
onbeslist / geen mening
24,6%
Eerder niet mee akkoord
18,8%
Helemaal niet mee akkoord
5,8%
Mensen met een depressie hebben vooral steun en begrip nodig van hun omgeving
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
47,8%
Eerder mee akkoord
44,9%
7
onbeslist / geen mening
4,4%
Eerder niet mee akkoord
2,9%
Helemaal niet mee akkoord Kinderen onder 12 jaar kunnen niet lijden aan een ernstige depressie
0% (n = 69)
Helemaal mee akkoord
2,9%
Eerder mee akkoord
5,8%
onbeslist / geen mening
21,7%
Eerder niet mee akkoord
34,8%
Helemaal niet mee akkoord
34,8%
Depressie heeft voornamelijk psychologische oorzaken
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
8,7%
Eerder mee akkoord
55,1%
onbeslist / geen mening
11,6%
Eerder niet mee akkoord
23,2%
Helemaal niet mee akkoord
1,5%
Mensen met een depressie hebben vooral baat bij behandeling met antidepressiva
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
7,3%
Eerder mee akkoord
60,9%
onbeslist / geen mening
15,9%
Eerder niet mee akkoord
14,5%
Helemaal niet mee akkoord
1,5%
Depressie is een ziekte zoals andere (bv. bronchitis, astma, diabetes)
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
20,3%
Eerder mee akkoord
34,8%
onbeslist / geen mening
5,8%
Eerder niet mee akkoord
27,5%
Helemaal niet mee akkoord
11,6%
Mensen met een depressie zijn niet te betrouwen Helemaal mee akkoord
(n = 69) 0%
Eerder mee akkoord
13,0%
onbeslist / geen mening
21,7%
Eerder niet mee akkoord
30,4%
Helemaal niet mee akkoord
34,8%
Mensen met een depressie hebben vooral baat bij psychotherapie
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
7,3%
Eerder mee akkoord
37,7%
onbeslist / geen mening
36,2%
8
Eerder niet mee akkoord
17,4%
Helemaal niet mee akkoord
1,5%
Depressie komt vooral voor bij mensen met weinig weerstandsvermogen
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
1,5%
Eerder mee akkoord
21,7%
onbeslist / geen mening
29,0%
Eerder niet mee akkoord
23,2%
Helemaal niet mee akkoord
24,6%
Depressie heeft voornamelijk biochemische oorzaken
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
7,3%
Eerder mee akkoord
42,0%
onbeslist / geen mening
33,3%
Eerder niet mee akkoord
13,0%
Helemaal niet mee akkoord
4,4%
Een depressie is niet volledig te genezen
(n = 68)
Helemaal mee akkoord
4,4%
Eerder mee akkoord
19,1%
onbeslist / geen mening
11,8%
Eerder niet mee akkoord
44,1%
Helemaal niet mee akkoord
20,6%
2.2.
Attitude t.o.v. zelfdoding
Tabel 4: Attitude t.o.v. zelfdoding Iemand die een zelfdodingspoging onderneemt wil niet echt dood Helemaal mee akkoord
(n = 69) 0%
Eerder mee akkoord
33,3%
onbeslist / geen mening
24,6%
Eerder niet mee akkoord
33,3%
Helemaal niet mee akkoord
8,7%
Over zelfdoding praten kan mensen op gedachten brengen om dit te doen
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
2,9%
Eerder mee akkoord
24,6%
onbeslist / geen mening
18,8%
Eerder niet mee akkoord
36,2%
Helemaal niet mee akkoord
17,4%
Zelfdoding gebeurt zelden zonder voorafgaande signalen
(n = 69)
9
Helemaal mee akkoord
17,4%
Eerder mee akkoord
43,5%
onbeslist / geen mening
23,2%
Eerder niet mee akkoord
13,0%
Helemaal niet mee akkoord
2,9%
Iemand die de beslissing heeft genomen om zelfmoord te plegen, kan niet gestopt worden
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
5,8%
Eerder mee akkoord
24,6%
onbeslist / geen mening
14,5%
Eerder niet mee akkoord
44,9%
Helemaal niet mee akkoord
10,1%
Mensen die over zelfdoding praten zullen dit zelden effectief doen
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
1,5%
Eerder mee akkoord
21,7%
onbeslist / geen mening
42,0%
Eerder niet mee akkoord
31,9%
Helemaal niet mee akkoord
2,9%
Iemand die zelfdoding wil plegen heeft een psychische stoornis
(n = 68)
Helemaal mee akkoord
7,4%
Eerder mee akkoord
38,2%
onbeslist / geen mening
17,7%
Eerder niet mee akkoord
29,4%
Helemaal niet mee akkoord
7,4%
Zelfdoding is meer aanvaardbaar bij oudere dan bij jongere mensen Helemaal mee akkoord
(n = 69) 0%
Eerder mee akkoord
10,1%
onbeslist / geen mening
17,4%
Eerder niet mee akkoord
39,1%
Helemaal niet mee akkoord
33,3%
De meeste zelfdodingen gebeuren impulsief
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
4,4%
Eerder mee akkoord
21,7%
onbeslist / geen mening
29,0%
Eerder niet mee akkoord
27,5%
Helemaal niet mee akkoord
17,4%
Zelfdoding is een persoonlijk keuze die gerespecteerd moet worden Helemaal mee akkoord
(n = 69) 1,5%
10
Eerder mee akkoord
30,4%
onbeslist / geen mening
23,2%
Eerder niet mee akkoord
21,7%
Helemaal niet mee akkoord
23,2%
Eigenlijk begrijp ik niet dat iemand een einde wil maken aan zijn leven
2.3.
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
15,9%
Eerder mee akkoord
11,6%
onbeslist / geen mening
23,2%
Eerder niet mee akkoord
30,4%
Helemaal niet mee akkoord
18,8%
Attitude t.o.v. depressie en zelfdoding in de apothekerspraktijk
Ook m.b.t. de eigen praktijk is de attitude t.o.v. patiënten met depressie eerder positief. Twee derde van de apothekers vindt dat zij geen bijkomende belasting veroorzaken. Apothekers ervaren voorts een nood aan informatie bij patiënten met een depressie. Tabel 5: Attitude t.o.v. depressie en zelfdoding in de apothekerspraktijk Mensen met een depressie veroorzaken een bijkomende belasting voor de apotheker
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
2,9%
Eerder mee akkoord
20,3%
onbeslist / geen mening
10,1%
Eerder niet mee akkoord
29,0%
Helemaal niet mee akkoord
37,7%
De meeste mensen met een depressie willen hierover niet praten met een apotheker
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
1,5%
Eerder mee akkoord
24,6%
onbeslist / geen mening
18,8%
Eerder niet mee akkoord
36,2%
Helemaal niet mee akkoord
18,8%
Patiënten met een depressie ontvangen reeds alle nodige informatie over deze ziekte van hun huisarts/psychiater Helemaal mee akkoord
(n = 69) 0%
Eerder mee akkoord
17,4%
onbeslist / geen mening
26,1%
Eerder niet mee akkoord
44,9%
Helemaal niet mee akkoord
11,6%
Patiënten met een depressie ontvangen reeds alle nodige informatie over hun medicatie
(n = 69)
11
van hun huisarts/psychiater Helemaal mee akkoord
0%
Eerder mee akkoord
13,0%
onbeslist / geen mening
13,0%
Eerder niet mee akkoord
60,9%
Helemaal niet mee akkoord
13,0%
Depressieve patiënten verstaan de informatie over hun medicatie over het algemeen niet
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
2,9%
Eerder mee akkoord
40,6%
onbeslist / geen mening
26,1%
Eerder niet mee akkoord
24,6%
Helemaal niet mee akkoord
5,8%
Depressieve patiënten volgen de informatie over hun medicatie over het algemeen niet op Helemaal mee akkoord
(n = 69) 0%
Eerder mee akkoord
26,1%
onbeslist / geen mening
17,4%
Eerder niet mee akkoord
50,7%
Helemaal niet mee akkoord
5,8%
Mensen met zelfdodingsplannen veroorzaken een bijkomende belasting voor de apotheker
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
1,5%
Eerder mee akkoord
15,9%
onbeslist / geen mening
21,7%
Eerder niet mee akkoord
27,5%
Helemaal niet mee akkoord
33,3%
De meeste mensen met zelfdodingsplannen willen hierover niet praten met een apotheker
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
8,7%
Eerder mee akkoord
40,6%
onbeslist / geen mening
30,4%
Eerder niet mee akkoord
11,6%
Helemaal niet mee akkoord
8,7%
Een apotheker kan helpen om zelfdoding te voorkomen
(n = 68)
Helemaal mee akkoord
5,9%
Eerder mee akkoord
50,0%
onbeslist / geen mening
35,3%
Eerder niet mee akkoord
5,9%
Helemaal niet mee akkoord
2,9%
12
3.
De mogelijke rol van de apotheker in de zorg voor mensen met depressie
Er zijn verschillende taken die een apotheker zou kunnen opnemen in de zorg voor klanten met een depressie. In deze bevraging peilden we naar volgende mogelijke rolaspecten: • • • • • • •
informatie geven over de ziekte en de medicatie een vertrouwensrelatie onderhouden, de medicatiehistoriek kennen een luisterend oor en een ondersteunend gesprek bieden motiveren tot therapietrouw opvolgen van (non)respons, opvolgen van symptomen verwijzen (naar huisarts) bij nonrespons verwijzen (naar huisarts) bij herkenen van symptomen bij mensen zonder diagnose
Voor elk van deze rolaspecten werd zowel de attitude bevraagd t.o.v. het opnemen van deze rol (“In welke mate gaat u ermee akkoord dat een apotheker onderstaande taken zou moeten opnemen?”), als de mate waarin deze rol reeds opgenomen wordt in de huidige praktijk. Tot slot werd gevraagd naar mogelijke barrières voor het opnemen van deze rol.
3.1.
Attitude en huidige praktijk t.o.v. de rol van de apotheker bij depressie
Apothekers zijn erg bereid om bijkomende taken op te nemen in de zorg voor klanten met een depressie: voor alle mogelijke taken gaat bijna 90% of meer van de bevraagde apothekers akkoord dat zij deze zouden moeten aanbieden. Deze bereidheid om bijkomende taken op te nemen in de zorg voor depressieve cliënten weerspiegelt zich nu echter niet steeds in de bestaande praktijk. Vooral de goede band met deze klanten en het bieden van informatie is geen standaard praktijk, en blijkt moeilijker dan bij patiënten met andere ziekten. Zo zegt slechts 32% van de bevraagde apothekers dat zij bij de meeste of alle klanten met een depressie een vertrouwensrelatie onderhouden; bij klanten met andere ziekten is dit 70%. Wat betreft het verstrekken van informatie over (symptomen van) de ziekte zegt slechts 17% van de bevraagde apothekers dit te doen bij de meeste of alle klanten met een depressie, tegenover 52% bij klanten met een andere ziekte. Het opvolgen en verwijzen van klanten met depressie daarentegen verloopt gemakkelijker, en vertoont weinig verschil met klanten met andere ziekten. Met betrekking tot patiënten met zelfdodingsplannen blijkt het opnemen van deze rollen het moeilijkst. Tabel 6: Attitude en huidige praktijk t.o.v. de taken van de apotheker inzake depressie en zelfdoding Een vertrouwensrelatie hebben met klanten die een depressie hebben
(n = 69)
13
Attitude: Helemaal mee akkoord Eerder mee akkoord onbeslist / geen mening Eerder niet mee akkoord Helemaal niet mee akkoord
44,9% 46,4% 7,3% 0% 1,5%
Praktijk: Bij geen enkele klant Bij enkele klanten Bij de meeste klanten Bij alle klanten Een vertrouwensrelatie hebben met klanten met eender welke ziekte
1,5% 66,7% 31,9% 0% (n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord Eerder mee akkoord onbeslist / geen mening Eerder niet mee akkoord Helemaal niet mee akkoord
44,9% 42,0% 8,7% 1,5% 2,9%
Praktijk: Bij geen enkele klant
1,5%
Bij enkele klanten
29,0%
Bij de meeste klanten
69,6%
Bij alle klanten De medicatiehistoriek kennen van klanten die een depressie hebben
0% (n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord Eerder mee akkoord onbeslist / geen mening Eerder niet mee akkoord Helemaal niet mee akkoord
55,1% 42,0% 1,5% 1,5% 0%
Praktijk: Bij geen enkele klant
1,5%
Bij enkele klanten
20,3%
Bij de meeste klanten
63,8%
Bij alle klanten
14,5%
De medicatiehistoriek kennen van klanten met eender welke ziekte
(n = 69)
Attitude:
14
Helemaal mee akkoord Eerder mee akkoord onbeslist / geen mening Eerder niet mee akkoord Helemaal niet mee akkoord
56,5% 37,7% 2,9% 1,5% 1,5%
Praktijk: Bij geen enkele klant Bij enkele klanten Bij de meeste klanten Bij alle klanten Patiënten met depressie informatie geven over (de symptomen van) depressie
1,5% 14,5% 71,0% 13,0% (n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
42,0%
Eerder mee akkoord
44,9%
onbeslist / geen mening
11,6%
Eerder niet mee akkoord
0%
Helemaal niet mee akkoord
1,5%
Bij geen enkele klant
8,7%
Bij enkele klanten
73,9%
Bij de meeste klanten
14,5%
Bij alle klanten
2,9%
Praktijk:
Patiënten met eender welke ziekte informatie erover geven
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
42,0%
Eerder mee akkoord
43,5%
onbeslist / geen mening
10,1%
Eerder niet mee akkoord
2,9%
Helemaal niet mee akkoord
1,5%
Praktijk: Bij geen enkele klant
0%
Bij enkele klanten
47,8%
Bij de meeste klanten
46,4%
Bij alle klanten
5,8%
Patiënten informatie geven over de medicatie voor depressie (werking, neveneffecten)
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
58,0%
15
Eerder mee akkoord
40,6%
onbeslist / geen mening
0%
Eerder niet mee akkoord
1,5%
Helemaal niet mee akkoord
0%
Praktijk: Bij geen enkele klant
7,3%
Bij enkele klanten
52,2%
Bij de meeste klanten
36,2%
Bij alle klanten
4,4%
Patiënten met eender welke ziekte informatie geven over de medicatie ervoor
(n = 68)
Attitude: Helemaal mee akkoord
57,4%
Eerder mee akkoord
41,2%
onbeslist / geen mening
1,5%
Eerder niet mee akkoord
0%
Helemaal niet mee akkoord
0%
Symptomen en nevenwerkingen bij patiënten met depressie opvolgen
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord Eerder mee akkoord onbeslist / geen mening Eerder niet mee akkoord Helemaal niet mee akkoord
34,8% 53,6% 5,8% 5,8% 0%
Praktijk: Bij geen enkele klant
13,2%
Bij enkele klanten
44,1%
Bij de meeste klanten
35,3%
Bij alle klanten
7,4%
Symptomen en nevenwerkingen bij patiënten met eender welke ziekte opvolgen
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
34,8%
Eerder mee akkoord
50,7%
onbeslist / geen mening
7,3%
Eerder niet mee akkoord
5,8%
Helemaal niet mee akkoord
1,5%
Bij geen enkele klant
4,4%
Praktijk:
16
Bij enkele klanten
37,7%
Bij de meeste klanten
49,3%
Bij alle klanten
8,7%
De therapietrouw aan medicatie voor depressie opvolgen
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
53,6%
Eerder mee akkoord
39,1%
onbeslist / geen mening
5,8%
Eerder niet mee akkoord
1,5%
Helemaal niet mee akkoord
0%
Praktijk: Bij geen enkele klant
22,1%
Bij enkele klanten
36,8%
Bij de meeste klanten
39,7%
Bij alle klanten
1,5%
De therapietrouw aan medicatie voor eender welke ziekte opvolgen
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
53,6%
Eerder mee akkoord
39,1%
onbeslist / geen mening
5,8%
Eerder niet mee akkoord
1,5%
Helemaal niet mee akkoord
0%
Praktijk: Bij geen enkele klant
17,7%
Bij enkele klanten
33,8%
Bij de meeste klanten
44,1%
Bij alle klanten
4,4%
Patiënten met depressie ondersteunen met gesprek of luisterend oor
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
46,4%
Eerder mee akkoord
50,7%
onbeslist / geen mening
2,9%
Eerder niet mee akkoord
0%
Helemaal niet mee akkoord
0% (n=68)
Praktijk: Bij geen enkele klant Bij enkele klanten
0% 30,9%
17
Bij de meeste klanten
51,5%
Bij alle klanten
17,7%
Een gesprek voeren over de zelfdodingsplannen van een klant
(n = 68)
Attitude: Helemaal mee akkoord
13,2%
Eerder mee akkoord
39,7%
onbeslist / geen mening
35,3%
Eerder niet mee akkoord
10,3%
Helemaal niet mee akkoord
1,5%
Patiënten met zelfdodingsplannen ondersteunen met gesprek of luisterend oor (n=65)
Praktijk: Bij geen enkele klant
27,7%
Bij enkele klanten
20,0%
Bij de meeste klanten
32,3%
Bij alle klanten
20,0%
Patiënten met eender welke ziekte ondersteunen met gesprek of luisterend oor
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
44,9%
Eerder mee akkoord
47,8%
onbeslist / geen mening
7,3%
Eerder niet mee akkoord
0%
Helemaal niet mee akkoord
0% (n=68)
Praktijk: Bij geen enkele klant
0%
Bij enkele klanten
22,1%
Bij de meeste klanten
54,4%
Bij alle klanten
23,5%
Mensen bij wie hij tekenen van depressie herkent, te adviseren een arts te raadplegen
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
71,0%
Eerder mee akkoord
29,0%
onbeslist / geen mening
0%
Eerder niet mee akkoord
0%
Helemaal niet mee akkoord
0% (n=67)
Praktijk: Bij geen enkele klant
6,0%
Bij enkele klanten
20,9%
18
Bij de meeste klanten
34,3%
Bij alle klanten
38,8%
Mensen bij wie hij zelfdodingsplannen herkent, te adviseren een arts te raadplegen
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
72,5%
Eerder mee akkoord
26,1%
onbeslist / geen mening
1,5%
Eerder niet mee akkoord
0%
Helemaal niet mee akkoord
0% (n=65)
Praktijk: Bij geen enkele klant
9,2%
Bij enkele klanten
12,3%
Bij de meeste klanten
24,6%
Bij alle klanten
53,9%
Mensen bij wie hij tekenen van eender welke ziekte herkent, te adviseren een arts te raadplegen
(n = 68)
Attitude: Helemaal mee akkoord Eerder mee akkoord onbeslist / geen mening Eerder niet mee akkoord Helemaal niet mee akkoord
70,6% 25,0% 4,4% 0% 0%
Praktijk: Bij geen enkele klant Bij enkele klanten Bij de meeste klanten Bij alle klanten Patiënten met depressie bij wie symptomen verergeren of die slecht reageren op medicatie, te adviseren een arts te raadplegen
2,9% 19,1% 38,2% 39,7% (n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord Eerder mee akkoord onbeslist / geen mening Eerder niet mee akkoord Helemaal niet mee akkoord
78,3% 21,7% 0% 0% 0% (n=67)
Praktijk: Bij geen enkele klant Bij enkele klanten
4,5% 9,0%
19
Bij de meeste klanten
29,9%
Bij alle klanten
56,7%
Patiënten met eender welke ziekte bij wie symptomen verergeren of die slecht reageren op medicatie, te adviseren een arts te raadplegen
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
79,7 %
Eerder mee akkoord
20,3%
onbeslist / geen mening
0%
Eerder niet mee akkoord
0%
Helemaal niet mee akkoord
0%
Praktijk:
(n=67) Bij geen enkele klant
3,0%
Bij enkele klanten
9,0%
Bij de meeste klanten
29,9%
Bij alle klanten
58,2%
Een voorschrift weigeren bij vermoeden dat iemand er een overdosis van zal nemen
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
39,1%
Eerder mee akkoord
39,1%
onbeslist / geen mening
11,6%
Eerder niet mee akkoord
7,3%
Helemaal niet mee akkoord
2,9% (n=62)
Praktijk:
3.2.
Bij geen enkele klant
21,0%
Bij enkele klanten
12,9%
Bij de meeste klanten
14,5%
Bij alle klanten
51,6%
Barrières bij het opnemen van deze rol
Het is voornamelijk het gebrek aan opleiding over depressie en zelfdoding die het opnemen van deze extra rol in de weg staat. Praktische belemmeringen (gebrek aan tijd, privacy) komen slechts op de 2e plaats. Tabel 7: Barrières in de dienstverlening aan klanten met depressie of zelfdodingsplannen Gebrek aan opleiding in deze thematiek
72,5%
Gebrek aan tijd voor individuele aandacht aan een klant
56,5%
Te weinig informatie over de individuele patiënt en zijn behandeling
53,6%
20
Gebrek aan privacy in de apotheek om deze onderwerpen te bespreken
46,4%
Moeilijkheden om goed te communiceren met depressieve mensen
37,7%
Dit extra werk wordt onvoldoende gevaloriseerd
21,7%
Mensen met een depressie wensen geen ondersteuning van hun apotheker
7,3%
Andere
8,7%
Andere barrières die vermeld worden zijn vooral schroom, en de hoge drempel en gebrek aan openheid van depressieve patiënten om over hun ziekte te praten met hun apotheker.
4.
VORMINGSNODEN EN -INTERESSES
Om deze besproken rollen op te kunnen nemen dient een apotheker te beschikken over de nodige kennis en vaardigheden. In de bevraging werd daarom gepeild naar de mate waarin men reeds over deze kennis en vaardigheden beschikt (huidige praktijk), en de mate waarin men meent erover te moeten beschikken (attitude). Daarbij aansluitend werd gevraagd naar de vormingsnoden die men op deze terreinen ervaart, en de interesse die men heeft om deel te nemen aan een vormingsprogramma erover. 4.1.
Kennis
Nagenoeg alle bevraagde apothekers vinden het belangrijk om een basiskennis te hebben over depressie en zelfdoding, zoals dat ook voor andere ziekten het geval is. Er is echter een discrepantie tussen het kennisniveau dat apothekers wensen en momenteel hebben. De meerderheid van de bevraagde apothekers zegt een (eerder) goede kennis te hebben over de medische aspecten (symptomen, (neven)werking van antidepressiva) van depressie. Ze scoren echter minder goed op de niet-medische kennis over depressie. De kennis van suïcidaliteit is zeer beperkt. Op de meeste kennisaspecten geeft dan ook meer dan 50% van de apothekers een vormingsnood aan. Tabel 8: Attitude t.o.v. kennis inzake depressie en zelfdoding Een basiskennis hebben over depressie
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
68,1%
Eerder mee akkoord
30,4%
onbeslist / geen mening
0%
Eerder niet mee akkoord
0%
Helemaal niet mee akkoord Een basiskennis hebben over zelfdoding
1,5% (n = 69)
21
Helemaal mee akkoord
52,2%
Eerder mee akkoord
43,5%
onbeslist / geen mening
1,5%
Eerder niet mee akkoord
1,5%
Helemaal niet mee akkoord
1,5%
Een basiskennis hebben over eender welke ziekte
(n = 69)
Helemaal mee akkoord
60,9%
Eerder mee akkoord
36,2%
onbeslist / geen mening
0%
Eerder niet mee akkoord
1,5%
Helemaal niet mee akkoord
1,5%
Tabel 9: Huidige kennis inzake depressie en zelfdoding Ik ken de oorzaken van depressie
(n = 69)
Zeer goed
4,4%
Eerder goed
52,2%
Eerder minder goed
40,6%
Niet goed
2,9%
Ik ken de symptomen van depressie
(n = 69)
Zeer goed
5,8%
Eerder goed
69,6%
Eerder minder goed
21,7%
Niet goed
2,9%
Ik ken de verschillende types van depressie Zeer goed
(n = 69) 0%
Eerder goed
15,9%
Eerder minder goed
59,4%
Niet goed
24,6%
Ik ken de niet-medische behandelopties voor depressie Zeer goed
(n = 68) 0%
Eerder goed
27,9%
Eerder minder goed
54,4%
Niet goed
17,7%
Ik ken de medische behandelopties voor depressie
(n = 69)
Zeer goed
7,3%
Eerder goed
68,1%
22
Eerder minder goed
18,8%
Niet goed
5,8%
Ik ken de (neven)werking van antidepressiva
(n = 69)
Zeer goed
11,6%
Eerder goed
65,2%
Eerder minder goed
23,2%
Niet goed Ik ken de symptomen van zelfdodingsplannen Zeer goed
0% (n = 69) 0%
Eerder goed
8,7%
Eerder minder goed
65,2%
Niet goed
26,1%
Ik ken het suïcidaal proces
(n = 69)
Zeer goed
0%
4.2.
Eerder goed
4,4%
Eerder minder goed
55,1%
Niet goed
40,6%
Vaardigheden
Wat betreft de vaardigheden zien we vergelijkbare bevindingen met de kennis: de grote meerderheid van de bevraagde apothekers vindt het belangrijk om over de diverse vaardigheden in het omgaan met depressieve cliënten te beschikken, maar in de praktijk is dit nog niet zo. Op het aspect gespreksvaardigheden geven de meeste apothekers (75%) dan ook een vormingsnood aan. In het bijzonder voelen apothekers zich niet zo comfortabel in het voeren van psychosociale gesprekken. Meer dan 8/10 zegt dat zijn of haar basisvaardigheden in psychosociale gespreksvoering eerder minder goed of niet goed zijn. Een gesprek over de depressie van een klant zegt slechts 4/10 in goede banen te kunnen leiden bij de meeste of alle klanten. Bij klanten met andere ziekten is dit meer dan 6/10. Tabel 10: Attitude en huidige praktijk t.o.v. vaardigheden inzake depressie en zelfdoding Symptomen van depressie kunnen herkennen
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord Eerder mee akkoord onbeslist / geen mening
47,8% 44,9% 4,4% 2,9%
23
Eerder niet mee akkoord
0%
Helemaal niet mee akkoord Praktijk:
2,9% Zeer goed Eerder goed Eerder minder goed
58,0% 34,8% 4,4%
Niet goed Symptomen van zelfdodingsplannen kunnen herkennen
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord Eerder mee akkoord onbeslist / geen mening Eerder niet mee akkoord Helemaal niet mee akkoord
39,1% 46,4% 11,6% 2,9% 0%
Praktijk: Zeer goed
0%
Eerder goed
4,4%
Eerder minder goed
60,9%
Niet goed
34,8%
Symptomen kunnen herkennen van eender welke ziekte
(n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord Eerder mee akkoord onbeslist / geen mening Eerder niet mee akkoord Helemaal niet mee akkoord Basisvaardigheden hebben in psychosociale gespreksvoering
29,0% 53,6% 4,4% 11,6% 1,5% (n = 69)
Attitude: Helemaal mee akkoord
43,5%
Eerder mee akkoord
43,5%
onbeslist / geen mening
8,7%
Eerder niet mee akkoord
2,9%
Helemaal niet mee akkoord
1,5%
Praktijk: Zeer goed
0%
Eerder goed
17,4%
Eerder minder goed
56,5%
24
Niet goed Een gesprek over de depressie van een klant in goede banen leiden
26,1% (n = 67)
Praktijk: Bij geen enkele klant
6,0%
Bij enkele klanten
53,7%
Bij de meeste klanten
37,3%
Bij alle klanten
3,0%
Een gesprek over de zelfdodingsplannen van een klant in goede banen leiden
(n = 60)
Praktijk: Bij geen enkele klant
50,0%
Bij enkele klanten
36,7%
Bij de meeste klanten
11,7%
Bij alle klanten
1,7%
Een gesprek over de ziekte van een klant met eender welke ziekte in goede banen leiden
(n = 66)
Praktijk: Bij geen enkele klant
4.3.
0%
Bij enkele klanten
37,9%
Bij de meeste klanten
59,1%
Bij alle klanten
3,0%
Vormingsnoden
In het algemeen is de vormingsnood over depressie en suïcide hoog, zoals blijkt uit het groot aantal respondenten dat zegt op alle punten verdere vorming te kunnen gebruiken. Tabel 11: Vormingsnoden Basisvaardigheden in psychosociale gespreksvoering
75,4%
Kunnen herkennen van de symptomen van zelfdodingsplannen
72,5%
Kennis van de verschillende types van depressie
66,7%
Kennis van het suïcidaal proces
63,8%
Kennis van de niet-medische behandelopties voor depressie
62,3%
Kennis van de symptomen van zelfdodingsplannen
58,0%
Kunnen herkennen van de symptomen van depressie
52,2%
Kennis van de medische behandelopties voor depressie
47,8%
Kennis van de oorzaken van depressie
44,9%
Kennis van de symptomen van depressie
43,5%
Kennis van de (neven)werking van antidepressiva
42,0%
25
4.4.
Vormingsinteresse
De bevraagde apothekers vinden een navormingsprogramma over depressie en zelfdoding dan ook erg belangrijk en zijn sterk bereid eraan deel te nemen. Tabel 12: Interesse in vorming Belang van een vormingsprogramma over depressie en zelfdoding
(n = 68)
zeer belangrijk
39,7%
eerder belangrijk
57,4%
eerder niet belangrijk
2,9%
niet belangrijk Interesse in deelname aan een vormingsprogramma
0% (n = 69)
zeker wel
43,5%
eerder wel
50,7%
eerder niet
4,4%
zeker niet
1,5%
5.
SAMENWERKING MET PARTNERS
5.1.
Wenselijke en huidige samenwerking
In de zorg voor cliënten met depressie wenst de apotheker vooral samenwerking met huisartsen en met de omgeving van de patiënt. In mindere mate is dit het geval voor andere hulpverleners of collega-apothekers. Voor alle partners blijkt de huidige samenwerking in de praktijk een stuk lager te zijn dan de gewenste. Zo vindt 90% van de apothekers dat ze moeten samenwerken met huisartsen, maar heeft 56% er geen of slechts een collegiale samenwerking mee (en geen advies of informatie-uitwisseling over de patiënt). Tabel 13: Wenselijke en huidige samenwerking met partners Huisartsen
(n = 68)
Samenwerking wenselijk
89,9%
Huidige samenwerking:
(n = 66)
geen samenwerking
22,7%
louter collegiale relatie
33,3%
overleg / advies in algemeen
21,2%
informeren over concrete patiënten
15,2%
overleg over concrete patiënten
7,6%
26
Omgeving van de patiënt (= familie, buren)
(n = 68)
Samenwerking wenselijk
73,9%
Huidige samenwerking:
(n = 65)
geen samenwerking
29,2%
louter collegiale relatie
6,2%
overleg / advies in algemeen
35,4%
informeren over concrete patiënten
20,0%
overleg over concrete patiënten
9,2%
Psychiaters
(n = 68)
Samenwerking wenselijk
60,9%
Huidige samenwerking:
(n = 68)
geen samenwerking
64,2%
louter collegiale relatie
22,4%
overleg / advies in algemeen
3,0%
informeren over concrete patiënten
10,5%
overleg over concrete patiënten Psychologen / psychotherapeuten
0% (n = 68)
Samenwerking wenselijk
43,5%
Huidige samenwerking:
(n = 68)
geen samenwerking
78,8%
louter collegiale relatie
13,6%
overleg / advies in algemeen
3,0%
informeren over concrete patiënten
4,6%
overleg over concrete patiënten Collega-apothekers
0% (n = 68)
Samenwerking wenselijk
30,4%
Huidige samenwerking:
(n = 68)
geen samenwerking
51,2%
louter collegiale relatie
36,4%
overleg / advies in algemeen
10,6%
informeren over concrete patiënten
1,5%
overleg over concrete patiënten Diensten voor thuiszorg en familiehulp
0% (n = 68)
Samenwerking wenselijk
26,1%
Huidige samenwerking:
(n = 68)
geen samenwerking
61,2%
louter collegiale relatie
19,4%
27
overleg / advies in algemeen
9,0%
informeren over concrete patiënten
7,5%
overleg over concrete patiënten
3,0%
Mutualiteiten
(n = 68)
Samenwerking wenselijk
5,8%
Huidige samenwerking:
(n = 68)
5.2.
geen samenwerking
97,0%
louter collegiale relatie
3,0%
overleg / advies in algemeen
0%
informeren over concrete patiënten
0%
overleg over concrete patiënten
0%
Barrières in de samenwerking
De voornaamste belemmering in de samenwerking met huisartsen is het feit dat dit niet uitgebouwd is. Praktische belemmeringen zijn relatief minder van belang. Tabel 14: Barrières in de samenwerking Samenwerking is niet de gewoonte
55,1%
Het is moeilijk om informatie te verkrijgen van deze partners
52,2%
Partners zijn moeilijk bereikbaar
34,8%
Beroepsgeheim
33,3%
Gebrek aan tijd
27,5%
Partners hebben een ander werkkader
26,1%
De vertrouwensrelatie met partners is onvoldoende voor samenwerking
24,6%
Er is geen nood aan deze samenwerking
5,8%
28
Bijlage 5
Focusgroep depressie en zelfdoding bij cliënten in de apothekerspraktijk 03/08/05, Brugge Samenvatting
Ervaring en interactie van de apotheker met patiënten met een depressie De apothekers in de focusgroep beamen dat ze frequent in contact komen met depressieve patiënten in hun praktijk. Het is echter niet steeds eenvoudig om klanten met een depressie te herkennen als ze geen voorschrift hebben, je kan het aan hen niet zien. Soms is dit wel af te leiden uit de vragen die ze stellen. “Ik denk dat het heel moeilijk is om te zeggen als er iemand binnenkomt, voilà dat is een depressie.” “Nee, je kan het niet zien, je kan het maar zien uit hun vraagstelling, bijvoorbeeld “Heb je iets om in te slapen?” Dat zijn de eerste dingen waaruit je kan afleiden dat er iets is. Als je dan meer tijd hebt, kan je meer doorvragen en dan doorverwijzen, bv. “Heb je problemen in je werkomgeving, in de gezinsomgeving?” Dat gebeurt, maar niet iedere dag. Maar je herkent het toch uit zo’n vragen. Ze weten daarom niet dat ze depressief zijn. Een sterfgeval dat is iets anders, dat weet je direct.”
Bij klanten die de apotheker al langer kent, heeft hij wel weet van een eventuele depressie, en kan hij ook beter inschatten of ze een gesprek willen of niet. “Of van de geaardheid van de patiënt kan het afhangen [of hij een gesprek wil], maar die ken je als je tien jaar in dezelfde apotheek staat. Je herkent een profiel van iemand.” “Ik herken soms iemand die binnenkomt aan de zucht. Zeer herkenbaar.”
De apothekers gaan ermee akkoord dat heel wat depressieve patiënten over hun ziekte willen praten met hun apotheker. Niet alle patiënten zijn echter gelijk in hun houding t.o.v. de apotheker: “Ze komen iets onnozels halen om over iets anders te praten.” “Er zijn er heel gesloten bij, maar er zijn er ook die tekenen geven dat ze een gesprek willen. Je kan het niet veralgemenen.”
Vragen stellen kan echter ook vervelende situaties opleveren, hoewel niet alle apothekers dit als een probleem ervaren. “’t Is heel ambetant ook. Als je iets durft vragen, beginnen ze heel hun miserie te vertellen.” “Dat kan ook een teken zijn dat ze willen praten, hun hart willen luchten.”
Bij patiënten die voorgeschreven medicatie komen halen, is het uiteraard wel duidelijk dat er een depressie is. Het komen halen van antidepressiva vormt soms, maar niet steeds de aanleiding voor een gesprek hierover. Uitleg over de precieze werking van de medicatie bijvoorbeeld vraagt men niet zo direct, dat is te complex. Nevenwerkingen zullen niet snel zelf bevraagd worden door de apotheker, omdat dit patiënten kan afschrikken. Bovendien weten patiënten zelf reeds veel via de bijsluiter en via informatie die ze zelf opgezocht hebben, soms weten ze zelfs meer dan de apotheker. “Hoe het werkt, dat vragen mensen niet. Ze vragen van geen enkele medicatie hoe het werkt, ook niet van bloeddruk bijvoorbeeld.” “Ze vragen soms wel hoe lang het duurt vooraleer het werkt.” “De combinatie met andere middelen, dat vragen ze veel.” “Neveneffecten ga je niet direct bevragen, omdat het zeker gaat voorkomen, zeker als het de eerste keer is.” “Ik heb de indruk dat de mensen dat zelf goed weten. Soms vragen ze mij:“Is dat een neurolepticum?”, dan denk ik dat ze het zeker wel beter weten dan mij.” “Ze lezen alle papieren en ze weten al alles.”
1
“Patiënten zoeken het op internet. Ze weten meer dan de apothekers, wij hebben er geen tijd voor he.”
Patiënten komen soms met vragen naar de apotheker omdat ze niet alle nodige informatie over de ziekte en de medicatie ontvingen van hun huisarts. Volgens apothekers beschrijven huisartsen de diagnose en de medicatie bovendien vaak niet goed: te expliciet of in te moeilijke bewoordingen. Men vindt het woord ‘depressie’ te hard klinken. De rol van de apotheker kan dan zijn om deze informatie te vertalen, of te omschrijven in mensentaal. Soms hebben patiënten de huisarts dus niet goed begrepen, maar soms ook zijn ze gewoon geschrokken van de diagnose en zijn ze vergeten wat de dokter nadien nog gezegd heeft. De apotheker kan in die zin een aanvullende rol opnemen naast de huisarts. “Dokters omschrijven het [depressie] niet goed, te negatief. Het woord zelf is negatief.” “Het woord depressie is veel te hard, het komt misschien ook door de media, ik weet niet hoe het komt.” “Je moet dat inderdaad vertalen, zonder het woord depressie in de mond te nemen, bijvoorbeeld ‘pillekes voor de moraal’ of ‘om beter te slapen’. Als je zegt:”Ik geef je een antidepressivum”, zullen sommigen dit niet aanvaarden en zeggen:”Maar ik ben niet depressief!” “Die vertaling is moeilijk, maar je leert het wel.” “Maar ook de huisarts zegt meestal dat antidepressiva niet direct werken. Ze zeggen dat toch al meer dan tien jaar geleden.”
Dit vertalen op maat van de patiënten betekent echter niet dat patiënten overtuigd moeten worden of het probleem geminimaliseerd. Apothekers hebben de indruk dat huisartsen dit soms doen. Patiënten moeten wel begrijpen waarom ze antidepressiva voorgeschreven krijgen, anders zullen ze minder geneigd zijn de medicatie te (blijven) nemen. “Ze [huisartsen] vrezen voor de reactie van de patiënt en stellen het [depressie] anders voor. Ik vind dat verkeerd, het is een fout uitgangspunt als huisarts.” “Sommigen [huisartsen] zeggen dat het een slaapmiddel is, of zenuwpillen.” “De huisarts minimaliseert, hij zegt:“Het is om je beter te voelen.””
De deelnemers vinden dat de houding van apothekers tegenover mensen met een depressie eerder positief is en wordt gekenmerkt door een grote luisterbereidheid: “Ik vind dat je bereid moet zijn om te luisteren.” “Dat hoort bij de job, het is een heel pastorale rol. Veel pastoors zijn er niet meer.”
Mogelijke rol van de apotheker bij patiënten met een depressie Er zijn verschillende taken in de zorg voor mensen met een depressie waarvoor de apotheker goed geplaatst is om ze op te nemen: informatie geven over de ziekte en de medicatie, een vertrouwensrelatie aangaan, de medicatiehistoriek kennen, het opvolgen van de reactie op de medicatie, te adviseren om een arts te raadplegen bij vermoeden van depressie of bij nonrespons, een luisterend oor of ondersteunend gesprek bieden, het motiveren van therapietrouw. De ervaring van de apothekers in de focusgroep is dat zij deze taken reeds in mindere of meerdere mate opnemen zonder er echt bij stil te staan, bijvoorbeeld: “Als er nevenreacties zijn of men reageert niet op de medicatie, zeg ik soms: ga ne keer terug naar de dokter” “Als zoiets [antidepressiva] gestart is, dan vraag je al rap een keer of het al een beetje beter is” “Maar als die mens het al jaren neemt dan vraag je er niet meer achter, allez ik toch niet.” “Als iemand die dat [antidepressiva] nog maar één maand of twee maanden neemt, zegt:“Ik ga ermee stoppen”, dan kan je zeggen nee dat mag je niet doen.”
Hoewel er een grote bereidheid is om deze taken op te nemen, gebeurt dit niet systematisch. Verschillende factoren spelen hierin een rol. Bovenal zijn deze taken niet duidelijk omschreven 2
en toebedeeld aan apothekers. Integendeel, momenteel rusten heel wat van deze taken bij de huisarts. Wat de opvolging van patiënten betreft bijvoorbeeld, veronderstelt de apotheker dat zij regelmatig terug naar de huisarts gaan, en dat de apotheker dus geen follow-up moet bieden. Door deze onduidelijke taakomschrijvin, door de commerciële oriëntering van de apotheek en het feit dat de apotheker een minder duidelijke verantwoordelijkheid draagt over de patiënten dan de huisarts, zal het opnemen van deze taken sterk afhangen van de individuele apotheker en zijn band met de klant. Zo vertrekt het initiatief voor deze taken vaak vanuit de patiënt, bv. wat betreft het uitleg geven over de medicatie. “Het is allemaal te bezien hoe je met de klanten omgaat, hoezeer je de klanten kent. Je kan het niet bij iedereen gaan zeggen.” “Als je iemand niet goed kent en nog maar twee maanden in uw dorp woont, ga je dat niet doen” “Je doet dat inderdaad niet bij iedereen, maar als de medicatie recent opgestart is, vraag je “is het een beetje beter?” Als ze zin hebben om er nee op te antwoorden dat kunnen ze doen, ik vind dat toch niet zo delicaat.” “De mensen zijn nog altijd vrij van te antwoorden, maar je moet ze toch ook wel een beetje kennen.”
Als de apotheker zelf het initiatief neemt, zal hij zijn woorden wikken om patiënten niet te bruskeren. “Ja, het is de manier van vraagstelling, “hoe is’t met je depressie” kan je niet vragen. “Gaat het nu beter” kan je gemakkelijk vragen.” “Of, “slaap je nu beter”, als er ook een slaapproblematiek is, kan je dat vragen. Maar je gaat dat niet bij iedereen kunnen doen.” “Ik ga nooit vragen “Denk je dat je dat nodig hebt?”
Wat betreft zaken die het moeilijk maken om deze rol van de apotheker op te nemen, wordt vooral het gebrek aan opleiding bevestigd als barrière. Apothekers voelen zich onvoldoende thuis in deze materie om patiënten erover te informeren. “De apotheker weet niet welk soort depressie dat ze hebben he.”
Ook de praktische realiteit speelt een belangrijke rol: de apotheker zal steeds afwegen wat haalbaar is binnen zijn apothekerspraktijk. Zo zijn een gebrek aan tijd en de inrichting van de apotheek (gebrek aan privacy) reële problemen. “Ik sta alleen en dat is druk. Als er dan patiënten zijn die willen praten en er komt iemand anders binnen, dan worden ze ongemakkelijk en zeggen “Ja, ik ga je laten voortdoen, er is iemand”. Soms komen ze een keer terug als er minder volk staat. Of dan zeg ik :”Als er iets is dan mag je bellen.” Ik zeg dat wel, maar ‘t is moeilijk hoor.” “Maar ik denk als je met drie of vier staat dat je ook die problemen hebt, tenzij je toogjes hebt die een beetje uit elkaar liggen.” “Er zijn toch bepaalde patiënten die naar u gaan, die gaan wachten tot meneer er is, ze wachten op een vertrouwenspersoon.” “Ze komen binnen en wachten af tot ze een keer de kans hebben.” “Ergens een aparte ruimte zou ideaal zijn, de keuken is niet zo ideaal.” “We zijn nu toevallig met een enquête bezig hier in Brugge over de tevredenheid van de klant over de apotheek, en een van de slechtste punten dat eruit komt is dat er geen privacy is.” “Ja, ook als het om een groot dorp gaat. Het zijn altijd mensen die elkaar kennen he. Ik heb al dikwijls gezegd we gaan nu stoppen met praten want er is iemand die je kent. Of je gaat zelf over iets anders beginnen of stiller beginnen praten.”
Moeilijkheden in het communiceren met mensen met een depressie wordt in mindere mate als een barrière ervaren: “Da’s ‘t probleem niet, je past uw taal aan.” “Je hebt ook mensen die niet willen praten. Maar je hoort het dan dikwijls van anderen die samenleven met die persoon hoe het in mekaar zit. Ik heb dat vaak bij norse mensen en dan hoor ik het van de partner of iemand anders.”
3
Mogelijke rol van de apotheker bij patiënten met zelfdodingsgedachten De apotheker heeft veel minder contact met suïcidale patiënten. Het opmerken van suïcidale gedachten bij klanten, laat staan er iets aan doen, wordt als erg moeilijk ervaren voor een apotheker. Ze hebben er ook erg weinig kennis over. Er worden enkele voorbeelden gegeven van klanten die zelfmoord gepleegd hebben, maar waarvan men het niet zag aankomen. Suïcidaliteit heeft een erg onvoorspelbaar karakter vindt men: “Het is precies iets dat plots tilt slaat in die mensen.” “Diegenen die erover spreken zullen het eerder niet doen en hulp vragen, en diegenen die het echt van plan zijn zullen het niet zeggen.” “Het is ook moeilijk om dit te zien aankomen, want wij staan in onze omgeving en zij [patiënten] komen naar onze omgeving. Wij gaan niet naar hun omgeving.” “Ik weet dus niet waaraan je het kan zien.”
Casus: “Er zijn ook periodes die gevaarlijk zijn voor zelfdoding, zoals de kerstperiode. Ik heb twee klanten die nu al jaren komen, ze komen tussen vier en zes op kerstavond. Om de onnozelste onbenulligheden. Het zijn twee eenzaten. Ze babbelen graag ne keer tegen mij. Ze zijn niet depressief ofzo. Maar je vraagt je af “wat kom je hier nu doen?”. Da’s zo een moment “waar moet ik nu naar toe, iedereen zit te eten en ik ga weer alleen zitten” en dan springen ze ne keer binnen bij de apotheker achter een aspirine, echt waar.”
Zelfs als ze een mogelijke zelfdoding zouden zien aankomen, weten ze niet hoe ze dit zouden kunnen voorkomen: Casus: “Het is twee jaar geleden bij mij gebeurd, iemand die al jaren bij mij kwam. Hij veranderde van huisarts en apotheker. Ik had hem een tijdje niet gezien en hij kwam niet achter zijn pillen voor bloeddruk. ‘t Is ne man alleen, een boer. De veearts ging nog naar de koeien en die ken ik ook goed. Hij mocht er niet meer binnen. Hij stak zich weg. We hadden allemaal het gevoel: “Konden we er niets aan doen?” We hebben het allemaal zien aankomen. Ik heb gebeld naar zijn nieuwe huisarts en hij zei van een nieuw voorschrift en dat was hij niet komen halen.”
Hoewel apothekers in principe open staan voor een mogelijke rol in de preventie van zelfdoding, zien ze dus niet in hoe dit in de praktijk mogelijk is. Er zijn bijvoorbeeld te weinig aanknopingspunten om een gesprek te beginnen over dat thema. “Die mensen gaan het niet komen zeggen.” “Je gaat het er ook niet kunnen uitsleuren.” “Volgens mij wordt daar niet over gesproken, als je dat echt gaat doen, dan overleg je daar niet over.”
Farmaca worden in ongeveer 12% (8% bij mannen, 16% bij vrouwen) van de gevallen gebruikt als middel voor zelfdoding. Apothekers voelen zich echter niet in staat om in te schatten of iemand de bij hen gehaalde medicatie daarvoor zou aanwenden, of om te voorkomen dat klanten een dodelijke dosis medicatie verzamelen. “Je hebt dan toch al die twaalf procent dat je kan tegenhouden.” “Mogelijk, maar ze moeten dan wel altijd bij u komen. Mensen met die bedoelingen gaan niet altijd bij dezelfde gaan. De mensen die ik al bij mij gehad heb die het gedaan hebben, twee met medicatie en één zonder medicatie, zijn veranderd van apotheker een maand ervoor. Ze weten dat je het gaat zien he.” “Ik heb al twee zelfmoorden gehad in mijn praktijk en die zijn nooit iets komen halen.” “Als ze het niet bij u krijgen, gaan ze bij een ander.” “Ik ken een meisje en die ging overal paladoncodine halen. Ik spreek van een aantal jaren terug, toen het nog vrij was. Ze heeft het overal gaan halen en het is uiteindelijk gelukt.” “Ik vind dat ze soms heel frequent achter slaapmiddelen komen, dat ik denk dat kan nog niet op zijn. Wat doen ze ermee? Maar kan je dan zeggen “Is uw doosje al op?”, tegen sommige wel, maar niet tegen iedereen.”
4
“Ik zeg dat nooit, want sowieso gaan ze dan naar nen andere. Da’s delicaat.” “Het ligt aan de huisarts, want ze geven het voorschrift, soms voor zoveel maanden ineens.” “Of ze gaan bij verschillende huisartsen, en die weten het niet van elkaar.” “Ik heb zo geen patiënten.”
Indien de apotheker toch tekenen van suïcidaliteit zou merken, zou hij deze patiënten zeker naar de huisarts verwijzen, of beter nog de huisarts zelf contacteren. “Als ik denk dat er een risico is, dan bel ik naar de huisarts. Om te zeggen dat het niet meer klopt. Maar je kan niets doen. Meer kan je niet doen.” “Toch niet face to face.”
Mogelijke rol van de apotheker in het kader van ‘farmaceutische zorg’ De rol van de apotheker in de zorg voor mensen met een depressie kan gezien worden in het kader van de evolutie naar ‘pharmaceutical care’ (‘farmaceutische zorg’). Binnen deze filosofie neemt de apotheker meer cliëntgerichte taken op i.p.v. het louter verstrekken van medicatie, vooral m.b.t. minder ernstige aandoeningen (keelpijn, huidziekten, ...), chronische ziekten (diabetes, astma, hart- en vaatziekten) en gezondheidspromotie. Deze nieuwe rol impliceert een nauwer contact met de cliënt en een sterkere complementariteit met de huisarts. De apothekers in de focusgroep merken deze evolutie ook in Vlaanderen, maar dit staat nog in zijn kinderschoenen: “We zijn al veel verder dan tien jaar geleden.” “We evolueren, maar tussen de praktijk en ideaal is nog iets anders, de theoretische taakomschrijving is al in gang.” “Ja, wat de algemene omschrijving van farmaceutische zorg is en dergelijke, dat begint nu stilaan meer en meer vorm te krijgen, maar of dat al de apothekers dat weten dat is nog maar de vraag. Het is nu wel opgenomen in de opleiding van de studenten. Maar niets van depressie. Je kan dat wel doortrekken want het is algemeen, maar je moet er een beetje aan werken.”
Wat zou kunnen helpen bij de verdere implementatie van farmaceutische zorg is o.a. meer navorming en het opstellen van richtlijnen over deze manier van werken, zodat het duidelijker wordt wat dit concept betekent, wat precies de verwachtingen zijn t.a.v. de apotheker en tot waar zijn verantwoordelijkheid gaat. “Ja, wat nodig is, is meer kaderen.” “Ja, nu doe je dat los met je eigen levenservaring, zonder dat je er echt theoretische achtergrond toe hebt.” “Ja, dat is voor alle onderwerpen die we al besproken hebben. Je stelt het ideale geval voor, dat kan je doen, je gaat het nooit allemaal doen, maar als je al enkele dingen doet. Dan heb je richtlijnen.”
De implementatie van farmaceutische zorg in Vlaanderen staat verder voor strikt medische aandoeningen zoals diabetes en astma. Het opnemen van deze taken bij mensen met een depressie wordt moeilijker bevonden. Voor sommige, maar niet alle, apothekers speelt de geringe vertrouwdheid met niet-medische aspecten hierbij een rol. “Maar het is gemakkelijker voor diabetes enzo dan voor depressie.” “Depressie is niet meetbaar. De andere wel.” “Ik denk dat dat hetzelfde is, maar je moet daar een opleiding voor hebben.” “Volgens mij is depressie niet een ziekte gelijk een ander.” “Bwa, voor mij toch wel hoor.” “Het verschil is dat je verschillende mensen in uw praktijk ziet en depressie is verschillend. Dat is niet zo bij hoge bloeddruk.”
Men vindt het vooral moeilijk dat depressieve klachten minder objectief meetbaar zijn dan strikt medische klachten. De apothekers weten soms niet of ze hun klanten kunnen geloven. 5
“Depressie is niet meetbaar. Het maakt het moeilijker om een diagnose te stellen.” “Als de patiënt zegt:”Ik voel mij goed”, dan moet je hem wel geloven, je moet verder gaan op wat de patiënt voelt. Bij andere ziekten meet je iets en heb je een bewijs.” “Maar je kan niet altijd voortgaan op wat ze zeggen, daar moet je mee opletten. Er zijn er die zeggen:”Het gaat echt niet.” Andere zeggen:”Het gaat”, hoewel dat het eigenlijk niet zo is.”
Apothekers ervaren bijvoorbeeld dat patiënten bij navraag sociaal wenselijke antwoorden geven. “Men denkt ook:”Ik moet pilletjes nemen en de apotheker gaat verwachten dat het beter gaat”, dus gaan ze antwoorden wat goed is.” “Ze hebben hun best gedaan, maar er is geen verandering. Ja, ze willen de apotheker niet teleur stellen, omdat ze denken dat de apotheker vertrouwen in de patiënt heeft.
Ook het maatschappelijke taboe dat op (het bespreken van) psychische problemen rust, draagt er voor apothekers toe bij dat het moeilijker is om taken voor deze mensen op te nemen. “Ik denk dat het [depressie] een beetje een taboe is.” “Het verbetert, maar mensen die nog nooit met depressie te maken gehad hebben, schatten het totaal verkeerd in, en beschouwen die mensen als, hoe moet je het zeggen ‘zot’, ‘zwakkelingen’.” “Niet zot, maar je kan de maatschappij niet aan, je bent emotioneel instabiel, hebt geen karakter. In die zin is dat dan eigenlijk taboe.” “Ik denk dat het ook de reden is waarom er zoveel depressies zijn. Ik denk dat er veel mensen zijn die zich niet goed voelen, maar dat gewoon verzwijgen jaren aan een stuk en dan is er plots de druppel die de emmer doet overlopen en dan vallen ze in een diep gat.” “Jamaar, sommigen hebben een kleine emmer hoor. Je kunt toch verwerken he, anders gaan we allemaal uiteindelijk depressief worden.” “Ik denk toch ook als je het zelf nog niet hebt meegemaakt dat het moeilijk is om te weten hoe het is om depressief te zijn.” “Het is ook zo dat je het liefst van al de oorzaak zou willen wegnemen, maar dat gaat niet bij depressie. Dat is de maatschappij dikwijls teveel druk, prestatiegericht.”
Dit taboe, of een eerder negatieve houding t.o.v. depressie en depressieve patiënten, vinden we dus in zeker mate ook terug bij apothekers zelf. Uit de bevraging bleek dat dit vooral bij oudere apothekers het geval is. “Het heeft niet te maken met het beroep apotheker, maar met de leeftijd en meer niet. Ik denk dat het onder niet apothekers hetzelfde is. Het heeft met de mentaliteit te maken.”
Ook de attitude van apothekers t.o.v. niet-medische behandeling is niet steeds positief: “Het is ook gevaarlijk[psychotherapie], ik ken er die totaal niet goed behandeld zijn en dat het uit de hand loopt.” “Een psycholoog is niet altijd goed, het moet klikken, soms maken ze het alleen maar erger.”
Navormingsprogramma over depressie en zelfdoding voor apothekers Apothekers in de focusgroep zijn vragende partij voor een navormingsprogramma over depressie en zelfdoding. In hun opleiding hebben ze slechts een basis over gekregen, en dat is vaak lang geleden. “De kennis over de symptomen van een depressie, we hebben dat wel gezien in de opleiding, maar dat is lang geleden.” “In mijn tijd waren er zelfs nog geen anti-depressiva, je zag er niks over.” “Ja, het is toch duidelijk dat er vraag is [naar de vorming]?”
De apothekers werd gevraagd welke kennis en vaardigheden de apotheker moet hebben om de besproken rollen te kunnen opnemen en wat hun verwachtingen zijn t.a.v. de inhoud van een
6
dergelijk navormingsprogramma. Belangrijke vormingsnoden die genoemd worden zijn de kennis over depressie als ziekte en antidepressiva, en gespreksvaardigheden. “Over de medicatie, hoe die werkt, want dat moet een apotheker zeker kennen. Als hij al niet weet hoe dat moet.” “Leren hoe het [antidepressiva] werkt. Je zou het begrijpbaar moeten kunnen maken om het te kunnen uitleggen, dat zou toch goed zijn.” “Op welke termijn wordt de medicatie meestal gegeven, waarom het nodig is zo lang de medicatie te blijven doornemen.” “De combinatie met andere middelen.” “Theorie over de ziekte, het beloop, oorzaken, welke types er allemaal bestaan.” “De verschillende oorzaken, met wat heeft het te maken, prognose en toekomst.” “Hoe je depressie moet herkennen, in vergelijking met andere psychische ziektes, bv. angsten, wanen, psychose.” “Ik denk dat je ons moet opleiden dat we enkele aanknopingspunten kunnen vinden en dat je een stelling kan checken in een gesprek, zodat je kan nagaan dat het juist is als men zegt:”Ik voel mij weer goed.” “Ja, dat je verder kunt vragen. Als je vraagt:“Ben je al eens terug gaan eten enzo?”, en men zegt “Neen”, dan weet je dat er iets niet klopt. Dit is nu een concreet voorbeeld, maar we zouden zo algemene checkpunten moeten hebben of richtlijnen, want men zegt niet altijd hoe men zich voelt.” “Ja, je moet heel gerichte vragen kunnen stellen.”
Ook van de (niet-medische) behandelmogelijkheden voor depressie blijken de apothekers niet zo goed op de hoogte te zijn. “Welke mogelijkheden er zijn van behandeling, dat is iets dat je niet altijd weet.” “En over de niet-medische behandelingen: wanneer doet men wat, van medicatie en therapie, bij een psychiater of een psycholoog of een huisarts, van die verschillende niveaus.”
Vooral wat betreft de niet-traditionele hulpverlening hebben de apothekers vragen. Ze weten niet wat het waard is om naar die instanties door te verwijzen. “Wat te doen met iemand die alternatieve geneeswijzen wil? Kan je dan zeggen: zou je niet proberen daar?” “Als ze zich niet goed voelen, maar ze willen niet naar de dokter stappen voor een voorschrift, maar willen iets anders [yoga, meditatie], moet je ze dan doorverwijzen, wat moet je daarmee doen?” “Je mag niet voorbij de huisarts gaan ten eerste, en ten tweede mensen die blijven vast houden aan hun kruiden bijvoorbeeld, zend ze dan door naar een homeopaat, ze moeten naar een vertrouwenspersoon gaan die deskundig is.” “En wat doe je dan met mensen die Sint-Janskruid nemen maar dat gaat dan plots niet meer, ik ken er zo, ik heb ze dan overtuigd:”Ga een keer terug naar je huisarts”, en dat is gelukt.”
Wat betreft het thema zelfdoding vindt men het aangewezen om beknopt enkele basisnoties te vernemen, bv. over risicofactoren, symptomen en het suïcidaal proces. “Dat zou ik geven als aanhangsel.” “Ja, het is gewoon niet gekend.”
Er worden ook enkele aandachtspunten voor de vorming geformuleerd: “Dat is wel veel he, het is zo uitgebreid dat het moeilijk is om het in één avond te brengen.” “Belangrijk is dat er een heel duidelijke analyse wordt gemaakt, dat alles bevattelijk wordt weergegeven, gewoon kort zeggen: depressie heeft dat en dat.” “De vorming niet te fel vanuit het doktersperspectief geven. Is de vorming hetzelfde als die voor de dokters?” “Is het mogelijk om het effect van de vorming op de kennis van de apothekers na te gaan? En ook op het gedrag daarna, gedraagt hij zich anders?”
7
De samenwerking met huisartsen inzake depressie en zelfdoding Naast de omgeving van de patiënt is voornamelijk de huisarts een partner waarmee apothekers de samenwerking belangrijk vinden in de zorg voor mensen met een depressie. In veel mindere met is dit het geval voor andere mogelijke partners zoals psychiaters, psychologen, thuiszorgdiensten of mutualiteiten. De samenwerking met de huisarts blijkt in de praktijk echter vaak een collegiale samenwerking te zijn, zonder dat er informatie wordt uitgewisseld over een concrete patiënt of over de medicatie die de patiënt neemt. “Ja, dat zou goed zijn, als de huisartsen daartoe bereid zijn, als ze ervoor open staan.” “Dat doet me denken aan het project in Brugge waarin huisartsen moesten samenwerken met psychiaters. Nu is de verhouding psychiaters-huisartsen hetzelfde als de verhouding huisartsen-apothekers. Die samenwerking was ook niet goed en ze is toch verbeterd, vooral op het vlak van communicatie, de huisdokter kan nu een consult aanvragen bij de psychiater.”
Apothekers zouden eventueel een rol kunnen spelen in het verwijzen naar de huisarts van patiënten waarvan ze een onbehandelde depressie vermoeden, of die niet of slecht reageren op de medicatie. Apothekers zouden huisartsen ook kunnen informeren over mogelijke problemen bij de medicatie. Er blijft echter een drempel bestaan om dit te doen. Apothekers hebben bijvoorbeeld vragen bij het nut van een voorschrift, maar durven dit niet te zeggen: “Maar wat moet de apotheker overleggen met een dokter, je gaat enkel bellen als je denkt dat er iets niet klopt of bij verslaving of een probleem.” “Ik vraag mij soms af bij iemand of het wel nodig is voor die bepaalde persoon, maar ik ga nooit bellen naar de huisarts of daar iets over zeggen tegen die patiënt. Ik denk dat ze dat ook moeilijk aanvaarden.” “Ik had onlangs zo iemand, altijd content en ik keek raar en schreef op hoe je het moest gebruiken en de volgende dag kwam hij terug: “Ik moet dat hier niet hebben, de dokter heeft dat voorgeschreven omdat ik zei dat ik mij niet al te goed voelde, hij zei:”Ik ga je wat geven dat je je direct gaat beter voelen”. Ik zei dan wat het was en hij verschoot ervan. Ik was verbaasd, want je ziet het he, als iemand problemen heeft.” “Soms schrijven dokters het voor gewoon voor mensen die een keer een dipje hebben, maar ze nemen het dan ook niet meer na een maand. Dan vraag je je af was het wel nodig.” “En dan vragen ze dat aan de dokter, en dan zegt die “Ja, je moet dat nog voortdoen” en dan zijn ze zelfs al vier jaar bezig.” “Ik vraag mij soms af bij een aantal mensen, is dat eigenlijk nodig voor die mensen, is het een routine van de huisartsen? Ik heb zo een patiënt waar ze dat vier keer per jaar voor voorschrijven en je babbelt daar dan mee en je kent dan dat gezin en dan vraag je je af allez, is dat nodig? “Maar vijftien jaar nemen, dan mag je al een keer denken van te stoppen, dan denk je wat is dat hier?” “Ook de dokters moeten meer geïnformeerd worden over de niet-medische behandelvormen. Mensen hebben niet altijd medicatie nodig, bijvoorbeeld bij jongeren voor een examen met stress dat dokters ook standaard een antidepressivum voorschrijven, dat heeft geen zin he.”
Soms hebben apothekers zelfs ronduit slechte ervaringen met het informeren van huisartsen. “Als het iets verdacht is dan bel ik naar de dokter en vraag ik “kan dat met die slaappillen?”, maar soms lachen ze met jou, dat vind ik vreselijk.” “Ja, je doet dan de moeite en dan lachen ze ermee, zo van de apotheker gaat zich eens moeien.” “Of iets van wat trekken jullie je dat aan.” “De huisarts zegt dan:”Kom mij er niet mee lastig vallen, ik weet hoe het zit.”
Apothekers hebben echter wel belangstelling om nauwer met huisartsen samen te werken. Een gebrek aan tijd of interesse wordt nauwelijks ingeroepen als belemmering voor deze samenwerking. De grootste barrière is dat deze samenwerking niet de gewoonte is. Er zijn dan ook weinig kanalen voor informatie-uitwisseling of advies. Hier en daar worden informele kanalen gebruikt. “Er is geen officieel kader he. Maar we zijn eraan aan ’t werken.”
8
“Er bestaat een thuiszorgboekje dat ik gekregen heb en er staan veel emailadressen in van huisdokters en ik heb er nu een aantal gebruikt. Er kwam een vraag van een patiënt of er iets nog bestond en ik heb daarop gemaild en sedertdien hebben wij contact zo. Maar toch vooral die waar ik een goede relatie mee heb.” “Wij hebben de emailadressen van al de huisartsen. Dat is wel handig, dan moet je daar niet gaan storen en ik mails soms “pas op voor die interactie”. Dat is zeer handig en dan moet je niet communiceren via de patiënten want dat is niet goed.” “Ja per email. Als je een keer gemaild hebt dan gaat dat. Via telefoon spring je er altijd tussen bij hen.” “Als je nu een concrete vraag hebt waarop de patiënt moet wachten, ja dat is iets anders, je kan dan zeer voorzichtig zeggen:”Hij neemt dit naast …”. ‘t Is de manier van vraagstelling. Je verwijst naar ‘t compendium en ‘t staat onder de interacties.”
Er worden ook pogingen ondernomen om meer formeel overleg te hebben tussen huisartsen en apothekers. “We komen twee maal per jaar samen. “t Zijn kleine stapjes.” “We zijn er mee bezig, maar er is nog veel werk, maar we doen ons best.”
Het betrekken van huisartsen bij het navormingsprogramma zou in die zin interessant zijn, omdat er zo een informeel kanaal kan ontstaan om samen te werken. Enkele apothekers staan daar toch sceptisch tegenover: “Je zal dat [navormingsprogramma] best via de huisartsen doen, en voorstellen de apothekers er eventueel bij te halen, das een ethische kwestie. Vooral lokaal anders is het niet haalbaar.” “Als wij het vragen, is de reactie:”Het komt maar van de apothekers, en da’s voor winstbejag.”
9