Jan Storm van Leeuwen
m.m.v. Robert Arpots
Banden zonder grenzen Boekbanden uit Duitsland en Nederland van de late Middeleeuwen tot de vroege twintigste eeuw, in de Universiteitsbibliotheek Nijmegen
Catalogus bij de tentoonstelling september - oktober 2011
Universiteitsbibliotheek Nijmegen 2011
Deze uitgave is tot stand gekomen met financiële ondersteuning van
Boeken zonder grenzen: boekbanden uit Duitsland en Nederland van de late Middeleeuwen tot de vroege twintigste eeuw, in de Universiteitsbibliotheek Nijmegen. Ter gelegenheid van de Tagung 2011 van de Arbeitskreis für die Erfassung, Erschließung und Erhaltung historischer Bucheinbände (AEB) in Nijmegen. Samengesteld door Jan Storm van Leeuwen, m.m.v. Robert Arpots. – Nijmegen: Universiteitsbibliotheek, 2011. ISBN 978 90 70504 75 5 © Copyright: J. Storm van Leeuwen
Voorwoord Het behoort tot de vaste ingrediënten van een bijeenkomst van de Arbeitskreis für die Erfassung, Erschließung und Erhaltung historischer Bucheinbände (AEB) dat de ontvangende instelling – elk jaar een andere en bijna altijd een Duitse – een tentoonstelling van banden organiseert. Vanzelfsprekend is er dan ook een tentoonstelling bij de Tagung 2011 van de AEB buiten de landsgrenzen, in de Universiteitsbibliotheek van Nijmegen. De tentoonstelling en de catalogus heb ik met veel plezier samengesteld, niet alleen omdat het goed is in deze instelling te werken, of omdat ik al jaren geniet van de Tagungen, of omdat een groeiende groep Nederlanders daar welkom is, maar ook omdat de huidige bijeenkomst tezamen met het Belgisch-Nederlands Bandengenootschap belegd is, de oudere en veel kleinere zusterorganisatie van de AEB, en vooral omdat er zoveel vriendschappelijke betrekkingen tussen Duitse en Nederlandse bandenspecialisten zijn. Vandaar de voor de tentoonstelling gekozen titel Banden zonder grenzen. Het is tevens de vierde tentoonstelling op rij door mij georganiseerd, die toevallig, maar voor mij niet zonder betekenis, te zien is bij het afscheid van Graham Jefcoate als bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek. Hij was het die inzag dat het voor een bibliotheek als die in Nijmegen, met een inmiddels zeer groot bestand aan oude boeken, helemaal geen luxe is om aandacht te besteden aan de vele interessante en fraaie banden die als vanzelf in haar bezit zijn gekomen. In tegenstelling tot de voorgaande tentoonstellingen is het centrale punt dit keer niet de mooie band, maar de interessante. De tentoonstelling is gericht op Duitse en Nederlandse banden: van beide soorten bezit de UB vele voorbeelden, meer dan van welk ander land ook. Er wordt naar gestreefd met name de verschillen en overeenkomsten naar voren te brengen die er op dit stuk geweest zijn. Bij buurlanden met wisselende vriendschappen en animositeiten ligt het voor de hand dat uitingen van kunst en kunstnijverheid dan weer sterk verwant zijn en dan weer belangrijke verschillen vertonen. Gelukkig zijn de vriendschapsbanden nu hechter dan ooit. Er is niet naar gestreefd een overzicht van banden uit Duitsland of Nederland te maken van de late Middeleeuwen tot de twintigste eeuw. Dat is onmogelijk; banden zijn nooit met dat oogmerk door de UB verzameld en men heeft nooit gestreefd naar welk soort van overzicht ook. Wèl zijn door de wijze waarop de UB tot stand is gekomen en uitgebreid, met vele schenkingen van losse boeken en kleine dan wel grote collecties, sommige onderwerpen veel sterker vertegenwoordigd dan andere. De ligging van de UB, vlak bij Duitsland, de vele Duitstalige boeken die Nederlandse katholieken aan hun UB schonken, en de in de UB opgenomen bibliotheken van opgeheven kloosters uit de buurt, hebben ervoor gezorgd dat zij zoveel Duitse boeken en banden rijk is dat de keuze voor Duitsland en Nederland voor de huidige tentoonstelling voor de hand lag. Hoewel voor de UB nooit opzettelijk boekbanden zijn verzameld, zijn er toch twee collecties terecht gekomen op het gebied van de uitgeversband. Het gaat om een verzameling Nederlandse voorbeelden uit de periode van de Nieuwe Kunst die ooit door de Firma Beijers in Utrecht was samengesteld en, recentelijk, de collectie van Pim Keessen, die de periode van de Nieuwe Kunst in vele landen bestrijkt en ook de latere tijd omvat. Van beide collecties is dankbaar gebruik gemaakt. De door Keessen meegeleverde documentatie was bovendien van belang voor de interpretatie van monogrammen en initialen van vormgevers op met name Duitse uitgeversbanden. De vele schenkingen van boeken door privépersonen hebben ervoor gezorgd dat de bibliotheek, naast de wetenschappelijke uitgaven die men in een UB verwacht, ook boeken bezit die mede ontspanning tot doel hebben en die men er niet direkt zoekt. De bibliotheek is vele litteraire werken rijk, die wellicht maar een korte periode gebruikt zijn (en soms helemaal niet), om daarna in de kast te blijven staan. Vele daarvan steken in goed bewaarde uitgeversbanden. Zulke uitgaven zal men vaak vergeefs zoeken in de catalogus van bijvoorbeeld de Koninklijke Bibliotheek.
De tentoonstelling en de catalogus bestaan feitelijk uit drie ‘vleugels’, die onderling verschillend behandeld zijn. De eerste vleugel wordt gevormd door 38 banden uit de Middeleeuwen en de Renaissance. Deze zijn vrij uitvoerig beschreven en worden afzonderlijk becommentarieerd. Voor zowel de Duitse als de Nederlandse band uit die periode is veel literatuur voorhanden, waardoor ze veelal geplaatst kunnen worden, terwijl de Duitse Einbanddatenbank (EBDB) en het Nederlandse wrijfselarchief Verheyden/Indestege het mogelijk maken ze aan speciale plaatsen of kloosters toe te wijzen of aan specifieke binders. In die periode hebben de banden uit beide landen veel gemeen en zijn ze toch meestal makkelijk van elkaar te onderscheiden, door bijvoorbeeld een verschil in gebruik van bekledingsmateriaal (varkens- versus kalfsleer). De tweede vleugel wordt gevormd door twintig prijsbanden, banden om boeken die ooit weggegeven zijn in een school die wij nu middelbaar zouden noemen, als prijs voor vlijt. Daar overwegen de verschillen. Het gaat om een andere schoolleiding, om andere materialen en om een ander soort decor. Ook op het gebied van de studie zijn er grote verschillen. De Nederlandse prijsband is goed bestudeerd en er is dus veel over bekend. De Duitse prijsband is nog nauwelijks bestudeerd. Het is niet zonder bijbedoeling dat ook dit onderwerp is uitgekozen: wellicht zien de Duitse collega’s er een aanleiding in het onderwerp ter hand te nemen en dan op veel grondiger wijze dan met de Nijmeegse collectie en binnen het kader van een veel grotere tentoonstelling mogelijk is. Het onderwerp biedt weinig esthetisch genoegen, maar des te meer historisch en cultuurhistorisch interessants. De prijsbanden zijn hier afzonderlijk beschreven en hebben vooral een gezamenlijk commentaar; ze beslaan de periode tussen de vroege zeventiende eeuw en de vroege negentiende. Uitgeversbanden uit de periode c. 1845 – 1934 vormen de derde vleugel. Aan de studie ervan worden heel andere eisen gesteld dan bij de in opdracht en met de hand gemaakte banden van beide vorige groepen. De in opdracht van de uitgevers en in oplage gemaakte banden worden hier beschreven, rekening houdend met de aanbevelingen van Fouquet-Plümacher en Krauthausen (2008). Net als de prijsbanden worden ze gezamenlijk behandeld. Met 95 items is dit in kwantitatief opzicht het belangrijkste deel van de tentoonstelling. Toch is hier een beperking aangebracht: het gaat alleen om banden in binderslinnen en niet in andere materialen, zoals met name papier. Uitgeversbanden zijn vooral gedurende de laatste tien tot twintig jaren in de belangstelling gekomen. In Nederland betreft het speciaal de periode van de Nieuwe Kunst en in Duitsland eerder de periode van het Historisme. In Nederland is meer onderzoek gedaan naar ontwerpers dan in Duitsland. In het Historisme hebben de banden vaak veel gemeen, tijdens de Nieuwe Kunst zijn er vele verschillen en toch ook enkele direkte Nederlandse ontleningen aan Duitse modellen. In de periode c. 1910 tot 1935 worden de verschillen steeds duidelijker. Er is zoveel mogelijk gepoogd banden te tonen, die nog niet naar voren zijn gekomen in de drie eerdere tentoonstellingen. Voor de uitgeversband, waarvan de UB zeer vele goede voorbeelden heeft, lukte dat prima, voor de Nederlandse prijsband maar ten dele, en voor de banden uit de Middeleeuwen en de Renaissance voor sommige onderdelen goed en voor andere slecht. Bijvoorbeeld bij de paneelstempelband uit de Nederlanden vertegenwoordigen de eerder getoonde banden bijna alles wat de UB op dat terrein bezit. Hier en elders zijn de ‘hernomen’ banden opnieuw beschreven en bestudeerd volgens het voor deze tentoonstelling gekozen model. De banden uit Middeleeuwen en Renaissance hebben bijna alle ooit sloten of beslag gehad, of ze hebben die nog, geheel of ten dele. Er is gepoogd dat zoveel mogelijk te relateren aan het kort geleden verschenen boek van Georg Adler (Adler 2010). Een ander boek dat veelvuldig gebruikt is, verschijnt bij de Tagung van de AEB, Spespaneel en drakenstempel, de stilistische terminologie die door de UB ter gelegenheid van de AEB Tagung en voor het Belgisch-Nederlands Bandengenootschap gepubliceerd wordt. Het is samengesteld door Elly Cockx-Indestege en ondergetekende in samenwerking met Robert Arpots en onze helaas overleden vriend Jos. M.M. Hermans. Het was boeiend om de geboden termen meteen in gebruik te nemen. Zoals al bleek,
zijn ook de EBDB en het Wrijfselarchief Verheyden/Indestege systematisch geconsulteerd bij onderwerpen die daarin ontsloten zijn. Voor de preeg in het linnen van uitgeversbanden, die in de periode 1840-90 bijna altijd te vinden is, is systematisch het boekje van Andrea Krupp (2008) geconsulteerd. De beschrijving van de afzonderlijke banden is dus per categorie niet helemaal gelijk. Het materiaal van de bindingen van de oude banden is niet genoemd, omdat het voor de periode waarvoor het interessant is, tot rond 1550, veelal niet te zien is. De snede wordt alleen genoemd als die bewerkt is; een eventueel aanwezige titel (vaak het geval bij banden van vóór 1550) is niet beschreven. De banden zijn gemeten op de middens van de platten, zoveel mogelijk met inbegrip van een eventuele bolling en van de ribben. Maar de overstek van sloten en beslag is niet gemeten. De versiering is altijd beschreven, maar niet bij delen van de band die bij restauratie of reparatie vernieuwd zijn. Bij de uitgeversband wordt een onderscheid gemaakt tussen bestempeld en bedrukt. In het eerste geval is een duidelijke moet gevonden en in het tweede niet. Bij de verschillende methoden die in de negentiende eeuw zijn ontwikkeld om versiering op het linnen te krijgen, is het mij veelal niet mogelijk aan te geven om welke methode het gaat. Sommige banden hebben op een of andere wijze hoogreliëf gekregen, door het opbouwen van de platten voordat het bekledingsmateriaal eroverheen ging, door preging of anderszins. Ook hier is niet gepoogd te bedenken welke methode gevolgd zou kunnen zijn, als die mij bekend is of als ik die kan herkennen. Er wordt dan gesproken over reliëf. Bij de handboekbanden, unica, wordt de herkomst opgegeven, maar bij de uitgeversbanden, die in meervoud bestaan, niet. Tenzij anders vermeld, worden bij meerdelige werken de eerste getoond en besproken. Het spreekt voor zich dat men een tentoonstelling als de onderhavige niet alleen kan maken en dat geldt in versterkte mate voor de catalogus. Bij de voorbereiding waren allerlei mensen in de UB, bewust of onbewust, betrokken en bij het maken en verspreiden van de catalogus eveneens. Léon Stapper heeft zich, als bij vorige gelegenheden, op dit terrein onderscheiden. Ik wil hier speciaal Robert Arpots noemen, vriend en collega, die zich deze maal nog veel meer als belangrijke hulp op de achtergrond heeft opgesteld, voortdurend hand- en spandiensten heeft geleverd, zich voor een consequente titelbeschrijving en vermelding van de herkomst heeft ingezet en die dan ook niet voor niets op het titelblad genoemd wordt. Vele collega’s en oudcollega’s zijn mij nog steeds behulpzaam bij het snel opzoeken en per kerende mail toesturen van gegevens; daaronder wil ik vooral Elly Cockx-Indestege, Gerda Huisman en Rens Top noemen. Jan Storm van Leeuwen
1 Nederland, Mariënhage, Woensel-Eindhoven (?), ca 1470 Band: Bruin kalfsleer, blind bestempeld; houten platten, buiten naar alle kanten afgeschuind over ca. 2 cm (309x223x65 mm). Vijf ribben, afwisselend dubbel en enkel; zadelsteekkapitalen. Rug vernieuwd. Messing hoekbeslag, ruitvormig en bewerkt op het voorplat (verg. Adler 2010 572) en driehoekig en onbewerkt op het achterplat. Er zijn (gerepareerde) messing/leren klampriem-kantsluitingen (verg. Adler 2010 5-44, 45). Beide platten zijn min of meer gelijk bestempeld met twee tegen elkaar liggende lijsten en een ruitenpatroon, alle gevormd door tripellijnen. De buitenste lijst is leeg, behalve aan de rugkant waar enkele ronde stempels met heraldische lelie zijn afgedrukt. De binnenste lijst heeft in de verticale banen op het voorplat de herhaalde afdruk van een groot bladstempel en is verder ook leeg. In het middenveld een ruitenpatroon van drie diagonale tripellijnen links-rechts en drie rechts-links, met op het voorplat in de driehoekige velden boven en onder een vierkant stempeltje met de letter T, in de ruitvormige velden boven en onder het bladstempel en de T, en in de overige velden een wapenschild met kepers en een kleine heraldische lelie. Op het achterplat de T in de driehoekige velden boven en onder en het blad in de ruitvormige velden. Inhoud: Nicolaus de Lyra, Postilla super librum Psalmorum. Geschreven te Leuven?, door Henricus de Lintris, 1469. Handschrift. Papier en perkament, 248 fol., 290x205 mm (Hs 198; Huisman 198). Herkomst: Henricus van Zomeren (tot 1472); P.J.T. Beerenbroek; P.J.M. van Gils, schenking aan de UB 1947. Bespreking: Het handschrift is afgeschreven door Henricus de Lintris voor Henricus van Zomeren († 1472), rector van de universiteit van Leuven, waar ook De Lintris had gestudeerd. Daarom is het goed mogelijk dat het handschrift in Leuven is geschreven. Maar de band komt zeer waarschijnlijk uit het klooster Mariënhage te Woensel bij Eindhoven. Door het stempel met de letter T, het omkrullende blad en de heraldische lelie in een cirkel is hij direct te relateren aan een viertal banden dat door Prosper Verheyden (1952-53, p. 206-207) aan dit klooster toegewezen is. Het wapen met kepers dat diverse malen op het voorplat is afgedrukt, staat ook in getekende vorm onderaan het eerste blad van het handschrift en is wellicht een verwijzing naar de opdrachtgever, maar het is nog niet bekend wiens wapen het was (de toenmalige abt Paulus van Hoven?). Literatuur: Storm van Leeuwen 2007 cat. 33
2 Duitsland, Memmingen, onbekende binderij, voor Kartuizerklooster Buxheim, ca. 1491 Band: Bruin rundleer, blind bestempeld, over houten platten, buiten naar de rug afgeschuind over ca. 2 cm (314x230x115 mm). Vier dubbele ribben; kapitalen bestaande uit blauw, bruin en groen lint om een kern van opgerold materiaal. Rug gerestaureerd en met oorspronkelijk leer beplakt. Moeten van midden- en hoekbeslag (knoppen, vermoedelijk van het soort Adler 2010 5-66); twee messing klampriem-kantsluitingen (verg. Adler 2010 afb. 5-06d). Beide platten zijn verschillend bestempeld. Op het voorplat een kader van drie lijnen, waarvan de hoeken verbonden zijn door een Andreaskruis van lijnen en een rol met golvende ranken en bloemen of vruchten (nog onbekend). De velden boven en onder hebben in elk van de drie hoeken een hartvormig stempel met bladwerk, in het midden een evangelistensymbool, Mattheus boven en Johannes onder, en ertussen enige kleinere stempels. Elk van beide velden opzij heeft een evangelistensymbool, Lucas links en Marcus rechts, met wat kleinere stempels waaronder een eikel (nog onbekend) eromheen. Op het achterplat twee kaders van twee lijnen, met afwisselend de eikel en de ster ertussenin en een geometrisch stempel op de hoeken van het binnenste kader. In het middenveld een Andreaskruis, als genoemd, met een ‘takje’ in elk veld, bestaande uit een gebogen lijn en drie rozetten. De velden van de rug hebben elk een Andreaskruis van lijnen. In het bovenste rugveld een papieren titelschild. EBDB werkplaats w003050, stempels s24599, s024600, s024601, s024602, s024603, s024606, s024607, s024608. Inhoud: Breviarium volgens de usus van Rome. Deel I, Het zomerstuk. Geschreven te Kempten, Allgäu, door Johann Kraller, 1491. Papier, 447 fol., 322x214 mm. (Hs 293a; Huisman p. 329-334). Herkomst: Kartuizerklooster in Buxheim (eind 15de eeuw). Bespreking: Een contemporaine aantekening op het eerste blad van dit zomerstuk van het Breviarium maakt duidelijk dat het boek voor het kartuizerklooster Aula Beatae Mariae (Maria Saal) te Buxheim bij Memmingen gemaakt is. Het handschrift is door Johann Kraller uit Kempten geschreven, maar het is het waarschijnlijk pas na verwerving gebonden (Memmingen ligt ongeveer 40 kilometer van Kempten in Allgäu) en wel in Memmingen – in de Stadtbibliothek aldaar bevindt zich een band die met een groot deel van dezelfde stempels versierd is, maar niet met de rankenrol en het eikelstempel (om een exemplaar van de Institutiones van Justinianus, Basel 1476; Nr. 3,360; GW 7591). Beide banden komen stellig uit hetzelfde, verder onbekende atelier. Het is minder waarschijnlijk dat het klooster zelf een binderij had, want het zeven jaar later afgeschreven en gebonden winterdeel van dit Breviarium (cat. 4) komt uit een ander atelier dat zeker in Memmingen te plaatsen is. Het heeft allemaal andere stempels als de onderhavige band en heeft ook een andere maat. De keuze voor een ander atelier kan eraan hebben gelegen dat het eerste niet meer bestond toen het winterdeel gebonden moest worden. Maar het kan ook zijn dat de abt onder wie het zomerstuk werd verworven en gebonden, Petrus Luz (1489-1492), en die van het winterdeel, Henricus Gans (1497-1499), de voorkeur hadden voor verschillende binders.
63 Nederland, onbekende plaats, onbekende binderij, 1859-61 Band: Rood binderslinnen met een marokijnpreeg (Krupp Lea8), goud en blind bestempeld (250x169x36 mm). Oorspronkelijk linnen opgelegd op vernieuwd rood linnen. Snede onbewerkt. Voorplatten grotendeels in goud, rug in goud; rest blind. Op de platten een soort Perzisch patroon met grote in elkaar overlopende hoekstukken, elk met een medaillon met een scene die relateert aan de inhoud van het boek. In het midden een grote voorstelling met ‘Perzische’ lijnencontour, voorstellende een jager die een leeuw aanvalt. Tussen hoekstukken en middenstuk in een blind maureskenpatroon. De ruggen hebben een doorlopende versiering die aan diverse stijlen ontleend is en de auteursnaam en de boektitel bevat. Uiterste schutbladen (vernieuwd) in wit papier. Inhoud: S.A. Buddingh, Neêrlands-Oost-Indië; reizen over Java, Madura, Makassar, Saleijer, Bima […] gedaan gedurende het tijdvak van 1852-1857. Te Rotterdam, bij M. Wijt en zonen, 1859-1861. 3 vol. (SC.02 112 c 9).
64 Nederland, Amsterdam, F.A.L. Japin (etiket), 1862 Band: Rood binderslinnen met preeg in herhaalde driepootjes (Krupp Hex5), blind en met goud bestempeld (197x137x27 mm). Middenornament voorplat en rug in goud; rest blind. Op de platten een kader van lijnen met grote lineaire hoekstukken. In het midden van het voorplat een plaat met een bos bloemen. Op de ruggen een doorlopende versiering van hoofdzakelijk ranken en bloemen met, op ongeveer 1/3e de titel. Uiterste schutbladen in effen chroomgeel glanspapier. Inhoud: A[ntonie] C[hristiaan]W[ynand] Staring, Gedichten. Ter derde uitgave nogmaals […] herzien. Met eene inleiding door Nicolaas Beets. Haarlem, A.C. Kruseman, 1862. Vier delen in twee banden. (SC.02 75 c 182).
65 Nederland, onbekende plaats, onbekende binderij, 1865. Band: Rood binderslinnen met fijne segrijnpreeg (verg. Krupp Lea2), blind en met goud bestempeld (200x141x17 mm). Snede onbewerkt. De ornamenten op het voorplat en de rug in goud; de rest blind. Op de platten een kader van lijnen met daarbinnen een eenvoudig lintenpatroon. In de hoeken
daarvan ijle en langwerpige ranken. In het midden van het voorplat een schrijvend engeltje, zittend op bloemen en te midden van gras en bloemen. Op de rug een doorlopende decoratie van vrij vette bladeren, met de titel bijna halverwege. Uiterste schutbladen in effen hardgeel glanspapier. Inhoud: R. Koopmans van Boekeren, Strooi-avonden; novellen voor jonge lieden. Te Leiden, bij A.W. Sijthoff, [1865]. (SC.02 764 c 77).
66 Nederland, Den Haag, J. van den Bos (etiket), 1868 Band: Groen binderslinnen met fijne segrijnpreeg (Krupp Lea1), blind en met goud bestempeld (181x121x12 mm). Snede onbewerkt. Centraal ornament voorplat en rug in goud; rest blind. Op beide platten een kader met gotische hoekstukken. Op het voorplat een middenstuk met een harp, een boek en ranken, op het achterplat een met een bloemenvaas op een ranke sokkel. Op de rug een dwarstitel, van kop naar staart, en enige ornamenten. Uiterste schutbladen in matgeel papier. Inhoud: J[ohn] E[ric] Banck, Verspreide gedichten. ’s Gravenhage, M.J. Visser, 1868. (SC.02 73 c 153).
67 Nederland, onbekende plaats, onbekende binderij, 1871. Band: Donkergroen binderslinnen met heel fijne segrijnpreeg (verg. Krupp Lea1), blind, zwart en in goud bestempeld (194x136x21 mm). Kader op voorplat zwart, titel voorplat en rug in goud; rest blind. Op beide platten een breed kader tussen een rechthoek aan de buitenkant en een puntovaal aan de binnenkant, gevuld met gestileerde kelkbloemen en grote bladeren. In het midden van het voorplat de titel. Rug met twee veld van een lijn me driehoekige ornamenten tegen de korte kanten, boven en onder, en ertussen de titel. Uiterste schutbladen in wittig papier. Inhoud: A.J. de Bull, Gedichten. Schiedam, H.A.M. Roelants, 1871. 2 vol. [Bandtitel Volledige dichtwerken]. (SC.02 166 c 110).
68 Nederland, onbekende plaats, onbekende binderij, 1874 Band: Paars binderslinnen met fijne segrijnpreeg (Krupp Lea1), met verhoogd reliëf en met goud bestempeld (195x139x17 mm); platten langs de randen afgeschuind. Snede verguld. Het binnenste kader op het voorplat en de middenversiering en de rug zijn in goud, de rest in blind reliëf. Op beide platten een kader van een verhoogde lijn met aan de buitenkant zwarte lijntjes. Daarbinnen een tweede kader van herhaalde motiefjes en dubbellijnen uitlopend in een lintenornament in de hoeken. In het midden een soort verhoogde vierpas met erbinnen met een middenstuk voorstellende een meisjesbuste in een cartouche met putti, een lier, een vogel en ranken (alleen voorplat). De ruimte tussen het binnenste kader en de centrale vierpas is voorzien van een fijn ruitenpatroon. De rug is door lijngroepen in vijf velden verdeeld, waarvan het middelste de titel heeft en de overige krullende ornamenten hebben. Uiterste schutbladen in matbruin papier. Inhoud: J[an] J[acob] L[odewijk] ten Kate, Bladeren en bloemen; poezy. Leiden, A.W. Sijthoff, [1874]. (SC.02 75 c 93).