KWADRANT KWARTAALBLAD VAN DE REMONSTRANTSE GEMEENTE TWENTE
1
2015
mijn God
Kwadrant
Inhoud
Kwartaalblad van de Remonstrantse Gemeente Twente Jaargang 7, nummer 1, maart 2015
3
Redactioneel
4
Woordzoeker
Redactie
5
'Mijn God', wanneer zeg je dit eigenlijk?
6
Mijn God en Onze Vader
Foeke Knoppers, Henk van Waveren en Cor Langen
Doelstelling Kwadrant is een Remonstrants kwartaalblad voor Twente. De naam slaat niet alleen op de verschijningsfrequentie, maar ook op de vier seizoenen, die jaar na jaar ons leven tekenen en kleur geven. Het tijdschrift beoogt het remon‐ strants gedachtegoed bekend te maken aan leden, vrienden en belangstellenden. Het tijdschrift is daarnaast gericht op lezers met een spirituele belangstelling. Kwadrant is een zusje van Passant, het maandelijks mededelingenblad.
7
Mijn God superieur
10
Terug naar het leven zelf
14
Gêne over eigen reclamecampagne bij start Arminiusinstituut
15
Lezingen, cursussen en kringen
Website Uitgebreide informatie over de Remonstrantse Gemeente Twente en het blad Passant zijn te vinden op: http://www.remonstranten.org/twente
Abonnementen Abonnementen kunnen op ieder gewenst moment worden aangegaan. De abonnementsprijs bedraagt € 16,‐ per jaar voor 4 nummers inclusief verzend‐ en administratiekosten. Opgave bij:
[email protected] Leden en Vrienden van de Remonstrantse Gemeente Twente ontvangen het blad gratis. Belangstellenden kunnen een gratis proefabonnement aanvragen (4 nummers).
Tekstbijdragen De redactie stelt tekstbijdragen van leden, vrienden of belangstellenden zeer op prijs. De kopij past binnen de doelstelling van het blad en bestaat als regel uit maximaal 600 woorden. Zonodig kan de redactie auteurs vragen een bijdrage in te korten. Teksten voor het volgende nummer inzenden vóór 15 mei 2015 Mailadres:
[email protected] Postadres: Kwadrant, De Koperwiek 54, 7609 GS, Almelo KWADRANT 2015 1, p.2
Mededeling Muziek in de Goede Week: Zondag 29 maart (Palmzondag) 12.00 uur: Via Crucis van Frans Liszt, uitgevoerd door het koor Passio o.l.v. Dennis Vallenduuk en door hem begeleid op een Duits drukwindharmonium uit 1916. Vrijdag 3 april (Goede Vrijdag) 19.00 uur: in de dienst wordt door het Twickel Ensemble o.l.v. Anke Lefferts het werk Lamentationes Jeremiae Profetae van de Italiaanse componist Francesco Durante (1684‐1750) uitgevoerd. (m.m.v. de sopraan Claudia de Clercq). Plaats: Remonstrantse Kerk, Woltersweg 11 Hengelo
Redactioneel
Het kan u niet zijn ontgaan. De remonstranten staan volop in de belangstelling met de reclamecampagne 'Geloof begint bij jou' en de posters met de 'Mijn God' uitspraken. Kwadrant laat u kennismaken met enkele reacties op deze actie. Eerst Pieter Korbee. Hij leest de bijbel en vraagt zich af op welke plaatsen 'mijn God' wordt uitgesproken. Het gaat bijvoorbeeld om Psalm 22 (zie de afbeelding op de voorkant) waar achter de 'Mijn God' uitspraken een vreselijke realiteit schuil gaat. Er is een God die ver weg is, die niet redt en geen antwoord geeft. Dan roep je uit: 'Mijn God, laat mij niet in de steek'. De reclamecampagne roept vele vragen op, bijvoorbeeld bij onze Luc Koning. De zes posters met de 'Mijn God' uitspraken naast elkaar laten je denken dat geloof mensenwerk is. Verdwijnt daarmee niet het wonder van de religieuze beleving, van een God die ons zoekt en raakt? Er blijft weinig ruimte over voor de opvatting en de ervaring dat je het niet helemaal alleen hoeft te doen. Henk van Waveren plaatst de campagne in een bredere context. Het collectivisme (lid zijn van Gods volk) wordt tegenover het individualisme (ik‐in‐de‐ relatie‐tot‐God) geplaatst. Dat Ikkerige past binnen de huidige emotiecultuur, de geïndividualiseerde mens die zelf op zoek gaat, nu eens hier aanlegt en dan weer daar, maar nooit voor lang en nooit blijvend. Het is een vrijblijvend individualisme waarbij niets hoeft en het wijkt daarmee af van het nieuwtestamentisch individualisme met een persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God. Henk citeert elders Johan Goud die stelt dat de campagne vraagt om misverstanden. Je trekt er leden mee die vooral hun eigen autobiografische ervaringen inbrengen maar uit een gesprek tussen veel ego's kan nooit een gemeenschap ontstaan. De campagne leidt tot vervreemding bij de eigen achterban. Tegelijkertijd is er ook waardering voor het initiatief dat vanuit Utrecht wordt ondernomen. Er is een besef dat we niet alleen op de oude voet verder kunnen gaan.
Staat 'Geloof begint bij jou' wel zo ver van ons af, bijvoorbeeld in het licht van de Remonstrantse Geloofsbelijdenis die toch haar uitgangspunt bij de mens neemt? Misschien moeten we te rade gaan bij de denktherapeut Franz Rosenzweig. Chris Doude van Troostwijk schreef voor Kwadrant een boeiend artikel: 'Terug naar het leven zelf'. Centraal staat de Ster der verlossing, schematisch weer gegeven door twee driehoeken in de vorm van een Davidsster. De denktherapie van Rosenzweig plaatst ons in de werkelijkheid van het leven zelf. Hij beschrijft hoe de mens kan leven in de volle erkenning van zijn ondoorgrondelijke eindigheid en tegelijkertijd het wonder van het bestaan viert. Werkelijk leven is leven in het licht van het messiaanse rijk. Het gaat om het 'in eenvoud wandelen met God, dat wil zeggen recht doen en van harte goed zijn'. Foeke Knoppers verbindt het thema 'mijn God' met de vraag 'wie ben ik?'. Het antwoord op deze vraag komt van de kerkvader Augustinus. Het ik is een 'ik in constructie', een getransformeerd ik dankzij de liefde. Zinprikker wijst ons op een andere realiteit: de aanslag op Charlie Hebdo. Geldt het recht op beledigen of is het een kwestie van fatsoen om gevoeligheden te ontzien? Wekt fijnzinnige kritiek minder weerstand op? Wat te doen als de collectieve fijngevoeligheid door angst wordt ingegeven? Het zijn relevante vragen. KWADRANT 2015 1. p.3
Woordzoeker Foeke Knoppers
Mijn God: wie ben ik? De vraag 'wie ben ik?' is één van de belangrijkste vragen van ons leven. De kerkvader Augustinus (354‐430) heeft als ieder mens met deze vraag geworsteld en gaf er een tot nadenken stemmend antwoord op dat ik in deze Woordzoeker kort samenvat. In het eerste hoofdstuk van zijn Belijdenissen (Confessiones) schrijft Augustinus de beroemde woorden: ‘want Gij hebt ons geschapen tot U en ons hart is onrustig totdat het rust vindt in U’. Augustinus leed zeer onder zijn ongeordende en chaotische innerlijk. Zoals men in de klassieke oudheid de ordenende werkzaamheid van God in de eerste plaats ervoer als men opkeek naar de hemel en een geordend geheel, een kosmos, waarnam, zo ervoer Augustinus die ordenende werkzaamheid van God in zijn eigen innerlijk. God is, in zijn beleving, de mens onvoorstelbaar nabij: ‘Gij waart dieper dan mijn binnenste en hoger dan mijn hoogste’. Augustinus ervoer de ordenende werkzaamheid van God o.a. als hij bad. Bidden was voor hem onder meer een poging om zichzelf te leren kennen voor Gods aangezicht: God is ‘waarheid’ en is werkzaam in dat niet eindigende verlangen van de mens de waarheid over zichzelf te willen leren kennen. In de schuldbelijdenis is de waarheid, die God is, het meest zichtbaar werkzaam. Daarom is deze belijdenis van eigen schuld tegelijkertijd lofprijzing van God (het Latijnse woord ‘Confessiones’ heeft deze twee betekenissen). Augustinus’ Belijdenissen zijn als een gebed opgezet en leggen getuigenis af van Augustinus’ verlangen om die ordenende werkzaamheid van God te mogen ondergaan opdat hij ‘in waarheid’ zal leven. Een dergelijk leven zal ons pas echt gelukkig maken. Hij onderwerpt zich bij voortduring aan een kritisch zelfonderzoek en is zich ervan bewust hoe gevoelig hij is voor het oordeel van anderen: ‘En omdat het voor de vervulling van bepaalde taken in de menselijke gemeenschap noodzakelijk is dat men door de mensen bemind wordt en gevreesd, is de tegenstander van ons ware geluk dan ook bij de hand en zet hij overal met ‘Goed zo’ en ‘Bravo’ zijn strikken uit: zijn bedoeling is dat wij die bijval gretig verzamelen en ons daarmee ongemerkt laten vangen en in plaats van in uw waarheid onze vreugde te gaan stellen in het bedrog van de mensen.’ Voor Augustinus is zijn ik dus een ik in constructie. God is niet alleen als waarheid in ons leven op een constructieve wijze werkzaam maar ook, en misschien zelfs wel vooral, als liefde. Die liefde bevrijdt ons van onze gerichtheid op onszelf, geneest onze wil en zo wordt ons ‘ik’ getransformeerd. KWADRANT 2015 1, p.4
'Mijn God', wanneer zeg je dit eigenlijk? Pieter Korbee
Ik heb het in de nieuwe bijbelvertaling opgezocht. Alle plaatsen waar gezegd wordt 'mijn God' levert 173 resultaten op. De allereerste keer in de bijbel gaat het om de verzuchting van een mens. Het gaat om Abram: hem wordt terwijl hij al zo oud is een belofte gedaan. Er zal een groot volk uit hem voortkomen. Dan reageert hij: 'mijn God wat voor zin heeft het mij te belonen? Ik zal kinderloos sterven.' (Gen. 5: 2). Het is de reactie van iemand die je geen mooie praatjes moet verkopen. Iemand die niet in mooie beloften gelooft. De eerste keer dat de woorden 'mijn God' klinken, wordt God tegengesproken en wordt hij aangesproken op de realiteit van het leven. Als je te oud geworden bent om nog kinderen krijgen dan helpt daaraan niets, zelfs geen God. Dit zegt Abram. Maar hij blijkt zich te vergissen. Er komt toch een kind. Of dit nu zo leuk is voor het kind is een vraag waarmee we ons maar niet bezighouden. Dan redeneren we te ver door. Het gaat om het beeld, en om het on‐ mogelijke van dat beeld. Net als het samenzijn van de wolf en het lam. Ook iets onmogelijks.
zijn. 'Mijn God … U blijft ver weg en redt mij niet.' (Ps. 22: 2). Dat is het waarom het gaat. De intimiteit waarin je er alleen voor staat. Dan roep je uit: 'Mijn God, laat mij niet in de steek'. Wat er dan gebeurt zegt de profetie van Jesaja. Het onmogelijke gebeurt. De wolf en het lam komen samen. Een leeuw en een rund eten allebei stro. Niemand doet kwaad. Ook alweer iets zo onwerkelijks.
Van die 173 keer vinden we 50 in de psalmen en telkens wordt hier God aangesproken. Daarvan gaat een geweldige intimiteit uit. Het is als een gebed. Er wordt vertrouwen uitgedrukt, en een roep om hulp. Een mens roept zijn God aan. Het is de persoonlijke omgang met God. Het meest schrijnend is het moment dat er geen antwoord komt. Zo intiem en tegelijkertijd zo ver weg. 'Waarom hebt u mij verlaten?' Psalm 22. Het meest intieme en het meest onmogelijke. Er komt geen antwoord.
Iemand die op deze manier met God omging, was Etty Hillesum. Zij sprak God aan met 'mijn God', zo heel persoonlijk, in de oorlog. En ze besefte heel goed wat er om haar heen gebeurde.
Onder de posters van de Remonstranten ligt dit verborgen. Gods nabijheid wordt erin uitgedrukt. Heel persoonlijk. Al die parmantige uitspraken drukken één ding uit. 'Mijn God laat mij niet in de steek'. Daarmee kan het geloof worden uitgedrukt, denk je dan. Maar ook dat is oppervlakkig. Want hij kan dus wel weg
Tussen al die onmogelijkheden staat er één die je naar de keel grijpt. 'Zij zullen geen kinderen baren voor een verschrikkelijk lot.' Dat was in Jesaja's tijd dus een realiteit. Het besef dat kinderen worden geboren terwijl hen niets goeds te wachten staat. Dan roept de profeet het onmogelijke op. Dat gebeurt niet meer. Dit is de wens die diep in ons verscholen ligt. Geen geweld meer. Die wens heeft met God te maken. Misschien is het de stem van God. De stem die door ons in het 'mijn God, mijn God' wordt aangeroepen.
Er zijn vreselijke realiteiten die achter de spreuken op de posters verborgen liggen, achter 'mijn God kijkt niet op mij neer', mijn God trouwt homo's'. Het geloof wil het daarbij niet laten. Wil het onmogelijke laten doorschemeren in het leven. Wil het leven veranderen. Dr. Pieter Korbee is Remonstrants predikant in de Remonstrantse Gemeente Alkmaar. Bovenstaand artikel is een beknopte weergave van de preek van 14 december 2014.
KWADRANT 2015 1. p.5
Mijn God en Onze Vader Luc Koning
Een onderdeel van de ledenwerfactie vanuit onze Centrale in Utrecht is het plaatsen van posters. Ze hangen ook op ons kerkgebouw. Het zijn de posters die beginnen met: Mijn God. Het primaire doel is de werving, maar wat doen ze met dege‐ nen die al vriend/lid zijn? Op afstand wekken die posters de indruk dat het om een kerk gaat voor blanke mensen. Uit onderzoek dat gedaan is, kwam naar voren dat we de nieuwe leden moeten zoeken in de groep 45‐plus met een goede op‐ leiding. Dat heeft iets elitairs. Willen we ons zo presenteren aan de voorbijgangers? Als je wat dichterbij komt, dan valt op dat de helft van de posters in niet‐termen geformuleerd is. Dat is een zwaktebod. Het zou sterker geweest zijn als alles in positieve termen geformuleerd zou zijn. Daarnaast heb ik o.a. mijn bedenkingen bij: Mijn God dwingt mij tot niets. Letterlijk genomen is dat raar, je wordt namelijk verplicht om niets te doen. Het is de vraag of God ons tot niets dwingt. Je mag toch minstens vaststellen dat we gedwongen worden het goede in anderen en voor anderen te zoeken. Geloof in God is helemaal niet zo vrijblijvend als wordt gesuggereerd. De posters suggereren ook een afzetten tegen andere geloven. Immers Mijn God doet niet aan dogma’s, maar die van jullie wel, etc. Er wordt impliciet een vergelijking gemaakt met het traditionele beeld van andere kerken. Er zijn echter meer kerken waar ze homo’s trouwen en waar mensen zelf na mogen denken. Dat is helemaal geen unique selling point van de remonstranten. Het gevolg is dat er onvriendelijke discussies ontstaan met andere kerken en er vanuit onze kerk weer onvriendelijk is gereageerd op het kerstspotje van de PKN (Mikkers is het Algemeen Dagblad).
KWADRANT 2015 1. p.6
Er zijn twee hoofdpijnpunten in deze posters. In de eerste plaats horen de Mijn God‐uitspraken bij een visie van mensen die zeggen dat ze wel gelovig zijn, maar de kerk als instituut niet nodig hebben. Ik respecteer die visie, maar als je dit soort uitspraken doet dan zit je niet te wachten op een geloofsgemeenschap. In onze kerk wordt immers niet het MIJN Vader gebeden, maar zingen we het ONZE Vader. Tel maar eens hoe vaak er tijdens kerkdiensten 'ons' wordt gezegd, gezongen en gebeden. Vorig jaar hadden we drie avonden over het onderwerp vertrouwen. De laatste avond ging over het vertrouwen in/op God. Er is toen niet gesproken over de verschillen in godsbeelden, maar vooral over onze God. Ergens vinden we elkaar toch in de acceptatie van het mysterie of een vermoeden dat concreter wordt als je er door aangeraakt wordt. Mijn tweede pijnpunt is de opvatting die die posters gesuugereerd wordt, namelijk dat geloven uitsluitend een initiatief van mij is. Zelfs in een geloofsgemeenschap als de onze, waarin denkend geloven een grote rol speelt, weten velen dat het denken alleen je niet tot geloof brengt. Zoveel individualiteit op zes posters naast elkaar maakt het geloven tot mensenwerk. Volgens mij gaat God ook zelf op zoek naar ons en raakt hij ons ook aan. Het wonder van die religieuze beleving is helemaal weg uit de presentatie van onze geloofsgemeenschap op deze posters. In de kerstspotjes van de Broederschap op de radio hoorde je: ….Mijn God weet dat geloven geen aangeleerd gedrag is. Het moet uit jezelf komen. Geloof begint bij jou…. Door deze invalshoek blijft er weinig ruimte over voor de opvatting en de ervaring dat je het niet helemaal alleen hoeft te doen. Ik hoop dat de discussie n.a.v. deze posters ons kan helpen om duidelijk te formuleren wie we echt zijn en wat we echt willen.
Mijn God superieur Henk van Waveren
Een voorbeeld van een poster op een station
Sommige remonstranten zit onze ikkerige vrienden‐ werfcampagne niet lekker. Ze voelen zich on‐ behaaglijk bij de kinderachtige suggestie dat "mijn god" stukken beter zou zijn dan die van anderen. Dat klinkt niet bepaald tolerant. ‘Mijn God’, ik dank je dat jij niet bent als de andere goden, die op mensen neerkijken en die mensen niet zelf laten denken. Pessimisten, die het homohuwelijk nog niet hebben ingevoerd, dwingelanden, die aan dogma’s doen. Waren remonstranten niet altijd uitermate bescheiden over hun Godskennis? Van God zelf weten we eigenlijk niet zo veel. Maar 'mijn superieure god' als verkooptruc in de strijd om het grootste marktaandeel staat natuurlijk voor mijn eigen superieure persoonlijkheid of kerk. Waar zo’n potentiëel gewelddadige pretentie op den duur toe leiden kan, weten we al eeuwen lang en ook vandaag de dag weer met hernieuwde actualiteit. Zit daar misschien de aarzeling van veel remonstranten tegenover zending vroeger en het ongemak met nogal pretentieuze ledenwerf‐ campagnes nu? Dat ongemak deel ik. Toch is het misschien niet verkeerd eens na te gaan waar dat ikkerige Godsbeeld vandaan komt. Uit onze huidige emotie‐ cultuur, zoveel is wel zeker. Maar heeft het toch ook oudere en zelfs wel bijbelse papieren (zie Pieter Korbee, p. 5). Stamt de nadruk op de rol van het eigen geweten al niet uit de reformatie of zelfs uit het NT? Zo ja, dan kun je individualisme zelfs een wezenlijk aspect van de christelijk‐ europese cultuur noemen. Terecht houden wij remonstranten dan ook niet van collectief voorgeschreven opvattingen. Maar wie eigenlijk nog wel vandaag de dag?
Emotiecultuur Wie in het zoeken naar eigen religieuze beleving alleen maar gevaren en geen nieuwe kansen ziet, riskeert het ghetto. Zonder verworteling in de omringende cultuur heeft het christendom nooit gebloeid. En vandaag is die omringende cultuur nu eenmaal een emotiecultuur. Zonder de kicks daarvan kunnen nog maar weinig mensen leven. Alle eeuwen hebben christenen moeten balanceren. Zonder inculturatie geen kerstening, bij te sterke inculturatie verzuipt de eigen boodschap. Het is ons niet in de bol geslagen maar we dreigen wel uit balans te raken. Velen zoeken, religieus gemotiveerd, serieus naar zin en betekenis. Voor de oorlog schreef Anton van Duinkerken, dat er meer parochianen dan gelovigen waren. Inmiddels zijn er meer believers dan belongers, gelovenden die in geen enkele gemeente passen. Aan de godsdienstpsycholoog Jacques Jansen (Hunkering naar eenheid. Het individualisme als christelijk erfgoed) ontleen ik het beeld van een grote archipel, bestaande uit honderden eilandjes die steeds verder afkalven maar in aantal toenemen. In die archipel leven ook de kerkelijke gelovigen van onze dagen. Sommige eilandjes zijn druk bevolkt, op andere grazen nog slechts enkele schapen. De pastor zoekt continu verloren schapen; een zit er nog thuis, mekkerend van onvrede. Op sommige eilandjes staan de orthodoxen recht overeind, op de brede stranden van andere liggen wijd verspreid de ruimgelovigen. De meeste mensen wonen niet op de eilanden van gelovigheid, maar zoeken daar tussen door hun eigen weg. Zij vormen de zwemmende meerderheid die nu eens hier en dan eens daar aanlegt, maar nooit voor lang en nooit blijvend. Onze hedendaagse sympathie lijkt uit te gaan naar die zwemmende meerderheid, de geïndividualiseerde medemensen die zelf op zoek gaan. KWADRANT 2015 1.p.7
> Terwijl de individuen doelloos door de laatste gebouwen dolen, dreigen de kerken zich af te sluiten van de heden‐ daagse cultuur en te verworden tot sektarische genootschappen die suggereren dat het alleen maar een kwestie van betere marketing zou zijn om meer mensen te trekken <
Verdampen of verkrampen In alle opzichten lijken de zoekers het te winnen. Ik ben er zelf één. Dat wel. Maar of er uit mij zelf zonder voeling met de traditie veel indrukwekkends te voorschijn zal komen, betwijfel ik. In het Lochems gemeenteblad schrijft ds. van den Berg: 'Idealen zonder structuren verdampen, structuren zonder idealen verkrampen. Elke beweging die opkomt voor humaniteit heeft een structuur nodig, die er voor zorgt dat die kostbare inzet niet uitvloeit als water. Anders kunnen de tegenkrachten rustig wachten tot het stormpje uitgewoed is. Want ook al begint onze vriendenwerfcampagne met dat individualistische 'Wij vinden dat geloof begint bij jou' etc, meteen daarna volgt de oproep: meld je aan! Met andere woorden, laat jouw inzet niet verdampen en voeg je bij de aloude structuur van een tegenbeweging die sporen van recht en vrede in het bestaan van alledag wil trekken, waarin iets van Gods Rijk zichtbaar wordt. Laten we spiritualiteit en kerk niet tegen elkaar uitspelen, maar zoeken naar een spiritualiteit die niet verdampt in een kerk die niet verkrampt'.
Geloven binnen en buiten verband De amerikaanse sociaal‐psycholoog Daniel Batson die eerst van mening was de sociale bewogenheid van kerkleden (de 'eilanders') eigenlijk alleen maar onder sociale pressie zou fungeren, is daar later op terug‐ gekomen. Uit nader onderzoek bleek namelijk dat kerkleden/kerkgangers instituties in stand houden met belangrijke maatschappelijke functies. Hij concludeert dat individuele religiositeit niet leidt tot grotere tolerantie en meer sensitiviteit voor de noden van anderen en dat juist leden van religieuze instituties daadwerkelijk begaan zijn met het lot van de onderdrukten in de samenleving door hen op allerlei manieren te helpen. KWADRANT 2015 1. p.8
Voorlopig lijkt de psychologisch zo fraai gevormde indivudueel zoekende gelovige het hier af te leggen tegen de traditionele gelovige die eerder bereid is tot maatschappelijke activiteit. Ook volgens een rapport uit 2014 van het Sociaal Cultureel Planbureau (Geloven binnen en buiten verband) blijken kerkleden en kerkbezoekers, de eiland‐ bewoners dus, maatschappelijk het actiefst te zijn. Op de hoek van de straat staat een heilssoldaat, maar de meerderheid is uit zwemmen en laat zich niet binden: die drijft, bij voorkeur ruggelings. Ook jongeren worden gekenmerkt door flexibiliteit: in werk, relaties, politieke voorkeuren en religieuze visie zijn ze actief en oprecht bezig, maar ze aarzelen zich te binden en toe te treden tot vaste verbanden. Niet alleen kerken, ook politieke partijen kalven jaarlijks verder af en vrijwilligerswerk komt in de problemen.
Slechts een kwestie van marketing? Het probleem heeft twee kanten: aan de ene kant lijken de individuen ertoe veroordeeld alles zelf uit te moeten zoeken. Ze lopen in de kathedraal van het verleden, maar kennen er heg noch steg. Ze zijn veroordeeld tot originaliteit, maar hoe origineel kunnen en moeten ze zijn? Aan de andere kant staan de instituties die de mensen beelden en opvattingen opdringen die niet van deze tijd zijn. Het chris‐ tendom heeft de mensen niet voor gruwelijk‐ heden behoed. De christenen hebben even bloedig geschiedenis geschreven als alle anderen. Terwijl de individuen doelloos door de laatste gebouwen dolen, dreigen de kerken zich af te sluiten van de heden‐ daagse cultuur en te verworden tot sektarische genootschappen die suggereren dat het alleen maar een kwestie van betere marketing zou zijn om meer mensen te trekken.
De wervingscampagne leidt soms tot perverse effecten:
In het al zo lang multireligieuze Nederland heerst de gedachte dat je je religie zelf zou kiezen. In de meeste landen blijf je altijd bij de anglicaanse, lutherse of katholieke kerk behoren. De kerk is er het gangbare religieuze middelpunt. Al kom je er nooit, je kunt er altijd heen. Alle Denen zijn luthers. Voor hen is de kerk een ziekenhuis, erg belangrijk maar je moet er zo weinig mogelijk komen. Voor de meeste wereldbewoners is religie de taal die zij van kindsbeen af gewoon spreken, stotterend maar vanzelfsprekend. Wie in Nederland lid is, doet mee. Wie niet meedoet, meldt zich af. Je zou dus mogen veronderstellen dat de nieuwtestamentische nadruk op de individuele verantwoordelijkheid in ons land vruchtbare grond gevonden heeft om in te wortelen. Meer dan lid van Gods volk is de christen dan 'individu‐in‐relatie‐tot‐God'. De wereld is slechts bijzaak c.q. doorgangshuis. Het gaat om het individu. Zoals voor Augustinus mijn ziel de kroon op de schepping was.
Twee vragen En zo blijf ik met twee vragen zitten. Ten eerste de vraag of het wel goed is om collectivisme (lid zijn van Gods volk) en individualisme (ik‐in relatie‐tot‐God) zo uit te vergroten en tegen elkaar uit te spelen. En ten tweede de vraag of dat nieuwtestamentisch individualisme als persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God (ethiek/navolging) niet iets heel anders is dan de moderne feel good‐religie, toegejuicht door 'mijn God' die niets van mij hoeft?
Bron: http://broodjepaap.nl/2014/11/05/ posters‐voor‐de‐remonstranten/
KWADRANT 2015 1. p.9
Terug naar het leven zelf Franz Rosenzweig aan filosofie en theologie voorbij Chris Doude van Troostwijk
In de inleiding van zijn beroemde boek Totaliteit en het Oneindige, doet de al even beroemde Frans‐joodse filosoof Emmanuel Levinas een confessie. In mijn werk, zo suggereert hij, is het denken van Franz Rosenzweig zo present, dat ik er van afzie hem te citeren. Die opmerking spreekt boekdelen. Inderdaad, bij omnipre‐ sentie is verwijzen een onbegonnen werk. Maar er is meer aan de hand. Rosenzweigs meesterwerk De ster van de verlossing (1919) is een systematisch geheel. Wil je er één zin uit citeren, dan doe je het geweld aan. Nu geldt dat voor ieder boek, maar voor dat van Rosenzweig in het bijzonder. Het is zo’n beetje als een draad uit een wollen trui trekken. Isoleer je één gedachte uit de Ster, dan voel je je eigenlijk gedwongen om ook aan de voorafgaande en de daaropvolgende aandacht te schenken. Rosenzweig biedt een denkweg en wil gelezen worden als een verhaal.
Therapie van het gezonde denken Maar voorafgaand aan een schets van dat verhalende denksysteem, hoort een bericht over zijn levensweg. Rosenzweig eist namelijk dat het denken met geleefde, alledaagse werkelijkheid in contact blijft. Zijn denken wil denken van het gezonde mensenverstand zijn. Het wil het denken – en daarmee heeft Rosenzweig de westerse dominante filosofische en theologische tradities op het oog – genezen van zijn belangrijkste kwaal: de idealistische abstractie. Filosofen en theologen denken over de werkelijkheid; ze komen aan het denken van de werkelijkheid niet toe. Hun ongezonde denken scheert over het echte leven heen, en raakt ’t het even, dan springt het verschrikt weer de ijle lucht in, zoals een keilsteen springt over het wateroppervlak. Denkthe‐ rapeut Rosenzweig brengt de zieke geest terug naar het geleefde leven. Maar daarvoor heeft zijn eigen geest ook zelf een behandeling moeten ondergaan. KWADRANT 2015 1. p.10
Je kunt zeggen dat Rosenzweigs leven staat uitge‐ spannen tussen christelijke belofte en joodse erkenning (En zijn werk, omgekeerd, tussen joodse belofte en christelijke erkenning). Geboren op 25 december 1886 – een kerstkind dus ‐ in een niet onbemiddelde, liberale en geassimileerde Duits‐ joodse familie, stierf hij, in 1929, nadat hem de synagogale eretitel morenoe (i.e. 'onze leraar') was verleend. Dat zou bijna niet gebeurd zijn, was hij bij de conclusies uit een nachtgesprek van 1913 gebleven. Na uitvoerige discussies met zijn neven Hans en Rudie Ehrenberg, en met zijn vriend Eugen Rosenstock, had hij toen namelijk het besluit genomen om zich tot christen te laten dopen. Omdopen van liberale joden was toentertijd gebruikelijk. Niet alleen vanwege altijd aanwezig antisemitisme. Belangrijker is de in die dagen dominante vrijzinnige, christelijke theologie. De modernistische vrijzinnigheid was erin geslaagd om de rationele ambities van de Verlichting te laten rijmen met de christelijke geloofstraditie. Zo ontstond er een cultuurchristendom, wars van dogmatische geloofsaanspraken. De Bijbel en de liturgie golden als symbolische motivaties voor een moreel goed leven, en men zag, mede uitgedrukt in de filosofie van Hegel, de geschiedenis als een geestelijke weg van universele vooruitgang en rationalisering. Door joden werd het christelijke – doorgaans vrijzinnig‐protestantse – doopbewijs gezien als toegangsbiljet tot de universele, huma‐ nistische Duitse cultuur. Het idee van joodse uitverkiezing werd daarbij impliciet of expliciet afgedaan als een vorm van irrationeel particularisme.
Op Grote Verzoendag, 11 oktober 1913, bezoekt Rosenzweig de synagogedienst. Voor het laatst, denkt hij. Het wordt zijn joodse wedergeboorte. 'Also bleibe ich Jude', verklaart hij zich in een brief aan zijn vrienden. Rosenzweig is terug, terug bij de gegevenheid van zijn levenswerkelijkheid. De geboren jood Franz Rosenzweig kan en hoeft zich niet te bekeren. Joden zijn, door hun geboorte, reeds bij de goddelijke bron.
Christenen kunnen Gods nabijheid alleen via de doop, door afsterving en wedergeboorte, realiseren. Voor hen heeft het Jodendom de historische functie een wenkend teken te zijn. Wenkend, maar ook waarschuwend want de joodse realiteit is een moeizame uitverkorenheid van afvallen en terugkrabbelen, van wetsbetrachting en wetsverachting. Rosenzweigs opdracht is dus niet de weg naar God op te gaan – dat is de christelijke weg van de bekering uit het 'heidendom' ‐, maar op zijn plaats met de Eeuwige om te gaan. De joodse ommekeer – teshoevah ‐ is iets anders dan Christelijke bekering. Teshoevah is het vermogen de ogen opnieuw te openen en de handen opnieuw volgens de geboden uit te strekken. Bij de bekering wordt juist het vorige leven verlaten. Godsverduistering is een joodse, godsverla‐ tenheid een christelijke ervaring. Echter, zo zullen we zien, Jodendom en christendom zijn complementair.
Terug naar de werkelijkheid Hoewel je de biografische anekdote over Rosenzweigs 'geloofs‐omkeer' in De ster niet als zodanig tegenkomt, zijn – in cognito ‐ de ervaring van Grote Verzoendag en het 'Also bleibe ich Jude' erin uitgedrukt. En wel in de notie van het terug. Rosenzweig affirmeert ten volle de gegevenheid van zijn joodse geboorte. Terug naar zijn joodse wortels. Worden wie hij is. Dat terug heeft ook filosofisch gewicht. Het speelt, in aanzet, ook een rol in de ambitie van Rosenzweigs tijdgenoot, de fenomeno‐ loog Edmund Husserl. Beiden stellen de diagnose dat de filosofie en de theologie, en daarin de gehele westerse cultuur, zich, met hun idealistische en rationalistische constructies, van de werkelijkheid hebben vervreemd. Net als Husserl – wiens familienaam overigens een bewuste en aan het Duits assimilerende verbastering van het oorspronkelijke ‘Israël’ is ‐, wil ook Rosenzweig 'terug naar de zaken zelf' Maar zijn aanpak is radicaal verschillend. Voor Husserl was de grote boosdoener Immanuel Kant (en vooral het dominante neokantianisme). In zijn Kritiek van de zuivere rede had Kant immers aangetoond dat het denkend bewustzijn nimmer het ding zoals het op zichzelf is – en dus de werkelijkheid an sich ‐, kan bereiken. Alles waarvan wij ons bewust zijn, verschijnt ons als iets, namelijk als iets binnen ruimte en tijd, als iets waarvan we de hoeveelheid, de kwaliteit, de samenhang met andere dingen en de wijze van zijn vaststellen. Rosenzweig daarentegen kiest Hegel als referentiefiguur. In 1912 promoveert hij, bij de invloedrijke Meinecke, op de dissertatie Hegel und der Staat. Zijn politiek‐filosofische benadering van Hegel
was voor die tijd opmerkelijk origineel. Heeft Rosenzweig aanvankelijk onbewust gehoopt bij Hegel een sleutel tot de universele Duitse Ver‐ lichtingscultuur te vinden? Met de invoering van het idee van de Absolute Geist die zich door de geschiedenis heen steeds verder en vollediger verwerkelijkt, meende Hegel immers het hoofd te hebben geboden aan het probleem van de ver‐ vreemde en onkenbare wereld. Tijdens het werk aan zijn proefschrift krijgt Rosenzweig echter juist steeds meer oog voor wat zich aan de hegeliaanse grootsheidsgreep onttrekt. Wie niet leeft, kan niet denken. Zo eenvoudig. Hij ontdekt de werkelijkheid van het menselijk leven als het verzwegen maar steevast voor‐gegeven startpunt van het denken. Zijn hoofdwerk De ster van de verlossing wil deze stilzwijgendheid doorbreken en het geheim van het altijd‐al‐gegeven‐zijn van leven en werkelijkheid ter sprake brengen. Maar hoe kan dat?
De heilzame weg terug: de Ster als 'Gestalt' De opbouw van het boek geeft antwoord op deze vraag. Het eerste gedeelte is gericht tegen de filosofen die menen de totaliteit van het Al te kennen. Rosenzweig verbleef, toen hij zijn geniale werk begon, aan het oorlogsfront. Op briefkaarten stuurde hij fragmenten van het manuscript naar huis. Het boek is dus oog in oog met de dood geschreven, en begint dan ook met de vaststelling 'Van de dood, van de doodsangst, stamt al het kennen van het ‘Al’ '. Rosenzweig bedoelt dat het filosofische alomvattende denksysteem – gevormd uit de elementen god, wereld, mens ‐ eigenlijk maar één functie heeft: de ondoorgrondelijkheid van de dood niet onder ogen te hoeven zien. Filosofie bezweert de angst voor de dood, door over het zwarte gat een scherm van eeuwige diepzinnigheden te spannen. Maar het Al is niet te kennen. Het tweede deel is gericht tegen de theologen, niet alleen de dogmatische, maar vooral de moder‐ nistisch vrijzinnige. Over de mogelijkheid het wonder te beleven – dat is het project van dit deel. Rosenzweig verwijt de theologie haar werk niet te doen. Ze zou een reflectie op het wonder van werkelijkheid en leven moeten zijn. Rosenzweig doet zijn poging, en onderzoekt de drie grote thema’s van de theologie – schepping, openbaring, verlossing – als uitdrukkingen van het levens‐ en werkelijkheidswonder. KWADRANT 2015 1. p.11
Nog zijn we niet waar Rosenzweigs denktherapie, ons hebben wil: in de werkelijkheid van het leven zelf. En dus sluit De ster met een praktisch deel dat beschrijft hoe de mens kan leven, in volle erkenning van zijn ondoorgrondelijke eindigheid en tegelijk in staat zijnde het wonder van het bestaan te vieren. Werkelijk leven is, volgens Rosenzweig, leven in het licht van het messiaanse rijk. Het is, voor joden en christenen, mogelijk in de vorm van een liturgisch leven. Wat is liturgie anders dan gedenken van voorgeschiedenis – de schepping, de uittocht, de wet, de kruisiging, de verrijzenis – ter wille van de heilsverwachting? Niet als iets dat straks, in een andere tijd, komen zal, maar als hetgeen nu dit leven bezielt, mogelijk maakt en waardigheid verschaft. Deze 'eeuwige bovenwereld', zoals Rosnezweig het messiaanse rijk aanduidt, is als een stervormige Gestalt. De drie filosofische elementen – God, mens, wereld – vormen de hoekpunten van een driehoek; de drie theologische thema’s – schepping, openbaring, verlossing – eveneens. De twee driehoeken samen verenigt Rosenzweig tot zijn beroemde schematische Davidsster. Aan deze formaliteit voegt het derde inhoud toe. De kern van de ster is het eeuwig brandende vuur van de Belofte– brandend gehouden in het joodse volk. De stralen zijn die van de eeuwige Verwerkelijking, zoals die zich realiseert in de christelijke geschiedenis. Eeuwige belofte en verwerkelijking van de eeuwigheid doordesemen het leven. Wie terug wil naar de werkelijkheid van het leven, moet zien zijn leven leiden in het Licht van deze Gestalt. En dat betekent niet anders dan 'in eenvoud wandelen met God', dat wil zeggen 'recht doen en van harte goed zijn'. Rosenzweig stierf, nog geen 43 jaar oud, aan de slepende verlammingsziekte amyotrophe laterale sclerose. Hij werd geboren als kerstkind, en hij stierf als morenoe. Het eerste woord van De ster van de verlossing is 'dood'; het laatste 'leven'. Leven en werk, bij Rosenzweig, zijn één. Luxemburg/Besançon 11/01/2015 Dr. Chris Doude van Troostwijk doceert filosofie en theologie in Luxemburg. Zijn onderzoek gaat uit naar de filosofie en de ethiek van het geld en naar moderne vormen van mystiek. Regelmatig or‐ ganiseert hij studieweken in zijn seminarhuis ‘Le Promontoire’ (www.climont.eu) KWADRANT 2015 1.p.12
De eerste driehoek wordt gevormd door God, wereld, mens. Dat zijn de elementen van de voorwereld. Drie ‘nietsen’ waar we op zich niks van weten, maar die wel een verhouding tot elkaar hebben. De tweede driehoek door de ‘daden’ Schepping, Openbaring en Verlossing. De band tussen God en wereld wordt uitgedrukt in de Schepping. De band tussen God en mens wordt uitgedrukt in de Openbaring. De (ethische) band tussen mens en wereld wordt uitgedrukt in de Verlossing. Verlossing is daar waar droom (Openbaring) en werkelijkheid (Schepping) samenkomen. Verlossing is een zaak tussen mens, wereld en God, mogelijk door de liefde.
Franz Rosenzweig
Zinprikker
Na de aanslag op Charlie Hebdo is er in de pers veel discussie geweest tussen degenen die opriepen tot matiging van verbaal geweld en hun tegenvoeters die ‘recht op beledigen' voor een democratie onmisbaar vinden. Gematigden als Ger Groot zeggen dat zulk recht helemaal niet bestaat. Wel dat op vrije me‐ ningsuiting. Maar zelfs dat kan botsen met het recht gevrijwaard te zijn van smaad, zoals het recht van bewegingsvrijheid voor mijn vuisten ophoudt bij jouw neus. Een oproep tot matiging moet je daarom geen zelfcensuur noemen. Censuur was oorspronkelijk een juridisch machtsmiddel in handen van absolute heer‐ sers. In een democratie is die censuur afgeschaft en kan de burger in vrijheid met de overheid in discussie gaan. Vrijheid van meningsuiting beschermt de burger tegen aboslute staatsmacht. Daarvoor hebben we een grondwet. De staat mag niet discrimineren tussen zijn onderdanen. Ik mag dat wel en doe dat ook regelmatig door niet iedereen op mijn verjaardag uit te nodigen. Wie mij daarom bij de rechter van discriminatie be‐ schuldigt, maakt geen schijn van kans. Wel mogen burgers van elkaar goede omgangsvormen verwachten. Maar dat is iets anders dan zelfcensuur. Dat woord is vaak een retorische truc om het toch al zo gesmade 'fatsoen' nog eens extra verdacht te maken. Vanwege dat fatsoen leggen we onszelf volgens antropologe Annette Jansen continu beperkingen op om geaccepteerd te worden. Je stuurt een kind bij, corrigeert diens uitingen en gedragingen. Een kwestie van opvoeding en socialisatie. Enerzijds passen we taal en kleding aan bij wie we aansluiting zoeken, ander‐ zijds geven die ook uitdrukking aan onze eigen identiteit en waarden. Als levende culturele symbolen betreden we de publieke ruimte. Dat gaat goed, zolang in de publieke ruimte vooral 'leven en laten leven' geldt en in de eigen kring de daar geldende omgangsvorm. Het wordt problematisch wanneer in de publieke ruimte de een de ander het recht ontzegt uitdrukking te geven aan zijn of haar identiteit. Dan dreigt inderdaad aan twee kanten de zelfcensuur van het angstvallig jezelf verstoppen en besluit je om
maar niet langer een hoofddoek of minirok te dragen om een scheldkanonnade of erger te voorkomen. De boodschap is dan: 'jij hoort hier niet' of 'jij mag hier niet zijn'. Daartegenover vragen anderen, zoals Ephimenco en Lemmens, naar de waarde van dat fatsoen als het door dreiging wordt afgedwongen. Wie denkt dat fijnzinnige kritiek minder weerstand zou opwekken, maakt zichzelf wat wijs. Als moslimleerlingen gekwetst weigeren om 'Madame Bovary' of Voltaire te lezen, is het beschaving om ze dan maar vrij te stellen van deze lectuur? Is gekwetst‐ heid van bepaalde burgers voldoende reden om het verspreiden van ideeën of meningen tegen te gaan? Empathie en fatsoen in ons zeggen misschien ja. Maar waar ligt de grens? Als we Mohammed‐cartoons gaan verbieden, wordt dan de volgende stap, zoals in sommige Parijse wijken, dat we ons gedwongen voelen tijdens de Ramadan niet in het openbaar te eten, de lokale slijterij te sluiten, kerstbomen uit de scholen te halen en gemengd zwemmen en sporten te verbieden? Is dat de samenleving die we willen? In persoonlijke verhoudingen is het een kwestie van fatsoen om gevoeligheden te ontzien. Maar een privé deugd kan een publieke zonde zijn. Daarom werden de Charlieprenten ook verdedigd door mensen die ze eigenlijk maar smakeloos vonden. Groepsgevoeligheid kan nu eenmaal niet als maatstaf voor het openbare leven dienen. Dan leg je elkaar collectief een door angst ingegeven zwijgen op. Gedrag afdwingen met dreigen heeft niets verhevens. Als fijngevoeligheid verpakte angst zou zelfs lafheid genoemd kunnen worden.
Zin of onzin: wat vindt u? Reacties naar de redactie:
[email protected] of Kwadrantredactie: De Koperwiek 54, 7609 GS, Almelo KWADRANT 2015 1.p.13
Gêne over eigen reclamecampagne bij start Arminiusinstituut Henk van Waveren Onder bovenstaande kop schreef het Nederlands Dagblad van 28 januari: 'De eigen reclamecampagne Geloof begint bij jou roept onder remonstranten tegenstrijdige gevoelens op. Naast waardering is er ook vervreemding en gêne. Dat bleek op de eerste studiedag van het nieuwe remonstrantse Arminius‐ instituut aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Die vervreemding ontstaat onder meer door stellige uit‐ spraken over God in de reclamecampagne. De van oudsher vrijzinnige Remonstrantse Broederschap is juist gewend heel terughoudend te zijn in het spreken over God'. Een goede en eigenlijk ook hoopvolle typering. Waar‐ dering was er voor het initiatief tot de campagne, omdat iedereen beseft dat uitsluitend op de oude voet verder gaan geen optie is. Vraagtekens zijn er vooral bij de pretentieuze, niet bepaald vrijzinnige invulling. De start van het Instituut, met veel ruimte voor kri‐ tische reflectie, stemde daarentegen álle aanwezigen, remonstranten én gasten, hoopvol. Een felicitatie waard! Op deze studiedag stond de vraag centraal wat remonstranten en hun theologie voor onze samenleving kunnen betekenen. Er werd gesproken door de seminariedocenten Anbeek en Barnard. Verder door prof. Goud, Marinus (gastonderzoeker), de oud‐ katholieke bisschop Schoon van Haarlem en Wisse van de VU. Hun inleidingen, die zeker nog gepubliceerd zullen worden, kan ik onmogelijk hier voor u samen‐ vatten. Boeiend vond ik de regelmatig terugkerende vraag of de bekritiseerde slogan 'Geloof begint bij jou' verdedigbaar zou kunnen zijn, b.v. in het licht van de nieuwe Remonstrantse Geloofsbelijdenis, die toch ook haar uitgangspunt in de mens neemt. Kortom de aloude vraag naar de verhouding tussen ervaring en openbaring. Niet alleen bij orthodox‐protestanten, schreef het ND, maar ook bij remonstranten zelf, die toch altijd heel voorzichtig waren met al te stellige uitspraken over KWADRANT 2015 1. p.14
God, riepen zowel de claim dat geloven bij jou begint als de billboardslogans over wat God allemaal (niet) zou willen en doen gemengde gevoelens op. Goud b.v. stak zijn vervreemding niet onder stoelen of banken. Hij vond deze campagne vragen om misverstanden. Je trekt er leden mee aan die vooral hun eigen autobiografische ervaringen inbrengen. Hachelijk! Dat wordt een gesprek van heel veel ego’s bij elkaar, waaruit geen gemeenschap kan ontstaan. Een van de 75 bezoekers zegt het even later ook: hij voelt gêne over de kreten op de reclameborden. ‘Ik heb juist nooit geweten wat onze God precies vindt.’ Die waarneming wordt in de wandelgangen bevestigd: mooi dat de remonstranten nu vaak in het nieuws zijn, maar er leven in de eigen achterban ook gevoelens van vervreemding – gaat dit nog over ons? Goud zelf houdt vast aan de beginselverklaring, dat wij geworteld zijn in het evangelie van Jezus Christus. Het hoort bij de remonstrantse traditie om samen de bijbelse verhalen te lezen en opnieuw te doordenken. Dat geloven bij jou begint, Goud betwijfelt het: ‘Heel veel krijg je aangereikt’, de kunst is, er ontvankelijk voor te blijven. Even nog terug naar het Arminiusinstituut. Na de hartelijke verwelkoming van het Seminarium aan de VU leek het zaak om ons daar dan ook goed te presenteren. Vanaf september zijn directeur Dicou en wetenschappelijk coördinator Kuijk druk doende geweest met de opzet. Als activiteit van het aan de faculteit Godgeleerdheid verbonden Seminarium is het een wetenschappelijke instelling voor remonstrants theologiseren, met aandacht voor vragen uit academische theologie, kerk en samen‐ leving. Naast inbreng van beide Seminariumdocenten, verzamelt het de expertise van remonstrantse theologen in den lande, en van andere onderzoekers uit binnen‐ en buitenland die zich met de ge‐ schiedenis en de theologie van de remonstranten bezighouden. Er worden studieuze activiteiten aangeboden als studiedagen, seminars en trainingen. Na deze start in volgde in februari 'De Synode van Dordrecht vanuit remonstrants perspectief' en staan dit voorjaar verder nog op het programma: de 'Dag van het Goddeeltje' m.m.v. alle auteurs (7 maart), 'Pelgrimeren' o.l.v. prof. Berkvens (16 april), 'Eros en liefde' een tweedaags symposium o.l.v. prof. dr. Johan Goud (23‐24 april). Veel meer leest u op de website: www.arminiusinstituut.nl
Voorjaarsprogramma Lezingen
Cursussen
‘Joodse’ denkers en ‘Griekse’ denkers
De dwaasheid is een belangrijk thema in het Nieuwe Testament. In deze cursus gaat het o.a. over narren en clowns en over dwazen als Cervantes’ Don Quichot en Dostojevski’s Idioot. Kunnen zij ons helpen te verstaan wat Paulus bedoelt als hij ons oproept om ‘dwaas te zijn omwille van Christus’ (I Kor. 4:10)?
De lezingen worden gehouden in de Remonstrantse Kerk, Woltersweg 11 Hengelo. Tijd:11.00‐12.30 uur Zaterdag 21 maart Chris Doude van Troostwijk: Franz Rosenzweig: Omkeer naar de toekomst (zie pagina 10). Dr. Chris Doude van Troostwijk doceert filosofie en theologie in Luxemburg (www.climont.eu).
Zaterdag 25 april Dr. E.P. Meijering: De betekenis van het ‘Griekse’ denken voor het christelijk geloof Kan de filosofie wel een bondgenoot zijn van het christelijk geloof of wordt door haar steun dat geloof iets anders dan het was? Zou het christendom zonder haar levensvatbaar zijn geweest? In zijn inleiding zal Dr. Meijering ingaan op de vraag hoe er in de christelijke traditie over de verhouding christelijk geloof en denken is gedacht. Hij zal ook zijn eigen visie op die relatie geven. dr. E.P. Meijering was lector theologiegeschiedenis aan de universiteit Leiden. Hij heeft vele publicaties op zijn naam staan.
Zaterdag 9 mei Prof. dr. J.F. Goud: Buber en Levinas Een vergelijking van het denken van de belangrijkste joodse denkers van de twintigste eeuw, Martin Buber (1878‐1965) en Emmanuel Levinas (1906‐ 1995). Prof. dr. J.F. Goud is remonstrants predikant in Den Haag waar hij ook leiding geeft aan het centrum voor religie en cultuur Uytenbogaert en hoogleraar religie en zingeving in literatuur en kunst aan de universiteit Utrecht.
Over de dwaasheid
Data:
donderdagavonden 12 en 26 maart en 9 april en vrijdagmiddagen 13 en 27 maart en 10 april. Tijd: donderdagavonden 20.00‐21.30 uur en vrijdagmiddagen: 14.00‐15.30 uur. Plaats: Remonstrantse Kerk Syllabi zijn beschikbaar.
Geschiedenis en karakter van de remonstrantse spiritualiteit Donderdagochtend 26 februari: waar ging het in het begin van de 17e eeuw over en wat is de actuele betekenis ervan? Donderdagochtend 26 maart: de beslissende wending in de 19e eeuw: de remonstranten omhelzen het modernisme (vrijzinnigheid). Wat zijn de kenmerken van de vrijzinnigheid en hoe vitaal is zij nog? Donderdagochtend 16 april: recente ontwikkelingen (o.a. achtergrond en inhoud van de belijdenissen van 1940 en 2006). Tijd: 10.00‐11.30 uur Plaats: Remonstrantse Kerk Teksten ter voorbereiding worden een week van tevoren aan de deelne(e)m(st)ers toegestuurd.
Kringen Voorbeelden van levenskunst: Vincent van Gogh Datum: donderdagavond 5 maart (20.00‐21.30 uur) of vrijdagmiddag 6 maart (14.00‐15.30 uur) Plaats: Remonstrantse Kerk De tekst ter voorbereiding staat een week van tevoren op de website van de gemeente. KWADRANT 2015 1. p.15
Wie zijn wij? Remonstranten vormen een geloofs‐ genootschap van mensen die zich aangesproken voelen door een geest van openheid, vrijmoedigheid en verdraag‐ zaamheid die: ‐ ruimte biedt voor de ontwikkeling van de eigen spiritualiteit ‐ een stimulans wil zijn om de eigen ervaringen met anderen te delen en vragen van geloof en samenleving met elkaar te bespreken ‐ het van belang vindt dat men omziet naar elkaar. Zoals wij in onze beginselverklaring uitspreken, willen wij God eren en dienen en is onze geloofsgemeenschap geworteld in het evangelie van Jezus Christus. Wij kennen geen bindende geloofsbelijdenis. Onze traditie kenmerkt zich door het verlangen in contact te blijven met de ontwikkelingen op het gebied van wetenschap en cultuur. De Remon‐ strantse Gemeente Twente is één van de 46 remonstrantse gemeenten in Nederland.
Iedereen welkom Wij zien u graag bij onze kerkdiensten, lezingen, cursussen en andere activiteiten
KWADRANT 2015 1. p.16
Kerkgebouw Adres: Woltersweg 11, 7552 DA Hengelo Predikant Ds. F. Knoppers p/a Tesinkweg 40 7548 PH Boekelo 06 22135613 e‐mail:
[email protected] Voorzitter Mw. A.E. Fockema Andreae Tel.: 074 2508842 e‐mail:
[email protected] Secretaris Mw. J.N.J. Mulder p/a Woltersweg 11, 7552 DA Hengelo tel. 053 4356022; 06 20038222 e‐mail:
[email protected] Penningmeester Dhr. G. Huizinga Deldenerstraat 6‐88, 7551 AE, Hengelo tel. 074 2911395 e‐mail:
[email protected]