D E
Leven en bedrijf aan boord van een Katwijksche in Het handschrift dat in dezen jaargang van het voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Leiden en Rijnland” letterlijk wordt afgedrukt, staat der Bibliotheek van de in den gedrukten der Nederlandsche Letterkunde te Leiden
(die er de eigenares van is), blz. 5 (1887) aldus te boek: F. W. Boers, Lijst van woorden en spreekwijzen bij de visschers te Katwijk in gebruik. 1790. 30 blz. (126). Vgl. Handel. 1791, blz. 2. der Maatschappij, ter Slaat men de plaatse waarnaar verwezen wordt, op, dan leest men daar, als deel van het verslag, door den der Maatschappij in de jaarlijksche Vergadering harer leden op 28 Juni 1791 over de handelingen en aanwinsten in 1790 uitgebracht, het volgende
2 ten van het Woordenboek door den Heere Valk, in naame van den Heere F. W. Boers, is ingeleeverd eene veren bij zameling van Vissers
Zeelieden
in gebruik”.
in het handschriftje zit de brief geplakt, aan die de aanbieding van het bestuur der het geschrift door den Heer Valk, uit naam van den Heer Boers, heeft begeleid. Die brief heeft vermoedelijk gemaakt, heeft, waarschijnlijk en gelukkig, als van oorsprong” gediend om te maken dat het handschrift zich dáár bevindt waar het thuis hoort: in de bibliotheek van de landsche Lette?-kunde, want: het is daar blijkbaar tijdelijk uit geweest, met gevaar, dunkt mij, van er het heeft, wie weet niet weer in terug te hoeveel jaren, vertoefd in de particuliere bibliotheek van Joost Halbertsma (Justus Hiddes) te Deventer, en was daarin geïncorporeerd, blijkens het stempel J. H. van diens boekerij: BIBLIOTHECAE HALBERTSMA, op folio 1 er in gedrukt. Toen, en daar, moet het uittreksel met verklaringen, het glossarium, zijn vervaardigd, dat hetzelfde stempel der Halbertsma particuliere Friesche bibliotheek draagt en dat, terecht natuurlijk, met die bibliotheek dood gekomen is in de Provinciale na Friesland (aldaar Handschrift 181). Bibliotheek 1) Namelijk: het Woordenboek dat de nemens was uit te geven.
voor-
3 Maar zonder den ingehechten brief van Valk zou moet men onderstellen het aan toebehoorende handschrift immers, evenals het daaruit gemaakte excerpt, door Halbertsma (maar met welk recht?) met zijn theeksmerk gestempeld mét dit excerpt, en samen met Halbertsma’s andere boeken en papieren, naar Leeuwarden zijn verhuisd en zich thans daar in het Kanselarijgebouw bevinden. van of van woorden en spreekwijzen, ofschoon het zóó is geregistreerd en ingeschreven geheel onjuist althans voor de twee groote afdeelingen die er den oorspronkelijken inhoud van vormen; wat er, met een geheel andere schrijfhand dan die van al ‘t voorafvlg. (stellig bij is ingeschreven, gaande, op kan desnoods zuik een genoemd worden; men zie den afdruk hierbeneden Het oorspronkelijke gedeelte, 1 tot 28, van ons handschrift behelst met een tamelijk onbedreven (van een visscher of getwee verhalen: het eene van een schreven vaart ten haring onder de Engelsche kust; het andere van een vaart op de kantvisscherij langs de Zij, als tusschen de Hei (Terheide) en Tessel. Verhalen het ware maar onderhoudend, levendig en schilderachtig --- van wat er te scheep en op zee, of bij scheepgaan en landen, van dag tot dag, van uur tot uur, bij, of voor en na, het visschen Volstrekt onjuist is, voor
Letterkunde de naam
4 met de haringvleet of het schrobnet gebeurt, en bevolen of gezegd en gepraat wordt; documenten voor -, en monumenten tevens van, hoe het vroeger ging en hoe het was; des te belangwekkender en te belangrijker thans, nu er --- sedert het gebruik van stoomkracht en motoren bij de visscherij, en met andere scheepstypen zooveel of heel anders geworden, geheel verdwenen is; getuige het verlaten, door strand. schuiten en bommen verlaten, De verhalen kunnen verder geheel voor zich zelf spreken. Er is daar heel wat in, dat ik niet verklaren kan; er zijn ook plaatsen in waar de zinnen of structies van den verhaler vermoedelijk in de zijn; bij een aantal woorden en uitdrukkingen heb ik in een noot aan den voet der bladzijde --- eene korte opheldering of poging tot opheldering gegeven, soms ontleend aan, of geholpen door, het glossarium dat van de Provinciale Bibliotheek van evenwel ook veel onjuistheden bevat en blijkbaar door geen vakman, en zeker door geen visscherman is gemaakt. Het zal wel nooit meer blijken wie deze visscherijverhalen heeft opgeschreven. Mr. F. W. Boers, op in den Catalogus wiens naam de zoogenaamde het moet een van Letterkunde staat, stellig niet 1) Dit handschrift, in een schoolcahier, draagt geen ander opschrift dan : Katwijksch. In mijn noten is het aangeduid als :
Hs.
2) Zie over Leiden 1815 :
F. W. Boers, Dr. juris 1766, IV,
te
5 Katwijker uit de visscherskringen zijn geweest, die het op verzoek en aansporing van Mr. Boers heeft gedaan. Of uit zichzelf? Maar hoe is Mr. Boers er dan aan gekomen ? Punten of komma’s gebruikt de verhaler niet; hoofdletters heel veel, maar op plaatsen waar ze niet gebruikelijk zijn, terwijl ze, waar men ze verwacht, ontbreken; de verdeeling van den tekst over de begin regels is ook zeer grillig; vaak moet naar of ‘t eind van een zin gegist worden en is men niet zeker of een groep woorden nog bij voorafgaande behoort, of een nieuw zinsbegin vormt. Ik hoop er, met de door mij gemaakte af- en en de aangebrachte interpunctie, in geslaagd te zijn om de bedoelingen van den oorspronkelijken schrijver in te doen uitkomen. de meeste gevallen naar Diens eigenaardige spelling heb ik behouden; slechts al te vreemd en hier en daar in de noten eenige verbijsterend geschreven woorden duidelijk gemaakt. Leiden, Februari 1928.
A. BEETS.
Ik ben van voorneeme om na Engelandte met myn te zeyle en vorsen haaring te vange. Ik maak en smeere; myn schuyt klaar: Dat is te zegge: myn volk: Jy moet niet haastig, maar ik seg ter deeg nien an en mankeerd. gemaakt. ik zeg: nou zulle De schuyt 1)
graaien, de schuit afschrapen en schoonmaken.
6 speerips klaar maake; ik haal de speerips voor De vloote den dag, en ik seg: jonge, haal vloote om en geefse haar. tuys, en ik pas er de Elk weerd hem als een held. Den een seyd: jy snyd de bendelsa) soo krap, dat ik se niet vast ken maake. Den ander seyd: hy is myn wél goedgunstig. Ik seg: ik hoor wel, tis selde van passe. klaar gemaakt, en de breels 4) geteerd De en gekuipt en klaar gemaakt, en zout slaan en water zulle de vleet insteeke. De vleet slaan. stooke, scheep gereen, ik seg: wie selde vleet int Ik, seyd een jong man, en ryd netruym naa boord. en die bestaat in zes Wij gaan de reep muyse en dertig muyse; de vleet 36 nette; elk net een seysing Wij gaan de seyle en onse kraamers waar voors onse haale, na de bakker om brood, en behoeftigheden. Ik word verdagvaard van de heere van de visscherij om een verklaaring te doen voor Speerips = speerreeps (speerreepen), van de haringvleet. Zie voor die en hun benamingen: H. C. Redeke, Korte Beschr. der vischtuigen bij de Ned. Visscherijen in gebruik (den Helder, 93, en fig. 1, op de bijbehoorende Plaat. 2) Vloote vloten, kurken drijvers. 3j bindsnoeren bendsels, 4) Breels, drijftonnen. 5) moet hier beteekenen: omlaag steken. Muyse = muizen (een touw) van muizen muizingen (verdikkingen) voorzien. 7) Seizing, verticale verbinding tusschen reep en speerreep.
mynheer en Scheepene van Katwijk. my een aktebrief voor, en ik doe een verklaaring zijn met twee boosgesellen; om kort te gaan, klaar en van alles wel voorzien. Mijn tijd is om te zeyle. Ik ga naa mijn voerman en seg: jy moet myn Ik ga an spreeke, het volk komt, en neer trekke of de voerman komd, en ik haal een 3 of 4 te help. De schuyt int waater gestooke; de voerman rijd ons bier an boord; het bier int aftergat geleyd; zegge : wij zulle eerst de beste ton ontsteeke en dat is: het kyke wat de jonge weet te bier proeven; en eens gedronke hebbende, ik zeg: maakt rijd maar omt zout, een man of twee, en het ruym en de kasbakke klaar, teuge Daar ze al met het zout. Hou-waar, hys zegge en dan zellewe het waater haale. Waater, zout, fiktaaly en alle behoeftigheeden die wij bedenken konne tot leevesmiddele en de an boord, elk gaad na huys om zyn zeeplunye an te trekke en scheep te doen. Wij koome met malvan alles kander scheep en benne na onse wel voorsien. De schuyt word vlot; ik seg: zulle aanstons kenteren met de kop aan zee. Dat scheep gedaan zynde, en de rol opgerold, gaan en zegge genagt. 1) Neertrekken, t. w. naar ‘t strand, om daar den vloed af te wachten. 2) Zeumerman, zomerman: los werkman (7). 3) De rol waarover de vleet in en uit het ruim rolt.
vaare met een en een zeetje of, en zette al de blank, want het dat is regt voor de wind. Ik gaat regt voort tap nou een pot bier, en geeft de seg: kom suykerpot; eens drinke de swaarigheyd weese vant hart; en ik vraag: wie gat? wie winkelier? wie bakker? Elk neemt int zyn offysy an. drinke en rooke een pijp met malkander, en praate eens van de land Daar komt de kok en de uyt het vooronder en vraagt: is de pot al uyt gedronke? seyd er een; drink eens! Neen Slorzye, gaan al lakkefyye regt voor de wind. Ik zeg kijk de lugt eens om de zuy; ik zegge: begin vrees voor een zuyyelikke wind. jy al weer kwaa neute te ; as jy besorgt ben, dan zult gy geen oud man worden. Ja ja, zeg ik, pas op maar; ik zie wel dat de wind al veel maakt maar zuyyelikker is; daar komd al ruym dek! malkander: Laate de Keman, zegge vent zijn zin maar doen, het evenwel anders niet want de begint weese als en kwarreinagt; 1) : naar binnen landwaarts. Verg. beneden: om din (om 2) Blank zetten : geheel ontrollen, ontplooien technisch : 3) Koksyarder. Blijkbaar koksjongen koksmaatje. 4) Slorzye slorsje! Spot- of schimpnaam 5) Lakkefyye Beteekenis? 6) Kwarrelnagt : nacht van stille omloopende winden met motregen”.
9 hem poesegroesig te zette. De zon is by den ondergang; ik zeg: kok, kook maar een kop koffy van de nagt van avend, en haasye wat, daar doen weese. Ik zeg haar: neemt al die snorrepijpe in; jaffok, marseyl, jaamaat van de gyk, en de kluyfok op steeve. gaat vant zegge Dat gedaan zynde, mijn; met diegeleegendheid wel in Engeland loope”. maar een Ik seg: is de koffy klaar, dan stik snyye tot de koffy. Ja, zeyd de kok, ik ben klaar. Koffy gedronke, ik zeg: twee man te wagt, en als er wat an mankeerd, moet jy by tys roepen. De geloope, ,,groote fok in!” eerste wagt ten hebbende, allegaar boove; ik seg: hoe staat de geleegentheyd? De waakers segge: daar is wind dat wyt niet loopende kennen, en tis om zien 4) van en soo donker asser toe; ik seg: neemd de kluyfok voor ly in en set de klyne op. Dat gedaan zynde, ik op, en gaa myn kneele, dat is te zegge doggebroek an. Kom boove, enseg de man : Koer laag aan de kou beeterd nog 1) Poesegroesig : lucht welke meest met het bovenste gepaard gaat”. Hs. 2) HS. Friesland misschien: zeiltje van de achterste kleine mast, anders Aap genoemd”. Niet waarschijnlijk. Seesye, verschrijving voor: seetye zeetje! 4) Omzien : slecht van zicht. van zicht: dijziger.
10 al; ik zeg: klyne fok in, en steurmfok op, en tzeil een knik. het word nog hoe langer hoe om Dat gedaan siender en meer wind, segge: hoe gaan, ouwen ? Ik seg : al wel als t maar loopende kenne. Laat het zeyl nog wat zakke voort roer! De nagt verloopp soo te met; ik seg: hoe laat gaan kyke en zegge: 3 Ik seg: is tal? zulle het wel gaande geen zwaarigheyd; tis en de lugt ligt; wij een westelikke wind kryge. Onder de hand, het word al dag. Ik wat en klyne fok en jaamaat seg : set het op syn nog al een styve koelte. Ik seg: kok, myn: hij kook nog een kop koffy! Sy segge siet er nog bleek uyt of hy de luysziekte Ik zeg: wat denk jer van, manne; myn dunkt dat de Engelse wal al vry wel naake; het waater is al soo dik en ik heb al maaltyye 4) gesien. segge: eens uyt wel mot al vry wel bod op korte. ik kyke, zeyder een, en klimd in de en zeyd: nog geen land. De kok komt uyt sijn kooy en kijkt als een kalf en zeyd: Goede alle gaar! Wat mot ik kooke van daag, schipper? Ik ben al op mijn firemeete li Zie noot 4 van de vorige bladzijde. 2) verloopp, lees: verloopt. het achterste deel van de schuit. 3) Zijn gat 4) Maaltyye : zeker of gras dat bij de Engelse kust drijft” HS . 5) ? of: reef banden ? 6) (op firemeete : volgens Waarschijnlijk?
11 Ik seg: koffy mot jy kooke, bestemaat. Onder wyl kykt er weer een uyt, en zeyd: Land vooruyt, manne; kyke allegaar en zegge: Leystaf te winderd op den boeg, en Yarmuijije regt vooruyt. seg ik, goeye praat; een voorvloed op zijn Ik seg: Groote kluyfok op, en swaard onder Dat gedaan zijnde, zeyle land an, pas boove Yarmuyye en loope ter Doel in de Aan de Ballastkaay vastgemaakt, zeyle drooge die dag; saavens wat gegeete hebbende naa de kooy eer gy en uytslaape, smorgens seg ik: kom te waa gaan 5) en maake op de boute gaat 4) de vleet op zijn order. Dat gedaan zynde, gaat elk zyns sweegs, en kyke de stat door. Een dag of 3 of 4, vald, in de leggende, komd den een bij den vaare op de uyt reys. ander en verteld van zijn Daar koome myn ook twee stierluy met haar volk verwelkomme my en ik haar ook; besoeken en zegge: benne van voorneeme jou beste ton op van daag. Ik seg kom jy maar of; zyn oor te ik jou wel staan. Ik seg de aftergasman”): 1) Leystaf Lowestoft Yarmuijije Yarmouth. Maar: ter Doel Misschien : naar het doel, de plaats van bestemming. 2) te winderd te windwaart: loefwaart. 3) op zijn bakkes: recht tegen den steven, de boeg van de schuit. 4) op de boute op de been? aan den kuier 5) te waa gaan: werk gaan”, volgens HS. Friesland. Dit is wellicht eenigstins de beteekenis, maar geen verklaring van le aftergasman: achtergast-man man die is, achteruit zijn taak heeft.
12 tap een gort pan vol bier en jy, geef voor die moeyte wel weer de suykerpot; betaalen. van Onder tusse drinke en rooke en praate de uytreys, want het van de nagt horye borye weer geweest. Jij, goeye vriend, jou hier op en waater te helpe dat is ons sintement niet, zegge maar benne en zoeke is tot jouw; een dorde maat. Onse zindelykheyd ik seg: tis goed; ik ze1 jouw wel zegge of ik of niet. Hou waar, ik bij jou saame doen zegge: tis eetestyd, breng jouw daar op gaan weer naa onse eyge en zulle Smorgens voor den dag verwagte uw wat gekoome, en een kop koffy gedronke; geschiemand nog an mankeerd tot de ik seg: die benne gisteravond van weegens het met die wat denk jy daar van ? zegge: wat kenne daar van zegge? Tis alle gemien en ook voorbenne te vreen jy het doet. Da deel; man van het kot, die over ‘t kot (bewaar1) plaats der kleinere scheepsbenoodigdheden) gaat. 2) Sintement sentiment, gevoelen: meening. 3) Zindelijkheid gezindheid. 4) ik breng jou enz.: daarop drink ik met je (breng ik je een glas: een teug). 5) Schiemannen, touwen en tuig repareeren in orde brengen. 6) die benne voorgevalle : deze deze praat, deze besprekingen hebben plaats gehad. 7) ‘t is alle gemien is (ons) allen gemeen: ‘t gaat ons gezamenlijk, als geheel, aan ‘t is ons gezamenlijk belang.
13 er na toe gaan van aftermiddag. Gegeeten hebbende, ik seg : kom gaan naa haar toe en dan ik gaan de stat in, mijn woord maar oovergeeve. zien ons en zegge: en zien haar as jij wat hebbe wil; ik seg: hier mot jy nood ons soo stark niet; jij krygt gewisse gasten. Daar jij gister om gekoome ben, heb ik met myn volk overleyd, en ben te vreen, want het is een ook volkoome. Ik gemeene plaag. Zij zegge: smakke wie de eerste tuyszyl zeg: dan zelle heyd. smakke, en ik gooy de leste tuysseyl. drinke eens onder en praate van de aanstaande visserij. Tword avend, ik seg: kom gaan naa boord; sy zegge: wies haast hebye? Ik wens uw goeye nagt, zegge en gaan heen. Smorgens weer bij ons an boord en wense malsusseneere om weer uyt kander goeye de te gaan mooy weer is; elk gaat naa zijn boord; zyl gaan, ist woord. Uyt de gezeyld; wagte malkander en praaye waar wijt ant anker gooye zulle; twoord is, ondert Galgezand, malkander nog eens an boord en daar zulle daar en gooye de op weg en viere malkander boord en gastereere dien riddeneere wat voor baake dag tot den avond. zulle om malkander te vinne, als verdwaald zijn van malkander, en de van wint het. 1) Smakke: met dobbelsteenen werpen; dobbelen; loten. 2) Susseneere : sustineeren, beweren. 3) klyne, meervoud van: kleinanker, werpanker.
14 Tis tijd om af te viere en elk op zyn eyge klyn te De kok heyd van daag niet gekookt; zulle Na den een peekelhaaring met een stuk brood eete een pyp gerookt en naa de kooy; een man te wagt smorgens weer voor den dag; de kok weer allegaar te vier en de koffy gedronke, boove en onse maats ook. wel Hier diendt de tooren van En ik ben de jongste en praay eerst. Ik riep: Jaap Vink. allegaar! Hy riep: Leen Vink! alle gaar! hebye wel geslaape van de nagt? Ik seg: Jaa, schoon. Tis naa de leste kokkernagt geweest, zeyd hy; ik wij maar om den noort gaan zeyle zou denke, motte; ik seg: als jy Maar ik sel onse andere Reyn maat praaye, en doop die ook: ! alle gaar Leendert ! Aay ! goeye allegaar! wat weet den ouwe te zegge? Ik seg: hy Praat van maar om de noordt te gaan zeyle; hy seyd: al jij maar durft! Keman, zeyl gaan, alle drie gelijk en een weegs om de noordt tot aan de noordkant vant 3) gezeyld. Daar gooyd Jaap by, Zand van en neemd de kluyfok in, en ook. Jaap komd ons praaye. Hy vraagt: heb jijluy al een beetje 1) Hier dient de toren van Babel enz. : ‘t is hier een algemeene spraakverwarring allen praten door elkaar. 2) Kokkernagt : geloof ik de nacht als zij ten anker liggen of als zij werkzaamheden verrigten”, Hs. 3) Happisburgh (benoorden Yarmoath).
moed op haaringh van de nagt? Dat is niet te breet; tis nog doot stroom, en klaar water, zeg ik; en hy gaat Ryn praaye. stryke al”, De son is by den ondergang zeyd het volk. zeyl Reyn voorby en ik riep: Goed Loek! Goed Lok! Danktye! Danktye! zeyd hy, en wenst my van gelyke. ontopenen malkander; op jou zyn klaar” zegge myn; op zyn werk”. La zakke het zeyl en de fok; de voorman slaat de fok of, en doukt hem op in de beeting. De afterluy douke het ook op en zegge de voorman: klaar! De uyt de weeg geruymt, en allegaar an bakboord geleyd; ik set de in, en maake de hooftouwe los en groote breeke de ope. De voorman vraagt: Ben jij klaar? Jaa wij! La warre maar, zeg ik. Daar komt hy ! neem waar! zeyd de voorman; hem uyt de de mast in de mik geward, kaaring en voere hem onder de beeting vast en op zijn order. Daar haale het goed als een molshoop. 1) Wij ontopenen elkander: wij maken ruimte voor elkaar (om te kunnen gaan visschen) (ons van elkaar)“,
Hs.
2) dokkementen documenten; spullen, bullen, gerei. opdouken (van een zeil): bergen; is dialect. 4) mik, de gaffelvormige steun voor de mast, wanneer die gestreken is. kaaring keering mastkoker.
Keman! te boord! Wie is de jongste? die heyd het eerste schot, en soo naa volgens, zeg zeyd: ik. Elk staat op zijn werk en de Godt blieft, en jou baas! naam! en Ik seg: La gaan in alle gaar onse hoed of. Wij dryve de vleet dwors met zyye uyt tot het entije toe en dan laat het voor opdraaye en geeve zwinkreep maake aanstons de last klaar om weer te haale. Al de Dingsdaage, en de Weunsdage in, en de reep om spil. en rooke eens alst mooy Onder andere praate de kok eete klaar maakt. Ik seg: val! weer is, val! zulle het gebedt gaan doen en dan gaan eete. Dat gedaan zynde, nog een pyp gerookt dan seg en jylui mot de haase ruyke ik: Keer glas en ik ook. Al weer kwaneuten, zegge De nagt verloopt zonder ongemak en een voor daag myn wagt weesende riep ik: Leer je! Zij springe elk na zyn post; de reepschieter 1) Schotter: de man die ‘t schot moet doen, die moet, t.w. die de vleet over boord moet zetten. 2) Zwinkreep geven: bot geven aan de reep tusschen schip en vleet. 3) last de het tijdelijk gestel van planken en schotten, aan dek, waardoor de bakken (krebben en kisten) gevormd worden, in welke, bij ‘t aan boord komen van de vleet, de gevangen haring voorloopig wordt gestort. 4) Keer glas! keer het zandglas, zandlooper. het uurglas. Hier : als: de wacht begint, of de wacht is opgezet”, Hs. wel naar het lek luisteren, 5) na de haase ruyke: gaan slapen.” Hs. 6) Leerye, trek het aan. Nog meermaals in vervolg).
DE
HARINGVANGST.
int aftergat, de kok int netruym; twee spilloopers, drie wandstaaders; eenne nesvoorman. Zij winne de zwinkreep op, en wij staan te mikke naa de scheep seysing, en die komd an boord, de nesvoorman steek hem of en geeft het want in de last. De lenge scheep gehaald. en de nesvoorman kommedeerd de om voor de lenge”; spilloopers, en zeydt : dan : harder”, en zoovoors. Daar komd een haaring; nog een; daar der wel 25 int eerste net. zegge malkander: zulle evenwel de braa vange. Haal over een Het beeterd, steekt al op een Schaarenburger vangetije. De kok gaandekommedeeren hem: haal over! weg over, en weer; dan zegge deun an de hand. kwaartel weese, zeyd de nesvoorman Dat ik vraag wat isser manne? Twee duysend, zegge ik zeg: louter deur gaan haale, oft een tuyszeylder was. Vinnigtyes deur gehaald tot aan de halve vleet; ik zegt: Gaadt om gemak van haaye? Wou je dan nou al hebben dat de bierschuyt al voer? tis nog eerst een begin”, Halve vleet seyzing ik vraag wat leyter zegge Al tot aant leste nou? 5 duysent zegge De braa: de braadzoo. Hier: het middagmaal voor de bemanning. Haal over een kok ! De kok moet het van de ontledigde deel het net naar zich toe halen en ‘t bergen van de vleet in ‘t zorgen. 3) ‘t eerste vierde deel van de vleet. 4) : ongemak. Halve-vleetseizing: seizing op de helft van de vleet.
kwaartel kommende, ik seg: haai over kok! wat scheelter an? en ik kyk int netruym. Ik seg: jyse!d jaa jaa, segge de spilloopers; een doodt man zulle van daag wel te begraave gaan. Hy zyd: het heyd geen noodt; ik zelt er wel in krijge. De vald onder zee en haale de teef naa ons dat is het leste net. uyt het en de Geeft de zulle de haaring in de gooye; en jy, spilloopers, gooyd de hooftouwe los en neemd de in; en jy, kok, pomp lens; eens gezeyd, en vin dat omthouwe. De haaring weg geschept ent dek gespoeld, mast in hyse, fok an slaan, uytvoere en ophaale, gyk en seyl gaan. is ons Seyl weesende: zet op het baake! zeyd er een. maat; hy is mee al Kok, te vier! eens gezeyd voor de heele teeld en dat omt kookt gort. Hy komd al naa ons toe loope; tis Reyn ; dat is goed, hy mot ze hebbe maak klaar en hangt de wille op de maartouwe geen tijd te verlette gaan klaar en gijije het zeyl op en de touwe in de hand. Hy ziedt 1) wyge, hier: omlaag steken, 2) krebbe, bak voor de visch. 3) vin klein achterzeil. gijk, giek: boom, spriet, waarmee een zeil wordt 4) gyk uitgezet. 5) teelt vischvaart vischseizoen. 6) omthouwe onthouden. 7) maartouwe meertouwen. 8) wille willen: wrijfworsten.
dat heel knap en zeyd volk: maaktye klaar, hoorye. Hy heyd mee haaring ik zeld maar an boord zeyle zonder praaye. Hij riep: en zeyld an boord en pas op uw de touwe vast. Geef over haast, zeyd hy, en: wat heb jy Ik seg tien duysend; wat jy? Twaalf duysend, zeyd hy, en als Jaap 6 duysend naa huys. zeg: as jy 25 duysend heyd, gaan heb, mot jy voord. De haaringover gegeeve en de touwe los gegooyd, zeyld hen jaap aan boord, en geeft er 8 by. slaan raadt om tuys te zeyle, ondert overgeeve. Ik hou onder zyn deur en wens hem behoude gooye de touwe los reys, en hy my goed visse. en hy gaat weegs naa Holland. praaye malkander en kyke of er geen meer naa Holland gaan, want elk gist op zyn gety. zegge onse maat: moet ons op een goeje lek brenge; hy zeyd: de haaring is dom motte maar schiete of er geen een hebbe zulle maar weer wense wille, en malkander goed lok toe, en op ons oope en gaan wat eete en een slaaptye De schiete een om de uyt 1) lek, hier : vischwater. 2) de haaring is dom wil zich niet laten vangen. Verg.: de visch is (wijs): als ze vlug en maar voor ‘t ophalen is Tweede Dr. 122). 3) Ons oope ons open = het open water, het open vak het vrij gedeelte waar geen ander vischt. 4) vierde gedeelte van het net; om de voor maal.
20
de kooy koomende, een kop thee gedronke en dan die lek digt maake en plompe om de bolk en schellevis; elk heyd wat aan de hand, alst mooy weer is. te met tydt. De zon is by Het word den ondergang. Kok, te vier! met gort, en haaring bakke toe. er een in ons stroom. klyn Daar of, en te boord. Bind daarmee een vel een boom; of is de klyn; scheer op maar! De gebrogt ent wandt in de last Laa gaan in Gos naam! De vleet weer uyt en de mast de last in schaften en tgebedt doen. De lugter op de Het staat weer veur een ryk mans deur. De wagt weer op gezet; myn byslaap : hy gehadt. De is verre van ons; ik heb de nagt verloopt, en tis weer tydt. De vleet ingehaald. Geen haaring. Soggens weer by malkander gekoome en gepraayd. wat isser Een maatye of 3 of 4. Wat heb jy Twee duysend. Daar lykt niet veel onder de vloot, zeyd hy; ik seg maar om de van nog een duysend of 6 overgegeeven. ons hebbe door de vloot heen en weer, praaje den 1) plompe
plompen, met piomplijnen visschen: Bly,
2) de last haringlast: zie blz. 16: 20. 31 lugter lantaarn. de bckraaij. Voor mij onbegrijpelijk.
21 een en den ander, maar geen haaring; tis nog slappe maake hier een nagt of 6 of 7, souke ons: Laate en vange geen haaring. Jaap zeyd een naa de zuydtpundt vant Zand en zien wat daar te doen is. Ik seg: as jy wil. Daar mende, leggender veel Engelse as zandt; en praaje haar: hoe vangye de haaring maat? 6 8 barl, 15 en voors; zegge: benne op onse neus geklopt. En onse maat zeyt er een. al en Geef op de en zet op het Baake; hy ziet en komd by ons: het ook, en gaat aanstons Goeden dag, Leendert ! goeyen dag, allegaar ! Goeyen dag Reyndert, goeyen dag, allegaar hoe veel haaring ? heb jy gehadt? 03 duysend wat heb jij 6 honderd guide; waare met zyn 3 an, en daar zyn hiervandaan 6 naa huys gegaan, en van daag. Ik ben der of, en Jaap die praayd. Ik seg: zulle ons oope kaabele en gooye de klyn nog een uur of twee weg en schiete een kerdeel. Dat gedaan zynde en weer op gehaald: een haay mee nog; het word of vier ant kerdeel. zitte met vel op schoot schotterstijd en zyn hier de knegt, en de Engelse baas, en klaar zyn, den moete klaar zyn, of als benne ons oope kwyd. een, lees : eens(?), 2) eng. ton. 3) beschouwd besomd. 4) Ons oope kaabele onze open, vrije kavelen (berekenen). met vel op schoot, t.w. met het schootsvel.
22 Het gaat eeven wel op een het is gemeen ook, en zette de vleet weer int sop, drift. Wij als voor heen. Nog al bekwaam vissers weer, smorgens weer tyd van haale, Leerye elk weer na zyn post scheep; seysing an boord, ent hoofd uyt Dat ze1 je weese, zeyd de de waater voorman. Hou waar! dat steekt wel op 02 een net of 3 inhaale, en weer duysend; Late geheel niet; haal maar louter deur; uytschiete. kwikkel op zwarte tis hier niet veylig van dat gaat goed! vange een haaring van in de tagtig duysend met zyn drie en geevese Jaap over, en gaad naa huys. Daar vald nog geen bisonders voor van an de vleet, of van wind of van wand om an boord, of dier gelijke. Ik gaa Reyn praaye, en vraag: wat moet hebye op onse maat? my dunkt tis geen bree heyd voor onse maat; de lugt staat en de wind krimt start in5); tzel een storm dat ben zyn eurrette die ken hij doppe, waaye, maar ik heb meer zorg voor ons, hoe het van 1) Leerye! vermoedelijk ga je leer (je schootsvel) voordoen; trek je aan; zie blz. 16; 21, noot 5); 38, noot 5); 46, noot 4). 2) Uitroep: soort van vloek. 3) ongemak. Verg. omzien, omvisch voor onvisch, omthouden, enz. 4) parlipoket staan. Mij onverklaarbaar. 5) start, : stark.
23 de nagt maake zulle hier in al de zyekke Wat onse mantyes moet hebye daar op?” Ik riep : dat weese. Maar wat denkyer van? zyd hy; wille niet na de wal gaan zeyle? an met het mee gaan ty. Ik riep: as jy maar wild. gaan om din De zeyltjes kant en voor de viertjes vant Zand ten anker gegooyd. Het word middag; ik seg: wille reys an zee gaan kyke? Hy riep: als jij maar wil. Wij seyl; nog al een deune kou met een Daar gaan de koppelluy 4) ook Dat zelje weese van de nagt, zegge malkander; hier zelder de dorde man niet of koome. Daar komd Ryn uyt de wind sakke om ons te stryke; ik praaye en hy seyd: jy mot niet denk dat de groote Engelse niet zelle. Ik riep: motte wel daar benne de ook, en ik denk dat wel fel schiete want daar is een mooy neeringtye. en als jy moet op de Paaterijs heb, dan mot jij maar stryke. Ja ja, zeyd hy, jy ken mooy praate, as je alleen praat. tydt, ent gaadt nog niet al te Het is al haar fokke wys, breedt an. Daar zette 1) in al de zyekke = en al de 2) Om din zeyle, (pooke, sparrele enz.) om d’in, naar naar den wal landwaarts. Verg. om de Noord om de in noordel., richting noord-, zuidwaarts. 3) Moddersijsije moddersijsje). Mij onverklaarbaar. 4) de koppelluy : die met hun schuiten gekoppeld 5) vaarig = vaardig, vlug, snel, gauw. 6) de Paaterijs (Patrijs). Een vischplaats?
de
24 en winne haar anker of, en gaan schiete een party, want het word al donker. Lang wagte geld hier niet, motte van twee kwaa een kiese, zeg ik tot het volk, niet meer; schiete of om din seyle. Praaye kenne tis donker. Tsel naa de wal mee niet lekker weese. hier maar stryke seg ik tot haar. Laate zegge Daar leyd een Asye maar weer wis vooruyt die strykt. Dat sel Reyn weese, segge Hoou, Laa, zeg ik; Hoou Laa, zeyd hy. Ben jyt Leen? Jaa! Ben jyt Rijn? Jaa! Goed lok! Danktye! Jou mee dank! Maak klaar een klyn oope, tis om al ! Laa zakke de weer. Hou waar, int hol neer, en laat de mast maar loope. Geeft het wand in de last en laa gaan maar; set de op offer nog kwaame. Jonge, jy mot roep: seyst en : ist De reep besnyd, hou vast! Ik sel jou strak over boord gooye. Jy, kok, mot mee wat want seysd dat gaat van hy; seysd is”. seysing!“:) Gooy weg maar, met vol! vleet seysing!” Het gaat op een 1) wis, lees: wil. 2) Hier seysd hij! Dit moet de jongen roepen telkens als hij aan de reep een seizing bevestigt; als hij ‘t gedaan heeft: is!” : dan laat de weer een deel van de vleet schieten, tot de jongen weer roept: hier seysd hij ! enz. 3) de reep besnijd: 4) want hier = want uit het seysing ! Halve-vleetseysing ! ‘t eerste kwartier, of als de helft van de vleet te water gaat; seysing ! als de laatste seizing (die aan de de reep) over boord gaat.
25 en kwartier seysing!” jonge, seysing Houije vast! laat jou mee hoore ! oggend drie last! mot nog al honger wijd gaapt.” Hoe veel zwink hebbe, dat jij reep baas? 4 muyse. Keman, ridder op de boel en maak de last klaar; als klaar, schaft kok! wij van avend. Jonge, jij moet boove zulle niet blijve en kijke ter deege naa staakelviere terwijl wij Ondert een Waar dwors of.” Dat slaat het volk in haar land. Die bosse, dat ze niet en schiete! Naar boovene geloop(e), elk met een haaring in de mond. heyd hy geweest, en Waar is hij nou jonge? nog ien.” Ik zie wel, daar komdt hy alweer; het ze1 van de nagt honderd weese; trek jou schoen en maaktye maar enkeld of er maar an, meer kwaame in ons stroom. met een uur of 2 Nog al een stijve verloope; ik seg: laate wij maar gaan haale; as jij verloop wil, zegge zij, want de beste visserij is en tis ook tijd t waayd al hard. Maaktye dan maar klaar en set de lugters by malkander an ons maat. zeyle: hoou laa, hoou laa, Daar komd een wie is de vriend? Leen Vink; wie daar? Reyn Aay! benne van drie kwaartel Wat scheelter an? gehakt. Jij mot an een deel wand blijve as Zwinkreep de reep tusschen boord en de van de vleet, die men vieren of korten kan. 2) vuursein of flambouw.
26 jy het weer heb, mot jy 2 staakelviere gelijk waaye. Wij gaan mee pulken heen en vange geen haaring. Tot het leste kwaartel toe. twee staakelvieren Ik seg: maak vast; daar gelyk van hem. Goeye praat; win op maar weer; hebbe goddank heel wand. Keman, mast uyt, en seyl gaan. Zelle wyt wel voere hard. Tmot kenne? zegge (ze) tot myn; ‘t Waayd wel seyl, zeg ik; kenne hier niet in de of het allegaar wel in hebben. vloot, niet met een nyvere moet: Mast Keman dan, zegge uyt en gaan. Ik sel een kwikstaardt in binne zeg ik. Tzyl weesende en dan zelle wyt wel en tis nog donker en om als er toe, en kenne de zee pas bolwerken; ik zeg: het mot al haast dag worde; kyk hoe laat het is. Tis by viere, zeyle an en motten as te zegge reys an Ik zou wel zegge, dat het dag word; daar komd een leelikke zee loope; hou by, zegge ze. Pof, regt kraakt? zeyd de voor zyn muyl! Wat heyder kyke toe het waater vant dek was naa jonge. de mast; die ist niet, maar tswaard is naa zijn moer. Hou waar, over gaat hy als hy vaard heyd, en ik steek deur de wind. Hangt het dorde zwaard op maar weer om din sparrele. Zwaard weer gehange; weer deur de wind om din. Onder op dat arrebeijije is het schoon dag geworden. kyken 1) omzien: as te
dijzig: zie boven blz. 9. een reis (keer).
27
op de gyk naa schuyten of naa Engelse of naaland. Zie je nimendal? Jaa een of 16 of 17 en een Engelsman of twintig. Daar leyd een vleet, regt vooruyt. die heyt dan van Beever Jan gezongen. Kyk oft een Hollander is, dan selle hem opvatten. Neen tis een Engelsman zyn. Laat hem dan maar gaan. Daar staat Jarmuyye vooruyt. Haald zulle een goed opper dant swaard maar op, en loope. voor onder de wal, daar leyd al een Daar heele boel schuyten; daar leyd ons maat ook. vaarig by de Hoe komd hy hebbe veel verlet met ons swaardt! Aanstonds an boord geklamt: ist woord, Wel, waar heb je gestooke? zeyd hy; dat jy mee geankerd hadden. Daar een deel leyye der an te polse als een geankerd, maar Neen, zeg ik, wij dorste niet voor de vaartuyge; tis Dan zëe Reus 4). Wel hoe, staayer by? is jou vleet om hals? en wanneer ben jy gehakt? hebbe braaf ter nooye geweest. Hy zeyd: Toen het pas uythadden isser een Engelsman het pas. Strak blind door gekroopen gaan wij te waa; daar zijn twee nette aan stuk en 1) Van Beever Jan zingen. Er is ook een uitdrukking: heer van Beven spelen”, voor: bibberen (van de kou): maar hier is van geen koude sprake. de sijoor eng. de kust. 3) soort van zeevogel”, Hs. 4) Dan zëe Reus: dangereus, gevaarlijk. 5) ter nooije geweest te gast de koffie”) geweest: verg. zijn (braaf, lekker) uit geweest”
anders niet. Maar heel kwaad met om din zeyle. Ik zeg: ik wel, want de zee kwam uyt alle hoeke schieten. Wel heb jy geen om gemak as dat swaard dat zeyd hij. Neen, zeg ik, onse daar an moote der vleet is niet of. Dat zwaard tel ik niet; daar lagt de kok om en onse roktijes weer drooge. Wel, hebyer dan geen verdriet in, zeyd hy, hard schiete, en geen haaring opt lijf zeyle, en strak de vleete om hals? Wel, wat mot ik dan doen? Gaan gaan wat zitte huyle? doe jij dat! Kok, schaft; en een slaaptye oft altemet weer goed weer worde. gaan uytslaapen en onse maat ook. Boove kommende: Wel wel dat waayd al een wit as kaaremelk. Kok, gaat storm; de zee is maar te vier. of 6 uyter zee met het Daar komt nog een opt dek neer. Daar van de nagt niet of gaan; twaayd al te hard. Tis een allegemeene kokkernagt Saavens naa de kooy, een man te wagt; Smorgens nog al een storm; waater haale met een boot; savons nog al een storm. Daar schiet de wind motten int Noorden, met een stormanker op, en verhuyse naar Leystaf. Dat gaat mee niet lekker in die op de ree van den avend, deur al de daar lagt de kok om. t.w. om dat zwaard dat ligt hij zal namelijk in de kombuis mogen opstoken. 2) kokkernagt: geloof ik de nacht als ten anker liggen, of als zij werkzaamheden verrigten”,
Jarmuyye leggen. kommen der zonder hinder, en gooye de klyn aftert hoektye weg en die nagt gerust. weer en bedaarder Smorgens, wat Nog al het word vissers weer. Seyl gaan allegaar met gemeender hand; ai dat. likken ken gaadt weer an zee. Keyn en fokke weer naa malkander toe, en praaye van de geleegendheid. Hy vraagt; waar heb je de beste moet? Ik zeg, dat is jou zaak; jy bent das waar ook, en somtys de dee daar jy moedt gekste.” Ja, dat ken ik niet helpen. zelle in jou hangen. Ik laat hem heb; voogt; hy brengt ons Leystaf uyt zigt, een of twee. tyd; hy komd goedt lok wense, en als jy haaye verneemt, mot jij twee viere opzette, en ook, zeyd hy, en streykt. zeyle een an zee van hem 3) en strijke mee; ais voor verhaald is, gaan onse vaard maar zonder spreeke. Deur de gewoonte het les van buytene. kenne maake met malkander een aardigheyd ondert schieten. Een vraagt: waar geeft het de al dat lepel likken kan : jong en oud; iedereen. 2) Dee staat er. 3) Wij zeyle een (voor: open?) an zee van hem wij zeilen een vrije zeewaarts van hem af. 4) raavaard vaart op goed geluk, waar wij maar naar raden. Verg. verderop : is maar een t.w. waar men, en of men, ergens iets vangen zal. 5) Waar geeft het de op? waar houdt de het voor waar schat hij het op
op? Hy zeyd: hier int haayebedt; ik geef dan geen moed op het op een krebbe haaye. jou schot, Ik geef het op een last, om een stik kouk en een sooptye voor alle man, maar: ik mot schiette.” Mijn, zeyd de schotter, kom hier maar uyt de weeg, kakbroek, zeyd den ander. De son is nog niet onder, Wij draaje weer rooke een pijp, terwijl de jonge haaring bakt. ,,Mag ik plompe9 baas?” Neen dat niet; ik denk de schuit wel vaare heb daan bakke, baas.” Goed zeun. Val, en een psalm zinge. Schaft en een pyp rooke. Pas donker, sitte kok; op de beeting. Ik ruyk haaye, ist woord. Leerye, Steek op twee lugters gelyk! Eerst alle gaar klaar. Benye ter deeg klaar allegaar? Win op dan het wand op de rol; steekt vol, zeyd de voorman, en daar zwemd al een haay ook. haal, klaauw, sla, trek an stik malkander wie der meester is; maar -om wind het. van spreeke, Een net of zeeve in gehaald ; by het is schoon leeg in een oogenblik. En een duysend zulle haaring of 6 gevang. Win maar op, en wat om din euyere en verdoen dat. De vleet in, om din werke met het euyerseyl. te boord weer. Van voore of an, elk weer 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7)
Wij draaye weer op: winden de vleet weer in. plompe, zie 20. Val! val ! t.w. op de knieën om te bidden. Leerye, aanstons ! trek terstond je spullen aan ! haay-om haai-oom: oom-haai. euyere euyerseyl. Mij onverklaarbaar. verdoen overdoen verbeteren.
31
op syn post; hij vist al weer. Kook koffy haast, en als die uyt is, al weer ant Zieye ons maat niet? Jaa, zeyder een, strak zeyld hij jou hoed van jou kop; hij heyd de mast op. Wat zeyd hy. 6 duysend met stikke heb jij 2 duysend. zelle en al. Wat heb jij nog een om din zeyle. Dat kenye doen, zeg ik. al weer van voore of De koffy uit. Leerye weer an. Haaring dik, haaye tombee en weer malkander; vijf duysend de koop. Noggereys, een halve vleet voor de fooy van de is de koop. Schept al den boel nagt; 8 maar in de krebbes, en dan zelle eerst gaan, raaye niet, schipper; als de mast en dan steure. op staat en op, dan zelle eerst suijpe en een stik koek eete en dan steure”. De son op; met een nijvere moet ant steure, eer dat wij bij ons maat zijn. de stierboord.” ,,Waar mot ze Zout boove gehaald, en de warrebak klaar, haaring in de bak, zout op zijn By ons maat. alle gaar, seg ik; allegaar”, zeyd hy ; ik zeg: heb jy gevang hebbe der geen een gezien, tweede schot en als schiete motte, zelle onse vleet wel vaarig op de pampier moole brenge motte”. 1) Leerye weer ! Trek je weer aan ! Tombee. Mij onverklaarbaar. 3) Steure steuren: de haring (met zout bestrooien, warren en) in ‘t ruim stouwen.
32 an boord, en geeft jou haaring maar over. Jy heb altijd in jou buyk!” gesteurd van An boord gelegd; en 16 ons tween. Wat nou gedaan? an werken, of wij uyt de haaye werke kenne,” zeyd hy. gang, Boet, ik ben alweer klaar”. Voor int schot gegaan geen haaring. in schot gegaan; geen haaring; Voor Ollefernes geen haaye ook. Nou ist alle gaar haaring man naa de buyse en kijke bekaayd. Kom laten hebben, zegge malkander. wat die Daar kommende, praaye er een en zeyd een mooye geweest is, maar teegenwoordig vol haaye. te doen staat. Wij praaye malkander wat ons Al weer een beetje om din, tot het gezigt voor van ‘t land. Daar gaan weer paaye en wense malkander goedt vissen. Tis nou een pronte geleegentheyd: zoon schot is honderd guide waard. De vleet lijkt wel van de rotten zegge al onder het schieten. de wandophaalders, Wij weer de vleet als een martelaar is onse eenigen die hem niet verweere kan. hier veel en kruyse troost. Daar van kwaa wind en voor de wind ook. Als zij lieve Gottye, zegge maar in onse vleet niet 1) 2) Ollefernes 3) Sools
Aldeburgh, bezuiden Lowestoft. Orfordness, bezuiden Aldeburgh. tusschen Aldeburgh en
33 tot malkander. wij gaan en de lugter op, en de kykt louter uyt. In de hondewagt, dat is de twee, roept de boove allegaar, en steekt de andere lugter ook op, haast. Daar ze1 een schip als een springe als kakeyland over onse vleet kerlakken het voo uyt, maar ‘t mag niet helpen. Hy zeyld zyn vast als een hond in zijn moer. Wat nou gedaan? Goed raad dier. Hij al in en gaad by ons heen, of een Wij kenne der nimendal an doen als hy niet by en Daa hy de zeyle op de mast ant haale teugen zyn gadt. en laat het by riepen : set boot uyt ‘t is in jou roer. loop jy in jou moer; ik set geen boot uyt voor jou plaazier, en jy mot jou wat haasten en zien dat jy ter uyt krijgt of ik zeyl jou met al jou want in de Westinjes.” lang als kenne, om ter wijl Wij arken de stikken en de brokken in te haale. Deurt lang vijld de reep of en wij ben vry van hem. boel. seysings ‘t Is hier een deese en uyt ben an stik, het waandt is uyt de de staale geloopen; de heele vleet is tot Pothuysen. 1) zijn zelfde zijn zichzelf. 2) ons korriere Beteekenis hier ? 3) niet by en gooyd niet bijgooit. Bijgegooid worden beteekent : dwarszees komen. 4) arken 5) schurend heen en weer bewegen. 6) uit de pees en uit de stalen geloopen: losgeraakt van de en van de bovenlijn (stalenpees). 7) tot Pothuysen = weg de maan”.
34 den boel int ruym en zien of seylree kenne. Alles weer van dek, en mast op en seyl gaan. Wat nou, tis nog geen dag! zelder niemendal zwaaye kok? buytes tijd,” zeyd hij; de schipper vraage naa de schipper niet, en order geeft”. gaa jy maar te vier en geef broodt. Daar mot een gauw alst dag is zelder gejuybikt stik weese; weese motten. Laa gaan troer, baas, en gaat drinke en een stik Ik kom omlaag en zeg: dat of staan, manne, hebye nog lust om te weetye wel dat van de reys of zyn? zegge: wel dat wel werke? wel eete hebbe motten? zelle der eerst een poehaa in zetten ; strak álst dag is, zelt weese: jy mot jou rol in zetten”. steeke elk een goedt stik onse ondertusse tword dag. De haaringzieke man leyd in zijn laatye. mee een halve en zoukt de Tis mooy dag; geef staale en naalde, zelle lang juybikke als wij bij onse maat zijn. De kok set zijn rol in en wij haale de lorretyes alle gaar an hoope of wyer er opt dek. boelhuys van 1) juybikke: herstelwerk aan de vleet verrichten (?). ferm stuk brood met een kop koffìj”. 2) poehaa: Hs. 3) staale stalen, de lijntjes die het net (de stalenpees daarvan) aan de speerreep verbinden. 4) de man die ‘t kot (bergplaats van kleine noodigdheden) beheert.
35 De jonge is mee in zyn goedt en gaat sleepe als de katten, zoekt de slempe om te verkoope. zitte te boete en te knoeten met een pyptye al dat maakbaar is en dat niet maakin de baar is, steure op een hoop neer. leyd ist woord. zette ons ons maat en baake mee op, en na malkander toe. Zij al malkander dat niet meer haast By malkander kommende, God bewaar ons, hy leyd met zyn heele vleet opt dek, zeyd hij. Hoe veel haaring! zelter gaan, en Goeye Reyndert! Goeye Leendert! G : m allegaar! Wel hoe staayer bij? heb je de nog stikken en de brokken weerorn? Dat niet, maar daar ze1 wel een partij weg weese. Wat Wel dortig duysend. Jy mot jou heb jij lorre haast vant dek of gooye haaring overneeme. Zieije wel dat de kou beeterd en de zee word? De haaring gaat voor, en de vleet vant dek, haast. Tis hier geen Klaas Klaas maar Gerret Gerret. Daar is hier wat te doen in dit huyshouwe. de vleet is weer om van dek, en ‘t groote ruym klaar gemaakt, de wille 4) klaar, komd dan maar of opzy gehangen. metye zyye kouse”, zeyd hy, het is spreek 1) de slempe. Komt ook op blz. 39 en 40 voor. spreken”, H S . 2) : pelen mopperen 3) om geridderd = ongeridderd. 4) wille willen : wrijfworsten.
mom-
36 Wij zeyle hem an boord haaring in de veel vaard. Mis. Verdoen dat weer! ent heyd Daar komd hy weer. Gooy toe maar, en maak vast; in; dat gaadt wel de reygtouwe om de bolders genoome: geef over maar haaring, ist woord; daar of te kyken, tis elk zijn best. vald niet veel te geeve malkander zulke haaver doudasse dat by gelyk op onse gat valle. De worden murw als een beurse peer, krijgen de haaring over, en viere van boord. Daar nou met een halve schuyte haaring en geen vleet. volk: alweer ant juybikke veel Ik seg als gy ik ze1 Reyn praaye. zeg je nou van de geleegendheyd? ik weet geen raadt, wat ik doen moet; was onse maat nou maar by ons, dat ik maar een schuyte haaring kryge kon zonder geld naa Leyye, daar heb ik geen zin in; ik zit de haanevoet Daar gaan veel schuyte naa Holland met honderd duysend, dat ik niet tuys zeyle ken. zelle te waater brengen dat kenne; misschien ons maat by ons”. hoe heb jy kryge gaan als jy denkt; zoon zwaar hoofd? tzel jy zit als een uyl in doosnoodt slaat jou ooge op: met zyn baake daar leyt jou maat voor jou op. Ik heb wel gezien datye nog half kans om dat jy jou kop met hand kloude. luister naar je babbele niet meer”. Ik zeyl mijn best naa hem toe om te praaye; ik kom by hem : welkom, wellekom ! Danktye, daanktye! 1) Verdoen dat weer! doe dat weer over! 2) ik weet geen uitweg zie geen uitkomst.
37 Heb jy al Ja! Wat heb jy al hebbe twaalf duysent Wat jij luy, hebbe een schip in ons wand Rijn? Dortig, en gehad. vald de koe op zijn regter Ik heb zyn van de al een zwaar hoofd gehad, want reys. Hoe heb jy het gehad met tuys zeyle? Slegt. Hoe heb jy het gehadt? Nog al reedelik, maar niet jy mot jou haaring om de veel gesteurd leyt. wel, gaa vleet zijn wille, als je gang maar”. knobbele nog al stijf Hy gaadt Reyn praaye. deur an de vleet en nog een groote halve vleet tyd is. klaar kryge eert Het word te met schotterstydt; kyke het eens over offer nog geen vaartuyge gaan veer onse maas naa malkander toe, schieten. Daar en wense malkander goed lok, en gaan strijke. vol alle gerande 3) goedt, Tis hier Engelse, buyse, koppelsloepe, en groote Franse die wij bobbelaars noeme. strijke mee weer in dat alle mee an. gerande goedt, en waage der onse De zeyle weer gestreeke, en de mast geleyd en gaan is Gosnaam Al ‘t wand in de last is mot weer te waater op een loesing of. dat gebrekkelyk Drie kwaartel weer in zee avontuur geluk : kans. 2) veer eens overkijken”. voor: den toestand eens opnemen? 3) allegerande allerhande. 4) de last = haringlast. op een loesing of: met kans op een afstraffing wie niet meehelpt krijgt een kastijding.
38 als is.
klaar al de boel; de last in, en de dat ter deege klaar zijn, of den hond beet.” ) Jy heb weer zooveel wind in jou Laat de mus; en jy doet anders niet als kok maar schafte. Denktye dat wij nog gen honger hebben? Ja, keman, als jy klaar ben, aanstons schaft en als er geen kok, en naa de kooy zonder en benne 6 daar vald niet te prouw(e)ven 4) van avond; tmot vet worden. Tis een bedooke lugtye met een mooy weertye. hoor jy ‘t wel, wat heyd de schipper weer weer weese; een kruyye te koop. Jaa, strak kostelikke wantye en myn reeptye,” zeyd de jonge. ben verloopen; die dee haalwagt heyd Die 6 Hebye geen onheyle roept: Leerye! Boove vernoome in je wagte? Neen, ist woord, en al de nog vreedig. nog peyl op onse viere maas? Jaa, daar leydt den een, en daar leyd den zelle eens ander. Keman, wind de zwinkreep op, kyken; tis nog wat vroeg om deur te haale. Dee op de rol ; haaring me(?) de last; met der haast een nettye of twe in haale een koptye, kok, Dat steekt mee wel op dortig duysend en in die twee netten. 1) of den hond beet = als ‘t er op-aan mocht komen: als ‘t ernst wordt. 2) kreyle. Juiste beteekenis? 3) rijije rijen, t. w. voor ‘t anker: voor de vleet. 4) prouwven. Onverstaanbaar. 5) Leerye! Boove Verg. blz. 16; 22; 30; 31; 46.
39 Toe de koffy uyt was, ant haale ; daar waare geen haaringe by gezwomme. By de haaringe wast aanstonds: wat voor nou vangen, als een goeye een brobbel zeyder een; den ander zeyd: “alweer vleet haaring ziek”. ander: genoeg uyt de pot”. schaakeze over de vinne mast vliegen”. Jij, leyye spilloopers, mot haaring opraapen, en schoon dek, daar op!” zellewel 03 duysen in onse slempe vange.” op maar, tot het leste net of 4, dan zelle eerst steuren”. Daar kommende, ,,maak vast een kostelikke blanke plegt met haaring.” De spilloopers, niet luy : ,,Waar steure, baas?” de kasbakken, dan overnemen”, zeg ik. zelle elk een schop in der hand en gooye veel alst noodig de haaring voor op de plegt, is. De Iuyke oope, en zout boove. De warrebak int ruym ent lugtertye digte klaar en een onse gang. De scheppers vraage: by, gaan of strijkschoon?” en aanstons ant haale; het word dag”. Nijver deur gehaald; die nette op; de haaring in de krebbe geschept; dek en opruyme; de mast ophaale, en seyl gaan; de stag en hooftouwe 1) Afterdiks! Uitroep basterdvloek. 2) slempe (verg. blz. 35 en 40). 3) kaarstye kaarsje. 4) : geschrobd en met water afgespoeld, of: strijkschoon : het vuil bij elkaar gestreken en zonder schrobben
(Hs.
40 don an; de reebanden rond om de mast; wan motte vast naa huys. Al weer ant steuren, an weerenseyye eeven veel steuren dertig duysend uyt onse slempen, en als veel naamerhand vangen dan kenne ze niet laan hebbe nou 76 duysend behalve de niet ver van malkander geleegen, dat aanstons by malkander zyn. ,,Gemorge Jaap, allegaar.” Leendert, allegaar.” Wat hebye gevangen? Twintig duysend; wat jy? Dortig! Wat heyd hy Hy heyd Wel wel laat wel 04 duysend Keman, leg maar je zooveel ontduymele van zyn? an boord, en geefse maar over, terweylt mooy weer is. An boord geleyd en ant over Het gaad alle gaar weer in ons zeyltye. Apperopo, zeyd de geen zooptye? Een drooge zelye een flessye hebbe as ye van boord gaat.” zelle die slaapers in liggen ; krygen leevenden genoeg. 1) don an strak aan: gespannen, 2) reebanden. Verg. blz. 10. 3) an aan weerszijden, 4) naamerhand naderhand. 5) laan laden. 6) maan. Mij onverstaanbaar. 7) zich iets van i. door) iemand laten ontduimelen: laten ontfutselen (?) Maar in dit verband mij niet duidelijk. 8) de haringjager, die de vangst komt overnemen om er mee thuis te varen. 9) slaapers: flauwe, half haringen.
41 leevenden haaring over genoomen en de touwe blyve maar los gegooyd om een ander en hy zeyld an van ondere op an boord oft in moeren schoot ent waar”, zegge over!” Elk staat as een presente kruysbey. Daar is moed onder het volk; het gaat weer van voore of an; het eene maatye zelt gaan, zelye het voor ent andere wel, alst Godt blieft!” berge en wegsleepe?” der de veertig duysend ook in. legt als een modderpraam, strak gaa je kooningrijke der visse,” zegge Het word heel wense my behoude reys, en ik wens haar goed lok toe. Keman, het praaye is gedaan ; opriddere de boel veel alst doendelik is, om wat ruymte te krijge op het dek. Dat gedaan zeynde, en dek schoon ent bakkes nou zelle we gespoeld, en ook een stik kouk eete en een zooptye toe drinke. nou tot sinkes toe laag, en als Daar nou in de wind kryge, dan onse testement wel maake. Wel dan ist voor een ander en geele myn 4) óók in de wind, zegge twee zeyye met een blijft, hebbe 1) om een ander over en weer. 2) er in trappe(n), t.w. de haring, bij ‘t steuren, in ‘t ruim. diep: hoog aan boord 3) als een modderpraam, t.w. geladen: verg. straks: tot zinkens toe laag liggen. 4) geelemijn, stilte: zie beneden, in (111.). 5) twee zijije met een (t.w. één) aftergat: dan zeilen wij naast elkander op, als of wij (onze schuiten) samen maar één schip vormden.
42 je zegge wil, laat hem dan maar drijven, hebbe veel kostelikke leevende haaring”. wou wel hebbe”. een lekker koutje met een goed komt al een westelik blaasje loope; zet je jy der de gek maar bij mas vast.” waaragtig, tis waar”. ruyke het al”, zegge tis potschrapmee waar”. het seyieval maar boove, ent jaffokke mee; steekt de speer maar uyt ; al de zeyltyes haast by wintye laa poepen nou gaat stryke of hy lange kool gegeete hadden”. uur weese Het tij komt mooy; ‘t sel wel eerdt vol zee is te Katwyk. Wij hebbe nog lang tyd, alst koutye nog wat malkander. opgaan wou, zegge Het gaat te met naa den aftermiddag. kok, gaat maar te vier met een koptye thee; het nou op staan”. Daar mot een baard weese ook; als de thee uyt is, mot jij de nog reys opsette met scheerwaater, kok.” den avond en de kou gaat nog Het gaat al begint al te hoesten. De zon is al op; de al onder en de kok is klaar; de jonge heyd daan bakken. al de snorrepypen maar in het zeyl gaan van de gyk, de jaffok van voore, eer dat schaften.” Dat gedaan zijnde, benne wat gaan Toen wat gegeeten hebbe de wagt 1) Potschrapmee pot-schrap-me), basterdvloek straf me). 2) hoesten: begint al stampend leven te maken.
(God
43 op de lamp int nagthuys, ent kompas der beseyye gaan maar 0 te Z; twee man, twee tot het dag word.” die te wagt Het gaat, goddank, reedelik, zegge benne, als voor de wind gaadt. Het slaape gaadt niet ter harten; den een heyd zorg hier voor, en den ander daar voor, en soo verloopt de nagt. Tis by den dag: kok, kook koffy. De koffy uyt nog een pyp ; gedronke, tis al mooy dag, de son is er uyt; daar zelder een van de gauste naa boovene gaan en zien naa land. ,,Land zeyd hy. Sint staat by ling; 4) het loopt alles in onse gadt. pas naa de vol zes) an de wal Bij de wal gekomme, aanstons de an de wal en de klynhaalders zwemme tot haar gooye een toutye toe, keel toe om de klyn. grijpe en haale de klyn opt land. De zeyltjes op gedoukt, ent schuytye vast, gaadt elk naa seyn huys, gaadt. tot de
1) beseyye bezijden naast, 0 t : Oost ten Zuiden. 3) twee man twee te weten: in de wacht. 4) Sint staat by Scheeveling: de Haagsche toren wordt gepeild in die van Scheveningen. 5) het loopt alles in gadt: we krijgen den stroom volop van achteren na de vol ze na de (vloed). 7) klynhaalders: die van ‘t strand de klyn komen afhalen. 8) de klink: de bekkenslag voor den afslag.
44
Ik heb een Maandag mijn roepe om 3 van de toe kwam de vloed ik heb mijn benne of volk gehaald ; zij benne gekoome; hebbe de klyn weg gegooyd. gevaare en Ik zeg: kok te vier met koffy. Koffy gedronke; uyt na de kooy; jonge te wagt, en als er drie syn, moet gij myn roupe. Ik ben boove gekoome, de vloed ten naasten by verloope ; ik riep: seyl gaan. Het was een zuyyelikke wind; het volk zegge: is de vloed al gedaan ? boove gekoome; maar op, en haald de Jaa, zeg ik, kom set het op sprong, en groote fok voor, en kort de haald het zwaard De klyn is of; gaan Bij de wal op laverende een slag 5 a 6, ik seg: steekt den uytlegger uyt, en maakt het kom klaar; zelle maar an zee gaan jamaastuyg zeyle; het is al een voor ep Een entye boove het de jaamaat op braaspit gelaveerd zynde, hebbe en benne wat gaan eete; ik seg de man te roer: pas op niet te lang aan zee, zulle geen want als de wind kryge. In de Landschaaring gezeyld zynde, riep de 1) staat: Kok te vier met koffy gedronke. Lees: Kok, vier met koffij. Koffy gedronke (enz.). 2) jaamaastuyg. Vgl. blz. 9. 3) voor ep 4) indelijken innelijken) : meer naar binnen; meer landwaarts. 5) Mij onverstaanbaar. te
45 man: troer wenne; boove gekoome de jaamaat ingenoome; het zwaard laate valle en stijl gehaald; kluyffokkeschoot gelost en deur de wind gestooke. op, Weer om din zeylende, en de jaamaat by de wal gezeyld; regt voor de Hey; jaamaat in, en wenne. An see zeylende, ik seg: maar gaan spanne; zegge: asye maar wil. Het net gespannen, ik seg: gooyt het lood; het lood zulle maar toegaan. gegooyd: 9 vaam; ik seg; Het net afterop de schuyt geleyt; dan segge het net leyd op syn gat; ik seg: gooy weg het net! De afterman, hetwelk een van de jongste knaape is, zeyt: daar gaat het heen! en geeft bot na behoore; geeve, manne? ik zeg: hoe veel bodt zelle zegge: veel alst uw goedt dunkt. Ik seg: geef 3 muystyes dat is de lijn an 4 verdeeld, tneegentig vaam lang. De voorluy maake en is de lyn om de mast vast en zegge de afterman: gooy of, en laat hem voor de mast op draaye; ik wat en span vaarig het 2 net, want seg: haast het gaat hart na de ly. Een twee drie, het net klaar; zegge: zyn klaar; ik seg: baks op ! dan zeylt de schuyt uyt, en zette het net voor het eerste, en geeve 15 vaam minder als het eerste net. dan haale de eerste De lyn en de 2 voor. wenne wenden. 2) de Hey De Hei (nu officieel Terheide), bij Monster. 3) spanne: t. w. het net. 4) muystyes muisjes, muizingen (zie blz. 6; 26) : hier: de lengte van drie muisjes. 5) het net. Lees: het 2 net, : het tweede net.
46 Nu de schuyt voorzigtig by de wind draaye, en styve de voorlyn met een uytset boom; en gooy het lood 10 vaam. ik loop naa de gehaald; de kluyf digt Al an, dat de schuyt niet vooruyt en schiet; dat gedaan ik seg: jonge luy, naa de kooy, en eet een stik broot; ik, en nog een man, op de visserij pasmijn maat: het gaat al mooy sende, en zeg naa de ly; daar staat Sint al in Roostyesbarg: dat is de Haagsse tooren en een duyn die noeme. Myn maat zeyt: pas op uw daar zelle voor draaye, en hy lost de schoot. Ik fluks haal het zeyl aan de geyk; mijn maat zeyt : hy draayd by ik zeg : geen zwaarigheyd mijn maat zeyt: ,,daar staat Sint al in de oude vierbof”, dat is een weynig bezuyde Scheeveling. Ik gooy het lood en bevin dezelfde diepte tot Sint in Scheeveling; ik zeg mijn maat: nou de Sparregaslek maar in visse; hy zeyd: zelle as jy maar wil; ik zeg haal de kluyfok digt an, of zelle op de wind draaye. Dat gedaan, het gaat weer goed. viste tot omtrent de Marreije, dat is Katwijk binne en Reynsburg, int zuyyerste ik zeg myn maat : ,,roept maar: Leerye”. 4) Mijn maat hebben de uyt de kooy angetrokke; ik zeg: rook gekoome vel en 1) lybil: bil (achterdeel van de schuit) aan lijzijde. 2) zeewelik zeewaarts. 3) kluyf hok kluiffok. 4) verg. boven blz. 38 en het hier volgende: vel en angetrokke.
47
nog een halve peyp als de Marreye an ly haale. De Marreje an vant dorp zyn, dan zulle schuytegat koomende en de Burg ly vant naakte, streeke de zeyle; de leyne voor geleyd, het eerst op. De knosse aan haalde boord gekrege, en de sprenkels een voor een op gehaald, het hoofd voor en gegaan met de sprenkel, ent net op de bil gevoerd en de wam voors tot de kuel. De kuel aan boord: jonge; Ik seg: wat ist? Wel wat wout haal het weese, zegge my; wat kneukels en vuyligheyd; ik zeg: ja, ja, de buyt zit onder in. haalde het afternet ook op, en gaave scheppe uyt by de nette. De vis leesende, 5 benne 2 schol, Ik seg: de vis an de wal gooye, en zoeke een andere lek. Wij benne naa de wal gezeyld en hebbe onse vis brengt de vis an de wal gebragt; ik zeg: bevalle. 5) Dat vaarig op de wal, anders zelle gedaan zijnde, ik zeg: haald het eete van de wijven, voor en brengt het anker maar schierelik, dat die daar uyt de weeg zyn. die Het eete scheep; het anker scheep; het volk scheep: om spil. Onder tusse ik zeg: gooyd de noordste; noordelijkste. 3) knosse knodsen; sprenkels; hoofd: vischwant (schrobnet; kornet); wam, en: van het vischnet (kornet). 3) laven: de visch met een scheepnet uitscheppen. 4) by de nette bei de netten, of: beide netten. 5) bevalle vallen,”
van het kuil) :
48 de romtom ons an de wal, en gooye haar kabels over en weer over onse heen. Het myn: zulle van daag niet in volk zegge maar stark an de see koome; ik zeg: win de schuyt schiet gaandeweg. De schuyt is al zijn daage vlodt, en wij winne De man, die voor op staat, de schuyt int zeyd: daar heb jy de boel al gaande; daar twee kaabels kruyseling over onse heen; ik voor wij seg: set vast de spil, en vangt de zelle onse der onder deur riepe: het klaare; loste, en los kaabels, dan zelle klaarde onse en gooyde de boel weg. weer om spil, en winne. Daar komt er De zulle hem wel klaare; nog ien. Das goed, haake hem op, en een tou om die en vange hem of. om: Los die vent Ik riep niet losse en ik liet hem zo medijaat wilde zijn of snyye. Ik seg: set op de zeyle haast; om spil en winne hetwelk geschiede. De de klyn op sprong. De klyn is of, zegge die om spil zyn, en schep op. De klyn voor gewonne. De voorman zeyd: daar hangt een tou in de klyn; alweer ongeluk. De klyn voor gewonne, en een tou onder en scheep deur genoome en de klyn gehenkt, 1) winnen winden. 2) ‘t het zwin (zwin kil). 3) medyaat, voor : immediaat (onmiddellijk onverwijld). 4) is: met een touw met een haak er aan een anker of een touw binnen boord halen trekken. (Hs.
49 gehaald. De slaags geschept en weg gezeyld. Over zee gezeyld; ik zeg: neem een boom en pas of het zwaard al staan ken. Een boom Nooyt schaa ! dat is : Geen grond ! Het zwaard op de maat gezet. Ik seg: snyd de vis maar, en kok gaat te vier; onder de hand zulle wij eens praate keyke om en van de geleegendheid. Onder weer on ik seg: kyk, het gaat mee al op een an de wal. jaa, zegge het daar me niet duere ais de prins voor den Bos lag. heb gy geen moedt om naa de Ik seg: Kaapenblenk te myn dunkt, de wind zei in Daar hier mee nimendai te doen, de wal en hebbe van wal gehoord, dat het om de is; zulle daar wel een goeye zuy lek vinde, hier of daar; een misse week is geen mis jaar. zegge: als jy het ooverlegt, benne te wel dat het maar een is; het onse eyge vald het kwaad uyt, da zulle ooge klaage. dat is te zegge: De kok roept: Steyn ruym 1) Nooyt schaa ! dat is te zegge: Geen grond ! (in een Katwijker mond: is een van de gedaanten, waaronder een nog niet verklaarde uitdrukking voorkomt, die (als uitroepj te kennen geeft, dat de stok, gaard, lat enz., waarmede men peilt, geen grond bereikt verg. eeuw: 17de eeuw: eeuw: 2) daar me daarmede. 3) dat het om de me mede: ook mager is. 4) Steyn ruym ! Maakt plaats uit den weg ! op zij ! (de jongen komt de de gekookte visch, het opdragen).
de vis kookt. Jonge, geeft het zoobennetje; neem op de vis; ik ze1 ze maar in iens uyt giete. De de jonge aan roer; haast eete. Den zeyd : de wal. Onder andere zeyle heen en koome by Tessel. Het was gaan al laat in den avend; ik zeg: zulle de klyn weg ogtend toe, gooye onder de Kykduyn tot de kedulle wel praaye. Klyn weg; en dan zulle wat eete; naa de kooy; die eerst wakker word moet uytkyke oft al dag word. Het word dag, de koome me uyt de kooy. kedulle koome an zee, en Seyl gaande, ik seg: span het net terwijl, en: kok, vandaag niet meer of kook een beetje koffy of zegge: het zelder niet te doen weese, had. als jy wel denk: ik seg: het kon De koffy zijn ter lek. zegge my: uyt, en kyke waar de kedulle haar streek ik seg: loope de Kykduyn en de as jy maar wil. ik Keete in, en raame van ondere op, en seg: leg het net op syn gat, en gooyd het maar weg; ik zeg: neem in de fok. De afterman vraagt: hoe veel bot? een halve voorgenoome; den en de op zyn order; anhaalder om de visse rontom in de kadulle; het gaat wel; 1) zoobennetje: het mandje met de de gekookte visch, het vischmaal voor de bemannino. 2) de omlaag het maalbinnen, de knoopen”. 3) de later : kadulle. Wat voor soort van visscherlui of landslui worden hier bedoeld? is een woord voor: gezel, kameraad, maat, makker, karnemelksbrij. 5) me wij mede; wij ook.
51
praaye den een en den ander. Ik zeg: goeye hy zeyd: Goeye maat! ik seg: isser wat te doen? hy zeyd: Jaa maat, daar is veel te Isser doen, maar het is meest alle gaar weggooy Neen maat, nimendal. dan geen schellevis, Wel isser dan geen groote schol in Aameland? Neen een, twee maat, die is heele maal weg. Onder maal gediept ; van 9 tot 13 vaam gevist. Ik seg : hoe staat de don? zegge: daar zit aas Ik seg: neem in de kluyfok, en ik gooy in de den anhaalder of, en haale. in de knosse voor, en Jonge stierd de haale an de sprenkels. De voorman seyd: trek je wei? Jaa, zegge en kryge het hooft voor. slaan de valle in de korte sprenkel, het en staffokkeval, en so werke het net na de segge malkander: hier aan onse meesters taafel te gast koome; praate geld hier niet; elk zyn best. Val op voor! Het net een vaam of drie uyt het waater geheese, daar borst de nok an stik; ik seg: los de valle, en laat hem na de grond ioope. Wat nou? ik seg: maak vast de sprenkel en kom op. De aftersprenkel om spil en het hooft de bolders gewonne en vast gemaakt; ik seg: geef en die om het net gestooke, en hooft of een gespanne; nou de boom opgehaald ent andere hooft zien te kryge. De boom scheep en de peese los gemaakt, het kueltou don gekort, voor vast gemaakt; 1) Weggooy : de kleinste, waardelooste soorten van visch. 2) Knosse, sprenkels, hoofd, peese, zie blz. 47.
52 nou aant net korte; een vaam of drie gewonne; maak nou de kuel op-korte; an kueltou vast! Laate met een leewemoedt en de kuel opgekort en om de mast vast gemaakt; het laafluyktje oope ant het gedaan en een gat int net in de kuel gestooke. Daar leyd een groote in de kuel en het is vol sand ; onder daalykluyt verliese de hand breekt er een gat int net, en de heele boel. Om dat verlies de vloed is verloope en de wind vaarig een ander is aan de oostzy; nou zulle net spanne en kyke of weer wat van de Haaks op onse diepte toe of koome kenne en dan zelle gaan. Gooyd het lood 11 vaan (sic) nog eens gehet net met de kop om din De past. Gooy lyn om de mast; het andere net klaar gemaakt en bygeset; een kop koffy verdiend. 15 a of 16 in de Daar komt nog een blenk; koome ons praaje een gedeelte. Wel, wat met de vloed al gehad? Wel, hebbe een streektje gedaan en hebbe het halve aartryk en een noeme de stik van de veenboere gehad; want zegge my : tis als daalykluyte turf. nimendal. Ik zeg: ik wens gesondtheyd. en gaan stryke. Ik seg: De lek laate voorsigtig strijke, dat de nette niet deur 1) laafluyktye laafluikje, luikje in ‘t net om het door leeg te scheppen (te laven). 2) daalykluit: darie-, derriekluit kluit van een kleiachtige veensoort. 3) met de kop om din: met den steven naar den wal, landwaarts gericht.
53 en loope. De zeyle voor hand ingenoome, op de wind gedrayd; t op en en bedroefd ent afternet 9 scheppe. Haal an de schoot, en set de op; het ruym klaar gemaakt; de visleesers int ruym. het wel an de Jonge, schep en rep wat; ik Het is braadt zeyd de jonge. hand Ik seg: zulle maar om din zeyle en gooye het koome zeyle net voort zeevalty noggereys weg; die leyd en en hy vraagt: wat by een heb jy daar gehad? Ik seg: 17 scheppe. Wat voor slag ist? Ik seg: goed slag. Wat heb jydaargehad? Daar heyd een groote dalykluyt in geweest en hy zegye dat, zeg ik, is er by heen gegaan. my : jy mag en zeyl weg. De leesers zegge wel op jou groote streek; zulle geen twee schol uyt al de hoops leese en wel 10 braat; geen geen schellevis; tis anders niet dat is te zegge: deugt niet. als weer; ik weet geen raad; Ik zit en kijk heen lek, en weet haast niet te doen ik vraag: een heb jy haast gedaan met leese? Ja, zegge aanstons. weer na de Kamperlek loope; Wel, keman, my dunkt het ze1 daar wel zyn. Hier te blijve is niet raatzaam. Wel neen, zegge de gaste, hier nog langer blijve, is ton en al over boord. Daar al drie voor de wind na de toe loope, 1) braadt braadschol kleine schol, voor kookschol ongeschikt bakschol. 2) voor ‘t zeevaltij. Zeevaltij landvaltij voor+ vloed.
54 zegge ze; ik zeg: dat kenne doen. Los de wat; zulle wel vaarig ter lek zijn. Ik zie daar veel schuyte in de Karnperlek, zeyter een ik seg: dat is een goe teyken het zelle de Egmonders weese. Daar gekoome zynde, der al veel burgers bij; maake ons net klaar om weer van ons voor vloed te Voor t Zwarte Veld geloope, weer voor vloedt, de en in 8 vaam toegegaan al een raamstreek gedaan, en koome schuyte loope. De eerste, die praaye, was een Egmonder. Ik vraag: wat heb jy daar wel gehadt? Hy zeyd: wil jy ze hebbe? Ik zeg, neen; brengt te mart; jij heb ze wel van doen. De tweede was een burger; ik vroeg: wat hebye daar gehadt? Hy seyd : 6 scheppe, alle gaar meest en wat schellevis. Hy vraagt: klyne kans-schol waar heb jy geweest? Ik seg: in de Kaapenblenk. Was daar nimendal te doen? vraagt hy. Ik zeg: neen, veel hoops maar weynig koops. Een ander gepraayd: me zoon schep of 6 a 7. De lek over gevist en gediept en op het Rip gekoome: Leerye! haale het net haast op, en de vis daar 9 scheppe gegeeve. haast kluyfok uyt op, en nog een streek voor raam doen. De zegge de jonge: dat zelle kruijije weese; want visserman is haast pas nou op uw 1) 2) haal 3) 4) 5)
burgers van ons : plaatsgenooten, mede-Katwijkers. raame: probeeren of er visch zit, raamstreek: met het net. Later: een streek voor raam (doen). brengt tze brengtze. kans schol kantschol. de maas de maats.
55 verblijd. Een twee drie, de vis Dat maar een klyn streektje weese. Dat streektje kryge onder tusse de heele vloot gaat zyn gang; in de lek. praaje en weer praaye; onder tusse best, en haald veel hy kan. ist, elk De lek weer oovergevist: Leer je! Ik seg: zulle niet insteeke; houd de kluyffok op, en houd de het zwaard steyl. Ben je klaar? Daar gaat het heen, deur de wind draaye, en zeyl en ik laat de by de wind over. Een weynig : Steek ! roepe die voorop zyn ; over gaat hy ! Nou haale de in tot dat hy don komd 3) dan losse weer: steek deur de wind. En tot de kluyfok in; het net weer de knosse toe en vaarig op gehaald, de kuel an boord gekreege; weer 10 scheppe; weer klaare kuijije.4) De zeyle weer by gehaald om boove de lek te ik zeg: dat gaad wat Jaa, zegge zulle daar geen kop koffy op zette? Ik seg: ja, het is goed om de vaak uyt de ooge te De vis en de koffy klaar; ik seg: zulle eerst toeniet gaan; maakt al de dokkementen klaar, an en mankeerd. Den voorman haald de lyn om de hooftouwe, en vraagt: op hoe veel ze1 ik hem vast maake? Ik riep: 5 vaam minder als de halve lijn voor. Die in t geemeen de knosse losmaakt en weer vast, die hoordt dat, en maakt de afterlyn om de mast 1) 2) 3) 4)
toegaan ter visscherij aan visschen gaan. Steek ! namelijk : door den wind. don strak; gespannen. kar te kuijije (kartekuie?). Mij onverstaanbaar.
56 en geeft 10 vaam meer als de halve lyn Ik sit vast heen en weer en kyk, en praay den een en den ander. Wel, wat heb jy daar wel gehad? Het is: schep 3 a 4 a 6 a en zo voors. Ik seg: ben je Ik seg : gooy het lood allegaar klaar ? Ja zegge zulle in 12 vaan toe gaan. Het lood gegooyd: 8; weer: 10; weer: 11; weer: 12 vaam. Hou waar! Over gaat zelle hy! Neem in de kluyfok, en los de schoot; voorzigtig toe gaan, nette vast by de grond staan. Dat gedaan zijnde, en de zeyle weer opgezet veel als de toelaat; ik seg: drink haast de koffy en geef myn een baktye boove. zitte der romtom in, dat ik niet om laag durf zegge: jy bend altyd vol zorg; het ze1 gaan. immers wel gaan. zegge daar is een bak koffy, maar brand niet, en was eyskoud onder de hand. daar vange der 2 Ik riep: jy mot boove zegge: hoe jy dat maake? Ik malkander op. seg: boove heen. zegge: het niet boove. bakse, zelle Ik seg: het mot er boove, want als ons vast bakse. zegge: gaad uw gang. Die riepe: twee waare ant henke en klaare, en jy der mee nog boove op koome? Jy zied wel, dat jy der niet boove en ken! zegge: wille stryke? nette weg; pas maar Ik seg: neen, al waare by de En het ginker al zijn daage boove. op de de streek uyt, en haale 1) henke: zie boven blz. 48. 2) by de bei de, of: beide.
57 haast, om nog een naastreek te doen. De lek was kort, haalde haast de nette op, en twee lekkere kuele met vis allegerande vis: voor een spreekwoord. lekker en vet, zegge De wind was genoorelikt; ik seg: zulle hier vandaan met de kop an zee toegaan en laate het met een net voor zeevalty maar by de wind op lang daat de viere door malvisse, kander een stuk weegs zyn. Dat gedaan zijnde, het op zijn order geleyd. net weg gegooyd, en de Elk weer op syn werk. De vis leese: kleyn schol klyne besonder; de in benne, de schellevis in een kee bezonder; de fakse int bun 4) met een partij leevende schellevis; de braad Daar komt een tarbotskooper an boord in de en vragt: hebye geen bot? Ja, hebbe 6 botte allegaar, maat! Wat mot jy voor dien bot hebbe? Ik seg, in eens af sonder talleme: een daalder voor t stuk, en een dubbeltye voor de jonge. Hy seyt met maat! Hy een woord: 28 stuyvers. Ik seg: niet vaard weg, maar haald zee weerom, en past geld. Ik maak een reedekaabeling 5) om med de vis tuys haale het net op, en te zeyle met mijn volk; gaave 16 scheppe goeye vis. De zeyle op; met de noordewind na huys. 1) 2) 3) 4) wordt 5)
afzonderlijk: apart. kee hok of kast om visch in te bewaren. de fakse. Mij onverklaarbaar. bun = kaar (bak met gaten) waar de visch levend in gehouden. redekaabeling = redekaveling raadslag beraadslaging.
58 [III.] Fol. 29 en 30 bevatten, met een fraaie of naarshand (stadhuishand) geschreven, de volgende, niet tot behoorende aanteekeningen het oorspronkelijk treffende het spraakgebruik der visschers. Misschien dit toevoegsels van Nr. F. W. Boers?
Op de Aldus
te Catw: spreekt een Ervaren
ware op de Ankers in zee met en dolden met Een waterzeil
de Ankers in zee is wal, twee mijl Gelemain zegt, dat het stil van wind is, dolle, is drijven met Een zeil in ‘t water, dat het getij gang geeft.
visten de Marriën
de Marriën is de wyk aen den rhijn Rhynsburgse tooren.
in visten Jorem in Noortig, met het zail op de schaarstokken.
,
‘s Jorem is de toren te Noordwijk binne, en Noordwijk is de toren te Noordwijk aan Zee, het zeil op de
1) gelemain, windstilte: zie boven blz. 41. Verg. Waaeter is te laaeg, omdat er gien wind is. ‘t Is dooad bladstil) de zee is slecht az in spiegel in Van de 259 Zee). Schelde t. d.
59 stokken, zegt het zeil zo laag laten zakken tot het op dek neder staat. viste de Delve in de poort, met een tot lobberig Japig in Schevening toe en gaven 20 scheppen uit ons
Delve, zijn de delftse torens, en de poort is de toren tot zand, lobberig is een mooi windje, ‘s Jacob is de toren in ‘s tot in de toren te’ ning, scheppen zegt, als het schrobbenet aan boord komt, dan word de vis met een laaf of beugelnet daar uit geschept.
visten met een zuyje wind in de Lek, Aagt in de Wijk toe, en daar haaldewe, en nog in ‘t Hool, en een toe tegen aan met de ebb,
de Lek is een halv uur van de wal, Aagt is de toren van de Beverwijk, wij toe, zegt het nett buyte boort werpen, het is voor Egmond, een uur van de wal. ramen, is vissen op den wal aan, of dwars aan zee na dat de wind daar toe dient. Eb: is als het gaat. getij zuyd
60 Eenig gemaakte Spreekmanieren onder de wykkers. zegt je moet hier blijven.
Je mot hier Prijgelemaakt,
zegt, haastig, zo ras is.
ga jy jouw zusje halen, je moeder haitse alle ropen.
Maartje, gaat zusje moeder heeft halen haar al geroepen.
waer gaaje, ren peut, die hait een koukje duur dan maar by je peut, onse Teel zelje hale.
Jongentjen waar na toe. Loop heelspoedig, heeft een koekje, blijf wat bij haar, ik zal door laten halen.
ILLUSTRATIES. 1. Haring-vissery”. Kinderprent met 12 houteeuw. sneden door J. Plugger, begin 2. Buys op de Neeringh.” 7 van de reeks door A. van der Laan naar S. van der Meulen, midden eeuw. 3. Haringvangst.” Anonieme gravure uit: Leerzaam Mengelwerk voor de Jeugd. Leyden, P. H. Trap, 1811, Pl. 4.