Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011 Door psychobio.nl
SAMENVATTING 30 meerkeuzevragen, 3 open vragen en 1 bonusvraag
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011
door psychobio.nl
Vraag 1. Selectieve aandacht (of top-down aandacht) heeft een paar eigenschappen: 1) het heeft een beperkte capaciteit, 2) het is langzaam/heeft tijd nodig, en 3) selectie van het een gaat ten koste van het ander. Wat meet je met het paradigma in het plaatje hiernaast? a. Aandacht heeft een beperkte capaciteit. b. Aandacht is langzaam/heeft tijd nodig. c. Aandachtsselectie van het een gaat ten koste van het ander.
Vraag 2. In het artikel van Gazzaley et al. (2005) wordt hersenactiviteit in object-selectieve gebieden tussen jonge en oude proefpersonen vergeleken. Uit deze data komt duidelijk naar voren dat jonge en oude proefpersonen van elkaar verschillen op 1 manier: a. Aandacht is veel beter in staat om hersenactiviteit te vergroten bij jongere proefpersonen. b. Aandacht is veel beter in staat om hersenactiviteit te onderdrukken bij oudere proefpersonen. c. Aandacht is veel beter in staat om hersenactiviteit te onderdrukken bij jongere proefpersonen. Vraag 3. Ja ja, de gevreesde Posner cueing taak, dus lees de vraag goed! Wat gebeurt er met de reactietijd van de proefpersoon als je een centrale cue aanbiedt die naar links wijst en 50 ms later bied je links een target aan? a. De reactietijd blijft hetzelfde ten opzichte van een neutrale cue conditie. b. De reactietijd wordt langzamer ten opzichte van een neutrale cue conditie. c. De reactietijd wordt sneller ten opzichte van een neutrale cue conditie. Vraag 4. Onder invloed van aandacht zie je dat de P1 (eerste positieve golf in het ERP) een grotere amplitude krijgt. Dit P1 effect is een a. spatieel aandachtseffect b. feature-based aandachtseffect c. object-based aandachtseffect Vraag 5. Biased competition treedt op als een neuron meerdere objecten tegelijk “ziet”. Welke uitspraak is over biased competition is waar? a. Wanneer een neuron meerdere objecten tegelijk “ziet”, zal de activiteit van het neuron onder invloed van aandacht aangepast worden alsof het neuron maar een object tegelijk ziet. b. Biased competition treedt alleen op als een neuron een heel duidelijke voorkeur voor een bepaalde stimulus heeft. c. Biased competition treedt alleen in object-specifieke visuele gebieden op. Vraag 6. Als een patient last heeft van Balint’s syndroom, dan kan hij/zij: 1. Niet meer de aandacht richten op objecten in 1 visueel hemiveld. 2. Niet meer de aandacht richten op meer dan 1 object tegelijk 3. Niet meer de aandacht richten op objecten in 1 visueel hemiveld als tegelijk in het andere visuele hemiveld een object wordt getoond.
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011
door psychobio.nl
Vraag 7. Als je aan een patiënt met extinctie een houten schaar in het ene hemiveld laat zien en een ijzeren schaar in het andere hemiveld, dan zal de patiënt bijna nooit allebei de objecten kunnen rapporteren. Als je echter een ijzeren schaar in het ene hemiveld laat zien en een ijzeren vork in het andere hemiveld, dan is er best een reeële kans dat de patiënt beide objecten zal rapporteren. Wat zegt dit over objecten die in het beschadigde hemiveld worden verwerkt? 5. Alleen de basale stimuluseigenschappen worden verwerkt in het beschadigde hemiveld. 6. De stimulus in het beschadigde hemiveld wordt compleet verwerkt en op een onbewust niveau vergeleken met de stimulus in het onbeschadigde hemiveld. 7. De stimulus in het beschadigde hemiveld wordt alleen geheel verwerkt als de stimulus maar een keer voorkomt in beide hemivelden. Vraag 8. Als mensen zo snel mogelijk moeten beoordelen of het aantal bulten op de uiteinden van de objecten die je hiernaast ziet hetzelfde aantal of een ander aantal is, zijn ze: 1. Sneller in conditie a & b. 2. Sneller in conditie d & e. 3. Sneller in conditie a & d. Vraag 9. In een experiment krijgen proefpersonen op een beeldscherm meerdere cijfers en/of letters tegelijk te zien (de stimulus). Als ze een letter “B” (de target) zien tussen de overige cijfers/letters (de distractors) moeten ze zo snel mogelijk op een knop drukken. In deze taak is de reactietijd is afhankelijk van: a. kleur van de target, modaliteit van de target, aantal cijfers/letters dat tegelijk wordt getoond. b. oefenen van deze taak, aantal overeenkomstige eigenschappen tussen target en distractors, het feit of de target een letter of een cijfer is. c. voorspelbaarheid van de target locatie, aantal cijfers/letters dat tegelijk wordt getoond, aantal overeenkomstige eigenschappen tussen target en distractors.
Vraag 10. De sturing van aandacht wordt door drie verschillende netwerken verzorgd. Welke hersendelen horen bij het filter-netwerk dat duidelijk in het artikel van Chadick & Gazzaley (2011) naar voren komt? a. De mediale prefrontale cortex (mPFC) en de posterieure cingulate cortex (PCC) b. De middle frontal gyrus (MFG) en bilaterale inferieure frontal junction (IFJ). c. De superior parietal lobe (SPL) en de frontal eye fields (FEF)
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011
door psychobio.nl
Vraag 11. Als je net te maken hebt gehad met conflicterende informatiestromen, pas je op de volgende trial je gedrag aan. Dit is op neuraal niveau terug te zien als mensen een STROOP taak uitvoeren. Welke uitspraak is correct met betrekking tot het mechanisme conflict detectiegedragsaanpassing? a. Als twee incongruente trials op elkaar volgen, zal de eerste trial een grotere neurale conflictresponse geven dan de tweede trial. b. Conflict detectie gebeurt in de laterale prefrontaal kwab, terwijl gedragsaanpassing in de anterieure cingulate cortex plaatsvindt. c. Hoe hoger de neurale activiteit is in de laterale prefrontale kwab in de vorige trial, hoe hoger de neurale activiteit in de anterieure cingulate cortex is op deze trial. Vraag 12. De error-related negativity is een fysiologische component die ontstaat als proefpersonen fouten maken. Waar komt dit signaal vandaan? a. De motor cortex b. De lateral prefrontale cortex c. De anterieure cingulate cortex Vraag 13. Als je afgaat op wat je weet over de prefrontale cortex en aandacht, welk van de volgende uitspraken is dan het meest van toepassing op een patiënt met prefrontale schade die een Stroop taak uitvoert? a. De patiënt zal minder last hebben van Stroop interferentie dan gezonde proefpersonen. b. De patiënt zal evenveel last hebben van Stroop interferentie als gezonde proefpersonen. c. De patiënt zal meer last hebben van Stroop interferentie dan gezonde proefpersonen. Vraag 14. Bij stop-signal taken dien je zo snel mogelijk te reageren op een simpele stimulus. Af en toe dien je je reactie echter af te breken op het moment dat er een stop-signaal in beeld verschijnt. Soms lukt dit wel, maar soms ook niet. Hoe verschilt succesvol stoppen van niet succesvol stoppen? a. Het inhibitie signaal is zwakker als je niet kan stoppen in vergelijking met wel stoppen. b. De activiteit in de motor cortex is op voorhand al hoger als je niet kan stoppen in vergelijking met wel stoppen. c. Het inhibitie signaal bereikt de motor cortex niet. Vraag 15. Er is veel evidentie dat de anterior cingulate het supervisory attention system (SAS) huisvest. In welke situatie zou je geen verhoogde activiteit in dit gebied verwachten. a. De taak vereist planning. b. De taak vereist goed geleerde of automatische responsen. c. De taak is moeilijk.
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011
door psychobio.nl
Vraag 16. Apen met schade aan de laterale prefrontale kwab presteren slecht op delayed-response taken. Theorieën die stellen dat inhibitie de essentiële functie van de prefrontale kwab is, zouden de volgende verklaring hiervoor geven. a. De apen hebben een slecht “source” geheugen. Hierdoor kunnen zich niet de locatie van het voedsel herinneren. b. De apen blijven de keuze maken die zij op de eerste trial hebben gemaakt. c. De apen worden afgeleid en vergeten de juiste locatie. Vraag 17. In het artikel van Badre (2008) worden een aantal verschillende theoriëen over de onderverdeling van de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) besproken. Met name het model van Sakai & Passingham is uitvoerig besproken tijdens het college. In deze theorie wordt gesteld dat: 1. De meer anterieure delen van de DLPFC betrokken zijn bij domein-specifieke vormen van werkgeheugen 2. De meer posterieure delen van de DLPFC schors betrokken zijn bij domein-generieke vormen van werkgeheugen 3. Beide uitspraken zijn niet waar. Vraag 18. Dit tentamen bestaat uit 30 multiple choice vragen. Om tot een goed antwoord te komen, moet je daarom steeds de verschillende antwoorden op de vraag met elkaar vergelijken en afwegen wat het beste antwoord op de vraag is. Je weet echter niet altijd wat het goede antwoord is. Welke neurale structuur zal sterker vuren als je het antwoord niet zeker weet, dus als je meer competitie/conflict tussen de vragen ervaart? a. De dorsolateral prefrontal cortex (DLPFC) b. De inferior frontal gyrus (IFG) c. De anterieure cingulate cortex (ACC) Vraag 19. Stel je eens voor dat je na je master als neuropsycholoog aan de slag gaat. Je krijgt dan allerhande patiënten over de vloer en jij moet steeds gaan beoordelen wat voor soort hersenschade de patiënt voor je heeft. Nu heb je een patiënt voor je zitten die direct na binnenkomst begon te graaien in je pennenbak en meteen een creatieve tekening maakte. Je hebt meteen een idee wat er aan de hand kan zijn, maar je wil het eerst nog testen. Daarvoor gebruik je: 1. een woord associatie taak 2. een N-back taak 3. een multiple object tracking taak Vraag 20. Welke uitspraak omschrijft schema control units het beste? a. schema control units zijn mentale representaties van mogelijke responsies. b. schema control units zijn opgeslagen informatie units over de temporele volgorde van handelingen. c. schema control units zijn opgeslagen informatie units met autobiografische informatie.
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011
door psychobio.nl
Vraag 21. Onze houding en positie passen we continu aan. Wat zal er gebeuren als je mensen korte tijd rondjes laat lopen op een tredmolen en daarna met een blinddoek om rechtdoor laat lopen? En als ze na het lopen geblinddoekt in een rolstoel worden gezet en gevraagd worden rechtdoor te gaan? 31. Na de tredmolen zullen ze rondjes gaan lopen of rondjes gaan rollen (in de rolstoel) 32. Na de tredmolen zullen ze rechtdoor lopen, maar rondjes rollen. 33. Na de tredmolen zullen ze rondjes lopen, maar rechtdoor rollen. Vraag 22. De peesreflex wordt door het volgende mechanisme in gang gezet: a. Golgi Tendon Organs sturen via de IA afferenten een signaal naar het ruggemerg b. Golgi Tendon Organs sturen via de IB afferenten een signaal naar het ruggemerg c. Golgi Tendon Organs sturen via de II afferenten een signaal naar het ruggemerg Vraag 23. Een blind persoon krijgt een duw van iemand die voor hem staat. Welke spieren worden in eerste instantie aangespannen en op basis van welk systeem. a. Spieren aan de voorkant van het lichaam en feedforward. b. Spieren aan de achterkant van het lichaam en feedforward. c. Spieren aan de voorkant van het lichaam en feedback. Vraag 24. Stelling I: Richting van bewegen wordt gecodeerd door populaties van corticale neuronen. Stelling II: Grijpen en reiken activeren dezelfde gebieden in de hersenen. a. Stelling I is correct en stelling II is incorrect b. Stelling I en II zijn correct c. Stelling I is incorrect en stelling II is correct Vraag 25. Hiernaast staat een plaatje van een patient met schade aan het cerebellum. Welk deel van het cerebellum is beschadigd. a. Het vestibulo-cerebellum b. Het spino-cerebellum c. Het cerebro-cerebellum Vraag 26. Bij schade aan de basale ganglia kunnen hyperactieve en hypoactieve stoornissen onstaan. Welke uitspraak is juist? a. Beschadigingen aan het directe pad veroorzaken hyperactieve stoornissen b. Beschadigingen aan het indirecte pad veroorzaken hyperactieve stoornissen c. Beschadigingen aan zowel het directe als het indirecte pad veroorzaken hyperactieve stoornissen Vraag 27. Wat is Fitt’s law? a. een beschrijving van hoe de maximale snelheid van bewegen afhangt van de afstand tot aan het object. b. een beschrijving van hoe de maximale handopening afhangt van de afstand tot het object en de grootte van het object. c. een beschrijving van hoe de bewegingstijd naar een object afhangt van de afstand tot het object en de grootte van het object in de bewegingsrichting.
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011
door psychobio.nl
Vraag 28. Je staat op het tennisveld en wilt de bal terugslaan die je van je tegenstander toegespeeld krijgt. Wat moet je volgens de Chapman strategie doen om de bal succesvol terug te slaan als de optische snelheid van de bal toeneemt? a. naar achteren lopen b. naar voren lopen c. blijven staan Vraag 29. Alle motor structuren in het brein vertonen een gigantische overlap in de timing van neurale activiteit. Dit betekent dat a. de planmatige componenten van een beweging afgerond moeten zijn voordat de beweging daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. b. de planmatige componenten van een beweging niet alleen voorafgaan aan een beweging, maar ook tijdens een beweging nog actief zijn. c. de planmatige componenten van een beweging niet direct te observeren zijn. Vraag 30. Welke structuur in de basale ganglia is een input- of outputstructuur? a. Globus pallidus interna b. Globus pallidus externa c. Subthalamic nucleus
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011
door psychobio.nl
Vraag 1 In de jaren ‘80 hebben Michael Posner en Robert Rafal een aantal (milde) neglect patiënten getest met de klassieke Posner Spatial Cuing taak. a. Leg deze Posner cuing taak kort uit inclusief tekening van het paradigma (focus alleen op de endogene variant van de taak). 40% b. Teken hoe de reactietijden van gezonde proefpersonen eruit zien. Teken met een stippellijn hoe reactietijden van neglect patiënten in het verstoorde, contralesionele hemiveld eruit zien. 40% c. Op basis van deze resultaten concludeerden Posner en Rafal dat aandacht op een specifieke manier verstoord was bij neglect patiënten. Leg uit wat er mis is met het aandachtssysteem van neglect-patiënten? [HINT: dit komt overeen met de resultaten van Corbetta] 20%
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011
door psychobio.nl
Vraag 2 Uit het artikel van Neubert et al. (2010) blijkt duidelijk dat zowel de rechter inferieure frontale gyrus (rIFG) als de presupplementary motor area (preSMA) betrokken zijn bij inhibitie. Echter, de exacte manier waarop de rIFG en de preSMA betrokken zijn bij inhibitie is verschillend. a. b. c.
Leg de taak uit die proefpersonen moesten uitvoeren (met tekening; Fig. 1A in artikel). 40% Leg uit hoe de onderzoekers met twee TMS pulsen (conditioning pulse en test pulse) de motor evoked potential (MEP) in grootte lieten variëren (mag met tekening; Fig. 1B/C in artikel). 40% Tot slot: leg uit hoe de rIFG en de preSMA verschillen in hoe zij inhibitie implementeren. [HINT: hoe verschillen de MEPs bij conditioning pulse op IFG/preSMA bij verschillende soorten trials?)
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011
door psychobio.nl
Vraag 3 Leg uit hoe een spiercontractie werkt (vanaf de actiepotentiaal van het motor neuron tot aan de terugflux van calcium naar het sarcoplasmisch reticulum). Tekeningen mogen, mits duidelijk en kort toegelicht. 6 keer 16%
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2011
door psychobio.nl
Bonusvraag EEG Hieronder worden een aantal vragen over EEG gesteld. Omdat dit een bonusvraag betreft, word je antwoord extra streng beoordeeld. Geef daarom een zo compleet mogelijk antwoord. Je kunt EEG-data op verschillende manieren analyseren. Traditioneel werden altijd grote hoeveelheden trials gemiddeld om zo een duidelijk Event-Related Potential (ERP) uit de data te krijgen. a. Waarom heb je zoveel trials nodig voor ERP data-analyse? b. Wat is het grote nadeel van ERP analyses? c. Leg uit hoe time frequency analyses werken. Leg hierbij uit wat een wavelet is en hoe je die met de data moet convolueren om time frequency plots te maken.