© Jens Claessens
10 • Klasse voor leraren
De dertien verschillen
Leraren: een ras apart Zijn leraren anders dan secretaresses, loodgieters of kernfysici? ‘Ja’, antwoorden onderzoekers van de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Antwerpen. Zestien databanken onthullen dat leraren een ras apart zijn: ze houden niet van de concurrentie uit de privé, hebben het vooral in het begin van hun loopbaan moeilijk, zetten zich meer in als vrijwilliger en gaan allemaal tegelijk met pensioen. Maar ook: ze koken, wassen, boetseren en zingen meer en ze werken vaker op zondag. Profiel van een roeping.
Babyboomers zoeken opvolgers Er zijn meer 45-plussers onder de leraren dan in andere beroepssectoren. De 30- tot 40-jarigen zijn ondervertegenwoordigd. De babyboomers, tussen 50 en 60 jaar oud, groeien stilaan naar hun pensioen, maar wie zal hen opvolgen? Niet de jonge generatie, want steeds minder jonge mensen willen leraar worden. Volgens de statistieken stapt een kwart van de beginnende onderwijzers binnen de vijf jaar uit de school. In het secundair onderwijs is dat zelfs één op drie. Zoveel uitval onder jonge werknemers vind je in weinig andere beroepen.
De meester verdwijnt Als de Vlaamse arbeidsmarkt een voetbalploeg is, dan lopen er vier à vijf vrouwen en zes à zeven mannen op het veld. In het onderwijs is dat omgekeerd. Het aantal vrouwen blijft toenemen. Het kleuteronderwijs telt de grootste groep vrouwelijke leraren (bijna 98 procent), dan volgen het lager onderwijs (79 procent) en het secundair (60 procent). Hoe hoger het diploma of het onderwijsniveau, hoe meer mannen op school. Maar de vrouwen zijn altijd in de meerderheid. Volgens onderzoekers is het niet zo erg dat het onderwijs vervrouwelijkt: jongens presteren niet slechter en meisjes niet beter als de leraar wiskunde een vrouw is, en ze krijgen niet minder burgerzin of andere waarden mee. Maar als mannen geen leraar meer willen worden, dan vinden we in de toekomst nauwelijks genoeg leraren.
Klasse voor leraren •
11
Andere hoogopgeleiden op inhaalkoers Bijna alle leraren (96 procent) hebben een diploma hoger onderwijs. Dat is veel meer dan de rest van de werkende bevolking (33 procent). Maar omdat de jonge Vlaming tegenwoordig veel vaker hoger onderwijs volgt, wordt dat verschil kleiner. Masters (licentiaten) kiezen steeds minder voor een job in de klas. Nog tien jaar, zo schatten onderzoekers, en er zijn evenveel masters onder de leraren als in andere beroepsgroepen. En er is nog een trend: op dit moment komt 70 procent van de leraren uit het algemeen secundair onderwijs, tegen 40 procent in de rest van de beroepsbevolking, maar ook die kloof verkleint. Vooral bacheloropleidingen trekken meer jongeren uit het technisch en beroepsonderwijs aan. Lerarenopleiders vinden dat jammer: sommige tso’ers en bso’ers zouden niet genoeg voorbereid zijn op een hogere studie.
Enig groot minpunt: minder promotiekansen Het beeld dat de media soms ophangen van leraren als een wat trieste, klagende beroepsgroep, klopt niet. 95 procent van de leraren is tevreden met zijn werk. Dat is 5 procent meer dan bij andere werknemers in Vlaanderen. Ze zijn ook iets tevredener over hun leven: het huis waarin ze wonen, het gezinsinkomen, hun levensstandaard, hun vrijetijdsbesteding. Ook over hun loon en werktijden zijn leraren tevredener dan andere beroepsgroepen. Net als niet-leraren zijn leraren minder gelukkig met werkdruk, werkonzekerheid en de kans om bij te leren. De werkdruk stoort vooral leraren die altijd hebben lesgegeven. Leraren die eerst een ander beroep uitoefenden, vinden de werkdruk in het onderwijs meevallen. Meer dan een derde van de leraren klaagt over het gebrek aan promotiekansen. In andere sectoren is dat slechts een kwart. Leraren willen niet uit de klas weg, maar ze willen wel een leven voor de klas mét opwaarts perspectief. Hoe hoger de leraar opgeleid is, hoe minder hij tevreden is over het beroep. Vooral mannen en masters/licentiaten zijn meer carrièregericht.
12 • Klasse voor leraren
Leraren zijn geroepen Leraren zijn licht allergisch voor een hectische, concurrerende werkomgeving, verantwoordelijke functies, leiderschap, invloed, macht en status. Buiten het onderwijs vragen werknemers daar wel naar. Leraren willen veeleer werkzekerheid in een job die inhoudelijke kansen biedt, die niet te veel stress veroorzaakt en toelaat je werk en gezin makkelijk te verzoenen. Vooral bachelors en vrouwelijke leraren hechten daar veel belang aan. Leraar worden is een roeping. Leraren willen lesgeven, met kinderen of jongeren werken, vormen en opvoeden. Onderzoek in bedrijven leert dat je getalenteerde werknemers het best kunt houden als je inspeelt op carrièremogelijkheden, uitdagingen, persoonlijke groei en het uitvoeren van zinvol werk. Leraren vormen daarop geen uitzondering: hun motivatie ligt in de inhoud van hun job en in het lesgeven. Om een hoger loon alleen blijft een leraar niet lesgeven. Tabel: wat leraren en niet-leraren belangrijk vinden in hun job. Score op 100 (afgerond).
LERAAR
NIETLERAAR
omgaan met mensen
72
59
leidinggevende functie
22
33
verantwoordelijkheid
36
53
salaris
69
71
extralegale voordelen
5
16
werkzekerheid
41
30
combinatie werk/gezin
17
8
DE DERTIEN VERSCHILLEN
Eenmaal leraar, altijd leraar Tussen 1991 en 2000 stroomde in Vlaanderen 12 procent van de leraren uit naar een andere beroepssector. In alle sectoren ligt dat percentage hoger. Leraren zijn dus honkvast. Acht op tien leraren onder de dertig jaar verwachten dat ze over vijf jaar hetzelfde beroep zullen uitoefenen als nu, tegen slechts zes op tien niet-leraren. Leraren willen verbonden blijven aan één school, ze voelen er een emotionele band mee. Dat is typisch voor een beroep met een roeping. Wie altijd in onderwijs heeft gewerkt, wil er blijven. Bovendien stapt slechts 5 procent van de beroepsbevolking later nog in het onderwijs. Onderwijs is dan ook een eerder gesloten sector.
Beginners staan het meest onder druk 42 procent van de leraren onder de dertig vindt geen volledige betrekking en werkt tegen zijn zin deeltijds. Van de niet-leraren van die leeftijdsgroep werkt 24 procent deeltijds. Bijna 17 procent van de leraren onder de dertig heeft bovendien schrik om zijn job te verliezen, want ze zijn niet vastbenoemd. Van de niet-leraren die even oud zijn, heeft maar 6 procent schrik om zonder werk te vallen.
Tabel: percentage werknemers dat tijdens zijn loopbaan naar een andere beroepssector overstapt. Gemiddelde per sector: diensten aan bedrijven
78 %
vervoer, opslag en communicatie
70 %
groot- of kleinhandel
62 %
openbaar bestuur
55 %
bouwnijverheid
42 %
industrie
40 %
bank, verzekeringen
25 %
gezondheidszorg, sociale dienstverlening
22 %
onderwijs, opleiding
12 %
Als leraren de dertig gepasseerd zijn, draaien de rollen om. Dan vreest nog slechts 2 procent voor zijn job, tegen 6 procent in andere beroepen. Beginnende leraren zitten tegen wil en dank vast in een stoelendans, zeggen onderzoekers: als de muziek stopt, zitten de vastbenoemden op hun stoel. Voor jonge leraren resten er enkel krukjes, vaak nog in verschillende scholen. Tabel: waarom leraren en niet-leraren jonger dan dertig deeltijds werken. Cijfers in procenten:
LERAAR
NIETLERAAR
vindt geen voltijds werk
42 %
24 %
wil geen voltijds werk
10 %
7%
wil werk en gezin combineren
31 %
38 %
combineert met studies of andere job
6%
10 %
andere reden
11 %
21 %
Klasse voor leraren •
13
Een op zes werkt op zondagavond
Enkel uitzonderingen werken nog op zestig
Gemiddeld werken leraren 38 uur per week. Dat is evenveel als personeel bij de overheid, de gezondheids- of zorgsector. Zelfstandigen werken wekelijks 10 uur meer. 72 procent van de leraren neemt werk mee naar huis. Van de niet-leraren doet maar 19 procent dat.
Bijna elke leraar (95 procent) is op zijn zestigste met pensioen. In de leeftijdsgroep van 50 tot 59 jaar zegt 79 procent van de leraren dat hij zich in goede gezondheid bevindt, tegen 85 procent van de niet-leraren. Leraren die met pensioen gaan op 58, vinden zich dikwijls lichamelijk en/of psychisch ongeschikt. Tijdsdruk en emotionele belasting zijn hun voornaamste motieven. De klachten daarover nemen toe naarmate leraren ouder worden, met een piek tussen 45 en 55 jaar. In tegenstelling tot andere beroepen ervaren leraren ouder dan veertig méér werkdruk, hoewel ze minder tijd moeten besteden aan voorbereiden en minder lang werken dan jongere leraren.
Leraren werken veel meer binnen vaste werktijden: meer dan zeven op tien werken uitsluitend tussen 7 en 19 uur, tegenover de helft van de niet-leraren. Bijna een kwart van de leraren is na halfacht ’s avonds opnieuw aan het werk en op zondagavond rond negen uur zit één leraar op zes te werken. Dat komt in andere beroepen nauwelijks voor. Ten slotte werken jonge leraren meer dan oudere leraren. Bij niet-leraren is dat omgekeerd.
100 % 90 % 80 % 70 % 60 %
De leraar is een ‘nieuwe man’ Leraren besteden meer tijd aan huishoudelijk werk dan mensen die elders werken: ze stoppen wekelijks 10 uur in het huishouden (niet-leraren 8 uur), ze trekken 2 uur en 22 minuten per week uit om te winkelen en boodschappen te doen (niet-leraren 1 uur en 46 minuten). Verbazend is dat niet: vrouwen en hoogopgeleiden nemen in het algemeen vaker huishoudelijke taken op zich dan anderen, en het onderwijs telt vooral vrouwen en hoogopgeleiden. Maar het fenomeen van de ‘nieuwe man’ speelt ook mee. Die blijkt vooral op school te werken. Mannelijke leraren koken, wassen en poetsen vaker dan andere mannen. Ze zorgen meer voor de kinderen en staan meer in voor de kinderopvang. Conclusie: meer dan in andere beroepen weten leraren werk en gezin goed te combineren.
Op basis van zestien verschillende onderzoeken en focusgroepgesprekken vergelijken onderwijskundigen de leraar met andere werkende Vlamingen. ‘Leraars. Profiel van een beroepsgroep’, Mark Elchardus,Ellen Huyghe, Dimokritos Kavadias, Jessy Sionge – 24,95 euro – uitg. LannooCampus – www.lannoocampus.be
14 • Klasse voor leraren
50 % 40 % 30 % 20 % 10 % 50
51
52
53
54
55
Leraren
56
57
58
59
60
61
62
63
Controlegroep
Grafiek: percentage gepensioneerden per leeftijd: vergelijking tussen leraren en beroepsbevolking identiek aan leraren raren wat sekseverdeling, ing, leeftijd en oplei-dingsniveau betreft. treft.
64
DE DERTIEN VERSCHILLEN
Inkomen en levensstandaard zijn oké Bijna acht op tien leraren zijn tevreden met hun loon, slechts één op tien vindt het ondermaats. In andere beroepen zijn zeven werknemers op tien tevreden met wat ze verdienen, één op zes is daar ontevreden over. Over de loonsverhogingen in het onderwijs (die wel vaak voorkomen maar telkens heel beperkt zijn) zijn oudere leraren het minst tevreden. Het beschikbare inkomen van leraren ligt lager dan bij andere hoogopgeleiden: 1 752 euro per maand tegenover 2 022 euro. Maar omdat leraren vaak een partner hebben die ook hoog opgeleid is, is hun gezamenlijk beschikbare gezinsinkomen even groot als bij andere hoogopgeleiden. Dat stelt ze tevreden over hun levensstandaard.
Ideale rolmodellen
Drie keer zoveel koorzangers Van de niet-leraren beoefent 42 procent een kunstzinnige hobby, van de leraren 67 procent. Voor een creatieve hobby is het verschil 45 tegenover 63 procent. Minder dan 2 procent van de Vlaamse beroepsbevolking houdt zich bezig met beeldhouwen, boetseren, keramiek of pottenbakken, bij leraren is dat 8,5 procent. Leraren zingen ook drie keer zoveel in een koor en meer leraren bespelen een muziekinstrument. Conclusie: als de school dé plek is om leerlingen kunst en cultuur bij te brengen, dan zijn leraren de ideale mensen om dat te doen. Maar met hun typische middenklassecultuur komen ze wel erg ver te staan van leerlingen in het technisch en beroepsonderwijs. Tabel: welke amateurkunsten beoefenen leraren en niet-leraren? Vergelijking in procenten (afgerond): LAATSTE ZES MAANDEN BEOEFEND
dansen Leraren zijn minder individualistisch, minder etnocentrisch en minder Vlaams chauvinistisch dan niet-leraren. Ze voelen zich minder politiek machteloos en minder onveilig. Ze hebben meer vertrouwen in de maatschappelijke instellingen en geloven meer in de gelijke rol van man en vrouw. Leraren zijn verdraagzamer en staan meer open voor andere culturen. En meer nog dan andere hooggeschoolden leunen leraren aan bij de waarden, opvattingen en houdingen van de vakoverschrijdende eindtermen: burgerzin, wederzijds respect, kritisch en constructief denken, levenslang leren, sociaal vaardig zijn.
LERAAR
NIETLERAAR
12 %
5%
toneel
7%
3%
fotografie, film
17 %
12 %
schilderen, tekenen
14 %
6%
beeldhouwen, boetseren
8%
2%
muziekinstrument bespelen
22 %
8%
zingen
22 %
7%
Leraren engageren zich meer in de samenleving dan niet-leraren. 65 procent is actief in minstens één sociale, socioculturele of politieke vereniging, tegen 55 procent van de niet-leraren. Vooral politieke verenigingen (waaronder de schoolraad) scoren goed. Eén leraar op drie verricht geregeld vrijwilligerswerk, tegenover 17 procent van de niet-leraren. Daar zit wel veel vrijwilligerswerk op school bij: oudervereniging, schoolbestuur. Dit alles maakt van leraren de ideale rolmodellen om jongeren democratische burgerzin bij te brengen.
Klasse voor leraren •
15