Klachtencommissie Huisartsenzorg Midden-Nederland Uitspraak Januari 2012 Kern: patiënt belt twee dagen achter elkaar over (dezelfde) klachten. De tweede keer wordt een visite gevraagd. Triage. Huisarts was voornemens om de volgende dag een visite af te leggen. De patiënt overlijdt voortijdig. Bezoek HAP is geen second opinion DE PROCEDURE Bij brief (e-mail) van 2 augustus 2011 heeft klager een klacht ingediend jegens de huisarts. Klager heeft op 11 augustus 2011 de klachtencommissie schriftelijk gemachtigd de klacht voor te leggen aan de huisarts en heeft hierbij tevens de huisarts toestemming verleend alle relevante gegevens betreffende de klacht aan de klachtencommissie te verstrekken. Klager klaagt als nabestaande (neef) van wijlen mevrouw E. (hierna: de patiënt). Huisarts en klager zijn gehoord op basis van een schriftelijke procedure van hoor en wederhoor. De klachtencommissie heeft kennisgenomen van de volgende stukken: de klachtbrief van 2 augustus 2011; het verweerschrift van de huisarts, ontvangen op 10 oktober 2011; de repliek van klager van 14 oktober 2011; de dupliek van de huisarts van 6 november 2011. In haar vergadering van 5 december 2011 heeft de klachtencommissie geconcludeerd over voldoende informatie te beschikken om tot een uitspraak te komen. De uitspraak is vervolgens vastgesteld in de vergadering van 11 januari 2012. De klachtencommissie is als volgt samengesteld: mevrouw mr. M.J.M. Weerts, voorzitter, de heer drs. A.M. Mathot, huisarts, lid op voordracht Huisartsenkring, de heer drs. D. Rhebergen, huisarts niet praktiserend, lid op voordracht Huisartsenkring,
mevrouw P.
Nep, lid op voordracht Cliëntenbelang en de heer drs. P.J.W. Schilperoord lid op voordracht Cliëntenbelang. De klachtencommissie wordt bijgestaan door de ambtelijk secretaris mevrouw mr. M.B. Verkleij.
DE FEITEN De klachtencommissie heeft op grond van de beschikbare informatie de volgende feiten als vaststaand aangenomen:
De
patiënt,
geboren
[
…
1924],
heeft
op
5
oktober
2010
in
verband
met
duizeligheidsklachten en een snelle hartslag een ECG (Electrocardiogram) gehad. Het ECG geeft een normaal beeld aan. Op 20 april 2011 consulteert de patiënt de huisarts. Zij heeft klachten over haar defecatiepatroon en klachten over zuurbranden. De huisarts schrijft Omeprazol voor gedurende twee weken en maakt met de patiënt de afspraak dat zij over twee weken weer ter controle komt. De patiënt komt op 16 juni 2011 terug op het spreekuur. Zij heeft dan nog steeds last van een wisselend defecatiepatroon. In het huisartsenjournaal van die dag staat genoteerd dat er veel peristaltiek is, dat er sprake is van diarree en dat de patiënt heeft aangegeven dat er geen bloed of slijm bij de ontlasting is. De huisarts schrijft Duspatal voor gedurende twee weken. Op 4 juli komt de patiënt op het spreekuur. De huisarts besluit om de ontlasting van de patiënt te kweken. Op 8 juli 2011 wijst de kweek geen afwijkende darmflora uit in de zin van Campylobacter, Salmonella/Shigella of Yersinia. Op 19 juli neemt de patiënt telefonisch contact op met de doktersassistente van de huisartsenpraktijk. De huisarts belt de patiënt terug en maakt tijdens dit telefoongesprek de afspraak dat zij bij hem langskomt, of een visite aanvraagt, als zij weer klachten heeft. In het huisartsenjournaal van die dag staat onder meer vermeld: ‘geen aanwijzingen voor PAF1, hvs?2 Zal bellen en of langs komen of visite aanvragen’. Op 20 juli belt de patiënt de doktersassistente in verband met benauwdheidsklachten. Zij vraagt om een visite. Na triage door de doktersassistente worden er geen indicaties voor een visite vastgesteld. Na overleg met de doktersassistent besluit de huisarts om de patiënt de volgende dag, op 21 juli 2011, een visite te brengen. De patiënt overlijdt in de avond van 20 juli 2011.
DE KLACHT De klacht van klager houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in; Klager verwijt de huisarts: 1. dat hij de patiënt niet de benodigde zorg heeft gegeven, in het bijzonder niet toen de patiënt zich vlak voor haar overlijden niet goed voelde; 2. dat de patiënt niet de gelegenheid heeft gehad een andere arts te raadplegen. Klager licht zijn klacht als volgt toe. Ongeveer een jaar geleden kreeg de patiënt last van duizeligheid. Deze duizeligheid was aanleiding tot het maken van een ECG. Het ECG gaf een normaal beeld. De duizeligheid zou veroorzaakt kunnen worden door het te snel kloppen van haar hart. Volgens de huisarts zou dit niet te behandelen zijn maar dit kan volgens klager ook een misverstand zijn. 1 2
Paroxismaal atriumfibrileren Hypoventilatie Syndroom.
In april 2011 kreeg de patiënt last van darmklachten. Volgens klager hebben de door de huisarts voorgeschreven Omeprazol en Duspatal niet geholpen. De kweek van de ontlasting, in juli 2011, wees volgens de huisarts niet op een bacterie waartegen gericht antibiotica ingezet konden worden. Op 20 juli 2011 belt de patiënt in plaats van de huisarts per ongeluk klager op. Nadat de patiënt de doktersassistente had gesproken heeft klager de patiënt teruggebeld. Zij lag op bed, voelde zich niet goed en vertelde dat de huisarts, ondanks haar duizeligheid, niet langs wilde komen. De patiënt klaagde er bij klager over dat de huisarts haar darmen nooit goed had onderzocht en dat ze bij hem te boek stond als een lastige zeurpiet. De patiënt was van plan om die dag, na sluiting van de huisartsenpraktijk, de huisartsenpost te bellen zodat ze dan een andere huisarts aan de telefoon zou krijgen. Klager heeft toen voorgesteld dat de patiënt dezelfde dag bij de huisarts om een second opinion zou vragen. De patiënt is daar niet op in gegaan, evenals het voorstel dat klager de huisarts hierover zou bellen. In de avond van 20 juli 2011 werd klager door de wijkverpleging gebeld met de mededeling dat de patiënt op het alarm had gedrukt. De verpleging trof haar overleden aan. Volgens de huisarts, zo stelt klager, is een hartaanval de doodsoorzaak. In een gesprek dat klager na het overlijden van de patiënt met de huisarts heeft gehad, heeft de huisarts hem meegedeeld dat hij zelf ook om een visite had kunnen vragen. Klager heeft van de huisarts begrepen dat deze de doktersassistente beter zou instrueren om herhaling te voorkomen. Klager is van mening dat de huisarts eerder een visite bij de patiënt had moeten afleggen en niet twee dagen later bij aanhoudende duizeligheid. Ook plaatst klager vraagtekens bij het feit dat darmklachten drie maanden aanhouden zonder dat er verder nader onderzoek wordt gedaan. Klager geeft aan dat de patiënt bescheiden was in het klagen over haar medische situatie. Klager vraagt zich af of de darmklachten bij de patiënt een algehele zwakte hebben veroorzaakt die uiteindelijk tot hartfalen heeft geleid. Klager heeft obductie overwogen. Klager is tot slot van mening dat de patiënt, hetzij door de opstelling van de huisarts, hetzij door ‘het systeem’, de mogelijkheid van een second opinion is onthouden.
HET VERWEER De huisarts heeft zich verweerd door onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, aan te voeren. Op 20 april 2011 kwam de patiënt bij de huisarts op het spreekuur met klachten over haar stoelgang. Bij onderzoek van de buik vond de huisarts geen afwijkingen, de maag was niet drukpijnlijk en de darmgeruisen waren normaal. Toen de patiënt op 16 juli 2011 opnieuw op het spreekuur kwam dacht de huisarts aan een geprikkelde darm. Op 4 juli 2011 heeft de huisarts met de patiënt de afspraak gemaakt om de ontlasting te kweken.
Toen de patiënt op 19 juli 2011 telefonisch contact opnam met de huisartsenpraktijk waren haar klachten voor de doktersassistente moeilijk te interpreteren. Nadat de patiënt de doktersassistent had gesproken heeft de huisarts teruggebeld. De patiënt vertelde dat zij wel eens last had van een stokkende ademhaling zonder benauwdheid. Er zijn geen angineuze klachten en de klachten zijn ook niet aan inspanning gebonden. Op dat moment waren er ook geen klachten aanwezig. Op 20 juli 2011 neemt de patiënt contact op met de huisartsenpraktijk. Zij vraagt een visite aan in verband met benauwdheid. Na een uitvoerige triage door de doktersassistente waren er geen indicaties voor een visite, te meer omdat de patiënt ontkennend antwoordde toen haar werd gevraagd of haar benauwdheid zo erg was om de huisarts meteen langs te laten komen. De patiënt was duizelig. Behalve deze duizeligheid waren er geen andere klachten. Met name was er geen pijn op de borst, was er geen pijn in de armen en waren er geen bijkomende klachten. De huisarts was van plan om de volgende dag een visite afleggen om te bezien wat de mogelijke oorzaak was van de klachten. De patiënt is helaas diezelfde avond overleden. Het spijt de huisarts dat bij klager het gevoel is ontstaan dat de patiënt niet de zorg heeft gekregen die haar toekwam. De huisarts is van mening dat hij en zijn assistente de klachten van de patiënt serieus hebben genomen, actie hebben ondernomen waar nodig was en zich volledig voor de patiënt hebben ingezet. Tijdens de gesprekken met de patiënt is het de huisarts en de doktersassistent niet duidelijk geworden dat de patiënt een visite verwachtte omdat ze zich ziek voelde. Er is geen sprake van het weigeren van een visite en het contact met de patiënt is open en goed geweest aldus de huisarts. De huisarts is van mening dat het zijn patiënten vrij staat om zich voor een second opinion tot een andere arts te wenden. De huisarts heeft echter nooit een verzoek om een second opinion van de patiënt ontvangen.
OVERWEGINGEN VAN DE KLACHTENCOMMISSIE Klachtonderdeel 1: het ontbreken van de benodigde zorg, De commissie stelt voor de beoordeling van de klacht het volgende vast. De patiënt heeft op 20 april, op 16 juni en op 4 juli 2011 de huisarts, in verband met haar darmklachten, geconsulteerd. De huisarts heeft op 20 april en op 16 juni 2011 medicatie voor geschreven. Op 4 juli 2011 staat in het huisartsenjournaal vermeld dat het defecatiepatroon is verbeterd, maar dat de patiënt zich nog steeds niet lekker voelt. Er is geen sprake van koorts. De huisarts laat de ontlasting kweken; de kweek blijkt normaal. Op grond van het bovenstaande constateert de commissie dat de huisarts aantoonbaar onderzoek heeft verricht naar de darmklachten van de patiënt. Er kan dan ook niet gezegd worden, mede omdat de patiënt de huisarts daarna voor klachten van een andere aard consulteerde, dat de huisarts de darmklachten niet serieus heeft genomen. Ten aanzien van de contacten met de patiënt, op 19 en 20 juli 2011, overweegt de commissie als volgt.
Klaagster neemt op 19 en op 20 juli 2011 telefonisch contact op met de huisartsenpraktijk. In beide telefoongesprekken vindt er triage plaats door de doktersassistente. De zeeffunctie van de doktersassistente is onmisbaar voor de huisartsenpraktijk. De doktersassistente dient in beginsel wel alle contacten met patiënten, in elk geval achteraf, aan de arts mee te delen. Een assistente met voldoende ervaring mag eenvoudige ‘gevallen’ waarover geen onzekerheid bestaat zelf afdoen, maar zij moet dit ook achteraf aan de arts meedelen. Postuum is niet te achterhalen hoe de telefoongesprekken met de patiënt precies zijn gegaan. De patiënt die kan vertellen wat er is gebeurd is overleden. De commissie rest niets anders dan uit te gaan van hetgeen is vastgelegd in het huisartsenjournaal. Op grond van het huisartsenjournaal van 19 en 20 juli 2011 stelt de commissie vast dat de patiënt door de doktersassistente vrij uitvoerig is ondervraagd om de hulpvraag op spoed te beoordelen. De doktersassistente heeft daarbij meegedeeld dat de huisarts langs zou kunnen komen. De commissie stelt verder vast dat de doktersassistente over beide telefonische
contacten
achteraf
overleg
heeft
gehad
met
de
huisarts.
In
het
huisartsenjournaal van 20 juli 2011 staat vermeld: ‘ met huisarts overleggen 21-07 of 2207 langs voor controle visite’. De commissie is daarmee van oordeel dat de triage door de doktersassistente volgens de huidige standaard is gebeurd. De vraag is of er bij de huisarts een alarmbel had moeten rinkelen toen de patiënt op 20 juli 2011 opnieuw belde en of hij dezelfde dag een visite had moeten afleggen. Daarbij dient tevens de vraag gesteld te worden of het handelen van de huisarts verwijtbaar is nu dit niet is gebeurd. De commissie oordeelt als volgt. Het is de commissie gebleken dat het de huisarts op 20 juli 2011 niet duidelijk was dat de patiënt een visite wenste. De huisarts heeft, op grond van de uitkomst van de triage, op die dag geen visite bij de patiënt afgelegd. De commissie is van oordeel dat het enkele feit dat de patiënt twee dagen achter elkaar met dergelijke (en dezelfde)
klachten belt, reden is om een visite af te leggen. Niet elke
patiënt is namelijk in staat om de aandacht te vragen die op dat moment nodig is. De commissie stelt vast dat de huisarts ook voornemens was om een visite af te leggen, en wel op 21 juli 2011. De commissie is van oordeel dat het beter was geweest als de huisarts op de dag van het tweede telefoontje, namelijk 20 juli 2011, de patiënt had bezocht. Echter, niet gezegd kan worden dat de huisarts, door de visite een dag later te plannen, niet volgens de professionele standaard, en daardoor verwijtbaar, heeft gehandeld. De klacht van klager dat de huisarts de patiënt de benodigde zorg heeft onthouden is ongegrond.
Klachtonderdeel 2: de patiënt heeft niet de gelegenheid heeft gehad een andere arts te raadplegen De commissie begrijpt uit de klacht dat klager doelt op het feit dat de patiënt op de dag van haar overlijden op zoek was naar een andere arts. Klager geeft ter toelichting aan
dat de patiënt, hetzij door de opstelling van de huisarts, hetzij door het systeem, niet de mogelijkheid had voor een second opinion. Een second opinion is het onafhankelijke oordeel of advies van een andere medisch specialist of (huis)arts dan de behandelend arts. Een patiënt kan om uiteenlopende redenen om een tweede mening vragen. Een patiënt kan dit doen voordat een behandeling begint of tijdens een behandeling. Een patiënt kan bijvoorbeeld een second opinion aanvragen over een gestelde diagnose, over een voorgestelde behandeling of als hij het gevoel heeft dat hij te weinig of onduidelijke informatie krijgt van de (huis)arts. Wat de reden ook is, een second opinion is een patiënten recht en geen blijk van wantrouwen naar een arts. Een second opinion is echter geen bezoek aan of visite door een huisarts van de huisartsenpost. De patiënt had op de avond van 20 juli 2011 de huisartsenpost willen bellen voor een visite. Op grond van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat er geen sprake is van een verzoek om een second opinion. De patiënt wilde, zo heeft de commissie van klager begrepen, een visite van een andere arts dan de huisarts omdat zij zich door de huisarts niet gehoord voelde. Er is dus geen sprake van (het niet beschikbaar zijn van) een second opinion. De commissie is zich ervan bewust dat het spijtig is dat het zo is verlopen, maar dit is, zoals bij de bespreking van de eerste klacht overwogen, de huisarts niet aan te rekenen. De klacht is ongegrond. DE UITSPRAAK De commissie verklaart: Klacht 1: ongegrond Klacht 2: ongegrond
DE REACTIE VAN DE HUISARTS Overeenkomstig artikel 2 lid 5 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) heeft de huisarts de plicht om binnen een maand na ontvangst van deze uitspraak schriftelijk aan klager en aan de klachtencommissie mee te delen of hij naar aanleiding van de uitspraak maatregelen zal treffen en zo ja, welke. Ingeval de huisarts niet binnen een maand aan deze verplichting voldoet, behoort hij dit – met vermelding van de redenen – te laten weten.