Abstracts
Voice-over in documentaires: afstemming van tekst en beeld op de kijker Marrit Akkerman-Nijdam & Christoph Sauer, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 13.30 uur Een documentaire kan door kijkers verwerkt worden, wanneer de beschikbare informatie (door taal, beeld, geluid, muziek) toegankelijk wordt gemaakt. Vaak neemt de voice-over de hoofdmoot van de informatie voor zijn rekening. Voice-over(sub)sequenties – onze focus – begeleiden de kijker en zijn gericht op het delen van (nieuwe) kennis die voor de informatieverwerking nodig is. Maar hoe wordt de kijker begeleid? De voice-over zorgt voor het structureren van de documentaire als geheel en voor de coherentie van de voice-overtekst. Daarnaast maakt hij de benodigde kennis expliciet onder meer door middel van oriëntering, concretisering, vergelijking, uitleg. De beelden in de onderzochte documentaires hebben een ondergeschikte rol. Ze ondersteunen de voiceovertekst door hem te versterken, te specificeren, te bewijzen, aan te vullen en verstrekken geen eigen nieuwe informatie. Het onderzoek laat daarmee zien dat het meestal verbale handvaten zijn die kijkers krijgen aangereikt, en dat de beelden in dergelijke sequenties de verbale boodschap slechts aanvullen.
■■■□ Uitspraken over DE adviespraktijk. De constructie en analyse van een corpus invloedrijke adviesboeken over ‘Public Speaking’ in de periode 1980-2010 Bas Andeweg, TU Delft & Jaap de Jong, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 11.00 uur Wat is het meest gegeven advies voor de inleiding van een toespraak? Adviseren Amerikanen een grap als openingstechniek vaker dan Nederlandse auteurs? Algemene uitspraken over DE Nederlandse of Amerikaanse opvatting zijn risicovol zonder representatief corpus. Ook onderzoekers die snel een beeld willen krijgen van de belangrijkste adviezen over spreekangst of stemgebruik en andere retorische middelen kunnen baat hebben bij zo’n representatief corpus invloedrijke adviesboeken. In dit paper wordt de constructie gepresenteerd van een representatief corpus van 40 Amerikaanse en 40 Nederlandse adviesboeken (in de periode 1980-2010) op basis waarvan uitspraken gedaan kunnen worden over de ‘gebruikelijke’ adviespraktijk. Relatief objectieve selectiecriteria als verspreiding en herdruk vormen de kern
van het Amerikaanse corpus. Het Nederlandse corpus bouwt voort op de selectiemethode van Andeweg & De Jong (2004). De bruikbaarheid van een dergelijk corpus zal worden geïllustreerd met de casus Humor als retorische strategie.
■■■□ Strategisch manoeuvreren met reacties op beschuldigingen van inconsistentie in een politiek interview Corina Andone, Universiteit van Amsterdam Vrijdag 23 december, 11.30 uur In dit artikel wordt de strategische functie van de reacties van politici op een beschuldiging van inconsistentie in een politiek interview geanalyseerd. Vanuit een pragma-dialectisch perspectief, worden de reacties van de politici gezien als strategische manoeuvres. De politici zijn er in principe niet alleen op uit om hun zin te krijgen; ze zijn er ook op gericht het verschil van mening met de interviewer op een redelijke op te lossen. Andone analyseert een fragment uit een politiek interview van de BBC waarin de politicus op de kritiek van inconsistentie reageert door zijn standpunt te laten varen en ter compensatie daarvan zijn standpunt te herformuleren. De analyse brengt een patroon van strategisch manoeuvreren aan het licht dat neerkomt op een zodanige herformulering van het standpunt dat de politicus kan volhouden dat het oorspronkelijke standpunt op iets anders betrekking had dan het huidige standpunt.
■■■□ Leren door schrijven onder de loep Veerle Baaijen, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 11.00 uur Cognitieve procesmodellen, zoals dat van Bereiter & Scardamalia (1987) stellen dat schrijven door expliciete denkprocessen kan bijdragen aan leren. Het ‘dual proces’ model van Galbraith (2009) verklaart de leereffecten van schrijven uit impliciete taalproductieprocessen. In deze studie wordt in kaart gebracht hoe schrijven aan leren kan bijdragen door te kijken naar schrijfprocessen en naar de manier waarop schrijvers hun ideeën ontwikkelen.
Verdeeld over 4 condities (outline planning versus synthetic planning en low self-monitors versus high self-monitors) hebben 84 studenten een artikel voor de universiteitskrant geschreven. Tijdens het schrijven zijn toetsaanslagen geregistreerd (Leijten & Van Waes, 2006). De resultaten ondersteunen het ‘dual proces’ model: (i) schrijvers rapporteren meer leereffecten na synthetic planning dan na outline planning; (ii) low selfmonitors herzien hun tekst meer tijdens het schrijfproces; (iii) het ontwikkelen van kennis in de synthetic planning conditie hangt samen met de mate waarin de tekst herzien wordt tijdens het formuleren.
■■■□ Hoe bewerken krantenjournalisten nieuwskopij? Sjaak Baars, Universiteit Leiden & Tom Van Hout, Universiteit Leiden / Universiteit Antwerpen Donderdag 22 december, 11.00 uur Recent genre- en schrijfprocesonderzoek toont aan dat kranten in hoge mate zijn gebaseerd op bestaande kopij van bedrijven en nieuwsagentschappen (Pander Maat 2010, Van Hout & Macgilchrist 2010). Dit onderzoek bouwt hier op verder: aan de hand van een etnografisch corpus van schrijfproces-, teksten interviewdata (Van Hout 2010) analyseren we hoe krantenjournalisten aangedragen nieuwskopij tot nieuwsberichten herwerken. Uit de analyses blijkt dat naast werkervaring, verwerkingssnelheid en dossierkennis, twee discursieve ingrepen de hertaalslag van nieuwsbron naar nieuwsbericht kenmerken: het neutraliseren van promotioneel taalgebruik (‘reporter voice’) en het invlechten van evaluatief taalgebruik (‘writer voice’).
■■■□ The use of Numerals in Computer Mediated Communication Sandra Barasa, Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 17.00 uur Computer Mediated Communication (CMC) is the communication resulting from networked computers. Such communication includes Email, SMS, and Social Network Sites like Facebook and Hyves. This is a relatively new field of research.
The CMC data used for this research were collected from University students. The results demonstrate how the use of numerals in CMC deviates from the use of numerals in standard text. The findings show that the presentation of numerals in CMC is reflected in terms of both their pronunciation and symbol structure. It has previously been claimed that numerals are used in CMC for technical purposes for example in order to achieve brevity, rapidity and least effort. However, this study goes further and establishes that social purposes also play a key role in the use numerals in CMC. These social functions include the achievement of informality, creativity and netiquette.
■■■□ Drie lezingen over de Kennisbank Begrijpelijke Taal Woensdag 21 december, 11.00 uur De rol van beeld in de begrijpelijkheid van teksten: een review Charlotte van Hooijdonk & Wilbert Spooren, Vrije Universiteit Amsterdam Vandaag de dag kunnen document designers tekst en beeld op steeds complexere manieren met elkaar combineren. De keuze voor die combinaties is vaak gebaseerd op intuïtie, doordat evidence-based richtlijnen ontbreken. Onderzoek naar de effectiviteit van beeld op tekstbegrip is in verschillende domeinen uitgevoerd, waardoor het lastig is algemene ontwerpprincipes te formuleren. Binnen het NWO-programma Begrijpelijke Taal is daarom in het eerste verkenningsproject een kennisbank (http://www.kennisbankbegrijpelijketaal.nl/) aangelegd waarin empirische, evidence-based onderzoeken naar tekstbegrip zijn verzameld en geannoteerd op een aantal kenmerken, zoals de aanwezigheid van beeld. De verzamelde onderzoeken hebben geresulteerd in een literatuurbespreking bestaande uit 73 experimentele studies naar de effecten van beelden op tekstbegrip in drie genres: handleidingen, onderwijsteksten en gezondheidsinformatie. In de presentatie worden onderwerpen en trends in recente bevindingen over de effectiviteit van multimodale informatiepresentatie besproken.
Leesbaarheidsvoorspelling 2.0 Rogier Kraf, Leo Lentz & Henk Pander Maat, Universiteit Utrecht
Door taaltechnologische innovaties lijkt het leesbaarheidsonderzoek de laatste jaren aan een tweede leven begonnen te zijn. In hoeverre lossen deze nieuwe leesbaarheidsvoorspellers echter de problemen op waar klassiek leesbaarheidsonderzoek tegenaan is gelopen? In een klein experiment analyseerden we drie Nederlandse tools die voor een tekst het Europese taalniveau kunnen bepalen. We lieten deze een leesbaarheidsscore bepalen voor een twintigtal teksten uit vier categorieën (o.a. roddelrubrieken en verzekeringspolissen). Getoetst is of zij hetzelfde niveau aan een tekst toekennen en of ze de teksten in dezelfde moeilijkheidsvolgorde plaatsen. Het blijkt dat de tools het niet altijd met elkaar eens zijn. Opvallend is bovendien dat, hoewel alle tools hun oordeel sterk baseren op kenmerken op woordniveau, er nauwelijks correlaties zijn tussen taalniveau en woordfrequentie.
Het ontwerp van medicijnenbijsluiters: een kijkje in de Kennisbank Begrijpelijke Taal Leo Lentz & Henk Pander Maat, Universiteit Utrecht De medicijnenbijsluiter blijft een complex tekstgenre, vooral voor minder vaardige lezers. Toch is er zo langzamerhand veel experimenteel onderzoek dat laat zien welke verbeteringen mogelijk zijn. De Kennisbank Begrijpelijke Taal geeft een aardig beeld van dat onderzoek. Voor deze korte review hebben we drie vaker onderzochte kenmerken gekozen. Het gaat om de volgende kenmerken: 1) de formulering van risico-informatie, 2) de bijdrage van visuele elementen aan de begrijpelijkheid, en 3) de structuur van de bijsluiter. Voor elk van die kenmerken presenteren wij de belangrijkste conclusies, samen met de aard van de empirische ondersteuning daarvoor. Enkele daarvan zijn: 1) verbale risico-informatie levert meer misverstanden wegens vaagheid dan cijfermatige risico-informatie; 2) vooral bij instructies voor dosering en tijdstip van inname is visuele ondersteuning effectief; 3) een optimale tekststructuur bestaat uit de elementen doel en werking van het geneesmiddel - gebruik van het geneesmiddel – risico’s van het gebruik.
■■■□ Vier verkenningen over de gevolgen van digitalisering voor de rol van begrijpelijke taal Woensdag 21 december, 13.30 uur
Vier bijdragen van: Hans Hoeken & Maaike Jongenelen, Radboud Universiteit Nijmegen Sanne Kruikemeier, Universiteit van Amsterdam Margot van der Goot, Universiteit van Amsterdam Jos Hornikx, Radboud Universiteit Nijmegen (zie ook onder ‘H’) Burgers kiezen. Die keuzes kunnen verstrekkende gevolgen hebben: voor hun gezondheid, financiële situatie, het overheidsbeleid en hun positie op de arbeidsmarkt. Als burgers in toenemende mate de verantwoordelijkheid voor hun eigen welvaren krijgen, is accurate, relevante en begrijpelijke informatie om een goede keuze te kunnen maken van groot belang. De toenemende digitalisering heeft grote gevolgen voor zowel het aanbod en de presentatie van informatie als de manier waarop mensen informatie zoeken, vinden en gebruiken. De vraag die in deze sessie aan de orde komt in een viertal lezingen is: wat zijn de gevolgen van een verdere digitalisering voor de wijze waarop mensen met teksten omgaan? Specifiek aandachtspunt hierbij is waar en hoe de begrijpelijkheid van taal een belangrijke bijdrage kan leveren aan het optimaliseren van het communicatieproces. In deze sessie worden vier verschillende domeinen besproken: gezondheid, complexe producten, bestuur en politiek, en leven lang leren. Deze domeinen vormen verschillende arena’s waarin de burger in de slag gaat met andere spelers (en vice versa). Soms lijken de belangen van die spelers parallel te lopen zoals bij medici die mensen informeren over hun gezondheid, soms zijn die belangen in potentie tegenstrijdig zoals financiële dienstverleners die zo veel mogelijk winst willen behalen op het product dat ze aanbieden. In elke verkenning is er een kwalitatief onderzoek opgezet waarbij informanten die in hun werkkring te maken hebben met taal en/of digitalisering zijn geïnterviewd. De informanten zijn werkzaam bij spelers die een belangrijke rol spelen in het desbetreffende domein zoals banken, zorgverzekeraars, en gemeenten. Een analyse van de interviews laat zien dat op alle domeinen steeds meer informatie digitaal en multimodaal beschikbaar komt. De informanten maken zich daarbij zorgen over (1) de vindbaarheid van informatie, (2) de optimale afstemming tussen tekst en beeld. Voor elk van de domeinen geldt dat digitalisering kansen en bedreigingen biedt. De dreiging bestaat eruit dat digitalisering kwetsbare groepen op nog grotere achterstand zet, de kans vooral uit de mogelijkheid om - zeker ook het taalgebruik – aan te passen aan de wensen en mogelijkheden van deze groepen.
■■■□ Polarisatie als thema en als argumentatietechniek in de bundel ‘Verstekeling van de emigratie’ van Hafid Bouazza. Hilde van Belle, Lessius University College/ Katholieke Universiteit Leuven Donderdag 22 december, 14.00 uur Heidense vreugde. Gepeins en gezang (Bouazza 2011) bevat, naast besprekingen van literatuur, films en muziekopvoeringen, ook een reeks opiniestukken: Verstekeling van de emigratie. Bouazza ontvouwt er zijn welbekende standpunten in het diversiteitsdebat, waarbij hij de zogenaamde slappe houding van het Westen tegenover religieus fundamentalisme afkeurt. Onder andere de aansporing tot dialoog en de waarschuwingen voor polarisatie neemt hij op de korrel. In deze paper onderzoek ik de retorische en argumentatiestrategieën van Bouazza in deze artikelenreeks. Ik besteed aandacht aan de manier waarop Bouazza polariserend argumenteert, en aan de argumenten waarmee hij polarisatie verdedigt. Na deze analyse houd ik Bouazza’s argumentatie tegen het licht van Zarefsky’s criteria uit “What does an Argument Culture Look Like?” (OSSA 2009).
■■■□ De constructie van verschillen tussen leerlingen in klasseninteractie Jan Berenst, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 16.00 uur In ouder sociolinguïstisch werk naar klasseninteractie blijkt dat aantallen en typen beurten die leerlingen krijgen, correleren met sociaal-culturele en gender-kenmerken van leerlingen. In dergelijke studies komt echter niet goed uit de verf hoe die verdeling van beurten tot stand komt. In meer recent discourse- en conversatieanalytisch onderzoek naar klasseninteractie is er wel veel aandacht voor de manier waarop interactionele praktijken vorm krijgen wat betreft participatie en specifieke acties als beantwoording, correctie, feedback, etc. maar zijn de consequenties van die praktijken voor de constructie van verschillende typen leerlingen nauwelijks geanalyseerd. In deze presentatie –gebaseerd op videodata en transcripten van klasseninteracties in kleuterklassen en in het vmbo-klassen- zullen de
consequenties van de variatie in de sequentiële positie van leerlingbeurten besproken worden, alsmede de consequenties van de variatie in reacties van leerkrachten op responsen van leerlingen.
■■■□ Waar rekenen we tweede-taalsprekers op af? Vloeiendheid en akoestische spraakkenmerken Hans Rutger Bosker, Hugo Quené & Nivja H. de Jong, Universiteit Utrecht Donderdag 22 december, 16.00 uur T2-sprekers van het Nederlands worden vaak als ‘minder vloeiend’ gekarakteriseerd. Maar wat betekent het om ‘vloeiend’ te spreken? Zijn er bepaalde akoestische kenmerken van spraak aan te wijzen die hiervoor doorslaggevend zijn? Experiment 1 onderzocht allereerst de sensitiviteit van luisteraars voor specifieke akoestische spraakeigenschappen. Drie groepen luisteraars beoordeelden dezelfde set van T2-Nederlandse opnames op ofwel het gebruik van pauzes, de spreeksnelheid of het gebruik van herhalingen en correcties. Wanneer hun subjectieve oordelen werden gemodelleerd met akoestische maten als predictoren, bleek dat luisteraars het meest sensitief waren voor pauze karakteristieken. Wanneer vervolgens een vierde luisteraarsgroep dezelfde stimuli beoordeelden op algehele vloeiendheid, bleek dat hun subjectieve vloeiendheidsoordelen het beste gemodelleerd konden worden met pauze predictoren. De auteurs concluderen dat maten van pauze de beste akoestische correlaten zijn van vloeiendheidsperceptie. Voorlopige resultaten van een tweede experiment, waarin de duur en aantal van pauzes in T1- en T2-spraak stelselmatig worden gemanipuleerd, zullen worden besproken.
■■■□ Subjectiviteit in context; eye-tracking onderzoek naar de verwerking van want en omdat. Anneloes Canestrelli & Pim Mak, Universiteit Utrecht Donderdag 22 december, 12.00 uur Want en omdat zijn de meest gebruikte causale connectieven in het Nederlands om respectievelijk subjectieve en objectieve relaties uit te drukken
(Sanders & Spooren, 2009; Verhagen, 2005 e.v.a.). De verschillen tussen deze connectieven zijn tot nu toe voornamelijk in corpusonderzoeken bestudeerd, in deze presentatie ligt de nadruk op oogbewegingsonderzoek. Uit experimenten met contextloze causaal verbonden zinnen is gebleken dat want leidt tot een onmiddellijke vertraging in het leesproces t.o.v. omdat (Canestrelli, Mak & Sanders, 2011). Dit verschil verdwijnt echter wanneer het connectief want wordt voorafgegaan door informatie die expliciet markeert dat S1 iemands bewering is (“volgens Jan” ). In 2 oogbewegingsexperimenten met krantenberichten onderzoeken wij of het directe verwerkingsverschil tussen want en omdat repliceerbaar is in langere teksten en of dit effect wordt beïnvloed door subjectiviteit van de context voorafgaande aan de causale relaties.
■■■□ Het piramideprincipe: je gaat het pas zien als je het doorhebt Louise Cornelis, Rijksuniversiteit Groningen/Louise Cornelis Tekst & Communicatie Donderdag 22 december, 11.30 uur Het piramideprincipe (Minto, 1987) is in de praktijk een populaire en statusrijke methode voor het structureren van hoogwaardige en lezergerichte adviesrapporten. Het plaatsen van de hoofdboodschap voorop is er het bekendste kenmerk van. De effectiviteit van het piramideprincipe laat zich niet makkelijk empirisch onderzoeken; vooral de ecologische validiteit is een struikelblok. Met het verkennende onderzoek waarover deze presentatie gaat, kwamen toch enkele interessante inzichten aan het licht. Grootste verrassing was dat waar gebruikers enthousiast zijn over het principe, ‘oningewijde’ lezers van piramidale rapporten de structuur niet doorzien. Een piramidaal rapport heeft dankzij het gebruik van ‘krantenkoppen’ een inhoudsopgave die leest als een mini-samenvatting, maar dat merken deze lezers niet op. In plaats daarvan gaan ze op zoek naar vertrouwde termen als conclusie en aanbevelingen en raken ze in de war als ze die niet vinden. Voor de praktijk betekent dit dat het nodig kan zijn dat piramideschrijvers hun lezers ‘opvoeden’.
■■■□
Een vergelijkende frequentiestudie naar het Engels in Franse, Italiaanse, Nederlandse, Spaanse, Vlaamse en Waalse commercials Sophie Debrauwere, Hogeschool-Universiteit Brussel Donderdag 22 december, 13.30 uur In een corpus van 1640 reclamespots uit 2010 en 2011 onderzochten we hoeveel Engels gebruikt wordt, op welke plaatsen en in welke vorm. In vergelijking met het corpus van Gerritsen (1996) is het aantal Nederlandse spots met Engels verdubbeld. We stelden ook significante geografische verschillen vast: een Vlaamse spot telt, evenredig verdeeld over gesproken en geschreven taal, gemiddeld vijf unieke Engelse termen, een Spaanse twee en een Franse 0,8. Drie vierde van de productbeschrijvingen in Vlaamse spots bevat Engels, dubbel zoveel als de Waalse en Spaanse productbeschrijvingen. De voice-over gebruikt in één op twee Vlaamse spots code-mixing, dat is significant meer dan in Nederland. Op de samenhang tussen code-mixing en taalgebieden zit er echter ruis door de houding van de lokale woordenboeken t.o.v. Engelse leenwoorden en de nauwe samenhang tussen code-mixing en de variabele ‘productcategorie’. In deze studie wordt deze ruis gemeten en uitgeschakeld.
■■■□ De indicatief presens in wetteksten. Een experimenteel onderzoek Karen Deschamps & Sara Verbrugge, Katholieke Universiteit Leuven Woensdag 21 december, 11.00 uur Zowel de Belgische als de Nederlandse officiële richtlijnen over wetgevingstechniek adviseren om voorschriften te formuleren met een indicatief presens in plaats van met expliciete deontische werkwoorden (bijvoorbeeld: "Het verzoekschrift wordt gemotiveerd" in plaats van "Het verzoekschrift moet worden gemotiveerd"). Wetsbepalingen gesteld in de indicatief presens zouden niet alleen eenvoudiger, maar ook krachtiger zijn. Sommigen vragen zich echter af of het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid niet beter zou zijn om expliciete werkwoorden te gebruiken. In dit onderzoek toetsen we dit schrijfadvies aan de hand van een experiment, dat bestaat uit een begripstaak en een attitudetaak. Door middel van de begripstaak gaan we na hoe juist en hoe snel de proefpersonen verificatievragen kunnen beantwoorden in de twee condities (indicatief presens en expliciete deontische werkwoorden). Door middel van de
attitudetaak onderzoeken we de opinies van de proefpersonen over de formulering van de wetsbepalingen in de ene en de andere vorm.
■■■□ Informatiebehoeften en -aanbod rondom afwijkingen baarmoederhals Inge P.H. Dubbeldam, Vrije Universiteit Amsterdam Donderdag 22 december, 12.00 uur Veel vrouwen die met cervicale dysplasie (afwijkende baarmoederhalscellen) worden doorverwezen naar de gynaecoloog, ervaren angst en onzekerheid, vaak meer dan gerechtvaardigd is op grond van de aandoening. Ze hebben dan ook een grote informatiebehoefte, waarvoor ze zich dikwijls tot internet richten. Die informatie zou naast feitelijkheden ook emotionele kwesties moeten behandelen. Dat blijkt vaak niet het geval: vraaggesprekken met patiënten en observaties van hun zoekgedrag laten zien dat zij uiteenlopende informatiebehoeften hebben -gerelateerd aan voorkennis, ervaring en levensfase- die met name emotionele kwesties betreffen (o.a. risico op baarmoederhalskanker, soa HPV als oorzaak en gevolgen rondom zwangerschap), terwijl het informatieaanbod op internet zich vooral richt op de procedurele kant van de behandeling en de aard van de afwijking. Wel doen de vrouwen gedurende hun zoektocht gerelateerde kennis op, doordat zij afdwalen van hun initiële vraag en geboeid raken door aanverwante onderwerpen waarmee zij geconfronteerd worden. Voorbeelden en opties voor vervolgonderzoek worden besproken.
■■■□ Humor in tijdschriftadvertenties: een cross-linguïstisch onderzoek Natalie Dupré & Jan Van Coillie, Hogeschool-Universiteit Brussel Woensdag 21 december, 15.00 uur In haar onderzoek naar humor in reclame ontwikkelde Van Meijl (2008) voor advertenties uit Nederlandse tijdschriften een categorisatie van humortechnieken die voortbouwt op de typologie van Buijzen & Valkenburg (2004) voor audiovisuele media. Voortbouwend op deze categorisaties ontwikkelden we een typologie met een beperkt aantal technieken, gekoppeld
aan onderliggende humorprocessen. Daarbij integreren we in de categorisatie ook het verbale, picturale of verbo-picturale karakter van de humortechniek. In ons onderzoek analyseren we tijdschriftadvertenties uit zes verschillende taalgebieden en onderzoeken we de verschillen in het aandeel van de humor en de specificiteit van de humortechnieken die aangewend worden in advertenties voor gelijkaardige producten. Die verschillen toetsen we ten slotte aan culturele verschillen in humor, zoals beschreven in studies van onder meer Alden, Hoyer & Lee (1993) en Lewis (2005).
■■■□ Effectieve communicatie in het proces van repatriëren Lotte Edelkoort & Jan D. ten Thije, Universiteit Utrecht Donderdag 22 december, 11.00 uur In de huidige internationale wereld wordt het uitzenden van werknemers naar het buitenland steeds gebruikelijker. De repatriëring van deze werknemers is een proces dat al begint vóór vertrek en communicatie is in alle fases van de uitzending van groot belang. Ter verklaring hiervan wordt Stroh’s et al (2005) theorie over ‘mental maps’ gehanteerd. In de ‘mental maps’ over gastland en land van herkomst vinden tijdens de uitzending veranderingen plaats, die kunnen zorgen voor verkeerde verwachtingen en hiermee een problematische terugkeer. Communicatie is belangrijk voor het up-to-date houden van deze ‘mental maps’ van expats. De functie van communicatie blijkt afhankelijk van het doel van de uitzending: een uitzending waarin het overdragen van kennis centraal staat vereist meer communicatieve situaties dan een uitzending waarin het opdoen van kennis centraal staat. Organisaties en bedrijven zouden moeten communicatiebeleid voeren waarin bewust gebruik gemaakt wordt van het effect van communicatie op een geslaagde terugkeer.
■■■□ Ad hominem in vermomming. Empirisch onderzoek naar strategisch manoeuvreren met drogredenen Frans H. van Eemeren, Bart Garssen & Bert Meuffels, Universiteit van Amsterdam en ILIAS
Donderdag 22 december, 11.30 uur Uit grootschalig empirisch onderzoek naar de conventionele deugdelijkheid van de pragma-dialectische discussieregels is gebleken dat de oordelen van taalgebruikers over overtredingen van regels voor redelijke discussies over het algemeen in lijn zijn met de theoretische pragma-dialectische discussieregels. In de praktijk lijken drogredenen echter veelvuldig voor te komen en lijken ze vaak helemaal niet door taalgebruikers te worden opgemerkt. Welke factoren zijn hiervoor verantwoordelijk? In dit onderzoek richten we ons op één drogreden: de abusive variant van het argumentum ad hominem. Aan de hand van experimenteel onderzoek is onderzocht onder welke condities de abusive ad homimem minder onredelijk wordt gevonden dan in andere, evidente ‘clear case’ gevallen. De resultaten wijzen uit dat door middel van een specifieke vorm van strategisch manoeuvreren de abusive ad hominem de schijn van redelijkheid kan aannemen.
■■■□ Website evaluatie met de hardopdenkmethode: wat wordt er geverbaliseerd en wat niet? Sanne Elling, Leo Lentz, Universiteit Utrecht & Menno de Jong, Universiteit Twente Vrijdag 23 december, 11.30 uur De hardopdenkmethode wordt veel gebruikt voor het evalueren van de gebruiksvriendelijkheid van websites. Er is echter nog weinig bekend over de vraag wat voor type verbalisaties proefpersonen precies uiten gedurende een evaluatie. Ook weten we nog niet goed wat voor informatie proefpersonen níet verbaliseren, ofwel: wat kan er geobserveerd worden op momenten dat proefpersonen stilvallen? Ons onderzoek richt zich op deze beide vragen door de concurrent hardopdenkmethode te combineren met oogbewegingsregistratie. In dit onderzoek voerden zestig proefpersonen taken uit op websites. Daarbij verwoordden ze hardop hun gedachten en werden hun oogbewegingen opgenomen. Achteraf werd van iedere verbalisatie het type vastgesteld. Vervolgens werd bij alle stiltes van langer dan 1 seconde bekeken welke acties er via de oogbewegingen geobserveerd konden worden: scannen, lezen of fixeren op een object. In onze presentatie bespreken we de resultaten van dit onderzoek.
■■■□ Het gebruik en de functies van retorische vormen in gezondheidsvoorlichting Renske van Enschot, Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 13.30 uur In reclame komen retorische vormen (kunstige afwijkingen van het rechttoerechtaan communiceren van de boodschap) veelvuldig voor (e.g., Van Enschot 2006). Empirisch onderzoek naar het gebruik en de functies van retorische vormen in gezondheidsvoorlichting ontbreekt echter nog. Twee beoordelaars analyseerden 28 posters en 79 voorkanten van brochures, van overheid en particuliere instanties, op het voorkomen van retorische vormen en (cf. Braet 2007) de functie van de meest dominante retorische vorm: diverteren, informeren of emotioneren. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was goed na twee analyserondes. De resultaten laten ondermeer zien dat ook in de Nederlandse massamediale gezondheidsvoorlichting retorische vormen veelvuldig voorkomen. Visuele tropen (betekenisrijke afwijkingen, bijvoorbeeld metaforen) waren dominant. Schema’s (betekenisarme versieringen, bijvoorbeeld rijm: ‘Stel: het is je eigen vel…’) hadden een diverterende en informerende functie. Tropen hadden vooral een emotionerende functie, vaak via een ‘fear appeal’ (bijvoorbeeld de afbeelding van een jongen opgesloten in een bierflesje, in een campagne tegen alcoholschade bij kinderen).
■■■□ (Ingebedde) Tekstkaders Titus Ensink, Rijksuniversiteit Groningen Woensdag 21 december, 17.00 uur Tekstanalysemethoden zijn doorgaans 'tekstimmanent': interne samenhang, formulering, e.d. staan centraal. Teksten manifesteren zich echter als een object in een grotere waarnemingsruimte: het lokaliseren in die ruimte creëert een kader dat bepaalt hoe de tekst gezien wordt. Sociale semiotiek (Van Leeuwen 2004) en geosemiotiek (Scollon & Scollon 2003) geven aandacht aan deze aspecten van tekst(interpretatie). Een specifieke rol spelen ruimtelijke inbeddingen (een kader binnen een kader), omdat de tekst in dat geval niet één- maar tweemaal interpretatief moet worden gelokaliseerd.
In een corpusanalyse van verschillende soorten teksten (reclameposters, websites, advertenties in magazines) wordt een aantal gevallen van ruimtelijke locatie en inbedding beschreven. In een experiment wordt daarnaast nagegaan waar en hoe inkadering van tekst inwerkt op de interpretatie van die tekst. Met name inbeddingen blijken hier ambiguïteit te veroorzaken. Visuele analyse van de materiële aspecten van een tekst is een 'hidden dimension' die in analyse veelal onderbelicht blijft.
■■■□ Streven naar begrijpelijkheid: Gevolgen voor causaliteit in Bijbelvertalingen Jacqueline Evers-Vermeul, Gerdineke van Silfhout, Universiteit Utrecht & José Sanders, Radboud Universiteit Nijmegen Woensdag 21 december, 16.30 uur Vereenvoudiging van teksten is complex. In ons corpusonderzoek gaan we na welk effect het streven naar begrijpelijkheid heeft op de talige markering van causale samenhang. Eerder onderzoek wijst uit dat schrijvers van teksten voor tweedetaalleerders en vmbo’ers geregeld zinnen opknippen en inkorten, waardoor connectieven verdwijnen. De keuze voor een connectief beïnvloedt echter ook de syntactische en conceptuele complexiteit van relaties. Onze onderzoeksvraag is of connectieven ook in andere teksttypen systematisch vermeden of gewijzigd worden. In een corpusanalyse vergelijken we 551 fragmenten uit de Nieuwe Bijbelvertaling (2004) voor relatief ervaren lezers met equivalenten in de Bijbel in Gewone Taal (verschijnt in 2014) voor laag-geletterde lezers. De resultaten wijzen uit dat de BGT vaak onderschikkingen vermijdt, maar ze op andere plaatsen juist inzet om nóg complexere constructies te vermijden. Ook voert de BGT regelmatig syntactische vereenvoudigingen door. Onze conclusie is dat de proportie markeringen in beide vertalingen vergelijkbaar is, maar dat het type markering wel verandert.
■■■□ De bruikbaarheid van ankeropstellen bij het meten van schrijfvaardigheid Hiske Feenstra, Cito Instituut voor Toetsontwikkeling Vrijdag 23 december, 10.00 uur
Het betrouwbaar meten van schrijfvaardigheid is problematisch, onder andere doordat beoordelaars onderling verschillen in hun oordelen over de kwaliteit van schrijfproducten. Op basis van aanwijzingen voor een gunstig effect van ankeropstellen op de beoordelaarsovereenstemming uit eerdere studies, worden in de huidige studie opstelschalen met ankeropstellen ingezet om beoordelaars een referentie te bieden. Om te bepalen in hoeverre een opstelschaal met ankeropstellen bijdraagt aan de betrouwbaarheid van een schrijfvaardigheidsmeting, werden opstellen van basisschoolleerlingen verzameld. Uit de verzameling zijn op basis van expertoordelen ankeropstellen geselecteerd volgens de methode zoals beschreven in Van den Bergh & Rijlaarsdam (1986). Met deze ankeropstellen werden beoordelingsschalen samengesteld die bij de beoordeling van de opstellen als referentie dienden. De toegevoegde waarde van de ankeropstellen is in een experimenteel design onderzocht. Uit de analyses blijkt dat het inzetten van ankeropstellen bij de beoordeling van het aspect ‘structuur’ een significant positief effect heeft op de betrouwbaarheid van de meting.
■■■□ Strategisch manoeuvreren met argumentatie in politieke cartoons Eveline T. Feteris, Universiteit van Amsterdam Woensdag 21 december, 14.30 uur Een politieke cartoon kan worden opgevat als een specifiek soort indirecte argumentatie waarmee een cartoonist het standpunt verdedigt dat het handelen van een politicus of een andere publieke persoon negatief beoordeeld moet worden. Om duidelijk te maken welke strategische keuzes cartoonisten maken bij hun keuze van argumenten en de 'verbeelding' daarvan als specifieke presentatietechniek, wordt in deze bijdrage de overtuigingspoging van een cartoonist geanalyseerd als een strategische manoeuvre in een kritische discussie. Uitgaande van het theoretische concept van 'strategisch manoeuvreren' zoals geformuleerd door Van Eemeren (2010) geef ik een analyse van de argumentatie die aan een politieke cartoon ten grondslag ligt. Ik maak duidelijk aan welke argumenten een cartoonist gebonden is op basis van een reconstructie van de metafoor binnen het 'activity type' van een editorial cartoon.
■■■□ The process of story writing Kees de Glopper, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 12.00 uur The production of oral narratives has been studied extensively. Story writing has attracted less attention, especially when it comes to the processes of composing. In this study we tried to shed light on the cognitive processes that play a role during story writing. To this end we compared the written production of a fictional story with the process of writing an argumentative text. We conducted an experiment where high school students wrote both a story and an argument on a specially prepared computer that registered their input. After each writing session the students were subjected to a stimulated recall interview. All gathered data were used for comparisons between the two genres. In our presentation we focus on the distribution of types of writing processes, writing fluency, pausing behaviour and revision.
■■■□ De relatie tussen sms-vaardigheid, sms-stijl en schriftelijke taalvaardigheid Kees de Glopper & Sipke Ernst, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 16.30 uur In het maatschappelijk debat is de opinie dat sms-taalgebruik schadelijk is voor de schriftelijke taalvaardigheid van jongeren zeer populair. In het wetenschappelijke debat worden niet allen negatieve, maar ook positieve effecten geopperd. Empirisch onderzoek naar de effecten van gebruik van smstaal laat wisselende resultaten zien. In het beschikbare onderzoek wordt meestal de sms-vaardigheid gemeten, maar niet de sms-gewoonten of –stijl van proefpersonen. In het onderhavige onderzoek zijn vaardigheid en stijl afzonderlijk gemeten en is nagegaan in hoeverre beide samenhangen met vaardigheden in spelling en het schrijven van informele en formele e-mailberichten. Het onderzoek is uitgevoerd onder 155 leerlingen uit het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs. De onderzoeksresultaten laten geen positieve effecten van sms-vaardigheid op spelling en schrijfvaardigheid zien. Zij leveren
wel steun aan de negatieve veronderstellingen: de sms-stijl van proefpersonen hangt negatief samen hun schriftelijke taalvaardigheid.
■■■□ Begrijpelijke webteksten voor laaggeletterden Thea van der Geest, Joyce Karreman & Kees ter Beek Vrijdag 23 december, 12.00 uur Overheidsorganisaties zoals de Belastingdienst moeten – ook via hun website – communiceren met een zeer breed publiek. Onderzocht is of de informatie over de zorgtoeslag, die geformuleerd is volgens interne richtlijnen voor eenvoudige communicatie, begrijpelijk is voor laaggeletterden en tegelijk aanvaardbaar voor een controlegroep van hooggeletterden. Ook is nagegaan of er winst te behalen viel door de webtekst te hertalen aan de hand van richtlijnen voor eenvoudig taalgebruik. De originele website van de Belastingdienst is voorgelegd aan 19 volwassen laaggeletterden, de hertaalde site aan 18 andere laaggeletterden. Voor beide versies was er een controlegroep van 19 hooggeletterden. De respondenten kregen begripsvragen voorgelegd. Daarnaast werd hun tevredenheid gemeten. De resultaten laten weinig verschillen zien tussen de twee versies van de website. Zowel laaggeletterden als hooggeletterden waren tevreden over beide versies van de website. De laaggeletterden hadden meer moeite met beide versies van de website dan de hooggeletterden; ze beantwoordden minder vragen correct.
■■■□ Voorlezen in de kleuterklas: een platform voor gezamenlijk redeneren Myrte Gosen, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 16.30 uur Interactief voorlezen biedt kinderen de mogelijkheid te reageren op zowel de inhoud van het boek en op de commentaren van de leerkracht als op elkaars bijdragen. Deelname aan dergelijke interacties kan kinderen de gelegenheid bieden tot gezamenlijk redeneren (Mercer & Littleton, 2007). Gebaseerd op een sociaalcultureel perspectief op leren (Rogoff, 1990), wordt dit geacht bij te
dragen aan de ontwikkeling van kennis met betrekking tot boek-gerelateerde onderwerpen. Inzicht in dergelijke processen van gezamenlijk redeneren en de daarmee samenhangende kennisontwikkeling, kan worden verkregen door het analyseren van klasse-interacties. De onderzoeksvragen zijn: hoe komen interacties met ruimte voor gezamenlijk redeneren tijdens voorlezen tot stand en hoe zien dergelijke interacties eruit? De datacollectie bestaat uit 36 video-opnames van voorleessessies in 3 kleuterklassen (groep 1-2). Deze opnames zijn getranscribeerd en geanalyseerd in de traditie van de conversatieanalyse (Ten Have, 2007). Dit paper zal illustreren hoe gespreksdeelnemers participeren in verschillende soorten redeneerinteracties.
■■■□ Norm en stijl in het parlementaire debat Ton van Haaften & Maarten van Leeuwen, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 12.00 uur Het taalgebruik van Wilders in het parlementaire debat roept zoals bekend afwijzende reacties op, zowel binnen als buiten de Tweede Kamer. Dat lijkt erop te wijzen dat hij met zijn taalgebruik regelmatig een existerende norm schendt. Dit roept de vraag op aan welke specifieke (taal)normen het parlementaire debat is onderworpen. In onze lezing richten we ons op een onderdeel van deze complexe vraag, namelijk op die gevallen van taalgebruik die kunnen worden opgevat als een schending van een of meer specifieke parlementaire discussienormen. In onze lezing gaan we eerst in op de vraag hoe parlementaire discussienormen kunnen worden geïdentificeerd. Vervolgens willen we laten zien hoe op basis van een stilistische analyse van het taalgebruik van Wilders in een groot aantal speeches aannemelijk kan worden gemaakt dat hij regelmatig parlementaire discussienormen schendt. Onze vertrekpunten daarbij zijn de pragmadialectische (normatieve) theorie over argumentatief taalgebruik en de methode van linguïstisch-stilistische analyse.
■■■□
Strategisch manoeuvreren in kritische reacties op argumentatie Ton van Haaften, Universiteit Leiden & Francisca Snoeck Henkemans, Universiteit van Amsterdam Donderdag 22 december, 13.30 uur Volgens de Pragma-Dialectische benadering van argumentatie is een taalgebruiker die kritisch reageert op de argumentatie van een opponent eraan gebonden kritiek naar voren te brengen die relevant is voor het type argumentatie waarop hij zijn pijlen richt. De opponent is er op zijn beurt aan gehouden te reageren op de kritiek die relevant is voor het door hem gebruikte argumentatietype. De kritische vragen die betrekking hebben op een bepaald type argumentatie, kunnen daarom worden beschouwd als stock issues voor het aanvallen en verdedigen van het betreffende argumentatietype. De wijze waarop in de aanval en de verdediging wordt omgesprongen met deze stock issuses, kan worden opgevat als een vorm van strategisch manoeuvreren (vgl. Van Eemeren 2010). In onze lezing zal aan de hand van een casus worden uiteengezet hoe de benadering van strategisch manoeuvreren een verhelderend licht kan werpen op de analyse en beoordeling van een kritische reactie op argumentatie.
■■■□ Audience Design in Documentaire-interviews Marieke Haan & Christoph Sauer, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 14.00 uur Filminteracties bevatten meer informatie dan nodig is voor de personages. Deze extra informatie maakt de dialoog toegankelijk voor de kijker. Ook in documentaires zijn dialogen kijkergericht ontworpen (Nichols, Bruzzi). De hoofdvraag is: hoe wordt audience design in documentaire-interviews gerealiseerd? Het ‘participation framework’ benadert filmkijkers als ‘overhearers’: hoewel buitengesloten zijn kijkers in staat de inhoud van documentaire-interviews te begrijpen, omdat de ‘common ground’ tussen de interviewdeelnemers voor hen toegankelijk wordt gemaakt. Naast verbale uitingen worden ook filmbeelden gebruikt om de kennis over de interviewtopics te vergoten. Een corpus van 71 interviewsequenties is samengesteld. De volgende drie benaderingen worden gecombineerd: audience/overhearer design (Bell, Bubel),
footing /common ground (Goffman, Clark) en information linking (van Leeuwen). Uit de analyse blijkt dat interviewdeelnemers op een bepaalde manier spreken zodat de ‘overhearer’ het interview kan begrijpen. Filmbeelden worden vaak getoond als aanvulling op de tekst. De documentairekijkers verwerken informatie uit documentaire-interviews dus zowel verbaal als visueel.
■■■□ Paturain, das pas fîn. Een experimenteel onderzoek naar de effectiviteit van het gebruik van buitenlandse accenten in gesproken productreclame. Berna Hendriks & Frank van Meurs, Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 14.00 uur Onderzoek heeft aangetoond dat het gebruik van vreemde talen in productreclame zorgt voor een hogere waardering van de reclame, vooral wanneer de vreemde taal past bij het product. De vraag is of dit effect ook optreedt bij het gebruik van Nederlands met een buitenlands accent aangezien eerder onderzoek heeft uitgewezen dat een buitenlandse accent een overwegend negatieve attitude ten opzichte van een spreker teweeg kan brengen. In een 2 (passend/niet-passend product) x 3 (Duits, Frans, Nederlands) tussenproefpersoon design beoordeelden 162 respondenten radiocommercials op overtuigingskracht, verstaanbaarheid en amusementswaarde. Reclames met een buitenlands accent werden niet positiever gewaardeerd dan reclames zonder buitenlands accent. Reclames met een product dat paste bij het buitenlands accent werden voor een aantal variabelen positiever beoordeelde dan reclames met een product dat niet paste bij het buitenlands accent.
■■■□ Jouw taal of de mijne? Receptieve meertaligheid vergeleken met Engels als Lingua Franca. Is Receptieve Meertaligheid effectiever dan Engels als Lingua Franca? Berna Hendriks Margot van Mulken, Radboud Universiteit Nijmegen Vrijdag 23 december, 10.00 uur
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat het gebruik van Engels als lingua franca niet-moedertaalsprekers van het Engels voor aanzienlijke problemen kan stellen. Het is daarom de vraag of een andere taalkeuze, bijvoorbeeld receptieve meertaligheid een effectievere oplossing zou kunnen zijn. In een serie binnen-proefpersoon experimenten is onderzocht welke taalkeuze het meest effectief was, en welke communicatiestrategiën de deelnemers in de verschillende taalsituaties gebruiken. 66 Duitse en 66 Nederlandse deelnemers, losten verschillende zoek-de-verschillen puzzels op, waarbij ze in het Engels, in receptieve meertaligheid, in een vreemde taal of in hun moedertaal communiceerden. Receptieve meertaligheid blijkt een aantrekkelijk alternatief te kunnen zijn: de passieve kennis van een verwante taal blijkt voldoende te zijn om succesvol referentiële problemen op te lossen. Het verschil in de voorkeur voor strategieën wijst erop dat gesprekspartners handig gebruik maken van de aanwezigheid van een moedertaalspreker.
■■■□ Wetenschappelijke presentaties met PowerPoint Brigitte Hertz, Hertz Taaltrainingen voor wetenschappers Woensdag 21 december, 11.30 uur Het gebruik van PowerPoint en met name het veelvuldig gebruik van tekst en bulletpoints krijgt veel kritiek. Volgens sommigen is ook het presentatiegedrag ten ongunste veranderd; men kijkt naar de projectie, staat met de rug naar het publiek en leest de tekst voor. Een nieuw soort presentatiegedrag zou nodig zijn om een goede PP presentatie te geven. Komt dit bekritiseerde gedrag ook voor bij wetenschappelijke presentaties en beïnvloedt dit de beoordeling van het publiek? Op het congres van de VIOT in 2008 zijn 15 presentaties gefilmd en beoordeeld door het publiek. We hebben verschillen gevonden in het voorlees- en kijkgedrag, maar geen verband kunnen aantonen tussen dit gedrag en de waardering van het publiek. Het bekritiseerde presentatiegedrag kan niet de verschillen in beoordeling verklaren. Nader onderzoek moet uitwijzen of andere variabelen deze verschillen wel kunnen verklaren.
■■■□
In memoriams in Belgische personeelsbladen. Een diachronische studie Priscilla Heynderickx & Sylvain Dieltjens, Katholieke Universiteit Leuven Donderdag 22 december, 15.00 uur Personeelsbladen hebben o.a. als doel het groepsgevoel in een organisatie aan te zwengelen. Ze bevatten rubrieken waarin bijvoorbeeld de bevordering, de pensionering of het overlijden van een medewerker vermeld worden. Als kaderleden overlijden, wordt er aan hen een uitgebreide tekst gewijd. Onze paper zet de resultaten uiteen van een diachronische analyse van dergelijke in memoriam-teksten. De personeelsbladen in ons corpus bevatten alleen positieve in memoriams, die de overledenen een voorbeeldfunctie toebedelen. De structuur is voorspelbaar met terugkerende tekstdelen zoals een beschrijving van de professionele carrière en van persoonlijke kwaliteiten. Het taalgebruik wordt o.a. getypeerd door hyperbolen, extreme case formulations en eufemistische omschrijvingen. Er zijn twee duidelijke subtypes: traditionele en ontraditionele in memoriams. De ontraditionele verschillen qua inhoud, structuur en taalgebruik, maar beide types vertonen weinig diachronische variatie. In memoriams in personeelsbladen vormen dus een stabiel genre.
■■■□ Op maat gesneden communicatie: Hangt het effect van framing in gezondheidscommunicatie af van de benaderings- of vermijdingsmotivatie van de ontvanger? Hans Hoeken & Maaike Jongenelen, Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 15.00 uur In gezondheidsvoorlichting moet men vaak kiezen tussen een gain frame (het benadrukken van de voordelen van het gepropageerde gedrag) of een loss frame (het benadrukken van de nadelen van het nalaten ervan). Uit metaanalyses blijkt er nauwelijks een verschil in overtuigingskracht te bestaan als gevolg van verschillen in framing. Recent onderzoek lijkt uit te wijzen dat het optreden van een framing effecten afhangt van de benaderings- of vermijdingsmotivatie van de ontvanger. Mensen met een benaderingsmotivatie (gericht op het behalen van genot en genoegens) zouden gevoeliger zijn voor een boodschap waarin de voordelen van het
gepropageerde gedrag worden benadrukt; mensen met een vermijdingsmotivatie (gericht op het voorkomen van onplezierige ervaringen) zouden gevoeliger zijn voor een boodschap waarin het uitblijven van nadelen als gevolg van het gepropageerde gedrag worden benadrukt. Deze hypothese werd getoetst in een experiment waarin de effectiviteit werd onderzocht van communicatie gericht op het aanzetten tot sporten.
■■■□ 80% slaagkans of 20% zakkans? Attribuutframing leidt tot een perceptie van toename Bregje Holleman, Universiteit Utrecht Vrijdag 23 december, 11.30 uur Een cursus die wordt beschreven in termen van 80% slaagkans wordt positiever geëvalueerd dan een cursus beschreven in termen van 20% zakkans – ook al zijn beide frames logisch equivalent. Dit lijkt o.a. te komen doordat de frames tot andere inferenties over de werkelijkheid leiden. Deze lezing doet verslag van vijf experimenten waarin we onderzochten in hoeverre taalgebruikers infereren dat de geframede proportie is toegenomen. We gaven proefpersonen allerlei teksten, tabellen of figuren, en vroegen hen die in één zin samen te vatten (en aldus een frame te produceren). Men blijkt inderdaad te kiezen voor het frame van de proportie die is toegenomen over tijd. Wel bleek een grote taakafhankelijkheid: afhankelijk van de precieze instructie (focusend op een ontwikkeling over tijd, of juist op een statische situatie) is er een voorkeur om te framen in termen van de groeiende proportie, resp. in termen van de grootste proportie.
■■■□ The use of gaan “to go” and komen “to come” by Turkish and Moroccan speakers of Dutch Lian van Hoof, Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 16.30 uur This study investigates the characteristics of some of the grammar components of the Turkish and Moroccan ethnic variety of Dutch to find out a) if such a variety exists and b) if so, what distinguishes it from Standard Dutch. 27
transcriptions of (semi-)spontaneous speech by Turkish, Moroccan and Dutch 20-year-old males were coded for tense, mood and aspect with the verbs gaan “to go” and komen “to come.” Results show mostly similarities between the non-Dutch groups and some differences with the Dutch participants. Although several of the differences between the Dutch and the non-Dutch groups can be explained by the subject of the conversation or the first language of the participants with an immigrant background, several others cannot. These cases represent the aspects in which the Turkish-Moroccan variety of Dutch differs from standard Dutch and what makes this ethnic variety a separate language variety from the official language.
■■■□ Gevolgen van digitalisering op de begrijpelijkheid van informatie over complexe producten Jos Hornikx, Radboud Universiteit Nijmegen In sessie Begrijpelijke Taal II, woensdag 13.30-15.30 In de consumptiemaatschappij is het kopen van producten en het afnemen van diensten de normaalste zaak van de wereld. De aankoopbeslissing is wel ingewikkeld wanneer het producten of diensten betreft die een hoge prijs hebben (bv. een huis), ingewikkelde materie betreffen (bv. een aandelenpakket) en/of een langere looptijd hebben (bv. een hypotheek). Om juiste beslissingen te nemen is relevante, begrijpelijke informatie nodig. De digitalisering die de huidige maatschappij kenmerkt lijkt te zorgen voor grotere hoeveelheden informatie die beschikbaar zijn via verschillende media (tv, internet, mobiele telefoon), maar is dat ook zo? Welke gevolgen heeft deze digitalisering voor de begrijpelijkheid van productinformatie? Om antwoord te krijgen op deze vragen is er een kwalitatief onderzoek opgezet bij 14 Nederlandse informanten (bv. banken, zorgverzekeraar, pensioenfond). Digitalisering biedt kansen om productinformatie op verschillende manieren en op diverse plaatsen aan te bieden, maar stelt ook nieuwe eisen aan de vindbaarheid voor consumenten.
■■■□ Trekken vreemde talen de aandacht in advertenties? Jos Hornikx & Ellen Mulder, Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 14.30 uur
Vreemde talen in reclame kunnen effectief zijn. Een reden zou het aandachttrekkende kenmerk van vreemde talen kunnen zijn (Petrof, 1990; Sella, 1993). Hoewel originele of afwijkende informatie inderdaad de aandacht trekt (Pieters, Warlop & Wedel, 2002), is het onbekend of dit geldt voor vreemde talen. Een experiment zocht uit of Nederlandse advertenties met een Franse slagzin meer aandacht trekken dan met een Nederlandse slagzin. Aandacht is gemeten door de nieuwsgierigheid van proefpersonen, die zes keer werden blootgesteld aan vier kleurenadvertenties met een Nederlandse (2x), Franse of Engelse slagzin, na te gaan. Achtenzestig proefpersonen (51% man; leeftijd: M=34.62, SD=13.27; 38% HBO) wezen binnen acht seconden (cf. Pieters & Wedel, 2007) de advertentie aan waarvan ze ontbrekende informatie (aangeduid met een wit vlak in de advertentie) zouden willen lezen. Statistische toetsing wees uit dat dit experiment geen ondersteuning biedt voor de suggestie dat vreemde talen in advertenties de aandacht trekken van consumenten.
■■■□ Spreken over duidelijke taal, een analyse van een rechterlijk debat Paul J. van den Hoven, Universiteit Utrecht/Universiteit van Tilburg Woensdag 21 december, 11.30 uur In de Nederlandse rechtspraak zijn er op diverse rechtsgebieden projecten om de kwaliteit van de rechtspraak te evalueren, of te verbeteren of anderszins veranderingen te bewerkstelligen. In deze lezing wordt een kort overzicht gegeven van de projecten die lopen. Daarbij wordt in het bijzonder gekeken waar aandacht is voor de duidelijkheid van de uitspraak voor de leek. Van belang zijn daarbij niet alleen de doelstellingen die worden geformuleerd, maar ook de middelen die de rechtspleging zelf aandraagt en de achterliggende probleemanalyse. Deze reeks(en) (doelen - middelen - onderliggende analyse ) in de verschillende projecten in het strafrecht, het civiele recht en het bestuursrecht kunnen worden gerelateerd aan theorieën uit de taalbeheersing. In de lezing wordt gekeken naar het Promis-project in het strafrecht (Project motiveringsverbetering in strafvonnissen), het werk van de commissie Neleman naar een toetsingskader voor de kwaliteit van civiele vonnissen en naar het project nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht.
■■■□ Politieke partijdigheid in tv-interviews: Een co-constructie van interviewers en toehoorders? Erica Huls, Universiteit van Tilburg Vrijdag 23 december, 12.00 uur Een meervoudige gevalsstudie (Huls & Varwijk 2011) heeft uitgewezen dat tvinterviewers politiek partijdig zijn in hun vraagstellingen: politici van links worden minder aanvallend benaderd dan politici van rechts. Deze partijdigheid kon niet verklaard worden door de contextuele factoren die deel uitmaakten van het onderzoek. Eén groep contextfactoren was echter niet meegenomen: de platformfactoren. Het platform van politieke tv-interviews omvat een toenemend aantal participanten, die mogelijk bijdragen aan de constructie van politieke partijdigheid. De vraag van het onderzoek dat ik presenteer, luidt: in welke mate is de gevonden politieke partijdigheid een co-constructie van de verschillende partijen op het platform, zoals de redactie van het programma, de interviewers, de andere gasten aan tafel en het publiek in de studio? De conclusie luidt dat het de interviewers zijn die de partijdigheid produceren, en niet de andere deelnemers aan de interview setting.
■■■□ ‘Als jij het kan, kan ik het ook’. Een experiment naar de invloed van waargenomen gelijkenis en eigen-effectiviteit in een voorbeeldgeschiedenis op de overtuigingskracht bij jongeren Lettica Hustinx, Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 16.00 uur Jongeren zijn moeilijk over te halen om ongezond gedrag te veranderen of achterwege te laten. Kunnen jongeren beïnvloed worden als er in een exemplar (voorbeeldverhaaltje) een protagonist wordt aangeboden die lijkt op de peers van de beoogde lezer en die in staat is het gepropageerde gedrag uit te oefenen? In een experiment zijn boodschappen over de gevaren van cannabisgebruik in vier versies aangeboden aan middelbare scholieren: de protagonist lijkt wel of niet op zijn peers, en is dan wel of niet in staat gebleken geen cannabis (meer) te gebruiken.
Zowel de eigen-effectiviteit als de waargenomen gelijkenis van de exemplar bleken te leiden tot een grotere intentie om geen cannabis te gebruiken. De eigen-effectiviteit had met name invloed als de protagonist leek op de peers van de doelgroep. Controlemetingen lieten zien dat gelijkenis en eigeneffectiviteit twee los te onderscheiden begrippen zijn, die succesvol kunnen worden ingezet in een gezondheidsboodschap.
■■■□ Onbekend maakt onbevreesd? Lettica Hustinx, Radboud Universiteit Nijmegen, Carel Jansen & Wieleke Langeveld, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 16.30 uur Heeft voorkennis invloed op de effecten van angstaanjagende boodschappen? In een experiment rond angstaanjagende boodschappen over gehoorschade werden aankomende studenten herhaaldelijk geconfronteerd met informatie over gehoorschade; andere aankomende studenten kregen op dezelfde momenten informatie aangeboden die niets met gehoorschade van doen had. Toen alle respondenten vervolgens met dezelfde angstaanjagende boodschap over gehoorschade werden geconfronteerd, bleek de waargenomen dreiging significant hoger in de groep zonder voorkennis dan in de groep met voorkennis. De waargenomen effectiviteit daarentegen was significant lager in de groep zonder voorkennis dan in de groep met voorkennis. Er was geen significant verschil in gedragsintenties. Voorkennis bleek dus - zoals verwacht - van invloed op de effecten van de angstaanjagende boodschap. Verrassend was dat angstaanjagende boodschappen bij groepen met een grote voorkennis kennelijk een zware dreigingscomponent moeten bevatten, terwijl bij groepen met een lage voorkennis de effectiviteit en de uitvoerbaarheid van de aanbevolen maatregel moeten worden beklemtoond.
■■■□ Begrijpelijk en aanvaardbaar TV-journaal? Aspecten van diversiteit in het nieuwsproductieproces Geert Jacobs, Universiteit Gent Donderdag 22 december, 11.30 uur
Dit onderzoek peilt naar de relatie tussen de begrijpelijkheid en aanvaardbaarheid van journalistieke taal enerzijds en uiteenlopend aspecten van diversiteit in de totstandkoming van het nieuws anderzijds. Op basis van veldwerk, participant observation en semi-gestructureerde interviewing op de TV-nieuwsredactie van de Belgische Franstalige overheidsomroep RTBF reconstrueren we een aantal journalistieke schrijf- en herschrijfprocessen, van de redactievergadering, over het reportagewerk en de selectie van bronteksten, tot en met de interactie in de montagekamer. Aan de hand van een aantal cases focussen we op het belang van de volgende factoren: - Meertaligheid en aspecten van vertalen (incl. techniciteit van dubben en ondertitelen) - Peer interactie en machtsfactoren tijdens redactievergaderingen. - Selectie van bronnen en entextualisering - Belang van beeldmateriaal en nieuwsgaring in een multimodale omgeving - Ethiek en de invloed van zogenaamde ‘intermedia agenda-setting’
■■■□ Het effect van verschillende typen webdesign voor informatieve kinderwebsites op het digitale zoekgedrag van kinderen Hanna Jochmann-Mannak, Universiteit Twente Vrijdag 23 december, 12.00 uur In deze presentatie worden de resultaten gepresenteerd van een experiment naar het effect van verschillen in webdesign voor kinderen, enerzijds op de efficiëntie en effectiviteit waarmee kinderen zoektaken uitvoeren (pragmatische kwaliteit) op een informatieve website en anderzijds op het ervaren affect bij de website. Het experiment is afgenomen onder 150 kinderen uit groep 7 en 8, die zoektaken hebben uitgevoerd op één van de drie voor het experiment ontworpen versies van de bestaande online kinderencyclopedie Junior Winkler Prins online: een klassiek ontwerp zonder speelse toevoegingen, een speels-klassiek ontwerp met visueel speelse toevoegingen en een ‘image map’ ontwerp met speelse toevoegingen voor zowel het visuele ontwerp als voor de navigatie. Ook is gekeken naar het verband tussen affect en pragmatische kwaliteit in navolging op Tractinsky’s (2000) claim "What is beautiful is usable". De uitkomsten uit dit onderzoek dragen bij aan de ontwikkeling van effectieve en gebruiksvriendelijke digitale media voor kinderen.
■■■□ Lachen tijdens VIOT-lezingen, een humoranalyse van 16 onderzoekspresentaties van VIOT-onderzoekers Jaap de Jong, Universiteit Leiden, Bas Andeweg, TU Delft & Bianca Ströhmeijer, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 13.30 uur Hoe wordt humor gebruikt in conferentietoespraken en in het bijzonder die van communicatieonderzoekers als de VIOT-onderzoekers? Tijdens de vorige VIOT-conferentie is een corpus van 16 presentaties samengesteld. De hoofdvraag is: hoe veel en welke vormen van humor worden er door de groep sprekers gebruikt? En wat levert een vergelijking van deze resultaten op met die van een vergelijkbare studie naar een corpus van 30 lekenpraatjes (voorafgaand aan de verdediging van een dissertatie) (Hopstaken & De Jong 2009). Op basis van Cicero’s De Oratore en humorstudies van Berger (1993, 2006) is een humoranalysemodel opgesteld (Hopstaken & De Jong 2009). De resultaten tonen overeenkomsten en opvallende verschillen tussen de retorische inzet van humor in beide corpora. Deze zullen worden bediscussieerd in het licht van keuzemogelijkheden van de sprekers en typerende eigenschappen van de genres en communicatieve omgeving waarin de toespraken zijn gehouden.
■■■□ Pauzegebruik in het Engels en Turks Nivja de Jong, Universiteit Utrecht Woensdag 21 december, 16.30 uur Pauzes in spraak kunnen verklaard worden door communicatieve doeleinden (de spreker pauzeert om de luisteraar te helpen), en door cognitieve factoren (de spreker pauzeert omdat hij tijd nodig heeft spraak te plannen). In de meeste theorieën over het plannen van spraak kunnen sprekers woorden niet opdelen in meerdere formulatie-eenheden, maar is een eenheid van spraakplanning minstens zo groot als één woord. Dit voorspelt crosslinguïstische verschillen in pauzegebruik voor agglutinerende en niet-
agglutinerende talen zoals het Turks en het Engels. In het Turks zijn woorden langer, waardoor er minder mogelijkheden zijn om te pauzeren. Het pauzegebruik van 29 Engelsen en 25 Turken is voor dit onderzoek vergeleken. Turkse sprekers bleken inderdaad minder vaak, maar gemiddeld langer te pauzeren dan de Engelse sprekers.
■■■□ Online leren presenteren: het Presentatielab Angeniet Kam Woensdag 21 december, 12.00 uur Multimediale leeromgevingen kunnen activerend leren ondersteunen, waardoor studenten oude en nieuwe informatie beter kunnen integreren. Multimediale leeromgevingen bieden ook goede mogelijkheden voor observerend leren. Het observeren en imiteren van anderen kan een bijdrage leveren aan het leren van complexe communicatieve taken, zoals argumenteren en onderhandelen. Kan een multimediale leeromgeving ook effectief worden ingezet om studenten te leren presenteren? Aan de TU Delft is het Presentatielab ontwikkeld, een multimediale leeromgeving voor het presentatieonderwijs. Hierin wordt de theorie over presenteren geïllustreerd met voorbeelden van presentaties in filmpjes. Studenten van vier verschillende universitaire opleidingen kregen in een presentatiecursus de theorie over presenteren aangeboden via de multimediale leeromgeving of via een papieren dictaat. Met een vragenlijst (n=325) werd vervolgens onderzocht in hoeverre de leermiddelen studenten motiveerden om de theorie actief te bestuderen. In deze presentatie wordt getoond hoe het Presentatielab eruitziet en worden de resultaten van het evaluatieonderzoek gepresenteerd.
■■■□ Cognitieve processen bij het beantwoorden van contrastieve vragenlijsten Naomi Kamoen, Bregje Holleman, Ted Sanders & Huub van den Bergh, Universiteit Utrecht Vrijdag 23 december, 12.00 uur
Various experimental studies have shown that respondents are more likely to disagree with negative survey questions (This abstract is bad. Agree/Disagree) than to agree with positive ones (This abstract is good. Agree/Disagree). To learn more about the validity of contrastive questions, this wording effect was related to the cognitive processes underlying question answering. Using eyetracking, we show that respondents find negative questions somewhat more difficult to comprehend than their positive counterparts. Despite this comprehension effect, the same information is retrieved from memory and the same opinion about the attitude object is formed. This suggests that contrastive questions measure the same underlying attitude, and hence, are equally valid. The main wording effect occurs during the final cognitive stage: for negative questions, it is more difficult to map an opinion to a pre-coded response options. In our talk we will discuss the consequences of these results for the interpretation of survey data.
■■■□ Handleidingen over de grens: Het effect van persona’s op de usability van softwarehandleidingen in Nederland en Duitsland Joyce Karreman, Universiteit Twente, Carolien Genger, Vedor & Hans van der Meij, Universiteit Twente Vrijdag 23 december, 11.30 uur Het toevoegen van motiverende persona’s aan handleidingen kan een positief effect hebben op de usability ervan. Onderzoek heeft bijvoorbeeld laten zien dat positieve verhalen van een fictieve medegebruiker in een handleiding van een mobiele telefoon leiden tot een beter gebruik van de telefoon. Behalve persona’s in de vorm van medegebruikers kunnen er ook persona’s in de vorm van experts aan een handleiding toegevoegd worden. Wij hebben onderzocht of deze twee soorten persona’s verschillende effecten hebben op Nederlanders en Duitsers. Op grond van cultuurverschillen tussen Nederland en Duitsland verwachtten we dat gebruiker-persona’s een positiever effect hebben op Nederlanders en dat expert-persona’s een positiever effect hebben op Duitsers. De resultaten van het onderzoek bevestigen deze verwachting gedeeltelijk; Duitsers waardeerden de handleiding met de expert hoger dan die met de gebruiker terwijl Nederlanders de twee persona’s gelijk waardeerden. Beide groepen deelnemers konden echter even snel en goed werken met de verschillende handleidingen.
■■■□ De Rule of Law, rechterlijke motiveringsplicht en regels voor redelijke discussies Harm Kloosterhuis, Erasmus Universiteit Rotterdam Woensdag 21 december, 12.00 uur In moderne rechtssystemen bestaat een spanning tussen de Rule of Law en het discussie-karakter van het recht. In het beslechten van discussies heeft de rechter een relatieve vrijheid om een eigen invulling te geven aan juridische normen. Het ideaal van de Rule of Law brengt dan mee dat de rechter zo’n eigen invulling uitgebreid motiveert. In de rechtstheorie zijn ideaalnormen over de motivering van rechterlijke beslissingen ontwikkeld. Deze bieden echter geen instrument voor de analyse en de beoordeling van de motivering. In deze bijdrage wordt duidelijk gemaakt wat de motiveringsplicht als argumentatieve activiteit in de context van een redelijke juridische discussie juridisch gezien inhoudt en wat voor soort ideaalnormen voor een dergelijke discussie in de rechtstheorie en rechtsfilosofie geformuleerd zijn. Vervolgens wordt gedemonstreerd hoe die ideaalnormen kunnen worden verbonden met instrumentarium voor de analyse en beoordeling van die motivering.
■■■□ De constructie van geloofwaardigheid in hedendaagse documentaires Gerald Kooistra, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 14.30 uur In betogende communicatie, zoals het multimodale genre 'documentaires', is geloofwaardigheid van de aangeboden informatie essentieel (Nichols, 2001). Dit onderzoek laat zien hoe verbale en visuele middelen worden ingezet in de constructie van geloofwaardigheid. Labov en Waletzki (1967) beschrijven hoe de houding van een spreker t.o.v. zijn onderwerp vaak impliciet blijft. Zij noemen dit evaluation. Dit gebeurt ook in documentaires, wanneer de documentairemaker zijn visie op het onderwerp impliciet verwerkt in zijn film. Nichols noemt dit de voice of the documentary (2001). Deze karaktertrek van uitingen/teksten wordt in kaart gebracht als de combinatie van ‘status’ en ‘modaliteit’:
• Status is de mate van overeenstemming met de wereld: feit, mogelijkheid, mening of fictie (Hunston, 2008). • Modaliteit is de stelligheid van een bewering: stellig/zeker of onzeker (Van Leeuwen, 2005). De spanning die dit oplevert tussen waarheid en geloofwaardigheid, wordt beschreven aan de hand de klassieke Retorica (m.n. Cicero).
■■■□ Omgaan met de onervaren beller: de opening van 112-gesprekken Tom Koole, Tessa Felix & Claudia de Widt, Universiteit Utrecht Vrijdag 23 december, 09.30 uur Deze lezing is een voorbeeld van toegepaste Conversatie-Analyse. In de tweede plaats werpt dit onderzoek een interessant licht op het sturende karakter van vragen en de contexten waarin ze worden gebruikt. Uit twee onderzoeksprojecten over 112-alarmgesprekken blijkt dat bellers een relatief constante oriëntatie hebben op wat er van hen wordt verwacht: zonder sturing door de centralist vertellen bellers een ‘wat’ en een ‘waar’. Bij de lokale meldkamer betekent dat dat de centralisten in het begin van het gesprek weinig tot geen sturing geven en met minimale responsen de beller uitnodigen zijn of haar verhaal te doen. Bij de landelijke meldkamer zien we dezelfde oriëntatie van bellers op ‘wat’ en ‘waar’, echter, daar is het niet de bedoeling dat bellers hun hele verhaal doen. In een pilot studie voor de landelijke meldkamer hebben we de sturende kracht van verschillende openingszinnen getoetst en inmiddels gebruiken zij de door ons geadviseerde nieuwe openingszin.
■■■□ De schade herstellen: het effect van zelfspot als ‘reparatietechniek’ in een educatieve presentatie Judith Koren, Universiteit Leiden, Martijn Wackers, TU Delft & Jaap de Jong, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 14.00 uur
Oeps – foutje…! De meeste presentatieadviesboeken zijn positief over zelfspot als een retorische ethostechniek. Zelfspot kan bovendien volgens sommigen geschikt zijn om moeilijke situaties als ongelukjes of fouten te repareren. Het positieve effect van zelfspot op het ethos van een spreker wordt echter zelden onderbouwd door experimenteel onderzoek en soms zelf aangevochten (Zillmann en Stocking 1976; Hackman 1988). Het gepresenteerde experiment wil onderzoeken wat het effect is van zelfspot, ingezet om eventueel opgelopen schade te herstellen. Van een 16 minuten durend ‘minicollege’ zijn verschillende versies opgenomen: een waarin de docent drie ‘ongelukjes’ probeert te repareren met zelfspot, een zonder herstelpoging met zelfspot en een controleversie. Vergelijkbare groepen studenten (Ntotaal=300) werd een van de presentatieversies (op video) voorgelegd. Na afloop werd met een vragenlijst de mening van de proefpersonen over het ethos van de spreker, hun interesse in het collegeonderwerp en wat ze zich herinnerden van de presentatie (retentie) nagegaan.
■■■□ Het verwerken van visuele retoriek in advertenties: visuele complexiteit and verbale verankering beperken interpretatievrijheid Ayalies Korenberg, United Retail, Luuk Lagerwerf & Charlotte van Hooijdonk, Vrije Universiteit Amsterdam Woensdag 21 december, 13.30 uur Bij de interpretatie van visuele retoriek spelen moeilijkheid en interpretatievrijheid beide een rol. Connecties (associaties tussen twee beeldelementen) zouden minder interpretatievrijheid kennen dan vergelijkingen (visuele metaforen). We weten echter weinig van het verwerken van visuele connecties. Verbale verankering (meer of minder expliciete uitleg van een visuele anomalie) en visuele complexiteit (hoe betekenisvolle elementen ten opzichte van elkaar zijn afgebeeld) beïnvloeden moeilijkheid en interpretatievrijheid. De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe verwerken lezers visuele retoriek in connecties en vergelijkingen in combinatie met verbale verankering en visuele complexiteit? In de eerste studie beoordeelden respondenten verbaal verankerde connecties en vergelijkingen. Voor de tweede studie werd met eye tracking de verwerking van connecties en vergelijkingen in verschillende visuele uitvoeringen
onderzocht. Uit de resultaten bleek dat connecties makkelijker zijn dan vergelijkingen, maar sterker worden beïnvloed door visuele en verbale context.
■■■□ Deixis en literair perspectief in Berberse vertellingen Maarten Kossmann, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 16.00 uur Berbertalen beschikken over deictische elementen, die bij het werkwoord voor kunnen komen en die aangeven of een handeling in de richting van de spreker gebeurt of juist andersom. Deze elementen zijn strikt spreker-georiënteerd. Met werkwoorden van beweging geven ze de richting van de beweging aan en met andere werkwoorden kunnen ze betrokkenheid van de spreker impliceren. Deze partikels leveren interessante stilistische mogelijkheden in teksten waarin de spreker zelf geen rol speelt, zoals sprookjes. Anders dan in niet-narratieve situaties of bij eerste-persoons-narratieven heeft de vertelster een keuze; de partikels geven de vertelster de mogelijkheid zich in de vertelruimte te positioneren. De vraag wat deze positionering bepaalt - waarbij natuurlijk iedere verteller en iedere vertelling anders kunnen zijn - staat centraal in deze bijdrage.
■■■□ De formalisering van kritische discussie Erik C. W. Krabbe, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 12.00 uur In dit onderzoek wordt nagegaan in hoeverre het pragma-dialectische discussiemodel van vijftien regels – dat ten grondslag ligt aan de bekende gedragscode van tien regels – kan worden geformaliseerd (Frans H. van Eemeren en Rob Grootendorst, Kritische discussie, Amsterdam: Boom, 2000; A Systematic Theory of Argumentation, Cambridge: Cambridge University Press, 2004). Het doel is een beter inzicht te krijgen in de werking van dergelijke discussiemodellen. Er zal een formeel dialectisch model worden gepresenteerd waarin met name de recursieve opbouw van kritische discussies wordt weergegeven. Centraal staan daarbij de begrippen geslaagde aanval/verdediging en afdoende aanval/verdediging. Formalisering geeft
aanleiding tot een verscherping van de oorspronkelijke procedureregels en soms tot bepaalde afwijkingen van die regels. Dat leidt tot de vraag of de geformaliseerde versie van kritische discussie de oorspronkelijke intenties van dat discussiemodel correct weergeeft.
■■■□ Begrijpelijkheidseffecten van teksten en van tekstkenmerken Rogier Kraf & Henk Pander Maat, Universiteit Utrecht Woensdag 21 december, 16.00 uur In klassiek leesbaarheidsonderzoek worden verschillen in leesbaarheid tussen teksten toegeschreven aan tekstkenmerken als woord- en zinslengte. In hoeverre een kenmerk als woordlengte de woordmoeilijkheid representeert is echter maar de vraag: woordmoeilijkheid bijvoorbeeld hangt zowel samen met de moeilijkheid van het thema en de inhoud van de tekst als met de moeilijkheid van gebruikte formuleringen. We vroegen ons daarom af hoe groot het effect van woord- en zinskenmerken is bij een gegeven tekstinhoud. Hoe groot zijn de kenmerkeffecten tussen tekstversies, vergeleken met kenmerkeffecten tussen teksten? We hebben deze vragen onderzocht onder VMBO- en VWO-scholieren van rond de 14 jaar. 30 teksten werden gelezen door tussen de 80 en 110 lezers per tekst. We gebruikten cloze-testen die niet mechanisch maar rationeel geconstrueerd zijn: we laten alleen inhoudswoorden weg voor het invullen waarvan omliggende context nodig is. Wat betreft onze hoofdvraag blijkt dat verschillen tussen tekstversies minder groot zijn dan verschillen tussen teksten.
■■■□ Interactieve beurtcompleties: de wisselwerking tussen twee sprekers bij de constructie van gedeeld begrip in één gespreksbeurt Jacqueline van Kruiningen, Rijksuniversiteit Groningen Vrijdag 23 december, 10.00 uur Tijdens mijn presentatie ga ik in op de vraag hoe gespreksdeelnemers met interactieve beurtcompleties een oriëntatie tonen op de constructie van wederszijds begrip. Vanuit een conversatieanalytisch perspectief laat ik zien hoe vooral samengestelde beurtopbouweenheden tweede sprekers de
mogelijkheid bieden om nog niet volledig uitgekristalliseerde redeneringen af te maken en onzekerheden of problemen in één gezamenlijke gespreksbeurt interactief op te lossen. In mijn analyses van deze samengestelde beurtopbouweenheden komt naar voren hoe de constructie ervan aan tweede sprekers de gelegenheid biedt om een eigen invulling of nadere nuancering aan de beurt in zijn geheel te leveren. Zo komen redeneringen – opgeroepen door de preliminaire componenten van de samengestelde beurtopbouweenheden bìnnen een lopende beurt, interactioneel tot stand in kleine, dynamische, collaboratieve projecten, met inhoudelijke inbreng van meerdere participanten. Constructies van gedeeld begrip en probleemoplossingen worden van moment tot moment gecoördineerd ín de interactie, en behandeld als een praktische conversationele realiteit.
■■■□ Argumentatieschema’s vanuit het gezichtspunt van Hamblin’s dialectiek Jan Albert van Laar, Rijksuniversiteit Groningen Woensdag 21 december, 16.30 uur Volgens Hamblin’s dialectische filosofie, zoals uiteengezet in zijn beroemde boek “Fallacies” (1970), is de betekenis van taal gelegen in het gebruik ervan in dialoog. Verder meent Hamblin dat de evaluatie van dialoogbijdragen het best overgelaten kan worden aan de deelnemers aan de dialoog zelf. Ik zal in mijn bijdrage nagaan welke consequenties deze twee beginselen hebben voor het discussiëren aan de hand van argumentatieschema’s, zoals autoriteitsargumentatie, een onderwerp dat niet door Hamblin behandeld is. De resultaten worden gespecificeerd in een normatief stelsel van discussieregels waarmee de partijen zelf kunnen toetsen of het volgens hen aanvaardbare autoriteitsschema correct wordt toegepast.
■■■□ Niet onbewust, maar welbewust: Een vergelijking van Wilders’ taalgebruik met dat van andere politici op hun Linguistic Intergroup Bias en retoriek Luuk Lagerwerf & Daniel Nokes, Vrije Universiteit Amsterdam Woensdag 21 december, 11.30 uur
Wilders’ taalgebruik kenmerkt zich door stelligheid en retorische middelen. Retoriek is meestal taalgebruik waarvan de spreker zich bewust is. Een meer onbewuste vorm van beïnvloedend taalgebruik komt uit een sociaalpsychologische theorie, de Linguistic Intergroup Bias (LIB), die zegt dat mensen negatieve uitspraken over een ‘outgroup’ generaliserender maken dan uitspraken over hun ‘ingroup’ (en vice versa in positieve uitspraken). Dit taalgedrag is automatisch, zonder bewuste strategie. De onderzoeksvraag luidt: verschilt het taalgebruik van Wilders in verkiezingsdebatten van dat van andere politici, voor wat betreft retoriek en LIB? De uitspraken van vijf politici uit drie verkiezingsdebatten zijn systematisch onderzocht op aanwezigheid van retoriek en LIB (volgens standaardprotocollen). Wilders onderscheidt zich van overige politici vooral met zijn outgroupkeuze, en zijn retoriek.
■■■□ Zeggen plaatjes meer dan woorden alleen? Effect van verschillende multimodale informatiepresentaties in instructieve teksten Monique Lamers & Charlotte van Hooijdonk, Vrije Universiteit Amsterdam Vrijdag 23 december, 10.30 uur In instructieve teksten worden woorden én beelden ingezet om informatie over te dragen. De Cognitive Load Theory verklaart waarom instructies multimodaal aangeboden moeten worden waaruit ontwerpprincipes voortvloeien. Zo stelt het redundantieprincipe dat herhaling van informatie vermeden moet worden. Volgens modaliteitsprincipe moeten afbeeldingen met gesproken tekst aangeboden worden. In twee experimenten is onderzocht in hoeverre deze principes bijdragen aan het begrip en de uitvoering van makkelijke en moeilijke EHBO-instructies. In het eerste experiment werd de mate van redundantie tussen tekst en beeld systematisch gevarieerd. In het tweede experiment werd de modaliteit (gesproken versus geschreven) van de tekst bij de afbeeldingen gemanipuleerd. De experimenten kenden een bestudeer- en uitvoeringsfase. Uit de resultaten blijkt dat redundantie tussen tekst en beeld het leerproces niet nadelig beïnvloedt. Daarnaast blijkt dat het goed kunnen uitvoeren van instructies niet afhankelijk is van de modaliteit van de tekst. In beide experimenten werden makkelijke instructies beter uitgevoerd dan moeilijke.
■■■□ Van zware jongens naar vrije jongens De framing van de Heineken-kidnappers als criminele helden Janno Lanjouw & Peter Burger, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 16.00 uur Robin Hood-achtige criminelen behoren tot het verleden, aldus de historicus Hobsbawm (Bandits, 1972). Toch worden ook sommige hedendaagse misdadigers door de nieuwsmedia positief gepresenteerd. Deze case-study over de Heinekenontvoering (1983) beantwoordt de volgende vraag: met welke middelen en in welke mate hebben de nieuwsmedia in de periode 19831987 de Heinekenkidnappers geframed als criminele helden? Van 644 dagbladartikelen en vier boeken werden tekst en beeld geanalyseerd, waarbij van de drie groepen hoofdpersonen (criminelen, slachtoffers, politie/justitie) positieve en negatieve kwalificaties werden gecodeerd. Het frame van de criminele held wordt gerealiseerd met framing devices als metaforen, stereotypen, lexicale keuzes en visuele sjablonen die een positieve betekenis geven aan daden en persoon van een crimineel. In het nieuws veranderden de kidnapppers van zware jongens in vrije jongens, en uiteindelijk in slachtoffers van de staat. Door hun positieve eigenschappen te benadrukken en hun bruutheid te bagatelliseren, framede de pers hen als moderne Robin Hoods.
■■■□ Expert of medelezer? Effecten op de interactie van twee verschillende voorleesstijlen tijdens tutorlezen Rianne Lantinga, Elisabeth Duursma & Kees de Glopper, Rijksuniversiteit Groningen Vrijdag 23 december, 10.30 uur? Twintig leerlingen uit groep 7 lazen één-op-één voor aan kleuters uit 2 verschillende prentenboeken met sociaal-emotionele thema’s. De helft van de leerlingen kreeg instructies om zich as expert op te stellen en als alwetende voorlezer vragen te stellen. Deze vragen richtten zich voornamelijk op de handelingen en emoties van de personages in het boek (bv., kun je zien hoe hij zich voelt?). De andere helft van de leerlingen kreeg instructies om als
medelezer opmerkingen te maken over het boek. Deze opmerkingen hadden vooral betrekking op de beleving of leeservaringen van kinderen en op pogingen tot begrip (bv., Snap jij waarom hij boos is?). De voorleessessies zijn op video opgenomen en geanalyseerd De twee prentenboeken leidden tot verschillende resultaten waarbij het ene boek meer taalgebruik ontlokte dan het andere. Ook de condities leidden tot verschillen. Er was een sterke correlatie tussen het aantal woorden van de leerling en die van de kleuter.
■■■□ Stijl en grammatica: complementatie in politieke speeches Maarten van Leeuwen, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 11.00 uur In mijn lezing zal ik betogen dat het van belang is om in de stilistische analyse van politiek taalgebruik systematischer aandacht te besteden aan variatie op het gebied van grammaticale verschijnselen. Als casus dient de manier waarop Geert Wilders gebruikmaakt van complementatie: een stilistisch middel dat invloed heeft op de mate waarin een spreker ruimte biedt voor discussie. Een diachrone corpusstudie van 47 parlementaire speeches laat zien dat Wilders’ gebruik van complementatie tussen 2004 en 2009 significant is afgenomen – waarbij dat verminderde gebruik niet gradueel minder is geworden, maar wordt gekenmerkt door een ‘breuk’ tussen 2006 en 2007. Deze breuk valt in de tijd samen met het radicaler worden van Wilders’ standpunten. Behalve een pleidooi om meer aandacht te besteden aan variatie op het gebied van grammaticale verschijnselen vormt de gepresenteerde casus ook een illustratie van het belang om in stilistisch onderzoek kwantitatieve en kwalitatieve analyse te combineren.
■■■□ Professionele schrijfprocessen in een digitale omgeving Mariëlle Leijten & Luc van Wael, Universiteit Antwerpen Donderdag 22 december, 16.00 uur Het schrijven van sommige zakelijke teksten, zoals een rapport bij een fusie, is een erg complexe activiteit. Voorafgaand schrijfonderzoek heeft geleid tot
verschillende bekende schrijfprocesmodellen, maar deze modellen zijn vooral gebaseerd op educatieve omgevingen en enkelvoudige teksten. Professionele schrijvers daarentegen maken veel vaker gebruik van aanvullende (digitale) bronnen om hun zakelijke teksten te schrijven. De onderzoeksvraag die we in dit project willen beantwoorden luidt: “Welke schrijfprocessen en strategieën kunnen we onderscheiden als professionele schrijvers zakelijke teksten schrijven op basis van verscheidene (digitale) bronnen?” In een eerste stadium hebben we een variatie aan professionele schrijfprocessen verzameld (consulting bureau, gemeente, non-profit instelling). Resultaten tonen aan dat hedendaagse schrijfprocessen zeer gefragmenteerd verlopen. Oorzaken voor de fragmentatie zijn zowel onderbrekingen die direct aan het schrijfproces zelf gerelateerd zijn (bijvoorbeeld opzoeken van informatie op het web), als andere activiteiten (bijvoorbeeld raadplegen van binnenkomende mail).
■■■□ Positieve en negatieve uitingen: een krachtstrijd Christine Liebrecht, Lettica Hustinx & Margot van Mulken, Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 14.30 uur Uit een eerder corpusonderzoek bleken negatieve uitingen vaker geïntensiveerd te worden dan positieve. Geïntensiveerd taalgebruik zijn versterkingen, zoals oersterk en vreselijk ongeluk. De literatuur stelt dat negatieve boodschappen krachtiger ervaren worden dan positieve. Hierbij rijst de vraag hoeveel invloed het gekozen taalgebruik op de gepercipieerde kracht van positieve en negatieve uitingen heeft. Dit is experimenteel onderzocht. Er zijn 5 woordparen van evaluatieve antoniemen gevormd (zoals goed-slecht) met een versterkte variant (fantastisch-verschrikkelijk). In evaluatieve uitingen zijn die gecombineerd met een negatief, positief of neutraal geladen zelfstandig naamwoord. 34 respondenten beoordeelden de evaluatieve uitingen op een (ongenummerde) 10-puntsschaal (van niet krachtig tot heel krachtig). Analyses laten zien dat taalgebruikers een ongemarkeerde negatieve uiting als méér negatief zien dan het positieve antoniem als positief. Echter, wordt de negatieve uiting versterkt, dan is de afstand met het ongemarkeerde oordeel
minder groot dan aan de positieve zijde van het spectrum. Taalintensivering heeft dus invloed op de ervaren kracht van positieve en negatieve uitingen.
■■■□ Evaluaties in literaire dagbladrecensies 1955-2005 Yvette Linders & Peter Jan Schellens, Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 14.30 uur Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw kwam er meer ruimte voor het bespreken van literatuur in dagbladen. Er konden meer boeken besproken worden én recensies werden langer. Hoe werd die extra ruimte gebruikt? Een recensent hoort te informeren over het besproken werk en tot een goed onderbouwd oordeel te komen. Besteden critici meer ruimte aan het evalueren van het boek of kiezen ze voor het geven van meer informatie over het besproken boek? In een corpus van ruim 700 prozarecensies uit zes peiljaren (1955-2005) en vijf landelijke dagbladen is zowel de lengte als het aandeel van evaluaties in die recensies onderzocht. Recensies die in 1985 in kranten verschenen waren langer dan recensies in de andere jaren. In die langere recensies werden echter niet meer evaluaties verwoord dan in kortere recensies. Bovendien werden in de langere recensies relatief weinig woorden besteed aan die evaluaties.
■■■□ Effecten van instructie op de verwerking en het begrip van teksten en afbeeldingen in schoolboeken Pim Mak, Universiteit Utrecht Vrijdag 23 december, 10.00 uur Schoolboeken maken gebruik van afbeeldingen om het tekstbegrip te ondersteunen. Verwerkingsmodellen voorspellen dat het begrip van een tekst verbetert wanneer tekst en afbeelding min of meer tegelijk verwerkt worden. Ik rapporteer oogbewegingsonderzoek waaruit blijkt dat veel leerlingen afbeeldingen pas ná het lezen van de tekst bekijken. Ook blijkt dat leerlingen die de strategie hebben voorafgaand aan en tijdens het lezen de afbeeldingen te bekijken beter scoren dan leerlingen die dat niet doen.
Wanneer leerlingen de instructie kregen voorafgaand aan en tijdens het lezen afbeeldingen te bekijken, onthielden ze meer informatie dan een controlegroep die die instructie niet kreeg. Het positieve effect van de instructie bleek na een aantal weken echter verdwenen. De leerlingen vielen dan ook weer terug in hun oude leesstrategie. Het is dus mogelijk leerlingen een efficiëntere leesstrategie aan te leren, maar die instructie vergt wel training.
■■■□ Inventief intensiveren in reclame: de modererende rol van producttype Maria Mos & Carel van Wijk, Universiteit van Tilburg Donderdag 22 december, 13.30 uur Reclame en intensiverend taalgebruik zijn vanouds dikke vrienden. Producten zijn zonder onderscheid fantastisch, uniek en compleet nieuw. De vraag is of dat niet beter wat inventiever kan. Voor drie producten zijn advertenties gemaakt met lexicale, semantische óf stilistische intensiveringen (voor een mooi, prachtig of oogverblindend effect; 12 intensiveringen per tekst). De producten verschilden in hun beeldoproepend vermogen: een vakantiereis, gezondheidszolen en een shampoomerk. Elke advertentie had een bij het product passende opmaak en tekstsoort (reisbrochure, advertorial, glossy reclame). 228 Personen hebben de advertenties beoordeeld op tekstwaardering en overtuigingskracht. Wanneer het product gemakkelijker beelden opriep, scoorde de stilistische versie van de advertentie inderdaad hoger op evocativiteit. Maar bij alle producten scoorde de stiistische versie ook lager op gepastheid (“klinkt overdreven”). Daardoor leidde inventiever intensiveren eerder tot een verlies aan effectiviteit. Dit verlies werd wel minder groot naarmate de tekst een meer dominerend onderdeel van de advertentie was.
■■■□ Betrouwbaarheid in een M=1 onderzoek Gerben Mulder, Vrije Universiteit Amsterdam Vrijdag 23 december, 10.30 uur
Een M=1 onderzoek is een experimenteel onderzoek waarin één tekst wordt gemanipuleerd. Aan de hand van een generaliseerbaarheidsanalyse kan de onderzoeker inschatten of het manipuleren van een enkele tekst betrouwbare gegevens oplevert. Tijdens mijn presentatie zal ik de concepten bespreken die ten grondslag liggen aan de Generaliseerbaarheidstheorie. Daarna zal ik demonstreren hoe de theorie kan worden toegepast om in te schatten hoeveel teksten in het onderzoek gebruikt moeten worden voor het verkrijgen van betrouwbare observaties.
■■■□ De hyperbool: het stijlmiddel par excellence voor columnisten? Margreet Onrust & Sarah van Vliet, Vrije Universiteit Amsterdam Donderdag 22 december, 14.00 uur De column is een genre dat voornamelijk in functionele termen (‘opiniërend’, ‘persoonlijk’) omschreven wordt. Een goed aangrijpingspunt voor een meer linguistische analyse van het genre column lijkt de hyperbool te zijn: de ‘(tomeloze) overdrijving’ is een vast ingrediënt in het werk van veel columnisten. In deze lezing presenteren wij de resultaten van corpusanalytisch onderzoek naar het gebruik van de hyperbool in het werk van diverse columnisten, o.a. Sylvia Witteman, Martin Bril, Aaf Brandt Corstius, Ronald Giphart. Uit de analyse blijkt dat er in het gebruik van de hyperbool opvallende verschillen te vinden zijn: verschillen in de mate van overdrijving, in de grammaticale categorie van de hyperbool en inde pragmatische functie die de hyperbool binnen de context uitoefent, zoals bijvoorbeeld ironie, humor en/of verfraaiing. Daarmee blijkt de hyperbool een interessante indicator van de persoonlijke stijl van columnisten, maar ook van type column.
■■■□ Registervariatie en semantische diversiteit in omissie van lidwoorden in koppen Albert Oosterhof, Lessius Antwerpen / Katholieke Universiteit Leuven Donderdag 22 december, 12.00 uur Vraagstelling/kader
In het Nederlands hoeven naamwoordgroepen met definiete lezing geen overt lidwoord te hebben. Daarbij is sprake van aanzienlijke geografische diversiteit (Oosterhof 2008a). In de literatuur zijn verder vooral enkele syntactische ‘constructies’ afgebakend (Oosterhof 2008b). Zwarts (2009) geeft een overzicht van de verschillende mogelijkheden, waarbij hij ook kort ingaat op stilistisch bepaalde lidwoordomissie: lidwoordweglating in koppen (De Jonge 2008). De hier gepresenteerde paper gaat over de vraag hoe de weglaatbaarheid van lidwoorden in koppen van journalistieke teksten beïnvloed wordt door de semantiek van het lidwoord en het tekstgenre. Resultaten zullen gepresenteerd worden van corpusonderzoek naar tekstkoppen binnen verschillende journalistieke genres (Pander Maat & Van Tongeren 2010). Meer dan in ander onderzoek wordt gefocust op de semantische karakterisering van naamwoordgroepen. Daarnaast worden resultaten gepresenteerd m.b.t. de invloed van genre op lidwoordweglating. Vooronderzoek geeft bijv. aanleiding tot de hypothese dat er in opinieverhalen minder lidwoordomissie is dan in nieuwsgenres. De resultaten worden bediscussieerd in relatie tot bestaande syntactische/semantische literatuur en onderzoek naar journalistieke teksten.
■■■□ Sms in de peiling: ervaringen van jongeren en volwassenen Hanny den Ouden, Universiteit Utrecht, Carel van Wijk & Peter Broeder, Universiteit van Tilburg Donderdag 22 december, 16.00 uur Jongeren gebruiken in hun digitale communicatie notatievormen die opvallend afwijken van conventionele schrijfwijzen. Met een grootschalige survey zijn wij nagegaan hoe jongeren zelf denken over deze sms-taal, en welke taalvormen ze feitelijk gebruiken. Dit is bevraagd voor drie kenmerken: iconische kenmerken (xxx, ^) en twee typen orthografische kenmerken, indikken (ff, suc6) en weglaten (idd, btg). De vragenlijst is afgenomen bij 472 vmbo/mboleerlingen, 458 havo/vwo-leerlingen en 231 volwassenen. De verdeling naar sekse was steeds gelijk, de gemiddelde leeftijd was respectievelijk 16.1, 16.7 en 46.7 jaar. Jongeren verschilden van volwassenen in de frequentie waarmee ze sms-taal gebruikten, maar niet in hun voorkeuren of waarderingen, ook niet in relatie met sekse en opleidingsniveau. Opsplitsing van de respondentgroep naar criteria zoals sms-activiteit (veel, weinig), waardering sms-taal (positief, negatief) en spellingsmoraal (sterk, zwak) liet een aantal interacties zien die
weliswaar statistisch significant waren, maar steeds met een minimale effectgrootte.
■■■□ Effect van lage/hoge context op de ervaren complexiteit van visuele metaforen in advertenties Rob le Pair, Jos Hornikx & Ellen van Maaren, Radboud Universiteit Nijmegen Woensdag 21 december, 14.00 uur Onderzoek naar ervaren complexiteit en waardering van advertenties met visuele metaforen liet nationale verschillen in ervaren complexiteit zien (Le Pair & Van Mulken, 2007; Van Mulken, Le Pair & Forceville, 2010), maar kon dit effect niet toeschrijven aan de culturele voorkeur voor lage/hoge context van de betreffende culturen. Dit experiment onderzocht de individuele contextvoorkeur wél. In een experiment kregen 174 Belgische en 115 Nederlandse proefpersonen 16 advertenties voorgelegd in een 2 (Belgisch/Nederlands) x 2 (lage/hoge context) x 4 (geen metafoor/juxtapositie/fusie/vervanging) ontwerp. De ervaren complexiteit (α = .87) en de waardering van advertentie (α = .83) en product (α = .91) werden gemeten en de persoonlijke contextvoorkeur werd bevraagd (Richardson & Smith, 2007; α = .73). Net als in voorgaand onderzoek waren er nationale verschillen in ervaren complexiteit van metaforen, maar deze verschillen blijken in deze studie ook toe te schrijven aan cultuurverschillen in voorkeur voor lage/hoge context.
■■■□ De deugdelijkheid van autoriteitsargumenten van de arts in medische consultatie. Een pragma-dialectische analyse Roosmaryn Pilgram, Universiteit van Amsterdam Woensdag 21 december, 16.00 uur In de regel staan in een medisch consult de gezondheidsproblemen van de patiënt en het medische advies van de arts centraal. Een arts kan argumenten aandragen ter ondersteuning van dit advies. Omdat de patiënt de arts in principe beschouwt als autoriteit op het gebied van gezondheidsproblemen, kan een beroep op autoriteit door de arts in zijn/haar argumentatie effectief
zijn. Het is echter de vraag of een autoriteitsargument van de arts als redelijk beschouwd mag worden. In deze lezing zal ik daarom nagaan aan welke deugdelijkheidsvoorwaarden een autoriteitsargument van de arts moet voldoen. Ik zal (1) een argumentatieve karakterisering van het medisch consult geven, (2) twee soorten autoriteitsargumenten van elkaar onderscheiden, de arguments from authority en arguments by authority, (3) laten zien hoe een arts een argument by authority kan gebruiken en (4) de algemene pragmadialectische deugdelijkheidsvoorwaarden voor autoriteitsargumentatie specificeren voor een argument by authority van de arts in een consult.
■■■□ Culturele bronnen en de complexiteit van visuele argumentatie in politieke cartoons José Plug, Universiteit van Amsterdam Woensdag 21 december, 15.00 uur Wanneer een cartoonist probeert zijn lezerspubliek te overtuigen van een bepaald standpunt, speelt de keuze van de culturele bron waar hij zijn visuele metafoor aan ontleent een belangrijke rol. De keuze van die bron bepaalt zijn mogelijkheden om strategisch te manoeuvreren. Daarbij kan de cartoonist onder andere gebruik maken van de positieve of negatieve waardering die structureel verbonden is aan bepaalde eigenschappen van de gekozen bron. Wil de overtuigingspoging kunnen slagen, moet het lezerspubliek bekend zijn met de (waardering van de) eigenschappen van de bron die door middel van de visuele metafoor worden overgedragen op het optreden van de politicus dat wordt bekritiseerd. Bovendien moet het lezerspubliek de argumentatieve functie van de bron kunnen achterhalen. In deze bijdrage wordt nagegaan of de keuze van de bron van invloed is op de complexiteit van de argumentatie en op het type argumentatieschema dat aan de cartoon ten grondslag ligt.
■■■□ Schrijven vergt energie, tijd en veel oefening Kan een schrijftraining zorgen voor betere teksten binnen organisaties? Eveline Pollmann, Kees de Glopper, Rijksuniversiteit Groningen & Marga Hooyman, Schouten & Nelissen Donderdag 22 december, 16.30 uur
Professionele teksten moeten begrijpelijk, lezersgericht en goed gestructureerd zijn, maar in de praktijk laten teksten nogal eens te wensen over. Bedrijven investeren daarom vaak in het trainen van hun medewerkers. Er is echter weinig bekend over het effect en rendement van schrijftrainingen. Uit onderzoek van Janssen (1997) blijkt dat schrijftrainingen niet altijd helpen. Voor verbetering van de tekstkwaliteit is vaak meer nodig dan alleen een schrijftraining, ook een organisatie moet veranderen. Bedrijven zijn zich er inmiddels van bewust dat een schrijftraining alleen niet voldoende is. Indien er in en organisatie ruimte is voor verandering, heeft een schrijftraining dan wel het gewenste effect? Kan een schrijftraining dan wel zorgen voor een verandering in schrijfaanpak en –gedrag? In hoeverre passen de cursisten het geleerde drie maanden na de training nog toe? Hoe ervaart/waardeert de lezer de teksten voor en na de training? Hoe ervaart de lezer een tekst die gestructureerd is volgens het piramideprincipe (Minto, 1987)?
■■■□ De strategische keuze voor pragmatische argumentatie in gezondheidsbrochures Lotte van Poppel, Universiteit van Amsterdam Donderdag 22 december, 15.00 uur In dit artikel ga ik na welke dialectische en retorische overwegingen ten grondslag liggen aan de keuze voor een bepaalde variant van pragmatische argumentatie in de context van gezondheidsbrochures. Vanuit een pragmadialectisch perspectief zullen varianten van het pragmatisch argumentatieschema onderscheiden worden. Aan de hand van kwalitatieve analyses van Nederlandse brochures worden strategische aspecten van keuzes voor de ene of de andere variant besproken en wordt bepaald hoe deze keuzes de schrijvers helpen om een evenwicht tussen hun dialectische en retorische doelen te realiseren. In een discussie over een gezondheidsadvies in de specifieke context van gezondheidsbrochures blijkt een systematisch verband te bestaan tussen het gegeven advies en de mogelijke tegenzetten van het auditorium. De pragma-dialectische analyses in dit artikel tonen aan dat de keuzes voor een variant van pragmatische argumentatie gestuurd worden door het soort tegenzet waar de discussianten op anticiperen.
■■■□ Schrijven om te leren bij Nederlands, Geschiedenis en Science Kees de Glopper, Rijksuniversiteit Groningen & Joanneke Prenger, Etoc, Groningen Donderdag 22 december, 17.00 uur Het onderzoeksproject Schrijven om te leren bij Nederlands, Geschiedenis en Science (SotL-NGS) heeft tot doel experimentele evidentie te verzamelen voor de effectiviteit van het verbinden van het schrijfonderwijs bij Nederlands en het vakonderwijs bij Geschiedenis en Science in het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs. In dit project wordt leerlingen van vier brugklassen bij het schoolvak Nederlands instructie en oefening geboden in het schrijven van twee tekstgenres. Na de instructie in de lessen Nederlands worden de vier brugklassen verdeeld in twee groepen, een experiment en een controlegroep. In de twee experimentele klassen worden de tekstgenres toegepast bij de vakken Geschiedenis en Science tijdens het verwerken en bestuderen van nieuwe lesstof. In de controleklassen werken de leerlingen uit hun werkboek zoals ze dat gewend zijn. Van de interventie worden positieve effecten verwacht op de schrijfvaardigheid van de leerlingen, op hun schrijfattitude en opvattingen over schrijven, en op hun kennis en begrip bij Geschiedenis en Science.
■■■□ De doeltreffendheid van Engelse slagzinnen bij Vlamingen en Franstaligen Mariet Raedts & Irene Roozen, Hogeschool-Universiteit Brussel Donderdag 22 december, 15.00 uur We onderzochten of Engelse slogans in België doeltreffender zijn dan hun Nederlandse of Franse tegenhangers. In een binnenproefpersoonontwerp presenteerden we aan 100 Vlamingen en 100 Franstaligen vier posters: twee met een Engelse slagzin en twee met een slogan in de moedertaal. Na het bekijken van de poster moesten de deelnemers hun waardering voor de affiche, het product en de slogan uitdrukken. De effectiviteit van de slogans werd gemeten door te peilen naar appreciatie, koopintentie en de mate waarin de deelnemers zich de slogans konden herinneren. Ook het subjectieve en
daadwerkelijke begrip van de slagzinnen werd bevraagd. De resultaten tonen dat Engels doorgaans geen meerwaarde heeft. Voor drie van de vier slogans stelden we bij de Vlamingen wel een hogere recall vast voor de Engelse versie dan voor de Nederlandse versie. Bij de Franstaligen was er op dat vlak geen effect van taal.
■■■□ De argumentatieve richting van het is dat p (maar anders q) Alex Reuneker en Ronny Boogaart, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 14.00 uur Het Nederlands kent een (impliciet) conditionele constructie die met het is dat p een propositie in de protasis als waarheid voorstelt. De propositie in de apodosis – vaak ingeleid door (maar/want) anders – is tegenfeitelijk. Onderzoek in de krantendatabank LexisNexis en het Corpus Gesproken Nederlands laat zien dat de relatie tussen protasis en apodosis causaal van aard is: in het is dat ik je zo lief vind, maar anders had je de afwas mooi zelf mogen doen is het lief vinden de reden voor het niet hoeven doen van de afwas. Maar de functie van de constructie is veel specifieker: de conditie in de protasis wordt gepresenteerd als een maar nét voldoende voorwaarde (‘het is alleen maar omdat ik je zo lief vind!’). Hoewel de constructie geen expliciete negatie bevat, roept deze wel de gedachte op aan ‘niet p’ (en dan ‘niet q’). In deze lezing laten we zien dat de retorische functie van het is dat p inzichtelijk beschreven kan worden in termen van mentale ruimtes en argumentatieve richting.
■■■□ De invloed van positieve en of negatieve geschreven informatie over afgebeelde personen op de effectiviteit van advertorials. Irene Roozen & Mariet Raedts, Hogeschool-Universiteit Brussel Woensdag 21 december, 16.30 uur We onderzochten of positieve en of negatieve informatie over een afgebeeld persoon invloed heeft op de effectiviteit van advertorials. In een vooronderzoek is achterhaald wat wordt gezien als positieve en negatieve informatie. Hierbij werd in een vragenlijst een aantal eigenschappen van een
persoon beschreven. Het uiteindelijke onderzoek werd afgenomen bij een heterogene steekproef van 208 respondenten in België. In een binnenproefpersoonontwerp presenteerden we aan elke deelnemer vier advertorials met een afbeelding van een fictief persoon. Twee advertorials bevatten negatieve informatie over de persoon en twee positieve informatie. Na het bekijken van de advertenties moesten de deelnemers hun waardering voor het (profit, non-profit) product uitdrukken. De onderzoeksresultaten tonen aan dat negatieve informatie over een afgebeeld persoon een significant negatief effect heeft op de attitude ten aanzien van de advertentie, het merk en de aankoopintentie van het product.
■■■□ Keuze als frame. Informatieve, narratieve of persuasieve voorlichtingsteksten over bevallen? José Sanders, Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 11.30 uur Gezondheidsgeletterdheid behelst meer dan het kunnen begrijpen van de aangeboden voorlichtingsmaterialen; steeds belangrijker wordt informed decision making, niet alleen bij complexe ziektebehandelingen, maar ook bij “gezonde ziektes” zoals zwangerschap en bevalling. De vraag is welke communicatieve voorlichtingsstrategie past in die functionele context. Recente Nederlandse gezondheidsvoorlichtingsteksten over bevalling worden vergeleken met journalistieke teksten en ik-verhalen van internet. Journalistieke teksten focussen veelal op gevaar; ik-verhalen op (angst voor) pijn en veiligheid; professionele voorlichtingsteksten benadrukken dat vrouwen zelf moeten kiezen in elke fase van zwangerschap en bevalling, en bieden een overload aan aan objectieve informatie en checklists (“geboorteplan”). Een cognitieve frame-analyse helpt om tegenstellingen en misverstaan te verklaren. Mediapublicaties over babysterfte en pijnbestrijding voeden een tweestrijd tussen elkaar uitsluitende frames: “veiligheid” en “natuurlijkheid”. Het kiezen zelf wordt nu het overkoepelende frame dat bevallingsvoorlichting bepaalt. Dit vooronderstelt een (te?) hoge gezondheidsgeletterdheid. Besproken wordt welke consequenties dit type voorlichtingsteksten kan hebben in deze functionele context.
■■■□
Wat je kunt tonen hoef je niet te zeggen. Over begrijpelijkheid van tekst en beeld in documentaires. Christoph Sauer, Rijksuniversiteit Groningen Donderdag 22 december, 15.00 uur De begrijpelijkheid van documentaires hangt af van hoe kijkers worden ondersteund in de verwerking van actoren-tekst (presentator, geïnterviewde, voice-over) en beeld. Filmkijkers zijn “overhearers” (Goffman). Net als op toneel zijn deze teksten, wat de “common ground” tussen actoren betreft, expliciet en overcompleet: verbale cues ontsluiten de common ground en mobiliseren verdere kennis. Maar in documentaires is de kijker vooral ook “overseer”: shots van actoren leveren para-verbale visuele cues, andersoortige filmbeelden andere visuele cues. Visuele en verbale cues worden als “verbalvisual linking” (van Leeuwen) en “anchoring-relay” (Barthes) geanalyseerd. Verder gaat het om de dominante modus: eerder verbaal, gelijk of eerder visueel. Materiaal is een corpus van ca. 20 sequenties waarvan het “overhearer” en “overseer design” in kaart wordt gebracht. De meeste sequenties voegen beeldinformatie aan tekstuele informatie toe. Contextuele en topic-relevante kennis wordt meestal geactiveerd door verbale cues (specificering) en soms door visuele (concretisering). Dat het beeld overweegt is zeldzaam.
■■■□ De constructie van spelregels in peer interactie in twee typen buitenschoolse opvang Nynke van der Schaaf, Rijksuniversiteit Groningen / Hanzehogeschool Groningen Donderdag 22 december, 17.00 uur In deze lezing laat ik zien hoe jonge kinderen in een aanbodgerichte en een ontwikkelingsgerichte buitenschoolse opvang (bso) spelregels met elkaar construeren voor een spelletje dat zij niet kennen en waarover zij daarom voortdurend met elkaar moeten onderhandelen. Daarbij ga ik eerst in op hoe kinderen tijdens het spel taal gebruiken om een ‘social order’ onderling te bewerkstelligen (Goodwin, 2007) en hoe zij daarin samen overeenstemming bereiken over de spelregels. In de tweede plaats zal ik ingaan op hoe de
variatie in de typen bso’s zichtbaar wordt in de manier waarop kinderen onderhandelen in de peerinteractie. De data komen uit een corpus van video-opnames gemaakt ten behoeve van een phD-studie naar de sociale ontwikkeling en taalgebruikspraktijken van jonge kinderen in de bso . Uit dit corpus zijn spelfragmenten geselecteerd en getranscribeerd conform de Jefferson-conventies (Mazeland, 2003) en vervolgens kwalitatief geanalyseerd.
■■■□ Argumentkwaliteit door een lekenbril Peter Jan Schellens, Radboud Universiteit Nijmegen, Ester Šorm, Vrije Universiteit Amsterdam & Rianne Timmers, Universiteit Twente Donderdag 22 december, 11.00 uur Er zijn nogal wat normen voor deugdelijke argumentatie in omloop. Argumentatie moet (formeel-)geldig en gezond of (informeel) aanvaardbaar, relevant en voldoende zijn; aan verschillende argumentatieschema’s zijn specifieke evaluatievragen gekoppeld en natuurlijk mag argumentatie niet drogredelijk zijn. De vraag is welke evaluatiecriteria taalgebruikers hanteren wanneer zij een oordeel vellen over de kwaliteit van argumenten. In vijf deelstudies kregen proefpersonen de taak argumenten te ordenen op kwaliteit en hun oordelen te motiveren. Zij beoordeelden argumentatie op basis van autoriteit, voorbeelden, analogie, oorzaak-gevolg en voordeel. Uit de interviewprotocollen werden lekencriteria voor de kwaliteit van argumentatie afgeleid. De resultaten laten een mix zien van algemene informeel-logische evaluatiecriteria en criteria die gekoppeld zijn aan specifieke soorten argumentatie. Wat zegt dat over de argumentatieve competentie van taalgebruikers en over de centrale verwerking van persuasieve teksten, zoals die in beïnvloedingstheorieën wordt voorondersteld?
■■■□ Profiteren zwakke lezers tijdens het leesproces van coherentiesignalen? Gerdineke van Silfhout, Jacqueline Evers-Vermeul, Pim Mak & Ted Sanders, Universiteit Utrecht Woensdag 21 december, 17.00 uur
Vmbo’ers scoren na het lezen van gefragmenteerde teksten (zonder connectieven en met elke zin op een nieuwe regel) slechter op tekstbegripvragen dan na het lezen van coherente teksten met connectieven en doorlopende regels. De vraag is daarom welke effecten coherentiemarkeringen hebben tijdens het lezen op het leesgedrag van vmboleerlingen. Bij ervaren lezers zorgen coherentiesignalen voor kortere leestijden van de onmiddellijk volgende informatie. Ook bij jonge lezers (acht- en tienjarigen) leiden connectieven tot snellere verwerking van de volgende informatie. In dit onderzoek gaan we na of dit effect ook optreedt bij zwakke lezers. 54 vmbo-leerlingen lazen in een experimenteel onderzoek zowel een impliciete geschiedenistekst (zonder connectieven) als een expliciete tekst (met connectieven). Alle oogbewegingen werden geregistreerd. Vmbo’ers keken weinig terug, maar keken in de expliciete versie direct na het connectief vaker terug. Ook lazen ze in de expliciete versie de zinnen na het connectief sneller. Zwakke lezers lijken tijdens het lezen baat te hebben bij connectieven.
■■■□ De redelijkheid van deskundigheidsargumentatie in medische discussies Francisca Snoeck Henkemans & Jean Wagemans, Universiteit van Amsterdam Woensdag 21 december, 17.00 uur Het voor medische consultaties geldende ideaal van shared decision making gaat uit van een gedeeld beslissingsproces tussen arts en patiënt over wat de beste behandeling is. Omdat er in medische consultaties sprake is van een discussie tussen een expert en een leek zal het echter regelmatig voorkomen dat de patiënt zich op het deskundige advies van de arts moet verlaten, zonder in staat te zijn dit advies zelf inhoudelijk te beoordelen. In dit artikel gaan wij na in hoeverre de conventies en wetgeving binnen het medische domein het mogelijk maken om ook bij het gebruik van dergelijke “deskundigheidsargumentatie” de kwaliteit van het gedeelde beslissingsproces tussen arts en patiënt op een positieve manier te beïnvloeden. Daartoe gaan wij na welke institutionele waarborgen er zijn voor de kwaliteit van medische beslissingen en hoe deze waarborgen zich verhouden tot de kritische vragen die behoren bij het argumentatieschema van deskundigheidsargumentatie.
■■■□ Een goed verhaal of een slecht bericht? Invloed van tekstgenre en -frame op onbewuste eigen effectiviteit bij lezers Puck J. van Soest & Luuk Lagerwerf, Vrije Universiteit Amsterdam Donderdag 22 december, 14.30 uur In gezondheidscommunicatie worden fear appeals ingezet voor gedragsverandering. Het gevoel van eigen effectiviteit kan daarbij door narratieve overtuigingsprocessen worden bevorderd. Daarnaast kunnen gain frames ten opzichte van loss frames gedragsverandering positief beïnvloeden. Eigen effectiviteit kan worden vastgesteld met een vragenlijst, maar het is de vraag of lezers wel zo bewust van zichzelf zijn. Daarom zijn ook reactietijden gebruikt. De vraagstelling is: beïnvloeden tekstgenre en -frame de door lezers bewust of onbewust ervaren eigen effectiviteit? Twaalf teksten met betrekking tot drie gezondheidsonderwerpen werden ingezet in een online experiment met een 2 (genre) x 2 (frame) design (N=136). Lezers rapporteerden hun ervaren eigen effectiviteit. Hun reactietijden op de eigen-effectiviteitsitems werden gemeten. Om narrativiteit te detecteren is hun transportatie gemeten. De resultaten lieten zien dat narratievegainteksten de onbewust ervaren eigen effectiviteit positief beïnvloedden.
■■■□ Diversiteit in gebruik van (L1 en L2) informatiestructuren in het Nederlands, Duits en Engels Marianne Starren, Radboud Universiteit Nijmegen Woensdag 21 december, 17.00 uur In hoeverre bepaalt het grammaticale repertoire van onze taal onze manier van denken “thinking-before-speaking” (Slobin 1999)? Eerder onderzoek (e.g. Carroll & Stutterheim 2008; van Ierland 2010) heeft expliciet aangetoond dat sprekers van verschillende talen -die cultureel gezien niet ver uit elkaar liggen, als het Nederlands, Duits een Engels- op zeer diverse manieren gebeurtenissen navertellen (gezien in dezelfde videofilmpjes). De belangrijkste twee factoren lijken verschillen in woordvolgorde en (non-)grammaticalisatie van progressief aspect in genoemde talen te zijn. Op basis van een 80-tal videofilmpjes hebben wij de informatiestructuren binnen het taalgebruik van L1 en (vergevorderde)
L2-sprekers van het Nederlands, Duits en Engels vergeleken (meer dan 100 sprekers per cohort). De resultaten van EYE-track en SOT-studies geven aan dat er in ieder geval sprake is van een “perceiving-for-speaking” invloed.
■■■□ Formuleringskeuzes en teksteffecten in zakelijke en literaire communicatie: een integratief perspectief Ninke Stukker, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 14.30 uur Zakelijke en literaire communicatie worden vaak voorgesteld als verschillende domeinen, gekenmerkt door verschillende taalverschijnselen en verschillende interpretatieve (tekst)effecten. In zakelijke teksten zouden voornamelijk ‘functionele’ effecten i.v.m. de gebruikscontext worden nagestreefd; in literaire teksten zouden vooral esthetische effecten relevant zijn. Uiteraard bestaan er belangrijke verschillen tussen literaire en zakelijke communicatie. Maar het is de vraag of de onderliggende taalmechanismen essentieel verschillen. Ik laat zien dat het cognitief-taalkundig begrip construal (Verhagen, 2007; grofweg: hoe verschillende formuleringskeuzes bijdragen aan verschillende ‘blikken op de werkelijkheid’) goede mogelijkheden biedt voor een integratief perspectief op de analyse van zakelijke en literaire teksten. Als casus bespreek ik een vergelijkende corpusstudie naar het gebruik van causale connectieven (omdat, want, daarom, dus) – meestal geassocieerd met ‘functionele’ teksteffecten – in drie zakelijke genres en twee literaire romans. Ik laat zien dat hun bijdragen aan de teksteffecten in beide communicatiedomeinen op dezelfde wijze beschreven kunnen worden i.t.v. perspectief-construals – doorgaans geassocieerd met literaire teksteffecten.
■■■□ Hoe teksten gedrag rechtstreeks kunnen beïnvloeden Christine Swankhuisen, Tabula Rasa/Universiteit Leiden & Bert Pol, Tabula Rasa/Radboud Universiteit Nijmegen Donderdag 22 december, 17.00 uur In sociaal-psychologisch experimenteel onderzoek worden talige uitingen gebruikt als interventie om een bepaald meetbaar effect te bewerkstelligen. De
uitingen zelf zijn voor psychologen geen onderwerp van onderzoek. Om deze interventies ook in het echte leven met succes te kunnen toepassen, is het belangrijk om meer inzicht te verkrijgen in hoe een interventie (qua tekst en beeld) vormgegeven moet worden. De afgelopen jaren hebben wij een aantal veldexperimenten gedaan waarbij de invloed van teksten (al dan niet in combinatie met beeld) op gedrag is gemeten. Onder andere om fietsers in Amsterdam voor het rode stoplicht te laten stoppen, en om mensen te stimuleren hun afval niet naast de afvalcontainer te plaatsen. Deze lezing bespreekt deze experimenten, de psychologische theorieën achter de gebruikte interventies en laat zien dat bewuste aandacht geen voorwaarde is voor gedragseffecten.
■■■□ Luistertaal als een communicatieve oplossing voor talige diversiteit Jan D. ten Thije, Universiteit Utrecht Vrijdag 23 december, 09.30 uur Luistertaal (ook wel lingua receptiva) is de communicatievorm, waarin gespreksdeelnemers elk hun eerste taal spreken en voldoende receptieve vaardigheid in de taal van de ander bezitten om deze in diens taal te kunnen verstaan en begrijpen. In het kader van globalisering en migratie in Europa is er recentelijk steeds meer aandacht voor deze vorm van meertalige communicatie. Dit paper doet geen verslag van één empirische studie, maar beoogt de opbrengst van recent onderzoek in o.a. Nederland vanuit psycholinguistisch en discourse analytische invalshoek op een rij te zetten en met elkaar te vergelijken en daaruit de relevante theoretische issues af te leiden in verband met het zgn. plurilingual repertoir, diversiteitsmanagement en taaltypologische distantie van de gebruikte luistertalen. Ten slotte worden enkele taalpolitieke consequenties voor bedrijven en organisaties afgeleid.
■■■□ De negotiatie van discursieve normen tijdens getolkte interacties in een Belgisch rusthuis Dorien Van De Mieroop, Katholike Universiteit Leuven, Giovanni Bevilacqua, Lessius/Hogeschool-Universiteit Brussel & Lotte Van Hove Vrijdag 23 december, 10.30 uur
Ondanks de theoretisch duidelijk gedefinieerde taak van een tolk om letterlijk te vertalen wat er gezegd wordt, toont de praktijk van het gemeenschapstolken dat die discursieve normen voor de bijdragen van de tolk aan een gesprek het voorwerp zijn van onderhandeling tussen de gespreksdeelnemers. Deze presentatie bestudeert die negotiatie van discursieve normen in video-opnames van drie getolkte interacties (ItaliaansNederlands) die plaatshadden in een Belgisch rusthuis. Via een kwalitatieve, discoursanalytische aanpak die ook paralinguïstische elementen zoals lichaamstaal integreert in de analyse, wordt in detail besproken hoe discursieve normen interactioneel onderhandeld worden. Hierbij wordt onder andere gefocust op de bijdragen van de professionals, die vaak een leidende rol nemen in de onderhandeling van discursieve normen en die overschrijdingen van normatieve verwachtingen penaliseren, maar ook ratificeren of zelfs aanmoedigen. Tot slot worden de implicaties hiervan besproken voor de situationele identiteit van de tolk op het continuüm tussen vertaler en volwaardig gespreksdeelnemer.
■■■□ “I can't talk to you, because I have this in my mouth.” De invloed van input op de verwerving van Duits weil en Engels because Rosie van Veen & Jacqueline Evers-Vermeul, Universiteit Utrecht Donderdag 22 december, 11.30 uur Rond hun tweede verjaardag gaan kinderen connectieven zoals because en weil gebruiken. Dit onderzoek kijkt naar één van de factoren die hierop van invloed is: ouderlijke input. Passen ouders hun connectieffrequentie of type input aan de connectiefontwikkeling van hun kind aan door audience design of scaffolding? Om dit te onderzoeken hebben wij groeicurveanalyses gemaakt van het causale connectiefgebruik van vijf Duitse en vijf Engelse kinderen (0;10-4;3) en hun ouders. Hierbij onderscheidden we imitaties, uitgelokte connectieven en onafhankelijk connectiefgebruik. Bij de groeicurves van de inputfrequentie is er sprake van audience design noch scaffolding. De resultaten voor het type connectiefgebruik laten zien dat ouders desondanks een belangrijke rol spelen: ze stellen veel why/warumvragen, die de ontwikkeling van because en weil in gang zetten. Hierdoor kunnen kinderen connectieven veilig ‘oefenen’ en worden ze gestimuleerd om
causaliteit te verwoorden. Kinderen gaan vervolgens zelf vragen stellen aan hun ouders, waardoor hun connectiefinput toeneemt.
■■■□ Problemen van perspectiefpresentatie Arie Verhagen, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 15.00 uur Zowel theoretisch als analytisch is, mede door de ontwikkeling van de cognitieve semantiek, de afgelopen decennia duidelijk geworden dat de (re)presentatie van perspectieven van fundamenteel belang is voor de interpretatie en samenhang van verschillende soorten teksten (bv. zowel fictionele als journalistieke). In dit verband zijn er naast het traditionele (primair verteltechnische) onderscheid tussen directe, indirecte en vrije indirecte rede, nog andere categorieën voorgesteld (bv. een onderscheid tussen de representatie van communicatie en die van cognitie, en een extra categorie als ‘verslag van taalhandeling’). In de praktijk blijken deze onderscheidingen, inclusief de traditionele, toch vaak lastig te hanteren, met name wat de koppeling aan concrete linguïstische middelen betreft. In deze lezing zal ik eerst de omvang van deze problematiek demonstreren, en vervolgens een richting voor een mogelijke oplossing schetsen.
■■■□ De pragmatiek van ongehoorzame bijzinnen Kim Verheij & Ronny Boogaart, Universiteit Leiden Woensdag 21 december, 13.30 uur Nicholas Evans heeft de term insubordination geïntroduceerd voor uitingen die de vorm van een bijzin hebben maar die geheel zelfstandig, dus zonder hoofdzin, worden gebruikt. Ook in Nederlandse spreektaal komt dit type constructies veelvuldig voor, bijvoorbeeld met de onderschikkende voegwoorden als, dat en alsof, maar ze zijn nooit systematisch beschreven. Als het zo moet! Dat je dat durft! Alsof ik daar zin in heb!
In deze lezing laten we zien dat zulke insubordinatieve constructies nooit zuiver descriptief zijn, maar altijd een retorische lading hebben. De argumentatieve/evaluatieve richting kan positief of negatief zijn, en sterk of minder sterk, maar nooit neutraal. Bij de ‘volledige’ equivalenten, mét hoofdzin, is de specifieke retorische richting en kracht afhankelijk van de inhoud van de hoofdzin en de context, maar bij een groot aantal insubordinatie-constructies is de ‘pragmatische’ functie deel van de conventionele betekenis (geworden).
■■■□ Zelfspot als presentatiestijl: een experiment naar het effect van zelfspot als retorische presentatiestrategie Martijn Wackers, TU Delft, Sarah Gagestein, Universiteit Leiden & Bas Andeweg, TU Delft Woensdag 21 december, 14.30 uur De relatie tussen sprekersethos en het gebruik van humor in toespraken is in de jaren tachtig onderwerp geweest van experimenteel onderzoek (Gruner 1985; Hackman 1986). De uitkomsten daarvan suggereren dat zelfspot voor een spreker risicovol is. Recenter onderzoek impliceert dat het gebruik van zelfspot zowel positief als negatief kan worden gewaardeerd (Wanzer e.a. 2010). Voor een nieuw experiment zijn drie versies van een 25-minuten durend informatief college geconstrueerd. Een presentatie zonder zelfspot, een presentatie met zeven zelfspotmomenten en een met veertien. De versies werden op video getoond aan drie vergelijkbare groepen luisteraars (Ntotaal=239). Na het zien van de presentatie beantwoordden de luisteraars vragen met betrekking tot de grappigheid van de presentatie, het ethos van de spreker en de mate waarin het onderwerp interessant was. De resultaten suggereren dat het gebruik van zelfspot schadelijk is voor het ethos van de spreker en dat het de interesse van de luisteraars in het onderwerp van de presentatie vermindert.
■■■□
Schrijven in een digitaal schrijfcentrum. Het effect van leerstijlen op het leeren schrijfproces Luuk van Waes, Universiteit Antwerpen, Daphne van Weijen, Universiteit Utrecht & Mariëlle Leijten, FWO, Universiteit Antwerpen Vrijdag 23 december, 09.30 uur Een van de grote voordelen van online leermateriaal zou een betere afstemming moeten zijn op de individuele behoefte en de leerstijl van de gebruiker optimaler is dan in een klassieke collegecontext. Daarom gingen we in een quasi-experimenteel onderzoek na of de specifieke structuur van een leermodule over professioneel schrijven studenten met verschillende leerstijlen aanzet om hun leer- en schrijfproces anders te organiseren. Ook onderzochten we de relatie tussen leerstijlen en de kwaliteit van de geproduceerde eindteksten. Voor de observatie van de deelnemers maakten we gebruik van Inputlog, een toetsregistratieprogramma, en Statcounter, een programma dat webgebruik logt. De resultaten tonen aan dat schrijvers wel degelijk gebruik maken van de flexibele leerpaden die in een leeromgeving aangeboden kunnen worden, en dit in hoge mate in overeenstemming met hun preferente leerstijl. Wat de tekstkwaliteit betreft, stelden we geen significant verschil vast tussen de eindproducten van de schrijvers met verschillende leerstijlen.
■■■□ Visuele en verbale “clutter” in navigatietaken Hans Westerbeek & Fons Maes, Universiteit van Tilburg Vrijdag 23 december, 09.30 uur In een productie-experiment hebben we onderzocht of visueel realisme in routekaarten van invloed is op het type referentiële expressies dat in routebeschrijvingen wordt gebruikt. Proefpersonen (n=43) beschreven hardop routes (24 per persoon) die waren weergegeven op een realistische luchtfoto of op een schematische kaart. Richtingveranderingen in de route konden worden beschreven met behulp van landmarks (bijv. “ga links bij het restaurant”) of kruispunten (bijv. “ga links bij het eerstvolgende kruispunt”). Uit de analyse van de geproduceerde routebeschrijvingen (n=1032) bleek dat naar verhouding meer landmarks werden gebruikt in de realistische kaartconditie dan in de schematische conditie. De verklaring die we zien is dat storende of overbodige details in de realistische kaart proefpersonen ertoe
aanzetten om meer robuuste en absolute verwijzingen (landmarks) te gebruiken.
■■■□ De medische advertentie als een argumentatief activiteitstype Renske Wierda, Universiteit van Amsterdam Donderdag 22 december, 14.00 uur In medische advertenties proberen adverteerders consumenten te overtuigen een medisch product te kopen, zoals een pijnstiller of een voedingssupplement. In de Verenigde Staten mag reclame gemaakt worden voor medicijnen die alleen op recept verkrijgbaar zijn, maar in de Europese Unie is dit niet toegestaan. Bij politieke discussies over het toestaan van advertenties voor receptmedicijnen draait het vaak om de vraag hoe misleidend deze advertenties zijn. De wijze waarop in de advertenties wordt geargumenteerd is hierbij een belangrijk punt. In deze presentatie zal met gebruik van de pragma-dialectische argumentatietheorie worden uitgelegd dat, om een goede analyse te kunnen maken van de argumenten die farmaceutische bedrijven gebruiken om consumenten te overtuigen, eerst moet worden onderzocht hoe we de medische advertentie kunnen karakteriseren als argumentatief activiteitstype. Een dergelijke karakterisering maakt duidelijk wat de specifieke institutionele regels en conventies zijn die beperkingen opleggen aan de argumentatie van een adverteerder.
■■■□