Jurisprudentie-bulletin RSJ 2005, 5 (juni 2005)
zie ook WWW.RSJ.NL
1
Inhoudsopgave jurisprudentiebulletin 2005-5 Zaaknummer: 05/0146/GA
ordemaatregel afzondering
Datum uitspraak: 06-06-2005
Zaaknummer: 05/0250/GA Datum uitspraak: 06-06-2005 Zaaknummer: 05/0523/GA
Datum uitspraak: 01-06-2005
blz. 5
activiteiten; dagprogramma; Het in de wet geformuleerde recht op onderwijs voor onderwijs gedetineerden kan niet door een wijziging in het dagprogramma terzijde geschoven worden. Beroep directeur ongegrond.
blz. 5
zorgplicht wijze van betrachten
Niet aanbieden van een Arabische televisiezender op de kabel. Dat de directeur zich voor de samenstelling van het zenderaanbod in de inrichting heeft laten leiden door de uitkomst van het overleg met de gedetineerdencommissie is als zorgvuldig aan te merken. Beroep ongegrond.
blz. 6
geld of rekening-courant; ontvankelijkheid materieel; zorgplicht niet betrachten
Indien overboeking van geld mislukt door toedoen van inrichtingspersoneel en gedetineerde heeft voor mislukte overboeking wel kosten moeten maken, dan beklagwaardige situatie. Directeur heeft zelfs geen begin van verweer gevoerd waaruit zou moeten blijken dat inrichting geen blaam treft. Beroep klager gegrond en tegemoetkoming 50 euro.
blz. 6
Datum uitspraak: 01-06-2005
Zaaknummer: 05/0646/GA
De beklagrechter heeft het beklag (formeel) gegrond verklaard omdat, ondanks het nadrukkelijke verzoek daartoe, de directeur heeft nagelaten om inlichtingen te verstrekken. De beklagrechter mocht er onder deze omstandigheden vanuit gaan dat de directeur zich niet wenste te verweren tegen het beklag. In beroep is door de directeur onvoldoende inhoudelijk gereageerd. Beroep van de directeur ongegrond.
Zaaknummer: ordemaatregel afzondering; Medisch apart zetten van klager, omdat hij niet wil 05/289/GA en 05/454/GA ordemaatregel procedureel meewerken aan een medische intake. Beslissing kan als oplegging van een ordemaatregel worden verstaan. Datum uitspraak: Sprake van een niet in de wet gebezigde term. Voor de 13-05-2005 afzondering, tot de oplegging waarvan uitsluitend de directeur is bevoegd, gelden formele voorschriften waarvan niet is komen vast te staan dat deze zijn nageleefd. Beroep directeur ongegrond. Beslissing om klager geen tegemoetkoming toe te kennen is juist
blz. 7
Zaaknummer: 05/1090/SGA
tegemoetkoming financieel
Verzoek om schorsing van de beslissing van de beklagcommissie dat directeur zich binnen vier weken na ontvangst van de uitspraak kan uitlaten over de hoogte van een tegemoetkoming. Geen spoedeisend belang, omdat er geen verplichting is om te reageren. Bovendien staat tegen tegemoetkomingsbeslissing een zelfstandig rechtsmiddel open. Dat rechtsmiddel schorst, nu aannemelijk is dat een eventuele tegemoetkoming van financiële aard zal zijn, de tenuitvoerlegging van de tegemoetkomingsbeslissing van rechtswege. Afwijzing van het schorsingsverzoek.
blz. 7
ordemaatregel afzondering
Oplegging van een ordemaatregel van intrekking van het weekendverlof voor de duur van drie maanden.De beslissing wordt aldus verstaan dat de directeur verzoeker op grond van artikel 24 Pbw in afzondering heeft willen plaatsen. Verzoeker zou hierdoor voor een periode van drie maanden worden afgezonderd op de eigen kamer, althans voorzover er geen activiteiten overdag zijn. De wettelijk maximale termijn voor afzondering van twee weken (behoudens verlenging) wordt in dit geval ver overschreden, zelfs indien de in die periode voorkomende 26 weekenddagen bijeen genomen worden. Toewijzing van het schorsingsverzoek.
blz. 8
plaatsing/overplaatsing eerste plaatsing in gevangenis
Selectie voor gesloten gevangenis in plaats van beperkt beveiligde inrichting. Klager ondergaat louter gijzeling in h.v.b. en zou anders minder druk ondervinden om te betalen. Gijzeling wordt in beginsel in h.v.b. ondergaan. Bezethouden van plek in h.v.b. is geen bijzonder geval
blz. 9
Datum uitspraak: 18-05-2005
Zaaknummer: 05/0876/SGA Datum uitspraak: 03-05-2005
Zaaknummer: 05/0762/GB Datum uitspraak: 24-05-2005
2
op grond waarvan gijzeling in gevangenis moet worden ondergaan. Beroep derhalve wat dit betreft gegrond en vernietiging van beslissing Zaaknummer: 05/0872/GM Datum uitspraak: 30-05-2005 Zaaknummer: 05/0502/GM Datum uitspraak: 20-05-2005
Zaaknummer: 05/0074/GM
gedogen geneeskundige handeling; ontvankelijkheid materieel
Niet-ontvankelijk beroep tegen bemiddeling medisch adviseur, daar volgens huidige wet- en regelgeving geen medisch beroep voor tbs-gestelde openstaat. Doorzending naar beklagcommissie tbs-kliniek, voorzover klacht tegen dwangmedicatie.
blz. 10
medische verzorging behandeling; medische verzorging medicatieverstrekking
Gelet op pijnklachten en eerder gebruik van cannabis op medische gronden, had arts, ook bij trage verstrekking van medische gegevens, meer druk moeten uitoefenen om redelijk tijdig de benodigde gegevens te krijgen voor behandeling. Beroep gegrond. Tegemoetkoming 25 euro.
blz. 10
medische verzorging behandeling
Niet onaannemelijk dat tandarts aanvankelijk niet juiste kies heeft behandeld of onvolledige behandeling heeft gegeven. Aangewezen onderzoek met koud of warm gemaakt instrument of watje is niet verricht. Beroep gegrond. Tegemoetkoming 100 euro.
blz. 11
medische verzorging behandeling
Geen preventieve werking van koude pakkingen bij jicht in rustige fase; wel goede werking op moment van klachten. Klager kan in rustige fase werken. Belangrijk is dat hij vrijheid krijgt om op cel knie te koelen zodra dat tijdens arbeid nodig mocht blijken. Beroep ongegrond.
blz. 12
medische verzorging toegang tot
Klager kan/wil kosten door verpleegkundige geadviseerde bandage niet betalen. Gelet op persisterende klachten had verpleegkundige naar arts moeten doorverwijzen voor nader onderzoek en eventueel voorschrijven van een voor klager kosteloos hulpmiddel. Arts verantwoordelijk. Beroep gegrond. Geen tegemoetkoming.
blz. 12
verlof strafonderbreking
Afwijzing strafonderbreking (om begrafenis vader in Marokko bij te wonen). Klager reeds in de gelegenheid gesteld in Nederland afscheid te nemen van zijn overleden vader. Beroep ongegrond.
blz. 13
bewegingsvrijheid afzondering en separatie; motiveringsbeginsel
Opgelegde maatregel van afzondering met separatiebeleid, die wet niet kent, is in casu separatie. Beslissing vermeldt onvoldoende de inhoud en omvang van de beperking van de bewegingsvrijheid. Beroep formeel gegrond, geen tegemoetkoming. Beroep materieel ongegrond.
blz. 14
bezoek; verlof proefverlof
Executieplicht tbs-maatregel en verlofregeling vormen een bij wet voorziene, toegestane beperking voor uitoefening recht op eerbiediging van gezinsleven. Bezoek aan in andere tbs-inrichting verpleegde echtgenoot is verlof. Logistieke overwegingen leiden niet ten onrechte tot de vastgelegde bezoekduur en frequentie. Beroep ongegrond.
blz. 15
vermissing
Inrichting verantwoordelijk voor vermiste goederen na eventueel door personeel van inrichting of DV&O onbevoegd tekenen voor ontvangst op vrachtbrief, nu klager daar geheel buiten staat en ook buiten het eventuele regres van de een op de ander als gevolg van onjuist handelen staat. Beroep gegrond. Tegemoetkoming euro 10,=.
blz. 16
Datum uitspraak: 20-05-2005 Zaaknummer: 05/0345/GM Datum uitspraak: 20-05-2005
Zaaknummer: 05/0381/GM Datum uitspraak: 20-05-2005
Zaaknummer: 05/1100/GV Datum uitspraak: 19-05-2005
Zaaknummer: 05/0404/TA Datum uitspraak: 08-06-2005
Zaaknummer: 05/0180/TA Datum uitspraak: 09-05-2005
Zaaknummer: 05/0211/TA Datum uitspraak: 09-05-2005
3
Zaaknummer: 04/2891/TB
plaatsing/overplaatsing eerste plaatsing tbs
I.v.m. geïndiceerd geachte psychodynamische behandeling, waarvoor het onderhouden van (familie-) relaties van belang zijn, prevaleert sterke wenselijkheid van plaatsing in inrichting in de omgeving van klagers familie boven belang snellere plaatsing elders. Beroep gegrond. Geen tegemoetkoming.
blz. 17
plaatsing/overplaatsing wachttermijn
Beroep Fokkens passant materieel gegrond. De Minister is driemaal verzocht om stukken en inlichtingen te verstrekken. De beroepscommissie trekt uit het achterwege blijven van een reactie de gevolgtrekking die haar geraden voorkomt. Tegemoetkoming euro 600,= per maand tot plaatsingsdatum.
blz. 18
plaatsing/overplaatsing passantentermijn; tegemoetkoming financieel
In geval van duur passantentermijn van 13 maanden vanaf 11 mei 2004 wordt tegemoetkoming toegekend van 600 euro per maand, bij voortgezet verblijf in een p.i. met 3 maanden telkens te verhogen met 125 euro per maand.
blz. 19
plaatsing/overplaatsing passantentermijn; tegemoetkoming financieel
Tegemoetkoming voor duur passantentermijn van 10 maanden vanaf 11 mei 2004 wordt vastgesteld op 475 euro per maand, bij voortgezet verblijf in een p.i. met 3 maanden telkens te verhogen met 125 euro per maand.
blz. 20
plaatsing/overplaatsing passantentermijn
In geval van passantentermijn van 12 maanden, waarbij vanaf 11 mei 2004 reeds sprake is van een duur van zes maanden of meer, wordt tegemoetkoming vanaf zevende maand passantentermijn toegekend van 350 euro per maand, bij voortgezet verblijf in een p.i. met 3 maanden telkens te verhogen met 125 euro per maand.
blz. 20
plaatsing/overplaatsing passantentermijn; tegemoetkoming financieel
Tegemoetkoming wegens in strijd met art. 5 EVRM bevonden zes maanden of langer durende passantentermijn door capaciteitsnood is vastgesteld op Euro 350,= per maand met ingang van de 7e maand, telkens na het verstrijken van 3 maanden, tot aan plaatsing, te verhogen met Euro 125,= per maand, e.e.a. vanaf uitspraken EHRM Brand en Morsink van 11 mei 2004.
blz. 21
plaatsing/overplaatsing fokkens
Minister weigert op advies van de ggg-commissie (adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden) uitvoering te geven aan het advies van het gerechtshof tot zo spoedig mogelijke plaatsing van klager in tbsinrichting wegens het capaciteitstekort. Klager is niet detentieongeschikt. Beroep ongegrond.
blz.22
telefoon telefoon
Ook tijdens de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf dient, indien telefonisch contact met de raadsman noodzakelijk is, de gelegenheid daartoe te worden geboden. De beslissing om klager het voeren van een dergelijk gesprek niet toe te staan is in strijd met de wet. Beroep van klager gegrond, tegemoetmoetkoming 5 euro.
blz. 23
plaatsing/overplaatsing eerste plaatsing in jeugdinrichting
Wenselijke tenuitvoerlegging pij-maatregel in tbsinrichting (voor volwassenen) in plaats van in justitiële jeugdinrichting. Beroep gegrond, vernietiging beslissing en opdracht nieuwe beslissing. Geen tegemoetkoming.
blz. 24
Datum uitspraak: 09-05-2005
Zaaknummer: 04/2939/TP Datum uitspraak: 08-06-2005
Zaaknummer: 04/2391/TPT Datum uitspraak: 02-06-2005
Zaaknummer: 04/2600/TPT Datum uitspraak: 02-06-2005
Zaaknummer: 04/2735/TPT Datum uitspraak: 02-06-2005
Zaaknummer: 04/1869/TPT Datum uitspraak: 04-05-2005
Zaaknummer: 04/2845/TR Datum uitspraak: 09-05-2005
Zaaknummer: 05/0528/JA Datum uitspraak: 06-06-2005
Zaaknummer: 05/0442/JB Datum uitspraak: 01-06-2005
4
------------------------Zaaknummer: 05/0146/GA Datum uitspraak: 06-06-2005 Beroepscommissie: Meijeringh, mr. J.R. Fiselier, dr. J.P.S. Woensel, mr. J.M.M. van Gemert, mr. H.S. van (secr.)
Beklagcommissie: alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Berg te Arnhem Trefwoorden: ordemaatregel afzondering Artikelen: Pbw art. 63 Samenvatting: De beklagrechter heeft het beklag (formeel) gegrond verklaard omdat, ondanks het nadrukkelijke verzoek daartoe, de directeur heeft nagelaten om inlichtingen te verstrekken. De beklagrechter mocht er onder deze omstandigheden vanuit gaan dat de directeur zich niet wenste te verweren tegen het beklag. In beroep is door de directeur onvoldoende inhoudelijk gereageerd. Beroep van de directeur ongegrond. Rechtsoverwegingen: De directeur heeft verklaard dat hij niet heeft gereageerd op het verzoek van de beklagcommissie om haar schriftelijk de nodige inlichtingen te verstrekken, omdat hij van mening was dat sprake was van een situatie als vermeld in artikel 63, tweede lid, Pbw, waarin bij (onder meer) een kennelijk ongegrond beklag de directeur geen schriftelijke inlichtingen behoeft te verstrekken. Uit de Memorie van toelichting bij dit artikel volgt echter dat, indien de beklagcommissie nadrukkelijk om inlichtingen vraagt, de directeur alsnog inlichtingen dient te geven (Kamerstukken II 19941995 24260, nr. 3, blz. 78). Nu de directeur heeft nagelaten alsnog inlichtingen te verschaffen, mocht de beklagrechter ervan uitgaan dat de directeur zich tegen het beklag niet wenste te verweren en stond het de beklagrechter vrij op het beklag te beslissen zoals hij heeft gedaan.
De directeur heeft in beroep onvoldoende inhoudelijk op de klacht gereageerd. Nu de klacht de beroepscommissie niet ongegrond is voorgekomen, zal zij de beslissing van de beklagrechter bevestigen.
------------------------Zaaknummer: 05/0250/GA Datum uitspraak: 06-06-2005 Beroepscommissie: Oostveen, mr. J.J. Balkema, mr. J.P. Ridder-Padt, drs. M.S.H. Lispet, mr. I. (secr.)
Beklagcommissie: beklagcommissie p.i. Tilburg Trefwoorden: activiteiten; dagprogramma; onderwijs Artikelen: Pbw art. 48; Pm art. 3 Samenvatting: Het in de wet geformuleerde recht op onderwijs voor gedetineerden kan niet door een wijziging in het dagprogramma terzijde geschoven worden. Beroep directeur ongegrond. Rechtsoverwegingen: Ingevolge artikel 48, eerste lid, Pbw, heeft een gedetineerde recht op het volgen van onderwijs en het deelnemen aan andere educatieve activiteiten, voorzover deze zich verdragen met de aard en de duur van de detentie en de persoon van de gedetineerde. In de Memorie van Toelichting op voormeld artikel is nader toegelicht dat op welke wijze en met welke frequentie aan gedetineerden een aanbod van onderwijs moet worden gedaan, sterk bepaald wordt door de aard van de inrichting of afdeling en hun populatie. Naarmate de inrichting geslotener is en de gedetineerden aldaar langer verblijven zal het aanbod groter moeten zijn. Voorts is van belang het aanvangsniveau van de gedetineerden. Met het oog hierop is het recht van de gedetineerden in het eerste lid geclausuleerd. De volgens de directeur op het meergenoemde besluit van 28 augustus 2003 in samenhang met de genoemde nota modernisering gebaseerde beslissing geen onderwijs meer aan te bieden
5
verdraagt zich naar het oordeel van de beroepscommissie niet met het daaromtrent bepaalde in de Pbw. Dit in de wet geformuleerde recht op onderwijs voor gedetineerden kan niet door een wijziging in het dagprogramma terzijde geschoven worden. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
------------------------Zaaknummer: 05/0523/GA Datum uitspraak: 01-06-2005 Beroepscommissie: Oostveen, mr. J.J. Balkema, mr. J.P. Fiselier, dr. J.P.S. Waal-van der Linden, mr. E. van der (secr.)
Beklagcommissie: beklagcommissie p.i. Veenhuizen Trefwoorden: zorgplicht wijze van betrachten Samenvatting: Niet aanbieden van een Arabische televisiezender op de kabel. Dat de directeur zich voor de samenstelling van het zenderaanbod in de inrichting heeft laten leiden door de uitkomst van het overleg met de gedetineerdencommissie is als zorgvuldig aan te merken. Beroep ongegrond. Rechtsoverwegingen: Klager eist het aanbod van een Arabische zender, dan wel restitutie van de huurprijs van de televisie, omdat hij verplicht is te betalen voor (kabel)televisie, waarvan hij niets verstaat. Aannemelijk geworden is dat de directeur in overleg met de gedetineerdencommissie de volledige bezetting van de beschikbare kanalen zodanig heeft ingevuld dat geen plaats voor een Arabische zender is ingeruimd. Voorts is aannemelijk dat klager heeft beslist tot gebruikmaking van het aanbod om via de inrichting een televisie te huren, zodat het niet aangaat hem de huur te restitueren wegens zijn onvrede over het zenderaanbod. Dat de directeur zich voor de samenstelling van het zenderaanbod in de inrichting heeft laten leiden door de uitkomst van het o verleg met de gedetineerdencommissie is als zorgvuldig aan te
merken. Overigens heeft de directeur zich bereid verklaard om desgevraagd opnieuw met de gedetineerdencommissie het zenderaanbod te bespreken en desgewenst te wijzigen. De beslissing geen Arabische televisiezender aan te bieden is niet in strijd met de wet, noch bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk te achten Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
------------------------Zaaknummer: 05/0646/GA Datum uitspraak: 01-06-2005 Beroepscommissie: Meijeringh, mr. J.R. Dost, A.J. Heijs, mr. H. Plooij, mr. P.N.E. (secr.)
Beklagcommissie: beklagcommissie locatie Lelystad Trefwoorden: geld of rekening-courant; ontvankelijkheid materieel; zorgplicht niet betrachten Samenvatting: Indien overboeking van geld mislukt door toedoen van inrichtingspersoneel en gedetineerde heeft voor mislukte overboeking wel kosten moeten maken, dan beklagwaardige situatie. Directeur heeft zelfs geen begin van verweer gevoerd waaruit zou moeten blijken dat inrichting geen blaam treft. Beroep klager gegrond en tegemoetkoming 50 euro. Rechtsoverwegingen:
De beroepscommissie overweegt dat het enkele feit dat kosten zijn verbonden aan een overboeking van de ene bank naar een andere bank op zich geen beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw oplevert. Zij tekent hierbij evenwel het volgende aan. In het onderhavige geval is op verzoek van klager € 500,= naar zijn ex-vrouw in Duitsland overgeboekt. Hiervoor heeft klager € 25,= betaald. Op 27 mei 2004 zijn beide bedragen van klagers rekening-courant afgeboekt. Op 3 augustus 2004, derhalve ruim twee maanden
6
later, wordt er € 475,= op klagers rekeningcourant bijgeboekt. Deze bijboeking houdt verband met de eerdere (poging tot) overboeking van € 500,= naar zijn ex-vrouw. Kortom: klagers ex-vrouw heeft geen geld ontvangen en klager heeft voor zijn poging geld over te laten boeken in totaal € 50,= aan kosten gemaakt. Mocht het nu zo zijn dat de mislukte overboeking het gevolg is van een fout van het inrichtingspersoneel, bijvoorbeeld doordat het inrichtingspersoneel het juist opgegeven banknummer foutief in de betalingsopdracht heeft verwerkt, dan is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van handelen in het kader van de uitoefening van de dienst, welk handelen, volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw oplevert. Noch in de schriftelijke reactie op het klaagschrift, noch tijdens het verweer voor de beklagcommissie heeft de directeur zelfs maar een begin van een verweer gevoerd waaruit zou moeten volgen dat de inrichting geen blaam treft. Bij de behandeling van klagers beroepschrift ter zitting van de beroepscommissie is de directeur niet verschenen. Klager heeft daarentegen al het mogelijke gedaan wat in redelijkheid van hem kon worden verlangd. Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat klagers beroep – en daarmee zijn onderliggende beklag – gegrond moet worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 50,=.
------------------------Zaaknummer: 05/289/GA en 05/454/GA Datum uitspraak: 13-05-2005 Beroepscommissie: Vegter, mr. P.C. Rood-Pijpers, dr. E. Wijte, mr. Th.E.M. Jousma, mr. S. (secr.)
Beklagcommissie: beklagccommisie bij de Stadsgevangenis Rotterdam Trefwoorden: ordemaatregel afzondering; ordemaatregel procedureel
Artikelen: Pbw art. 24 Samenvatting: Medisch apart zetten van klager, omdat hij niet wil meewerken aan een medische intake. Beslissing kan als oplegging van een ordemaatregel worden verstaan. Sprake van een niet in de wet gebezigde term. Voor de afzondering, tot de oplegging waarvan uitsluitend de directeur is bevoegd, gelden formele voorschriften waarvan niet is komen vast te staan dat deze zijn nageleefd. Beroep directeur ongegrond. Beslissing om klager geen tegemoetkoming toe te kennen is juist. Rechtsoverwegingen: De beroepscommissie is, gelet op hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat er voldoende aanleiding bestond om tegen klager op te treden in de vorm van oplegging van een ordemaatregel. De beslissing tot het medisch apart zetten van klager kan als zodanig worden verstaan. Het medisch apart zetten is niet een in de wet gebezigde term en voor de afzondering, tot de oplegging waarvan uitsluitend de directeur is bevoegd, dienen een aantal formele voorschriften in aanmerking te worden genomen. Onvoldoende is komen vast te staan dat deze specifieke vormvoorschriften bij de tenuitvoerlegging van de afzonderingsmaatregel zijn nageleefd. Het beroep van de directeur zal dan ook ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, zij het op andere gronden, worden bevestigd. De beroepscommissie komt tot het oordeel dat het niet toekennen van een tegemoetkoming aan klager juist is. Het beroep van klager zal dan ook ongegrond worden verklaard.
------------------------Zaaknummer: 05/1090/SGA Datum uitspraak: 18-05-2005 Beroepscommissie: Verheugt, mr. J.W.P. Maes, mr. H.M.J.D. (secr.)
Trefwoorden: tegemoetkoming financieel
7
Artikelen: Pbw art. 70 jo 68 Samenvatting: Verzoek om schorsing van de beslissing van de beklagcommissie dat directeur zich binnen vier weken na ontvangst van de uitspraak kan uitlaten over de hoogte van een tegemoetkoming. Geen spoedeisend belang, omdat er geen verplichting is om te reageren. Bovendien staat tegen tegemoetkomings-beslissing een zelfstandig rechtsmiddel open. Dat rechtsmiddel schorst, nu aannemelijk is dat een eventuele tegemoetkoming van financiële aard zal zijn, de tenuitvoerlegging van de tegemoetkomingsbeslissing van rechtswege. Afwijzing van het schorsingsverzoek. Rechtsoverwegingen:
De beklagrechter heeft in zijn uitspraak van 4 mei 2005 (ondermeer) bepaald, dat de directeur zich binnen vier weken na ontvangst van de onderhavige uitspraak kan uitlaten over de hoogte van een door de beklagrechter aan klager toe te kennen tegemoetkoming. De directeur heeft beroep ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beklag en bij die gelegenheid tevens verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de beklagrechter voorzover deze inhoudt dat de directeur een termijn van vier weken is gegeven om zich uit te laten over de hoogte van een toe te kennen tegemoetkoming. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter betreft de directeur geen (spoedeisend) belang bij een schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing van de beklagrechter. Allereerst geldt immers dat de beklagrechter aan de directeur slechts de gelegenheid biedt om een reactie te geven. De directeur is echter niet verplicht om die reactie te geven. Nu de directeur zelf de keuze kan maken om al dan niet gevolg te geven aan dit onderdeel van uitspraak van de beklagcommissie, is er geen sprake van een zodanig spoedeisend belang, dat dit een toewijzing van het verzoek zou kunnen rechtvaardigen. Vervolgens geldt nog dat de beklagrechter na ommekomst van die hiervoor genoemde termijn bij afzonderlijke beslissing uitspraak zal doen over de tegemoetkoming. Voor zover de beklagrechter tot toekenning van een tegemoetkoming mocht beslissen, ligt het – nu klager niet langer in Nederland verblijft - voor de hand om aan te nemen dat dit een financiële tegemoetkoming zal zijn. Tegen die (nog te
nemen) tegemoetkomingbeslissing van de beklagrechter staat voor de directeur beroep open en het instellen van dat rechtsmiddel schorst - gelet op het bepaalde in artikel 70, eerste lid van de Pbw, en ervan uitgaande dat het een financiële tegemoetkoming zal betreffen - de tenuitvoerlegging van die beslissing van de beklagrechter van rechtswege. Ook om die reden heeft de directeur geen belang bij een schorsing als verzocht. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
------------------------Zaaknummer: 05/0876/SGA Datum uitspraak: 03-05-2005 Beroepscommissie: Lamens, mr. J. Bogaars, B.A. (secr.)
Trefwoorden: ordemaatregel afzondering Artikelen: Pbw art. 24 Samenvatting: Oplegging van een ordemaatregel van intrekking van het weekendverlo f voor de duur van drie maanden.De beslissing wordt aldus verstaan dat de directeur verzoeker op grond van artikel 24 Pbw in afzondering heeft willen plaatsen. Verzoeker zou hierdoor voor een periode van drie maanden worden afgezonderd op de eigen kamer, althans voorzover er geen activiteiten overdag zijn. De wettelijk maximale termijn voor afzondering van twee weken (behoudens verlenging) wordt in dit geval ver overschreden, zelfs indien de in die periode voorkomende 26 weekenddagen bijeen genomen worden. Toewijzing van het schorsingsverzoek. Rechtsoverwegingen: De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan
8
de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Artikel 24, eerste lid, van de Pbw luidt als volgt: De directeur is bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid. De afzondering ingevolge artikel 23, eerste lid, onder a of b, duurt ten hoogste twee weken. Het derde lid van genoemd artikel luidt: De directeur kan de afzondering, bedoeld in het eerste lid, op de grond van artikel 23, eerste lid, onder a o f b, telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot afzondering nog bestaat. De voorzitter verstaat de beslissing van de directeur aldus dat hij op grond van genoemd artikel 24 verzoeker in afzondering heeft willen plaatsen. Deze maatregel kan - behoudens verlenging(en) - maximaal voor een periode van twee weken worden toegepast. De door de directeur toegepaste maatregel, het gedurende drie maanden intrekken van het weekendverlof, leidt ertoe dat verzoeker voor een periode van drie maanden wordt afgezonderd op de eigen kamer, althans voorzover er geen activiteiten overdag zijn. De termijn van twee weken wordt in dit geval ver overschreden, zelfs indien de in die periode voorkomende 26 weekenddagen bijeen genomen worden. De tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur moet daarom worden geschorst.
------------------------Zaaknummer: 05/0762/GB Datum uitspraak: 24-05-2005 Beroepscommissie: Meijeringh, mr. J.R. Bosch, mr. A.G. Fleers, dr. G.J. Jousma, mr. S. (secr.)
Trefwoorden: plaatsing/overplaatsing eerste plaatsing in gevangenis Artikelen: Pbw art. 9, 10 en 17
Samenvatting: Selectie voor gesloten gevangenis in plaats van beperkt beveiligde inrichting. Klager ondergaat louter gijzeling in h.v.b. en zou anders minder druk ondervinden om te betalen. Gijzeling wordt in beginsel in h.v.b. ondergaan. Bezethouden van plek in h.v.b. is geen bijzonder geval op grond waarvan gijzeling in gevangenis moet worden ondergaan. Beroep derhalve wat dit betreft gegrond en vernietiging van beslissing. Rechtsoverwegingen: De gevangenis Nieuw Vosseveld is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. De beroepscommissie stelt vast dat vanuit het h.v.b. Doetinchem op 9 maart 2005 een selectievoorstel is gedaan om klager te selecteren voor een b.b.i., bij voorkeur de b.b.i. Doetinchem. De selectiefunctionaris heeft klager niet voor een b.b.i. geselecteerd, maar voor de gevangenis Nieuw Vosseveld. Klager geeft in bezwaar en beroep aan in dat geval liever in het h.v.b. Doetinchem te willen blijven. Klager is op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften meermalen gijzeling opgelegd, omdat hij geen gevolg heeft gegeven aan de verplichting tot betaling van administratiefrechtelijke sancties. Hij verblijft als arrestant in het h.v.b. Doetinchem. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris om klager niet voor een b.b.i. te selecteren, gelet op het feit dat hij louter gijzeling ondergaat en hij anders minder druk zou ondervinden om nog tot betaling over te gaan, niet in strijd is met de wet en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk of onbillijk is. In beginsel wordt, gelet op artikel 9, tweede lid onder e., Pbw, gijzeling ondergaan in een huis van bewaring. Op grond van artikel 10, tweede lid, Pbw kan gijzeling als bedoeld in artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in bijzondere gevallen in een gevangenis ten uitvoer worden gelegd. In de Memorie van toelichting op dat artikel staat dat het karakter van de gijzeling is te vergelijken met die van subsidiaire hechtenis. Door middel van deze bepaling kan deze vorm van gijzeling in voorkomende gevallen aansluitend op een gevangenisstraf ten uitvoer worden gelegd. De selectiefunctionaris heeft aangegeven dat het bezwaar ongegrond is verklaard, omdat klager een plaats bezet voor een nieuw in te sluiten preventieve. De beroepscommissie is van oordeel dat in een
9
geval als het onderhavige niet kan worden gesproken van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, Pbw op grond waarvan klager de gijzeling in een gevangenis dient te ondergaan. De motivering van de selectiefunctionaris kan de bestreden beslissing dan ook niet dragen. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. Gelet op de einddatum van klagers detentie van 9 juni 2005 en het feit dat de plaatsing als gevolg va n de bestreden beslissing nog niet is gerealiseerd, zal de selectiefunctionaris niet worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
------------------------Zaaknummer: 05/0872/GM Datum uitspraak: 30-05-2005 Beroepscommissie: Aarts, mr. Chr.M. Brederode-Zwart, drs. M.F. van Exter, F.M.M. van Bevaart, mr. E.W. (secr.)
Trefwoorden: gedogen geneeskundige handeling; ontvankelijkheid materieel Artikelen: Pm art 28; Bvt art 26 Samenvatting: Niet-ontvankelijk beroep tegen bemiddeling medisch adviseur, daar volgens huidige wet- en regelgeving geen medisch beroep voor tbs-gestelde openstaat. Doorzending naar beklagcommissie tbs-kliniek, voorzover klacht tegen dwangmedicatie. Rechtsoverwegingen: De beroepscommissie stelt vast dat klaagster tijdens haar verblijf in genoemde tbs-inrichting een klacht heeft willen indienen tegen het niet afbouwen van medicatie, die haar om de vier weken door een psychiater wordt toegediend. Klaagster heeft veel last van bijwerkingen. Nu klaagster in een tbs-inrichting verblijft, zijn op haar rechtspositie niet de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en de Pm van toepassing,
maar de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) en het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt). De Bvt noch het Rvt kent de mogelijkheid van het indienen van beroep tegen het handelen van een inrichtingsarts, waaraan bemiddeling van de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie dient te zijn voorafgegaan, zoals de Pm die beroepsmogelijkheid wel kent. Reeds om die reden zal de beroepscommissie klaagster nietontvankelijk verklaren in haar beroep. De omstandigheid dat de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie ten aanzien van haar klacht heeft bemiddeld en in het bemiddelingsverslag wel de mogelijkheid van beroep heeft aangegeven, kan daaraan niet afdoen. Voor zover klaagster onder dwang medicatie wordt toegediend en zij het daar niet mee eens is, kan zij op grond van de Bvt wel bij de beklagcommissie beklag indienen tegen de in artikel 26 Bvt bedoelde beslissing van het hoofd van de inrichting een tbs-gestelde te gedogen dat door een arts medicatie wordt toegediend. In die zin had de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie de klacht van klaagster ter verdere behandeling moeten doorzenden aan de beklagcommissie bij genoemde tbsinrichting. De bevoegdheid daartoe is expliciet neergelegd in artikel 29, zevende lid, Pm. De beroepscommissie zal dit alsnog doen, met het verzoek aan de beklagcommissie het beklag inhoudelijk te beoordelen. De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat naar haar oordeel een en ander niet zou mogen leiden tot een nietontvankelijkverklaring van klaagster in haar beklag wegens overschrijding van de te rmijn waarbinnen een klaagschrift bij de beklagcommissie moet worden ingediend.
------------------------Zaaknummer: 05/0502/GM Datum uitspraak: 20-05-2005 Beroepscommissie: Aarts, mr. Chr.M. Brederode-Zwart, drs. M.F. van Exter, F.M.M. van Bevaart, mr. E.W. (secr.)
Trefwoorden: medische verzorging behandeling; medische verzorging medicatieverstrekking Artikelen: Pm art. 28
10
Samenvatting: Gelet op pijnklachten en eerder gebruik van cannabis op medische gronden, had arts, ook bij trage verstrekking van medische gegevens, meer druk moeten uitoefenen om redelijk tijdig de benodigde gegevens te krijgen voor behandeling. Beroep gegrond. Tegemoetkoming 25 euro. Rechtsoverwegingen: De beroepscommissie stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat klager de medische dienst op 7 januari 2005 heeft verzocht om verstrekking van cannabis op medische gronden, onder vermelding van het gegeven dat hem dat tijdens zijn detentie in Scheveningen ook was toegestaan. Hem is toen meegedeeld dat dit eerst met de directie en de huisarts besproken zou worden. Het medisch dossier van klager en bepaalde gegevens van de psychiater zijn in die maand opgevraagd, klager is in het PMO besproken en er is in januari en februari 2005 meermalen contact geweest met de apotheek in verband met een te leveren artsenverklaring. Op 18 februari 2005 heeft de inrichtingsarts contact gehad met neuroloog [A], waarna klager op 22 maart 2005 op consult van neuroloog [B] is geweest, die klager heeft doorverwezen naar neuro loog [A] die klager uiteindelijk op 22 april 2005 cannabis op medische gronden heeft voorgeschreven. Pas nu dat het geval is, zal de inrichtingsarts klager op medische gronden cannabis verstrekken. Het opvragen van gegevens en de communicatie met klagers neuroloog [A] heeft derhalve lange tijd in beslag genomen, terwijl klager al die tijd geen andere medicatie is voorgeschreven, hetgeen volgens klager ook niet mogelijk is bij zijn huidige MS-klachten. Gelet op de aard van klagers ziekte en pijnklachten en zijn mededeling dat hij in eerdere detentie kort daarvoor ook cannabis op medische gronden heeft mogen gebruiken, had in dit geval de inrichtingsarts, ook als verstrekking van noodzakelijke medische gegevens traag verloopt, meer druk dienen uit te oefenen om redelijk tijdig de benodigde gegevens op tafel te krijgen om een beslissing over gebruik van cannabis op medische gronden, een vorm van behandeling waarbij eisen aan de wijze van verstrekking gesteld kunnen worden, te kunnen nemen. Immers, al die tijd is klager verstoken geweest van enige vorm van behandeling. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts onvoldoende zorgvuldig is geweest en als zodanig moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Klager dient een tegemoetkoming te worden toegekend voor het ongemak dat hij als gevolg van het handelen van de arts heeft ondervonden. De beroepscommissie stelt deze vast op € 25,=.
------------------------Zaaknummer: 05/0074/GM Datum uitspraak: 20-05-2005 Beroepscommissie: Aarts, mr. Chr.M. Brederode-Zwart, drs. M.F. van Hanedoes, P. Bevaart, mr. E.W. (secr.)
Trefwoorden: medische verzorging behandeling Artikelen: Pm art. 28 Samenvatting: Niet onaannemelijk dat tandarts aanvankelijk niet juiste kies heeft behandeld of onvolledige behandeling heeft gegeven. Aangewezen onderzoek met koud of warm gemaakt instrument of watje is niet verricht. Beroep gegrond. Tegemoetkoming 100 euro. Rechtsoverwegingen: De van de beroepscommissie deel uitmakende tandarts heeft klagers gebit ter zitting geschouwd en geconcludeerd dat klager op het eerste gezicht een bovengemiddeld goed gebit heeft en de indruk maakt regelmatig de tandarts te hebben bezocht. Overwogen wordt dat een onderzoek van het pijnlijke gebied in de mond met een warm of koud gemaakt instrument of watje de aangewezen manier is waarop een tandarts zich ervan kan vergewissen op welke plek(ken) van het gebit zich een probleem voordoet. Als de inrichtingstandarts tijdens het eerste bezoek van klager een dergelijk onderzoek had verricht, had hij direct geweten of sprake was van een probleem met één of meerdere kiezen. Nu volgens klager de inrichtingstandarts een dergelijk onderzoek niet heeft verricht en de pijn pas verdween na uiteindelijke behandeling van de tweede rechterbovenkies, is niet onaannemelijk dat de inrichtingstandarts aanvankelijk niet de juiste kies heeft behandeld
11
dan wel een niet volledige behandeling heeft gegeven door alleen de derde rechterbovenkies, zelfs bij herhaling, te behandelen en niet tevens de tweede rechterbovenkies. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de tandarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artkel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Klager dient deswege een tegemoetkoming te worden toegekend. De beroepscommissie stelt deze vast op € 100,=.
------------------------Zaaknummer: 05/0345/GM Datum uitspraak: 20-05-2005
er klinisch een stabiele situatie zonder zwelling, roodheid of pijn en was er derhalve op dat moment medisch gezien geen aanleiding om werkhervatting tegen te houden. Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat het gebruik van koude pakkingen goed helpt op het moment dat de jichtklachten zich voordoen, maar dat daarvan geen preventieve werking uitgaat in een rustige fase, zoals door klager wel wordt beweerd. De inrichtingsarts kan derhalve gevolgd worden in zijn oordeel dat klager in een rustige fase arbeid kan verrichten. Belangrijk hierbij is nog dat klager volgens zijn verklaring in het bemiddelingsverzoek van de inrichtingsarts alle vrijheid krijgt om op zijn cel zijn knie te gaan koelen zodra dat tijdens de arbeid nodig mocht blijken. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Beroepscommissie: Aarts, mr. Chr.M. Brederode-Zwart, drs. M.F. van Exter, F.M.M. van Bevaart, mr. E.W. (secr.)
------------------------Zaaknummer: 05/0381/GM
Trefwoorden: medische verzorging behandeling
Datum uitspraak: 20-05-2005
Artikelen: Pm art. 28
Beroepscommissie:
Samenvatting: Geen preventieve werking van koude pakkingen bij jicht in rustige fase; wel goede werking op moment van klachten. Klager kan in rustige fase werken. Belangrijk is dat hij vrijheid krijgt om op cel knie te koelen zodra dat tijdens arbeid nodig mocht blijken. Beroep ongegrond. Rechtsoverwegingen: Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is klager van mening dat hij in de periode dat hij arbeidsgeschikt wordt geacht elke dag zijn rechterknie moet kunnen koelen om een nieuwe jichtaanval voor te blijven en dat hij om die reden niet kan werken op de werkzaal. De inrichtingsarts is van oordeel dat klager in een rustige fase wel kan werken op de werkzaal. Blijkens de brief van 13 december 2004 van de inrichtingsarts aan de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie heeft klager in december 2004 klachten aangegeven na behandeling door de reumatoloog op 1 november 2004, maar was
Aarts, mr. Chr.M. Brederode-Zwart, drs. M.F. van Exter, F.M.M. van Bevaart, mr. E.W. (secr.)
Trefwoorden: medische verzorging toegang tot Artikelen: Pm art. 28 Samenvatting: Klager kan/wil kosten door verpleegkundige geadviseerde bandage niet betalen. Gelet op persisterende klachten had verpleegkundige naar arts moeten doorverwijzen voor nader onderzoek en eventueel voorschrijven van een voor klager kosteloos hulpmiddel. Arts verantwoordelijk. Beroep gegrond. Geen tegemoetkoming. Rechtsoverwegingen: Op grond van de stukken en het verhandelde ter
12
zitting acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat de verpleegkundige in oktober 2004 in samenspraak met klager heeft geadviseerd tot het dragen van bandage als een mogelijke oplossing van klagers voortdurende pijnklachten aan de rechterenkel. Nu bij klager sprake was van het voortduren van de in augustus 2004 onderzochte klachten, moet worden geconcludeerd dat dit advies in de lijn ligt van de conclusie van het eerdere consult van augustus 2004 van de inrichtingsarts, dat er geen sprake was van een duidelijk trauma en dat de klachten aangekeken moesten worden. Niet is gesteld of gebleken dat klager het niet eens was met het advies op zich van de verpleegkundige om bandage te gaan dragen om te bezien of de pijnklachten daarmee zouden afnemen. Evenmin is gesteld of gebleken dat klager in het gesprek met de verpleegkundige expliciet om doorverwijzing naar de inrichtingsarts heeft gevraagd.
Zaaknummer: 05/1100/GV
Klager wil de hem geadviseerde bandage alleen gaan dragen en dus het advies van de verpleegkundige opvolgen, als de bandage door de inrichting kosteloos verstrekt wordt. Zoals de inrichtingsarts ter zitting van de beroepscommissie heeft verklaard wordt bandage, ook indien gebruik daarvan door een arts medisch geïndiceerd wordt geacht, niet vergoed door de ziektekostenverzekeraar. De verpleegkundige heeft klager derhalve juist voorgelicht over het zelf moeten betalen van bandage. De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat de verpleegkundige, op het moment dat klager aangaf niet zelf te kunnen of willen betalen, gezien de persisterende klachten, samen met klager had moeten zoeken naar andere mogelijke oplossingen, die wel vergoed worden, zoals het intapen van de enkel of het aanleggen van een drukverband, waarvoor de verpleegkundige klager had moeten doorverwijzen naar de inrichtingsarts.
Samenvatting: Afwijzing strafonderbreking (om begrafenis vader in Marokko bij te wonen). Klager reeds in de gelegenheid gesteld in Nederland afscheid te nemen van zijn overleden vader. Beroep ongegrond.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat de verpleegkundige door niet door te verwijzen naar de inrichtingsarts voor nader onderzoek en het op basis daarvan eventueel voorschrijven van een voor klager kosteloos hulpmiddel, niet de zorg heeft betracht die zij ten opzichte van klager had behoren te betrachten, en dat de inrichtingsarts daarvoor verantwoordelijk is. Het handelen van de verpleegkundige kan voor het overige niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. De beroepscommissie ziet geen aanleiding tot het toekennen van een tegemoetkoming.
-------------------------
Datum uitspraak: 19-05-2005 Beroepscommissie: Bosch, mr. A.G. Meijeringh, mr. J.R. Woensel, mr. J.M.M. van Plooij, mr. P.N.E. (secr.)
Trefwoorden: verlof strafonderbreking Artikelen: Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting art. 5, 24, 34 en 36
Rechtsoverwegingen: Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 september 2006. Aansluitend dient hij eventueel zes dagen subsidiaire hechtenis en 22 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan. Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, hierna de Regeling, kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36 juncto 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat het bezoek kan bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Het vierde lid van artikel 24 van de regeling bepaalt dat toestemming voor het bijwonen van de uitvaart slechts kan worden verleend indien de nabestaanden van de overledene daartegen geen bezwaar hebben. Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat
13
te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, een ouder of een kind van de gedetineerde overleden is. De beroepscommissie stelt, op grond van de voorhanden zijnde stukken, vast dat klagers vader is overleden en op vrijdag 20 mei 2005 naar Marokko zal worden overgebracht, teneinde aldaar te worden begraven. Klagers familie is reeds naar Marokko afgereisd en klager wil de begrafenis in Marokko, in het bijzijn van zijn familie, graag bijwonen. De beroepscommissie stelt voorts vast dat klager gedurende vier dagen in de gelegenheid is gesteld afscheid te nemen van zijn op dat moment al overleden vader. Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat, hoezeer zij ook klagers wens begrijpt de begrafenis van zijn vader bij te wonen, in dit geval geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling. Klager is immers ruimschoots in de gelegenheid gesteld afscheid te nemen van zijn overleden vader. De beslissing van de Minister is dan ook niet in strijd met de wet, die immers de keuze geeft tussen het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium, en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Klagers beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
------------------------Zaaknummer: 05/0404/TA Datum uitspraak: 08-06-2005 Beroepscommissie: Donker, mr. S.L. Smit, dr. M. Vaart, J.M. van der Gemert, mr. H.S. van (secr.)
Beklagcommissie: beklagcommissie bij dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht Trefwoorden: bewegingsvrijheid afzondering en separatie; motiveringsbeginsel Artikelen: Bvt art. 34, 54
Samenvatting: Opgelegde maatregel van afzondering met separatiebeleid, die wet niet kent, is in casu separatie. Beslissing vermeldt onvoldoende de inhoud en omvang van de beperking van de bewegingsvrijheid. Beroep formeel gegrond, geen tegemoetkoming. Beroep materieel ongegrond. Rechtsoverwegingen: Klager is mededeling gedaan van beperking van zijn bewegingsvrijheid. Op de mededeling is aangekruist dat sprake is van afzondering in de herstelkamer en daarbij is geschreven “met sep. beleid”. Uit de toelichting namens het hoofd van de inrichting volgt dat hiermee wordt bedoeld separatiebeleid en dat er sprake is van een vorm van afzondering, waarbij klager benaderd en bejegend wordt als was sprake van separatie. Vaststaat dat de wet een dergelijke maatregel niet kent. Feitelijk heeft de beperking van klagers bewegingsvrijheid ingehouden dat hij gedurende zeven dagen in een zogenaamde herstelkamer met enkel een matras, kussen en deken heeft verbleven, waarbij hij van rijkswege verstrekte kleding diende te dragen en geen bezoek van buiten de inrichting verblijvende personen mocht ontvangen. Deze beperking van de bewegingsvrijheid houdt de feitelijke kenmerken van separatie in en de beroepscommissie zal deze dan ook als zodanig aanmerken en niet als afzondering. De beroepscommissie is van oordeel dat de bestreden beslissing onvoldoende de inhoud en de omvang van de aan klager opgelegde beperking van de bewegingsvrijheid vermeldt, noch de feiten en de omstandigheden vermeldt op grond waarvan de beperking aan klager is opgelegd, nu op de beslissing enkel het woord vernieling is aangekruist. Derhalve wordt onvoldoende voldaan aan het bepaalde in artikel 54, eerste lid, Bvt en zal de beroepscommissie het beroep en het beklag om formele redenen gegrond verklaren. Zij ziet op grond van het hierna volgende geen reden om aan klager een tegemoetkoming te doen toekomen. Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat klager met een tafeltje op de ruit van zijn kamer heeft geslagen, waarbij er barsten o ntstonden in het glas. Voorafgaand aan het incident hebben eerdere uitbarstingen van klager plaatsgevonden. Namens het hoofd van de inrichting is aangevoerd dat het wenselijk was om klager in een separeercel onder te brengen, overeenkomstig klagers wens, maar dat de twee separeercellen bezet waren en dat om die reden klager is ondergebracht in een herstelkamer als hiervoor beschreven. De voorzieningen in de herstelkamer hadden uitgebreid kunnen worden, indien veiligheidsoverwegingen dit toelieten. Dit
14
was echter niet het geval. Het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat de onderhavige beslissing van het hoofd van de inrichting materieel niet onredelijk of onbillijk is. De wens van klager om in een geluidsarme cel te worden geplaatst, is geen recht dat voortvloeit uit wet of nadere regelgeving en daarbij komt dat aan klager is aangeboden om de tussendeur te sluiten en dat hem oordopjes zijn aangeboden. Het beroep zal materieel ongegrond worden verklaard.
------------------------Zaaknummer: 05/0180/TA Datum uitspraak: 09-05-2005 Beroepscommissie: Jörg, mr. N. Heijs, mr. H. Veldhuizen, drs. J.R. van Waal-van der Linden, mr. E. van der (secr.)
Trefwoorden: bezoek; verlof proefverlof Artikelen: EVRM art. 8, Bvt artikel 50 Samenvatting: Executieplicht tbs-maatregel en verlofregeling vormen een bij wet voorziene, toegestane beperking voor uitoefening recht op eerbiediging van gezinsleven. Bezoek aan in andere tbsinrichting verpleegde echtgenoot is verlof. Logistieke overwegingen leiden niet ten onrechte tot de vastgelegde bezoekduur en -frequentie. Beroep ongegrond. Rechtsoverwegingen: Het beklag is gericht tegen de beperking door de inrichting van klagers recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Klager is sedert 10 november 2003 gehuwd met een in Flevo Future verpleegde tbs-gestelde. Klager is het oneens met de door de inrichting vastgestelde regeling voor bezoek aan zijn echtgenoot, alsmede met de geringe mogelijkheden met hem te telefoneren. Met betrekking tot onderdeel 1: het in artikel 37 Bvt vastgelegde bezoekrecht ziet op het ontvangen van bezoek in de inrichting. In het
geval van klager gaat het om het tijdelijk verlaten van de inrichting voor het bezoek aan zijn in een andere tbs-inrichting verblijvende partner. Aannemelijk is dat de Minister het hoofd van de inrichting heeft gemachtigd om klager verlof te verlenen onder voorwaarde dat dit gericht, door twee medewerkers begeleid, naar Flevo Future plaats heeft. In het behandelplan van 1 juni 2004 is opgenomen dat klager een voorstel dient te doen voor de wederzijdse bezoekdata, alsmede dat, gelet op de dubbele personele begeleiding, het voor de inrichting niet haalbaar is dat klager vaker dan eenmaal per twee maanden op bezoek gaat. Behandelinhoudelijke redenen voor de inhoud van de bezoekregeling worden niet aangevoerd. Klager stelt in juni 2004 met zijn partner een voorstel te hebben gedaan tot invulling van de bezoekregeling, inhoudende tweemaal zoveel bezoeken als in het behandelplan opgenomen en gedurende acht in plaats van vier uur. Uitgangspunt is dat de verpleegde zijn (grond)rechten behoudt voorzover de uitoefening hiervan zich verdraagt met de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM is inmenging op het recht op eerbiediging van het gezinsleven toegestaan voorzover deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van, onder meer, de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. In het geval van klager brengt uit haar aard zijn tbs, evenals die van zijn partner, een beperking van het recht op familie- en gezinsleven mee. De inrichting heeft, gelet op de beperkingen van de dwangverpleging van klager en zijn partner, de machtiging door de Minister tot gericht verlof van klager en het ontbreken van verlofmogelijkheden voor klagers partner, een plan opgesteld om op enigerlei wijze uitvoering te geven aan klagers recht ex artikel 8, eerste lid, EVRM. Daartoe heeft zij een regeling opgesteld die voorziet in een door twee personeelsleden begeleid bezoek van klager aan zijn partner in Flevo Future met een frequentie van eenmaal per twee maanden en met een duur van vier uur, exclusief de reistijd. Niet gebleken is van een daadwerkelijke halvering, dan wel reële vermindering van het aantal toegestane bezoeken en de duur ervan. Niet ten onrechte heeft de inrichting logistieke argumenten voor de onderhavige uitvoering van de bezoekregeling aangevoerd. De beperking op de uitoefening van het recht op eerbiediging van het gezinsleven is bij wet voorzien (executieplicht van DJI en de regeling van verlof in de Bvt en Rvt) en de beperking is tevens noodzakelijk, gelet op het gevaar dat van klager uitgaat. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien komt de beroepscommissie
15
tot het oordeel dat de beslissing als onder 1.1 geformuleerd niet in strijd is met de wet of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verd rag, noch bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard Met betrekking tot onderdeel 2 komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beklagcommissie met juistheid op dit onderdeel van het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
------------------------Zaaknummer: 05/0211/TA Datum uitspraak: 09-05-2005 Beroepscommissie:
Jörg, mr. N. Heijs, mr. H. Veldhuizen, drs. J.R. van Waal-van der Linden, mr. E. van der (secr.)
Beklagcommissie: alleensprekende beklagrechter bij locatie Utrecht van Flevo Future Trefwoorden: vermissing Artikelen: Regeling afhandeling schadegevallen kenmerk 383893/93/DJI d.d. 13 augustus 1993 Samenvatting: Inrichting verantwoordelijk voor vermiste goederen na eventueel door personeel van inrichting of DV&O onbevoegd tekenen voor ontvangst op vrachtbrief, nu klager daar geheel buiten staat en ook buiten het eventuele regres van de een op de ander als gevolg van onjuist handelen staat. Beroep gegrond. Tegemoetkoming euro 10,=. Rechtsoverwegingen: De circulaire regeling afhandeling schadegevallen van 13 augustus 1993, kenmerk
383893/93/DJI is van toepassing. Op grond van paragraaf 2.3. onder b van de regeling afhandeling schadegevallen is het hoofd van dienst van de inrichting verantwoordelijk voor alle schade die een bewoner van de inrichting lijdt als gevolg van schadegevallen in de inrichting dan wel schadegevallen die direct verband houden met de inrichting. Deze verantwoordelijkheid geldt de schade die onder meer ontstaat tijdens het transport van goederen. Vanaf het moment van aankomst van het transport in de ontvangende inrichting valt schade in beginsel volledig onder verantwoordelijkheid van het hoofd van dienst van de inrichting. In de ministeriële brief vrachtvervoer van 20 december 1996, kenmerk 586080/96/DJI, wordt er nadrukkelijk op gewezen dat na het tekenen voor ontvangst door de ontvangende inrichting de verantwoordelijkheid bij een schadegeval op haar overgaat. Indien de schade duidelijk te wijten is aan het handelen van de vrachtdienst zal de betreffende inrichting dit in overleg met de vrachtdienst dienen te regelen. Indien bij aflevering van de vracht blijkt dat d e zending niet compleet is gaat het aanwezige deel terug met de chauffeur en zoekt de vrachtdienst uit waar het ontbrekende deel van de zending is teneinde dit samen te voegen. Klager heeft beklag gedaan bij de beklagcommissie bij de Dr. S. van Mesdagkliniek, die het ter behandeling heeft doorgestuurd naar de beklagcommissie bij de locatie Utrecht van Flevo Future. De beklagrechter bij laatstgenoemde locatie heeft het beklag niet-ontvankelijk verklaard en heeft het voornemen gehad het ter behandeling terug te zenden naar de beklagcommissie bij de Dr. S. van Mesdagkliniek. De beroepscommissie zal om redenen van doelmatigheid het beroep thans zelf inhoudelijk beoordelen en afdoen. Klager verklaart na zijn overplaatsing software, cd’s, cellen, een beddensprei en twee stopcontactdozen met verlengsnoer, totaal ter waarde van € 4925,=, te missen. De beroepscommissie stelt vast dat blijkens de vrachtbrief van DV&O van 28 november 2003 voor klager op 10 december 2003 een pallet met zeven dozen, een computer en een kastje bij locatie Utrecht, Flevo Future, zijn opgehaald ter verzending naar de inrichting van klagers verblijf. Op de vrachtbrief is bij aflevering getekend voor ontvangst. De inrichting stelt moeite te hebben gehad om na 15 maanden na te gaan wat er kan zijn gebeurd. Zij betwist dat de handtekening voor ontvangst voor klagers goederen er een is van een daartoe bevoegde inrichtingsmedewerker. Voorts blijkt uit de checklijsten van de inrichting dat op 17 december 2003 twee pallets met zes dozen zijn ingekomen. Wat ook zij van de niet onderbouwde stelling dat in het geval van klager een onbevoegde namens
16
de inrichting heeft getekend voor ontvangst, de verantwoordelijkheid voor klagers vermiste goederen wordt geacht te zijn overgegaan op de ontvangende inrichting. Klager staat geheel buiten het eventueel niet waarheidsgetrouw tekenen voor ontvangst door functionarissen van DV&O of inrichting, en ook buiten het regres dat de een op de ander kan hebben als gevolg van onjuist handelen. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal klager voor het door hem geleden ongemak een tegemoetkoming toekennen en bepaalt deze op € 10,=. De tegemoetkoming is niet bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan andere wegen openstaan, zoals onder meer een civiele procedure en waartoe ook een minnelijke schikking kan behoren. Tot slot merkt de beroepscommissie met betrekking tot de aard en hoeveelheid van vermiste spullen op dat het zeer sterke aanbeveling verdient niet slechts de lijsten van de inhoud van de dozen in de te verzenden dozen te doen, maar gewaarmerkte kopieën ervan separaat naar de ontvangende inrichting te verzenden.
------------------------Zaaknummer: 04/2891/TB Datum uitspraak: 09-05-2005 Beroepscommissie: Jörg, mr. N. Heijs, mr. H. Veldhuizen, drs. J.R. van Waal-van der Linden, mr. E. van der (secr.)
Trefwoorden: plaatsing/overplaatsing eerste plaatsing tbs Artikelen: Bvt art. 11 lid 1 en 2 Samenvatting: I.v.m. geïndiceerd geachte psychodynamische behandeling, waarvoor het onderhouden van (familie-) relaties van belang zijn, prevaleert sterke wenselijkheid van plaatsing in inrichting in de omgeving van klagers familie boven belang snellere plaatsing elders. Beroep gegrond. Geen tegemoetkoming. Rechtsoverwegingen:
Bij de plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken: a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikke ling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt. Uitgangspunt van het op grond van het IBO IIrapport door de Minister geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten vrouwen, zwakbegaafden en extreem beheers - en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis. De Minister heeft de beslissing tot plaatsing van klager genomen met inachtneming van klagers geslacht, zijn intelligentie, de ten aanzien van hem gestelde diagnose en gegevens omtrent het al dan niet bestaan van een beheers/vluchtrisico, alsmede de bestaande wachtlijsten. Klager is bij uitspraak van 23 september 2003 voor de tweede keer tbs opgelegd. In de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 18 juli 2003 wordt geadviseerd om klager wegens het ontbreken van enige innerlijke motivatie en werkelijk inzicht in zijn emotionele tekortkomingen, tbs met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen en bij de tenuitvoerlegging ervan te overwegen de behandeling niet (uitsluitend) te richten op een gedragsmatige aanpak. De behandeling dient meer gericht te worden op klagers angsten en conflicten (vanuit zijn borderlineproblematiek) en daarmee op zijn persoonlijke groei. Op grond van voornoemde rapportage gaat de beroepscommissie ervan uit dat een psychodynamische behandeling is geïndiceerd, van welke behandeling in het algemeen kan worden gezegd dat relaties (waaronder familierelaties buiten de inrichting) en het zich door deze gesteund weten van groot belang kunnen zijn voor de motivatie van de verpleegde. Mede in dat kader acht de beroepscommissie bezoek van familie, in het geval van klager van zijn in Utrecht woonachtige zus - de enige met wie klager buiten de inrichting contact heeft en die binnenkort vier kinderen heeft, van wie één aan een rolstoel is gebonden - van belang voor klagers
17
behandeling. De aannemelijk geworden onmogelijkheid voor klagers zus hem op grote afstand, in casu in Oldenkotte, te bezoeken en het belang van bezoek voor klager in aanmerking genomen ligt het in de lijn der verwachting dat een psychodynamische behandeling in Oldenkotte minder kansen biedt dan in een inrichting in de buurt van klagers familie. Tevens zal bij een deugdelijke behandeling de nabijheid van familie in een resocialisatiefase op den duur positief kunnen bijdragen aan behandelsucces. De beroepscommissie komt tot het oordeel dat uit het oogpunt van het belang van klagers behandeling de sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in een inrichting waar familierelaties redelijkerwijs hunnerzijds kunnen worden betrokken bij de behandeling dient te prevaleren boven het belang van plaatsing op korte termijn in Oldenkotte. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager te plaatsen in Oldenkotte in strijd met de wet. Nu de bestreden beslissing dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Minister opdragen uitspraak binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing nog ongedaan kunnen worden gemaakt.
----------------------------Zaaknummer: 04/2939/TP Datum uitspraak: 08-06-2005 Beroepscommissie: Jörg, mr. N. Donker, mr. S.L. Mensing, drs. G.A.M. Gemert, mr. H.S. van (secr.)
Trefwoorden: plaatsing/overplaatsing wachttermijn
verstrekken. De beroepscommissie trekt uit het achterwege blijven van een reactie de gevolgtrekking die haar geraden voorkomt. Tegemoetkoming euro 600,= per maand tot plaatsingsdatum. Rechtsoverwegingen: De Minister is verzocht in een schrijven d.d. 14 december 2004 om binnen een maand te reageren op het beroep en alle stukken, die betrekking hebben op de zaak, aan de beroepscommissie toe te sturen. Omdat reactie uitbleef, is in een schrijven d.d. 8 februari 2005 wederom aan de Minister verzocht om te reageren op het beroep en om toezending van de stukken. In een schrijven d.d. 4 april 2005 is vastgesteld dat op die datum de gevraagde stukken nog steeds niet waren ontvangen en medegedeeld dat, indien binnen twee weken na dagtekening van de brief geen stukken waren ontvangen, de beroepscommissie het beroep naar bevind van zaken zal behandelen. De beroepscommissie stelt vast dat ondanks een tweemaal herhaald verzoek om toezending van de onderliggende stukken en om te reageren op het beroep, geen respons namens de Minister is ontvangen. Na het concipiëren van deze uitspraak is (vijf maanden na het eerste verzoek) namens de Minister telefonisch bericht dat abusievelijk verzuimd is om te reageren. De beroepscommissie trekt uit het achterwege blijven van de gevraagde reactie de gevolgtrekking die haar geraden voorkomt. Zij verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing tot verlenging van de wachttermijn. Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, dient een tegemoetkoming aan klager te worden geboden. De beroepscommissie stelt deze vast op € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanige termijn niet meer liep tot de dag waarop klagers plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, te weten 13 januari 2005. Een tijdvak van dertig dagen is als een maand te beschouwen. Voor een gedeelte van een maand van minder dan zestien dagen is geen tegemoetkoming verschuldigd en vanaf de zestiende dag is een tegemoetko ming verschuldigd als voor een volle maand.
Artikelen: Pbw art. 76 Samenvatting: Beroep Fokkens passant materieel gegrond. De Minister is driemaal verzocht om stukken en inlichtingen te
18
------------------------Zaaknummer: 04/2391/TPT Datum uitspraak: 02-06-2005 Beroepscommissie: Jörg, mr. N. Donker, mr. S.L. Mensing, drs. G.A.M. Bevaart, mr. E.W. (secr.)
Trefwoorden: plaatsing/overplaatsing passantentermijn; tegemoetkoming financieel Artikelen: Bvt art. 12, 69 lid 5 jo 66 lid 7 Samenvatting: In geval van duur passantentermijn van 13 maanden vanaf 11 mei 2004 wordt tegemoetkoming toegekend van 600 euro per maand, bij voortgezet verblijf in een p.i. met 3 maanden telkens te verhogen met 125 euro per maand. Rechtsoverwegingen: De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 3 januari 2005 reeds onherroepelijk beslist dat een passantentermijn van zes maanden of meer in strijd is met het recht en dat de beslissing omtrent de deswege toe te kennen tegemoetkoming aan klager wordt aangehouden. De beroepscommissie ziet in hetgeen thans wordt aangevoerd geen aanleiding om te voldoen aan het verzoek namens klager om een hoorzitting inzake de vast te stellen tegemoetkoming. De Minister is ingevolge artikel 68, vierde lid, in verbinding met artikel 66, zesde lid, Bvt gehouden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing zoveel mogelijk ongedaan te maken. De beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dat een passant wiens beroep tegen de beslissing tot verlenging van de passantentermijn is gegrondverklaard, zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting zal worden geplaatst.
toegevoegd dat aanmerkelijke vertraging bij de plaatsing in een kliniek en de navenante vertraging bij de aanvang van de behandeling de kans op succes daarvan ook reeds binnen de eerste tweejaarsperiode van de tbs-maatregel beïnvloeden, waarmee bovendien de kans op verlenging van de maatregel correspondeert. Tegen die achtergrond is aannemelijk dat het uitstellen van de plaatsing bij klager heeft geleid tot een niet ongedaan te maken onzekerheid alsmede tot ongenoegen en frustratie. De beroepscommissie is van oordeel dat aan klager in verband met de vernietiging van de bestreden beslissing een geldelijke tegemoetkoming moet worden toegekend (art. 68, vierde lid, in verbinding met art. 66, zevende lid, Bvt). De rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing betreffen in dit geval het tijdvak vanaf het verstrijken van een passantentermijn van 18 maanden tot aan de plaatsing in een tbs-inrichting. Een redelijke toepassing van het recht brengt evenwel mee dat de tegemoetkoming wordt toegekend met ingang van een eerder tijdstip, als hierna te noemen. De beroepscommissie is van oordeel dat de door de Minister voorgestelde trapsgewijze toenemende tegemoetkoming goed aansluit op de tot dusverre door de beroepscommissie gehanteerde systematiek, zij het dat de beroepscommissie van oordeel is dat de datum waarop het EHRM zijn uitspraken in de zaken Brand en Morsink heeft gedaan (11 mei 2004) beslissend is en niet een later tijdstip waarop bleek dat een herziening van die uitspraken er niet meer van zou komen. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat in geval te rekenen vanaf 11 mei 2004 sprake is van een passantentermijn van 13 maanden, zoals in casu, de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 600,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een huis van bewaring (h.v.b.) twaalf maanden heeft geduurd (- vóóór de uitspraak van het EHRM van 11 mei 2004 achtte de beroepscommissie een langere termijn immers onrechtmatig -), met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand, tot 27 oktober 2004, de dag waarop plaatsing in een tbsinrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt.
Het EHRM heeft in de door de Minister bedoelde uitspraak overwogen dat in het bijzonder vanwege de belangrijke plaats die artikel 5 in het EVRM inneemt gewicht moet worden toegekend aan het recht op vrijheid en daaraan
19
------------------------Zaaknummer: 04/2600/TPT Datum uitspraak: 02-06-2005 Beroepscommissie: Jörg, mr. N. Donker, mr. S.L. Mensing, drs. G.A.M. Bevaart, mr. E.W. (secr.)
Trefwoorden: plaatsing/overplaatsing passantentermijn; tegemoetkoming financieel Artikelen: Bvt art. 12, 69 lid 5 jo 66 lid 7 Samenvatting: Tegemoetkoming voor duur passantentermijn van 10 maanden vanaf 11 mei 2004 wordt vastgesteld op 475 euro per maand, bij voortgezet verblijf in een p.i. met 3 maanden telkens te verhogen met 125 euro per maand. Rechtsoverwegingen: De Minister is ingevolge artikel 68, vierde lid, in verbinding met artikel 66, zesde lid, Bvt gehouden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing zoveel mogelijk ongedaan te maken. De beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dat een passant wiens beroep tegen de beslissing tot verlenging van de passantentermijn is gegrondverklaard, zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting zal worden geplaatst. Het EHRM heeft in de door de Minister bedoelde uitspraak overwogen dat in het bijzonder vanwege de belangrijke plaats die artikel 5 in het EVRM inneemt gewicht moet worden toegekend aan het recht op vrijheid en daaraan toegevoegd dat aanmerkelijke vertraging bij de plaatsing in een kliniek en de navenante vertraging bij de aanvang van de behandeling de kans op succes daarvan ook reeds binnen de eerste tweejaarsperiode van de tbs-maatregel beïnvloeden, waarmee bovendien de kans op verlenging van de maatregel correspondeert. Tegen die achtergrond is aannemelijk dat het uitstellen van de plaatsing bij klager heeft geleid tot een niet ongedaan te maken onzekerheid alsmede tot ongenoegen en frustratie.
De beroepscommissie is van oordeel dat aan klager in verband met de vernietiging van de bestreden beslissing een geldelijke tegemoetkoming moet worden toegekend (art. 68, vierde lid, in verbinding met art. 66, zevende lid, Bvt). De rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing betreffen in dit geval het tijdvak vanaf het verstrijken van een passantentermijn van 15 maanden tot aan de plaatsing in een tbs-inrichting. Een redelijke toepassing van het recht brengt evenwel mee dat de tegemoetkoming wordt toegekend met ingang van een eerder tijdstip als hierna te overwegen. De beroepscommissie is van oordeel dat de door de Minister voorgestelde trapsgewijze toenemende tegemoetkoming goed aansluit op de tot dusverre door de beroepscommissie gehanteerde systematiek, zij het dat de beroepscommissie van oordeel is dat de datum waarop het EHRM zijn uitspraken in de zaken Brand en Morsink heeft gedaan (11 mei 2004) beslissend is en niet een later tijdstip waarop bleek dat een herziening van die uitspraken er niet meer van zou komen. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat in geval te rekenen vanaf 11 mei 2004 sprake is van een passantentermijn van 10 maanden, zoals in casu,de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 475,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een huis van bewaring (h.v.b.) tien maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.
------------------------Zaaknummer: 04/2735/TPT Datum uitspraak: 02-06-2005 Beroepscommissie:
Jörg, mr. N. Donker, mr. S.L. Mensing, drs. G.A.M. Swart-Babbé, mr. Chr.F. (secr.)
Trefwoorden: plaatsing/overplaatsing passantentermijn
20
Artikelen: Bvt art 12, 69 lid 5 jo 66 lid 7 Samenvatting: In geval van passantentermijn van 12 maanden, waarbij vanaf 11 mei 2004 reeds sprake is van een duur van zes maanden of meer, wordt tegemoetkoming vanaf zevende maand passantentermijn toegekend van 350 euro per maand, bij voortgezet verblijf in een p.i. met 3 maanden telkens te verhogen met 125 euro per maand. Rechtsoverwegingen: De Minister is ingevolge artikel 68, vierde lid, in verbinding met artikel 66, zesde lid, Bvt gehouden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing zoveel mogelijk ongedaan te maken. De beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dat een passant wiens beroep tegen de beslissing tot verlenging van de passantentermijn is gegrondverklaard, zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting zal worden geplaatst. Het EHRM heeft in de door de Minister bedoelde uitspraak overwogen dat in het bijzonder vanwege de belangrijke plaats die artikel 5 in het EVRM inneemt gewicht moet worden toegekend aan het recht op vrijheid en daaraan toegevoegd dat aanmerkelijke vertraging bij de plaatsing in een kliniek en de navenante vertraging bij de aanvang van de behandeling de kans op succes daarvan ook reeds binnen de eerste tweejaarsperiode van de tbs-maatregel beïnvloeden, waarmee bovendien de kans op verlenging van de maatregel correspondeert. Tegen die achtergrond is aannemelijk dat het uitstellen van de plaatsing bij klager heeft geleid tot een niet ongedaan te maken onzekerheid alsmede tot ongenoegen en frustratie. De beroepscommissie is van oordeel dat aan klager in verband met de vernietiging van de bestreden beslissing een geldelijke tegemoetkoming moet worden toegekend (art. 68, vierde lid, in verbinding met art. 66, zevende lid, Bvt). De rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing betreffen in dit geval het tijdvak vanaf het verstrijken op 26 november 2004 van een passantentermijn van twaalf maanden tot aan de plaatsing op 26 januari 2005 in een tbs-inrichting. Een redelijke toepassing van het recht brengt evenwel mee dat - nu na 11 mei 2004, de datum van de uitspraken van het EHRM inake Brand en Morsink, klagers passantentermijn van zes maanden is verstreken - de tegemoetkoming wordt toegekend met ingang van de zevende maand van de passantentermijn.
De beroepscommissie is van oordeel dat de door de Minister voorgestelde trapsgewijze toenemende tegemoetkoming goed aansluit op de tot dusverre door de beroepscommissie gehanteerde systematiek, zij het dat de beroepscommissie van oordeel is dat de datum waarop het EHRM zijn uitspraken in de zaken Brand en Morsink heeft gedaan (11 mei 2004) beslissend is en niet een later tijdstip waarop bleek dat een herziening van die uitspraken er niet meer van zou komen. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 350,-per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een penitentiaire inrichting (p.i.) zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand. Een tijdvak van dertig dagen is als een maand te beschouwen. Voor een gedeelte van een maand van minder dan zestien dagen is geen tegemoetkoming verschuldigd en vanaf de zestiende dag is een tegemoetkoming verschuldigd als voor een volle maand.
------------------------Zaaknummer: 04/1869/TPT Datum uitspraak: 04-05-2005 Beroepscommissie:
Jörg, mr. N. Donker, mr. S.L. Mensing, drs. G.A.M. Swart-Babbé, mr. Chr.F. (secr.)
Trefwoorden: plaatsing/overplaatsing passantentermijn; tegemoetkoming financieel Artikelen: EVRM art. 5; Bvt artt. 12, 68, lid 4 jo. 66 lid 7 Samenvatting: Tegemoetkoming wegens in strijd met art. 5 EVRM bevonden zes maanden of langer durende passantentermijn door
21
capaciteitsnood is vastgesteld op Euro 350,= per maand met ingang van de 7e maand, telkens na het verstrijken van 3 maanden, tot aan plaatsing, te verhogen met Euro 125,= per maand, e.e.a. vanaf uitspraken EHRM Brand en Morsink van 11 mei 2004. Rechtsoverwegingen: De Minister is ingevolge artikel 68, vierde lid, in verbinding met artikel 66, zesde lid, Bvt gehouden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing zoveel mogelijk ongedaan te maken. De beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dat een passant wiens beroep tegen de beslissing tot verlenging van de passantentermijn is gegrondverklaard, zo spoedig mogelijk in een tbs-inrichting zal worden geplaatst. Het EHRM heeft in de door de Minister bedoelde uitspraak overwogen dat in het bijzonder vanwege de belangrijke plaats die artikel 5 in het EVRM inneemt gewicht moet worden toegekend aan het recht op vrijheid en daaraan toegevoegd dat aanmerkelijke vertraging bij de plaatsing in een kliniek en de navenante vertraging bij de aanvang van de behandeling de kans op succes daarvan ook reeds binnen de eerste tweejaarsperiode van de tbs-maatregel beïnvloeden, waarmee bovendien de kans op verlenging van de maatregel correspondeert. Tegen die achtergrond is aannemelijk dat het uitstellen van de plaatsing bij klager heeft geleid tot een niet ongedaan te maken onzekerheid alsmede tot ongenoegen en frustratie. De beroepscommissie is van oordeel dat aan klager in verband met de vernie tiging van de bestreden beslissing een geldelijke tegemoetkoming moet worden toegekend (art. 68, vierde lid, in verbinding met art. 66, zevende lid, Bvt). De rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing betreffen in dit geval het tijdvak vanaf het verstrijken van een passantentermijn van negen maanden tot aan de plaatsing in een tbs-inrichting. Een redelijke toepassing van het recht brengt evenwel mee dat de tegemoetkoming wordt toegekend met ingang van de zevende maand van de passantentermijn. De beroepscommissie is van oordeel dat de door de Minister voorgestelde trapsgewijze toenemende tegemoetkoming goed aansluit op de tot dusverre door de beroepscommissie gehanteerde systematiek, zij het dat de beroepscommissie van oordeel is dat de datum waarop het EHRM zijn uitspraken in de zaken Brand en Morsink heeft gedaan (11 mei 2004) beslissend is en niet een later tijdstip waarop bleek dat een herziening van die uitspraken er niet meer van zou komen.
De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat in gevallen als hiervoor bedoeld de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 350,-per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een huis van bewaring (h.v.b.) zes maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,-- per maand.
------------------------Zaaknummer: 04/2845/TR Datum uitspraak: 09-05-2005 Beroepscommissie:
Jörg, mr. N. Heijs, mr. H. Veldhuizen, drs. J.R. van Waal-van der Linden, mr. E. van der (secr.)
Trefwoorden: plaatsing/overplaatsing fokkens Artikelen: WvSr art. 13 lid 4; Pm art. 43 lid 1 en 3; Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden d.d. 15 augustus 2000 artikel 28 lid 4. Samenvatting: Minister weigert op advies van de gggcommissie (adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden) uitvoering te geven aan het advies van het gerechtshof tot zo spoedig mogelijke plaatsing van klager in tbs-inrichting wegens het capaciteitstekort. Klager is niet detentieongeschikt. Beroep ongegrond. Rechtsoverwegingen: Ingevolge artikel 13, vierde lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) kan, voorzover in beroep van belang, de veroordeelde tegen de beslissing tot niet plaatsing in afwijking van het advies van de rechter overeenkomstig het bepaalde in artikel 37b, tweede lid, Sr binnen vier weken na mededeling van die beslissing aan hem beroep
22
instellen bij de Raad. Het bepaalde in hoofdstuk XVI Bvt is van overeenkomstige toepassing. Artikel 43, eerste en derde lid, Pm, voorzover in beroep van belang, bepaalt dat een tot gevangenisstraf veroordeelde die tevens tbs met verpleging van overheidswege is opgelegd op advies van de rechter, bedoeld in artikel 37b, tweede lid, Sr, op een eerder tijdstip dan nadat eenderde van de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd, kan worden geplaatst. Ingevolge artikel 28, vierde lid, Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden van 15 augustus 2000, nr. 5042803/00/DJI, laatstelijk gewijzigd bij Regeling van 6 september 2004 nr. 5307896/04/DJI, beslist de Minister, gehoord de ggg-commissie, over plaatsing van de veroordeelde in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. Uit de toelichting op laatstgenoemd artikel blijkt dat ten behoeve van deze beslissing de gggcommissie advies uitbrengt op basis van door andere functionarissen uitgebrachte adviezen. In zijn arrest van 9 mei 2001 gaat het gerechtshof te Amsterdam ervan uit dat het resultaat van de combinatie van de gevangenisstraf en de maatregel een acceptabele waarborg biedt dat herhaling van zedendelicten door klager wordt voorkomen en wel doordat de tbs en de verpleging na ommekomst van de op te leggen gevangenisstraf niet zal worden beëindigd, indien alsdan niet zonder enig voorbehoud vast is komen staan dat herhaling van zedendelicten door verdachte absoluut is u it te sluiten. Wat de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf betreft adviseert het hof de daarmee belaste autoriteiten deze zo spoedig mogelijk door klager te doen ondergaan in een passende inrichting als bedoeld in artikel 13 Sr. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan dit advies niet worden los gezien van de elders in 's hofs arrest voorkomende overwegingen omtrent de psychische gestoordheid van klager, zodat op het oordeel van de ggg-commissie op dit punt wel iets af te dingen valt. Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een p.i. ten grondslag en niet de hem tevens opgelegde tbs; deze is nog niet aangevangen. Vast staat dat namens klager bij brief van 17 februari 2004 de Minister is verzocht uitvoering te geven aan voornoemd advies van het gerechtshof. De Minister heeft op grond van het op 25 oktober 2004 tot stand gekomen negatieve advies van de ggg-commissie beslist dat klager, in afwijking van het advies van het hof, niet in een tbs-inrichting zal worden geplaatst voordat eenderde van zijn gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd. Wat er zij van de juistheid van de interpretatie door de ggg-commissie van 's hofs advies, gebleken is
dat de ggg-commissie het advies van de forensisch psychiater heeft overgenomen en tot het hare heeft gemaakt. De forensisch psychiater heeft in de klager betreffende stukken geen aanwijzingen gevonden dat klager in de p.i. zodanig lijdt of meer pathologie gaat vertonen dat hij met voorrang in een tbsinrichting dient te worden geplaatst. Evenmin ziet hij tekenen dat klager tot behandeling is gemotiveerd of reeds 'pretherapeutisch' bezig is. Aannemelijk geworden is dat klager als gevolg van het capaciteitstekort en bij gebreke van acuut psychiatrische en gedragskundige gronden nog niet zal worden geplaatst in een tbsinrichting. Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond vormen om tot niet plaatsing in afwijking van het rechterlijk advies overeenkomstig het in artikel 37b, tweede lid, Sr bepaalde te beslissen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een psychische conditie van klager die zodanig is dat langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden plaatsing met voorrang gerealiseerd te worden. In het geval van klager is niet gebleken dat zijn psychische conditie van dien aard is dat verder verblijf in de p.i. als onverantwoord moet worden beschouwd. De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing niet in strijd is met de wet, noch bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
------------------------Zaaknummer: 05/0528/JA Datum uitspraak: 06-06-2005 Beroepscommissie:
Bartels, mr. J.A.C. Bullens, prof.dr. R.A.R. Lamens, mr. J. Gemert, mr. H.S. van (secr.)
Beklagcommissie: alleensprekende beklagrechter bij de j.j.i. De Hartelborgt te Spijkenisse Trefwoorden: telefoon
23
Artikelen: Bjj art. 42, 44; Huisregels j.j.i. De Hartelborgt punt 7.4 Samenvatting: Ook tijdens de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf dient, indien telefonisch contact met de raadsman noodzakelijk is, de gelegenheid daartoe te worden geboden. De beslissing om klager het voeren van een dergelijk gesprek niet toe te staan is in strijd met de wet. Beroep van klager gegrond, tegemoetmoetkoming 5 euro. Rechtsoverwegingen: Uit artikel 44, vierde lid, Bjj volgt dat de jeugdige in staat wordt gesteld om contact te hebben met de in artikel 42, eerste lid, Bjj genoemde personen, waaronder een rechtsbijstandverlener, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. In de huisregels van De Hartelborgt is in punt 7.4. bepaald dat het aan de jeugdige is om aannemelijk te maken dat het noodzakelijk is dat een telefoongesprek met de betreffende geprivilegieerde persoon noodzakelijk is. Klager heeft aangevoerd dat het voor hem noodzakelijk was om op 6 december 2004 telefonisch contact met zijn advocaat op te nemen in verband met de voorbereiding van de behandeling van zijn strafzaak, die de volgende dag plaats zou vinden. Gelet op het hiervoor vermelde als bepaald in artikel 44, vierde lid Bjj en in punt 7.4. van de huisregels van de Hartelborgt dient het voeren van een dergelijk telefoongesprek te worden toegestaan, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Door de inrichting is niet aangegeven dat die gelegenheid er niet zou zijn en gesteld dat klager eerder had kunnen bellen met zijn advocaat, omdat hij al vóór het weekend wist dat hij op 7 december 2004 ter terechtzitting moest verschijnen. De beroepscommissie is van oordeel dat, nu klager niet kon weten dat hem de dag voor de behandeling van de strafzaak een disciplinaire straf zou worden opgelegd, dit argument van de directeur niet opgaat. Ook gedurende de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf dient, indien telefonisch contact met de raadsman noodzakelijk is, de gelegenheid daartoe te worden geboden. Dit maakt dat de beslissing om aan klager het voeren van een dergelijk telefoongesprek niet toe te staan in strijd is met de wet. De uitspraak van de beklagrechter kan derhalve niet in stand blijven en het beklag moet alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe.
De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 5,=
------------------------Zaaknummer: 05/0442/JB Datum uitspraak: 01-06-2005 Beroepscommissie: Bartels, mr. J.A.C. Bullens, prof.dr. R.A.R. Linden, mr. A.P. van der Gemert, mr. H.S. van (secr.)
Trefwoorden: plaatsing/overplaatsing eerste plaatsing in jeugdinrichting Artikelen: Bjj art 16, 18; Sr. art 77s, lid 5; Bvt art. 4 lid 1 aanhef en onder f Samenvatting: Wenselijke tenuitvoerlegging pijmaatregel in tbs-inrichting (voor volwassenen) in plaats van in justitiële jeugdinrichting. Beroep gegrond, vernietiging beslissing en opdracht nieuwe beslissing. Geen tegemoetkoming. Rechtsoverwegingen: Voorzover klagers beroep gericht is tegen de beslissing om hem in de opvanginrichting van de j.j.i. Rentray te Lelystad te plaatsen overweegt de beroepscommissie dat klager inmiddels is overgeplaatst naar de opvanginrichting van j.j.i. Den Hey-Akker en dat derhalve het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. De beroepscommissie zal klager voor wat dit onderdeel van zijn beroep betreft nietontvankelijk verklaren in het beroep. Voorzover klagers beroep gericht is tegen (continuering van) de p.i.j.-maatregel overweegt de beroepscommissie dat dit buiten de reikwijdte van de onderhavige procedure valt. Klager heeft de mogelijkheid zijn bezwaren tegen het verlengen van de p.i.j.-maatregel voor te leggen aan de rechter die over de verlenging daarvan beslist. In de onderhavige procedure gaat het uitsluitend om bezwaren tegen de plaatsing in/overplaatsing naar een bepaalde j.j.i.-inrichting.
24
Voorzover klagers beroep gericht is tegen de plaatsing in een (opvanginrichting van) een j.j.i. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit artikel 77s, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht volgt dat indien de p.i.j.-maatregel is opgelegd de Minister de tenuitvoerlegging opdraagt aan een j.j.i.-inrichting of dat hij de veroordeelde elders doet opnemen. Op grond van artikel 4, eerste lid aanhef en onder f., Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden bestaat de mogelijkheid om personen, aan wie met toepassing van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht de p.i.j.-maatregel is opgelegd, te plaatsen in een tbs-inrichting. Klager is thans 20 jaar oud. Hij heeft gemotiveerd redenen aangegeven waarom plaatsing in het volwassenencircuit meer in de rede zou liggen. De selectiefunctionaris is op deze argumenten niet ingegaan. Inmiddels is klager recent op 10 februari 2005 veroordeeld door de politierechter, waarbij het meerderjarigenstrafrecht is toegepast en klager heeft deze straf uitgezeten in een inrichting voor volwassenen. De beroepscommissie is van oordeel dat thans plaatsing in het volwassenencircuit, hetgeen overeenkomstig
klagers wens is, meer passend zou zijn. Zoals uit artikel 77s Wetboek van Strafrecht juncto artikel 4, eerste lid aanhef en onder f., Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden volgt kan de p.i.j.-maatregel ook tenuitvoer worden gelegd in een tbs-inrichting, waarbij de beroepscommissie plaatsing in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek in overweging geeft. De beroepscommissie is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk moet worden genoemd. Daarom zal de beroepscommissie de beslissing vernietigen. De beroepscommissie zal de selectiefunctionaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan. Nu de rechtsgevolgen van de beslissing ongedaan zijn te maken, zal de beroepscommissie geen tegemoetkoming vaststellen.
25