Naam leerling
Leerlijnen peuters en jonge kind (MET extra doelen) - versie mei 2016
Motoriek Grote motoriek Grote motoriek-stap 1
B
SPRINGEN: Springt met twee voeten tegelijk op van de vloer
-20--20
GOOIEN EN VANGEN: Rolt een bal met 1 hand
-20--20
BALANCEREN : Staat op de tenen, gesteund of kortdurend zonder steun, bijvoorbeeld om iets hoog uit de kast te pakken *BALANCEREN : Loopt en trekt speelgoed achter zich aan. Hij kan dit ook achteruitlopend en zowel met de linker als rechter hand RENNEN: Rent met het lichaam licht naar voren gebogen. Mogen nog dribbelpasjes zijn
Grote motoriek-stap 2
-20--20 -20--20 (+) -20--20
B
KLIMMEN EN KLAUTEREN: Loopt een trap op en af, mag nog met twee voeten op één trede
-20--20
GOOIEN EN VANGEN: Kan een kleine bal bovenhands met één hand in een bepaalde richting gooien
-20--20
BALANCEREN: Loopt in beide richtingen om bijvoorbeeld een speeltoestel (linksom en rechtsom)
-20--20
RENNEN: Maakt bochten links- en rechtsom tijdens het rennen
-20--20
Grote motoriek-stap 3
B
SPRINGEN: Maakt twee sprongen voorwaarts op één of beide voeten
-20--20
KLIMMEN EN KLAUTEREN: Loopt een trap afwisselend met rechter- en linkervoet op en af, met steun aan leuning of hand(en) van pedagogisch medewerker
-20--20
*GOOIEN EN VANGEN: Kan een bal bovenhands met twee handen gooien zonder het evenwicht te verliezen
-20--20 (+)
BALANCEREN: Legt een voorwerp boven zijn eigen hoofd weg in bijvoorbeeld de kast of op het aanrecht
-20--20
RENNEN: Vermindert vaart of versnelt tijdens het rennen
-20--20
Grote motoriek-stap 4 SPRINGEN: Maakt meerdere sprongen achter elkaar voorwaarts en op de plek met twee voeten tegelijk
B -20--20
*SPRINGEN: Springt over een lijn (loopspringen)
-20--20 (+)
*KLIMMEN EN KLAUTEREN: Loopt een trap afwisselend met rechter- en linkervoet op en af zonder steun
-20--20 (+)
*GOOIEN EN VANGEN: Kan een grote zachte bal of ballon vangen, met twee handen, maar mag nog tegen de borst komen
-20--20 (+)
BALANCEREN: Loopt over een bank
-20--20
RENNEN: Verandert tijdens snel rennen van richting
Grote motoriek - 1a
-20--20
B
* SPRINGEN: Springt met 2 benen vooruit. SPRINGEN: Landt op zijn voeten en kan meteen weer verder gaan. * KLIMMEN EN KLAUTEREN: Klimt via een schuine ladder omhoog en weer naar beneden (of in een wandrek in schuine stand). GOOIEN EN VANGEN: Vangt een grote, zachte bal. BALANCEREN: Loopt over de bank waarbij hij over een hindernis van 10 cm hoog kan stappen. * ROLLEN: Rolt om zijn lengte- as tegen een schuin vlak omhoog. ROLLEN: Maakt een koprol met hulp.
-19--15 -19--15 (+) -19--15 -19--15 -19--15 (+) -19--15
* TIKSPELEN: Rent bij tikkertje door de zaal heen.
-19--15 (+)
* TIKSPELEN: Tikt regelmatig een loper.
-19--15 (+)
Grote motoriek - 1b SPRINGEN: Springt met aaneengesloten voeten een paar maal achter elkaar op een kleutertrampoline. SPRINGEN: Hinkelt enkele sprongen. * GOOIEN EN VANGEN: Gooit een grote, zachte bal met twee handen richting een ander.
B -14--10 -14--10 -14--10 (+)
BALANCEREN: Staat op één been, zowel links als rechts.
-14--10
* ROLLEN: Maakt een koprol op een (schuine) dikke mat.
-14--10 (+)
* TIKSPELEN: Kiest een goed moment om weg te lopen/ over te steken.
-14--10 (+)
Grote motoriek - 2a SPRINGEN: Maakt loopsprong (afzetten en landen met één voet).
B -9--5
* KLIMMEN EN KLAUTEREN: Klimt minstens tot de helft omhoog in het wandrek in rechte stand.
-9--5 (+)
* GOOIEN EN VANGEN: Gooit onderhands met 2 handen.
-9--5 (+)
GOOIEN EN VANGEN: Vangt een met een boog aangegooide bal.
-9--5
* BALANCEREN: Loopt over een brede evenwichtsbalk.
-9--5 (+)
* BALANCEREN: Loopt over de bank waarbij hij over een hindernis van 20 cm hoog kan stappen.
-9--5 (+)
ROLLEN: Rolt recht voorover op een (schuin) vlak tot zit. * TIKSPELEN: Loopt weg voor de tikker.
Grote motoriek - 2b
-9--5 -9--5 (+)
B
SPRINGEN: Huppelt. SPRINGEN: Hinkelt een aantal keer op het voorkeursbeen. * GOOIEN EN VANGEN: Vangt een naar de borst aangegooide harde bal met 2 handen. GOOIEN EN VANGEN: Laat een bal vallen en stuiten en kan de bal weer pakken. BALANCEREN: Staat (wiebelend) langere tijd op één been, zowel links als rechts.
-4-0 -4-0 -4-0 (+) -4-0 -4-0
* TIKSPELEN:Versnelt tijdens het lopen. Kan in de loop een tikker ontwijken.
-4-0 (+)
* TIKSPELEN: Kiest een gunstige tikpositie.
-4-0 (+)
Grote motoriek - 2c SPRINGEN: Hinkelt een aantal keer op het niet- voorkeursbeen. * KLIMMEN EN KLAUTEREN: Klimt alternerend (afwisselend links en rechts) tot de hoogste sport omhoog in het wandrek in de schuine stand. * GOOIEN EN VANGEN: Vangt een met een boog naast het lichaam aangegooide zachte bal met 2 handen in een balspel. GOOIEN EN VANGEN: Stuitert een grote bal met de voorkeurshand.
B 1-5 1-5 (+) 1-5 (+) 1-5
* GOOIEN EN VANGEN: Gooit een bal met één hand.
1-5 (+)
* BALANCEREN: Loopt over een smalle bank.
1-5 (+)
BALANCEREN: Loopt over een smalle bank.
1-5
* ROLLEN: Rolt voorover vanuit hurkzit tot (hurk)zit
1-5 (+)
* TIKSPELEN: Gaat als tikker een loper in de buurt achterna.
1-5 (+)
* TIKSPELEN: Kan als loper van richting veranderen om de tikker te ontwijken.
1-5 (+)
Kleine Motoriek Kleine motoriek-stap 1 Stapelt twee voorwerpen, bijvoorbeeld blokken *Slaat bij het voorlezen gericht de (harde) bladzijde om
B -20--20 -20--20 (+)
Houdt tijdens het tekenen het potlood met de volle hand vast in het midden van het potlood
-20--20
Pakt kleine voorwerpen tussen duim en wijsvinger beet
-20--20
Kleine motoriek-stap 2 *Plaatst vijf ringen op een stok of piramide Plaatst een stukje in een knoppenpuzzel Houdt tijdens het tekenen het potlood vlak boven het papier vast met de vingertoppen *Gebruikt een lepel om zelf te eten of prikt met een vork en houdt met de andere hand het bord vast Beide handen werken goed samen om kleine opdrachten uit te voeren
B -20--20 (+) -20--20 -20--20 -20--20 (+) -20--20
Kleine motoriek-stap 3 Bouwt een toren van acht blokken Maakt een puzzel van 4 stukjes
B -20--20 -20--20
*Tekent een cirkel en lijnen na van een voorbeeld
-20--20 (+)
*Schenkt, bijvoorbeeld, limonade in een bekertje
-20--20 (+)
Kan preciezere bewegingen maken met handen en vingers, bijvoorbeeld met kleine blokjes spelen
Kleine motoriek-stap 4
-20--20
B
Bouwt een hoge toren van verschillende vormen blokjes
-20--20
Kan papier scheuren met twee handen
-20--20
Gebruikt een enkele vinger voor diverse handelingen, zoals kleine knoppen indrukken (telefoon, toetsenbord, deurbel) *Eet met een lepel zonder te knoeien
Kleine Motoriek - 1a * Verft, kleurt en tekent op kleine en grote oppervlakken Plaatst duim tegen de vingers, bijv. een brilletje maken.(opponeren) Oefent daardoor om het potlood vast te houden met een driepuntsgreep. Rijgt grote kralen aan een koord
-20--20 -20--20 (+)
B -19--15 (+) -19--15 -19--15
* Maakt een ritssluiting dicht
-19--15 (+)
* Knipt langs een rechte lijn
-19--15 (+)
* Houdt zijn lippen gesloten tijdens het voorlezen/ vertellen en kan met gesloten mond eten.
-19--15 (+)
Kleine Motoriek - 1b * Tekent een kruis, schuine lijn naar rechts en naar links, een vierkant, een schuin kruis. Maakt een open guirlande en open arcade ( zgn. schrijfpatronen) als ontspannen oefening in het vrije vlak. * Prikt op een lijn. Scheurt kleine stukken papier
Kleine Motoriek - 2a
B -14--10 (+) -14--10 -14--10 (+) -14--10
B
Kleurt binnen de lijntjes en kleine vlakken. Kleurt ‘dik’ en ‘dun’; d.w.z. met meer en minder druk op het potlood Houdt het potlood vast met een dynamische driepuntsgreep.
-9--5 -9--5
* Maakt schrijfpatronen als ontspanningsoefening: bewegingen zijn soepel en de vorm wordt volgehouden
-9--5 (+)
* Scheurt reepjes papier.
-9--5 (+)
Maakt knopen open en doet ze weer dicht.
-9--5
* Knipt langs een gebogen lijn; de niet-schrijfhand stuurt
-9--5 (+)
* Klakt met de tong.
-9--5 (+)
Kleine Motoriek - 2b * Ringvinger en pink van de voorkeurshand krijgen steunfunctie Maakt schrijfpatronen als inspanningsoefening: traject en vorm zijn goed en worden minimaal 3 patronen ‘lang’ volgehouden; zowel in het vrije vlak als op een lijn; kan een bepaald figuurtje tekenen op een lijn. * Strikt veters. Rijgt kleine kralen aan een koord * Kan een figuurtje goed uitprikken.
Kleine Motoriek - 2c
B -4-0 (+) -4-0 -4-0 (+) -4-0 -4-0 (+)
B
* Kleurt afbeeldingen binnen de lijntjes Kan figuurtjes en patronen (evt. letters) zowel op één lijn als tussen twee lijnen tekenen /schrijven. Maakt alle sluitingen open en dicht, denk aan knopen, ritssluiting, veters. * Knipt moeilijke figuren/ oogjes eruit ed.
1-5 1-5 1-5 (+)