Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2010 Door psychobio.nl
SAMENVATTING 30 meerkeuzevragen en 3 open vragen
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2010
door psychobio.nl
Vraag 1. Bij welke activiteit worden de motor cortex en de premotor cortex geactiveerd? a. wanneer je leert fietsen. b. wanneer je goed kunt fietsen en dit dagelijks doet. c. wanneer je in gedachten aan het fietsen bent. Vraag 2. Welk type spiervezel bereikt het snelste een piekspanning? a. type I b. type IIa c. type IIb Vraag 3. De motor units in een spier worden gerekruteerd volgens het “size principle”. Welk van de onderstaande uitspraken is correct. a. Eerst worden de snel vermoeibare (fast fatigable) motor units gerekruteerd en daarna de snel vermoeibaar resistente (fast fatigue-resistant) motor units. b. Eerst worden de grote motor units gerekruteerd en daarna de kleinere motor units. c. Eerst worden de kleine motor units gerekruteerd en daarna de grote. Vraag 4. Taub en Berman (1968) sneden de dorsale kernen in het ruggenmerg van één arm af. Dit resulteerde in het volgende gedrag bij de geopereerde apen. a. De apen konden alleen maar hun aangedane arm gebruiken bij motorische activiteiten die beide armen vergden, zoals klimmen. b. De apen konden hun arm niet meer bewegen of gebruiken. c. De apen konden nog steeds hun arm bewegen of gebruiken als voor de operatie. Vraag 5. Normaal gesproken gaat een motor commando om de biceps te buigen gepaard met een commando om de triceps te ontspannen. Wat gebeurt er als om een of andere reden het commando om de triceps te ontspannen niet wordt verstuurd? a. De contractie (= samentrekking) van de biceps zorgt ervoor dat spiervezels in de triceps worden afgescheurd b. De contractie van de biceps vindt niet plaats, maar de arm blijft bevroren in een positie staan. c. De contractie van de biceps vindt plaats, maar een stretch reflex in de triceps trekt de arm terug naar zijn beginpositie. Vraag 6. Wat wordt met elkaar verbonden wanneer een crossbridge wordt gevormd? a. ATP en myosine b. calcium en sarcolemma c. geen van bovenstaande Vraag 7. Welke van de volgende opties is juist. a. Feedforward is een voorbeeld van een open loop systeem. b. Feedback is een voorbeeld van een open loop systeem. c. Feedback en feedforward zijn voorbeelden van open loop systemen d. Geen van bovenstaande opties is juist.
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2010
door psychobio.nl
Vraag 8. Stelling I: De somatotopische organisatie van de motor cortex is plastisch. Stelling II:Corticospinale axonen beïnvloeden spinale motorneuronen alleen via directe connecties. a. b. c. d.
Stelling I is correct en stelling II is incorrect Stelling I en II zijn correct Stelling I is incorrect en stelling II is correct Stelling I en II zijn allebei incorrect
Vraag 9. Wat is de oorsprong van de tectospinale banen (tract)? a. Motor cortex b. Red nucleus c. Superior colliculus d. Ruggenmerg Vraag 10. Wat is een populatie vector in de motor cortex? a. de gesommeerde activiteit van alle neuronen in de motor cortex b. de gesommeerde activiteit van die neuronen in de motor cortex die getuned zijn voor dezelfde voorkeursrichting c. het totale aantal neuronen dat getuned is voor dezelfde voorkeursrichting Vraag 11. Hemiballisme ontstaat bij schade aan de a. Putamen b. Substantia Nigra c. Subthalamic Nucleus. Vraag 12. Wat zijn de inputkernen van de basale ganglia? a. De caudate nucleus en de globus pallidus externa b. De subthalamic nucleus en de caudate nucleus c. De putamen en de caudate nucleus Vraag 13. Wanneer treden er leereffecten op in het cerebellum? a. Wanneer parallel fibers en climbing fibers tegelijk actief zijn. b. Wanneer mossy fibers en purkinje cellen tegelijk actief zijn. c. Wanneer climbing fibers en mossy fibers tegelijk actief zijn. Vraag 14. Het cerebellum en de basale ganglia leren op verschillende manieren. Welk van de onderstaande uitspraken klopt? a. Het cerebellum doet aan supervised learning en de basale ganglia aan unsupervised learning. b. Het cerebellum doet aan unsupervised learning en de basale ganglia aan supervised learning. c. Het cerebellum doet aan supervised learning en de basale ganglia aan Hebbian learning.
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2010
door psychobio.nl
Vraag 15. Patiënten met schade aan de frontaalkwab hebben af en toe moeite met het beoordelen welke gebeurtenis uit het recente verleden (“recency judgments”) eerder heeft plaatsgevonden. Dit kan liggen aan het feit dat de prefrontaal kwab de temporele orde van gebeurtenissen opslaat. Een alternatieve verklaring is dat: a. Tijdperceptie verstoord wordt door prefrontale lesies. b. Patiënten met prefrontale lesies zo veel competitie ervaren tussen geheugensporen dat ze niet meer weten welke gebeurtenis eerde plaatsvond. c. Geheugensporen langer actief blijven dan bij gezonde mensen.
Vraag 16. Het idee dat de prefrontale kwab irrelevante informatie filtert en inhibeert wordt ondersteund door een ERP studie van Knight et al. (1995). In deze studie lieten zij zien dat patiënten met een prefrontale lesie a. kleinere evoked potentials hadden in reactie op genegeerde klanken in een dichotic listening task. b. grotere evoked potentials hadden in reactie op genegeerde klanken in een dichotic listening task. c. langer durende evoked potentials hadden in reactie op genegeerde klanken in een dichotic listening task. Vraag 17. Je kunt drie verschillende gebieden in de prefrontale schors onderscheiden en elk van deze gebieden heeft zijn eigen functie. Welk van de onderstaande uitspraken is correct? a. De anterior cingulate is verantwoordelijk voor cognitieve controle, de laterale prefrontale schors is verantwoordelijk voor het monitoren van fouten en de ventromediale prefrontale schors is verantwoordelijk voor emotionele controle. b. De anterior cingulate is verantwoordelijk voor emotionele controle, de laterale prefrontale schors is verantwoordelijk voor het monitoren van fouten en de ventromediale prefrontale schors is verantwoordelijk voor cognitieve controle. c. De anterior cingulate is verantwoordelijk voor het monitoren van fouten, de laterale prefrontale schors is verantwoordelijk cognitieve controle en de ventromediale prefrontale schors is verantwoordelijk voor emotionele controle. Vraag 18. Specifieke delen in de prefrontaal schors zijn actiever wanneer er sterker gefilterd moet worden tussen gelijkwaardige keuzes. Welk deel is dit? a. De laterale prefrontaal kwab. b. De inferior frontal gyrus. c. De anterior cingulate.
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2010
door psychobio.nl
Vraag 19. Een neurologisch intact persoon en een patiënt met schade aan het ventromediale deel van de prefrontaal kwab spelen een pokerspel. Beide spelers hebben een grote som geld ingezet op het huidige spel. Hoe ziet de huidgeleiding van beide personen eruit in deze situatie? a. Beide spelers hebben een hogere huidgeleiding dan normaal, maar de matte van verhoging is groter bij de gezonde persoon. b. Beide spelers hebben een hogere huidgeleiding dan normaal, maar de mate van verhoging is groter bij de patiënt. c. Alleen de gezonde persoon heeft een hogere huidgeleiding dan normaal. Vraag 20. Welk van de volgende uitspraken karakteriseert de anatomische connecties van de prefrontale kwab met de rest van het brein het beste? a. De meeste connecties vinden hun oorsprong in subcorticale gebieden. b. Alle delen van het brein hebben projecties van een naar de prefrontale kwab. c. De meeste connecties vinden hun oorsprong in andere prefrontale gebieden. Vraag 21. Je bent een patiënt met bilaterale schade aan de laterale prefrontaal schors aan het testen met behulp van de Wisconsin Card Sorting taak. Nadat de patiënt heeft geleerd om op kleur te sorteren, verander je de sorteerregel. Welk van de onderstaande uitspraken zal het best beschrijven hoe de patiënt zal reageren. a. De patiënt zal blijven sorteren op kleur ondanks negatieve feedback van jouw kant op elke trial. b. De patiënt zal in eerste instantie sorteren op kleur, maar na een aanzienlijke hoeveelheid negatieve feedback zal de patiënt veranderen van strategie. Na trial en error wordt de nieuwe sorteerregel gevonden. c. De patiënt zal in eerste instantie sorteren op kleur, maar na een aanzienlijke hoeveelheid negatieve feedback zal de patiënt veranderen van strategie. Toch wordt de nieuwe sorteerregel nooit gevonden. Vraag 22. Volgens Badre (2008) kan je de functie van de laterale prefrontale schors opdelen in deelfuncties. Welk van de onderstaande uitspraken is waar? a. De meer posterieure delen van de laterale prefrontale schors zijn betrokken bij meer concrete vormen van controle en werkgeheugen. b. De meer anterieure delen van de laterale prefrontale schors zijn betrokken bij meer abstracte vormen van controle en werkgeheugen. c. Beide uitspraken zijn waar. Vraag 23. Bij dit tentamen bestaat het grootste deel van de vragen uit multiple-choice alternatieven. Hierbij is in feite sprake van respons competitie. Welke brein structuur zorgt ervoor dat deze competitie opgelost wordt en je uiteindelijk een keuze maakt? a. de basale ganglia b. de supplementary motor area (SMA) c. de inferieure frontal sulcus (IFS)
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2010
door psychobio.nl
Vraag 24. Welke uitspraak over de Posner’s cueing task is correct. a. Zowel bij een valide exogene cue als bij een valide endogene cue treedt er altijd een versnelling van de reactiesnelheid op. b. Alleen bij een valide endogene cue treedt er altijd een versnelling van de reactiesnelheid op. c. Alleen bij een valide exogene cue treedt er altijd een versnelling van de reactiesnelheid op. Vraag 25. Wat laat multiple object tracking zien? a. Capaciteitslimieten in sensorische aandacht b. Limieten in de snelheid waarmee mensen oogbewegingen kunnen maken c. Beiden Vraag 26. Extinctie treedt in sterkere mate op wanneer er identieke stimuli worden aangeboden in het visuele veld ipsilateraal en contralateraal aan de lesie dan wanneer er verschillende stimuli worden getoond. Op basis van deze bevinding kan je zeggen dat a. Niet geziene (neglected) stimuli vaak verward worden met stimuli die wel succesvol de aandacht trekken b. Niet geziene (neglected) stimuli automatisch de aandacht trekken. c. Niet geziene (neglected) stimuli perceptueel verwerkt worden in afwezigheid van aandacht. Vraag 27. In de meeste modellen van aandacht wordt onderscheid gemaakt tussen disengage-moveengage principes. Deze verschillende mechanismen worden door verschillende hersengebieden aangestuurd. Welk van de onderstaande antwoorden is juist? a. Superior collicoli – engage, Pulvinar – move, Parietal cortex - disengage b. Superior collicoli – move, Pulvinar – engage, Parietal cortex - disengage c. Superior collicoli – move, Pulvinar – disengage, Parietal cortex – engage Vraag 28. Studies naar de P1 en N1 componenten van het ERP in relatie tot vrijwillige aandacht laten zien: a. Er zowel in zicht als in gehoor late selectie van informatie plaatsvindt. b. Er in zicht vooral vroege selectie plaatsvindt, terwijl er in gehoor vooral late selectie plaatsvindt. c. Er zowel in zicht als gehoor vroege selectie van informatie plaatsvindt. Vraag 29. Bisiach en Luzzatti vroegen aan hun neglect-patiënten om hun eigen mentale beelden van bekende plekken te beschrijven. Zij vonden dat: a. Patiënten ook het visuele veld contralateraal aan de lesie negeerden in mentale beelden. b. Patiënten de grootste moeite hadden om mentale beelden te genereren. c. Patiënten de grootste moeite hadden om hun aandacht te verschuiven van de ene naar de andere locatie in hun mentale beelden.
Aandacht, controle & motoriek Tentamen 2010
door psychobio.nl
Vraag 30. Er zijn twee corticale netwerken te onderscheiden die zich bezig houden met aandacht: het vrijwillige netwerk en het stimulus-gedreven netwerk. Bij patiënten met neglect is er met name schade aan het stimulus-gedreven netwerk. Het gevolg hiervan is dat ze slecht zijn in het: a. Verplaatsen van aandacht b. Losmaken van aandacht c. Vastgrijpen van aandacht Open vraag 1. Wat wordt er verstaan onder “long-loop” reflexen? Leg uit onder welke omstandigheden ze worden opgewekt en waarom ze “long-loop” genoemd worden. Geef je antwoord in het kader hieronder. Open vraag 2. In de colleges van Dilene van Campen werden verschillende theorieën over bewegen besproken. Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk twee van deze theorieën over bewegen. (0.3 punt per theorie). Geef bij beide theorieën een metafoor die zo sprekend mogelijk de betreffende theorie toelicht (0.2 punt per metafoor). Open vraag 3. Een heel speciaal geval van aandacht treedt op als een neuron een groot receptief (RF) veld heeft en twee stimuli tegelijk “ziet”. Leg dit biased competition model van Desimone zo goed mogelijk uit. Als geheugensteuntje, geef ik je in ieder geval al een plaatje