jaarverslag
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
2013
2013
jaarverslag
Voorwoord 01
Het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf geeft in dit jaarverslag inzage in de werkzaamheden, het beleid en de pensioenontwikkelingen gedurende het jaar 2013. Het bestuur verstrekt duidelijkheid over en draagt verantwoording af voor de financiële positie en de resultaten van het fonds. Dit jaarverslag is opgesteld in overeenstemming met de richtlijnen voor de jaarverslaggeving. Eind 2013 was de dekkingsgraad van het pensioenfonds 112,3 %. De dekkingsgraad is ten opzichte van eind 2012 gestegen met 1,3%. Er is geen sprake van een dekkingstekort, enkel van een reservetekort. Door het reservetekort heeft het bestuur in december 2013 moeten besluiten om per 1 januari 2014 geen toeslag te verlenen over de tot 31 december 2013 opgebouwde pensioenaanspraken. Het jaar 2013 stond voor het bestuur onder andere in het teken van de besluitvorming als gevolg van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Het bestuur koos voor het hanteren van het paritaire bestuursmodel per 1 juli 2014. Met ingang van laatstgenoemde datum bestaat het bestuur uit tien bestuursleden van wie vijf namens de werkgeversorganisatie, vier namens de werknemersorganisaties en één namens gepensioneerden. Verder worden per 1 juli 2014 een Raad van Toezicht en een nieuw Verantwoordingsorgaan ingericht. Met de overname van Super de Boer door Jumbo is Stichting Pensioenfonds Super de Boer een slapend fonds geworden. Stichting Super de Boer heeft het bestuur verzocht mee te werken aan een collectieve waardeoverdracht per 1 januari 2014 van alle pensioenverplichtingen. In 2013 heeft de voorbereiding van de collectieve waardeoverdracht plaats gevonden. Verder heeft het bestuur in 2013 uitvoerig stil gestaan bij het premiepercentage en de pensioenopbouw voor 2014. Het bestuur heeft besloten de pensioenrichtleeftijd voor 2014 op 65 jaar te handhaven. Dit heeft tot gevolg gehad dat de premie verhoogd is naar 20,2% en het opbouwpercentage verlaagd is naar 1,91 %. Op deze manier voldoet de regeling aan de fiscale wetgeving. In 2012 heeft het bestuur bepaald op welke wijze de risico’s worden geïnventariseerd. Vervolgens zijn er afspraken gemaakt over de wijze waarop risicomanagement ingebed kan worden in de bestuurlijke organisatie. In 2013 heeft het bestuur risicogebieden toebedeeld naar de adviescommissies en het bestuur. In de adviescommissies en het bestuur komt ieder risicogebied een keer per jaar, en zo nodig vaker, aan bod. Ter ondersteuning van het proces is sinds april 2013 op het bestuursbureau een investment & risk manager actief. Het bestuur bedankt iedereen die in het verslagjaar heeft bijgedragen aan het goed functioneren van het pensioenfonds.
N. Poelgeest Werknemersvoorzitter
02
H.B.M. ten Have Werkgeversvoorzitter
Inhoud 03
Voorwoord
2
Meerjarenoverzicht – Aantallen en Regeling
8
Meerjarenoverzicht - Financieel
9
1
2
Over het fonds
11
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
12 12 12 12 13 13 13 13 15 15 16 16
Het fonds 1.1.1 Naam en vestigingsplaats 1.1.2 Doelstelling 1.1.3 Samenwerkende organisaties 1.1.4 Externe partijen Het bestuur 1.2.1 Samenstelling 1.2.2 Bestuurlijke commissies De visitatiecommissie Het verantwoordingsorgaan De deelnemersraad Het bestuursbureau
Bestuursverslag - Ontwikkelingen
17
2.1 Ontwikkelingen regelgeving en overheidsbeleid 18 2.1.1 Verhoging AOW-leeftijd 18 2.1.2 Nieuw financieel toetsingskader 18 2.1.3 Nieuwe UFR gekoppeld aan marktrente 18 2.1.4 Nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2014 18 2.1.5 Premie 2014 en rekenrente 19 2.1.6 Houdbaarheid VPL-regeling 19 2.2 Governance 19 2.2.1 Wet versterking bestuur pensioenfondsen 19 2.2.2 Code Pensioenfondsen 20 2.2.3 Uitbreiding bestuursbureau 20 2.2.4 Deskundigheid 20 2.2.5 Vergoeding bestuursleden 20 2.2.6 Naleving gedragscode 21 2.3 Collectieve waardeoverdracht 21 2.4 Risicomanagement 21 2.5 Toezichthouders 21 2.5.1 Autoriteit Financiële Markten (AFM) 21 2.5.2 De Nederlandsche Bank (DNB) 21 2.6 Pensioenaangifte 22 2.7 Communicatie 22 2.7.1 Aandacht voor landelijke campagnes 22 2.7.2 Onderzoek risicobereidheid 22 2.7.3 Webstatistieken en nieuwsberichten op website 23 2.8 Vergaderonderwerpen 23
3
04
Bestuursverslag – Beleid
25
3.1 3.2
26 26 26 26 27 27 28 28 30 30 30 30
Financiële paragraaf 3.1.1 Dekkingsgraad 3.1.2 Evaluatie herstelplan 3.1.3 Het financiële crisisplan 3.1.4 Premie 3.1.5 Toeslag 3.1.6 VPL-regeling 3.1.7 Kosten uitvoering 3.1.8 Toekomst Pensioenparagraaf 3.2.1 Wijzigingen in het pensioenreglement 3.2.2 Wijzigingen in de statuten
3.2.3 Toekomst 3.3 Beleggingsparagraaf 3.3.1 Terugblik economie en financiële markten 3.3.2 Gevoerd beleid en resultaten 2013 3.3.3 Afdekking renterisico 3.3.4 Verantwoord beleggen 3.3.5 Vooruitzichten 3.3.6 Z-score en performance toets 3.3.7 Toekomst 3.4 Actuariële paragraaf 3.4.1 Actuariële analyse 3.4.2 Uitkomst van de solvabiliteitstoets 3.4.3 Oordeel certificerend actuaris over de financiële positie 3.5 Risicoparagraaf 3.5.1 Renterisico 3.5.2 Risico zakelijke waarden 3.5.3 Valutarisico 3.5.4 Grondstoffenrisico 3.5.5 Kredietrisico 3.5.6 Liquiditeitsrisico 3.5.7 Concentratierisico 3.5.8 Operationeel risico 3.5.9 Toekomst 3.6 Slotopmerkingen
30 31 31 32 34 34 35 36 36 37 37 38 38 39 39 39 39 40 40 40 41 41 41 41
Bijlage 1 Mutatieoverzicht
44
4
Verslag van het verantwoordingsorgaan
45
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
46 46 47 47
5
Algemeen Bevindingen Oordeel Aanbevelingen Reactie van het bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan
47
Verslag van de deelnemersraad
49
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8
50 50 50 50 50 50 51 51
Jaarverslag 2013 Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) Bestuursmodel Huishoudelijk reglement Toeslagverlening (per 1 januari 2014) Franchise 2014 Regeling en premie 2014 Reglementen en statuten
6
7
Jaarrekening
53
6.1 Balans per 31 december 6.2 Staat van baten en lasten 6.3 Kasstroomoverzicht 6.4 Algemene toelichting 6.4.1 Inleiding 6.4.2 Overeenstemmingsverklaring 6.4.3 Stelselwijziging VPL-regeling 6.4.4 Algemene grondslagen 6.4.5 Specifieke grondslagen 6.4.6 Grondslagen voor de resultaatbepaling 6.4.7 Grondslagen kasstroomoverzicht 6.5 Toelichting op de Balans 6.5.1 Beleggingen voor risico fonds 6.5.2 Beleggingen voor risico deelnemers 6.5.3 Vorderingen en overlopende activa 6.5.4 Overige activa 6.5.5 Stichtingskapitaal en reserves 6.5.6 Technische voorziening voor risico fonds 6.5.7 Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers 6.5.8 Langlopende schulden 6.5.9 Overige schulden en overlopende passiva 6.5.10 Risicobeheer en derivaten 6.5.11 Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen 6.5.12 Verbonden partijen 6.6 Toelichting op de staat van baten en lasten 6.6.1 Premiebijdragen risico pensioenfonds 6.6.2 Premiebijdragen risico deelnemers 6.6.3 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds en risico deelnemers 6.6.4 Overige baten 6.6.5 Pensioenuitkeringen 6.6.6 Pensioenuitvoeringskosten 6.6.7 Pensioenopbouw 6.6.8 Indexering en overige toeslagen 6.6.9 Inkoop uit hoofde van VPL-regeling 6.6.10 Rentetoevoeging 6.6.11 Onttrekking pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten 6.6.12 Wijziging marktrente 6.6.13 Wijziging overige actuariële uitgangspunten 6.6.14 Saldo overdracht van rechten 6.6.15 Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen 6.6.16 Overige lasten 6.6.17 Belastingen
54 55 57 58 58 58 58 58 59 62 64 65 65 71 71 72 72 75
Overige gegevens
95
77 77 78 78 86 86 87 87 88 88 89 90 90 91 91 92 92 92 92 92 93 93 94 94
7.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 96 7.2 Gebeurtenissen na balansdatum 96
8
Actuariële verklaring
9
Controleverklaring van de onafhankelijke
accountant
Bijlage 2 Begrippenlijst
97
99 101
05
06
Meerjarenoverzicht 07
Meerjarenoverzicht – Aantallen en Regeling 2013
2012
2011
2010
2009
3.210
3.151
3.285
3.269
3.346
Aantallen Werkgevers ultimo Deelnemers ultimo (exclusief arbeidsongeschikten)
77.679
74.656
75.927
73.398
74.663
Gewezen deelnemers ultimo
154.680
148.341
146.962
145.451
171.158
Ouderdomspensioen
8.731
7.891
7.069
6.138
5.384
Partnerpensioen
2.574
2.478
2.383
2.282
2.187
Wezenpensioen
181
179
189
190
167
Arbeidsongeschiktheidspensioen
381
395
413
433
445
Premie - Ouderdomspensioen en partnerpensioen
19,55%
19,55%
19,55%
19,55%
19,55%
Pensioengerechtigden
Pensioenregeling 2004 Premie - Prepensioen
4,30%
4,30%
4,30%
4,30%
4,30%
Opbouwpercentage - Ouderdomspensioen
1,87%
1,87%
2,00%
2,00%
2,00%
Opbouwpercentage - Partnerpensioen
1,31%
1,31%
1,40%
1,40%
1,40%
Opbouwpercentage - Prepensioen
1,87%
1,87%
2,00%
2,00%
2,00%
Franchise OP/PP
€18.272
€17.597
€ 17.423
€ 17.423
€ 16.321
Premie - Ouderdomspensioen en partnerpensioen
11,50%
11,50%
11,50%
11,50%
11,50%
Opbouwpercentage - Ouderdomspensioen
0,56%
0,56%
0,60%
0,60%
0,60%
Opbouwpercentage - Partnerpensioen
0,39%
0,39%
0,42%
0,42%
0,42%
Opbouwpercentage - Prepensioen
1,87%
1,87%
2,00%
2,00%
2,00%
Premie - Ouderdomspensioen en partnerpensioen
18,50%
18,50%
18,30%
18,30%
18,30%
Premie - Overgangsmaatregelen
1,40%
1,40%
1,40%
1,40%
1,40%
Premiepercentage regeling voormalig Melk & Zuivel
Pensioenregeling 2006
Opbouwpercentage - Ouderdomspensioen
2,10%
2,10%
2,25%
2,25%
2,25%
Opbouwpercentage - Partnerpensioen
1,470%
1,470%
1,575%
1,575%
1,575%
Franchise
€14.968
€14.415
€ 14.272
€ 14.272
€ 13.370
Actieven
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
1,35%
Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,22%
Toeslag op pensioen en pensioenaanspraken
08
Meerjarenoverzicht – Financieel Bedragen x 1000 euro
2013
2012
20111
2010
2009
Feitelijke premie (excl. aanvullende pensioenregeling) 2
132.603
127.675
141.212
134.572
146.254
Kostendekkende premie
174.291
170.870
178.221
148.518
164.216
Gedempte premie
133.508
125.647
152.966
142.846
135.873
Uitkeringen
39.056
38.166
30.554
31.386
19.710 7.611
9.445
8.600
9.404
10.7241
Pensioenuitvoeringskosten (inclusief kosten VPL) per actieve deelnemer/ pensioengerechtigde
€94,55
€ 96,98
€ 105,48
€130,083
€ 91,87
Uitvoeringskosten Vermogensbeheer 4
14.492
15.124
7.649
n.v.t.
n.v.t.
in percentage van het gemiddeld belegd vermogen
0,52%
0,58%
0,37%
n.v.t.
n.v.t.
Beleggingsopbrengsten voor risico fonds (incl. hedge)
-41.318
308.538
271.909
224.987
82.255
Beleggingsrendement (excl. rente- en valutahedge)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
8,5%
14,4%
Pensioenuitvoeringskosten
Uitvoeringskosten Vermogensbeheer
Benchmark (excl. rente- en valutahedge)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
8,2%
14,7%
Beleggingsrendement (incl. rente- en valutahedge)
-1,5%
12,8%
13,1%
n.v.t.
n.v.t.
Benchmark (incl. rente- en valutahedge)
-1,5%
11,8%
16,1%
n.v.t.
n.v.t.
Z-score
-0,45
-0,24
0,25
0,13
-0,21
Performancetoets
1,05
0,90
1,00
0,43
0,32
Technische voorzieningen 2.423.733 2.420.312 2.328.586 1.810.758 1.458.886 Pensioenvermogen 2.722.885 2.674.568 2.402.556 2.028.950 1.712.696 Reserves
299.152
254.256
73.970
218.192
253.810
Aanwezige dekkingsgraad
112%
111%
103%
112%
117%
Vereiste dekkingsgraad
118%
113%
116%
115%
117%
Reële dekkingsgraad
62%
58%
50%
60%
59%
Resultaat
44.896
189.333
-144.222
-35.618
127.405
1. W egens een stelselwijziging (zie toelichting in paragraaf 6.4.3 zijn de 2011 cijfers in bovenstaand overzicht aangepast voor vergelijkingsdoeleinden. De cijfers wijken om die reden op onderdelen af van het jaarverslag over verslagjaar 2011. 2. De aanvullende pensioenregeling is de door werkgevers af te sluiten vrijwillige regeling om pensioen op te bouwen boven het maximum pensioengevend salaris. Deze regeling wordt ook ‘excedent-regeling’ genoemd. 3 In 2010 zijn er veel pensioenaanspraken afgekocht, dit was een eenmalige actie. De pensioenuitvoeringskosten waren hierdoor in 2010 fors hoger dan in de jaren ervoor en erna. 4 Het normresultaat voor de matching portefeuille is gelijkgesteld aan het werkelijke resultaat. Voor 2012 en 2013 zijn zowel de beheerkosten als de transactiekosten verantwoord. Voor 2011 zijn alleen de beheerkosten opgenomen. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de jaren voor 2011.
09
10
1 Over het fonds 11
1.1 Het fonds Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf (‘het fonds’) heeft verschillende organen, zoals het bestuur, diverse commissies en de deelnemersraad. Daarnaast is een aantal externe partijen intensief bij het fonds betrokken. In dit hoofdstuk vindt u een overzicht van de bestuursorganen en externe partijen. Allereerst volgen de doelstelling en een aantal algemene gegevens van het fonds.
1.1.1 Naam en vestigingsplaats Het fonds is opgericht op 1 november 1968 en is statutair gevestigd in Utrecht. Het fonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Utrecht onder nummer 41178959 en is lid van de Pensioenfederatie . De laatste statutenwijziging vond plaats op 27 september 2012.
1.1.2 Doelstelling Doelstelling van het fonds is het verlenen van pensioenen aan deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden met inachtneming van de statuten en reglementen. Het fonds realiseert dit doel door premies te innen bij de aangesloten ondernemingen. De gelden worden belegd en beheerd en het fonds doet daaruit uitkeringen bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid.
1.1.3 Samenwerkende organisaties De volgende organisaties kunnen leden voordragen voor het bestuur, het verantwoordingsorgaan en/of de deelnemersraad: Vakcentrum Levensmiddelen (Vakcentrum) Blekerijlaan 1 3447 GR Woerden (0348) 41 97 71 Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Levensmiddelen (VGL) Postbus 182 2260 AD Leidschendam (070) 444 25 87 FNV Bondgenoten (FNV) Postbus 9208 3584 BW Utrecht 0900-9690 CNV Dienstenbond (CNV) Postbus 3135 2130 KC Hoofddorp (023) 565 10 52
12
1.1.4 Externe partijen Het fonds werkt samen met de volgende externe partijen:
Uitvoeringsorganisatie Het fonds heeft de pensioenuitvoering uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. (Syntrus Achmea). Het (fiduciair) vermogensbeheer is uitbesteed aan Kempen Capital Management N.V. (KCM). De custodian en beleggingsadministrateur van het fonds is Kasbank N.V. (KAS BANK).
Certificerend actuaris De heer H. D. Panneman AAG, Sprenkels & Verschuren B.V., Amsterdam.
Controlerend accountant De heer F.M. van den Wildenberg RA, KPMG Accountants N.V., De Meern.
Toetsing naleving gedragscode De heer E. Borst, KPMG, Amstelveen.
1.2 Het bestuur 1.2.1 Samenstelling Het paritaire bestuur is op 31 december 2013 als volgt samengesteld:
Leden werkgevers
Benoemd tot Organisatie
De heer H.H. van der Geest 1-1-2014 De heer H.B.M. ten Have 1-1-2015 Mevrouw mr. P.E.H. Hoogstraaten 1-1-2017 De heer drs. J. Kat 1-1-2017 De heer drs. P.J. Verhoog 1-1-2016
Vakcentrum Vakcentrum Vakcentrum VGL VGL
De heer H.B.M.Grutters De heer J.M.J.J. de Keijzer Vacature Mevrouw mr. N. Poelgeest De heer G.J. Seffinga
FNV FNV FNV CNV CNV
Leden werknemers
Benoemd tot Organisatie
1-1-2015 1-1-2015 1-1-2017 1-1-2017 1-1-2016
In 2013 was de heer Van der Geest werkgeversvoorzitter. De heer J. Suarez Menendez was werknemersvoorzitter per 1 januari 2013. Na zijn vertrek per 1 augustus 2013 is mevrouw N. Poelgeest door het bestuur benoemd tot werknemersvoorzitter. De heer Ten Have zal het werkgeversvoorzitterschap per 1 januari 2014 overnemen van de heer Van der Geest. De samenstelling van het bestuur is in 2013 gewijzigd. Per 1 augustus 2013 is de heer Suarez Menendez teruggetreden als bestuurslid. Per 1 januari 2014 treedt de heer Van der Geest terug. Ter voorbereiding op de invulling van een van de vacatures woonde mevrouw F. Sloot als aspirant bestuurslid een aantal vergaderingen bij.
1.2.2 Bestuurlijke commissies In verband met de vele complexe taken van het bestuur heeft het fonds een aantal bestuurlijke commissies ingesteld. Deze commissies doen voorbereidend werk in kwesties waarover het bestuur een besluit moet nemen. Zij kunnen dieper ingaan op de achtergronden en consequenties van te nemen beleidsbeslissingen en vervolgens het bestuur hierover adviseren.
13
In 2013 waren de volgende bestuurlijke commissies werkzaam:
Beleggingsadviescommissie De beleggingsadviescommissie heeft de volgende taken: • het gevraagd en ongevraagd uitbrengen van advies aan het bestuur ten aanzien van het strategische beleggingsbeleid; • het volgen van actuele ontwikkelingen en uitbrengen van advies over de eventuele consequenties voor het beleggingsbeleid; • het toetsen van voorstellen met betrekking tot het jaarlijks beleggingsplan en het uitbrengen van advies aan het bestuur over het jaarlijks beleggingsplan; • het besluiten over alternatieven voor de uitvoering van het vermogensbeheer binnen het kader van het door het bestuur goedgekeurde beleggingsplan en beleggingsrichtlijnen; • het monitoren en evalueren van het proces bij KCM gericht op de selectie, evaluatie en ontslag van beleggingsinstellingen en externe vermogensbeheerders; • het monitoren en evalueren van de handelingen van KCM gericht op de implementatie van het beleggingsbeleid; • het monitoren en evalueren van de behaalde beleggingsresultaten; • het monitoren en evalueren van de handelingen van KAS BANK gericht op de bewaarneming in engere zin, de beleggingsadministratie, de resultaatmeting en de compliance monitoring (controle op naleving van beleggingsrichtlijnen); • risicomanagement. De commissie vergadert minimaal vier maal per jaar, voorafgaand aan de bestuursvergadering. De beleggingsadviescommissie wordt ondersteund door een externe deskundige (de heer Jeurissen) die structureel onderdeel uitmaakt van de commissie. De externe deskundige heeft geen stemrecht. De samenstelling is op 31 december 2013 als volgt: Leden Mevrouw mr. N. Poelgeest De heer H.B.M. ten Have De heer drs. J. Kat (voorzitter) Vacature De heer T. Jeurissen (externe deskundige)
Pensioencommissie1 Vanuit een adviserende taak heeft de pensioencommissie de volgende taken en bevoegdheden: • het verrichten van de eerste bestuurlijke toets op het jaarwerk; • het zijn van het primaire bestuurlijke contact met de certificerend actuaris en de controlerend accountant en het toezien op de opvolging van de aanbevelingen van deze externe deskundigen; • het toetsen van de uitbesteding van het pensioenbeheer door Syntrus Achmea op de volgende aspecten: - kwaliteit van de uitvoeringsovereenkomsten; - de mate van marktconformiteit van de servicenormen voor het pensioenbeheer; - de mate van marktconformiteit van de wijze waarop de pensioenuitvoerder de processen beheerst, heeft georganiseerd en geautomatiseerd; - de verhouding tussen prijs en kwaliteit; - beoordeling van de uitvoering pensioenbeheer (in relatie tot gemaakte afspraken); • pensioenbeleid (aanpassing reglement e.d.); • kostendekkende premie; • actuariële vraagstukken (langleven risico, kortleven risico, overige actuariële factoren); • beoordelen van voorleggers; • kwartaalrapportages; • extern toezicht (AFM en DNB); • compliance (naleving wet- en regelgeving); • risicomanagement. Deze commissie vergadert minimaal vier maal per jaar. De samenstelling is op 31 december 2013 als volgt: Leden De heer H.B.M. Grutters De heer H.H. van der Geest (voorzitter) De heer G.J. Seffinga De heer drs. P.J. Verhoog 1 In de loop van 2013 zijn de taken van de financiële commissie opnieuw bekeken en vastgelegd en is besloten de naam aan te passen in Pensioencommissie.
14
Communicatiecommissie Vanuit een adviserende taak heeft de communicatiecommissie de volgende taken en bevoegdheden: • het verrichten van de eerste bestuurlijke toets op het communicatiejaarplan en het communicatiebeleidsplan en hier gedurende het jaar input voor leveren; • bewaken en eventueel bijstellen van communicatieplannen; • vaststellen van communicatie-uitingen; • overleg voeren met de communicatieadviseur; • risicomanagement. De communicatiecommissie vergadert minimaal vier keer per jaar voorafgaand aan een bestuursvergadering. De samenstelling is op 31 december 2013 als volgt: Leden De heer G.J. Seffinga Mevrouw mr. P.E.H. Hoogstraaten De heer J.M.J.J. de Keijzer (voorzitter) De heer drs. P.J. Verhoog
1.3 De visitatiecommissie Voor het intern toezicht is gekozen voor een visitatiecommissie die eenmaal per drie jaar de volgende onderwerpen beoordeelt: • beleids- en bestuursprocedures en –processen; • de wijze waarop de uitvoering van de regeling wordt bestuurd en aangestuurd; • de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn voor (de dekkingsgraad van) het fonds. De visitatiecommissie bestaat uit 3 leden: Leden De heer drs. J. Groenewoud De heer H.J. Strang RA De heer D. Wenting AAG RBA Aan het begin van 2012 heeft een visitatie plaatsgevonden. Hierover is gerapporteerd in het jaarverslag over 2011. In 2013 heeft geen visitatie plaats gevonden.
1.4 Het verantwoordingsorgaan Het bestuur legt aan het verantwoordingsorgaan verantwoording af over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Tevens legt het bestuur verantwoording af over de naleving van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur zoals vastgesteld door de Stichting van de Arbeid (STAR) op 16 december 2005. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst. De werkwijze is zodanig dat waar mogelijk wordt samengewerkt met de deelnemersraad teneinde overlapping te voorkomen. De verantwoording die het bestuur aflegt aan het verantwoordingsorgaan is onderdeel van de jaarverslagcyclus. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit negen leden: vijf namens de deelnemers, twee namens pensioengerechtigden en twee namens werkgevers. De leden zijn benoemd door het Vakcentrum, de VGL, de FNV en het CNV. Het verantwoordingsorgaan is op 31 december 2013 als volgt samengesteld:
Leden (deelnemers)
Benoemd tot
Organisatie
De heer L.C.G.M. Massop Mevrouw M. Schults De heer T. Teklenburg De heer P.A. Heikoop De heer R. van der Beek
01-07-2014 01-07-2014 01-07-2014 01-07-2014 01-07-2014
FNV FNV FNV CNV CNV
Leden (pensioengerechtigden)
Benoemd tot
Organisatie
De heer L. J. van Uden Vacature
01-07-2014 -
CNV -
15
Leden (werkgevers)
Benoemd tot
Organisatie
De heer W.G. van den Brink De heer H. Ploegmakers
01-07-2014 01-07-2014
VGL Vakcentrum
De heer Van den Brink was in 2013 voorzitter, de heer Teklenburg was plaatsvervangend voorzitter.
1.5 De deelnemersraad De deelnemersraad adviseert het bestuur gevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het fonds betreffen. Het bestuur stelt de deelnemersraad in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk te nemen besluit van het bestuur tot: a. het nemen van maatregelen van algemene strekking; b. wijziging van de statuten en reglementen van het fonds; c. vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening, de actuariële en bedrijfstechnische nota en een langetermijn-herstelplan; d. vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten; e. het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid, dan wel het verlenen van toeslag; f. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of de overname van verplichtingen door het fonds; g. liquidatie van het fonds; h. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; i. het terugstorten van premie of geven van premiekorting. De deelnemersraad bestaat uit zes leden: vijf deelnemers en een pensioengerechtigde. De leden zijn benoemd door het CNV en de FNV. De deelnemersraad is op 31 december 2013 als volgt samengesteld:
Leden (deelnemers)
Benoemd tot
Organisatie
De heer L.C.G.M. Massop Mevrouw M. Schults De heer T. Teklenburg De heer P.A Heikoop De heer R. van der Beek
01-07-2014 01-07-2014 01-07-2014 01-07-2014 01-07-2014
FNV FNV FNV CNV CNV
Leden (pensioengerechtigden)
De heer L. J. van Uden
01-07-2014
CNV
De heer Teklenburg was in 2013 voorzitter, mevrouw Schults was plaatsvervangend voorzitter.
1.6 Het bestuursbureau Het bestuursbureau richt zich op de beleidsvoorbereiding en evaluatie ten behoeve van het bestuur en de commissies. De volgende taken worden onderscheiden: • adviseur van het bestuur; • bewaken kwaliteit beleidsvoorstellen ten behoeve van bestuur en commissies; • organisatie van de uitbestede taken; • bewaken dat contracten met de uitvoerders up-to-date zijn met een goede prijs-kwaliteit verhouding; • monitoring uitvoering; • bewaken en/of bevorderen kwaliteit van de management informatie over de uitbestede taken ten behoeve van bestuur: • voorbereiden van selectie en benoeming van externe partijen / adviseurs; • aansturing van externe partijen / adviseurs; • signaleren dat externe partijen / adviseurs niet goed functioneren; • risk management (o.a. regie proces); • regie / ondersteuning met betrekking tot opleiding bestuur; • zorgen voor goede communicatie tussen de organen van het fonds (inclusief visitatiecommissie); • onderhouden van externe contacten (bijvoorbeeld richting DNB, AFM, Pensioenfederatie). Ultimo 2013 bestaat het bestuursbureau uit een directeur (de heer Onkenhout), een Investment & Risk Manager (de heer Pistorius) en administratieve ondersteuning. Bestuursbureau Bpf Levensmiddelen Stationsweg 1 3445 AA Woerden
16
2 Bestuursverslag - Ontwikkelingen 17
2.1 Ontwikkelingen regelgeving en overheidsbeleid 2.1.1 Verhoging AOW-leeftijd Sinds 1 april 2012 gaat de AOW in vanaf de 65ste verjaardag in plaats van de eerste van de maand waarin de 65ste verjaardag valt. In het Pensioenakkoord van 2010 waren afspraken gemaakt over de verhoging van de AOW-leeftijd, maar in 2012 is in wetgeving vastgelegd om de AOW-leeftijd versneld te verhogen en ook de fiscale pensioenrichtleeftijd te verhogen naar 67 jaar per 2014. De AOW-leeftijd gaat sinds 1 januari 2013 stapsgewijs omhoog naar 67 jaar. Naar verwachting volgt in 2014 wetgeving voor een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd, waardoor deze in 2021 op 67 jaar komt te liggen. Per 1 januari 2014 is de fiscale pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 67 jaar. Daarna wordt de pensioenrichtleeftijd gekoppeld aan de levensverwachting; bij een verdere verhoging gaat dit in stappen van één jaar.
2.1.2 Nieuw financieel toetsingskader De eerste stap in de herziening van het pensioenstelsel is het verhogen van de AOW en de pensioenrichtleeftijd. De tweede stap is het schokbestendig maken van de pensioencontracten. De financiële regels voor pensioenen liggen vast in het financieel toetsingskader (FTK). Het FTK is onderdeel van de Pensioenwet. In de zomer van 2013 hield staatssecretaris Klijnsma een consultatie over een voorontwerp voor het nieuw FTK. In het consultatiedocument werd een scheiding tussen nominale en reële contracten voorgesteld. Na de consultatie koos staatssecretaris Klijnsma alsnog voor één FTK, een tussenvariant. Het pensioenfonds heeft in 2013 de ontwikkelingen met betrekking tot het nieuwe FTK nauwlettend gevolgd en de Cao- partijen zorgvuldig geïnformeerd. Wanneer het nieuwe FTK naar verwachting per 1 januari 2015 definitief is, zal het pensioenfonds de gevolgen van het FTK samen met de Cao- partijen incorporeren. Op 4 april 2014 heeft de staatssecretaris het wetsvoorstel voor het nieuwe FTK voor advies aangeboden aan de Raad van State.
2.1.3 Nieuwe UFR gekoppeld aan marktrente Het kabinet wil met de invoering van het nieuwe FTK in 2015 ook een nieuwe UFR-methode invoeren voor pensioenfondsen. De UFR is de benadering van de marktrente voor looptijden van meer dan 20 jaar. De Commissie UFR bracht een advies uit over drie onderdelen van de UFR-methode. Op 1 oktober 2013 gaf het kabinet aan het advies van de commissie te willen overnemen in het nieuwe FTK. Een belangrijke keuze die de commissie maakt, is de UFR niet meer als een vaste rente te definiëren, maar te koppelen aan een voortschrijdend gemiddelde marktrente (forward rente). Een voordeel van een variabele UFR is dat geen onduidelijkheid meer bestaat of en hoe dit niveau in de toekomst bijgesteld kan worden. Nadelen van de voorgestelde methodiek zijn de complexiteit en de onduidelijkheid over de vraag in hoeverre het renterisico nog af te dekken is voor pensioenfondsen. Ook is het de vraag of een variabele UFR niet onnodig ten koste gaat van stabiliteit, aangezien de UFR ook meebeweegt met marktrentes. Op 4 april 2014 is het wetsvoorstel FTK ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. Vervolgens zal het wetsvoorstel behandeld worden in de Eerste Kamer en de Tweede Kamer.
2.1.4 Nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2014 In 2012 is in wetgeving vastgelegd om de AOW-leeftijd versneld te verhogen en ook de fiscale pensioenrichtleeftijd te verhogen naar 67 jaar per 2014. De Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd verlaagde per 1 januari 2014 de maximale opbouwpercentages met 0,1%. Voor middelloon geldt vanaf die datum een maximaal opbouwpercentage van 2,15% en voor eindloon 1,9%. Bpf Levensmiddelen had een pensioenrichtleeftijd van 65 jaar met een opbouwpercentage van 2,10% aan ouderdomspensioen. De wet maakt handhaving op de leeftijd van 65 jaar in 2014 mogelijk bij een lager opbouwpercentage, rekening houdend met de hoogte van de franchise van het fonds. Gezien vorenstaande wetgeving voldeed de pensioenregeling van 2013 niet aan de fiscale eisen zoals deze per 1 januari 2014 van kracht werden. Het bestuur heeft fiscale bovenmatigheid geconstateerd en de Cao- partijen hierover geïnformeerd. De Cao- partijen zijn in beginsel verantwoordelijk voor de inhoud van de regeling. Door het uitblijven van een besluit van de Cao- partijen heeft het bestuur ervoor gekozen om zelfstandig de regeling aan te passen om ernstige negatieve consequenties voor de deelnemer te voorkomen. In de bestuursvergadering van 5 december 2013 heeft het bestuur de pensioenregeling 2014, voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950, definitief als volgt vastgesteld: - het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen is vastgesteld op 1,91%; - het opbouwpercentage voor het partnerpensioen is vastgesteld op 1,56%; - de pensioenrichtleeftijd blijft gehandhaafd op 65 jaar; - de franchise blijft gehandhaafd op € 14.968; - de premie is op kostendekkend niveau vastgesteld op 20,2% van de pensioengrondslag.
18
Voor de deelnemers geboren voor 1950 en de deelnemers uit het Melk- en Zuiveldetailhandelsbedrijf blijft de regeling in 2014 ongewijzigd. Het reglement van het pensioenfonds is als gevolg van de gewijzigde pensioenregeling aangepast.
2.1.5 Premie 2014 en rekenrente De huidige premie van 18,5% van de pensioengrondslag bij een rekenrente van 3,5% is niet kostendekkend. Met het aanpassen van de premie naar 20,2% van de pensioengrondslag met een rekenrente van 3,5% is de premie kostendekkend conform de huidige eisen vanuit de Pensioenwet.
2.1.6 Houdbaarheid VPL-regeling Het bestuur heeft ook gesproken over de houdbaarheid van de voorwaardelijke VPL- overgangsregeling (VPL-regeling, zie ook hoofdstuk 3.1.6). Het bestuur heeft een ernstig financieringsprobleem geconstateerd binnen de VPL-regeling. Het bestuur heeft de Cao-partijen dringend verzocht om zo snel mogelijk tot overeenstemming te komen over de aanpassing van de regeling zodanig dat deze ook naar de toekomst toe financieel houdbaar blijft. Aangezien Cao-partijen de uitvoering van de VPL-regeling aan het pensioenfonds hebben uitbesteed, heeft het fonds de communicatie over de VPL-regeling richting de deelnemers altijd verzorgd. In november 2013 zijn alle betrokken deelnemers schriftelijk geïnformeerd over de ontstane problemen ten aanzien van de voorwaardelijke inkoopregeling.
2.2 Governance Op de politieke agenda 2013 stonden de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en de Code Pensioenfondsen.
2.2.1 Wet versterking bestuur pensioenfondsen De Wet versterking bestuur pensioenfondsen is een integrale herziening van de governance en medezeggenschap bij pensioenfondsen. De wet moet leiden tot verbetering van de kwaliteit van het pensioenfondsbestuur. De wet is van kracht vanaf 7 augustus 2013. De bepalingen over het verantwoorden van beleggingsbeleid en over geschiktheid en tijdsbeslag waren meteen van kracht. Ook verwante wijzigingen traden in werking. Zo zijn in het Besluit FTK regels over het beloningsbeleid vastgelegd en in het Besluit uitvoering PW regels over geschiktheid, betrouwbaarheid en tijdsbeslag. Een deel van de wet wordt van kracht vanaf 1 juli 2014, wanneer het bestuur moet zijn ingericht volgens één van de vijf bestuursmodellen uit de Pensioenwet. Het intern toezicht wordt bij bedrijfstakpensioenfondsen verstevigd met een permanente raad van toezicht. Deze raad van toezicht krijgt extra bevoegdheden.
Keuze nieuw bestuursmodel Na overleg met Cao-partijen, het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad heeft het bestuur van het pensioenfonds gekozen voor het paritaire bestuursmodel. Het paritaire model lijkt op de huidige bestuursvorm; een bestuursvorm die zijn waarde heeft bewezen. In het paritaire model hebben de bestuursleden binding met de achterban. Het bestuur kiest binnen het paritaire model voor een duidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Besturen en toezicht houden vinden plaats in gescheiden gremia. Het bestuur is van mening dat de keuze voor het paritaire model alleen kan worden gemaakt en gehandhaafd zolang wordt voldaan aan strikte eisen qua deskundigheid en beschikbaarheid. Aan alle leden worden dezelfde deskundigheidseisen gesteld. In het gekozen model zullen van de 10 bestuurszetels er 5 bezet worden door vertegenwoordigers namens werkgevers, 4 door vertegenwoordigers namens werknemers en 1 door een vertegenwoordiger namens pensioengerechtigden. Het bestuur is van mening dat op deze wijze recht wordt gedaan aan verschillende belangen in de sector en evenwichtige besluitvorming wordt bevorderd. De keuze voor het paritaire model heeft gevolgen voor de medezeggenschap en het intern toezicht. De bestaande organen (deelnemersraad en verantwoordingsorgaan) worden samengevoegd tot één nieuw verantwoordingsorgaan. De taken van het nieuwe verantwoordingsorgaan bevatten die van het bestaande verantwoordingsorgaan alsmede enkele adviestaken. De visitatiecommissie wordt vervangen door een permanente Raad van Toezicht.
19
2.2.2 Code Pensioenfondsen De Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid ontwikkelden gezamenlijk een Code Pensioenfondsen in het kader van het wetsvoorstel Versterking bestuur pensioenfondsen. De Code komt in de plaats van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur uit 2005. De Code is op 1 januari 2014 in werking getreden en zal per 1 juli 2014 ook wettelijk verankerd zijn in de Pensioenwet. De Code gaat in op het besturen van een pensioenfonds, het intern toezicht daarop en over het afleggen van verantwoording over wat het pensioenfonds aan beleid formuleert en wat het heeft gerealiseerd. De Code staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van het volledige stelsel van bestaande wet- en regelgeving, aanbevelingen, convenanten en codes van de Pensioenfederatie en de STAR. Een monitoringcommissie zal toezicht houden op de naleving van de Code.
2.2.3 Uitbreiding bestuursbureau In 2013 is het bestuursbureau uitgebreid met een Investment en Risk Manager, die zich voornamelijk bezig houdt met Vermogensbeheer en Risicomanagement. Deze manager zal ook de directeur vervangen bij vakantie en ziekte. Op deze manier heeft het bestuur de kwetsbaarheid van het bestuursbureau verkleind.
2.2.4 Deskundigheid Het bestuur wil voor de uitoefening van haar taken beschikken over voldoende kennis en over de noodzakelijke competenties. Een pensioenfondsbestuurder moet vanaf de eerste dag aan alle deskundigheidseisen voldoen. Voorafgaand kan een toekomstig bestuurslid cursussen volgen om aan deze eisen te voldoen. Dit is vastgelegd in een aangescherpt opleidings- en deskundigheidsplan. Om het functioneren van het bestuur als geheel en van de individuele bestuursleden afzonderlijk kritisch tegen het licht te houden, houdt het bestuur jaarlijks een zelfevaluatie. Het doel hiervan is de kwaliteit van het bestuur in stand te houden en/ of te verbeteren. Bestuursleden dienen niet alleen over kennis te beschikken maar ook over bepaalde competenties. In 2013 heeft het voltallige bestuur deelgenomen aan een competentiereflector, om de aanwezigheid van deze competenties te toetsen. De uitkomst van het rapport dat daaruit is voortgekomen heeft geleid tot een aantal wijzigingen in het deskundigheids- en opleidingsplan en in het fondsprofiel. Elk bestuurslid beschikt over de volgende competenties: • Strategisch denken • Probleemanalyse en oordeelsvorming • Verantwoordelijkheid • Integriteit • Samenwerken • Onafhankelijkheid • Kritisch zijn • Besluitvaardigheid • Toezicht en overzicht houden Voor de voorzitters geldt naast de kerncompetenties ook de competentie voorzittersvaardigheid
2.2.5 Vergoeding bestuursleden De stijgende druk op bestuursleden, de verhoogde eisen op het gebied van kennis en competenties en het stijgende aantal vergaderingen zijn in 2012 al aanleiding geweest om de vacatie (in twee stappen) te verhogen naar een kostendekkend niveau. In 2013 is de eerste stap daartoe genomen en heeft het bestuur besloten om te werken met een vaste jaarvergoeding naast de vergoeding per vergadering. Het bestuur heeft gekozen voor een combinatie van een vaste vergoeding en een vergoeding per vergadering. De vaste component is voor de voorzitters € 20.000 en voor de bestuursleden € 10.000 per jaar. De variabele component is een vergoeding per bijeenkomst, deze is voor de voorzitters en de overige bestuursleden gelijk. De verblijfskostenvergoeding komt daarmee te vervallen. De kilometervergoeding blijft ongewijzigd: € 0,28 per km. Bestuursvergadering € 700 Commissievergadering € 500 Tijdelijke werkgroep € 500 Scholingsbijeenkomst € 400 Overige bijeenkomsten € 400 Het bestuur zal begin 2014 een besluit nemen over de vacatievergoeding voor 2014.
20
2.2.6
Naleving gedragscode
Sinds 2001 heeft het bestuur een gedragscode. Doel van deze gedragscode is het stellen van regels en richtlijnen voor bestuursleden. Deze regels moeten belangenconflicten voorkomen. Daarnaast is vastgelegd hoe bestuursleden moeten omgaan met vertrouwelijke informatie van het pensioenfonds. De gedragscode bevordert de transparantie en zorgt ervoor dat alle betrokkenen, ook voor hun eigen bescherming, duidelijk weten wat wel en niet geoorloofd is. Jaarlijks wordt door de compliance officer een onderzoek gedaan naar de naleving van de gedragscode. Alle bestuursleden en medewerkers van het bestuursbureau vullen daartoe een vragenlijst in en de compliance officer brengt rapport uit aan het bestuur.
2.3 Collectieve waardeoverdracht Met de overname van Super de Boer door Jumbo zijn per 1 januari 2012 alle actieve deelnemers toegetreden tot het Stichting pensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf. Hierdoor is Stichting Pensioenfonds Super de Boer een slapend fonds geworden. Begin 2013 heeft Pensioenfonds SdB het bestuur verzocht mee te werken aan een collectieve waardeoverdracht voor de achtergebleven pensioengelden. De overdracht betreft de aanspraken van ongeveer 13 duizend personen, waaronder begrepen 3 duizend ingegane pensioenuitkeringen. Met de overdracht is een belang gemoeid van bijna € 0,5 miljard. Aangezien een groot deel van de deelnemers als actieve deelnemers pensioen al opbouwt bij het fonds is het wenselijk om alle pensioenaanspraken bij één pensioenfonds onder te brengen. Daarnaast heeft Pensioenfonds SdB voor het fonds gekozen vanwege het beste toekomstperspectief en het vertrouwen in de zorg voor deelnemersbelangen. In 2013 heeft het bestuur uitvoerig gesproken over deze collectieve waardeoverdracht. Het bestuur heeft geconcludeerd dat een collectieve waardeoverdracht goed is voor het draagvlak voor het fonds. Daarnaast onderschrijft het bestuur het belang voor de gemeenschappelijke deelnemers van het samenvoegen van de pensioenopbouw. Het bestuur heeft ingestemd met een collectieve waardeoverdracht per 1 januari 2014, waarbij de financiële afspraak is gemaakt dat de belangen van de huidige deelnemers van het (overnemende) fonds geborgd blijven. DNB heeft goedkeuring gegeven voor deze collectieve waardeoverdracht per 1 januari 2014.
2.4 Risicomanagement Het bestuur heeft voor haar taak inzicht nodig in de risico’s die het fonds loopt. Ook volgens de DNB-eisen uit FIRM en het FTK behoren bestuurders van een pensioenfonds een actueel en volledig beeld hebben van alle relevante risico’s die het fonds loopt, en zorgen voor gepaste beheersmaatregelen. Voor dit doel is het fonds in 2012 het project integraal risicomanagement gestart. Hiervoor is een werkgroep opgericht die is ondersteund door een externe consultant op het gebied van risicomanagement. Op 4 juni 2013 heeft een studiebijeenkomst plaatsgevonden over de uitkomsten van het project. Het project heeft onder meer geresulteerd in de vaststelling van 51 risicogebieden, een eerste inventarisatie van het bruto- en netto risico aan de hand van de risico-omvang en de waarschijnlijkheid van het risico, en een voorstel voor de organisatorische inbedding van het risicomanagement in het pensioenfonds. In de bestuursvergadering van 13 juni 2013 heeft het bestuur akkoord gegeven op de toebedeling van de 51 risicogebieden naar de advies commissies en het bestuur. In de adviescommissies en het bestuur komt ieder risicogebied een keer per jaar, en zo nodig vaker, aan bod.
2.5 Toezichthouders 2.5.1 Autoriteit Financiële Markten (AFM) De AFM houdt toezicht op de communicatie van pensioenuitvoerders ter bescherming van de consument. Er zijn twee wetten die dat voorschrijven Het gaat om: • De Pensioenwet • De Wet verplichte beroepspensioenregeling De AFM houdt toezicht op het gedrag van pensioenuitvoerders om consumenten te beschermen.
2.5.2 De Nederlandsche Bank (DNB) DNB is als toezichthouder belast met prudentieel toezicht. Dit toezicht richt zich op de financiële stevigheid van financiële ondernemingen en pensioenfondsen. Het doel van DNB is bij te dragen aan de stabiliteit van de financiële sector. Het pensioenfonds informeert DNB over alle wijzigingen in statuten, reglementen en in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Tevens legt het pensioenfonds jaarlijks uiterlijk 30 juni het jaarverslag en de daarbij behorende verslagstaten ter beoordeling aan DNB voor. Elke maand en elk kwartaal rapporteert het pensioenfonds aan DNB over zijn financiële positie inclusief de dekkingsgraad. Tevens rapporteert het pensioenfonds aan DNB in januari over de uitkomsten van de evaluatie van het herstelplan over voorgaand boekjaar. Tot slot worden benoemingen van bestuursleden ter toetsing aan DNB voorgelegd. In het verslagjaar 2013 zijn geen aanwijzingen en boetes door DNB opgelegd.
21
2.6 Pensioenaangifte Pensioenaangifte is het systeem van digitale gegevensaanlevering voor werkgevers. Door de overgang naar dit systeem kan aangifte plaatsvinden op dezelfde wijze als dit bij de Belastingdienst gebeurt. Doordat dit is geïntegreerd in de salarispakketten van de werkgevers is het voor de werkgevers eenvoudiger geworden. Het pensioenfonds ontvangt de gegevens nu maandelijks (achteraf) in plaats van jaarlijks (achteraf). Werkgevers die op het systeem worden aangesloten, krijgen een uitnodiging om voor gegevensaanlevering naar de speciale zogenoemde landingspagina op de website van het pensioenfonds te gaan. Gegevensaanlevering wordt hierdoor makkelijker en kost minder tijd voor de werkgever. Voor het pensioenfonds zorgt het nieuwe systeem ervoor dat het fonds sneller beschikt over actuele werknemergegevens. Ultimo 2013 is 76% van de werkgevers op dit systeem aangesloten.
2.7 Communicatie Het pensioenfonds wil de doelgroepen zo goed mogelijk informeren over hun pensioenrechten en -plichten. Het bestuur stelt zich ten doel het pensioenbewustzijn, en meer specifiek de kennis van de pensioenregeling en het beleid van het fonds, bij de doelgroep te verhogen. Het bestuur onderscheidt primaire en secundaire communicatiedoelgroepen. De actieve deelnemers, de werkgevers en de uitkeringsgerechtigden worden als primaire doelgroep beschouwd. De gewezen deelnemers en de overige stakeholders vallen onder de secundaire doelgroep. Het bestuur heeft voor 2013 aan de volgende speerpunten gewerkt: • communicatie rondom de financiële situatie; • communicatie als belangrijk onderdeel van het risicomanagement. Gedurende 2013 zijn de doelgroepen diverse keren geïnformeerd over de financiële situatie van het fonds. Dit gebeurde in nieuwsberichten op de website, via twitter en in de nieuwsbrieven voor actieve deelnemers, gepensioneerden en werkgevers. Tevens heeft het bestuur eind november 2013 alle betrokken deelnemers geïnformeerd over de financiële situatie van de VPL-regeling (zie ook paragraaf 2.1.6). In 2013 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de risicobereidheid van deelnemers en gepensioneerden van het pensioenfonds. Daarmee is meer inzicht verkregen in het risicoprofiel van deze doelgroepen. In 2014 zal naar verwachting een belangrijke focus liggen op de communicatie over en rond de nieuwe pensioenregeling en de verkiezing voor leden van het verantwoordingsorgaan.
2.7.1 Aandacht voor landelijke campagnes Het pensioenfonds heeft in 2013 aandacht besteed aan drie verschillende landelijke initiatieven: • Samen-sta-jij-sterk: een initiatief van de Pensioenfederatie om de voordelen van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds te benadrukken. • De Pensioen3daagse: een driedaags evenement waarbij door het hele land activiteiten zijn georganiseerd, zoals een pensioenspreekuur en een pensioendebat. Ook is er voorlichting op de werkvloer en inzage in de eigen pensioensituatie gegeven. • Mijnpensioenoverzicht.nl: een website waar mensen hun pensioenaanspraken kunnen inzien van alle fondsen waar ze ooit aan hebben deelgenomen. Door banners op de website te plaatsen (die doorlinken naar de campagnes) is verwezen naar de landelijke campagnes.
2.7.2 Onderzoek risicobereidheid Het bestuur denkt na over de toekomst van de pensioenregeling. Dit doet zij samen met brancheorganisaties en vakbonden. Ook deelnemers en gepensioneerden spelen een belangrijke rol. Het bestuur hecht eraan om te weten hoe deze groepen denken over thema’s als zekerheid qua pensioeninkomen, beleggen door pensioenfondsen en het delen van lusten en lasten tussen jongeren en ouderen. Daarom heeft het pensioenfonds in het voorjaar van 2013 een onderzoek naar de risicobereidheid onder de deelnemers gehouden. Via de werkgever zijn alle deelnemers gevraagd een enquête in te vullen. In totaal hebben 1.732 deelnemers en 97 gepensioneerden meegedaan. De belangrijkste onderzoeksresultaten laten zien dat de deelnemers van het onderzoek: • zo min mogelijk risico willen nemen; • behoefte hebben aan zekerheid, maar willen vooral blijven leven zoals nu; • een lichte voorkeur hebben voor ‘werkgever moet meer bijdrage’; • ‘langer doorwerken’ en ‘verhogen premie’ noemen als manier om de pensioenen betaalbaar te houden; • zich realiseren dat beleggen nodig is voor hoger rendement en dat daar risico’s aan zitten; • het belangrijk vinden dat de beleggingen van het pensioenfonds maatschappelijk verantwoord zijn.
22
2.7.3 Webstatistieken en nieuwsberichten op website Onder andere de volgende gebeurtenissen zorgden voor een piek in het bezoek aan de website: • Januari: werkgevers bezochten de website voor gegevensaanlevering; • Februari: veel pensioenfondsen publiceerden de dekkingsgraad van eind 2012 en de Pensioenfederatie publiceerde een lijst met pensioenfondsen die moesten korten; • Maart: de nieuwsbrief ‘Uw pensioen’ viel op de deurmat bij deelnemers, gepensioneerden en werkgevers; • Augustus: nieuws over investeringen van pensioenfondsen in de Nederlandse economie; • Oktober/ november: media aandacht voor het pensioenakkoord over verlaging van de belastingvrije opbouw van pensioen; • December: verschijnen van de nieuwsbrief voor werkgevers. 3000
Totaal webbezoek
2500 2000 Benchmark 2013
1500
Webbezoek 2013
1000 500
ec e
m
be r
be r m D
r
ov e
be
r
O kt
ob e N
Se
pt em
tu s
li
gu s
Ju
Au
Ju ni
ei M
ril Ap
aa rt M
i ru ar
Fe b
Ja
nu a
ri
0
Maand
Het bezoek aan de website ligt boven het (gemiddelde) webbezoek van 2012 (1.500 webbezoekers per maand).
Monitoring social media In 2013 hebben de doelgroepen nauwelijks vragen via sociale media over pensioen gesteld. De achterban reageert via sociale media nog niet vaak op berichtgeving vanuit het fonds. Mocht dit wel het geval zijn, dan zorgt de monitoring ervoor dat deze signalen direct worden opgepikt. Eventuele klantvragen kunnen dan door het Klant Contact Center worden beantwoord.
Uniform Pensioenoverzicht (UPO) Het UPO is verzonden in juni 2013.
2.8 Vergaderonderwerpen Bestuur Het bestuur van het fonds heeft het afgelopen jaar negen reguliere vergaderingen gehad. Daarnaast heeft het bestuur een aantal studiedagen gevolgd over de thema’s: • Maatschappelijk Verantwoord Beleggen • Competenties • Risicomanagement • Nieuwe regeling en het FTK
Beleggingsadviescommissie De beleggingsadviescommissie is dit jaar negen maal bijeengekomen. Dit waren de belangrijkste agendapunten: • Transitie van de discretionaire vastgoedportefeuille naar SAREF • Integraal risicomanagement • Opstellen noodprocedure • Inzicht in effectiviteit van de rentehedge • Oriëntatie op de beleggingscategorie hedge funds • Verdieping in de activiteiten van de bewaardbank voor het fonds • Implementatie van het beleid op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Beleggen • Themaonderzoek DNB vermogensbeheer • Oriëntatie op strategisch niveau van de rente-afdekking
23
• Vernieuwing van SLA vermogensbeheer met KCM • CEM Benchmarkonderzoek naar de kosten vermogensbeheer • Beleggingsplan 2014
Pensioencommissie De pensioencommissie is in 2013 vijf maal bijeengekomen. De belangrijkste onderwerpen waren: • Contractverlenging Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. • Collectieve waardeoverdracht Super de Boer • Jaarverslag 2012 en bijbehorende rapportages van de controlerende accountant en de adviserend en certificerend actuaris • Risicomanagement • Dienstverlening van Syntrus Achmea (rapportages, beleidsvoorstellen, innovatiekalender, etc.) • Credit management (rapportages, beleidsvoorstellen, etc.)
Communicatiecommissie De communicatiecommissie is vier maal bijeengeweest. De belangrijkste onderwerpen waren: • Onderzoek onder deelnemers inzake hun kijk op de nieuwe pensioenregeling en hun risicobereidheid. • Risicomanagement • Jaarplan 2014.
24
3 Bestuursverslag - Beleid 25
3.1 Financiële paragraaf Dit hoofdstuk gaat in op het door het bestuur gevoerde beleid in 2013. Dit hoofdstuk is onderverdeeld in het financiële beleid, het pensioeninhoudelijke beleid, het beleggingsbeleid en het actuariële beleid. De laatste paragraaf gaat in op het risicobeleid van het fonds.
3.1.1 Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de maat van de verhouding tussen de bezittingen en de verplichtingen van het pensioenfonds. De dekkingsgraad wordt als volgt berekend: de som van de technische voorzieningen (exclusief aanvullende pensioenregeling), het stichtingskapitaal en de reserves gedeeld door de technische voorzieningen (exclusief aanvullende pensioenregeling). De minimaal vereiste dekkingsgraad van het pensioenfonds is 105%. De laatste jaren is de dekkingsgraad diverse malen lager dan 105% geweest. Vanwege de financiële situatie heeft het pensioenfonds in 2009 een herstelplan bij DNB ingediend. Uiterlijk 31 december 2013 moet het pensioenfonds weer een dekkingsgraad van 105% hebben. Ultimo 2013 was dit het geval.
2013
2012
2011
2010
2009
Dekkingsgraden ultimo
112,3%
111%
104%
112%
117%
Gemiddelde interest van verplichtingen
2,99%
2,70%
2,75%
3,39%
3,83%
Dekkingsgraden
De staat van van baten en lasten wordt afgesloten met een resultaat dat als volgt kan worden geanalyseerd:
2013
2012 1
2011
2010
2009
Premieresultaat
-21.740
-22.023
-9.965
-17
834
Interestresultaat
63.538
199.737
-120.338
-13.349
198.734
Overig resultaat
2.926
-15.448
1.086
-22.307
-72.164
VPL-resultaat
0
0
24.433
0
0
Excedent resultaat
172
58
52
0
0
44.896
162.324
-104.732
-35.673
127.405
Bedragen x 1.000 euro
3.1.2 Evaluatie herstelplan Het pensioenfonds evalueert aan het einde van elk boekjaar hoe de financiële gezondheid van het fonds zich ontwikkelt ten opzichte van het herstelplan. Aan het einde van 2013 was de dekkingsgraad 112,3%. Er is geen sprake van een dekkingstekort maar wel van een reservetekort. Gezien deze situatie hoeft het fonds per 1 april 2014 geen korting door te voeren.
3.1.3 Het financiële crisisplan Naar de mening van DNB waren veel pensioenfondsen tijdens de kredietcrisis onvoldoende voorbereid op een snelle verslechtering van de financiële positie. Alle pensioenfondsen hebben daarom een financieel crisisplan opgesteld. Het bestuur onderscheidt de volgende crisissituaties; • de dekkingsgraad daalt tot onder de minimaal vereiste dekkingsgraad en de premie draagt niet bij aan herstel; • zonder aanvullende maatregelen kan het fonds niet meer voldoen aan de wettelijke hersteltermijn voor een dekkingstekort; • indien financieel-economische ontwikkelingen zonder direct ingrijpen in het beleggingsbeleid een grote daling van de dekkingsgraad (dreigen te) veroorzaken. Een daling van de dekkingsgraad kan optreden: a) door een sterke daling van de waarde van de beleggingen; b) door een sterke stijging van de waarde van de verplichtingen, als gevolg ervan een sterk dalende rente.
1 Wegens een stelselwijziging (zie toelichting in 6.4.3) zijn de 2012 cijfers in bovenstaand overzicht aangepast voor vergelijkingsdoeleinden en wijken om die
reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2012.
26
Het kan gewenst zijn om direct in te grijpen wanneer een grote daling van de dekkingsgraad optreedt of dreigt op te treden – ook wanneer de dekkingsgraad royaal boven het niveau van het vereist vermogen ligt. Onder direct wordt verstaan een ingreep in het beleggingsbeleid binnen 24 uur. Bij crisissituaties valt te denken aan bijvoorbeeld de ondergang van Lehman, waarbij de aandelenmarkten sterk dalen of een opbreken van de eurozone. In aanvulling op het financiële crisisplan heeft het bestuur afspraken gemaakt over het instellen van een crisisteam. Deze afspraken zijn bekrachtigd in een noodprocedure, welke in de statuten zijn vastgelegd. Het financiële crisisplan geeft aan wat het fonds gaat doen in een crisissituatie en is een ander plan dan het herstelplan. Het financiële crisisplan is een beschrijving van maatregelen die een fonds op korte termijn zou kunnen inzetten als het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. In tegenstelling tot een herstelplan is een crisisplan niet uitsluitend gericht op het weer op peil brengen van de dekkingsgraad. Doelstelling van het fonds is het verlenen van pensioenen aan deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden met inachtneming van de statuten en reglementen. Het is dus belangrijk dat het fonds voldoende geld in kas heeft, zodat er genoeg middelen zijn om toekomstige uitkeringen te kunnen betalen. Het bestuur gebruikt hiervoor de beleidsinstrumenten premiebeleid, toeslagenbeleid en beleggingsbeleid. In dit hoofdstuk komen de eerste drie instrumenten aan de orde. Na het premie- en toeslagenbeleid geeft het bestuur inzicht in de voorzieningen en reserves. Na de actuariële analyse volgt een uitleg over het beleggingsbeleid. De pensioenregeling komt aan bod in hoofdstuk 4.
3.1.4 Premie Het fonds financiert de pensioenregeling (ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen) met een doorsneepremie. Als pensioengrondslag gold in 2013 het loon op basis van de Wet financiering sociale verzekeringen met een maximum van € 50.853 verminderd met een franchise. De premie is door Cao-partijen voor onbepaalde tijd vastgesteld. In 2011 is gebleken dat de premie niet langer kostendekkend is. Het bestuur heeft de Cao-partijen verzocht zich te buigen over de hoogte van de premie in relatie tot de inhoud van de pensioenregeling. In december 2011 is besloten dat voor het jaar 2012 een verhoogd premiepercentage (18,5%) en een verlaagd opbouwpercentage (2,10%) geldt. In november 2012 is besloten deze maatregel met een jaar te verlengen. Het fonds kent in 2013 verschillende premies voor de drie regelingen die het fonds heeft:
Pensioenregeling voor deelnemers geboren na 1949 Premie basisregeling Franchise Premie overgangsmaatregel
18,50% € 14.968 1,40%
Pensioenregeling voor deelnemers geboren voor 1950 (afkomstig uit Bpf Melk & Zuivel) Premie basisregeling Premie prepensioen
11,50% 1,87%
Premie basisregeling Franchise Prepensioen
19,55% € 18.272 4,30%
Pensioenregeling voor deelnemers geboren voor 1950
3.1.5 Toeslag Als de middelen van het pensioenfonds het toelaten, streeft het bestuur ernaar de pensioenen van de deelnemers aan te passen aan de loonsverhoging in de branche en de pensioenen van alle gewezen deelnemers en pensioengerechtigden jaarlijks aan te passen aan de inflatie. De inflatie wordt bepaald aan de hand van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bestuur beoordeelt jaarlijks of de financiële middelen van het fonds toereikend zijn om de opgebouwde pensioenaanspraken en de ingegane pensioenen te verhogen. Er bestaat geen recht op toeslagverlening. Er is dus geen zekerheid of en in hoeverre het fonds in de toekomst een toeslag zal verlenen. Het fonds reserveert namelijk geen gelden voor toekomstige toeslagverlening. Het bestuur heeft besloten om als leidraad voor toeslagverlening een staffel te gebruiken. Hierbij gaat het bestuur uit van de dekkingsgraad volgens het FTK. De staffel is gekoppeld aan die dekkingsgraad en ziet er als volgt uit: • Dekkingsgraad < vereist eigen vermogen: geen toeslagverlening • Dekkingsgraad ≥ vereist eigen vermogen en < vereist eigen vermogen +10%: toeslagverlening naar rato • Dekkingsgraad > vereist eigen vermogen +10%: volledige toeslagverlening Het bestuur is van mening dat het kunnen toekennen van toeslagen belangrijk is om de pensioenen op een goed niveau te houden. Het bestuur kan echter – gegeven de huidige financiële positie van het fonds – geen garantie geven dat gemiste toeslagen in de toekomst zullen worden ingehaald. Het bestuur heeft afgesproken dat eventueel inhalen van toeslagen in elk geval niet eerder
27
plaatsvindt dan nadat de dekkingsgraad gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad vermeerderd met 10%. Wanneer het bestuur van mening is dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor een inhaaltoeslag, gelden voorts als voorwaarden dat de inhaaltoeslag maximaal twee procentpunt per jaar zal zijn en dat ook na toekennen van een inhaaltoeslag de dekkingsgraad nog steeds gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad vermeerderd met 10%. Het bestuur verleent, indien mogelijk, toeslag per 1 januari. De referteperiode is een jaar en loopt tot 3 maanden voorafgaand aan de datum van toeslagverlening. Dit betekent dat de referteperiode loopt van 1 oktober tot en met 30 september. Het bestuur heeft in december 2013 besloten om per 1 januari 2014 geen toeslag te verlenen over de tot 31 december 2013 opgebouwde pensioenaanspraken omdat de huidige dekkingsgraad kleiner is dan het Vereist eigen Vermogen In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van enerzijds de nagestreefde toeslagen en anderzijds de werkelijk verleende toeslagen. Actieve deelnemers Datum
Maatstaf
Verleende indexatie
Inactieve deelnemers en gepensioneerden Gemiste indexatie
Maatstaf
Verleende indexatie
Gemiste indexatie
01-10-2008
3,00%
0,00%
3,00%
2,40%
0,00%
2,40%
01-10-2009
6,75%
1,35%
5,40%
1,10%
0,22%
0,88%
01-10-2010
0,00%
0,00%
0,00%
0,60%
0,00%
0,60%
01-01-2012
1,00%
0,00%
1,00%
3,00%
0,00%
3,00%
01-01-2013
3,80%
0,00%
3,80%
2,10%
0,00%
2,10%
01-01-2014
0,00 %
0,00%
0,00%
1,10%
0,00%
1,10%
01-01-2014 Totaal opgeteld
13,2%
10,1%
Totaal indexatie op indexatie
13,9%
10,5%
3.1.6 VPL-regeling Met de vut of vervroegd pensioen gaan is sinds 1 januari 2006 niet meer mogelijk voor mensen die geboren zijn na 1949. De regelingen voor vervroegd uittreden zijn daarom destijds aangepast. Cao-partijen maakten een overgangsregeling om de overgang naar pensioen op 65 jaar geleidelijker te laten verlopen. Cao-partijen hebben aan het pensioenfonds gevraagd om de uitvoering van de overgangsregeling te verzorgen. DNB deed in 2012 een steekproef naar de uitvoering en financiering van VPL-regelingen. Dat zijn overgangsregelingen die verband houden met de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT- en prepensioenregelingen en introductie levensloopregeling (Wet VPL). DNB is van mening dat de VPL-regeling naar zijn aard een arbeidsvoorwaardelijke toezegging inhoudt die uiterlijk in 2020 wordt omgezet in pensioenaanspraken. Er mag geen sprake zijn van overdracht van middelen van het pensioenvermogen naar de VPL-gelden en vice versa. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft de ontwerp-richtlijn RJ 610.270 uitgebracht over de verantwoording van de VPL-gelden. Tot boekjaar 2013 werden deze middelen door het fonds als bestemmingsreserve verantwoord. Het bestuur van het fonds heeft besloten om de VPL-middelen conform de ontwerprichtlijn te verantwoorden als langlopende schuld. Wegens deze stelselwijziging zijn de 2012 cijfers in het jaarverslag aangepast voor vergelijkingsdoeleinden en wijken om die reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2012. In paragraaf 2.1.6 maakt het bestuur melding van de gesprekken met de Cao-partijen over de houdbaarheid van de VPL-regeling.
3.1.7 Kosten uitvoering Pensioenbeheer De kosten van pensioenbeheer (exclusief VPL) bedragen dit jaar € 8,8 mln (2012: € 8,6 mln). Omgerekend bedragen deze € 94,55 per deelnemer/ pensioengerechtigde (2012: € 96,98). Dit bedrag is onder andere opgebouwd uit: • Kosten die worden gemaakt voor deelnemers- en pensioengerechtigden. Deze kosten hebben betrekking op alle werkzaamheden die in de pensioenadministratie moeten worden verricht om de aanspraken juist te administreren en de deelnemer volledig te informeren. Bijvoorbeeld de pensioentoekenningen, het betalen van uitkeringen, het verwerken van waardeoverdrachten, afkoop van pensioen, het klant contact center voor de deelnemer, de communicatie met deelnemers en pensioengerechtigden. • Kosten die worden gemaakt voor werkgevers. Dit zijn bijvoorbeeld de kosten voor de aanlevering en verwerking van de werknemergegevens, de aanmaak van premienota’s, de premie-incasso, het klant contact center voor de werkgever, de communicatie met de werkgever. Hierbij horen ook de kosten voor het aansluiten van nieuwe werkgevers.
28
• Kosten die worden gemaakt voor het bestuur en financieel beheer. Dit zijn bijvoorbeeld kosten verbonden aan het besturen van het fonds, de ondersteuning van het bestuur en de inhuur van adviseurs. Ook vallen hier de kosten onder die verbonden zijn aan het toezicht van DNB, AFM, actuaris, accountant en juridische kosten. Voor een specificatie van de uitvoeringskosten wordt verwezen naar paragraaf 6.6.6 in de jaarrekening.
Vermogensbeheer De totale kosten voor de uitvoering van het vermogensbeheer over 2013 bedragen € 14,5 mln (2012: € 15,1 mln). Uitgedrukt in een percentage van het gemiddeld belegd vermogen zijn de kosten 0,51% (2012: 0,58%). De kosten zijn als volgt uit te splitsen: De totale kosten vermogensbeheer zijn te onderscheiden naar de volgende componenten: • Beheerkosten (kosten voor het portefeuillebeheer door externe vermogensbeheerders en voor fiduciair management): deze bedroegen in 2013 € 9,6 mln (2012: € 10,2 mln) of 0,34% van het vermogen (2012: 0,39%). De lagere kosten hebben onder andere te maken met een aanpassing van de onroerend goed portefeuille en betere prijsafspraken met externe vermogensbeheerders. • Transactiekosten (brokerkosten en marktimpactkosten die gemaakt worden bij het doen van transacties): deze bedroegen in 2013 € 4,0 mln (in 2012: € 4,0 mln) of 0,14% van het vermogen (2012: 0,15%). • Overige kosten (kosten die zijn gemaakt voor de bewaarbank, de beleggingsadministratie, advieskosten, de kosten voor het bestuursbureau en overige kosten): deze bedroegen in 2013 € 0,9 mln (2012: € 8,4 mln) of 0,03% van het vermogen (2012: 0,03%). In onderstaande tabel zijn de kosten (x € 1.000) voor 2013 weergegeven
Directe
Indirecte
Totale
Beheerkosten
2,855
6,706
9,561
Transactiekosten
749
3,260
4,009
Overige kosten
922
0
922
Totale kosten
4,526
9,965
14,492
De kosten omvatten de zichtbare (‘directe’) kosten die het fonds op factuurbasis betaalt aan tegenpartijen, maar ook een uitsplitsing van de onzichtbare (‘indirecte’) kosten voor transacties en beheer van beleggingsfondsen in de portefeuille. De directe kosten zijn afgeleid van de kosten zoals deze ook in de jaarrekening naar voren komen. Hierop zijn enkele correcties aangebracht om beter inzicht te geven in de kosten van 2013. De indirecte kosten zijn verwerkt in het beleggingsrendement. Voor de indirecte transactiekosten is evenals in 2012 veelal gebruik gemaakt van schattingen op basis het transactievolume per beleggings categorie, de gemiddelde transactiekosten en marktimpact van de betreffende categorie. De schattingsmethodiek van de transactie kosten met betrekking tot rentederivaten is in 2013 verbeterd. Dit heeft geleid tot hogere kosten voor deze categorie. De kosten en de tabel zijn opgesteld in lijn met de richtlijnen van de Pensioenfederatie.
29
3.1.8 Toekomst De premie voor het jaar 2013 is ongewijzigd gebleven ten opzichte van 2012. De premie voor 2014 is verhoogd van 18,5% naar 20,2% van de pensioengrondslag. Voor 2014 heeft het bestuur besloten om het opbouwpercentage voor het ouderdoms- en partnerpensioen voor de deelnemers geboren na 1949 aan te passen. Voor de deelnemers geboren voor 1950 en de deelnemers uit het Melk- en Zuiveldetailhandelsbedrijf blijft de regeling in 2014 ongewijzigd. Deze aanpassingen waren noodzakelijk om ook in 2014 aan de fiscale eisen te blijven voldoen. De pensioenrichtleeftijd blijft in 2014 voor alle regelingen 65 jaar.
2014
2013
Ouderdomspensioen Deelnemers geboren na 1949 (pensioenregeling 2006)
1,91%
2,10%
Deelnemers geboren voor 1950 (pensioenregeling 2004)
1,87%
1,87%
Deelnemers uit het Melk- en Zuiveldetailhandelsbedrijf
0,56%
0,56%
Deelnemers geboren na 1949 (pensioenregeling 2006)
1,56%
1,47%
Deelnemers geboren voor 1950 (pensioenregeling 2004)
1,31%
1,31%
Deelnemers uit het Melk- en Zuiveldetailhandelsbedrijf
0,39%
0,39%
Prepensioen
1,87%
1,87%
Partnerpensioen
3.2 Pensioenparagraaf Het bestuur heeft in 2013 een aantal wijzigingen doorgevoerd in de reglementen en statuten. In de volgende paragrafen zijn de betreffende artikelen benoemd.
3.2.1 Wijzigingen in het pensioenreglement Het bestuur heeft in 2013 het pensioenreglement op de volgende punten aangepast: * Artikel 1 (lid 19) Definitie pensioengevend loon * Artikel 12 (lid 7) Financiering van de inkoop
3.2.2 Wijzigingen in de statuten Het bestuur heeft in 2013 de statuten op enkele punten verduidelijkt. Dit leidde tot wijzigingen in het volgende artikel: * Artikel 11, lid 4,5 en 8 Bestuursvergaderingen en besluitvorming
3.2.3 Toekomst Op 5 december 2013 heeft het bestuur de pensioenregeling 2014, voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950, definitief als volgt vastgesteld: • het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen is vastgesteld op 1,91%; • het opbouwpercentage voor het partnerpensioen is vastgesteld op 1,56%; • de pensioenrichtleeftijd blijft gehandhaafd op 65 jaar; • de franchise blijft gehandhaafd op € 14.968; • de premie is op kostendekkend niveau vastgesteld op 20,2% van de pensioengrondslag. Voor de deelnemers geboren voor 1950 en de deelnemers uit het Melk- en Zuiveldetailhandelsbedrijf blijft de regeling in 2014 ongewijzigd. Het bestuur heeft in 2013 gesproken over de houdbaarheid van de VPL-regeling. Het bestuur heeft een ernstig financierings probleem binnen de VPL-regeling geconstateerd (zie ook hoofdstuk 2.1.6). Het bestuur heeft de Cao-partijen dringend verzocht om zo snel mogelijk tot overeenstemming te komen over de aanpassing van de regeling zodanig dat deze ook naar de toekomst toe financieel houdbaar blijft. Vanaf 2014 wordt in het jaarlijkse Uniform Pensioenoverzicht nadrukkelijk vermeld dat de VPL-regeling een voorwaardelijke aanspraak betreft. Het bedrag wordt daarom apart getoond.
30
In de bestuursvergadering van 31 oktober 2013 is besloten om in het pensioenreglement op te nemen dat het bestuur jaarlijks in juni besluit of en, zo ja, in hoeverre en voor welke deelnemers de inkoop in het komende kalenderjaar plaatsvindt. De inkoop van pensioen vindt alleen plaats indien en voor zover de financiële middelen in de VPL-regeling hiertoe toereikend zijn. Het bestuur is in gesprek met de Cao-partijen over de pensioenregeling vanaf 1 januari 2015. In 2014 zal het fonds een uitgebreide ALM studie uitvoeren. In deze studie wordt onder mee aandacht besteed aan (de effecten van): • de versobering van de mogelijkheden om fiscaal ondersteund te sparen voor aanvullend pensioen; • het nieuw Financieel Toetsingskader; • de collectieve waardeoverdracht vanuit Pensioenfonds Super de Boer; • de kostendekkendheid van de premie; • de consistentie en haalbaarheid van de toeslagambitie.
3.3 Beleggingsparagraaf 3.3.1 Terugblik economie en financiële markten In 2013 waren er duidelijke verschillen tussen de rendementen van de verschillende vermogenscategorieën. Zo presteerden aandelen in ontwikkelde markten (+23%) goed in de portefeuille van het fonds, maar was het een moeilijk jaar voor aandelen uit opkomende landen (-7,1%). Obligaties hebben een gemengd beeld laten zien: staatsobligaties van de Europese kernlanden hadden een negatief jaar (-1,4% voor het fonds), terwijl bedrijfsobligaties prima presteerden (+2,4%) . Nederlands niet-genoteerd Onroerend Goed bleef iets achter (-0,7%).
Aandelen Ontwikkelde markten beleefden een goede start in 2013, gedreven door optimisme over de wereldwijde economische groei en hoger dan verwachte bedrijfswinsten. Economieën in opkomende landen lieten over het algemeen teleurstellende groeicijfers zien. Dit leidde tot een ontkoppeling van de opgaande trend tussen de aandelenbeurzen van ontwikkelde landen en opkomende markten. In mei kwam de stijging op de wereldwijde aandelenbeurzen even tot stilstand toen de voorzitter van de Federal Reserve Ben Bernanke preludeerde op ‘tapering’. Opkomende markten werden daarbij het hardst geraakt. De aankondiging veroorzaakte een scherpe daling van valuta in veel van de opkomende landen. In september verraste de Amerikaanse centrale bank opnieuw. Dit maal doordat in tegenstelling tot de algemene verwachting het afbouwen van het ruime monetaire beleid werd uitgesteld. Dit vergrootte de risicobereidheid van wereldwijde beleggers, waardoor de aandelenmarkten van opkomende landen wat herstelden. Mede door meevallende economische cijfers zette het positieve sentiment door tot het einde van het jaar.
Obligaties Begin 2013 ontstond onrust op de obligatiemarkten nadat Cyprus een steunpakket nodig bleek te hebben. Het werd duidelijk dat nog niet alle kou uit de lucht was en dat depositohouders en obligatiebeleggers vanaf dat moment mee zouden moeten betalen aan eventuele verliezen. In mei steeg als gevolg van de aankondiging van ‘tapering’ de rente in de Verenigde Staten, maar ook in Europa. Aan het eind van het jaar beïnvloedde de discussie rondom het schuldenplafond in de Verenigde Staten en de daaropvolgende sluiting van niet-essentiële overheidsonderdelen van 1 tot en met 16 oktober vooral de korte rentes. Dit veroorzaakte uiteindelijk weinig onrust op de financiële markten. Al met al waren de obligatierendementen in 2013 gematigder dan in het uitstekende obligatiejaar 2012. De Europese kernlanden presteerden gezamenlijk negatief, terwijl bedrijfsobligaties van investment grade kwaliteit en hoogrentende bedrijfsobligaties in 2013 een rendement behaalden van 2% tot 7%. Dit resultaat was te danken aan de reguliere coupon-inkomsten en een afname in de risico-opslag. De gestegen rente had een negatieve invloed op het rendement. De aankondiging van de Amerikaanse centrale bank van de mogelijke afbouw van de monetaire verruiming resulteerde voor obligaties uit opkomende landen in stevige verliezen.
Niet-genoteerd Onroerend Goed De Nederlandse niet-genoteerd onroerendgoedmarkt kende een moeilijk jaar. Over geheel 2013 bedroeg het rendement van de meestgebruikte benchmark voor Nederlands Onroerend Goed (IPD Alle Objecten) +0,5%. De sector Winkels behaalde het hoogste totaal rendement 1,1%, de sector Kantoren het laagste totaal rendement -2,4%. Het totaal rendement op woningbeleggingen was +0,6%. Opvallend is dat alle sectoren gedurende 2013 een negatieve waardeontwikkeling van het onroerend goed lieten zien (ofwel een negatief indirect rendement).
Private equity en Infrastructuur In lijn met de aandelenmarkten van ontwikkelde landen heeft private equity als vermogenscategorie een goed jaar achter de rug. De stijgingen op de Amerikaanse en Europese beurzen zorgden voor hogere waarderingen op de private equity markt. In de portefeuille van BPF Levensmiddelen presteerden private equity en infrastructuur gezamenlijk 2,9%.
31
3.3.2 Gevoerd beleid en resultaten 2013 De portefeuille van het fonds bestaat uit twee delen: een zogenaamde ‘matchingportefeuille’ en een ‘rendementsportefeuille’. De matchingportefeuille heeft als doel om het renterisico van een gedeelte (in 2013: 75%) van de verplichtingen zo goed mogelijk af te dekken en bestaat grotendeels uit staatsobligaties en swaps. De rendementsportefeuille heeft tot doel om op lange termijn een additioneel rendement ten opzichte van de verplichtingen te genereren. Per 1 februari 2013 is de rendementsportefeuille geheralloceerd naar de normwegingen zoals in onderstaande tabel weergegeven. De verhouding tussen de matchingportefeuille en de rendementsportefeuille is niet aangepast. Gedurende het jaar hebben de feitelijke wegingen van de beleggingscategorieën afgeweken van deze normweging door onder andere marktfluctuaties. Ter indicatie zijn ook de jaarultimowegingen weergegeven. Hoewel de wegingen per jaar ultimo afwijken van de normwegingen vallen ze binnen de door het fonds gestelde bandbreedtes. De norm voor valuta-afdekking is gedurende 2013 gelijk gebleven op 65% afdekking van de belangrijkste valuta (dollar en pondsterling).
Normwegingen Matchingportefeuille
Normweging 2013 48,00%
Weging per ultimo 2013 42,80%
Rendementsportefeuille
52,00%
57,2 57,20%
Totale portefeuille
100100,00%
100, 100,00%
23,75%
22,60%
Normwegingen rendementsportefeuille Vastrentende waarden Bedrijfsobligaties Vastrentende waarden Hoogrentend
5,00%
4,70%
Aandelen ontwikkelde landen
39,00%
43,70%
Wereld
2,50%
2,80%
Europa
23,25%
25,70%
Noord Amerika
13,25%
15,20%
Japan
0,00%
0,00%
Aandelen opkomende landen
12,00%
Wereld
10,60% 9,00%
Azië/Pacific ex Japan
7,90%
3,00%
2,80%
Private Equity (incl. Infrastructuur)
6,25%
4,60%
Niet-beursgenoteerd Onroerend Goed (OG)
14,00%
10,80%
Liquiditeiten
0,00%
3,00%
Totaal rendementsportefeuille
100,00%
100,00%
In de eerste helft van 2013 is de transitie van de discretionaire vastgoedportefeuille (direct vastgoed) naar vastgoedfondsen vrijwel afgerond. De objecten van het fonds ter waarde van circa € 90 miljoen zijn via een inbreng in natura ingebracht in een aantal beleggingsfondsen. Hierdoor is onder andere een betere spreiding van de vastgoedportefeuille bewerkstelligd.
32
In de volgende diagrammen is de segmentatie van aandelen, vastrentende waarden en niet-beursgenoteerd onroerend goed naar regio’s inzichtelijk gemaakt.
De totale portefeuille heeft in 2013 een rendement behaald van -1,5%. De samengestelde benchmark van de totale portefeuille heeft eveneens met -1,5% gerendeerd. De matchingportefeuille heeft vooral vanwege de gestegen rente een rendement behaald van -12,5%. De rendementsportefeuille behaalde een rendement van 9,0%, waarbij – in lijn met de marktontwikkelingen - voornamelijk de aandelen ontwikkelde landen een positieve bijdrage hebben geleverd aan het behaalde resultaat. In onderstaande tabel worden de rendementscijfers getoond van de matchingportefeuille en de rendementsportefeuille en de verschillende beleggingscategorieën binnen de rendementsportefeuille. De cijfers zijn afgezet tegen de bijbehorende benchmarks.Ter indicatie is tevens de feitelijke vermogensverdeling getoond van de portefeuille en de benchmark per ultimo 2013.
Rendement (%)
Vermogensverdeling* (%)
Portefeuille
Benchmark
Portefeuille
Benchmark
Matchingportefeuille
-12,5
-13,2
42,8
42,8**
Rendementsportefeuille
9,0
9,7
57,2
57,2**
Totale Portefeuille
-1,5
-1,5
100,0
100,0
Vastrentende waarden
0,9
0,6
27,3
27,1
Aandelen ontwikkelde landen
23,0
24,5
43,7
43,6
Aandelen opkomende landen
-7,1
-5,5
10,6
10,6
Rendementsportefeuille
Private Equity & Infrastructuur
2,9
2,9***
4,6
5,9
Niet Beursgenoteerd OG
-0,7
-0,7***
10,8
12,8
3,0
0
Liquiditeiten
*) vermogensverdeling per ultimo 2013 **) voor de berekening van het benchmark rendement van de totale portefeuille worden de wegingen van de feitelijke portefeuille gehanteerd ***) benchmarkresultaat is voor deze categorieën gelijk gesteld aan het gerealiseerd rendement
33
De matchingportefeuille presteerde 0,7% beter dan de uitvoeringsbenchmark van de matchingportefeuille, voornamelijk doordat de feitelijke afdekking van het renterisico gedurende het jaar licht onder de normafdekking van 75% is gebleven. Staatsobligaties in de matchingportefeuille droegen negatief bij doordat vooral de risico-opslagen op Nederlandse en Duitse staatsobligaties stegen. De rendementsportefeuille bleef 0,7% achter bij de marktbenchmarks voor de verschillende beleggingscategorieën. De belangrijkste oorzaken hiervoor waren de liquiditeitenposities uit hoofde van onderwegingen in niet-beursgenoteerd OG en negatieve selectieresultaten op een aantal aandelenmanagers.
3.3.3 Afdekking renterisico Het fonds heeft het renterisico op basis van de marktrente in 2013 strategisch voor 75% afgedekt. De afdekking heeft grotendeels plaatsgevonden met behulp van vastrentende beleggingen in de Matchingportefeuille (staatsobligaties en renteswaps). Een belangrijk deel van de renteafdekking is uitgevoerd via Liability Driven Investment (LDI) fondsen, waarin BPFL participeert. De LDI fondsen beleggen op hun beurt in staatsobligaties, renteswaps en geldmarktfondsen en maken gebruik van een hefboomeffect (leverage) om met een kleiner deel van het vermogen toch de gewenste renteafdekking te verkrijgen. De 75% afdekking betekent dat beleggingen en pensioenverplichtingen niet in dezelfde mate gevoelig zijn voor rentebewegingen. Daardoor zal de dekkingsgraad nog steeds gedeeltelijk meebewegen met rentebewegingen en loopt het fonds een risico met betrekking tot de dekkingsgraad. Ook het gebruik van staatsobligaties in plaats van swaps heeft een effect op de renteafdekking. Enerzijds leveren deze vaak een hoger rendement dan swaps, maar tegelijkertijd neemt het kredietrisico van de portefeuille hierdoor toe. Het fonds heeft hier een zorgvuldige afweging in gemaakt door te spreiden in het gebruik van diverse instrumenten (staatsobligaties van EMU kernlanden en renteswaps). De rentederivaten worden uitsluitend aangehouden binnen de afgescheiden structuur van de LDI fondsen. Hierdoor is er geen bijstortverplichting voor het fonds in het geval van een sterk stijgende rente en is het derivatenrisico voor het fonds te allen tijde beperkt tot de uitstaande participatiewaarde van de LDI-fondsen. Het fonds heeft ervoor gekozen de renteafdekking van haar verplichtingen conservatief te blijven meten op basis van de marktrente, ondanks dat de toezichthouder in september 2012 een nieuwe toezichtscurve heeft geïntroduceerd waartegen de verplichtingen dienen te worden gewaardeerd. Wel heeft het pensioenfonds in lijn met deze nieuwe toezichtscurve de positionering van haar vastrentende beleggingen minder gevoelig gemaakt voor lange rentes. Gedurende 2013 is de ex-ante afdekking van het renterisico op basis van de marktrente circa 70% geweest. De gerealiseerde ex-post renteafdekking (voor financieringskosten) bedroeg circa 78% over heel 2013. Dit is berekend door het resultaat op de vastrentende beleggingen te delen door het resultaat op de verplichtingen (EUR -171,8 miljoen/EUR -221,6 miljoen). Indien ook de financieringskosten van de rentehedge worden meegenomen (EUR -5,5 miljoen) bedroeg de rentehedge 80%. De belangrijkste oorzaken dat de ex-post hedge afwijkt van de ex-ante hedge zijn als volgt: • De afwijking (onderweging) ten opzichte van de norm rentehedge (allocatie-effect) droeg ca EUR 19 miljoen bij doordat de swaprente gedurende het jaar is gestegen • Oplopen risico-opslagen staatsobligaties (spread-effect) kostten ca EUR 17 miljoen doordat staatsobligaties hierdoor minder waard werden • Afwijkingen van de looptijden van de beleggingen ten opzichte van de looptijden van de verplichtingen (curve-effect) kostten ca EUR 8 miljoen doordat de rente zich op verschillende punten van de curve verschillend heeft ontwikkeld Voor 2014 heeft het fonds besloten haar renteafdekking te verlagen naar 60% mede op basis van het naar de mening van het fonds lagere risico van een deflatiescenario.
3.3.4 Verantwoord beleggen Sinds medio 2009 geeft het fonds invulling aan een Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (MVB) beleid. Als uitgangspunt worden de principes van de Global Compact van de Verenigde Naties gehanteerd. Deze tien principes zijn gerelateerd aan de mensenrechten, arbeidsnormen, milieu en anti corruptie en vinden hun oorsprong in internationaal breed geaccepteerde verdragen zoals de Universele Verklaring inzake de Rechten van de Mens en de conventies van de International Labour Organisation. Op 28 januari 2013 heeft het bestuur een studiebijeenkomst gehouden over MVB. Ook heeft het bestuur na behandeling in de beleggingscommissie op 6 november 2013 de ambitie, uitvoering en communicatie inzake het MVB-beleid herijkt. Onder andere zijn principes van en ambities voor het MVB-beleid van het fonds vastgesteld. De website van het fonds is sinds medio 2013 voorzien van een nieuwe tekst inzake het MVB- beleid. Ook is de MVB-rapportage vanaf 2013 beschikbaar gemaakt voor deelnemers via de website van het fonds. Het verantwoord beleggen beleid bestaat uit de volgende onderdelen: • Engagement, aangaan van dialoog met ondernemingen om veranderingen te bewerkstelligen. • Uitsluiting; bedrijven die direct betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens worden uitgesloten van belegging. • Positieve selectie op staatsobligaties • Stemmen op aandeelhoudersvergaderingen (proxy voting)
34
Kempen Capital Management (KCM) verzorgt als fiduciair manager de uitvoering van het MVB-beleid met betrekking tot doorlichten van de portefeuilles (screening), engagement en uitsluiting, onder andere via een onafhankelijke engagement manager, GES Investment Services. KCM monitort in dit kader ook de wijze waarop de vermogensbeheerders die het beleggingsbeleid voor het fonds uitvoeren invulling geven aan maatschappelijk verantwoord beleggen. Het stembeleid op discretionaire aandelenbeleggingen wordt uitgevoerd via de proxy-voting dienstverlening van KAS BANK.
Engagement Het doel van engagement is om ondernemingen waarin het fonds is belegd aan te sporen tot beter gedrag. Middels dialoog worden ondernemingen gestimuleerd om te voldoen aan internationale richtlijnen op het gebied van milieubeleid, sociaal beleid en goed ondernemingsbestuur. Engagement was in 2013 van toepassing op alle actieve aandelen – en bedrijfsobligatiebeleggingen. Vanaf eind 2013 worden naast de actieve beleggingen, ook de passieve aandelen- en bedrijfsobligatiebeleggingen van het fonds gescreened. Waar mogelijk wordt hier engagement op uitgevoerd.
Uitsluiting Indien engagement niet resulteert in het gewenste effect, wordt een bedrijf uitgesloten van belegging. Bovendien kiest het fonds er voor om niet langer te beleggen in ondernemingen die direct betrokken zijn bij de productie van anti-persoonsmijnen, kernkoppen, of clusterbommen. De uitsluitingslijst ziet er per 31 december 2013 als volgt uit: • Alliant Techsystems • Aryt Industries • Ashot Ashkelon • The Babcock & Wilcox Company • Fluor Corporation • GenCorp Inc • General Dynamics Corp • Honeywell International • Huntington Ingalls Industries • Jacobs Engineering Group Inc • Kaman Corp • L-3 Communications Holdings Inc • Lockheed Martin Corp. • Raytheon Company • Serco Group PLC • Textron Inc Deze uitsluitingen werden in 2013 toegepast op alle directe beleggingen in aandelen- en vastrentende waarden en op alle actieve aandelenbeleggingsfondsen. Gedurende 2013 is het uitsluitingsbeleid eveneens van toepassing geworden op actieve vastrentende beleggingsfondsen in de beleggingsportefeuille. De uitsluitingslijst wordt minimaal jaarlijks herzien.
Positieve selectie Binnen de discretionaire staatsobligatieportefeuille werd in 2013 gebruik gemaakt van positieve selectie, waarbij uitsluitend wordt belegd in landen die belangrijke internationale verdragen op ESG gebied hebben geratificeerd.
Stemmen op aandeelhoudersvergaderingen (proxy voting) Wat de uitoefening van het stemrecht betreft wordt binnen de actieve beleggingsfondsen van het fonds gestemd op aandeelhoudersvergaderingen. Daarnaast zal het fonds begin 2014 uitvoering geven aan haar stembeleid door proxy-voting op te zetten voor de passieve discretionaire aandelenmandaten. Op de website van het fonds wordt weergegeven wat het beleid inhoudt en hoe het stembeleid van het fonds of de actieve beleggingsfondsen opvraagbaar is.
3.3.5 Vooruitzichten Sinds de crisis van 2008 heeft de wereldeconomie vooral structurele tegenwind ondervonden van krachten als demografie, schuldenafbouw, tekorten en inkomensverdeling. Vooruitkijkend is de verwachting dat meer vaste grond onder de voeten verkregen wordt doordat vier trends, die van belang zijn op de toekomstige productiviteitsgroei, aan kracht winnen en de tegenwind afneemt. Deze vier trends zijn R&D investeringen, robotica, de schaliegasrevolutie en vermindering van globalisering. Dit krachtsverschil is nog onvoldoende om het basisscenario van een bescheiden economische groei en een gematigde inflatie aan te passen. Wel is de verwachte kans op deflatie substantieel verminderd. Het fonds blijft positief gestemd voor risicovolle beleggingen ondanks een daling van het verwachte beleggingsrendement over de gehele linie. Aandelen in Europa, Azië en de opkomende markten zijn nog steeds aantrekkelijk geprijsd. Japanse aandelen hebben voor het eerst in jaren wat opwaarts potentieel. Hoewel de economische vooruitzichten van de VS positief zijn, is het meeste hiervan reeds verdisconteerd in de aandelenkoersen en zijn aandelen daarmee neutraal gewaardeerd. Staatsobligaties, hoewel iets minder duur dan voorgaande jaren, bieden nog steeds lage reële rendementen.
35
3.3.6 Z-score en performance toets Op 24 april 1998 is de ‘Vrijstellingsregeling Wet Bedrijfspensioenfondsen’ officieel in werking getreden. Deze regeling is uitgevaardigd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en heeft als belangrijkste doel ondernemingen vrijstelling te verlenen van de verplichtstelling van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds indien de beleggingsperformance van het fonds over een 5-jaarsperiode ontoereikend is. Op basis van artikel 5 lid 1a Vrijstellingsregeling moet vrijstelling worden verleend als uit de performancetoets blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van het bedrijfspensioenfonds in negatieve zin afwijkt van het rendement van de door het fonds vastgestelde normportefeuille. Volgens de vrijstellingsregeling zal de performancetoets worden toegepast over de periode 2009 tot en met 2013. Indien de uitkomst van de performancetoets lager is dan 0, kan een werkgever vanaf 1 januari 2014 een verzoek indienen tot vrijstelling van deelname. Over 2013 is een z-score behaald van -0,45. De performancetoets over de periode januari 2009 tot en met december 2013 bedraagt 1,05. Daarmee scoort het fonds boven het vereiste minimum.
3.3.7 Toekomst De belangrijkste elementen waarmee het beleggingsbeleid 2014 afwijkt van 2013 zijn de verlaging van de norm renteafdekking naar 60%, een verhoging van het percentage zakelijke waarden, opname van hedgefunds in de portefeuille, een verhoging van het percentage onroerend goed en een verhoging van de afdekking van het valutarisico van 65% naar 75% van de belangrijkste valuta in de portefeuille. Dit beleid is per 1 februari 2014 ingegaan. Als gevolg van deze beleidsaanpassing stijgt het vereist eigen vermogen van het fonds op basis van de strategische mix van 13,8% naar 18,3%. Bij het aanpassen van het beleggingsbeleid hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld: • De wens om te sturen op een evenwichtiger (beleggings)beleid door een minder eenzijdige focus op het scenario van een verder dalende rente. • De wens om te sturen op méér consistentie tussen de langlopende verplichtingen, de op langere termijn verwachte rendementen en het feitelijke beleggingsbeleid van het pensioenfonds. • Het bestuur had de aanpassing in het beleggingsbeleid al begin 2013 willen doorvoeren, maar achtte de macro-economische situatie en de positie van het fonds toen niet solide genoeg. Met name de staartrisico’s (onder meer inzake het uiteenvallen van de eurozone) worden thans lager ingeschat. Daarnaast is BPFL niet langer in een korte termijn herstelplan. Het bestuur is van mening dat in de huidige situatie meer ruimte kan worden gegeven om de (indexatie)ambitie te laten doorklinken in het beleid.
36
3.4 Actuariële paragraaf 3.4.1 Actuariële analyse De actuariële analyse van het saldo van baten en lasten kan als volgt worden weergegeven (alle bedragen x € 1.000). De aanvullende pensioenregeling is separaat weergegeven.
2013
2012
Premieresultaat Premiebijdragen (inclusief ingekochte VPL- aanspraken)
138.683
137.089
Pensioenopbouw
-149.614
-148.618
Vrijval VPL bestemmingsreserve
0
0
Mutatie technische voorziening voor pensioenuitvoeringskosten
-2.039
-1.894
Pensioenuitvoeringskosten
-8.770
-8.600
-21.740
-22.023
-41.317
293.432
Interestresultaat Beleggingsresultaten Rentetoevoeging technische voorziening
-8.645
-34.674
Wijziging marktrente
113.500
-59.021
63.538
199.737
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten (saldo overdacht van rechten)
66
420
1
3.240
3.582
Resultaat op uitkeringen
0
2.886
Resultaat op kanssystemen (overige wijzigingen)
1
Indexering en overige toeslagen
-74
-34
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
0
-22.233
Overige baten
195
175
Overige lasten
-501
-244
2.926
-15.448
VPL-resultaat
0
0
Excedent resultaat
172
58
Totaal saldo van baten en lasten
44.896
162.324
Actuariële analyse van de aanvullende pensioenregeling
2013
2012
Premie voor risico deelnemers
705
648
Beleggingsopbrengsten voor risico deelnemers
-45
274
Mutatie voorziening voor risico deelnemers en uitkeringen
-488
-864
Totaal saldo van baten en lasten aanvullende pensioenregeling
172
58
inclusief correctie premievrijstelling bij invaliditeit
37
3.4.2 Uitkomst van de solvabiliteitstoets De solvabiliteit van het fonds van 112,3% is lager dan de vereiste solvabiliteit van 118,3% en hoger dan de minimaal vereiste solvabiliteit van 104,9%. Hierdoor is er sprake van een reservetekort. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen maakt het fonds gebruik van het standaard model van DNB.
3.4.3 Oordeel certificerend actuaris over de financiële positie Opdracht Door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf te Amsterdam is aan Sprenkels & Verschuren B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Met betrekking tot deze werkzaamheden bevestig ik dat ik mijn werkzaamheden volledig onafhankelijk heb uitgevoerd.
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum ten minste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 129, 132, 137 en 139. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De vermogenspositie van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Amsterdam, 24 juni 2014 Drs. H.D. Panneman AAG verbonden aan Sprenkels & Verschuren B.V.
38
3.5 Risicoparagraaf Het FTK voor pensioenfondsen is een onderdeel van de Pensioenwet. De regelgeving van het FTK werkt de economische risico´s voor pensioenfondsen verbonden aan onder meer aandelen, valuta’s en rente uit. Het vertaalt deze naar vereiste reserveposities en dekkingsgraden. Hiermee worden pensioenfondsen gedwongen te overwegen welk totaal risiconiveau ze kunnen of willen accepteren. Het pensioenfonds zet, binnen de kaders van het geformuleerde risicobeleid, in op maximalisatie van het rendement op het vermogen.
3.5.1 Renterisico Renterisico is het risico dat een rentebeweging de financiële situatie van het pensioenfonds beïnvloedt. Dit risico bestaat doordat beleggingen en verplichtingen aangaande toegezegde aanspraken niet in dezelfde mate gevoelig zijn voor rentebewegingen. Het renterisico neemt af naarmate de looptijd van de beleggingen meer overeenkomt met de looptijd van de verplichtingen. Het verkleinen van het renterisico leidt tot een lagere vereiste dekkingsgraad. Door middel van obligaties en swaps werd het renterisico voor 75% afgedekt in 2013 (2014: 60%). Deze afdekking vindt plaats op basis van de marktrentecurve, niet op basis van de toezichtscurve. Een indicatie van de gevoeligheid van de nominale dekkingsgraad (op basis van de marktrente) per jaarultimo voor een verandering van de rente is weergegeven in onderstaande tabel.
Verandering in de marktrente*
Verandering in DG-punten (exclusief renteafdekking)
Verandering in DG- punten (75% afdekking renterisico)
Verandering in DG-punten (60% afdekking renterisico)
-1,0%
-20,9
-6,1
-9,1
-0,5%
-11,6
-3,4
-5,0
0,5%
14,9
4,3
6,5
1,0%
34,7
10,1
15,0
*) u itgaande van een gelijkmatig verandering van de rentecurve en exclusief de effecten die een verandering van de rente kunnen hebben op andere beleggingscategorieën.
3.5.2 Risico zakelijke waarden Dit betreft voornamelijk het koersrisico van beleggingen in onroerend goed- en aandelenmarkten. Door dit risico te lopen wordt op de lange termijn naar verwachting een extra rendement gehaald dat het fonds gebruikt om aan haar doelstellingen te voldoen. Dit risico wordt beheerst doordat wordt gezorgd voor een goede selectie van aandelen en spreiding over regio’s en sectoren. De blootstelling naar onroerend goed en aandelen bedroeg per ultimo 2013 circa € 1138 miljoen. Door de wijzigingen in het beleid 2014 zal het risico op zakelijke waarden hoger geworden. Een indicatie van de gevoeligheid van de nominale dekkingsgraad voor een daling in zakelijke waarden is weergegeven in onderstaande tabel.
Daling zakelijke waarden
Verandering in DG-punten (beleid 2013)*
Verandering in DG-punten (beleid 2014)*
-10%
-4,5
-5,3
-15%
-6,8
-7,9
-20%
-9,1
-10,6
*) ervan uitgaande dat overige beleggingscategorieën ongewijzigd blijven.
3.5.3 Valutarisico Valutarisico is het risico dat wisselkoersschommelingen de waarde van een belegging beïnvloeden. Dit risico ontstaat doordat het fonds ook beleggingen heeft buiten de eurozone. Dit risico is voor het fonds beperkt, aangezien het grootste gedeelte van de portefeuille bestaat uit in Euro’s genoteerde beleggingen. Het resterende risico naar de Amerikaanse Dollar- en Britse Pond is
39
volgens het beleid voor 65% afgedekt (2014: 75%, waarbij ook het risico naar de Japanse Yen wordt afgedekt). Bij de afdekking van de Amerikaanse Dollar worden strategisch eveneens de valuta meegenomen die sterk gecorreleerd zijn aan de Amerikaanse Dollar. De totale waarde van beleggingen in deze valuta bedroeg per ultimo 2013 circa € 500 miljoen. Een indicatie van de gevoeligheid van de dekkingsgraad voor dalingen in de Amerikaanse dollar (en gecorreleerde valuta), Britse Pond en Japanse Yen is weergegeven in onderstaande tabel:
Verandering in DG-punten Daling van valuta* (exclusief valuta-afdekking)
Verandering in DG-punten (65% valuta-afdekking)
Verandering in DG-punten (75% valuta-afdekking)
-5%
-1,0
-0,3
-0,2
-10%
-1,9
-0,7
-0,5
-20%
-3,9
-1,4
-1,0
*) e rvan uitgaande dat overige valuta ongewijzigd blijven ten opzichte van de euro en exclusief de effecten die valuta-veranderingen hebben op verschillende beleggingscategorieën.
3.5.4 Grondstoffenrisico In het beleggingsbeleid 2012 en ook voor 2013 is geen allocatie naar grondstoffen opgenomen. Het grondstoffenrisico is daarom niet direct aanwezig.
3.5.5 Kredietrisico Het kredietrisico is het risico dat de tegenpartij niet (meer) aan zijn verplichtingen kan voldoen, bijvoorbeeld door liquiditeits- of solvabiliteitsproblemen. Van kredietrisico is sprake indien direct met tegenpartijen wordt gehandeld (tegenpartijrisico) of bij beleggingen in vastrentende waarden. Om tegenpartijrisico te beheersen stelt het fonds strenge eisen bij de selectie van tegenpartijen en worden deze zorgvuldig in de gaten gehouden. Bij directe beleggingen in (OTC)derivaten vindt daarbij op dagelijkse basis onderpandbeheer plaats. Ook met betrekking tot de renteswaps binnen de LDI fondsen is dit het geval. De beloning voor het kredietrisico bij vastrentende waarden voor het fonds vindt plaats via een risico-opslag (spread) ten opzichte van de risicovrije rente. Enerzijds is sprake van kredietrisico op landen voor zover is belegd in staatsobligaties en anderzijds op bedrijven in geval van beleggingen in bedrijfsobligaties. Om dit risico te beperken zijn in het beleid restricties vastgesteld met betrekking tot de maximale allocatie naar verschillende landen en aan de ratings van vastrentende beleggingen die door kredietbeoordelaars aan deze beleggingen worden gegeven. Een indicatie van de gevoeligheid van de nominale dekkingsgraad voor een stijging van de risico-opslag van vastrentende waarden is weergegeven in onderstaande tabel.
Stijging risico-opslag vastrentende waarden
Verandering in DG-punten (beleid 2013)*
Verandering in DG-punten (beleid 2014)*
0,20%
-2,0
-1,7
0,50%
-4,9
-4,1
0,70%
-6,9
-5,8
*) ervan uitgaande dat overige risicofactoren ongewijzigd blijven.
3.5.6 Liquiditeitsrisico Het liquiditeitsrisico omvat het risico dat een belegging niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden verkocht. Dit risico wordt beheerst doordat de vermogensbeheerder de beleggingsportefeuille op een zodanige manier opzet dat het naar verwachting aan de liquiditeitsbehoefte van het fonds kan voldoen. Deze behoefte wordt ook gesimuleerd onder stressscenario’s. Om in de liquiditeitsbehoefte te voorzien is circa 75% binnen een maand te verkopen (2014: 70%). Een groot deel daarvan is zelfs op dagbasis liquide te maken. Door gebruik van de LDI fondsen in de matchingportefeuille is het liquiditeitsrisico uit hoofde van rentederivaten eveneens beperkt, aangezien het pensioenfonds geen bijstortverplichting heeft, ook niet bij een sterk stijgende rente.
40
3.5.7 Concentratierisico Het concentratierisico is het risico dat zich voordoet als een groot deel van het vermogen bij één debiteur, binnen een beleggingscategorie of regio geconcentreerd is. Indien deze debiteur failliet gaat of binnen de betreffende categorie of regio grote koersverliezen plaatsvinden heeft dit een significante impact op het vermogen. Om dit risico te beperken is in de beleggingsportefeuille van het fonds spreiding aangebracht over beleggingscategorieën en regio’s, en zijn eveneens restricties (bandbreedtes) opgenomen met betrekking tot maximale allocatie naar debiteuren en naar uitgevende instelling met een lagere kredietwaardigheid
3.5.8 Operationeel risico Het fonds beheerst operationele risico’s door met haar contractpartners afspraken te maken aangaande een deugdelijke functiescheiding, een goed beschreven administratieve organisatie en toezicht op de naleving van de afgesproken procedures. Met de contractpartners heeft het fonds door middel van overeenkomsten afgesproken dat over de beheersing van de operationele risico’s wordt gerapporteerd op basis van vooraf overeengekomen parameters. Verder worden tijdens het jaarwerkproces de uitbestede bedrijfsprocessen getoetst, aan de hand van ISAE 3402 rapporten.
3.5.9 Toekomst De wijze waarop het bestuur nu en in de toekomst de risico’s beheerst is omschreven in paragraaf 2.3.
3.6 Slotopmerkingen In hoofdstuk 6 publiceren wij de jaarrekening met de financiële gegevens over het boekjaar 2013. Wij bedanken iedereen die in het verslagjaar heeft bijgedragen aan het goed functioneren van het pensioenfonds. De Meern, 24 juni 2014 Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
H.B.M. ten Have Werkgeversvoorzitter
N. Poelgeest Werknemersvoorzitter
P.J. Verhoog Bestuurslid
J.M.J.J. de Keijzer Bestuurslid
P.E.H. Hoogstraaten Bestuurslid
G.J. Seffinga Bestuurslid
J. Kat Bestuurslid
H.B.M. Grutters Bestuurslid
41
42
Bijlage 1 Mutatieoverzicht 43
Bijlage 1 Mutatieoverzicht
ArbeidsGewezen ongeschikte Deelnemers Deelnemers deelnemers
44
Gepensioneerden
Gepensioneerden zonder uitkering
Totaal
Stand per 1 januari 2013
74.656
148.341
1.974
10.548
1.497
237.016
Van gewezen dln naar dln
2.552
-2.552
0
0
0
0
Van dln naar gewezen dln
-11.909
11.909
0
0
0
0
Arbeidsongeschiktheid
-65
-22
87
0
0
0
Revalidering
7
8
-15
0
0
0
Pensionering
-464
-718
-90
1.057
215
0
Toetreding
13.268
5.433
0
1.183
7
19.891
Overlijden
-73
-313
-13
-242
-19
-660
Waardeoverdracht
-115
-887
0
0
0
-1.002
Afkoop emigratie/klein pensioen
-51
-6.448
-1
-1.040
-50
-7.590
Beëindiging tijdelijke uitkering
0
0
0
-13
0
-13
Overige oorzaken
-127
-71
0
-7
-10
-215
Stand per 31 december 2013
77.679
154.680
1.942
11.486
1.640
247.427
4 Verslag van het verantwoordingsorgaan 45
4.1 Algemeen Het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds is met ingang van 1 januari 2008 ingesteld. Op basis van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance) van de STAR heeft het bestuur de werkwijze van het verantwoordingsorgaan in een reglement vastgelegd. Er zijn afspraken gemaakt over welke informatie het verantwoordingsorgaan ontvangt, de frequentie van het overleg met het bestuur en de te behandelen onderwerpen. Het bestuur legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Tevens legt het bestuur verantwoording af over de naleving van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur zoals vastgesteld door de STAR op 16 december 2005. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan legt zijn oordeel ten minste één maal per jaar schriftelijk vast. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, opgenomen in het jaarverslag waar het oordeel betrekking op heeft. Het verantwoordingsorgaan heeft een adviesrecht ten aanzien van: • het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; • het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; • de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht; • het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; • het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Het verantwoordingsorgaan heeft in het kader van haar taakuitoefening kennis genomen van de statuten en reglementen, de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota, de nota inzake toeslagverlening en de notulen van de bestuursvergaderingen uit 2012. Het verantwoordingsorgaan heeft toegang tot het bestuursledenportaal, een afgeschermd gedeelte van de fondswebsite waarop alle fondsdocumenten, vergaderstukken en notulen worden gearchiveerd. Het verantwoordingsorgaan heeft geen gebruik gemaakt van haar recht op overleg met de certificerend actuaris, de controlerend accountant en de compliance officer.
4.2 Bevindingen Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen:
Pensioenregeling en premie Het verantwoordingsorgaan is van mening dat het bestuur terecht haar verantwoordelijkheid heeft genomen om de pensioenregeling in lijn te brengen met het wettelijk fiscaal kader 2014. Het verantwoordingsorgaan is zich bewust van het feit dat sociale partners geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over aanpassing van de regeling. Het verantwoordingsorgaan constateert dat richting de sociale partners een duidelijk standpunt is afgegeven dat uit te leggen is aan de deelnemers en werkgevers. Het verantwoordingsorgaan is van mening dat het bestuur terecht zwaardere eisen heeft gesteld aan de kostendekkendheid van de premie.
Beleggingsbeleid Het verantwoordingsorgaan heeft geconstateerd dat voor het tweede jaar op rij sprake is van een negatieve z-score, hetgeen inhoudt dat het werkelijke resultaat op de beleggingsportefeuille achterblijft bij het benchmarkresultaat. Het verantwoordingsorgaan acht het gewenst dat het bestuur hier extra aandacht aan besteed, in overleg met de fiduciair manager van het fonds. Inzake de wijziging van het beleggingsbeleid voor 2014 is het verantwoordingsorgaan van mening dat het bestuur onvoldoende zichtbaar heeft gemaakt wat de wijziging betekent voor de buffereisen en de toeslagen op korte termijn. Het verantwoordingsorgaan kan zich evenwel vinden in het beleid waarin iets meer risico’s worden genomen; naar verwachting zal hierdoor het beleggingsrendement stijgen, wat zich op termijn vertaalt naar een betere financiële positie en een hogere indexatie.
Herstelplan Het verantwoordingsorgaan constateert dat het bestuur de toezichthouder niet voldoende proactief heeft geïnformeerd over de vergroting van het beleggingsrisico tijdens een lopend herstelplan. Het verantwoordingsorgaan is van mening dat het bestuur de nodige acties dient te ondernemen.
46
4.3 Oordeel Het verantwoordingsorgaan van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf is van oordeel dat: • het bestuur het verantwoordingsorgaan voldoende heeft geïnformeerd om zich een oordeel te kunnen vormen; • het functioneren van het bestuur in 2013 overeenstemt met de statuten en reglementen van het pensioenfonds; • het bestuur een consequent beleid heeft gevoerd in 2013, waarbij de belangen van alle betrokkenen afgewogen en geborgd zijn; - het bestuur gedegen en logische beleidskeuzes voor 2014 heeft gemaakt.
4.4 Aanbevelingen Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende aanbevelingen aan het bestuur: • Op korte termijn uitvoeren van een continuïteitsanalyse, zodat een beter beeld ontstaat bij de verwachte toekomstige indexatiemogelijkheden. Een evaluatie van het indexatiebeleid is naar de mening van het verantwoordingsorgaan gewenst. Hierbij dient rekening te worden gehouden met op korte termijn te verwachten wijzigingen in de wetgeving. • Gelet op de smalle marges in de kostendekkende premie is nauwkeurigheid belangrijk. Het bewaken van de kostendekkendheid van de premie is een blijvend aandachtspunt. • Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van de financieringsproblemen inzake de VPL-regeling en verzoekt het bestuur om zich maximaal in te spannen om in overleg met sociale partners tot een oplossing van dit vraagstuk te komen. De Meern, 24 juni 2014 Verantwoordingsorgaan Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
4.5 Reactie van het bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan De bevindingen, aanbevelingen en het oordeel van het verantwoordingsorgaan ten aanzien van het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst gedurende het jaar 2013 zijn besproken in de bestuursvergadering van 12 juni 2014. Aangezien het verantwoordingsorgaan van oordeel is dat het handelen van het bestuur in 2013 in overeenstemming is geweest met de statuten en reglementen, het bestuur in 2013 een consistent beleid heeft gevoerd (waarbij de belangen van alle betrokkenen afgewogen en geborgd zijn) en het bestuur gedegen en logische beleidskeuzes voor de toekomst heeft gemaakt, heeft het bestuur geen opmerkingen over het oordeel. Ten aanzien van de door het verantwoordingsorgaan gedane aanbevelingen merkt het bestuur het volgende op:
Het verantwoordingsorgaan beveelt het bestuur aan om op korte termijn een continuïteitsanalyse uit te voeren en het indexatiebeleid te evalueren Reactie bestuur: het bestuur onderschrijft de aanbeveling van het verantwoordingsorgaan. In 2014 zal een ALM-studie worden uitgevoerd waarin het indexatiebeleid wordt geëvalueerd. Aansluitend zal een continuïteitsanalyse worden uitgevoerd. Er zal rekening worden gehouden met de eisen vanuit het nieuwe Financieel Toetsingskader, voor zover bekend. Het indexatiebeleid c.q. de indexatieambitie staat ook op de agenda van het overleg met sociale partners in het Levensmiddelenbedrijf over de inhoud van de pensioenregeling ingaande 2015. Communicatie over het indexatiebeleid naar deelnemers zal aansluitend plaatsvinden.
Het verantwoordingsorgaan beveelt het bestuur aan om de kostendekkendheid van de premie nauwgezet te volgen Reactie bestuur: het bestuur is zich nadrukkelijk bewust van de krappe marges in de premie. In de ALM-studie van 2014 zal expliciet aandacht worden gegeven aan een kostendekkende premie.
Het verantwoordingsorgaan beveelt het bestuur aan om zich maximaal in te spannen om in overleg met sociale partners in het Levensmiddelenbedrijf tot een oplossing te komen voor de financieringsproblemen van de VPLovergangsregeling Reactie bestuur: het bestuur onderschrijft de aanbeveling van het verantwoordingsorgaan. De financieringsproblemen van de VPL-overgangsregeling moeten tijdig worden geadresseerd. Omdat de VPL-overgangsregeling een arbeidsvoorwaardelijke toezegging betreft, dienen de sociale partners een uitspraak te doen over de toekomst van de VPL-overgangsregeling. Wanneer sociale partners hier niet op korte termijn afspraken over kunnen maken, ziet het bestuur zich genoodzaakt om vanuit een eigen verantwoordelijkheid te handelen, omdat het bestuur van mening is dat de financiële opzet van de VPL-overgangsregeling op dit moment onvoldoende is. De Meern, 24 juni 2014 Het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
47
48
5 Verslag van de deelnemersraad 49
De deelnemersraad is in 2013 intensief betrokken geweest bij de besluitvorming over een groot aantal onderwerpen. In dit hoofdstuk is het advies over het jaarverslag 2013 opgenomen. Daarnaast wordt verslag gedaan van de onderwerpen waarover de deelnemersraad het bestuur in 2013 heeft geadviseerd en of het bestuur al dan niet in lijn hiermee heeft besloten.
5.1 Jaarverslag 2013 De deelnemersraad adviseert het bestuur haar concept jaarverslag 2013 vast te stellen.
5.2 Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) conform voorstel vast te stellen. Het bestuur heeft besloten de ABTN vast te stellen
5.3 Bestuursmodel De deelnemersraad kan zich vinden in keuze voor het (aangepaste) paritaire model. De deelnemersraad heeft aangegeven dat een keuze voor het omgekeerd gemengd model ook een goede mogelijkheid kan zijn. De deelnemersraad heeft het bestuur gevraagd waarom er gekozen is voor een zetelverdeling van vijf werkgevers, vier werknemers en één gepensioneerde. De deelnemersraad is van mening dat er een smal draagvlak is wanneer er sprake is van één gepensioneerde in het bestuur. Inzake het (nieuwe) verantwoordingsorgaan geeft de deelnemersraad aan voorstander te zijn van een gelijke stemverhouding tussen de delegaties van werkgevers, werknemers en gepensioneerden (ieder 1/3 stemrecht). Het bestuur is van mening dat de gekozen zetelverdeling in het bestuur recht doet aan het gekozen paritaire model. De gepensioneerde wordt gezien als een werknemersvertegenwoordiger, daarnaast heeft de werkgever een belangrijke inbreng in de regeling. Voor wat betreft de stemverhoudingen binnen het verantwoordingsorgaan heeft het bestuur vastgesteld dat wetgeving voorschrijft dat alle leden één stem hebben. Het bestuur heeft besloten om het paritaire model in te voeren per 1 juli 2014.
5.4 Huishoudelijk reglement De deelnemersraad adviseert het bestuur het huishoudelijk reglement vast te stellen. Het bestuur heeft besloten, in lijn met het advies van de deelnemersraad, in te stemmen met de wijzigingen in het huishoudelijk reglement.
5.5 Toeslagverlening (per 1 januari 2014) De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om, gezien de financiële situatie van het fonds, niet te indexeren per 1 januari 2014 over de tot en met 31 december 2013 opgebouwde pensioenaanspraken en lopende pensioenuitkeringen. Het bestuur heeft besloten om, in lijn met het advies van de deelnemersraad, geen toeslag te verlenen
5.6 Franchise 2014 Gezien het feit dat de franchise in beginsel de ontwikkeling van de CAO-lonen volgt en er geen CAO-verhoging heeft plaats gevonden, adviseert de deelnemersraad om de franchise niet te verhogen. De franchise blijft dan ongewijzigd ten opzichte van 2013. De deelnemersraad constateert in het algemeen dat bij de huidige methodiek de franchise meer stijgt dan de wettelijk vastgestelde minimale franchise. Dit heeft een nadelig effect voor de lagere inkomens. De deelnemersraad verzoekt het bestuur om hier, op een later moment, bij stil te staan. Het bestuur heeft, in lijn met het advies van de deelnemersraad, besloten de franchise ongewijzigd vast te stellen.
50
5.7 Regeling en premie 2014 De deelnemersraad vindt het een goed initiatief dat het bestuur zijn verantwoordelijkheid neemt en de fiscale ruimte voor pensioenopbouw maximaal benut. De deelnemersraad steunt het verantwoordelijkheidsgevoel van het bestuur. De deelnemersraad geeft aan geen voorstander te zijn om de regeling in tweeën te knippen, te weten een fiscaal zuiver deel en een fiscaal bovenmatig deel. Teneinde de fiscale ruimte maximaal te benutten is het partnerpensioen relatief hoog vastgesteld ten opzichte van het ouderdomspensioen. De deelnemersraad geeft aan op dit moment onvoldoende inzicht te hebben in de gevolgen van het verhogen van het partnerpensioen om een advies uit te brengen. De deelnemersraad merkt op dat het hogere partnerpensioen wel een goed alternatief is voor het verlies aan ouderdomspensioenopbouw, wanneer rekening wordt gehouden met de mogelijkheden tot uitruil. Aangezien de partner met de uitruil in moet stemmen lijkt de uitvoering complex, zeker in geval van echtscheiding. Het bestuur heeft, in lijn met het advies van de deelnemersraad, besloten de premie 2014 vast te stellen op 20,2% van de pensioengrondslag en heeft kennisgenomen van de gemaakte opmerking van de deelnemersraad.
5.8 Reglementen en statuten De deelnemersraad heeft in 2013 geadviseerd om de volgende voorgestelde wijzigingen vast te stellen: 1. Reglementswijziging: Financieel voorbehoud toekenning voorwaardelijke aanspraken VPL-regeling 2. Reglementswijziging: Flexibiliseringsmogelijkheden 2014 3. Statutenwijziging: Noodprocedure 4. Statutenwijziging: Invoering Wet versterking bestuur pensioenfondsen Het bestuur heeft in alle bovenstaande gevallen besloten overeenkomstig het advies van de deelnemersraad. De Meern, 24 juni 2014 T. Teklenburg Voorzitter van de Deelnemersraad Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
51
52
6 Jaarrekening 53
In dit hoofdstuk presenteert het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf statutair gevestigd te Utrecht de jaarrekening over boekjaar 2013 eindigend op 31 december 2013. In hoofdstuk 8 en 9 volgen de verklaringen van de certificerend actuaris en van de accountant van het pensioenfonds. De in dit hoofdstuk vermelde bedragen zijn in duizenden euro’s, tenzij anders is aangegeven.
6.1 Balans per 31 december (Na voorgestelde bestemming van het saldo van baten en lasten)
Toelichting *) (x € 1.000)
2013
2012**)
EUR
EUR
197.938
216.338
Activa Vastgoedbeleggingen Aandelen
940.604
758.845
Vastrentende waarden
1.562.269
1.670.189
Derivaten
841
79
Overige beleggingen
159.199
155.794
2.860.851
2.801.245
Beleggingen
6.5.1 / 2
Vorderingen en overlopende activa
6.5.3
6.354
10.355
Overige activa
6.5.4
10.558
5.386
2.877.763
2.816.986
Passiva Stichtingskapitaal en reserves
6.5.5
299.152
254.256
Technische voorziening voor risico fonds
6.5.6
2.423.733
2.420.312
Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers
6.5.7
3.295
2.807
Langlopende schulden
6.5.8
145.978
135.763
Overige schulden en overlopende passiva
6.5.9
5.605
3.848
2.877.763
2.816.986
%
%
Nominaal
112,3
110,5
Reëel
61,5
58,2
% *) De nummering verwijst naar de toelichting Dekkingsgraad op basis van FTK (in %)
6.5.5
*) De nummering verwijst naar de toelichting **) Wegens een stelselwijziging (zie toelichting in 6.4.3) zijn de 2012 cijfers in bovenstaand overzicht aangepast voor vergelijkingsdoeleinden en wijken om die reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2012.
54
6.2 Staat van baten en lasten Toelichting (x € 1.000)
2013
2012*)
EUR
EUR
Baten Premiebijdragen risico fonds
6.6.1
132.603
127.675
Premiebijdragen VPL
6.6.1
6.080
9.414
Premiebijdragen risico deelnemers
6.6.2
705
648
Beleggingsresultaten risico fonds
6.6.3
-41.318
293.432
Beleggingsresultaten risico deelnemers
6.6.3
-45
274
Overige baten
6.6.4
195
175
98.220
431.618
Lasten Pensioenuitkeringen
6.6.5
39.056
38.166
Pensioenuitvoeringskosten
6.6.6
8.770
8.600
Mutatie technische voorzieningen: Pensioenopbouw
6.6.7
144.238
140.095
Indexering en overige toeslagen
6.6.8
73
34
Inkoop uit hoofde van VPL-regeling
6.6.9
5.376
8.523
Rentetoevoeging
6.6.10
8.645
34.674
Ontrekking voor pensioenuitkeringen
6.6.11
-39.056
-41.051
Ontrekking voor pensioenuitvoeringskosten
6.6.11
2.039
1.894
Wijziging marktrente
6.6.12
-113.500
59.021
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
6.6.13
-
22.233
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
6.6.14
-1.154
-1.329
Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen
6.6.15
-3.240
-3.582
Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers
3.421
220.512
488
863
Saldo overdracht van rechten
6.6.14
1.088
909
Overige lasten
6.6.16
501
244
53.324
269.294
44.896
162.324
Saldo van baten en lasten
*) W egens een stelselwijziging (zie toelichting in 6.4.3) zijn de 2012 cijfers in bovenstaand overzicht aangepast voor vergelijkingsdoeleinden en wijken om die reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2012.
55
Samenvatting van de actuariële analyse
(x € 1.000)
2013
2012*)
EUR
EUR
Premieresultaat
-21.740
-22.023
Interestresultaat
63.538
199.737
Overig resultaat
2.926
-15.448
Excedent resultaat
172
58
Saldo van baten en lasten
44.896
162.324
2013
2012*)
EUR
EUR
Bestemming van het saldo van baten en lasten
(x € 1.000)
Gebonden reserve
125.897
-13.254
Beleidsreserve
-81.166
176.496
Bestemmingsreserve AOP
165
-918
Saldo van baten en lasten
44.896
162.324
*) W egens een stelselwijziging (zie toelichting in 6.4.3) zijn de 2012 cijfers in bovenstaand overzicht aangepast voor vergelijkingsdoeleinden en wijken om die reden op onderdelen af van de jaarrekening over verslagjaar 2012.
56
6.3 Kasstroomoverzicht
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
158.329
148.426
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies (inclusief VPL) Ontvangen waardeoverdrachten
5.864
1.255
Betaalde pensioenuitkeringen
-38.931
-38.227
Betaalde waardeoverdrachten
-7.613
-1.944
Betaalde pensioenuitvoeringskosten
-9.950
-8.211
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten
107.699
101.299
593.294
1.730.609
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen
Ontvangen directe beleggingsopbrengsten
40.618
204.545
Aankopen beleggingen
-733.265
-2.039.155
Betaalde kosten van vermogensbeheer
-3.786
-2.996
Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten
-103.139
-106.997
Mutatie liquide middelen
4.560
-5.698
Stand liquide middelen per 1 januari
9.400
15.098
Stand liquide middelen per 31 december *)
13.960
9.400
- deel opgenomen onder de Beleggingen voor risico fonds
3.402
4.014
- overige liquide middelen (opgenomen onder de Overige activa)
10.558
5.386
13.960
9.400
*) De liquide middelen zijn als volgt opgebouwd:
57
6.4 Algemene toelichting 6.4.1 Inleiding Het doel van het pensioenfonds is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het pensioenfonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de in de branche verplicht gestelde pensioenregeling.
6.4.2 Overeenstemmingsverklaring De Jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. De bedragen opgenomen in de jaarrekening zijn vermeld in duizenden euro’s, tenzij anders is aangegeven. Het bestuur heeft op 24 juni 2014 de jaarrekening opgemaakt.
6.4.3 Stelselwijziging VPL regeling De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft de ontwerp-richtlijn RJ 610.270 uitgebracht. Deze ontwerp richtlijn stelt dat ontvangen, maar nog niet aangewende middelen uit hoofde van VPL verantwoord dienen te worden als verplichting. Tot boekjaar 2013 werden deze middelen door het fonds als bestemmingsreserve verantwoord. Het bestuur van het fonds heeft besloten om de ontwerprichtlijn te volgen en de VPL-middelen te verantwoorden als langlopende schuld vanaf boekjaar 2013. Met ingang van boekjaar 2013 worden de ontvangen middelen niet meer als premiebaten verantwoord, maar direct toegevoegd aan de langlopende schuld. Bij inkoop van de rechten wordt de inkoopsom (en hiermee de vrijval uit de langlopende schuld) als separate post onder de overige premiebaten verantwoord. Eventuele beleggingsresultaten inzake VPL worden direct toegevoegd aan de langlopende schuld. Als gevolg van deze stelselwijziging zijn de vergelijkende cijfers aangepast. Het cumulatieve effect van de stelselwijziging dat betrekking heeft op perioden voorafgaande aan het vorige boekjaar is verwerkt in het eigen vermogen aan het begin van het voorgaand boekjaar. Als gevolg van de stelselwijziging is het resultaat in 2012 afgenomen met EUR 24,9 miljoen, de stichtingskapitaal- en reserves ultimo 2012 is afgenomen met EUR 135,8 miljoen. De stelselwijziging heeft geen effect op de dekkingsgraad van het fonds, aangezien zowel de bestemmingsreserve als de langlopende schuld buiten de berekening van de dekkingsgraad worden gehouden.
Situatie per 1 januari 2012 Vóór stelsel(x € 1.000) wijziging Stichtingskapitaal en reserves 91.932 Bestemmingsreserve VPL 110.824
Na stelselwijziging 91.932 -
Situatie per 31 december 2012
Effect stelsel- Vóór stelselwijziging wijziging 254.256 -110.824 135.763
Na stelselwijziging 254.256 -
Effect stelselwijziging -135.763
Langlopende schulden
-
110.824
110.824
-
135.763
135.763
Resultaat
-144.222
-104.732
39.490
187.262
162.324
-24.938
6.4.4 Algemene grondslagen Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de
58
omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen.
Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft.
Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief transactiekosten, provisies, valutakoersverschillen e.d., worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen.
Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. Alle valutakoersverschillen zijn verwerkt in de staat van baten en lasten.
31 december 2013
gemiddeld 2013 31 december 2012
gemiddeld 2012 31 december 2011
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
AUD
1,540
1,405
1,270
1,268
1,287
CAD
1,464
1,388
1,313
1,317
1,327
CHF
1,226
1,216
1,207
1,210
1,232
DKK
7,460
7,461
7,461
7,447
7,442
GBP
0,832
0,822
0,811
0,823
0,846
HKD
10,684
10,452
10,219
10,150
10,255
JPY
144,830
129,415
114,000
106,940
104,343
NOK
8,360
7,849
7,337
7,542
7,773
SEK
8,850
8,713
8,577
8,738
8,959
USD
1,378
1,348
1,318
1,308
1,320
6.4.5 Specifieke grondslagen Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde. Participaties in beleggingspools en -instellingen die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor die onderliggende beleggingen (look-through benadering).
59
Vorderingen en schulden uit beleggingen welke samenhangen met een specifieke beleggingscategorie worden onder beleggingsdebiteuren dan wel -crediteuren opgenomen in de betreffende beleggingscategorie. Beleggingen voor risico pensioenfonds en voor risico deelnemers worden op dezelfde wijze gewaardeerd.
Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs inclusief transactiekosten, vervolgwaardering geschiedt tegen de reële waarde. De reële waarde wordt gebaseerd op taxatiewaarde. De taxaties worden verricht door onafhankelijke deskundigen. Indien daartoe aanleiding is, wordt bij de waardering rekening gehouden met de feitelijke verhuursituatie en/of renovatieactiviteiten. Resultaten door wijziging in reële waarde worden in de staat van baten en lasten verantwoord. Elk kwartaal wordt circa 25% van de vastgoedportefeuille extern getaxeerd door een erkende taxateur conform de richtlijnen van de vermogensbeheerder. Deze richtlijnen sluiten aan bij de ROZ/IPD-index. Het overige deel van de portefeuille wordt per kwartaal gewaardeerd op basis van interne indexering. Deze is gebaseerd op externe taxaties per sector per kwartaal. Ten aanzien van de waardering per 31 december is voor de objecten die niet extern getaxeerd zijn, in het laatste kwartaal een update van de externe taxateur ontvangen. Beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de beurskoers per balansdatum. Nietbeursgenoteerde beleggingen in vastgoedfondsen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen. Indien de waarderingsgrondslagen van vastgoedfondsen afwijken van de waarderingsgrondslagen van het pensioenfonds, wordt de waardering zo mogelijk aangepast aan de waarderingsgrondslagen van het pensioenfonds. De actuele waarde van de vastgoedfondsen die in internationaal vastgoed beleggen worden gewaardeerd op basis van de door de onderliggende vastgoedfondsen opgegeven beleggingswaarden van die fondsen, zoals deze op het moment van waardering aan de beheerder ter beschikking staan. Overige vermogensbestanddelen van het Fonds worden gewaardeerd volgens algemeen aanvaarde verslaggevingsgrondslagen. De internationale beleggingen zijn allemaal in een fund-to-fund structuur opgezet en afhankelijk van het onderliggende fonds wordt de taxatie 1 keer per kwartaal, 1 keer per jaar, of anders uitgevoerd. Hier is geen algemene afspraak over. Wel analyseert de vermogensbeheerder te allen tijde de waarde mutaties elk kwartaal en zal bij grote sprongen altijd navraag doen bij het betreffende onderliggende fonds.
Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de beursnotering per balansdatum. De reële waarde van niet beursgenoteerde participaties is bepaald op basis van de laatst bekende intrinsieke waarde. Dit is het aandeel in het zichtbare eigen vermogen.
Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de per balansdatum geldende beurskoers. Niet beursgenoteerde vastrentende waarden worden gewaardeerd tegen reële waarde. Deze waarde wordt bepaald door de te ontvangen kasstromen (rente, aflossingen en verwachte boeterente bij vervroegde aflossingen) contant te maken op basis van geldende marktrente, waarin opgenomen een opslag voor debiteurenrisico en liquiditeitsrisico. Vorderingen op banken worden gewaardeerd op verkrijgingsprijs. Participaties in beleggingsfondsen die beleggen in hypothecaire leningen worden gewaardeerd tegen actuele waarde. De actuele waarde is berekend door middel van de “discounted cash flow”-methode (hierna: DCF-model). Bij de actuele waarde berekening is uitgegaan van een aantal parameters c.q. veronderstellingen met betrekking tot de disconteringsvoet en de verwachte kasstroom. De disconteringsvoet bestaat uit een basisrente gelijk aan de euroswapcurve plus opslagen voor type onderpand, soort financiering en risicocategorie. De verwachte kasstroom is de te ontvangen rente en aflossing op basis van het gewogen gemiddelde moment van ontvangst inclusief het vervroegd aflossingsrisico. De gehanteerde parameters in het DCF-model zijn ultimo boekjaar geactualiseerd.
Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de marktwaarde van het contract. Voor beursgenoteerde contracten is dit de beurskoers per balansdatum. Voor niet beursgenoteerde contracten is de waardering gebaseerd op beschikbare marktinformatie als input voor gehanteerde waarderingsmodellen. Creditposities in derivaten worden separaat verantwoord onder de overige schulden.
Overige beleggingen Geldmarktbeleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde, zijnde de contante waarde van de toekomstige kasstromen (rente en aflossing). Posities in rekening courantsaldi worden tegen verkrijgingsprijs of lagere marktwaarde gewaardeerd.
Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid.
60
Overige activa Onder meer worden hieronder de liquide middelen opgenomen voor zover dit banktegoeden betreft welke onmiddellijk opeisbaar zijn. Liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen.
Stichtingskapitaal en reserves Algemeen Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en risico deelnemers en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. In de toelichting wordt opgenomen het krachtens de Pensioenwet minimaal vereiste eigen vermogen volgens de in het Besluit Financieel ToetsingsKader (FTK) voorgeschreven berekeningsmethodiek als het surplusvermogen.
Beleidsreserve De beleidsreserve is gelijk aan de totale reserve onder aftrek van de gebonden reserve en de bestemmingsreserve AOP-regeling.
Gebonden reserve De gebonden reserve wordt aangehouden als buffer voor neerwaartse koersfluctuaties van beleggingen. De omvang van deze reserve is gelijk aan het Vereist Eigen Vermogen aan de hand van de standaardtoets van DNB.
Bestemmingsreserve AOP-regeling Als onderdeel van de algehele voorziening pensioenverplichtingen wordt een reserve gevormd voor het WAO-gat (artikel 15) op gelijke sterfte- en interestgrondslagen als de voorziening van de verplichte pensioenregeling. Voor revalidatie wordt (net als bij premievrijstelling) 90% gehanteerd. Het resultaat op de AOP-regeling wordt jaarlijks toegevoegd of onttrokken aan de AOP-reserve.
Technische voorziening Voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds De voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds wordt gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toeslag)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Vanaf 2012 betreft dit de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde met toepassing van de Ultimate Forward Rate. Het hanteren van de UFR houdt in dat voor ver in de toekomst liggende verplichtingen (20 jaar tot 60 jaar) een aangepaste rentecurve (ultimo 2012 hogere rente) wordt gehanteerd. Voor verplichtingen korter dan 20 jaar geldt de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande toeslagbesluiten (ook voor toeslagbesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van de toekomstige opbouw waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen per 31 december 2013: • Overlevingstafels: AG prognosetafels 2012-2062, waarbij de sterftekansen zijn vermenigvuldigd met een leeftijdsafhankelijke factor die zijn gebaseerd op de ervaringssterfte van het fonds. • Voor de berekening van de technische voorzieningen voor nog niet ingegane partnerpensioenen wordt een partnerfrequentie gehanteerd volgens de sterftetafel GBM/V 1985-1990, met uitzondering van de leeftijden 60 tot en met 65. Voor deze leeftijden wordt 100% gehanteerd. Vanaf 65 jaar neemt de partnerfrequentie af met de veronderstelde sterfte van de partner. • Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw.
61
• De lasten van nog niet ingegaan wezenpensioen zijn gesteld op 5% van de lasten van het nog niet ingegaan partnerpensioen tot 65 jaar; bij de vaststelling van de lasten van ingegaan wezenpensioen wordt verondersteld dat het pensioen moet worden uitgekeerd tot de 18-jarige leeftijd, waarbij geen rekening wordt gehouden met sterftekansen. • Kostenopslag ter grootte van 2% van de technische voorziening in verband met toekomstige administratie- en excassokosten. • Bij de bepaling van de pensioenopbouw voor arbeidsongeschikte deelnemers en ingegaan AOP is uitgegaan van een revalidatiekans van 0%. • Een voorziening voor het risico van premievrijstelling van zieke deelnemers die in de WIA terecht kunnen komen, wordt berekend door de invaliditeitsopslag uit de premie van de afgelopen twee jaar te nemen. • Niet opgevraagd pensioen: Voor pensioen dat nog niet is ingegaan omdat de deelnemer onvindbaar is of niet reageert wordt de reservering 5 jaar volledig in stand gehouden en vervolgens in 10 jaar lineair afgeschreven tot nihil.
Voorziening voor risico deelnemers De waardering van de voorzieningen voor risico van deelnemers wordt bepaald door de waardering van de tegenover deze voorzieningen aangehouden beleggingen.
Langlopende schulden Langlopende schulden worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). De langlopende schulden uit hoofde van VPL betreft de gefactureerde premie VPL hieraan worden de beleggingsresultaten toegevoegd (Toerekening van het beleggingenrendement vindt plaats op basis van het werkelijk rendement van de Stichting, inclusief effecten van het renteafdekkingsbeleid en toepassing van de 1/7 fictie), de inkoopsom van de extra pensioenaanspraken worden onttrokken aan deze schuld.
Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten).
Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden en minus de langlopende schulden uit hoofde van VPL te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie.
6.4.6 Grondslagen voor de resultaatbepaling Algemeen Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorzieningen pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat.
Premiebijdragen risico fonds Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen, alsmede premies van de Stichting Voortzetting Pensioenverzekering (FVP). Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. De premiebaten in het boekjaar zijn gebaseerd op de voorlopige loonsomopgaven van de werkgevers, tenzij definitieve loonsomopgaven al zijn verwerkt in dat boekjaar. Onder premiebijdragen risicofonds is separaat opgenomen de hoogte van de inkoopsom(men) inzake ingekochte pensioenaanspraken uit hoofde van VPL.
62
Premiebijdragen risico fonds Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar) bijdragen van de deelnemers in het kader van de beschikbare premieregeling. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
Beleggingsresultaten risico fonds (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waarde¬veranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als indirecte beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Aankoopkosten zijn verwerkt in de reële waarde van de beleggingen. Verkoopkosten worden verantwoord als onderdeel van de gerealiseerde herwaarderingen.
Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling.
Kosten van vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden de externe en de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen.
Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d.
Beleggingsresultaten risico deelnemers De grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico deelnemers zij gelijk aan de grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico pensioenfonds.
Pensioenopbouw De pensioenopbouw is de contante waarde van de pensioenaanspraken die toegekend zijn in het boekjaar.
Rentetoevoeging technische voorziening De pensioenverplichtingen worden contant gemaakt tegen de nominale marktrente op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De interesttoevoeging wordt tegen de rekenrente primo berekend over de beginstand en de mutaties gedurende het jaar.
Onttrekking uit technische voorziening voor pensioenuitkeringen Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de technische voorziening. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen in de verslagperiode.
Mutatie technische voorziening voor pensioenuitvoeringskosten Jaarlijks wordt 2% van de pensioenopbouw en de inkomende waardeoverdrachten toegevoegd aan de technische voorziening ten behoeve van de pensioenuitvoeringskosten. Daarnaast valt 2% van de uitkeringen, afkopen en uitgaande waardeoverdrachten vrij uit de technische voorziening ten behoeve van pensioenuitvoeringskosten (excassokosten).
63
Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben.
Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de reële waarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente.
Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen.
Overige baten en lasten De overige baten en lasten worden opgenomen voor de aan het verslagjaar toe te rekenen bedragen
6.4.7 Grondslagen kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
64
6.5 Toelichting op de balans 6.5.1 Beleggingen voor risico fonds Overzicht totale waarde per beleggingscategorie
Ultimo 2013
Vastgoed-
Aandelen Vastrentende
beleggingen
waarden
Derivaten
Overige
Totaal
beleggingen
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
Belegde waarden in betreffende beleggingscategorie
193.148
939.575
1.545.689
837
157.105
2.836.354
Beleggingsdebiteuren
4.572
282
16.314
4
-
21.172
Liquide middelen
218
747
266
-
2.171
3.402
Beleggingscrediteuren
-
-
-
-
-77
-77
(x € 1.000)
Stand per 31 december 2013
197.938
940.604
1.562.269
841
159.199
2.860.851
Negatieve derivaten verantwoord aan passiefzijde
-
-
-
-1.319
-
-1.319
Stand per 31 december 2013
197.938
940.604
1.562.269
-478
159.199
2.859.532
De beleggingen zijn als volgt opgebouwd: - risico fonds - risico deelnemers - VPL-gelden - VPL gelden
2.710.259 3.295 145.978 2.859.532
Van het totaal van de beleggingen heeft een bedrag van € 146.457 betrekking op de VPL-regeling (2012: €135.763). Dit saldo wordt niet separaat belegd en maakt onderdeel uit van de totale beleggingen. Binnen de beleggingsfondsen wordt gebruik gemaakt van derivaten, er is sprake van collateral management. Ultimo 2013 bedraagt het collateral € 490.
65
Vastgoed-
Aandelen Vastrentende
beleggingen
Ultimo 2012 (x € 1.000)
Derivaten
waarden
Overige
Totaal
beleggingen
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
Belegde waarden in betreffende beleggingscategorie
212.934
758.905
1.653.137
79
154.012
2.779.067
Beleggingsdediteuren
2.674
216
16.207
-
-
19.097
Liquide middelen
730
-
1.446
-
1.838
4.014
Beleggingscrediteuren
-
-276
-601
-
-56
-933
Stand per 31 december 2012
216.338
758.845
1.670.189
79
155.794
2.801.245
Negatieve derivaten Verantwoord aan passiefzijde
-
-
-
-760
-
-760
Stand per 31 december 2012
216.338
758.845
1.670.189
-681
155.794
2.800.485
De beleggingen zijn als volgt opgebouwd: - risico fonds
2.661.915
- risico deelnemers
2.807
- VPL-gelden - VPL gelden
135.763 2.800.485
Verloopoverzicht van belegde waarden per beleggingscategorie
Ultimo 2013 (x € 1.000)
Stand per 1 januari 2013
Vastgoed-
Aandelen Vastrentende
beleggingen
waarden
Derivaten1
Overige
Totaal
beleggingen
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
212.934
758.905
1.653.137
79
154.012
2.779.067
Aankopen/verstrekkingen
87.940
375.194
198.416
3
71.712
733.265
Verkopen/aflossingen
-97.485
-302.192
-114.813
-10.647
-68.609
-593.746
Overige mutaties2
59
-59
-
-
-
-
(On)gerealiseerde herwaardering
-10.300
107.727
-191.051
10.842
-10
-82.792
193.148
939.575
1.545.689
277
157.105
2.835.794
Mutatie derivaten passiva
-
-
-
560
-
560
Stand per 31 december 2013
193.148
939.575
1.545.689
837
157.105
2.836.354
1) De hieronder opgenomen waarden betreffen belegde gelden in derivaten welke onder de activa zijn opgenomen onder de
‘beleggingen voor risico fonds’, met daarop in mindering gebracht de derivaten welke onder de passiva als onderdeel van de ‘overige schulden’ zijn opgenomen. 2) Overige mutaties betreft een reclassificatie van beleggingsinstrumenten. Per saldo een verschuiving, maar geen effect op het resultaat
66
Vastgoed-
Aandelen Vastrentende
beleggingen
Ultimo 2012
Derivaten1
waarden
Overige
Totaal
beleggingen
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
Stand per 1 januari 2012
216.161
633.123
1.450.168
-
63.925
2.363.377
Aankopen/verstrekkingen
12.947
268.891
1.566.358
5
190.954
2.039.155
Verkopen/aflossingen
-3.327
-235.611
-1.390.953
200
-100.918
-1.730.609
(On)gerealiseerde herwaardering
-12.847
92.502
27.564
1.275
51
108.545
(x € 1.000)
212.934
758.905
1.653.137
1.480
154.012
2.780.468
Mutatie derivaten passiva
-
-
-
-1.401
-
-1.401
Stand per 31 december 2012
212.934
758.905
1.653.137
79
154.012
2.779.067
Reële waarde Schattingen en oordelen Afgezien van de beleggingsvorderingen en -schulden zijn de beleggingen van het pensioenfonds gewaardeerd tegen reële waarde per balansdatum. Het is over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de reële waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de reële waarde. Voor de meerderheid van de beleggingen van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde beleggingen zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
waarderingsmodellen
totaal
marktnoteringen direct
marktnoteringen afgeleid
EUR
EUR
EUR
EUR
en -technieken (x € 1.000)
Actief per 31 december 2013 Vastgoedbeleggingen
2.599
-
190.549
193.148
Aandelen
252.701
631.043
55.831
939.575
Vastrentende waarden
742.739
765.466
37.484
1.545.689
Derivaten
-
834
3
837
Overige beleggingen
-
157.105
-
157.105
998.039
1.554.448
283.867
2.836.354
-
-1.319
-
-1.319
marktnoteringen direct
marktnoteringen afgeleid
waarderingsmodellen
totaal
EUR
EUR
EUR
EUR
2.358
76.556
134.020
212.934
Aandelen
527.070
169.750
62.085
758.905
Vastrentende waarden
1.029.100
624.037
-
1.653.137
Derivaten
19
60
-
79
Overige beleggingen
154.012
-
-
154.012
1.712.559
870.403
196.105
2.779.067
-
-760
-
-760
Passief per 31 december 2013 Derivaten
en -technieken (x € 1.000)
Actief per 31 december 2012 Vastgoedbeleggingen
Passief per 31 december 2012 Derivaten
67
Schatting van reële waarde • Vastgoed Het deel van de waarde aan vastgoedbeleggingen dat is opgenomen op basis van waarderingsmodellen en -technieken betreft zowel direct als indirect vastgoed. Zoals bij de grondslagen staat vermeld is de waarde gebaseerd op de taxatiewaarde. De eerste waardering is verkrijgingsprijs inclusief transactiekosten. Deze taxaties worden verricht door verscheidene externe erkende taxateurs. Iedere externe taxateur hanteert, binnen de algemene richtlijnen zoals binnen de branche gelden, eigen uitgangspunten. De richtlijnen binnen de branche geven aan dat voor de waardebepaling in dit geval moet worden uitgegaan van de verkoopwaarde van een object met als doelstelling om met het object huurinkomsten te genereren. Als basis wordt hiervoor een contante waardeberekening gebruikt van de toekomstige kasstromen. • Aandelen Van de belegde waarde in aandelen staat de waarde van private equity beleggingen en aandelenfondsen opgenomen als vastgesteld op basis van ‘waarderingsmodellen en -technieken’. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund-managers, gecorrigeerd voor kasstromen in de periode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving. • Vastrentende waarden Het deel van de vastrentende waarden waarvan de reële waarde op basis van schatting wordt vastgesteld, betreft leningen op schuldbekentenis en hypotheken. De berekeningsgrondslag staat vermeld in de algemene toelichting op de grondslagen. • Derivaten Bij de schatting van de reële waarde van derivaten wordt uitgegaan van verwachte toekomstige kasstromen.
Belegde waarden in vastgoed
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Direct vastgoed
19.633
94.214
Indirect vastgoed
173.515
118.720
Stand per 31 december
193.148
212.934
In 2013, evenals 2012, is 100% van het directe vastgoed getaxeerd door onafhankelijke, beëdigde taxateurs.
Belegde waarden in aandelen
(x € 1.000)
Direct beursgenoteerde aandelen
68
2013
2012
EUR
EUR
243.376
204.350
Indirect aandelenbeleggingsfondsen: - Aandelenbeleggingsfondsen
640.370
492.470
- Venture capital (private equity)
55.829
62.085
Stand per 31 december
939.575
758.905
Belegde waarden in vastrentende waarden 2013
2012
EUR
EUR
Staatsobligaties
1.084.502
652.674
Bedrijfsobligaties (credits)
380.834
-
Hypotheken
2.198
-
Inflation linked bonds
35.143
-
1.502.677
652.674
Obligatiebeleggingsfondsen
-
1.000.463
Kortlopende vorderingen op banken
43.012
-
43.012
1.000.463
1.545.689
1.653.137
(x € 1.000)
Directe vastrentende waardenbeleggingen:
Indirecte vastrentende waardenbelegingen:
Stand per 31 december
De volledige portefeuille staatsobligaties is staatgegarandeerd. Dit geldt ook voor de staatsobligaties welke deel uitmaken van de Insight beleggingsfondsen als onderdeel van obligatiebeleggingsfondsen.
Obligatiebeleggingsfondsen Eind 2013 is onder de directe vastrentende waardenbeleggingen een aantal beursgenoteerde LDI fondsen opgenomen. De totale waarde van de LDI fondsen bedroeg ultimo 2013 per saldo € 449.086. De beleggingen binnen deze fondsen zijn als volgt verdeeld: Liquiditeiten € 53.646; Staatsobligaties € 1.031.610 (rating AAA); Interest Rate Swaps € 22.734 negatief (Rating A); Repurchase Agreements € 613.436 negatief. De nominale waarde van de Interest Rate Swaps bedraagt per jaareinde 2013 € 584.280. Aangezien de LDI fondsen waarin het pensioenfonds deelneemt beleggingsinstellingen zijn met een vaststaand prospectus waarbij Insigth Investments Funds Management Ltd de beheerder is, heeft het pensioenfonds geen invloed op het beleid en uitvoering van het LDI-fonds.
Belegde waarden in derivaten 2013
2012
EUR
EUR
Positieve waarde
837
79
Negatieve waarde
1.319
760
Stand per 31 december
-482
-681
(x € 1.000)
Valutaderivaten
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het pensioenfonds gebruikt derivaten voornamelijk om het valutarisico af te dekken. Eén van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met te goeder naam en faam bekend staande partijen. Bovendien geldt dat zoveel mogelijk wordt gewerkt met onderpand. Er wordt onder meer gebruik gemaakt van valutatermijncontracten. dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt.
69
Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2013:
Type contract
Contractomvang
Actuele waarde activa
Actuele waarde passiva
EUR
EUR
EUR
315.366
837
1.319
315.366
837
1.319
Contractomvang
Actuele waarde activa
Actuele waarde passiva
EUR
EUR
EUR
277.161
79
760
277.161
79
760
2013
2012
EUR
EUR
*Beleggingsfondsen
157.105
154.012
Stand per 31 december
157.105
154.012
(x € 1.000)
Forward
Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2012:
Type contract (x € 1.000)
Forward
Belegde waarden in overige beleggingen
(x € 1.000)
*De post ‘’Beleggingsfondsen’’ bestaat volledig uit geldmarktfondsen: Insight ILF EUR Cash Fund (€ 123.701) en JPMorgan Liquidity Fund (€ 33.404).
Beleggingsdebiteuren
(x € 1.000)
Nog af te wikkelen transacties
2013
2012
EUR
EUR
4
1
Te vorderen bedragen uit hoofde van: - dividend
4.540
2.598
- dividend- en couponbelasting
1.367
663
- interest
15.165
15.096
- huur
-
513
Overige
96
226
Stand per 31 december
21.172
19.097
2013
2012
EUR
EUR
-
0
Beleggingscrediteuren
(x € 1.000)
Nog af te wikkelen transacties Te betalen bedragen uit hoofde van: - interest
0
-
Kosten vermogensbeheer
-
933
Overige
77
-
Stand per 31 december
77
933
Door het fonds wordt niet belegd in premiebijdragende (aangesloten) ondernemingen.
70
6.5.2 Beleggingen voor risico deelnemers 2013
2012
EUR
EUR
Stand per 1 januari
2.807
1.944
Stortingen
705
625
(x € 1.000)
Onttrekking in verband met inkoop rechten
-78
-
Onttrekking in verband met kosten
-94
-82
Beleggingsresultaten risico deelnemers
-45
298
Correcties
-
22
Stand per 31 december
3.295
2.807
2013
2012
EUR
EUR
Vordering op werkgevers
2.941
2.271
Waardeoverdrachten
998
101
Nog te factureren premies
2.120
7.844
Overige vorderingen
295
139
Stand per 31 december
6.354
10.355
6.5.3 Vorderingen en overlopende activa Specificatie vorderingen en overlopende activa
(x € 1.000)
Bij de waardering van vorderingen wordt rekening gehouden met het risico van oninbaarheid door hiervoor een voorziening in aftrek te brengen op het saldo van de uitstaande vorderingen. Voor gelijksoortige posten met gelijksoortige risico’s wordt gezamenlijk een schatting gemaakt van verliezen en risico’s op balansdatum. Deze systematiek om de voorziening vast te stellen wordt gerekend tot de statische methode. Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
Nadere specificatie ‘Vorderingen op werkgevers’
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Werkgevers
3.913
2.859
Voorziening dubieuze debiteuren
-972
-588
Stand per 31 december
2.941
2.271
In 2013 is een bedrag van € 501 gedoteerd aan de voorziening (2012: onttrekking € 107). Er werd een bedrag van € 117 aan premies over voorgaande jaren als oninbaar afgeschreven (2012: € 197).
71
6.5.4 Overige activa 2013
2012
EUR
EUR
Liquide middelen
10.558
5.386
Stand per 31 december
10.558
5.386
(x € 1.000)
Onder de liquide middelen worden opgenomen die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn. Er zijn geen kredietfaciliteiten van toepassing.
6.5.5 Stichtingskapitaal en reserves Mutatieoverzicht eigen vermogen Stichtings-
Gebonden
Beleids-
Bestemmings-
kapitaal
reserve
reserve
reserve AOP
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
Stand per 31 december 2012
0
316.683
-73.447
11.020
254.256
uit bestemming saldo van baten en lasten
-
125.897
-81.166
165
44.896
Stand per 31 december 2013
0
442.580
-154.613
11.185
299.152
(x € 1.000)
Totaal
Stichtings-
Gebonden
kapitaal
reserve
reserve
reserve AOP
reserve VPL
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
Stand per 31 december 2011
0
329.937
-249.943
11.938
110.825
202.757
Effect stelselwijziging
-
-
-
-
-110.825
-110.825
Stand per 1 januari 2012 na stelselwijziging
0
329.937
-249.943
11.938
-
91.932
baten en lasten
-
-13.254
176.496
-918
-
162.324
Stand per 31 december 2012
0
316.683
-73.447
11.020
-
254.256
(x € 1.000)
Beleids- Bestemmings- Bestemmings-
Totaal
uit bestemming saldo van
72
Solvabiliteit 31 december 2013
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
Aanwezig vermogen
2.722.885
112,3
2.674.568
110,5
Af: technische voorzieningen op FTK-waardering
2.423.733
100,0
2.420.312
100,0
(x € 1.000)
Eigen vermogen
299.152
12,3
254.256
10,5
Af: vereist eigen vermogen *)
442.580
18,3
316.684
13,1
Vrij vermogen
-143.428
-6,0
-62.428
-2,6
Minimaal vereist eigen vermogen
119.437
4,9
121.048
5,0
Dekkingsgraad
112,3
110,5
*) I n de kwartaalrapportage Q4 2013 is in de kostendekkende premie een solvabiliteitsopslag opgenomen op basis van een vereiste dekkingsgraad van 113,8%. Deze was berekend op basis van de beleggingsmix van 2013. De hier weergegeven vereiste dekkingsgraad van 118,3% (en Vereist Vermogen) is berekend op basis van de beleggingsmix die met ingang van april 2014 van kracht is. Deze nieuwe beleggingsmix was ten tijde van de vaststelling van de premie 2014 nog niet bekend. Bij de toetsing van de kostendekkendheid in het jaarwerk van volgend boekjaar zal uitgegaan worden van 118,3%. Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het fonds gebruik van het standaardmodel. Het bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico’s van het fonds. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder toelichting 6.5.10 Risicobeheer. De dekkingsgraad is als volgt berekend: (Totale activa -/- schulden) / Technische voorzieningen * 100%. Als het eigen vermogen lager is dan het minimale vereiste eigen vermogen bevindt het pensioenfonds zich in een situatie van dekkingstekort. Indien het eigen vermogen lager is dan het vereiste eigen vermogen, maar wel tenminste gelijk is aan het minimale vereiste eigen vermogen, bevindt het pensioenfonds zich in een situatie van reservetekort. De solvabiliteit van het pensioenfonds is niet toereikend. Er is sprake van een reservetekort.
Reële dekkingsgraad De nominale dekkingsgraad houdt geen rekening met de verwachte inflatie, maar de reële dekkingsgraad wel. Die meet of het pensioenfonds voldoende vermogen heeft om niet alleen aan de nominale toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen, maar ook om de toekomstige pensioenuitkeringen jaarlijks te kunnen indexeren (verhogen) met de kosten van levensonderhoud. Dit betekent dat het fonds (meer dan) genoeg geld in kas heeft om de nominale pensioenen uit te keren. Maar het fonds heeft, met een reële dekkingsgraad van 61,5%, nu niet genoeg geld in kas om de toekomstige uitkeringen ieder jaar te indexeren.
73
Het verloop van de reële dekkingsgraad kan als volgt worden gespecificeerd:
2013
2012
%
%
Dekkingsgraad per 1 januari
58,2
50,6
(x € 1.000)
Premie
-4,4
-1,0
Uitkeringen
0,4
0,2
Toeslagverlening
-
-
Verandering van de rentetermijnstructuur
13,6
-3,2
Rendement op beleggingen
-5,3
14,8
Overige oorzaken en kruiseffecten
-1,0
-3,2
Dekkingsgraad per 31 december
61,5
58,2
Herstelplan In 2013 heeft de dekkingsgraad zich ten opzichte van het herstelplan zich als volgt ontwikkeld:
Werkelijk 2013
Herstelplan 2013
%
%
Dekkingsgraad per 1 januari
110,5
110,5
(x € 1.000)
Premie
-1,7
-1,3
Uitkeringen
0,2
0,2
Toeslagverlening
-
-
Verandering van de rentetermijnstructuur
5,4
-
Rendement op beleggingen
-2,1
5,4
Overige oorzaken en kruiseffecten
-
-0,2
Dekkingsgraad per 31 december
112,3
114,6
De dekkingsgraad bedroeg op 31 december 2013: 112,3% en liep daarmee achter op het herstelplan dat uitgaat van 114,6% op die datum. Het herstelplan is opgesteld in 2009 en goedgekeurd door toezichthouder DNB. Het herstelplan is in het boekjaar onverkort van toepassing. In het herstelplan wordt uitgegaan van een dekkingsgraad van 110,5% primo 2013 en een stijging naar 114,6% ultimo 2013. De uitkeringen en de toeslagverlening hebben evenveel bijgedragen aan de dekkingsgraad als verwacht volgens het herstelplan. De verandering van de rentetermijnstructuur heeft geleid tot een stijging van de dekkingsgraad. In het herstelplan is uitgegaan van een ongewijzigde rentetermijnstructuur tot het boekjaar 2013 waardoor de bijdrage van de verandering van de rentetermijnstructuur nihil is. Bij de bepaling van de werkelijke dekkingsgraad is van de daadwerkelijke rentetermijnstructuur ultimo van het boekjaar uitgegaan die hoger is dan de rentetermijnstructuur primo het jaar. Het rendement op beleggingen heeft minder bijgedragen aan de dekkingsgraad dan verwacht volgens het herstelplan. Dit wordt verklaard doordat in het herstelplan is uitgegaan van een fors hoger rendement dan het rendement op de beleggingen werkelijk was. Het effect bij overige oorzaken en kruiseffecten wordt voornamelijk veroorzaakt door kruiseffecten van wijziging van rentetermijnstructuur met in dit geval het beleggingsresultaat. De kruiseffecten worden veroorzaakt door de gehanteerde berekeningsmethodiek. Deze methodiek wordt eveneens gehanteerd door DNB, ten behoeve van de evaluatie van de herstelplannen.
74
6.5.6 Technische voorziening voor risico fonds Specificatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds 2013
2012
EUR
EUR
Basisregeling
2.379.318
2.370.547
AOP
12.010
13.173
Premievrijstelling / IBNR
32.405
35.318
Overige voorzieningen
-
1.274
Stand per 31 december
2.423.733
2.420.312
2013
2012
EUR
EUR
Stand per 1 januari
2.420.312
2.199.800
Pensioenopbouw
144.238
140.095
(x € 1.000)
Mutatieoverzicht voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds
(x € 1.000)
Indexering en overige toeslagen
73
34
Inkoop uit hoofde van VPL-regeling
5.376
8.523
Rentetoevoegingen
8.645
34.674
Ontrekking voor pensioenuitkeringen
-39.056
-41.051
Mutatie pensioenuitvoeringskosten
2.039
1.894
Wijziging marktrente
-113.500
59.021
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
-
22.233
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
-1.154
-1.329
Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen
-3.240
-3.582
Stand per 31 december
2.423.733
2.420.312
Voor een toelichting op de verschillende posten wordt verwezen naar de toelichting op de verschillende posten uit de staat van baten lasten.
Specificatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Actieve deelnemers
1.213.145
1.304.080
Pensioengerechtigden
416.355
386.129
Gewezen deelnemers
714.939
648.021
Overigen
31.770
34.626
Netto pensioenverplichtingen
2.376.209
2.372.856
Toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling
47.524
47.456
Stand per 31 december
2.423.733
2.420.312
75
De definitie van actieven en slapers is in het boekjaar gewijzigd. Tot 2013 was een deelnemer actief als deze in het boekjaar opbouw had, nu dient de deelnemer op 31 december nog actief aan de regeling deel te nemen. Hierdoor heeft in 2012 een verschuiving (per saldo € 58,3 miljoen) in de voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds plaatsgevonden van actieven naar gewezen deelnemers. Dit saldo is inclusief toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling. Naar hun aard hebben de technische voorzieningen in het algemeen een langlopend karakter.
Korte beschrijving van de pensioenregeling De pensioenregeling kan worden gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. De pensioenregeling 2004 (voor deelnemers geboren voor 1950) kent een pensioenrichtleeftijd van 62 jaar. Tot 2012 werd jaarlijks een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Voor 2012 en 2013 is het opbouwpercentage gesteld op 1,87%. De pensioenregeling 2006 (voor deelnemers geboren na 1949) kent een pensioenrichtleeftijd van 65 jaar. Jaarlijks werd een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,25% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Voor 2012 en 2013 is het opbouwpercentage gesteld op 2,10%. De pensioengrondslag is gelijk aan het loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv minus de franchise. De franchise bedraagt in de pensioenregeling 2004 € 18.272,- , in de pensioenregeling 2006 bedraagt deze € 14.968,-. Tevens bestaat er recht op partner- en wezenpensioen. Bovendien werd tot 2012 in de pensioenregeling 2004 een aanspraak op prepensioen opgebouwd van 2% van het in dat jaar geldende loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv. Voor 2012 en 2013 is de opbouw hiervan vastgesteld op 1,87%. Voor deelnemers geboren voor 1950 die op 31 december 2007 deelnamen aan de pensioenregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Melk- en Zuiveldetailhandelsbedrijf is de pensioenregeling blijven gelden die zij in dat fonds hadden. Deze regeling kent een pensioenrichtleeftijd van 60 jaar. Jaarlijks werd tot 2012 een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 0,60% van het loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv. Voor 2012 en 2013 is dit opbouwpercentage vastgesteld op 0,56%. Ook bestaat er recht op partner- en wezenpensioen. Tevens werd in deze pensioenregeling een aanspraak op prepensioen opgebouwd van 2% van het in dat jaar geldende loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv, hetgeen met ingang van 2012 is verlaagd tot een opbouw van 1,87%. Deelname aan de regeling is verplicht vanaf de leeftijd van 21 jaar, dan wel vanaf de datum van indiensttreding bij een werkgever in de bedrijfstak. Het pensioenfonds kent vanaf 1 januari 2007 een aanvullende pensioenregeling voor het loon boven het maximum pensioengevend loon (een excedentregeling). Als een werkgever deze regeling afsluit, geldt deze voor alle deelnemers die deelnemen aan de basisregeling en een salaris boven het maximum loon Wfsv hebben (in 2013: € 50.853,-).
Toeslagverlening Als de middelen van het pensioenfonds het toelaten, streeft het bestuur ernaar de pensioenen van de deelnemers aan te passen aan de loonsverhoging in de branche en de pensioenen van alle gewezen deelnemers en pensioengerechtigden jaarlijks aan te passen aan de inflatie. De inflatie wordt bepaald aan de hand van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bestuur beoordeelt jaarlijks of de financiële middelen van het fonds toereikend zijn om de opgebouwde pensioenaanspraken en de ingegane pensioenen te verhogen. Er bestaat geen recht op toeslagverlening en er is dus geen zekerheid of en in hoeverre het fonds in de toekomst een toeslag zal verlenen. Het fonds reserveert namelijk geen gelden voor toekomstige toeslagverlening. Het bestuur heeft besloten om als leidraad voor toeslagverlening een staffel te gebruiken. Hierbij gaat het bestuur uit van de dekkingsgraad volgens het FTK. De staffel is gekoppeld aan die dekkingsgraad en ziet er als volgt uit: • Dekkingsgraad < vereist eigen vermogen: geen toeslagverlening • Dekkingsgraad ≥ vereist eigen vermogen en < vereist eigen vermogen +10%: toeslagverlening naar rato • Dekkingsgraad > vereist eigen vermogen +10%: volledige toeslagverlening In het verleden gemiste toeslagen worden door het pensioenfonds bijgehouden. Het bestuur is van mening dat het kunnen toekennen van toeslagen belangrijk is om de pensioenen op een goed niveau te houden. Het bestuur kan echter – gegeven de huidige financiële positie van het fonds – geen garantie geven dat gemiste toeslagen in de toekomst zullen worden ingehaald. Het bestuur heeft afgesproken dat eventueel inhalen van toeslagen in elk geval niet eerder plaatsvindt dan nadat de dekkingsgraad gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad vermeerderd met 10%. Wanneer het bestuur van mening is dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor een inhaaltoeslag, gelden voorts als voorwaarden dat de inhaaltoeslag maximaal twee procentpunt per jaar zal zijn en dat ook na toekennen van een inhaaltoeslag de dekkingsgraad nog steeds gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad vermeerderd met 10%. Het bestuur verleent, indien mogelijk, toeslag per 1 januari. De referteperiode is een jaar en loopt tot 3 maanden voorafgaand aan de datum van toeslagverlening. Dit betekent dat de referteperiode loopt van 1 oktober tot en met 30 september. Het bestuur heeft in december 2013 besloten om per 1 januari 2014 geen toeslag te verlenen over de tot 31 december 2013 opgebouwde pensioenaanspraken.
76
6.5.7 Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers 2013
2012
EUR
EUR
Stand per 1 januari
2.807
1.944
Stortingen
705
625
Inkoop pensioen
-78
-
Kosten
-94
-82
Beleggingsresultaten risico deelnemers
-45
298
Correcties
-
22
Stand per 31 december
3.295
2.807
2013
2012
EUR
EUR
Stand per 1 januari
135.763
110.824
Dotatie inzake premies
19.282
19.520
(x € 1.000)
6.5.8 Langlopende schulden Langlopende schuld inzake VPL
(x € 1.000)
Kosten pensioenbeheer
-675
-
Rendementstoerekening (inclusief kosten)
-2.312
14.833
Toekenning VPL aanspraken
-6.080
-9.414
Stand per 31 december
145.978
135.763
De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft de ontwerp-richtlijn RJ 610.270 uitgebracht. Deze ontwerp richtlijn stelt dat ontvangen, maar nog niet aangewende middelen uit hoofde van VPL verantwoord dienen te worden als verplichting. Tot boekjaar 2013 werden deze middelen door het fonds als bestemmingsreserve verantwoord. Het bestuur van het fonds heeft besloten om de ontwerprichtlijn te volgen en de VPL-middelen te verantwoorden als langlopende schuld vanaf boekjaar 2013. Met ingang van boekjaar 2013 worden de ontvangen middelen niet meer als premiebaten verantwoord, maar direct toegevoegd aan de langlopende schuld. Bij inkoop van de rechten wordt de inkoopsom (en hiermee de vrijval uit de langlopende schuld) als separate post onder de overige premiebaten verantwoord. Eventuele beleggingsresultaten inzake VPL worden direct toegevoegd aan de langlopende schuld. Als gevolg van deze stelselwijziging zijn de vergelijkende cijfers aangepast. Het cumulatieve effect van de stelselwijziging dat betrekking heeft op perioden voorafgaande aan het vorige boekjaar is verwerkt in het eigen vermogen aan het begin van het voorgaand boekjaar.
77
6.5.9 Overige schulden en overlopende passiva Specificatie overige schulden en overlopende passiva 2013
2012
EUR
EUR
Te verrekenen premies
1.661
1.053
Derivaten
1.319
760
Belastingen en premies sociale verzekeringen
962
827
Waardeoverdrachten
880
644
(x € 1.000)
Schulden aan werkgevers
7
93
Nog te betalen kosten
714
426
Overige schulden*)
62
45
Stand per 31 december
5.605
3.848
*) D e post nog te betalen kosten heeft betrekking op nog te betalen kosten vermogensbeheer (€ 490) en te betalen kosten Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. (€ 224). Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
Nadere specificatie ‘Derivaten’ 2013
2012
EUR
EUR
Valutaderivaten
1.319
760
Stand per 31 december
1.319
760
(x € 1.000)
6.5.10 Risicobeheer en derivaten Solvabiliteitsrisico Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de reële waarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslag van opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen.
78
Het surplus/tekort op FTK-grondslagen is als volgt:
31 december 2013 EUR
(x € 1.000)
Technische voorzieningen (FTK-waardering)
31 december 2012 EUR
EUR
2.423.733
EUR 2.420.312
Buffers: S1 Renterisico
165.368
93.472
S2 Risico zakelijke waarden
311.788
234.180
S3 Valutarisico
92.868
71.985
S4 Grondstoffenrisico
-
-
S5 Kredietrisico
41.674
16.834
S6 Verzekeringstechnisch risico
96.949
96.730
S7 Liquiditeitsrisico
-
-
S8 Concentratierisico
-
-
S9 Operationeel risico
-
-
S10 Actief beheerrisico
-
-
Diversificatie-effect
-266.067
-196.517
Aanvulling tot minimum vereist vermogen
-
-
Totaal S (vereiste buffers)
442.580
316.684
Vereist vermogen (artikel 132 Pensioenwet)
2.866.313
2.736.996
Aanwezig vermogen (totaal activa - schulden)
2.722.885
2.674.568
Tekort
143.428
62.428
Het pensioenfonds heeft ter afdekking van risico’s derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers rekening gehouden. Bij de berekening van de buffers past het pensioenfonds het standaard model van DNB toe, waarbij uitgegaan wordt van het vereist vermogen in evenwichtsituatie, gebaseerd op de strategische asset mix.
Beleid en risicobeheer Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: • beleggingsbeleid • premiebeleid • herverzekeringsbeleid • toeslagbeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico’s. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten.
Marktrisico’s (S1 – S4) Het marktrisico omvat het renterisico, het prijs(koers)risico en het valutarisico. Marktrisico omvat de mogelijkheden voor winst of verlies en door een verandering van marktfactoren. Marktfactoren kunnen bijvoorbeeld marktprijzen zijn van aandelen, grondstoffen, vastgoed en private equity (prijsrisico), maar ook valutakoersen (valutarisico) of rentes (renterisico). De strategie van het pensioenfonds met betrekking tot het beleggingsrisico wordt bepaald door de beleggingsdoelstellingen. Het marktrisico wordt op dagelijkse basis beheerst in overeenstemming met de aanwezige beleidskaders en richtlijnen. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur. De mate waarin de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds gevoelig is voor het prijs- en renterisico is in de volgende alinea weergegeven, vervolgens worden de risico’s die het pensioenfonds loopt nader toegelicht.
79
Renterisico (S1) Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen wijzigen als gevolg van veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration geeft aan hoeveel procent bij benadering de reële waarde van een belegging of verplichting verandert bij een parallelle verschuiving van de rentecurve. Een hoge duration geeft een hoge gevoeligheid voor veranderingen in de rente weer.
Waarde balanspost 31 december 2013 EUR
(x € 1.000)
Duration 31 december 2013
Duration 31 december 2012
Vastrentende waarden (voor derivaten)
1.702.795
8,77
12,68
Vastrentende waarden (na derivaten)
1.702.312
25,62
27,15
Duration van de technische voorzieningen
2.423.733
23,78
25,76
Op balansdatum is de duration van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duration van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde “duration-mismatch”. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur) daalt, de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het beleid van het pensioenfonds is gericht op het verkleinen van de “duration-mismatch”. Dit wordt gerealiseerd door het kopen van meer langlopende obligaties in plaats van aandelen (aandelen hebben per definitie een duration van nul), binnen de portefeuille kortlopende obligaties vervangen door langlopende obligaties of door middel van renteswaps of swaptions. De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt:
31 december 2013 EUR
(x € 1.000)
31 december 2012 %
EUR
%
Resterende looptijd < 1 jaar
6.155
0,4
-
0,0
Resterende looptijd > 1 en < 5 jaar
269.317
17,4
26.982
1,6
Resterende looptijd > 5 jaar
1.140.792
73,8
625.692
37,8
Funds
129.425
8,4
1.000.463
60,6
1.545.689
100,0
1.653.137
100,0
Gevoeligheidsanalyse In onderstaande tabel wordt de gevoeligheid van de dekkingsgraad getoond voor waardeveranderingen van de aandelenbeleggingen en voor verschuivingen van de rente. In het midden van de tabel staat de huidige dekkingsgraad van 112,3%.
r rente
r zakelijke waarden 25%
0%
-25%
-1.00%
120%
110%
100%
-0.50%
122%
111%
101%
0.00%
123%
112,3%
102%
0.50%
124%
114%
103%
1.00%
125%
115%
104%
Prijsrisico Prijsrisico is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen, die wordt veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Omdat alle beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk in het saldo van baten en lasten worden verwerkt, zijn alle wijzigingen in marktomstandigheden direct zichtbaar in het beleggingsresultaat. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door diversificatie.
80
De segmentatie van vastgoed naar sectoren is als volgt:
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Nederlandse overheidsinstellingen
144.218
151.864
Buitenlandse overheidsinstellingen
940.284
500.810
Vastgoedinstellingen
193.148
212.934
Basismaterialen
50.402
11.816
Beleggingsinstelling
698.735
1.555.019
Communicatiediensten
52.878
21.573
Cyclische consumentengoederen
82.894
19.161
Defensieve consumptiegoederen
85.137
35.773
Energie
68.735
23.740
Financiële dienstverlening
153.509
53.048
Industrie
81.367
19.999
Nutsbedrijven
28.299
12.309
Technologie
48.401
6.052
Diversen
50.405
878
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastrentende waarden
2.678.412
2.624.976
Derivaten
837
79
Overige beleggingen
157.105
154.012
2.836.354
2.779.067
De segmentatie van de totale beleggingen naar regio is als volgt:
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Mature markets
2.471.010
2.455.517
Emerging markets
207.402
169.459
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastrentende waarden
2.678.412
2.624.976
Derivaten
837
79
Overige beleggingen
157.105
154.012
2.836.354
2.779.067
Een nadere detaillering van de segmentatie van de vastgoedbeleggingen naar aard van het vastgoed is als volgt:
31 december 2013
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
Kantoren
12.258
6,3
11.890
5,6
(x € 1.000)
Winkels
51.780
26,8
12.120
5,7
Woningen
71.107
36,8
70.360
33,0
Participaties in vastgoedmaatschappijen
58.003
30,1
118.564
55,7
193.148
100,0
212.934
100,0
81
De segmentatie van vastgoed naar regio is als volgt:
31 december 2013 (x € 1.000)
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
Nederland
154.829
80,2
210.629
98,9
Andere EU-landen
25.944
13,4
868
0,4
Europa (niet EU-landen)
12.375
6,4
1.437
0,7
193.148
100,0
212.934
100,0
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar sectoren is als volgt:
31 december 2013 EUR
(x € 1.000)
31 december 2012 %
EUR
%
Basismaterialen
50.402
5,4
11.816
1,6
Beleggingsfondsen
237.548
25,2
554.555
73,2
Communicatie diensten
52.878
5,6
21.573
2,8
Cyclische consumenten goederen
82.894
8,8
19.161
2,5
Defensieve Consumptiegoederen
85.137
9,1
35.773
4,7
Energie
68.735
7,3
23.740
3,1
Financiële dienstverlening
153.509
16,3
53.048
7,0
Industrie
81.367
8,7
19.999
2,6
Nutsbedrijven
28.299
3,0
12.309
1,6
Technologie
48.401
5,2
6.053
0,8
Diversen
50.405
5,4
878
0,1
939.575
100,0
758.905
100,0
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar regio is als volgt:
31 december 2013 EUR
(x € 1.000)
31 december 2012 %
EUR
%
Nederland
23.885
2,6
9.407
1,2
Andere EU-landen
349.737
37,2
311.245
41,0
Niet EU-landen
565.953
60,2
438.253
57,8
939.575
100,0
758.905
100,0
Het pensioenfonds heeft er niet voor gekozen om het prijsrisico middels derivaten (gedeeltelijk) af te dekken.
Valutarisico (S3) Het totaalbedrag van de gehele beleggingsportefeuille dat buiten de euro wordt belegd bedraagt ultimo 2013 circa € 777.852 (2012: € 646.161). Van dit bedrag is 41% (2012: 43%) afgedekt naar de euro. Het strategische beleid van het pensioenfonds is om 65% van alle valuta’s GBP en USD af te dekken. Per einde boekjaar is de waarde van de uitstaande valutatermijncontracten € 482 (2012: € 681). Het valutarisico wordt in onderstaande tabel weergegeven.
82
31 december 2013 31 december 2012 EUR
EUR
EUR
EUR
vóór
valuta
netto
netto
derivaten
positie (na)
positie (na)
EUR
2.081.680
316.373
2.398.053
2.432.077
AUD
621
-
621
41
CAD
86
-
86
118
(x € 1.000)
CHF
10.641
-
10.641
9.185
DKK
1.713
-
1.713
1.005
GBP
123.229
-83.654
39.575
40.258
HKD
17.376
-
17.376
21.830
JPY
1.681
-
1.681
-789
NOK
3.658
-
3.658
1.619
SEK
5.107
-
5.107
4.780
USD
172.542
-232.237
-59.695
-17.845
Overige
441.198
-
441.198
308.285
2.859.532
-482
2.860.014
2.800.564
Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het pensioenfonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het pensioenfonds financiële verliezen lijdt. Beheersing vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het pensioenfonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij hypothecaire geldleningen en het uitlenen van effecten; het hanteren van prudente verstrekkingnormen bij hypothecaire geldleningen. Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het pensioenfonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot OTC-derivaten wordt door het pensioenfonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het pensioenfonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Er wordt gebruik gemaakt van dagelijkse waarderingen. In de onderstaande tabel wordt de verdeling van de vastrentende waarden naar sector weergegeven:
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Nederlandse overheidsinstellingen
144.218
151.864
Buitenlandse overheidsinstellingen
940.284
500.810
Beleggingsfondsen
461.187
1.000.463
1.545.689
1.653.137
83
De verdeling van vastrentende waarden naar regio is weergegeven in onderstaande tabel:
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Mature markets
1.505.584
1.650.478
Emerging markets
40.105
2.659
Stand per 31 december
1.545.689
1.653.137
Beleggingen waarvan de uitgevende partij is gevestigd in Azië (exclusief Japan), Latijns Amerika of Rusland worden gerekend tot de regio ‘Emerging Markets’. Beleggingen uit de beleggingsportefeuille waarvan van uitgevende partijen in overige landen zijn gevestigd, worden gerekend tot beleggingen in ‘Mature markets’. Ten aanzien van de kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille wordt het volgende overzicht gegeven:
31 december 2013
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
AAA
606.945
39,3
688.848
41,6
AA
479.658
31,0
442.219
26,8
A
157.310
10,2
204.555
12,4
BBB
195.922
12,6
169.098
10,2
BB
-
0,0
-
0,0
(x € 1.000)
B
45.992
3,0
24.471
1,5
Lower than B
-
0,0
-
0,0
Not rated*
59.862
3,9
123.946
7,5
1.545.689
100,0
1.653.137
100,0
* De Post ‘Not rated’ bestaat ultimo 2013 hoofdzakelijk uit Insight LDI Solutions Plus Euro 50 Swap Year Fund (€ 30.613), Insight LDI Solutions Plus Euro 30 Year Fund B (€ 9.528), Legal & General IM – Euro Corporate Bond Fund (€ 9.010) en Insight LDI Solutions Plus Euro 20 Year Fund B (€ 6.545).
Verzekeringtechnische risico (S6) Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de technische voorziening. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van AG prognosetafel 2012-2062 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen.
Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen.
Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen (schadereserve). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Het beleid van het pensioenfonds is om het overlijden- en arbeidsongeschiktheidsrisico niet te herverzekeren.
Toeslagrisico Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie om het pensioen te indexeren. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagtoezegging voorwaardelijk is.
84
Het beleid en de ambitie inzake toeslagverlening is weergegeven in de toelichting van de post ‘Indexering en overige toeslagen’. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft inzicht in de mate waarin toeslagen kunnen worden toegekend (ook wel aangeduid als toeslagruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden worden onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van nominale, rentetermijnstructuur. Omdat er op dit moment geen markt voor financiële instrumenten aanwezig is waaruit de reële rentetermijnstructuur kan worden afgeleid, wordt gebruik gemaakt van een benaderingswijze. De nominale rente kan worden verminderd met een bepaald (vast) percentage dat de toeslagambitie op lage termijn weergeeft. Ook kan gebruik worden gemaakt van de verwachte loon- of prijsinflatie (afhankelijk van de bepalingen omtrent toeslagverlening in het reglement). Ultimo 2013 bedraagt de reële dekkingsgraad 61,5% (31 december 2012: 58,2%). De wijziging is een gevolg van met name een negatief effect door premie (5,1%), een positief effect van de RTS op de technische voorziening (16,1%) en een negatief effect van overrendement (6,2%).
Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen. Hierdoor kan het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er wordt eveneens rekening gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Inzake het liquiditeitsrisico wordt vermeld dat het pensioenfonds in haar beleggingsportefeuille over voldoende obligaties beschikt die onmiddellijk zonder waardeverlies te gelde kunnen worden gemaakt om eventuele onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren. Er is geen sprake van een liquiditeitrisico bij het fonds.
Concentratierisico (S8) Grote posten zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen, moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden gesommeerd. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Concentratierisico is gemeten naar concentratie van een land of bij een tegenpartij. Dit betreft per 31 december 2013 de volgende posten (percentage ten opzichte van het balanstotaal ultimo 2013 respectievelijk ultimo 2012):
31 december 2013
31 december 2012
EUR
%
EUR
%
Duitsland
295.356
10,3
344.204
12,2
Nederland
144.218
5,0
151.864
5,4
Oostenrijk
78.994
2,7
59.412
2,1
518.568
18,0
555.480
19,7
(x € 1.000)
Staatsobligaties
In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en passiva ontbreekt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Een portefeuille van beleggingen die sterk sectorgebonden is, kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden aangehouden is sprake van een cumulatief concentratierisico. Bij de bepaling van het vereist vermogen past het pensioenfonds het standaardmodel van de DNB toe. In dat model wordt het concentratierisico op nihil gesteld. Op grond hiervan heeft het bestuur geconcludeerd dat er geen sprake is van concentratie in de activa of verplichtingen en dat er daarom geen buffer voor concentratierisico wordt aangehouden.
Overige niet-financiële risico’s Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Dergelijke risico’s worden door het pensioenfonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles, kwaliteit geautomatiseerde systemen, enzovoorts. Deze kwaliteitseisen worden periodiek getoetst door het bestuur. Er is bij het fonds geen sprake van het operationele risico.
85
Actief beheer risico (S10) Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die door portefeuillemanagers worden ingenomen ten opzichte van de strategische portefeuilles. De mate van actief beheer wordt doorgaans bepaald aan de hand van een tracking error. Deze tracking error meet de mate van afwijking tussen het rendement van een beleggingsportefeuille en het rendement op een benchmarkportefeuille. Een lage tracking error impliceert dat het feitelijke rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark afwijkt. Een hogere tracking error impliceert daarmee een hogere mate van actief risico. Bij BPF Levensmiddelen wordt dit risico marginaal geacht en op nul gesteld bij de berekening.
Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar.
6.5.11 Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingovereenkomst afgesloten met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Het contract met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. is met ingang van januari 2014 verlengd met drie jaar. Met het bestuur zijn afspraken gemaakt over de vergoedingensystematiek. Deze systematiek bestaat zowel uit vaste als variabele componenten. Met Kempen Capital Management N.V. is een nieuwe vermogensbeheerovereenkomst gesloten vanaf medio 2011 met een looptijd van drie jaar. Het bestuur heeft met Kempen Capital Management N.V. afspraken gemaakt over de vergoedingssystematiek. De vergoedingssystematiek van deze overeenkomsten bestaat zowel uit vaste als variabele componenten.
Investering- en stortingsverplichtingen Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan per balansdatum de volgende investerings- en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen):
2013
2012
EUR
EUR
Private equity
1.824
3.663
Vastgoed
12.548
-
14.372
3.663
(x € 1.000)
Voorwaardelijke verplichtingen Per jaareinde lopen er geen juridische procedures tegen het pensioenfonds en heeft het pensioenfonds tevens geen juridische procedures aangespannen tegenover derden.
Verstrekte zekerheden en garanties Per balansdatum zijn er geen bedragen aan aandelen of aan vastrentende waarden uitgeleend (bruikleen/security lending). Er zijn geen zekerheden ontvangen.
6.5.12 Verbonden partijen Identiteit van verbonden partijen Het pensioenfonds, de bestuurders en hun directe familieleden worden als verbonden partijen aangemerkt.
Transacties met bestuurders Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar 6.6.6. Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vorderingen op, (voormalige) bestuurders. De bestuurders nemen geen deel aan de pensioenregeling van het pensioenfonds, de directeur en medewerkers van het bestuursbureau nemen wel deel aan de pensioenregeling van het pensioenfonds, op basis van voorwaarden in de pensioenregeling.
86
6.6 Toelichting op de staat van baten en lasten 6.6.1 Premiebijdragen risico pensioenfonds 2013
2012
EUR
EUR
Werkgevers- en werknemersgedeelte
132.054
126.837
FVP bijdragen
549
838
132.603
127.675
(x € 1.000)
Excedent
705
648
Inkoopsom toekenning VPL aanspraken
6.080
9.414
139.388
137.737
Voor werknemers geboren vóór 1950 bedraagt de totale bijdrage van werkgever en werknemers 19,55% (2012: 19,55%) van de som van de pensioengrondslagen plus 4,30% (2012: 4,30%) van de loonsom. Voor werknemers geboren ná 1949 bedraagt de totale bijdrage van werkgever en werknemers 18,50% (2012: 18,50%) van de som van de pensioengrondslagen plus 1,40% (2012: 1,40%) van de loonsom ten behoeve van overgangsmaatregelen. Voor deelnemers geboren voor 1950 afkomstig uit voormalig BPF Melk & Zuivel geldt een premie basisregeling inclusief prepensioen van 11,50% (2012: 11,50%). De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt:
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Kostendekkende premie
174.291
170.870
Feitelijke premie
132.603
127.675
Gedempte kostendekkende premie
133.508
125.647
De kostendekkende premie is gebaseerd op de marktrente (nominale rentetermijnstructuur van 31 december 2012 gepubliceerd door DNB). Het bestuur heeft de gedempte premie vastgesteld op 4% rekenrente. De feitelijke premie is in 2013 lager dan de gedempte premie wat betekent dat de premie niet kostendekkend is. De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie is als bate verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt:
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Kosten pensioenopbouw
147.188
140.094
Pensioenuitvoeringskosten
8.770
8.600
Solvabiliteitsopslag
19.259
20.282
Mutatie technische voorzieningen voor excassokosten
-926
1.894
174.291
170.870
87
De samenstelling van de gedempte premie is als volgt:
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Kosten pensioenopbouw
106.405
95.737
Pensioenuitvoeringskosten
8.770
8.600
Solvabiliteitsopslag
19.259
20.282
Afslag in verband met toetsing op oude grondslagen
-926
1.028
133.508
125.647
De kosten pensioenopbouw betreffen de kosten van de jaarinkoop van de pensioenaanspraken inclusief de kosten voor premievrijstelling voor nieuwe arbeidsongeschiktheidsgevallen. De toeslagverlening is voorwaardelijk en daarom geen onderdeel van de kosten pensioenopbouw. De pensioenuitvoeringskosten volgen uit de staat van baten en lasten. De solvabiliteitsopslag 2013 wordt berekend door het percentage vereist vermogen per 31 december 2012 te vermenigvuldigen met de kosten pensioenopbouw. Er is geen sprake van premiekortingen dan wel premieopslagen. De verschillen tussen de kostendekkende premie, de feitelijke premie en de gedempte premie zijn het gevolg van onder andere de gehanteerde rekenrente.
6.6.2 Premiebijdragen risico deelnemers Het fonds kent een vrijwillige aanvullende pensioenregeling, waarbij zowel door de werkgever als de werknemer wordt bijgedragen in de premie. De premiebijdrage risico deelnemers van € 705 (2012: € 648) zijn inclusief een opslag voor overlijdensrisico (8%) en kosten (2%).
6.6.3 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds en risico deelnemers Directe 2013
Indirecte
Kosten van
beleggings-
beleggings-
vermogensbeheer
opbrengsten
opbrengsten
Totaal
EUR
EUR
EUR
EUR
Vastgoedbeleggingen
9.693
-10.300
-938
-1.545
Aandelen
11.541
107.727
-1.027
118.241
Vastrentende waarden
22.320
-191.051
-2.059
-170.790
Derivaten
0
10.625
1
10.626
Overige beleggingen
-9
-
-174
-183
43.545
-82.999
-4.197
-43.651
-
-24
-
-24
43.545
-83.023
-4.197
-43.675
(x € 1.000)
Valutaresultaten
De beleggingsresultaten zijn als volgt opgebouwd: - voor risico fonds
-41.318
- voor risico deelnemers
-45
- VPL-gelden
-2.312 -43.675
88
Directe 2012
Indirecte
Kosten van
beleggings-
beleggings-
vermogensbeheer
opbrengsten
opbrengsten
Totaal
EUR
EUR
EUR
EUR
9.400
-12.847
-714
-4.161
Aandelen
9.035
92.502
-1.760
99.777
Vastrentende waarden
184.548
27.281
-1.352
210.477
(x € 1.000)
Vastgoedbeleggingen
Derivaten
74
1.276
-
1.350
Overige beleggingen
333
2.873
-83
3.123
203.390
111.085
-3.909
310.566
-
-2.028
-
-2.028
203.390
109.057
-3.909
308.538
Valutaresultaten
De beleggingsresultaten zijn als volgt opgebouwd: - voor risico fonds
293.432
- voor risico deelnemers
274
- VPL-gelden
14.832 308.538
De kosten van vermogensbeheer bedragen in 2013 € 4.197 (2012: € 3.909). De exploitatiekosten van vastgoedbeleggingen bedragen over 2013 € 484 (2012: € 1.652). Deze kosten zijn in mindering gebracht op de directe beleggingsopbrengsten. De last uit hoofde van transactiekosten vormt een onderdeel van de aan- en verkooptransacties van beleggingen en maakt deel uit van het bedrag aan opgenomen indirecte beleggingsopbrengsten.
6.6.4 Overige baten 2013
2012
EUR
EUR
Mutatie voorziening dubieuze debiteuren
-
107
Interest
195
68
195
175
(x € 1.000)
89
6.6.5 Pensioenuitkeringen 2013
2012
EUR
EUR
Ouderdomspensioen
22.038
18.915
Prepensioen
2.104
2.524
Partnerpensioen
5.096
4.998
Wezenpensioen
131
139
Invaliditeitspensioen
1.001
1.036
Afkopen
8.686
10.554
39.056
38.166
(x € 1.000)
De post Afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 451,22 (2012: € 438,44) per jaar (de afkoopgrens) overeenkomstig de Pensioenwet (artikel 66).
6.6.6 Pensioenuitvoeringskosten
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Bestuurskosten
288
249
Administratiekostenvergoeding
7.716
7.273
Controle- en advieskosten (excl. accountantskosten)
73
307
Accountantskosten
72
109
Contributies en bijdragen
322
372
Lonen en Salarissen
162
162
Sociale lasten
24
33
Overig
113
95
8.770
8.600
2013
2012
EUR
EUR
Nadere specificatie ‘administratiekostenvergoeding’
(x € 1.000)
90
Administratiekostenvergoeding
8.391
8.212
Administratiekostenvergoeding incidenteel
-
-939
Totaal
8.391
7.273
Af: Uitvoeringskosten VPL
675
-
7.716
7.273
Bezoldiging personeelsleden De kosten bestuursbureau bestaan voor € 162 (2012: € 162) aan lonen en € 24 (2012: € 33) aan sociale lasten. En deel van de kosten van bestuursbureau is onder vermogensbeheerkosten verantwoord.
Bezoldiging bestuurders De transacties met bestuurders hebben betrekking op de vergoedingen voor de werkzaamheden verband houdende met de bestuurs- en commissievergaderingen. De vergoedingen bestaan uit vacatiegeld, vergoeding van reis- en verblijfkosten, overige kosten bestuur en overige bestuurskosten 2013: € 288 (2012: € 249). Afgezien hiervan zijn geen bezoldigingen toegekend.
Honoraria accountant
(x € 1.000)
EUR
EUR
EUR
Accountant
Overig netwerk
Totaal
2013 Controle van de jaarrekening
55
-
55
Andere controlewerkzaamheden
17
-
17
Fiscale advisering
-
-
-
Andere niet-controle diensten
-
-
-
72
-
72
Controle van de jaarrekening
81
-
81
Andere controlewerkzaamheden
28
-
28
Fiscale advisering
-
-
-
Andere niet-controle diensten
-
-
-
109
-
109
2012
Aantal personeelsleden Bij het fonds waren in 2013 drie werknemers in dienst, 2012: twee weknemers (bestuursbureau). De pensioenuitvoering is volledig uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Bij het fonds zijn geen werknemers in dienst die buiten Nederland werkzaam zijn.
6.6.7 Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling.
6.6.8 Indexering en overige toeslagen In de staat van baten en lasten is de last uit hoofde van indexering en overige toeslagen welke aan het verslagjaar moet worden toegerekend verantwoord. Als de middelen van het pensioenfonds het toelaten, streeft het bestuur ernaar de pensioenen van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de stijging van het indexcijfer van de cao-lonen van de detailhandelsbranches die onder het pensioenfonds vallen, exclusief bijzondere beloningen. Dit indexcijfer stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) speciaal voor het pensioenfonds vast (CBS-indexcijfer van de CAO-lonen in de detailhandel). Het bestuur streeft ernaar de opgebouwde pensioenen van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen jaarlijks aan te passen aan de stijging van de CBS-consumentenprijsindex “afgeleid”. Dit betekent dat de index niet beïnvloed wordt door belasting- en accijnseffecten. De toeslagen voor de gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen mogen daarbij niet hoger zijn dan de toeslag voor de actieve deelnemers.
91
Het bestuur beoordeelt jaarlijks of de financiële middelen van het pensioenfonds toereikend zijn om de opgebouwde pensioenaanspraken en de ingegane pensioenen te verhogen. Er bestaat geen recht op toeslagverlening en er is dus geen zekerheid of en in hoeverre het pensioenfonds in de toekomst een toeslag kan verlenen. Het pensioenfonds reserveert namelijk geen gelden voor toekomstige toeslagen. In zowel 2013 als 2014 is er geen toeslag verleend als gevolg van de lage dekkingsgraad.
6.6.9 Inkoop uit hoofde van VPL-regeling In 2013 heeft inkoop plaatsgevonden inzake de VPL-regeling. Dit verhoogt de voorziening met € 5.376 (2012: € 8.523)
6.6.10 Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,351% (2012: 1,544%), zijnde € 8.645 (2012: € 34.674). Het rentepercentage is afgeleid van de éénjaarsrente uit de rentetermijnstructuur per begin van het boekjaar zoals gepubliceerd door DNB.
6.6.11 Onttrekking pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode.
6.6.12 Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de reële waarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente.
6.6.13 Wijziging overige actuariële uitgangspunten De actuariële grondslagen en/of methoden worden periodiek beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als specifiek voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Vanaf boekjaar 2012 is de grondslag voor overlevingskansen gebaseerd op de Prognosetafel 2012-2062 van het Actuarieel Genootschap (AG). De AG-Prognosetafel 2012-2062 houdt rekening met de voorzienbare trend in overlevingskansen van de gehele Nederlandse bevolking. De algemene sterftekansen die volgen uit de tafel worden voor het fonds gecorrigeerd in verband met ervaringssterfte.
92
6.6.14 Saldo overdracht van rechten 2013
2012
EUR
EUR
Inkomende waardeoverdrachten
-5.763
-1.285
Uitgaande waardeoverdrachten
6.851
2.195
Subtotaal
1.088
909
(x € 1.000)
Saldo overdrachten van rechten
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen
6.065
1.209
Onttrekking aan de technische voorzieningen
-7.219
-2.538
Totaal overige resultaten
-1.154
-1.329
Saldo overdracht van rechten
-66
-420
Een inkomende waardeoverdracht betreft de ontvangst van het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de vorige werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. Een uitgaande waardeoverdracht betreft de overdracht aan het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra pensioenaanspraken.
6.6.15 Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
-4.666
-3.755
Kanssystemen Sterfte Arbeidsongeschiktheid
92
852
Mutaties
1.074
-858
Totaal kanssystemen
-3.500
-3.761
Overig
260
179
Totaal
-3.240
-3.582
Overige mutaties
93
6.6.16 Overige lasten
(x € 1.000)
2013
2012
EUR
EUR
Dotatie voorziening dubieuze debiteuren
501
-
Andere lasten
-
244
Totaal kanssystemen
501
244
6.6.17 Belastingen De activiteiten van het pensioenfonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting.
Utrecht, 24 juni 2014
94
H.B.M. ten Have Werkgeversvoorzitter
N. Poelgeest Werknemersvoorzitter
P.J. Verhoog Bestuurslid
J.M.J.J. de Keijzer Bestuurslid
P.E.H. Hoogstraaten Bestuurslid
G.J. Seffinga Bestuurslid
J. Kat Bestuurslid
H.B.M. Grutters Bestuurslid
7 Overige gegevens 95
7.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. De bestemming in nader uitgewerkt in de ABTN. Het voorstel resultaatbestemming 2013 is opgenomen in de paragraaf van de staat van baten en lasten in de jaarrekening.
7.2 Gebeurtenissen na balansdatum Met de overname van Super de Boer door Jumbo zijn vanaf 1 januari 2012 de actieve deelnemers toegetreden tot het fonds. Hierdoor is Stichting Pensioenfonds Super de Boer een slapend fonds geworden. Beide fondsen hebben overeenstemming bereikt over een collectieve waardeoverdracht van de opgebouwde aanspraken van Pensioenfonds Super de Boer naar het fonds. Met de waardeoverdracht is een bedrag gemoeid van bijna € 0,5 miljard. De exacte omvang van de overdrachtswaarde wordt in de loop van 2014 vastgesteld. De overdracht is geëffectueerd per 1 januari 2014. Per die datum zijn alle economische risico’s overgegaan naar het fonds. De waardeoverdracht zal een beperkte impact hebben op de dekkingsgraad van het fonds. DNB heeft schriftelijk verklaard geen bezwaar te maken tegen de collectieve waardeoverdracht. Er hebben zich verder geen relevante gebeurtenissen na balansdatum voorgedaan.
96
8 Actuariële verklaring 97
Opdracht Door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf te Amsterdam is aan Sprenkels & Verschuren B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Met betrekking tot deze werkzaamheden bevestig ik dat ik mijn werkzaamheden volledig onafhankelijk heb uitgevoerd.
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum ten minste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 129, 132, 137 en 139. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De vermogenspositie van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort.
Amsterdam, 24 juni 2014
Drs. H.D. Panneman AAG verbonden aan Sprenkels & Verschuren B.V.
98
9 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 99
Aan: het Bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening over 2013 van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf te Utrecht gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het inrichten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf per 31 december 2013 en van het resultaat over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amstelveen, 24 juni 2014
KPMG Accountants N.V. F.M. van den Wildenberg RA
100
Bijlage 2 Begrippenlijst 101
ABTN (Actuariële en bedrijfstechnische nota) Pensioenfondsen dienen te werken volgens een ABTN. Hierin zijn de financiële opzet van een pensioenfonds en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven.
ALM (Asset Liability Management) Een methode om modelmatig de samenstelling van de strategische beleggingsportefeuille te bepalen, rekening houdend met de pensioenverplichtingen.
Beleggingsrendement en Benchmark (excl. rente- en valutahedge) Deze gegevens zijn vanaf 2011 niet meer beschikbaar aangezien de hedges binnen de portefeuille plaatsvinden en niet meer afzonderlijk zichtbaar zijn.
Beleggingsrendement en Benchmark (incl. rente- en valutahedge) Deze wordt vanaf 2011 zichtbaar aangezien de hedges binnen de portefeuille plaatsvinden.
Benchmark Vergelijkingsmaatstaf. Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van een beleggingsportefeuille worden afgezet.
Dekkingsgraad De waarde van het pensioenvermogen uitgedrukt als percentage van de waarde van de pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad wordt als graadmeter beschouwd voor de mate van zekerheid dat de toegezegde pensioenen ook daadwerkelijk kunnen worden uitbetaald.
Deposito Tegoed bij een bankinstelling, waarover eerst na verloop van een overeengekomen tijdsduur (maximaal 2 jaar) kan worden beschikt.
Derivaten Financiële contracten waarvan de waarde is afgeleid van een andere (onderliggende) waarde, zoals een aandeel, obligatie of grondstof. Bijvoorbeeld: futures, swaps.
Feitelijke premie De premie die werkelijk in rekening wordt gebracht bij de werkgevers en deelnemers.
Franchise Vrijgesteld bedrag. Over dit deel van het pensioengevend loon worden geen aanspraken opgebouwd.
FTK (Financieel Toetsingskader) Stelsel van De Nederlandsche Bank voor in de toekomst te hanteren waarderingsmethoden.
Gedempte premie De gedempte premie is gelijk aan de kostendekkende premie met één belangrijk verschil, namelijk dat de gehanteerde rente is gebaseerd op een voortschrijdend gemiddelde uit het verleden of het rendement op een verwachting voor de toekomst.
High Yield Hoogrenderende obligaties, uitgegeven door ondernemingen met een lage kredietwaardigheid.
Kostendekkende premie De kostendekkende premie is gelijk aan de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioentoezegging. De kostendekkende premie moet opslagen bevatten voor solvabiliteit en uitvoeringskosten. Voor de voorwaardelijke (veelal indexatie) onderdelen van de pensioentoezegging moet de kostendekkende premie worden verhoogd, rekening houdend met de geformuleerde ambitie en afgesproken wijze van financieren. De kostendekkende premie moet worden vastgesteld op basis van sterftegrondslagen die ook voor de technische voorziening wordt gehanteerd. Voor het vaststellen van de zuiver kostendekkende premie wordt de actuele marktrente (rentetermijnstructuur) gehanteerd.
Liability Driven Investments (LDI) Beleggingen in vastrentende waarden (vaak fondsen en/of swaps) met een relatief lange looptijd, met als doel het renterisico van de verplichtingen af te dekken.
Performancetoets Het gemiddelde van de behaalde beleggingsresultaten, gemeten over 5 jaar. Een fonds moet minimaal een 0 behalen om aan de performancetoets te voldoen. Als het fonds een negatief resultaat haalt dan moet het fonds de werkgever vrijstelling verlenen indien hij daarom verzoekt.
102
Reële dekkingsgraad De reële dekkingsgraad drukt de verhouding uit tussen het vermogen van het fonds en de pensioenverplichtingen, waarbij in de berekening van de pensioenverplichtingen rekening wordt gehouden met toekomstige inflatie.
Regeling 2004 De pensioenregeling 2004 geldt voor deelnemers geboren voor 1950.
Regeling 2006 De pensioenregeling 2006 geldt voor deelnemers geboren na 1949.
Regeling voormalig Bpf Melk & Zuivel Deze pensioenregeling geldt voor deelnemers geboren voor 1950 die op 31 december 2007 deelnemer waren aan de pensioenregeling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Melk- en Zuiveldetailhandelsbedrijf. In deze regeling geldt geen franchise.
Rekenrente Fictief rendementspercentage dat het belegde vermogen in de toekomst wordt geacht op te brengen.
Rentetermijnstructuur (RTS) De rentetermijnstructuur, of yield curve, is een grafiek die het verband weergeeft tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds.
Solvabiliteit Het vermogen van de pensioenuitvoerder om op langere termijn aan verzekerings- of pensioenverplichtingen te kunnen voldoen.
STAR De Stichting van de Arbeid, landelijk overlegorgaan van de centrale organisaties van zowel werkgevers als werknemers in Nederland.
Sterftegrondslag Berekeningsmethode gebaseerd op een statisch overzicht van sterftekansen per leeftijd van een bepaalde groep personen.
Swap Ruil van het rendement op een vastgestelde referentiewaarde tegen een variabele rente gedurende een vastgestelde looptijd.
Swaption Een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of binnen een bepaald tijdstip.
Ultimate Forward Rate (UFR) Een risicovrije rekenrente voor langjarige contracten, waarin wegens de lange looptijd onvoldoende handel in bestaat.
Underperformance Er wordt een slechter resultaat behaald dan de benchmark.
UPO Uniform PensioenOverzicht.
Vastrentende waarden Beleggingssoort waarover in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt, zoals obligaties, onderhandse leningen en hypotheken.
VPV (Voorziening Pensioen Verplichtingen) De passiva van het pensioenfonds, gelijk aan de waarde van de pensioenverplichtingen.
Waardeoverdracht Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van een tot zeker moment opgebouwde pensioenaanspraak, in het geval de deelnemer verandert van werkgever of verzekeraar.
Z-score Maatstaf voor de mate waarin het werkelijke rendement van een pensioenfonds afwijkt van het rendement van de door het bestuur vastgestelde normportefeuille.
103
104
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Postbus 3183, 3502 GD Utrecht
74292 072014
telefoon: 088 008 40 04