Jaarverslag 2011
stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het levensmiddelenbedrijf
Jaarverslag 2011
Voorwoord
Het jaar 2011 was, net als 2010, een uitdagend jaar voor het pensioenfonds. De ontwikkelingen op de financiële markten en de dalende lange rente zorgden ervoor dat de dekkingsgraad weinig herstelkracht toonde in 2011. Eind 2011 was de dekkingsgraad 103,2%, waardoor het fonds zich in een situatie van dekkingstekort bevindt. Het bestuur heeft de ontwikkelingen op de financiële markten en met name de eurocrisis nauwgezet gevolgd. Risicomanagement heeft opnieuw veel aandacht gekregen, waarbij vooral is gelet op het zoveel mogelijk spreiden van tegenpartijrisico over verschillende landen en financiële instellingen. De premie van het fonds was in 2011 niet langer kostendekkend en droeg niet bij aan het herstel van de dekkingsgraad. De wet- en regelgeving vereist dit wel. DNB heeft fondsen de mogelijkheid geboden een ‘adempauze’ aan te vragen voor het jaar 2012, zodat de premie voor dat jaar niet hoeft bij te dragen aan herstel van de dekkingsgraad. Het fonds maakt gebruik van de adempauze. Daarbij geldt dat de premie wel kostendekkend dient te zijn conform de voorwaarde die gelden voor een ’normale’ financiële positie, waarbij geen sprake is van een dekkingstekort. Vanwege die voorwaarden heeft het bestuur in overleg met sociale partners moeten besluiten de premie in 2012 te verhogen en het opbouwpercentage in 2012 te verlagen. In 2011 is de inrichting van het vermogensbeheer aangepast. Het bestuur heeft er voor gekozen om een aantal taken en verantwoordelijkheden duidelijk te scheiden en bij afzonderlijke partijen onder te brengen. Dit geldt onder meer voor het strategisch lange termijn beleggingsadvies, het fiduciair management van de portefeuille en de beleggingsadministratie. Het bestuur is van mening dat de nieuwe inrichting van het vermogensbeheer er toe leidt dat de checks and balances binnen het fonds sterk zijn verbeterd. Als gevolg van de gewijzigde inrichting heeft het bestuur een nieuwe fiduciair manager aangesteld. Dit is Kempen Capital Management N.V. Hiermee kwam een einde aan de jarenlange relatie met Syntrus Achmea Vermogensbeheer N.V. Naar de mening van het bestuur een pijnlijke beslissing, maar noodzakelijk vanwege de eisen die het fonds stelde aan de nieuwe structuur. De beleggingsportefeuille zoals die op 30 juni bestond is in de transitieperiode (de periode van 1 juli 2011 tot begin 2012) van samenstelling gewijzigd conform een vooraf opgesteld transitieplan. In hoofdstuk 2.3 leest u hier meer over. Het bestuur vindt het van belang dat er ook in mindere tijden duidelijk en tijdig gecommuniceerd wordt met de deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers. In 2011 is hier dan ook veel aandacht aan besteed. De website is uitgebreid en er wordt tweemaal per jaar een nieuwsbrief verzonden. Het doel van de communicatie is enerzijds om werknemers en hun werkgevers te stimuleren om (tijdig) over het pensioen na te denken. Anderzijds wil het bestuur verantwoording afleggen aan alle, bij het fonds betrokken, partijen. Het bestuur bedankt iedereen die in het verslagjaar heeft bijgedragen aan het goed functioneren van het fonds.
I. van Duijn-Pennenburg Werknemersvoorzitter
02
H.H. van der Geest Werkgeversvoorzitter
Inhoud
Voorwoord
1
Meerjarenoverzicht - Aantallen en Regeling
8
Meerjarenoverzicht - Financieel
9
1
2
04
Het fonds
12
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
12 12 12 12 13 13 13 14 16 16 17 18
Over het fonds 1.1.1 Naam en vestigingsplaats 1.1.2 Doelstelling 1.1.3 Samenwerkende organisaties 1.1.4 Externe partijen Het bestuur 1.2.1 Samenstelling 1.2.2 Bestuurlijke commissies De visitatiecommissie Het verantwoordingsorgaan De deelnemersraad Het bestuursbureau
Bestuursverslag - Ontwikkelingen
19
2.1 Uitwerking Pensioenakkoord 2.2 Goed Pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance) 2.2.1 Toezichthouders 2.2.2 Uitbesteding 2.2.3 Governance en Medezeggenschap 2.2.4 Deskundigheidsbevordering 2.2.5 Communicatie 2.2.6 Vergaderonderwerpen 2.3 Nieuwe inrichting vermogensbeheer 2.4 Diversen 2.4.1 Geen overdrachtsbelasting voor pensioenfondsen bij fusie 2.4.2 Wet Uniformering Loonbegrip 2.4.3 Vervroegen van de pensioeningangsdatum en gelijktijdig doorwerken 2.4.4 Aandacht uit Europa heeft mogelijk grote impact 2.4.5 Gevolgen verschuiving ingangsdatum AOW 2.4.6 Pensioenregister
20 21 21 21 21 22 22 23 24 25 25 25 26 26 26 26
3
Bestuursverslag - Beleid
27
3.1 3.2 3.3
28 28 29 30 31 32 33 33 33 35 35 35 35
Financiële paragraaf 3.1.1 Financiële situatie fonds 3.1.2 Evaluatie herstelplan 3.1.3 Premie 3.1.4 Toeslag 3.1.5 Kosten uitvoering 3.1.6 Toekomst Pensioenparagraaf 3.2.1 Pensioenregeling 3.2.2 Wijzigingen in het pensioenreglement 3.2.3 Wijzigingen in het uitvoeringsreglement 3.2.4 Toekomst Beleggingsparagraaf 3.3.1 Terugblik economie en financiële markten 3.3.2 Gevoerd beleid en resultaat 1e helft 2011 3.3.3 Gevoerd beleid en resultaat 2e helft 2011 3.3.4 Afdekking renterisico 3.3.5 Verantwoord beleggen 3.3.6 Vooruitzichten 3.3.7 Z-score en performance toets 3.3.8 Toekomst 3.4 Actuariële paragraaf 3.4.1 Actuariële analyse 3.4.2 Uitkomst van de solvabiliteitstoets 3.4.3 Oordeel certificerend actuaris over de financiële positie 3.4.4 Toekomst 3.5 Risicoparagraaf 3.5.1 Renterisico 3.5.2 Risico zakelijke waarden 3.5.3 Valutarisico 3.5.4 Grondstoffenrisico 3.5.5 Kredietrisico 3.5.6 Verzekeringstechnisch risico 3.5.7 Liquiditeitsrisico 3.5.8 Concentratierisico 3.5.9 Operationeel risico 3.5.10 Toekomst 3.6 Slotopmerkingen
35 38 39 40 41 41 42 42 43 43 44 44 44 45 45 45 45 45 46 46 46 46 46 47 47
Bijlage 1 Volumeveranderingen
50
Bijlage 2 Mutatieoverzicht
51
4
5
6
Verslag van het Verantwoordingsorgaan
53
4.1 Algemeen 4.2 Bevindingen 4.3 Oordeel 4.4 Aanbevelingen 4.5 Reactie van het bestuur op het verslag van het verantwoordingsorgaan
54 54 55 55 56
7
Jaarrekening 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Verslag van de Deelnemersraad
57
5.1 Jaarverslag 2011 5.2 Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) 5.3 Gezamenlijke geschillencommissie 5.4 Afkoop- en uitruilfactoren 5.5 Toeslagverlening (per 1 januari 2012) 5.6 Franchise 2012 5.7 Kostendekkende premie 2012 5.8 Reglementen 5.9 Ingangsdatum AOW (per 1 januari 2012) 5.10 Wet Uniformering loonbegrip (WUL) (per 1 januari 2012) 5.11 Vervroegen pensioendatum en doorwerken
58 58 58 58 59 59 59 59 60 60 60
Verslag van de Visitatiecommissie
62
6.1 Taakopdracht en wettelijk kader 6.2 Samenvattend oordeel 6.3 Belangrijkste bevindingen en aanbevelingen uit het visitatierapport 6.3.1 Goed pensioenfondsbestuur 6.3.2 Organisatie, uitvoering en uitbesteding 6.3.3 Financiële opzet en pensioenbeleid 6.3.4 Beleggingsbeleid en uitvoering 6.3.5 Communicatie- en informatiebeleid 6.3.6 Risicobeheersing 6.3.7 Controle, toezicht, beheersing, verantwoording en advisering
62 62
67
Balans per 31 december 2011 68 Staat van baten en lasten over 2011 69 Kasstroomoverzicht over 2011 71 Algemene toelichting 72 7.4.1 Inleiding 72 7.4.2 Overeenstemmingverklaring 72 7.4.3 Algemene grondslagen 72 7.4.4 Specifieke grondslagen 74 7.4.5 Grondslagen voor de resultaatbepaling 76 7.4.6 Grondslagen kasstroomoverzicht 78 Toelichting op de balans 79 7.5.1 Beleggingen voor risico fonds en risico deelnemers 79 7.5.2 Beleggingen voor risico deelnemers 86 7.5.3 Vorderingen en overlopende activa 87 7.5.4 Overige activa 87 7.5.5 Stichtingskapitaal en reserves 88 7.5.6 Technische voorzieningen 89 7.5.7 Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers 92 7.5.8 Overige schulden en overlopende passiva 92 7.5.9 Risicobeheer en derivaten 93 7.5.10 Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen 102 7.5.11 Verbonden partijen 103
62 62 63 63 63 64 64 65
05
7.6 Toelichting op de staat van baten en lasten 104 7.6.1 Premiebijdragen risico fonds 104 7.6.2 Premiebijdragen risico deelnemers 105 7.6.3 Beleggingsresultaten risico fonds en risico deelnemers 106 7.6.4 Beleggingsresultaten risico deelnemers 107 7.6.5 Overige baten 107 7.6.6 Pensioenopbouw 107 7.6.7 Indexering en overige toeslagen 107 7.6.8 Rentetoevoeging technische voorzieningen 109 7.6.9 Pensioenuitkeringen 109 7.6.10 Pensioenuitvoeringskosten 110 7.6.11 Bezoldiging bestuurders 111 7.6.12 Wijziging marktrente 111 7.6.13 Wijziging overige actuariele uitgangspunten 111 7.6.14 Overige wijzigingen in de technische voorzieningen 112 7.6.15 Saldo overdracht van rechten 112 7.6.16 Wijziging voorziening risico deelnemers 113 7.6.17 Overige lasten 113 7.6.18 Belastingen 113 7.6.19 Ondertekening 113
8
Overige gegevens
115
8.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 8.2 Gebeurtenissen na balansdatum 8.3 Actuariële verklaring 8.4 Controleverklaring
116 116 117 119
Bijlage 3 Begrippenlijst
122
Meerjarenoverzicht
Aantallen en Regeling
2011
2010
2009
2008
2007
Aantallen Werkgevers ultimo
3.285
3.269
3.346
3.221
2.990
Deelnemers ultimo (exclusief arbeidsongeschikten)
75.927
73.398
74.663
64.993
66.221
Gewezen deelnemers ultimo
146.962
145.451
171.158
158.994
137.260
Ouderdomspensioen
7.069
6.138
5.384
5.001
4.486
Partnerpensioen
2.383
2.282
2.187
2.084
2.023
Wezenpensioen
189
190
167
156
248
Arbeidsongeschiktheidspensioen
413
433
445
455
466
Premie - Ouderdomspensioen en partnerpensioen
19,55%
19,55%
19,55%
19,55%
19,55%
Premie - Prepensioen
4,30%
4,30%
4,30%
4,30%
4,30%
Opbouwpercentage - Ouderdomspensioen
2,00%
2,00%
2,00%
2,00%
2,00%
Opbouwpercentage - Partnerpensioen
1,40%
1,40%
1,40%
1,40%
1,40%
Gepensioneerden
Pensioenregeling 2004
Opbouwpercentage - Prepensioen
2,00%
2,00%
2,00%
2,00%
2,00%
Franchise OP/PP
€ 17.423
€ 17.423
€ 16.321
€ 15.846
€ 15.612
Premie - Ouderdomspensioen en partnerpensioen
11,50%
11,50%
11,50%
11,50%
-
Opbouwpercentage - Ouderdomspensioen
0,60%
0,60%
0,60%
0,60%
-
Opbouwpercentage - Partnerpensioen
0,42%
0,42%
0,42%
0,42%
-
Opbouwpercentage - Prepensioen
2,00%
2,00%
2,00%
2,00%
-
Premie - Ouderdomspensioen en partnerpensioen
18,30%
18,30%
18,30%
18,30%
18,50%
Premie - Overgangsmaatregelen
1,40%
1,40%
1,40%
1,40%
1,40%
Opbouwpercentage - Ouderdomspensioen
2,25%
2,25%
2,25%
2,25%
2,25%
Premiepercentage regeling voormalig Melk & Zuivel
Pensioenregeling 2006
Opbouwpercentage - Partnerpensioen
1,575%
1,575%
1,575%
1,575%
1,575%
Franchise
€ 14.272
€ 14.272
€ 13.370
€ 12.981
€ 12.789
Actieven
0,00%
0,00%
1,35%
0,00%
1,50%
Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
0,00%
0,00%
0,22%
0,00%
1,60%
Toeslag op pensioen en pensioenaanspraken
08
Financieel
2011
2010
2009
2008
2007
Feitelijke premie (excl. aanvullende pensioenregeling)
141.212
134.572
146.254
121.424
114.453
Kostendekkende premie
178.221
148.518
164.216
94.855
98.961
Gedempte premie
152.966
142.846
135.873
116.550
105.360
Uitkeringen
30.554
31.386
Pensioenuitvoeringskosten
9.404
10.724
19.710
17.542
15.441
1
7.611
6.879
5.903
Pensioenuitvoeringskosten per actieve deelnemer/ pensioengerechtigde
€ 105,48
€ 130,08
€ 91,87
€ 94,64
€ 80,37
Uitvoeringskosten Vermogensbeheer 5
7.649
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
in percentage van het gemiddeld belegd vermogen
0,37%
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Beleggingsopbrengsten voor risico fonds (incl. hedge)
271.909
224.987
82.255
17.234
-69.067
Beleggingsrendement (excl. rente- en valutahedge)
n.v.t.
8,5%
14,4%
-19,0%
0,5%2
Benchmark (excl. rente- en valutahedge)
n.v.t.
8,2%
14,7%
-17,4%
1,5%2
Beleggingsrendement (incl. rente- en valutahedge)
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Uitvoeringskosten Vermogensbeheer
13,1%
n.v.t.
3
16,1%
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Z-score 4
0,25
0,13
-0,21
-0,77
-0,782
Performancetoets
1,00
0,43
0,32
0,36
0,562
Technische voorzieningen 2.328.586 1.810.758 1.458.886 1.376.957
895.869
Benchmark (incl. rente- en valutahedge)
Pensioenvermogen 2.402.556 2.028.950 1.712.696 1.503.327 1.389.513
1 2 3 4 5
Reserves
73.970
218.192
253.810
126.370
493.644
Aanwezige dekkingsgraad
103%
112%
117%
109%
155%
Vereiste dekkingsgraad
116%
115%
117%
114%
119%
Reële dekkingsgraad
50%
60%
59%
74%
82%
Resultaat
-144.222
-35.618
127.405
-367.401
25.836
I n 2010 zijn er veel pensioenaanspraken afgekocht, dit was een eenmalige actie. De pensioenuitvoeringskosten waren hierdoor in 2010 fors hoger dan in de jaren ervoor en erna. Deze cijfers zijn gegevens exclusief Bpf Melk & Zuivel. Alle overige vergelijkende cijfers zijn inclusief Bpf Melk & Zuivel. Over de eerste helft van 2011 is het normresultaat voor de rentederivaten gelijkgesteld aan het werkelijk resultaat. Voor de berekening van de Z-score over 2011 is het normresultaat voor de rentederivaten (eerste helft 2011) alsmede het normresultaat voor de matching portefeuille (tweede helft 2011) gelijkgesteld aan het werkelijke resultaat. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de jaren voor 2011. De transactiekosten en eenmalige transitiekosten zijn (voor het getal 2011) buiten beschouwing gelaten.
Vanaf 2009 wordt de aanvullende pensioenregeling (excedentregeling) separaat weergegeven in het jaarverslag en de jaarrekening. De vergelijkende cijfers 2008 in het meerjarenoverzicht betreffen alleen de basisregeling.
09
1 Het fonds
1.1 Over het fonds Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf (‘het fonds’) heeft verschillende organen, zoals het bestuur, diverse commissies en de deelnemersraad. Daarnaast is er een aantal externe partijen intensief bij het fonds betrokken. In dit hoofd stuk vindt u een overzicht van de bestuursorganen en externe partijen. Allereerst volgen de doelstelling en een aantal algemene gegevens van het fonds.
1.1.1 Naam en vestigingsplaats Het fonds is opgericht op 1 november 1968 en statutair gevestigd in Utrecht. Het fonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Utrecht onder nummer 41178959. De laatste statutenwijziging vond plaats op 25 maart 2010. Het fonds is aangesloten bij de Vereniging voor Bedrijfstakpensioenfondsen (VB).
1.1.2 Doelstelling Doelstelling van het fonds is het verlenen van pensioenen aan deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden met inacht neming van de statuten en reglementen. Het fonds realiseert dit doel door premies te innen bij de aangesloten ondernemingen. De gelden worden belegd en beheerd en het fonds doet daaruit uitkeringen bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid.
1.1.3 Samenwerkende organisaties De volgende organisaties benoemen leden in het bestuur, het verantwoordingsorgaan en/ of de deelnemersraad: Vakcentrum Levensmiddelen (Vakcentrum) Blekerijlaan 1 3447 GR Woerden (0348) 41 97 71 Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Levensmiddelen (VGL) Postbus 182 2260 AD Leidschendam (070) 444 25 87 FNV Bondgenoten (FNV) Postbus 9208 3584 BW Utrecht 0900-9690 CNV Dienstenbond (CNV) Postbus 3135 2130 KC Hoofddorp (023) 565 10 52
12
1.1.4 Externe partijen Het fonds werkt samen met de volgende externe partijen:
Uitvoeringsorganisatie Het fonds heeft de pensioenuitvoering uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. (Syntrus Achmea). Het (fiduciair) vermogensbeheer is per 1 juli overgegaan van Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. naar Kempen Capital Management N.V. (KCM). Kasbank N.V. is aangesteld als custodian.
Certificerend actuaris De heer E.W.J.M. Schokker AAG, Towers Watson B.V., Amstelveen
Controlerend accountant De heer J.P. Faber RA, KPMG Accountants N.V., De Meern.
Toetsing naleving gedragscode De heer T.A. Van der Woerd, KPMG, Amstelveen.
1.2 Het bestuur 1.2.1 Samenstelling Het paritaire bestuur is op 31 december 2011 als volgt samengesteld:
Leden werkgevers
Benoemd tot
Organisatie
De heer H.H. van der Geest 1-1-2014 De heer H.B.M. ten Have 1-1-2015 Mevrouw mr. P.E.H. Hoogstraaten 1-1-2017 De heer drs. J. Kat 1-1-2013 De heer drs. P.J. Verhoog 1-1-2016
Vakcentrum Vakcentrum Vakcentrum VGL VGL
Leden werknemers
Benoemd tot
Organisatie
Mevrouw I. van Duijn-Pennenburg De heer J.M.J.J. de Keijzer De heer J. Suarez Menendez Mevrouw mr. N. Poelgeest De heer C.H.L.M. Filippini
1-1-2014 1-1-2015 1-1-2013 1-1-2017 1-1-2016
FNV FNV FNV CNV CNV
13
In 2011 was mevrouw Van Duijn werknemersvoorzitter van het fonds, de heer Van der Geest was werkgeversvoorzitter. Mevrouw Van Duijn leidde in 2011 de vergaderingen. De samenstelling van het bestuur is in 2011 niet gewijzigd.
1.2.2 Bestuurlijke commissies In verband met de vele complexe taken van het bestuur heeft het fonds een aantal bestuurlijke commissies ingesteld. Deze commissies doen voorbereidend werk in kwesties waarover het bestuur een besluit moet nemen. Zij kunnen dieper ingaan op de achtergronden en consequenties van te nemen beleidsbeslissingen en vervolgens het bestuur hierover adviseren. In 2011 waren de volgende bestuurlijke commissies werkzaam:
Beleggingsadviescommissie De beleggingsadviescommissie heeft de volgende taken: •• Het gevraagd en ongevraagd uitbrengen van advies aan het bestuur ten aanzien van het strategische beleggingsbeleid. •• Het toetsen van voorstellen met betrekking tot het jaarlijks beleggingsplan en het uitbrengen van advies aan het bestuur over het jaarlijks beleggingsplan. •• Het monitoren en evalueren van het proces bij KCM gericht op de selectie, evaluatie en ontslag van beleggingsinstellingen en externe vermogensbeheerders. •• Het monitoren en evalueren van de handelingen van KCM gericht op de implementatie van het beleggingsbeleid. •• Het monitoren en evalueren van de behaalde beleggingsresultaten. •• Het monitoren en evalueren van de handelingen van Kasbank gericht op de bewaarneming in engere zin, de beleggings administratie, de resultaatmeting en de compliance monitoring (controle op naleving van beleggingsrichtlijnen). De commissie vergadert minimaal vier maal per jaar, voorafgaand aan de bestuursvergadering. Daarnaast is de afgelopen jaren de noodzaak gebleken om ook tussentijds te vergaderen. De beleggingsadviescommissie wordt vanaf 2010 ondersteund door een externe deskundige (de heer Jeurissen) die structureel onderdeel uitmaakt van de commissie. De externe deskundige heeft geen stemrecht. De samenstelling is op 31 december 2011 als volgt:
Leden De heer Filippini De heer Ten Have De heer Kat De heer Suarez Menendez
14
Financiële Commissie Vanuit een adviserende taak heeft de financiële commissie de volgende taken en bevoegdheden: •• het verrichten van de eerste bestuurlijke toets op het jaarwerk. •• het zijn van het primaire bestuurlijke contact met de certificerend actuaris en de controlerend accountant en het toezien op de opvolging van de aanbevelingen van deze externe deskundigen. •• het toetsen van de uitbesteding van het pensioenbeheer aan Syntrus Achmea op de volgende aspecten: •• kwaliteit van de uitvoeringsovereenkomsten; - de mate van marktconformiteit van de servicenormen voor het pensioenbeheer; - de mate van marktconformiteit van de wijze waarop de pensioenuitvoerder de processen beheerst, heeft georganiseerd en geautomatiseerd; - de verhouding tussen prijs en kwaliteit; - beoordeling van de uitvoering pensioenbeheer (in relatie tot gemaakte afspraken); - toezien op de kwaliteit van de uitvoering en de ontwikkeling daarin. Deze commissie vergadert minimaal vier maal per jaar, voorafgaand aan de bestuursvergadering. De samenstelling is op 31 december 2011 als volgt:
Leden Mevrouw Van Duijn De heer Van der Geest Mevrouw Poelgeest De heer Verhoog
Communicatiecommissie De communicatiecommissie vergadert minimaal vier keer per jaar voorafgaand aan de bestuursvergadering. Vanuit een adviserende taak heeft de communicatiecommissie de volgende taken en bevoegdheden: •• het verrichten van de eerste bestuurlijke toets op het communicatiejaarplan en het communicatiebeleidsplan en hier gedurende het jaar input voor leveren. •• bewaken en eventueel bijstellen van communicatieplannen. •• vaststellen van communicatie-uitingen. •• overleg voeren met de communicatieadviseur. De samenstelling is op 31 december 2011 als volgt:
Leden De heer Filippini De heer Jansen De heer De Keijzer De heer Verhoog
15
1.3 De visitatiecommissie Voor het intern toezicht is gekozen voor een visitatiecommissie die eenmaal per drie jaar de volgende onderwerpen beoordeelt: •• Beleids- en bestuursprocedures en –processen; •• De wijze waarop de uitvoering van de regeling wordt bestuurd en aangestuurd •• De wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn voor (de dekkingsgraad van) het fonds De visitatiecommissie bestaat uit 3 leden:
Leden De heer J. Groenewoud De heer H.J. Strang De heer D. Wenting Eind 2011 heeft het bestuur deze commissie opnieuw opdracht gegeven tot het uitvoeren van een visitatie, welke plaatsvindt in 2012.
1.4 Het verantwoordingsorgaan Het bestuur legt aan het verantwoordingsorgaan verantwoording af over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Tevens legt het bestuur verantwoording af over de naleving van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur zoals vastgesteld door de Stichting van de Arbeid (STAR) op 16 december 2005. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst. De werkwijze is zodanig dat waar mogelijk wordt samengewerkt met de deelnemersraad teneinde overlapping te voorkomen. De verantwoording die het bestuur aflegt aan het verantwoordingsorgaan is onderdeel van de jaarverslagcyclus. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit negen leden: vijf namens de deelnemers, twee namens pensioengerechtigden en twee namens werkgevers. De leden zijn benoemd door het Vakcentrum, de VGL, de FNV en het CNV. Het verantwoordingsorgaan is op 31 december 2011 als volgt samengesteld:
Leden (deelnemers)
Benoemd tot
Organisatie
De heer L.C.G.M. Massop 01-01-2014 Mevrouw M. Schults 01-01-2014 De heer T. Teklenburg 01-01-2014 Vacature - Vacature -
FNV FNV FNV -
De heer L. J. van Uden 01-01-2014 Vacature -
CNV -
Leden (pensioengerechtigden)
16
Benoemd tot
Organisatie
Leden (werkgevers)
Benoemd tot
Organisatie
De heer W.G. van den Brink De heer H. Ploegmakers
01-01-2014 01-01-2014
VGL Vakcentrum
De heer Van den Brink was in 2011 voorzitter, de heer Teklenburg was plaatsvervangend voorzitter. In 2011 is de heer Eilers afgetreden, hierdoor is een vacature ontstaan.
1.5 De deelnemersraad De deelnemersraad adviseert het bestuur gevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het fonds betreffen. Het bestuur stelt de deelnemersraad in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk te nemen besluit van het bestuur tot: a. het nemen van maatregelen van algemene strekking; b. wijziging van de statuten en reglementen van het fonds; c. vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening, de actuariële en bedrijfstechnische nota en een langetermijnherstelplan; d. vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten; e. het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid, dan wel het verlenen van toeslag; f. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of de overname van verplichtingen door het fonds; g. liquidatie van het fonds; h. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; i. het terugstorten van premie of geven van premiekorting. De deelnemersraad bestaat uit zes leden: vijf deelnemers en een pensioengerechtigde. De leden zijn benoemd door het CNV en de FNV. De deelnemersraad is op 31 december 2011 als volgt samengesteld:
Leden (deelnemers)
Benoemd tot
Organisatie
De heer L.C.G.M. Massop 01-01-2014 Mevrouw M. Schults 01-01-2014 De heer T. Teklenburg 01-01-2014 Vacature - Vacature -
FNV FNV FNV -
De heer L. J. van Uden
CNV
Leden (pensioengerechtigden)
01-01-2014
De heer Teklenburg was in 2011 voorzitter, mevrouw Schults was plaatsvervangend voorzitter. In 2011 is de heer Eilers afgetreden, hierdoor is een vacature ontstaan.
17
1.6 Het bestuursbureau Sinds november 2008 is er door het bestuur een bestuursbureau aangesteld. Het bestuursbureau richt zich op de beleids voorbereiding en evaluatie ten behoeve van het bestuur en de commissies. In ieder geval de volgende taken worden onderscheiden: a. de beleids- en administratieve ondersteuning van het bestuur en de commissies; b. het onderhouden van externe relaties; c. het beheer en de evaluatie van de contracten die zijn overeengekomen met de partij belast met de uitvoering van het vermogens beheer en de pensioenregeling. Bij het bestuursbureau zijn twee personen werkzaam, te weten de heer B. Onkenhout (directeur) en mevrouw I. Stouten (beleids medewerker). Het bestuursbureau is gevestigd aan de Blekerijlaan 1 te Woerden.
18
2 Bestuursverslag - Ontwikkelingen
2.1 Uitwerking pensioenakkoord De sociale partners in de STAR bereikten in juni 2011 overeenstemming over de uitwerking van het in juni 2010 gesloten pensioen akkoord. Met dit akkoord deden zij voorstellen over de AOW, de aanvullende pensioenen en de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers. Het kabinet legt het akkoord in wetgeving vast.
AOW-leeftijd omhoog vanaf 2013 Op 12 oktober 2011 diende minister Kamp een wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer over verhoging van de AOW- en pensioen leeftijd. In het voorstel werd de AOW-leeftijd per 2020 verhoogd naar 66 jaar. En daarna gekoppeld aan de stijgende levens verwachting. Daardoor zou de AOW-leeftijd naar verwachting per 2025 naar 67 jaar worden verhoogd. Het kabinet Rutte viel op 23 april 2012. Onder druk van Europese begrotingsregels sloten VVD, CDA, D66, ChristenUnie en GroenLinks nog dezelfde week een akkoord over de begroting 2013. Nieuwe afspraken over de verhoging van de AOW-leeftijd maken daar deel van uit. De AOW-leeftijd wordt vanaf 2013 stapsgewijs verhoogd. De AOW-leeftijd is uiterlijk in 2019 66 jaar en uiterlijk in 2024 67 jaar. De stappen zijn kleiner, maar gebeuren eerder. Het begrotingsakkoord past per 2014 ook de fiscaal maximale opbouwpercentages neerwaarts aan. Dit betekent een lagere opbouw per jaar. Ongewijzigd ten opzichte van het pensioenakkoord blijft dat de pensioen leeftijd voor aanvullende pensioenen per 2014 verhoogd wordt naar 67 jaar. Ook blijft de AOW in de toekomst gekoppeld aan de levensverwachting.
Fiscale pensioenleeftijd omhoog vanaf 2014 Voor pensioen geldt een fiscale omkeerregel: over pensioenpremie betaal je geen belasting, wel over de uitkering. De overheid was voornemens de fiscale pensioenrichtleeftijd voor de aanvullende pensioenen te verhogen met stappen van 1 jaar. Het wetsvoorstel heeft de minister in voorjaar 2012 aangepast naar een verhoging in één keer per 2014 naar 67 jaar. Daarna is de pensioenleeftijd gekoppeld aan de stijgende levensverwachting. De verhoging van de pensioenleeftijd loopt tien jaar vooruit op de verhoging van de AOW-leeftijd. Het bedrag waarmee fondsen rekening houden met de AOW-uitkering (de franchise) wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van de verdiende lonen.
Financieel toetsingskader verandert per 2014 In het pensioenakkoord is afgesproken de pensioenregelingen schokbestendig te maken voor een verdere stijging van de levens verwachting en voor schokken op de financiële markten. Het financieel toetsingskader (FTK) wordt naar verwachting per 2014 aangepast. Dan kunnen sociale partners de pensioencontracten aanpassen.
Minister Kamp onderzoekt openstaande punten Minister Kamp laat ondertussen nog onderzoek doen naar diverse vraagstukken: •• toepassing van het nieuwe pensioencontract op reeds opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenen; •• evenwichtige toedeling van risico’s over de generaties; •• toezichts- en buffereisen in EU-verband; •• pensioencommunicatie van het nieuwe pensioencontract. Nadat de onderzoeken zijn afgerond, stuurt de minister in het voorjaar van 2012 zijn voorstellen over het nieuwe FTK en communicatie aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel daarover wordt in het voorjaar van 2013 verwacht.
20
2.2 Goed Pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance) Het bestuur van het fonds besteedt conform de Pensioenwet en de daarin opgenomen eisen voor goed pensioenfondsbestuur veel aandacht aan de opzet en inrichting van de organisatie, inclusief de interne beheersing. Reglementair is bepaald hoe het bestuur omgaat met de rol als bestuur en invulling geeft aan begrippen als goed bestuur, verantwoording en intern toezicht. Het bestuur is niet bekend met overtredingen van wet- en regelgeving door het fonds. Jaarlijks wordt door de bestuursleden en medewerkers een gedragscode getekend. Dit is in het verslagjaar ook gebeurd.
2.2.1 Toezichthouders Een afvaardiging van het bestuur heeft op 16 februari een gesprek gehad met de toezichthouder van de AFM. Dit gesprek ging over het onderzoek dat AFM heeft gedaan over de informatievoorziening aan de actieve deelnemers van de pensioenregeling 2006. Het bestuur heeft op 5 december gesproken met de toezichthouder van DNB. Tijdens dit gesprek is gesproken over de kosten dekkende premie voor 2012, het risicomanagement, het crisisplan en governance en deskundigheidseisen.
2.2.2 Uitbesteding Het bestuur heeft diverse malen overleg gevoerd met de uitvoeringsorganisaties over de dienstlening overeenkomstig de service level agreements. Daarnaast heeft een afvaardiging van het bestuur de Interne beheersingsrapportages besproken in de financiële commissies.
2.2.3 Governance en medezeggenschap Het kabinet wil de wettelijke regels in de Pensioenwet over governance en medezeggenschap voor pensioenfondsen integraal herzien. Het kabinet gaat hiermee verder dan het wetsvoorstel van de Kamerleden Koçer Kaya (D66) en Blok (VVD) over bestuursdeelname van pensioengerechtigden (dat in januari 2012 is aangenomen door de Eerste Kamer). Minister Kamp stuurde op 31 oktober zijn wetsvoorstel voor spoedadvies naar de Raad van State. De Eerste Kamer wil de voorstellen van het kabinet en de Kamerleden begin 2012 gezamenlijk behandelen. In een voorontwerp van 1 juli stelde minister Kamp drie bestuursmodellen voor. •• Paritair bestuursmodel •• Gemengd bestuursmodel (one tier board) •• Extern bestuursmodel •• In het paritair en externe bestuursmodel wordt intern toezicht uitgeoefend door een raad van toezicht Minister Kamp wijzigde enkele zaken in het in oktober aan de Raad van State voorgelegde wetsvoorstel. •• In het paritair bestuur worden pensioengerechtigden opgenomen. Daarom vervallen de adviestaken van de deelnemersraad. •• In het paritair bestuur kunnen externe deskundigen op ‘neutrale’ zetels worden benoemd. •• Het gemengd bestuursmodel is vervallen.
21
Het wetsvoorstel is op 24 februari 2012 ingediend bij de Tweede Kamer en leidt tot veel vragen en discussie. Hoe de uiteindelijke wet er uit gaat zien zal in de loop van 2012 duidelijk moeten worden. Het bestuur is voorstander van een paritair bestuursmodel.
Maximaal vijf toezichthoudende functies toegestaan De Wet bestuur en toezicht beperkt het aantal toezichthoudende functies dat een persoon mag vervullen bij pensioenfondsen tot in totaal vijf. Iemand met een bestuursfunctie mag die met maximaal twee toezichthoudende functies combineren. De limitering heeft geen gevolgen voor de zittende bestuurder of toezichthouder, behalve bij herbenoeming. De wet treedt naar verwachting in werking op 1 juli 2012. Er is een reparatiewet in voorbereiding waarbij heel kleine fondsen van deze wet worden uitgezonderd. Hier behoort dit fonds niet toe. De Pensioenfederatie vindt deze reparatiewet niet ver genoeg gaan en vroeg daarom aan het ministerie van SZW te werken aan een specifieke regeling voor pensioenfondsen.
2.2.4 Deskundigheidsbevordering Per 1 januari 2011 geldt de nieuwe Beleidsregel deskundigheid. Bestuursleden van pensioenfondsen kregen te maken met aangescherpte deskundigheidseisen. De Pensioenfederatie heeft een uitgewerkt Plan van Aanpak Deskundig en Goed Pensioen fondsbestuur opgesteld op basis waarvan het deskundigheids- en opleidingsplan wordt aangescherpt. Het bestuur is zich bewust van de steeds complexere wereld waarin het zich beweegt. De eisen op het gebied van de deskundigheid en competenties zijn aangescherpt. Het bestuur heeft daarom een werkgroep opgericht die zich bezig houdt met deskundigheid en governance. Het bestuur zal in de loop van 2012 een nieuw opleidingsplan en deskundigheidsplan vaststellen. Daarnaast zal de werkgroep het bestuur adviseren over het nieuwe bestuursmodel. Drie bestuursleden hebben hun opleidingen afgerond (SPO, VU en Nyenrode). Twee andere bestuursleden hebben zich dit jaar aangemeld voor de opleiding Pensioen Executive aan de Erasmus School of Accounting & Assurance, welke start in januari 2012. Het bestuur heeft in 2011 diverse studiebijeenkomsten gehad.
2.2.5 Communicatie Het bestuur besteedt veel aandacht aan goede en heldere communicatie over het beleid, ontwikkelingen op pensioengebied en de gevolgen voor individuele deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Het beleid is vastgelegd in een communicatie beleidsplan. Daarnaast werkt het bestuur de jaarlijkse doelen uit in een communicatiejaarplan. Hierin staat welke specifieke communicatieactiviteiten voor de verschillende doelgroepen zijn gepland én op welke trends en ontwikkelingen het fonds dat jaar nader ingaat.
Nieuwsbrief Sinds 2011 brengt het bestuur twee maal per jaar een nieuwsbrief uit, deze wordt verzonden aan de actieve deelnemers en gepensioneerden. De nieuwsbrief wordt ook op de website van het fonds geplaatst zodat werkgevers en slapers het ook kunnen lezen. In de nieuwsbrief wordt onder andere stilgestaan bij de actualiteit, de financiële situatie en reglementswijzigingen.
Website De website van het fonds (www.pensioenlevensmiddelen.nl) is in 2011 verder uitgebreid. Op de website zijn actuele nieuws berichten terug te vinden. De indeling en navigatie zijn aanzienlijk verbeterd.
22
Er kan sneller ingespeeld worden op de ontwikkelingen in de markt door het plaatsen van ondersteunend materiaal. De nieuwe website is sneller door technologische aanpassingen. In 2011 is begonnen met de uitrol van het systeem ‘Pensioenaangifte’. Een systeem waarmee werkgevers op maandbasis eenvoudig en snel de gegevens kunnen aanleveren bij het fonds. De werkgevers zijn positief over deze ontwikkeling. Het bestuur heeft besloten om een deelnemerportaal in te richten. Op dit beveiligde deel van de website kunnen deelnemers inloggen. Ze kunnen met de pensioenplanner spelenderwijs de mogelijkheden van hun pensioen bekijken, zoals eerder of later stoppen met werken. Ook zijn de verstuurde pensioenoverzichten hier inzichtelijk. Het deelnemersportaal wordt begin 2012 in werking gesteld.
2.2.6 Vergaderonderwerpen Bestuur Het bestuur van het fonds heeft het afgelopen jaar zes maal vergaderd. Naast de reguliere beleidscyclus stonden de volgende belangrijke onderwerpen op de agenda: •• De ontwikkeling van de kostendekkende premie in relatie tot eerder met sociale partners gemaakte afspraken over een vaste premie •• De gevolgen van de kredietcrisis voor het fonds en het herstelplan •• Uitbesteding vermogensbeheer •• Integriteitbeleid
Beleggingsadviescommissie •• •• ••
De beleggingsadviescommissie is dit jaar negen maal bijeengekomen. Dit waren de belangrijkste agendapunten: Uitbesteding Vermogensbeheer Wijzigen van het beleggingsbeleid
Financiële commissie •• •• •• ••
De financiële commissie is in 2011 vier maal bijeengekomen. De belangrijkste onderwerpen waren: Rapportages over de dienstverlening (inclusief de klachtenoverzichten) Rapportages over credit management Financiële rapportages
Communicatiecommissie •• •• •• •• ••
De communicatiecommissie is vier maal bijeengeweest. De belangrijkste onderwerpen voor de communicatiecommissie waren dit jaar: Nieuwsbrief Website Deelnemersportaal Social Media
23
2.3 Nieuwe inrichting vermogensbeheer In 2011 is de inrichting van het vermogensbeheer gewijzigd. Het bestuur heeft er voor gekozen om een aantal taken en verantwoordelijkheden duidelijk te scheiden en bij afzonderlijke partijen onder te brengen. Dit geldt onder meer voor het strategisch lange termijn beleggingsadvies, het fiduciair management van de portefeuille en de beleggingsadministratie. Het bestuur is van mening dat de nieuwe inrichting van het vermogensbeheer er toe leidt dat de checks and balances binnen het fonds sterk zijn verbeterd. Als gevolg van de gewijzigde inrichting heeft het bestuur een nieuwe fiduciair manager aangesteld. Dit is KCM, vanaf 1 juli is de beleggingsportefeuille van SAVB overgedragen aan KCM. De Kasbank is aangesteld als custodian. Naast de pure bewaarneming is zij daarbij tevens verantwoordelijk voor additionele diensten zoals een onafhankelijke rapportage richting het bestuur en het verzorgen van rapportage naar de DNB. Ortec is aangesteld als ALM-adviseur. Voorafgaand aan de verandering van vermogensbeheerder heeft het fonds de keuze gemaakt om een ALM studie uit te voeren. In de ALM studie is specifiek aandacht gegeven aan het onderwerp ‘leverage’ aangezien het fonds per ultimo 2010 een forse positie in derivaten had. Daarmee zou een potentiële stijging van de korte rente een relatief groot negatief effect hebben. Daarnaast heeft de ALM studie het overall risicogebruik onder de loep genomen hetgeen heeft geleid tot een advies om te gaan werken met een lager risicobudget, minder leverage en een hoger percentage vastrentende waarden. De beleggingsadviescommissie heeft naast interne leden een extern lid (de heer Jeurissen) en fungeert als gesprekspartner en ‘countervailing power’ op beleggingsgebied richting de externe partijen. De beleggingsportefeuille zoals die per 30 juni 2011 bestond is in de transitieperiode (de periode van 1 juli 2011 tot eind januari 2012) van samenstelling gewijzigd conform een vooraf opgesteld transitieplan. De belangrijkste wijzigingen hierbij waren: •• enkele aanpassingen in het beleggingsbeleid waarbij het fonds heeft besloten met een lager risicobudget te gaan werken en een hoger percentage vastrentende waarden •• vervanging van een aantal vermogensbeheerders waarbij een hoger percentage extern beheer en een hoger percentage passief beheer uitgangspunt waren •• vervanging van de portefeuillestructuur bestaande uit een beleggingsportefeuille met rente-overlay door enerzijds een matchingportefeuille ter afdekking van het renterisico en anderzijds een rendementsportefeuille die erop gericht is een additioneel rendement te behalen ter financiering van de indexatie en het zo laag mogelijk houden van de pensioenpremie. •• Minder gebruik van leverage door een verlaging van de positie in derivaten. •• Binnen de matchingportefeuille zijn de renteswaps en een belangrijk deel van de staatsobligaties omgezet naar participaties in LDI fondsen, waarmee de renteafdekking efficiënter aangestuurd kan worden en transactiekosten worden verlaagd. Gedurende de transitie is aangestuurd op enerzijds een zo efficient mogelijke omzetting van de bestaande portefeuille invulling naar de nieuwe portefeuille en anderszijds het behoud van marktexposure naar de verschillende beleggingscategorieën. Tijdens de uitvoering van de transitie is het transitieplan op punten wel bijgestuurd, onder andere door wijziging van de marktomstandigheden. De transitiekosten bedroegen in 2011 in totaal 3 miljoen euro. De kosten zitten met name in de aanpassing van de matching portefeuille (mede als gevolg van de ALM studie). Het beter afdekken van de pensioenverplichtingen, het handelen in Staats obligaties ter verbetering van de kredietkwaliteit (o.a. verkopen Spaanse en Italiaanse obligaties), het verbeteren van de contractsvoorwaarden van de rente-swaps en het realiseren van de waarde van de swaptions zijn de meest bepalende factoren geweest. De transitiekosten die met de veranderingen in de portefeuilles zijn gemaakt zijn door het bestuur extern getoetst en als marktconform beoordeeld.
24
2.4 Diversen In 2011 speelde nog een aantal andere onderwerpen, in deze paragraaf worden deze kort toegelicht.
2.4.1 Geen overdrachtsbelasting voor pensioenfondsen bij fusie Schaalvergroting levert pensioenfondsen kostenvoordeel op. Dit is een van de redenen dat de pensioenfondsen Melk & Zuivel en Levensmiddelen enkele jaren geleden gefuseerd zijn. Omdat Melk & Zuivel vastgoed in de portefeuille had moest er overdrachts belasting betaald worden. Het bestuur van Levensmiddelen vond dit onterecht en heeft op diverse manieren bezwaar gemaakt tegen de te betalen overdrachtsbelasting. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Vanaf 1 januari 2012 hebben pensioenfondsen vrijstelling voor de overdrachtsbelasting als zij fuseren. Dit kondigde de minister van Financiën in november 2011 aan. Hieraan ging een lobby van ruim twee jaar vooraf. Dit besluit heeft helaas geen terugwerkende kracht. Hierdoor wordt de betaalde overdrachtsbelasting bij de fusie van Melk en Zuivel met Levensmiddelen door de overheid niet aan het fonds terugbetaald.
2.4.2 Wet Uniformering Loonbegrip Op 21 juni 2011 is de Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) in het Staatsblad geplaatst. Doel van de wet is te komen tot een vereenvoudiging van de loonheffingen, waardoor de administratieve lasten voor de werkgever worden verminderd, de uitvoering voor de Belastingdienst gemakkelijker wordt en het loonstrookje voor de werknemer begrijpelijker wordt. De WUL gaat over uniformering van het loon voor de loonheffing, de heffing van de premies voor de werknemers-verzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Het fiscale loonbegrip is de basis. De ambitie is om de wet in te voeren per 1 januari 2013. De WUL heeft direct gevolgen voor fondsen die een loonbegrip hanteren dat gebaseerd is op het loon voor de sociale verzekeringen. Het bestuur zal zich hier in 2012 over buigen.
2.4.3 Vervroegen van de pensioeningangsdatum en gelijktijdig doorwerken Het pensioen vervroegen en gelijktijdig toch doorwerken mag vanaf 7 september 2011, zonder dat hier fiscale sancties tegenover staan. Met deze ommezwaai komt de overheid tegemoet aan bezwaren vanuit de praktijk en is meer flexibiliteit mogelijk. De werknemer kan pas daadwerkelijk kiezen voor de combinatie van vervroegd pensioen en doorwerken als het bestuur die mogelijkheid opneemt in de pensioenregeling. Het bestuur heeft in december besloten dat vervroegen tot 60 jaar en gelijktijdig doorwerken wordt toegestaan (60 jaar is de grens dat het is toegestaan zonder fiscale sancties). Openstaande vraag is echter nog of er gedurende de periode van vervroeging en doorwerken wel verdere pensioenopbouw mag plaatsvinden en zo ja, of dat ook wenselijk is. Hierover is het bestuur nog in afwachting van uitsluitsel van de fiscus. Pas daarna zal het besluit van het bestuur verwerkt worden in het pensioenreglement.
25
2.4.4 Aandacht uit Europa heeft mogelijk grote impact Vanwege de vergrijzing van de Europese bevolking en de fikse staatsschulden van lidstaten, willen de Europese instellingen zich meer mengen in pensioenbeleid van individuele landen. Pensioenen zijn namelijk onlosmakelijk verbonden met de financiële huishouding van landen. Sinds 2006 is de Europese pensioenrichtlijn direct opgenomen in de Nederlandse Pensioenwet. De Europese Commissie wil die richtlijn herzien. Mogelijk heeft dat ook ingrijpende gevolgen voor Nederlandse pensioenfondsen. Bijvoorbeeld doordat Brussel andere financiële eisen gaat stellen dan het huidige Nederlandse Financieel Toetsingskader. In 2011 zijn zowel de Europese Commissie als de Europese Toezichthouder op pensioenfondsen een consultatieronde gestart over de herziening van pensioenwetgeving. De Pensioenfederatie levert een actieve bijdrage aan het Europese debat. Het bestuur blijft de ontwikkelingen in 2012 nauwlettend volgen.
2.4.5 Gevolgen verschuiving ingangsdatum AOW De ingangsdatum van de AOW verschuift per 1 april 2012 van de eerste van de maand naar de 65ste verjaardag. De Eerste Kamer ging daarmee in december 2011 akkoord. Centrale vraag voor pensioen- en vutfondsen was of zij de verschuiving van de ingangs datum van de AOW voor hun uitkeringen volgen. Verschuiving zou tot een aanzienlijke kostenverhoging leiden. Het bestuur heeft ervoor gekozen om vooralsnog niet mee te bewegen met de ingangsdatum van de AOW.
2.4.6 Pensioenregister In januari 2011 is het pensioenregister van start gegaan. Op de website van het pensioenregister kan elke burger een overzicht krijgen van de door hem of haar opgebouwde en op te bouwen pensioenaanspraken bij pensioenfondsen, pensioenverzekeraars en de Sociale Verzekeringsbank. Consumenten, pensioenuitvoerders en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zijn positief over het pensioenregister.
26
3 Bestuursverslag - Beleid
Dit hoofdstuk gaat in op het door het bestuur gevoerde beleid in 2011. Dit hoofdstuk is onderverdeeld in het financiële beleid, het pensioeninhoudelijke beleid, het beleggingsbeleid en het actuariële beleid. De laatste paragraaf gaat in op het risicobeleid van het fonds.
3.1 Financiële paragraaf 3.1.1 Financiële situatie fonds In 2009 heeft het fonds een herstelplan ingediend bij De Nederlandsche Bank (DNB) voor zowel de korte als de lange termijn. Aan het einde van 2010 steeg de marktrente waardoor het fonds op 31 december 2010 een dekkingsgraad van 112,0% had. De marktrente liep gedurende de eerste maanden van 2011 verder op. Daardoor herstelde de dekkingsgraad van het fonds zich gedurende de eerste maanden van het jaar verder. Het kortetermijn-herstelplan mocht zelfs al even als afgerond worden beschouwd. Echter door de daling van de marktrente vanaf juli 2011, daalde de dekkingsgraad weer waarbij het dieptepunt voor zowel de marktrente als de dekkingsgraad in september werd bereikt (dekkingsgraad: 99,0%). Op 6 januari 2012 concludeerde DNB dat er aan het einde van 2011 uitzonderlijke omstandigheden op de financiële markten waren. Daarom pasten zij de rentetermijnstructuur aan op basis waarvan de pensioenfondsen hun verplichtingen berekenen. Op 31 december 2011 was de dekkingsgraad van het fonds 103,2%. Door de maatregel van DNB kwam de dekkingsgraad van het fonds hoger uit dan in het geval dat deze maatregel niet zou zijn genomen. In onderstaand overzicht is weergegeven welke attributen positief en negatief bijdragen aan de dekkingsgraad.
Werkelijk
Herstelplan
Stand 1 januari
112,0%
112,6%
Attributie premie (M1)
-1,3%
0,4%
Attributie uitkering (M2)
0,4%
0,2%
Attributie toeslagen (M3)
0,0%
0,0%
Attributie RTS (M4)
-19,3%
0,0%
Attributie over-rendement (M5)
13,5%
2,7%
Attributie overig (M6)
-2,1%
-0,2%
Stand 31 december
103,2%
115,8%
De per ultimo 2011 bepaalde voorziening kan gevonden worden door het actuarieel contant maken van de verworven pensioen aanspraken tegen een gelijkblijvende rekenrente van 2,75% (2010: 3,39%). Vanaf 2010 wordt in bovenstaand overzicht de constante rente vermeld in plaats van de rente die uitgaande van de duration gevonden wordt in de ultimo van het boekjaar geldende rentetermijnstructuur.
28
2011
2010
2009
2008
2007
Dekkingsgraden ultimo
103,2%
112,0%
117%
109%
155%
Gemiddelde interest van verplichtingen
2,75%
3,39%
3,83%
3,37%
4,83%
Dekkingsgraden
De dekkingsgraad wordt als volgt berekend: de som van de technische voorzieningen (exclusief excedentregeling), het stichtings kapitaal en de reserves, gedeeld door de technische voorzieningen (exclusief excedentregeling). Het saldo van baten en lasten kan als volgt worden geanalyseerd (exclusief aanvullende pensioenregeling):
2011
Bedragen x 1.000 euro
2010
2009
2008
2007
Premieresultaat
-14.705
-17
834
39.856
30.102
Interestresultaat
-130.282
-13.349
198.734
-408.967
11.967
Overig resultaat
715
-22.307
-72.164
1.964
-16.233
-144.272
-35.673
127.405
-367.147
25.836
3.1.2 Evaluatie herstelplan Eind september 2011 had het fonds een dekkingsgraad van 99%. Daarmee is het fonds (opnieuw) in een situatie van onderdekking geraakt. Het bestuur heeft in overleg met DNB besloten om het huidige herstelplan (van maart 2009) opnieuw in te zetten. Daarbij stelde DNB twee eisen: •• Zijn de maatregelen, die in 2009 in het herstelplan zijn benoemd, nog steeds uitvoerbaar? •• Is er sprake van voldoende herstel? De laatste eis houdt in dat het fonds moet kunnen aantonen dat uiterlijk eind 2013 sprake is van een dekkingsgraad ter hoogte van minimaal vereist vermogen (circa 105%). Het bestuur heeft een evaluatie van het herstelplan 2009 uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met wijzigingen in het beleid en in de algemene situatie sinds 2009. De evaluatie geeft de volgende resultaten: •• Het fonds is naar verwachting ultimo 2013 net hersteld uit de huidige situatie van dekkingstekort. •• Het fonds slaagt niet voor het lange termijn herstelplan. Dit heeft vooral te maken met de huidige, lage stand van de marktrente. Hierdoor is er gedurende de gehele looptijd van het herstelplan een negatieve bijdrage vanuit de premie. De premie van het fonds moet kostendekkend zijn. Het fonds hanteert de gedempte premiemethodiek. De kostendekkende premie wordt vastgesteld op een verwacht rendement van 4%. Voor fondsen die zich eind 2011 in een situatie van dekkingstekort bevinden, moet de premie ook bijdragen aan het herstel van de dekkingsgraad. Dit betekent dat het niet toegestaan is om rekening te houden met een verwacht rendement van 4%, maar dat de premie moet worden vastgesteld op basis van de actuele marktrente. Het fonds bevond zich eind 2011 in deze situatie.
29
Medio oktober heeft DNB fondsen de mogelijkheid geboden een ‘adempauze’ aan te vragen voor het jaar 2012. Dit houdt een ontheffing in van de verplichting dat de premie dient bij te dragen aan herstel van de dekkingsgraad. Het fonds maakt gebruik van de adempauze. Uiteraard geldt wel dat de te heffen premie kostendekkend dient te zijn op basis van een verwacht rendement van 4%. Als gevolg van deze eis heeft het bestuur in overleg met sociale partners besloten de premie in 2012 te verhogen en het opbouwpercentage in 2012 te verlagen.
Communicatie over maatregelen Naast bovengenoemde maatregelen inzake de premie en het opbouwpercentage heeft het bestuur in december besloten om per 1 januari 2012 geen toeslag te verlenen over de tot en met 31 december 2011 opgebouwde rechten. Het fonds heeft hierover nieuwsberichten geplaatst op de website en in de eerste deelnemersnieuwsbrief van 2012 is hier ook bij stilgestaan.
Fonds stelt financieel crisisplan op Tijdens een bijeenkomst voor bestuurders van pensioenfondsen op 21 september introduceerde De Nederlandsche Bank (DNB) een financieel crisisplan. Naar de mening van DNB waren veel pensioenfondsen tijdens de kredietcrisis namelijk onvoldoende voorbereid op een scenario waarin de dekkingsgraad snel verslechtert. Alle pensioenfondsen moeten als onderdeel van de Actuariële en Bedrijfstechnische nota (ABTN) een financieel crisisplan opstellen. Een nieuwe beleidsregel stelt de deadline daarvoor op 1 mei 2012.
3.1.3 Premie Het fonds financiert de pensioenregeling (ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen) met een doorsneepremie. Als pensioengrondslag gold in 2011 het loon op basis van de Wet financiering sociale verzekeringen met een maximum van € 49.297 verminderd met een franchise. De premie is door CAO-partijen voor onbepaalde tijd vastgesteld. In 2011 is gebleken dat de premie niet langer kostendekkend is. Het bestuur heeft de CAO-partijen verzocht zich te buigen over de hoogte van de premie in relatie tot de inhoud van de pensioenregeling. In december is besloten dat voor het jaar 2012 een verhoogde premie en een verlaagd opbouwpercentage geldt. Het fonds kent verschillende premies voor de drie regelingen die het fonds heeft:
Pensioenregeling voor deelnemers geboren voor 1950 Premie basisregeling Franchise Prepensioen
19,55% € 17.423 4,30%
Pensioenregeling voor deelnemers geboren voor 1950 (afkomstig uit Bpf Melk & Zuivel) Premie basisregeling incl. prepensioen
11,50%
Pensioenregeling voor deelnemers geboren na 1949 Premiebasisregeling Franchise Overgangsmaatregelen
30
18,30% € 14.272 1,40%
3.1.4 Toeslag Als de middelen van het pensioenfonds het toelaten, streeft het bestuur ernaar de pensioenen van de deelnemers aan te passen aan de loonsverhoging in de branche en de pensioenen van alle gewezen deelnemers en pensioengerechtigden jaarlijks aan te passen aan de inflatie. De inflatie wordt bepaald aan de hand van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bestuur beoordeelt jaarlijks of de financiële middelen van het fonds toereikend zijn om de opgebouwde pensioenaanspraken en de ingegane pensioenen te verhogen. Er bestaat geen recht op toeslagverlening en er is dus geen zekerheid of en in hoeverre het fonds in de toekomst een toeslag zal verlenen. Het fonds reserveert namelijk geen gelden voor toekomstige toeslag. Het bestuur heeft besloten om als leidraad voor toeslagverlening een staffel te gebruiken. Hierbij gaat het bestuur uit van de dekkingsgraad volgens het FTK. De staffel is gekoppeld aan die dekkingsgraad en ziet er als volgt uit: •• Dekkingsgraad < vereist eigen vermogen: geen toeslagverlening •• Dekkingsgraad ≥ vereist eigen vermogen en < vereist eigen vermogen +10%: toeslagverlening naar rato •• Dekkingsgraad > vereist eigen vermogen +10%: volledige toeslagverlening In het verleden gemiste toeslagen worden door het pensioenfonds bijgehouden. Het bestuur is van mening dat het kunnen toekennen van toeslagen belangrijk is om de pensioenen op een goed niveau te houden. Het bestuur kan echter – gegeven de huidige financiële positie van het fonds – geen garantie geven dat gemiste toeslagen in de toekomst zullen worden ingehaald. Het bestuur heeft afgesproken dat eventueel inhalen van toeslagen in elk geval niet eerder plaatsvindt dan nadat de dekkingsgraad gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad vermeerderd met 10%. Wanneer het bestuur van mening is dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor een inhaaltoeslag, gelden voorts als voorwaarden dat de inhaaltoeslag maximaal twee procentpunt per jaar zal zijn en dat ook na toekennen van een inhaaltoeslag de dekkingsgraad nog steeds gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad vermeerderd met 10%. Het bestuur heeft in december 2010 besloten om de datum van toeslagverlening te wijzigen van 1 oktober naar 1 januari. De referteperiode is een jaar en loopt tot 3 maanden voorafgaand aan de datum van toeslagverlening. Dit betekent dat voor de eerste vaststelling van de toeslagverlening eenmalig wordt gekeken naar een langere referteperiode, namelijk 15 maanden (referteperiode 1 juli 2010 t/m 30 september 2011). In de volgende jaren zal de referteperiode lopen van 1 oktober t/m 30 september. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van enerzijds de nagestreefde toeslagen en anderzijds de werkelijk verleende toeslagen. Actieve deelnemers
Inactieve deelnemers en gepensioneerden
Datum
Maatstaf
Verleende indexatie
Gemiste indexatie
Maatstaf
Verleende indexatie
Gemiste indexatie
01-10-2008
3,00%
0,00%
3,00%
2,40%
0,00%
2,40%
01-10-2009
6,75%
1,35%
5,40%
1,10%
0,22%
0,88%
01-10-2010
0,00%
0,00%
0,00%
0,60%
0,00%
0,60%
01-01-2011
1,00%
0,00%
1,00%
3,00%
0,00%
3,00%
Totaal
Opgeteld
9,40%
6,88%
Totaal
Indexatie op indexatie
9,70%
7,05%
31
Het bestuur heeft in december 2011 besloten om per 1 januari 2012 geen toeslag te verlenen over de tot 31 december 2011 opgebouwde pensioenaanspraken.
3.1.5 Kosten uitvoering Het bestuur maakt voor de uitvoering van de regeling diverse kosten. In april 2011 bracht de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het rapport “Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht” uit. Hierin wordt gepleit voor een helder en transparant inzicht in de kosten die pensioenfondsen maken. De Pensioenfederatie heeft dit concreet gemaakt in november 2011 in de vorm van ‘aanbevelingen over het afleggen van verantwoording over de kosten’. De uitvoeringskosten worden uitgesplitst in kosten voor pensioenbeheer en kosten voor vermogensbeheer.
Pensioenbeheer De kosten van pensioenbeheer bedragen voor 2011 € 9.404.000. Omgerekend is dit € 105,48 per deelnemer/ pensioen gerechtigde. Dit bedrag is onder andere opgebouwd uit kosten die worden gemaakt voor deelnemers- en pensioengerechtigden. Deze kosten hebben betrekking op alle werkzaamheden die in de pensioenadministratie moeten worden verricht om de aanspraken juist te administreren en de deelnemer volledig te informeren. Bijvoorbeeld de pensioentoekenningen, het betalen van uitkeringen, het verwerken van waardeoverdrachten, afkoop van pensioen, het klant contact center voor de deelnemer, de communicatie met deelnemers en pensioengerechtigden. Daarnaast zijn er werkgeverskosten, bijvoorbeeld de kosten voor de aanlevering en verwerking van de werknemergegevens, de aanmaak van premienota’s, de premie-incasso, het klant contact center voor de werkgever, de communicatie met de werkgever. Hierbij horen ook de kosten voor het aansluiten van nieuwe werkgevers. Tot slot worden er kosten gemaakt voor het bestuur en financieel beheer, dit zijn bijvoorbeeld kosten verbonden aan het besturen van het fonds, de ondersteuning van het bestuur en de inhuur van adviseurs. Ook vallen hier de kosten onder die verbonden zijn aan het toezicht van DNB, AFM, actuaris, accountant en juridische kosten.
Vermogensbeheer De kosten van fiduciair management en vermogensbeheer zijn te onderscheiden naar de volgende kosten componenten (x €1.000): Beheerkosten Transitiekosten Overige kosten
7.366 3.430 283
De beheerkosten bestaan uit de kosten voor het portefeuillebeheer door externe managers en de kosten voor fiduciar management. De transitiekosten zijn de eenmalige kosten in verband met de nieuwe inrichting van het vermogensbeheer en bijbehorende aanpassingen van het beleggingsbeleid. Overige kosten zijn de kosten die zijn gemaakt voor de bewaarbank, maatschappelijk verantwoord beleggen, de kosten voor de beleggingsadviescommissie en de (externe) beleggingsadviseur. Nader inzicht in de betaalde transactiekosten is op dit moment niet voorhanden. Het bestuur zal hierover in 2012 in overleg met de vermogensbeheerder treden, teneinde hier in de nabije toekomst een verder inzicht te verkrijgen. De totale kosten (exclusief eenmalige transitiekosten) voor de uitvoering van het vermogensbeheer over 2011 bedragen € 7.649.000. Uitgedrukt in een percentage van het gemiddeld belegd vermogen zijn de kosten 0,37%.
32
De kosten in voorgaande tabel omvatten naast de kosten, zoals gerapporteerd in de jaarrekening dus ook een uitsplitsing ‘onzichtbare kosten’ voor beheer van onderliggende beleggingsfondsen, waarvan kosten zijn verwerkt in het beleggingsrendement en de schatting van kosten van de individuele transacties. In de jaarrekening worden alleen (directe) kosten getoond die het fonds op factuurbasis betaalt aan de tegenpartijen, waardoor deze cijfers niet aansluiten. Het doel van deze tabel is om extra inzicht te verschaffen in lijn met het rapport van de AFM en de Pensioenfederatie.
3.1.6 Toekomst De sociale partners hebben de premie voor het jaar 2012 verhoogd voor deelnemers geboren na 1949 (pensioenregeling 2006) van 18,3% naar 18,5% van de pensioengrondslag. Daarnaast zijn de opbouwpercentages verlaagd.
Tot 31-12-2011
In 2012
Ouderdomspensioen Deelnemers geboren na 1949 (pensioenregeling 2006)
2,25%
2,10%
Deelnemers geboren voor 1950 (pensioenregeling 2004)
2,00%
1,87%
Deelnemers uit het Melk- en Zuiveldetailhandelsbedrijf
0,60%
0,56%
Deelnemers geboren na 1949 (pensioenregeling 2006)
1,575%
1,47%
Deelnemers geboren voor 1950 (pensioenregeling 2004)
1,40%
1,31%
Deelnemers uit het Melk- en Zuiveldetailhandelsbedrijf
0,42%
0,39%
Prepensioen
2,00%
1,87%
Partnerpensioen
Eind 2012 moeten de sociale partners een beslissing nemen over de percentages voor 2013. De adempauze die verleend is door DNB (zie paragraaf 3.1.2) geldt slechts 1 jaar. Wanneer de regelgeving niet wijzigt en het fonds zich eind 2012 nog in onderdekking bevindt, betekent dit dat de premie vanaf 2013 niet alleen kostendekkend dient te zijn maar ook bij moet dragen aan herstel. Er zal in 2012 naar de regeling in zijn geheel worden gekeken, niet alleen naar de premie en het opbouwpercentage. Dit zal gebeuren door sociale partners, in nauw overleg met het bestuur van het pensioenfonds.
3.2 Pensioenparagraaf 3.2.1 Pensioenregeling De pensioenregeling van het fonds kenmerkt zich als volgt:
Pensioensysteem Het pensioensysteem is een uitkeringsovereenkomst in de vorm van een middelloonregeling.
33
Toetredingsleeftijd Een werknemer die in dienst is bij een werkgever die is aangesloten bij het pensioenfonds, neemt verplicht deel aan de pensioen regeling. De deelname gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer 21 jaar wordt.
Pensioenleeftijd De pensioenleeftijd voor deelnemers aan de Pensioenregeling 2006 (pensioenregeling voor deelnemers geboren na 1949) is 65 jaar. Voor deelnemers aan de Pensioenregeling 2004 (pensioenregeling voor deelnemers geboren voor 1950) is de pensioen richtleeftijd 62 jaar. Voor deelnemers aan de Pensioenregeling voor deelnemers geboren voor 1950 die op 31 december 2007 deelnemer waren bij Bpf Melk & Zuivel is de pensioenrichtleeftijd 60 jaar.
Pensioengrondslag Als pensioengrondslag gold in 2011 het loon op basis van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) met een maximum van € 49.297, verminderd met een franchise.
Franchise Pensioenregeling 2004: Pensioenregeling 2006: Pensioenregeling voormalig Melk & Zuivel, geboren voor 1950:
€ 17.423 € 14.272 €0
Opbouwpercentage ouderdomspensioen Pensioenregeling 2004: 2,00% van de pensioengrondslag. Daarnaast nog opbouw prepensioen, 2% van het loon Wfsv. Pensioenregeling 2006: 2,25% van de pensioengrondslag. Pensioenregeling voormalig Melk & Zuivel, geboren voor 1950: 0,6% van het loon Wfsv.
Opbouwpercentage partnerpensioen De opbouw van het partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen. Het kan zijn dat een deel van de opbouw voorwaardelijk is, dit deel komt niet tot uitkering wanneer de deelnemer overlijdt voor pensionering.
Wezenpensioen Het halfwezenpensioen bedraagt 20% van het te behalen partnerpensioen en wordt uitgekeerd tot 18 jaar of tot 27 jaar voor studerende kinderen. Als beide ouders zijn overleden, wordt het wezenpensioen verdubbeld.
Herschikken De (gewezen) deelnemer heeft het recht om - bij beëindiging van de deelneming en op de pensioneringsdatum - een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in (een hoger) partnerpensioen. Op de pensioneringsdatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht zijn partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te ruilen in een hoger ouderdomspensioen. Daarnaast kan de (gewezen) deelnemer het ouderdomspensioen eerder laten ingaan of variëren in de hoogte daarvan.
Premievrijstelling Als een deelnemer een WIA- of WAO-uitkering ontvangt, voorziet het reglement in een premievrije opbouw. Voor de voortzetting van de pensioenopbouw is alleen premie verschuldigd over het gedeelte waarvoor de deelnemer salaris ontvangt. Over het gedeelte waarvoor de deelnemer een uitkering ontvangen hoeft geen pensioenpremie betaald te worden.
34
Aanvullende pensioenregeling (excedentregeling) Het pensioenfonds kent een aanvullende pensioenregeling voor het loon boven het maximum pensioengevend loon (een excedent regeling). De werkgever kan ten behoeve hiervan een uitvoeringsovereenkomst sluiten met het fonds. De aanvullende pensioen regeling is een premieregeling.
3.2.2 Wijzigingen in het pensioenreglement De basispensioenregeling is in 2011 op diverse punten gewijzigd: •• Aanvraagtermijn vrijwillige voortzetting verruimd (van drie naar negen maanden) •• Tweede uitruilmoment voor deelnemers geboren voor 1950 •• Nieuwe afkoop- en uitruilfactoren vastgesteld (per 1 januari 2012) •• Vervroegen pensioendatum en doorwerken De aanvullende pensioenregeling is in 2011 op één punt gewijzigd: •• Uitsluiten risicodekking bij overlijden voor dat deel van de loonbestanddelen die niet tot het regelmatig loon behoren.
3.2.3 Wijzigingen in het uitvoeringsreglement Het uitvoeringsreglement is in 2011 op één punt gewijzigd: •• Maatstaf inzake toeslagbeleid opgenomen
3.2.4 Toekomst In 2012 wordt de pensioenregeling in zijn geheel onder de loep genomen, het bestuur kijkt dan niet alleen naar premie, opbouw percentage en franchise maar ook naar bijvoorbeeld de pensioenleeftijd en de hardheid van de aanspraken. Dit vloeit voort uit het gesloten Pensioenakkoord (meer hierover leest u in hoofdstuk 2.2).
3.3 Beleggingsparagraaf 3.3.1 Terugblik economie en financiële markten Het jaar 2011 was een jaar met flinke ups en downs. In de eerste helft van het jaar koelde de economische groei sterk af als gevolg van de natuur- en nucleaire ramp in Japan en hoge grondstofprijzen. De angst voor een double dip recessie was groot, maar bleek grotendeels ongegrond. De groei in de VS herstelde aanzienlijk in de tweede helft van het jaar en de economische groei van China koelde slechts licht af. In Europa verslechterde de situatie wel substantieel door het uit de hand lopen van de eurocrisis. Hierdoor werden de vooruitzichten voor met name 2012 aanmerkelijk neerwaarts bijgesteld. In reactie op deze ontwikkelingen was de volatiliteit op de financiële markten erg hoog. Flinke koersdalingen werden afgewisseld met sterke stijgingen. Zowel op de financiële markten als op economisch gebied kreeg Europa de hardste klappen. Het producenten- en consumentenvertrouwen daalde flink en bijna alle landen raakten in recessie.
35
Aandelen Per saldo was 2011 een tegenvallend jaar voor aandelen. De MSCI World verloor -2%. De beurs in Amerika wist zich aan de malaise te onttrekken en sloot het jaar positief (+5%) af. De MSCI World wist voornamelijk dankzij de sterke performance van de VS de schade te beperken. De MSCI Europe daalde met bijna -8%. De MSCI Emerging Markets en MSCI Japan noteerden een rendement van respectievelijk -15% en -11% en presteerden daarmee duidelijk slechter dan de rest van de wereld. De slechte performance van opkomende landen kwam voor een belangrijk deel door de onrust in Europa. Ten eerste had die tot gevolg dat beleggers en masse hun risico’s reduceerden, waarbij opkomende landen nog steeds als risicovoller worden gezien dan ontwikkelde landen. Ten tweede vond er een flinke kapitaalrepatriatie plaats van in opkomende landen actief zijnde Europese banken. In augustus werden in de VS Democraten en Republikeinen het niet eens over het verhogen van het schuldenplafond. Als gevolg daarvan verlaagde kredietbeoordelaar Standard & Poor’s de AAA-status van de Verenigde Staten. Daarnaast kwamen eind augustus en gedurende september macro-economische cijfers die duidden op zwakkere groei van de wereldeconomie dan eerder werd aangenomen, hetgeen de beurzen onder druk zette. Beter dan verwachte macroeconomische cijfers uit de VS in het vierde kwartaal verminderden de angst voor een recessie in de VS. Aandelenbeurzen over de gehele wereld behaalden daardoor een positief rendement in het vierde kwartaal.
Obligaties Puur afgaande op de cijfers per jaareinde lijkt 2011 een rustig jaar te zijn geweest op de verschillende obligatiemarkten. De BofA ML EMU Direct Government Index steeg met +3,3%, de iBoxx Euro Corporates Index dikte +1,7% aan terwijl de BofA ML Global High Yield Index een plus van +3,1% (in USD) noteerde. Deze cijfers verhullen echter veel. 2011 was een tumultueus jaar op de obligatiemarkten waarbij vooral in de tweede helft van het jaar de zorgen over de Euro en de bereidheid en het vermogen van enkele lidstaten om de schuldpositie aan te pakken tot een crisisstemming leidde op de markten. De problemen in Griekenland en Portugal werden niet adequaat geadresseerd, hetgeen de crisis de kans gaf over te slaan naar Italië en Spanje. Menig Eurotop werd gewijd aan de problemen en verschillende Europese leiders (Papandreou in Griekenland, Berlusconi in Italië en Zapatero in Spanje) sneuvelden vanwege een gebrek aan geloofwaardigheid. Hun opvolgers beloofden allen budgettaire beterschap. De Europese Centrale Bank (ECB) speelde op de achtergrond een zeer belangrijke rol, enerzijds door politici aan te zetten tot het nemen van maatregelen en anderzijds door het kopen van obligaties van periferielanden op de secundaire markt. Pas toen de druk in november zover toenam dat de zorgen over de Euro ook de rentes in België en Frankrijk aanwakkerde leek er een gevoel van echte urgentie te ontstaan bij politici. Voor banken werd het in de tweede helft van het jaar steeds lastiger om vreemd vermogen aan te trekken, voornamelijk in buitenlandse valuta. Het besluit van de Amerikaanse centrale bank om in samenwerking met de ECB onbeperkt US dollar swaps tegen een gereduceerd tarief aan te bieden leidde tot een zucht van verlichting. De maatregel van de ECB om vervolgens 3-jaars leningen beschikbaar te stellen aan banken waarbij de regels voor het onderpand versoepeld betekende een ongekende verruiming van de liquiditeit en er werd door de banken voor bijna €500 miljard op ingeschreven. Per saldo zakte de 10-jaars rente in Duitsland van 2,7% naar 1,8% in 2011. Bedrijfsobligaties kenden een wisselend beeld in 2011. Met Euro investment grade credits (iBoxx Euro Corporate Index) werd in 2011 een rendement behaald van 1,7% maar dat was vooral te danken aan de 5-jaars swaprente die van 2,5% naar 1,7% daalde terwijl de risico-opslag op credits juist van 161 basispunten naar 290 basispunten steeg.
36
Vastgoed Na de opleving van de vastgoedmarkt in 2010, viel het transactievolume in 2011 in totaal met een kwart terug. Het waren vooral de buitenlandse beleggers die met circa 40% lager aankoopvolume veel minder actief waren, maar ook particuliere beleggers toonden zich terughoudend. Ondanks het feit dat de Nederlandse institutionele beleggers hun nieuwe beleggingen in 2011 wel iets hebben opgevoerd ten opzichte van 2010, werd de terugval niet gecompenseerd. Naast de onzekerheden in de kapitaalmarkten en de economische stagnatie blijft de beperkte beschikbaarheid van financiering een belangrijke rol spelen in de afkoeling van de markt. Beleggers die wèl over voldoende eigen vermogen beschikken kijken kritisch naar acquisitievoorstellen vanwege de toenemende verschillen binnen de gebruikersmarkten. Voor zowel kantoren, winkels en woningen lopen de beleggingsperspectieven per segment en regio sterk uiteen. Beleggers zijn daarom op zoek naar objecten en locaties die vanwege hun intrinsieke kwaliteit en huurstroom toekomstbestendig zijn. Door de schaarste aan dit kwaliteitsvastgoed zijn de aanvangsrendementen hiervan aangescherpt met waardestijgingen als gevolg. Echter voor vastgoed dat niet voldoet aan dit beeld staan de waarden onder druk. De portefeuille van het fonds bestaat vooral uit woningen en winkels. De sectorweging van de Nederlandse vastgoedportefeuille bedroeg ultimo 2011 51% woningen, 32% winkels, 15% kantoren/ bedrijfsruimten en 2% overig. De sectorweging van de benchmark (IPD/ROZ Vastgoedindex) bedroeg 46% woningen, 31% winkels, 21% kantoren/bedrijfs ruimten en 2% overig. Conform het lange termijn beleid van het fonds was de portefeuille daarmee ten opzichte van de benchmark ongeveer gelijk gewogen naar de woningsector, sterk overwogen in de winkelsector en onderwogen in de kantorensector. Afwaarderingen in de woningen- en winkelportefeuilles leidden tot druk op het totale rendement van de vastgoedbeleggingen. Om het rendement op de portefeuille voor de toekomst te optimaliseren is het ‘nieuw voor oud’-programma verder uitgebreid. Dit wordt in grote lijnen bewerkstelligd door minder renderende objecten in de portefeuille te verkopen en de opbrengst hiervan te (her)beleggen in nieuwe aankopen. De totale vastgoedportefeuille liet over 2011 een rendement zien van -0,1% versus een benchmark rendement van 3,8%.
Alternatieve beleggingen Infrastructuur In 2011 liet verdergaand herstel in de infrastructuurmarkt zien. Vooral de fondsen die minder afhankelijk waren van de economische groei deden het relatief goed. De vraag naar vermogen binnen de sector infrastructuur nam toe. De meeste activiteiten gedurende 2011 vonden plaats in de sectoren energie en transport. Een drukkend effect op de financiering van nieuwe infrastructuur projecten is het ontbreken van voldoende bankkrediet. Hierdoor worden er minder projecten uitgevoerd dan oorspronkelijk verwacht. Inmiddels zijn meer en meer overheden op zoek naar mogelijkheden om samen met private samenwerking infrastructuurprojecten op te zetten. Dit als uitvloeisel van de opgelopen overheidsschulden. De infrastructuurportefeuille van het fonds behaalde over het gehele jaar een rendement van 4,8%.
Private Equity In 2011 was een verdere verbetering in de markt voor private equity waarneembaar. De waarderingen binnen deze beleggings categorie liepen verder op, vooral door de groei in omzet bij onderliggende bedrijven en verdere afbouw van schulden. Daarnaast verbeterden de waarderingen in lijn met beursgenoteerde bedrijven vooral in de Verenigde Staten. De totale markt voor private equity kampt echter nog altijd met een grote hoeveelheid vermogen dat weliswaar is toegezegd, maar nog niet geïnvesteerd. Naar verwachting zal dit de komende jaren worden weggewerkt via investeringen.
37
De private equity portefeuille is belegd in twee fondsen van Syntrus Achmea. Het rendement over heel 2011 kwam voor het IPPE1 fonds uit op 17% (2010: 23%) en het IPPE 2 fonds behaalde over heel 2011 een rendement van 4% (2010: 14%).
Valuta De valutamarkten beleefden een erg volatiel jaar. De dollar deprecieerde de eerste maanden fors ten opzichte van de euro en andere valuta. Begin mei handelde de EUR/USD zelfs op een niveau van 1,48. Betere macro-economische data in de VS en verder oplopende problemen in Europa zorgden er uiteindelijk voor dat de dollar op de valreep +3% apprecieerde ten opzichte van de euro. De EUR/USD sloot het jaar af op 1,30.
3.3.2 Gevoerd beleid en resultaten 1e helft 2011 Het beleggingsbeleid is in de eerste helft van 2011 op hoofdlijnen onveranderd gebleven (ten opzichte van 2010). Vastrentende waarden, aandelen en Nederlands onroerend goed waren opnieuw de belangrijkste beleggingscategorieën.
Rendementen
Verdeling van het Vermogen
1e halfjaar 2011
Portefeuille
Benchmark
Portefeuille
Benchmark
Vastrentende waarden
1,8
1,5
51,1
51,2
Aandelen
-0,9
-1,0
35,7
35,4
Vastgoed
-0,3
-0,3
8,4
8,4
Alternatieven
2,9
2,9
4,0
4,0
Liquide middelen
1,3
0,4
0,8
1,0
Totaal assets
0,7
0,5
100,0
100,0
Rente overlay
-6,3
Valuta overlay
1,2
Totaal
-4,5
Het resultaat op de totale vermogensbeheerportefeuille over de eerste helft van 2011 (onder beheer bij SAVB) kwam uit op 0,7%. Over deze periode droegen alle beleggingscategorieën, met uitzondering van aandelen en vastgoed, positief bij aan het behaalde resultaat. De portefeuille vastrentende waarden bleef achter bij de benchmark. In de eerste helft van 2011 steeg de risico-opslag van 10-jaars staatspapier voor Griekenland, Ierland en Portugal ten opzichte van Duitsland naar nieuwe recordhoogtes en ook de risicoopslagen voor Italië en Spanje lieten een stijging zien. De portefeuille was defensief gepositioneerd, door zorgen over een (on) gecontroleerde default van Griekenland resulteerde in een negatieve uitstraling op de periferielanden. Door dalende rentestanden in de eerste helft en de defensieve positionering is per saldo over deze periode een forse outperformance behaald in de beleggings portefeuille.
38
De portefeuille aandelen scoorde lager dan de benchmark. Het sentiment op de financiële markten werd begin 2011 mede gedreven door goede bedrijfscijfers. Vanaf eind april draaide het sentiment door de aanhoudende crisis in de Europese periferielanden en de afnemende economische groei in de Westerse landen. In juni eindigde het programma van de FED ‘Quantitative Easing 2’ (kwantitatieve versoepeling; het op grote schaal creëren van geld door de centrale bank door het opkopen van vooral staatsobligaties om de economie te stimuleren). Diverse aandelenmarkten lieten eind april nog de hoogste indexstand zien sinds het dieptepunt in 2009, maar eerdergenoemde ontwikkelingen zorgden voor de daling op de aandelenmarkten en dit resulteerde in een negatief rendement over de eerste helft van het jaar. Ten opzichte van de benchmark behaalde de portefeuille een beter resultaat. Op de categorie ‘liquide middelen’ wordt geen actief beleid gevoerd. Het gepresenteerde rendement op deze beleggingscategorie wordt door het gebruik van futures beïnvloed. Periodieke afrekening van de futures laat grote uitslagen zien, die niet aansluiten bij het rendement dat daadwerkelijk op bankrekeningen is behaald. Omdat de rente in deze periode steeg nam de rentehedge in waarde af. Inclusief de rente- en valutahedge resulteerde een rendement van -4,5%.
3.3.3 Gevoerd beleid en resultaten 2e helft 2011 In paragraaf 2.3 is de nieuwe inrichting van vermogensbeheer toegelicht. In samenhang hiermee is medio 2011 een nieuwe norm portefeuille bepaald en is de beleggingsportefeuille overgedragen van SAVB naar KCM. Het fonds heeft in het voorjaar van 2011 een nieuwe ALM studie (Asset en Liability Management Study) laten uitvoeren. Op basis hiervan is een nieuw lange termijn beleggingsbeleid vastgesteld, hetgeen is verwerkt in een nieuwe normportefeuille vanaf 1 juli 2011. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het bestaande beleggingsbeleid was een verhoging van het percentage vastrentende waarden ten koste van zakelijke waarden. De afdekking van het renterisico is gelijk gehouden op 75% en de afdekking van de belangrijkste valutarisico’s is initieel eveneens gelijk gehouden op 75%. In oktober is dit laatste afdekkingspercentage echter verlaagd tot 65%. Hiertoe is besloten naar aanleiding van de toenemende onrust in Europa en de mogelijke gevolgen hiervan op de wisselkoers van de euro.
Portefeuillewaarde en rendementen De tabel op de volgende pagina geeft de performance weer, uitgesplitst naar de verschillende categorieën waarin voor het pensioenfonds wordt belegd. Daarnaast is de waarde van de portefeuille en de verdeling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën aan het einde van het jaar (ten opzichte van de situatie op 1 juli) weergegeven.
39
Rendementen
Verdeling van het Vermogen
2e halfjaar 2011
Portefeuille
Benchmark
Portefeuille
Benchmark
Matchingportefeuille
57,9
62,4
48,0
52,0
Rendementsportefeuille
-4,6
-4,2
52,0
48,0
• Vastrentende waarden
0,6
1,7
14,7
14,1
• Aandelen
-5,4
-5,0
25,4
23,5
• Vastgoed
3,5
3,5
8,1
7,1
• Alternatieven
3,2
3,2
3,4
3,3
• Liquide middelen
4,1
0,5
0,5
0
-0,1
0
• Valutatermijnaffaires Totaal
18,5
21,8
In het tweede halfjaar van 2011 werd een totaal rendement behaald van 18,5% op de totale beleggingsportefeuille. Dit was met name te danken aan het resultaat op vastrentende waarden die door de daling van de rente sterk in waarde zijn gestegen. Met name de verlaging van het percentage zakelijke waarden in de portefeuille na 1 juli en het overeenkomstig verhogen van het percentage vastrentende waarden had een positief effect op het totale rendement van de beleggingsportefeuille. De matchingportefeuille, vooral bestaande uit vastrentende waarden en rentederivaten, heeft in het tweede halfjaar een rendement van 57,9% behaald, vooral dankzij de daling van de rente. Vergeleken met de benchmark (gebaseerd op de swaprente) bleef de matchingportefeuille echter 4,5% achter, hetgeen vooral kan worden verklaard doordat de rente op staatsobligaties minder hard is gedaald dan de swaprente. Staatsobligaties maken beleidsmatig een belangrijk deel uit van de matchingportefeuille (circa 50%). De rendementsportefeuille, vooral bestaande uit zakelijke waarden, heeft in het tweede half jaar een rendement behaald van -4,6%. Dit was met name te wijten aan de ontwikkeling op de aandelenmarkten en de daling van de euro. De valutahedge, waarmee de portefeuille beschermd wordt tegen een daling in vreemde valuta, heeft door de waardestijging van vreemde valuta ten opzichte van de euro juist een negatief resultaat opgeleverd. Ten opzichte van de benchmark bleef de portefeuille 0,4% achter. Dit wordt met name verklaard door het achterblijven van het rendement op de actief beheerde beleggingen in de categorieën bedrijfsobligaties en aandelen opkomende markten.
3.3.4 Afdekking renterisico Het fonds heeft het renterisico in 2011 strategisch voor 75% afgedekt. Gedurende het grootste deel van het jaar heeft deze afdekking plaatsgevonden met behulp van staatsobligaties en een hedgeportefeuille (rente-overlay) waarin zich swaps en swaptions bevonden. In november is deze hedgeportefeuille met een deel van de staatsobligaties overgedragen aan een LDI fonds, waarbij het pensioenfonds participaties in het LDI fonds heeft verkregen. De 75% afdekking betekent dat beleggingen en pensioen verplichtingen niet in dezelfde mate gevoelig zijn voor rentebewegingen. Daardoor zal de dekkingsgraad nog steeds gedeeltelijk meebewegen met rentebewegingen en loopt het fonds een risico met betrekking tot de dekkingsgraad. Ook het gebruik van staatsobligaties in plaats van swaps heeft een effect op de renteafdekking. Enerzijds leveren deze vaak een hoger rendement dan swaps, maar tegelijkertijd neemt het kredietrisico van de portefeuille hierdoor toe.
40
Het fonds heeft hier enerzijds een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het gebruik van instrumenten (staatsobligaties en een renteoverlay) en anderzijds het gebruik van fondsstructuren waarbinnen het derivatengebruik binnen een speciaal daarvoor opgezette en afgescheiden structuur plaatsvindt. Hierdoor is er geen bijstortverplichting voor het fonds in het geval van een sterk stijgende rente en is het derivatenrisico voor het fonds te allen tijde beperkt tot de uitstaande participatiewaarde.
3.3.5 Verantwoord beleggen Sinds medio 2009 geeft het pensioenfonds invulling aan een verantwoord beleggen beleid. Als uitgangspunt hanteert het fonds de principes van de Global Compact van de Verenigde Naties. Deze tien principes zijn gerelateerd aan de mensenrechten, arbeidsnormen, milieu en anti corruptie en vinden hun oorsprong in breed geaccepteerde verdragen zoals de Universele Verklaring inzake de Rechten van de Mens en de conventies van de International Labour Organisation. Het verantwoord beleggen beleid bestaat uit de volgende onderdelen: •• Uitsluiten van ondernemingen die (onderdelen van) controversiële wapens produceren •• Engagement, aangaan van dialoog met ondernemingen •• Corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen Het fonds kiest ervoor om niet langer te beleggen in ondernemingen die kernwapens, chemische wapens, biologische wapens, anti persoonsmijnen of clusterbommen produceren. Deze criteria worden daar waar mogelijk toegepast op de aandelen- en vastrentende waarden portefeuilles. Het doel van engagement is om ondernemingen waarin het fonds belegd aan te sporen tot beter gedrag en om aandeelhouders waarde te creëren. Aan de hand van thema’s gaat het fonds de dialoog aan met ondernemingen. In 2011 stonden twee nieuwe thema’s centraal, ‘Global Compact mensenrechtenschendingen’ en ‘Eco-efficiency in de metaal- en cementsector’. Daarnaast lopen er nog engagementzaken op thema’s als ‘Global Compact milieuschendingen’ en ‘Medewerkertevredenheid en gezondheid’. Ondernemingen die slecht scoren op deze thema’s worden aangespoord om hun gedrag te verbeteren.
3.3.6 Vooruitzichten Hoewel de aandacht de afgelopen maanden vooral is uitgegaan naar de het aantrekkende economische herstel in de VS en de liquiditeitsinjecties van de ECB blijft de eurocrisis op de achtergrond haar negatieve rol spelen. Voor nu is het vooral belangrijk wat de politiek gaat doen met de extra tijd die de ECB ‘gekocht’ heeft. Hoewel het voorkomen van een tweede kredietcrisis enorm belangrijk en positief is geweest is het zonder politieke vervolgstappen niet meer dan uitstel van een nieuwe crisis. Op dit punt zijn er zowel positieve als zorgelijke ontwikkelingen. In Italië heeft premier Monti de geloofwaardigheid van het land flink verhoogd en wordt er flink hervormd. In Spanje heeft de regering het moeilijker met tegenvallende begrotingstekorten en aanpassingen in de doelstellingen voor de komende 2 jaar. Portugal, tenslotte, heeft last van economische tegenwind en zit duidelijk in een neerwaartse spiraal. De beperkte verhoging van de beschikbare noodfondsen zullen de markten niet overtuigen dat deze problemen zomaar worden opgelost. De ogen zijn dus wederom gericht op Duitsland. Een mini-boom daar zou heel Europa helpen.
41
Dit ligt vooralsnog echter niet in de lijn der verwachtingen. De wens om het goede voorbeeld te geven houdt de Duitsers voorzichtig. De economie in de VS doet het nog steeds relatief goed. Met name de aantrekkende werkgelegenheid is positief. Dit moet samen met de bedrijveninvesteringen de komende tijd de economische kar trekken. Hiervan zijn de eerste voorzichtige tekenen zichtbaar en wordt een gradueel herstel verwacht. Dat betekent dat de groei positief zal blijven op een gematigd groeipad. De groei in opkomende landen neemt nog steeds langzaam af. De ogen zijn hierbij vooral gericht op China. Daar moet de groei minder uit investeringen komen en meer uit consumptie. Dit zal met horten en stoten gaan en de huidige afkoeling is daar een goed voorbeeld gaan. Een harde landing wordt echter niet verwachte door de sterke binnenlandse vraag en een overheid die klaar staat om in te grijpen wanneer nodig. Voor de lange rente wordt op lange termijn een niveau van 3% als realistisch gezien, op korte termijn is echter de verwachting dat de rente op niveau zal blijven of hooguit licht zal stijgen.
3.3.7 Z-score en performance toets Op 24 april 1998 is de ‘Vrijstellingsregeling Wet Bedrijfspensioenfondsen’ officieel in werking getreden. Deze regeling is uitgevaardigd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en heeft als belangrijkste doel ondernemingen vrijstelling te verlenen van de verplichtstelling van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds indien de beleggingsperformance van het fonds over een 5-jaarsperiode ontoereikend is. De performancetoets wordt dit jaar toegepast over de periode 2007 tot en met 2011. Indien de uitkomst van de performancetoets lager is dan 0, kan een werkgever vanaf 1 januari 2012 een verzoek indienen tot vrijstelling van deelname. Over 2011 is een z-score behaald van 0,25. De performancetoets over de periode januari 2007 tot en met december 2011 bedraagt 1,00. Daarmee blijft de performancetoets ruimschoots boven het vereiste minimum. Volgens het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 dient de onderverdeling van de normportefeuille te worden voorzien van herbeleggingsindices voor het daarop volgende jaar die breed samengesteld, belegbaar en objectief meetbaar zijn. Als gevolg van de kenmerken van de matchingportefeuille is er geen representatieve openbare herbeleggingsindex voor dit deel van de portefeuille beschikbaar. Naar inzicht van het bestuur is, in het kader van voorgenoemd besluit, een representatieve niet-openbare herbeleggingsindex van toepassing op de matching portefeuille, waarbij wordt uit gegaan van het specifieke beleid zoals dat geldt voor deze portefeuille. Om die reden wordt voor de bepaling van de z-score het werkelijke resultaat van de matching portefeuille aangehouden als benchmark. Daarbij is van belang dat aan de fiduciaire manager geen ruimte is geboden om actief van het beleid afwijkende posities in te nemen.
3.3.8 Toekomst Het beleggingsbeleid 2012 is in grote lijnen hetzelfde gebleven ten opzichte van de beleggingsrichtlijnen in het tweede halfjaar van 2011. Door de renteontwikkeling is echter de relatieve weging van de matchingportefeuille verhoogd ten opzichte van de rendementsportefeuille.
42
3.4 Actuariële paragraaf 3.4.1 Actuariële analyse De actuariële analyse van het saldo van baten en lasten kan als volgt worden weergegeven (alle bedragen x € 1.000). De aanvullende pensioenregeling (excedentregeling) is separaat weergegeven.
2011
2010
Premieresultaat Premiebijdragen
141.212
134.572
Pensioenopbouw
-144.318
-122.157
Mutatie technische voorziening voor pensioenuitvoeringskosten
-2.195
- 1.708
Pensioenuitvoeringskosten
-9.404
-10.724
-14.705
-17
Beleggingsresultaten
271.909
224.987
Rentetoevoeging technische voorziening
-23.989
-19.758
Wijziging marktrente
-378.202
-218.578
-130.282
- 13.349
Resultaat op waardeoverdrachten (saldo overdacht van rechten)
-363
2.141
Resultaat op kanssystemen (overige wijzigingen)1
2.241
6.541
Interestresultaat
Overig resultaat
1
Resultaat op uitkeringen
2.411
2.478
Indexering en overige toeslagen
-93
-406
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
-3.994
-33.203
Overige baten
512
354
Overige lasten
0
-212
715
-22.307
-144.272
-35.673
inclusief correctie premievrijstelling bij invaliditeit
43
2011
2010
Actuariële analyse van de aanvullende pensioenregeling (excedentregeling) Premie voor risico deelnemers
572
432
Beleggingsopbrengsten voor risico deelnemers
-77
85
Mutatie voorziening voor risico deelnemers en uitkeringen
-443
-462
Totaal saldo van baten en lasten excedentregeling
52
55
3.4.2 Uitkomst van de solvabiliteitstoets De solvabiliteit van het fonds van 103,2% is lager dan zowel de vereiste solvabiliteit van 114,2% als de minimaal vereiste solvabiliteit van 105,0%. Hierdoor is er sprake van een dekkingstekort. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen maakt het fonds gebruik van het standaard model van DNB.
3.4.3 Oordeel certificerend actuaris over de financiële positie De certificerend actuaris is van oordeel dat de technische voorzieningen, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend zijn vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort. Met inachtneming van het voorafgaande heeft de certificerend actuaris zich ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 128 (kostendekkende premie), 129 (premiekorting), 131 (minimaal vereist eigen vermogen), 132 (vereist eigen vermogen) en 137 (inconsistentie bij het toeslagbeleid). De vermogenspositie van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf is naar de mening van de certificerend actuaris slecht, vanwege een dekkingstekort.
3.4.4 Toekomst In de eerste helft van 2012 wordt het financieel crisisplan vastgesteld. Dit crisisplan bereidt het fonds voor op een eventuele crisis. Hierin wordt beschreven wanneer het fonds maatregelen neemt en wat deze maatregelen zijn. Een samenvatting van dit plan wordt op de website geplaatst.
44
3.5 Risicoparagraaf Het Financieel Toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen is een onderdeel van de Pensioenwet. De regelgeving van het FTK werkt de economische risico’s voor pensioenfondsen verbonden aan onder meer aandelen, valuta’s en rente uit. Het vertaalt deze naar vereiste reserveposities en dekkingsgraden. Hiermee worden pensioenfondsen gedwongen te overwegen welk totaal risiconiveau ze kunnen of willen accepteren. Het pensioenfonds zet, binnen de kaders van het geformuleerde risicobeleid, in op maximalisatie van het rendement op het vermogen.
3.5.1 Renterisico Renterisico is het risico dat een rentebeweging de financiële situatie van het pensioenfonds negatief beïnvloedt. Dit risico bestaat doordat beleggingen en verplichtingen niet in dezelfde mate gevoelig zijn voor rentebewegingen. Het renterisico neemt af naarmate de looptijd van de beleggingen meer overeenkomt met de looptijd van de verplichtingen. Het verkleinen van het renterisico leidt tot een lagere vereiste dekkingsgraad voor het fonds, dan het geval zou zijn geweest zonder beperking van het renterisico. Naar aanleiding van de in het voorjaar van 2011 uitgevoerde ALM-studie is besloten het strategische renteafdekkingpercentage te verlagen van 90% naar 75%. Hierbij is primair gebruik gemaakt van de bestaande renteoverlay van swaps en swaptions, die in november 2011 is overgaan naar participaties in een LDI fonds.
3.5.2 Risico zakelijke waarden Dit is voornamelijk het koersrisico van beleggingen in de verschillende onroerend goed- en aandelenmarkten. Door dit risico te lopen wordt op de lange termijn naar verwachting een extra rendement gehaald dat het fonds gebruikt om aan haar doelstellingen te voldoen. Dit risico wordt beheerst doordat in de uitvoering wordt gezorgd voor een goede selectie van aandelen en spreiding over regio’s en sectoren. Met het risico dat uiteindelijk overblijft wordt rekening gehouden in de ALM-studie.
3.5.3 Valutarisico Valutarisico is het risico dat wisselkoersschommelingen de waarde van een belegging beïnvloeden. Dit risico is voor het fonds beperkt, aangezien het grootste gedeelte van de beleggingsportefeuille bestaat uit in euro’s genoteerde waarden. Het resterende risico naar de Amerikaanse Dollar, Britse Pond en Japanse Yen is in de eerste drie kwartalen volgens het beleid voor 75% afgedekt, waarbij in oktober 2011 het besluit is genomen om dit percentage te verlagen naar 65%. Bij de afdekking van de Amerikaanse Dollar worden strategisch eveneens de valuta meegenomen die sterk gecorreleerd zijn aan de Amerikaanse Dollar.
3.5.4 Grondstoffenrisico In het beleggingsbeleid 2011 en ook voor 2012 is geen allocatie naar grondstoffen opgenomen. Het grondstoffenrisico is daarom niet aanwezig.
45
3.5.5 Kredietrisico Het risico dat de tegenpartij niet (meer) aan zijn verplichtingen kan voldoen, bijvoorbeeld door liquiditeits- of solvabiliteits problemen. Om dit risico te beheersen worden de tegenpartijen nauwgezet geselecteerd. Bij directe beleggingen in OTC derivaten vindt daarbij op dagelijkse basis onderpandbeheer plaats. Binnen de matchingportefeuille is sprake van kredietrisico op landen voor zover is belegd in staatsobligaties. Om dit risico te beperken zijn in het beleid beperkingen opgelegd voor de maximale allocatie naar verschillende landen.
3.5.6 Verzekeringstechnisch risico Door toepassing van de prognosetafels AG 2010-2060 met adequate correcties voor ervaringssterfte wordt gereserveerd voor een in de toekomst verwachte verbetering van de overlevingskansen (langleven risico). In 2011 is wederom nieuwe informatie over overlevingskansen gepubliceerd. Het bestuur heeft de huidige grondslagen voor de voorziening pensioenverplichtingen, inclusief de invloed van fondsspecifieke eigenschappen, hiermee geëvalueerd. De informatie bevestigt de in 2010 en 2011 geconstateerde toename van de levensverwachting. De nieuwe informatie geeft het bestuur geen aanleiding voor verdere actualisering van de toegepaste overlevingskansen. Door toepassing van de meest actuele informatie over overlevingskansen wordt het langlevenrisico voor het fonds voor dit moment gemitigeerd. Overige relevante actuariële risico’s waar rekening mee wordt gehouden zijn het overlijdensrisico (kortleven risico) en het arbeidsongeschiktheidsrisico.
3.5.7 Liquiditeitsrisico Het risico dat een belegging niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden geliquideerd. Dit risico wordt beheerst doordat de vermogensbeheerder de beleggingsportefeuille op een zodanige manier opzet dat het naar verwachting aan de liquiditeitsbehoefte van het fonds kan voldoen. Deze behoefte wordt ook gesimuleerd onder stresscenario’s. Om in de liquiditeitsbehoefte te voorzien is circa 75% binnen een maand liquide te maken en is een groot deel daarvan zelfs op dagbasis liquide te maken. Door gebruik van de LDI fondsen in de matchingportefeuille is het liquiditeitsrisico uit hoofde van swaps en swaptions eveneens beperkt.
3.5.8 Concentratierisico Het concentratierisico is het risico dat een groot deel van het vermogen bij een debiteur of binnen een beleggingscategorie of regio geconcentreerd is. Indien deze debiteur failliet gaat of binnen de betreffende categorie of regio grote koersverliezen plaatsvinden heeft dit een significante impact op het vermogen. Om dit risico te beperken is in de beleggingsportefeuille van het fonds spreiding aangebracht over beleggingscategorieën en regio’s, en zijn eveneens restricties opgenomen met betrekking tot maximale allocatie naar debiteuren en naar beleggingen met een lagere kredietwaardigheid.
3.5.9 Operationeel risico Het fonds beheerst operationele risico’s zoveel mogelijk door eisen te stellen aan haar dienstverleners. Daarbij kan worden gedacht aan regels voor procuratie, functiescheiding, ‘chinese walls’, enzovoort. Van de dienstverleners wordt ook een rapportage over de beheersing van de operationele risico’s‘ verlangd, dit zijn veelal SAS70 of ISAE 3402 rapportages.
46
3.5.10 Toekomst In 2010 heeft het bestuur een studiedag gehad over risicomanagement. In 2011 heeft het bestuur een werkgroep ingesteld die de risico’s inventariseert en bepaalt op welke wijze risicomanagement structureel wordt ingebed in de bedrijfsvoering van het fonds. In de eerste helft van 2012 rond deze werkgroep haar taken af.
3.6 Slotopmerkingen In hoofdstuk 7 publiceren wij de jaarrekening met de financiële gegevens over het boekjaar 2011. Wij bedanken iedereen die in het verslagjaar heeft bijgedragen aan het goed functioneren van de stichting. De Meern, 14 juni 2012 Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
H.H. van der Geest Werkgeversvoorzitter
I. van Duijn-Pennenburg Werknemersvoorzitter
47
Bijlage 1 en 2
Bijlage 1 Volumeveranderingen Pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid Voor deelnemers die arbeidsongeschikt zijn geworden wordt de pensioenopbouw vanaf de eerste WAO- of WIA-dag zonder verdere premiebetaling voortgezet. Deze pensioenopbouw loopt volledig door bij deelnemers die voor 65-100% arbeidsongeschikt zijn geworden. Bij deelnemers die voor 45-65% arbeidsongeschikt is dit de helft en bij 25-45% arbeidsongeschiktheid (in de WIA bij 35-45% arbeidsongeschiktheid) voor een kwart. Het fonds gaat bij premievrije pensioenopbouw tijdens de WAO uit van de laatst bekende pensioengrondslag. Bij premievrije pensioenopbouw tijdens de WIA gaat het fonds uit van de pensioengrondslag die gold voor de eerste ziektedag. In 2011 maakten 2.261 deelnemers van deze regeling gebruik (in 2010: 2.326).
50
Bijlage 2 Mutatieoverzicht
Deelnemers
Gewezen Arbeidsdeel- ongeschikte nemers deelnemers
Pensioen-gerechtigden met uitkering
zonder uitkering
Totaal
Stand per 1 januari 2011
73.398
145.451
2.067
8.610
1.317
230.843
Van gewezen deelnemers naar deelnemers
2.208
- 2.208
-
-
-
-
Van deelnemers naar gewezen deelnemers
- 10.860
10.860
-
-
-
-
Arbeidsongeschiktheid
- 54
- 15
69
-
-
-
Revalidering
22
7
- 29
-
-
-
Pensionering
- 472
- 786
- 87
1.185
160
-
Toetreding
12.116
4.616
-
2.544
7
19.283
Overlijden
- 55
- 310
- 15
- 250
- 27
- 657
Waardeoverdracht
- 77
- 751
-
-
-1
- 829
Afkoop emigratie / klein pensioen
- 63
- 9.835
-4
- 2.409
- 89
- 12.400
Beëindiging tijdelijke uitkering
-
-
-
-9
-
-9
Overige oorzaken
- 236
- 67
37
- 30
2
- 294
Stand per 31-12-11
75.927
146.962
2.038
9.641
1.369
235.937
51
4 Verslag van het verantwoordingsorgaan
4.1 Algemeen Het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds is met ingang van 1 januari 2008 ingesteld. Op basis van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance) van de STAR heeft het bestuur de werkwijze van het verantwoordingsorgaan in een reglement vastgelegd. Er zijn afspraken gemaakt over welke informatie het verantwoordingsorgaan ontvangt, de frequentie van het overleg met het bestuur en de te behandelen onderwerpen. Het bestuur legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Tevens legt het bestuur verantwoording af over de naleving van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur zoals vastgesteld door de STAR op 16 december 2005. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan legt zijn oordeel ten minste één maal per jaar schriftelijk vast. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bij voorkeur opgenomen in het jaarverslag waar het oordeel betrekking op heeft, dan wel uiterlijk in het eerstvolgende jaarverslag, en wordt op korte termijn geplaatst op de website van het fonds. Het verantwoordingsorgaan heeft een adviesrecht ten aanzien van: •• het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; •• het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; •• de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht; •• het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; •• het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Het verantwoordingsorgaan heeft in het kader van haar taakuitoefening kennis genomen van de statuten en reglementen, de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota, de nota inzake toeslagverlening en de notulen van de bestuursvergaderingen uit 2011. Het verantwoordingsorgaan heeft toegang tot het bestuursledenportaal, een afgeschermd gedeelte van de fondswebsite waarop alle fondsdocumenten, vergaderstukken en notulen worden gearchiveerd. Het verantwoordingsorgaan heeft geen gebruik gemaakt van haar recht op overleg met de externe actuaris, de externe accountant en de compliance officer.
4.2 Bevindingen Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen:
Ontwikkeling financiële positie van het fonds Het verantwoordingsorgaan heeft geconstateerd dat er door de huidige marktomstandigheden een zorgelijke situatie is ontstaan. Het verantwoordingsorgaan is van mening dat het bestuur de nodige maatregelen neemt om de situatie te beheersen.
54
Premiebeleid Het verantwoordingsorgaan is van mening dat de kostendekkendheid van de premie nauwlettend is de gaten gehouden dient te worden en vraagt hiervoor de nodige aandacht van het bestuur. Het verantwoordingsorgaan vindt dat het bestuur, met de huidige kennis, adequaat heeft gereageerd.
Beleggingsbeleid Het verantwoordingsorgaan is van mening dat het bestuur zeer actief heeft gewerkt aan de inrichting van het beleggingsbeleid en zorgvuldig heeft gereageerd op de ontwikkelingen. Het verantwoordingsorgaan heeft geconstateerd dat de risico’s zijn afgebouwd en de bewaking van de renteafdekking scherper is geworden, daarnaast heeft het bestuur de overstap gemaakt naar een andere Vermogensbeheerder waardoor de risico’s meer gespreid zijn.
Toeslagverlening Het verantwoordingsorgaan stelt vast dat het financieel verstandig en conform het fondsbeleid is geweest om in 2011 geen toeslag te verlenen.
Risicobeheersing Het verantwoordingsorgaan constateert dat er goede stappen zijn genomen om de risico’s te verminderen. Het verantwoordings orgaan is van mening dat het bestuur erin geslaagd is om een goede balans te vinden in de te nemen en de af te dekken risico’s.
4.3 Oordeel Op grond van het voorgaande komt het verantwoordingsorgaan tot het volgende oordeel. Het verantwoordingsorgaan van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf is van oordeel dat: •• het bestuur voldoende informatie aan het verantwoordingsorgaan heeft verstrekt om een oordeel te kunnen vormen; •• het handelen van het bestuur in 2011 in overeenstemming is geweest met de statuten en reglementen; •• het bestuur in 2011 een consistent beleid heeft gevoerd, waarbij de belangen van alle betrokkenen afgewogen en geborgd zijn; •• het bestuur gedegen en logische beleidskeuzes voor de toekomst heeft gemaakt.
4.4 Aanbevelingen Het verantwoordingsorgaan beveelt het bestuur aan: •• de kostendekkendheid van de premie nauwlettend in de gaten te houden. •• een goede balans te vinden in de te nemen en de af te dekken risico’s. •• de kostentransparantie verder te optimaliseren. De Meern, 31 mei 2012 Verantwoordingsorgaan Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
55
4.5 Reactie van het bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan De bevindingen, aanbevelingen en het oordeel van het verantwoordingsorgaan ten aanzien van het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst gedurende het jaar 2011 zijn besproken in de bestuursvergadering van 14 juni 2012. Aangezien het verantwoordingsorgaan van oordeel is dat het handelen van het bestuur in 2011 in overeenstemming is geweest met de statuten en reglementen, het bestuur in 2011 een consistent beleid heeft gevoerd (waarbij de belangen van alle betrokkenen afgewogen en geborgd zijn) en het bestuur gedegen en logische beleidskeuzes voor de toekomst heeft gemaakt, heeft het bestuur geen opmerkingen over het oordeel. Het bestuur van het fonds heeft kennisgenomen van de door het verantwoordingsorgaan gedane aanbevelingen. Het bestuur voelt zich door het oordeel van het verantwoordingsorgaan gesteund in haar beleid. Het bestuur onderschrijft de aanbevelingen van het verantwoordingsorgaan en genoemde onderwerpen zijn belangrijke onderwerpen op de agenda van het bestuur voor 2012. De Meern, 14 juni 2012 Het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
56
5 Verslag van de Deelnemersraad
De deelnemersraad is in 2011 intensief betrokken geweest bij de besluitvorming over een groot aantal onderwerpen. In dit hoofdstuk is het advies over het jaarverslag 2011 opgenomen. Daarnaast wordt verslag gedaan van de onderwerpen waarover de deelnemersraad het bestuur in 2011 heeft geadviseerd en het uiteindelijke besluit van het bestuur.
5.1 Jaarverslag 2011 De deelnemersraad adviseert het bestuur haar concept jaarverslag 2011 vast te stellen.
5.2 Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) vast te stellen. Het bestuur heeft besloten de ABTN vast te stellen
5.3 Gezamenlijke geschillencommissie De deelnemersraad ziet de voordelen in van deelname aan een gezamenlijke geschillencommissie, maar heeft opgemerkt dat er goed gekeken dient te worden naar de hoogte van de kosten van de geschillencommissie. Het bestuur heeft besloten gezien de hoge kosten, niet mee te doen met de gezamenlijke geschillencommissie.
5.4 Afkoop- en uitruilfactoren De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om de flexibilisering- en afkoopfactoren: •• met ingang van 1 januari 2012 te wijzigen; •• vast te stellen op basis van de geldende actuariële grondslagen van het fonds; •• vast te stellen op basis van een constante rente, afgeleid uit het gemiddelde van de maandelijkse rentestanden (van juli tot en met juni voor ingangsjaar van de wijziging); •• vast te stellen gebruikmakend van de rente bij looptijd 25 jaar; •• voor de wegingsfactoren voor de sekseneutraliteit uit te gaan van de verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke deelnemers; en •• vast te stellen voor onbepaalde tijd zolang de actuariële grondslagen van het fonds niet wijzigen. Daarnaast heeft de deelnemersraad het bestuur geadviseerd om: •• jaarlijkse de rente te toetsen in juli, waarbij Syntrus Achmea bij afwijkingen groter dan 0,5% een nieuw voorstel doet aan het bestuur; •• in de eerst volgende bestuursvergadering na rentewijziging van meer dan 0,5%, de factoren definitief vast te stellen; en het beleid met betrekking tot de bepaling van flexibilisering- en afkoopfactoren op te nemen in de ABTN. Het bestuur heeft besloten in lijn met de adviezen van de deelnemersraad.
58
5.5 Toeslagverlening (per 1 januari 2012) De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om, gezien de financiële situatie van het fonds, niet te indexeren per 1 januari 2012 over de tot en met 31 december 2011 opgebouwde pensioenaanspraken en lopende pensioenuitkeringen. Het bestuur heeft besloten om, in lijn met het advies van de deelnemersraad, geen toeslag te verlenen.
5.6 Franchise 2012 De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om in te stemmen met de door Syntrus Achmea voorgestelde franchises. Het bestuur heeft, in lijn met het advies van de deelnemersraad, besloten de door Syntrus Achmea voorgestelde franchises vast te stellen.
5.7 Kostendekkende premie 2012 De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om de premie per 1 januari 2012 te verhogen naar 19%. Het bestuur heeft op 5 december besloten om de premie in principe per 1 januari 2012 te verhogen naar 19%, tenzij de sociale partners voor 12 december met een andere oplossing komen. De sociale partners zijn met een andere oplossing gekomen, te weten een verhoging van de premie naar 18,5% en een verlaging van het opbouwpercentage naar 2,10%. Het bestuur heeft de premie en het opbouwpercentage vastgesteld conform het voorstel van sociale partners.
5.8 Reglementen De deelnemersraad heeft in 2011 geadviseerd om de volgende voorgestelde wijzigingen vast te stellen: 1. Reglementswijziging: Aanvraagtermijn vrijwillige voortzetting 2. Reglementswijziging: Tweede uitruilmoment deelnemers geboren voor 1950 3. Reglementswijziging: Deels uitsluiten risicodekking bij overlijden (aanvullende pensioenregeling) 4. Reglementswijziging: Opnemen maatstaf inzake toeslagbeleid 6. Reglementswijziging: Vervroegen pensioendatum en doorwerken Het bestuur heeft in alle bovenstaande gevallen besloten overeenkomstig het advies van de deelnemersraad.
59
5.9 Ingangsdatum AOW (per 1 januari 2012) De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om vooralsnog geen wijziging aan te brengen in de ingangsdatum van het pensioen, maar een eventueel besluit tot wijziging van de ingangsdatum van het pensioen als beslispunt mee te nemen in de op handen zijnde wijziging van de pensioenregeling naar aanleiding van het pensioenakkoord. Het bestuur heeft, in lijn met het advies van de deelnemersraad, besloten vooralsnog de ingangsdatum van het pensioen niet te wijzigen.
5.10 Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) (per 1 januari 2013) De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om de bijdrage in de levensloopregeling niet te laten behoren tot het loon voor alle loonheffingen. De deelnemersraad heeft meegegeven dat het belangrijk is om alle consequenties duidelijk naar de deelnemers te communiceren. Het bestuur stelt de besluitvorming uit tot er meer bekend is over de gevolgen van de levensloopregeling.
5.11 Vervroegen pensioendatum en doorwerken De deelnemersraad heeft het bestuur geadviseerd om het pensioenreglement aan te passen en de bepaling door te voeren die er voor zorgt dat vervroegen van pensioen vóór de leeftijd van 60 jaar niet mogelijk is. Het bestuur heeft besloten in lijn met het advies van de deelnemersraad. De Meern, 31 mei 2012 T. Teklenburg Voorzitter van de Deelnemersraad Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
60
6 Verslag van de visitatiecommissie
6.1 Taakopdracht en wettelijk kader De visitatie is ingericht conform het bepaalde in de Pensioenwet en in de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur. Het doel van de visitatie is het beoordelen van de beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en balances binnen het fonds, het beoordelen van de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en het beoordelen van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de korte en langere termijn. De visitatie heeft een breed karakter en dekt alle relevante beleidsgebieden af. Daarmee is sprake van een volledige visitatie. De visitatie is een vervolg op de visitatie uit 2010. Het visitatierapport is gebaseerd op analyse van geleverde documentatie en op interviews met het bestuur, de beleggingsadviescommissie, de deelnemersraad, het verantwoordingsorgaan, de adviserend actuaris, de certificerend actuaris en controlerend accountant en fondscontrolling van de uitvoeringsorganisatie. De waarnemingsperiode is maart 2010 tot en met december 2011. De uitkomsten zijn besproken met het bestuur. Hieronder volgt een samenvatting van onze belangrijkste bevindingen en aanbevelingen. Het volledige rapport is beschikbaar bij het bestuur.
6.2 Samenvattend oordeel Op basis van de uitgevoerde visitatie zijn wij van oordeel dat de beleids- en bestuursprocedures en de checks en balances voldoende1 zijn ontwikkeld, dat het fonds adequaat wordt aangestuurd en dat het bestuur verantwoord omgaat met de risico’s op zowel korte als lange termijn. Hierop geldt de volgende uitzondering. Wij vinden dat de kwetsbaarheid van het bestuursbureau op dit moment te groot is. Daarnaast zouden de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het bestuursbureau geformaliseerd moeten worden.
6.3 Belangrijkste bevindingen en aanbevelingen uit het visitatierapport 6.3.1 Goed pensioenfondsbestuur Van oudsher vinden veel taken en besluitvorming in het bestuur plaats, waardoor weinig taken en bevoegdheden zijn gedelegeerd aan bijvoorbeeld commissies. Het bestuur heeft een werkdocument waarin de taken en bevoegdheden van het bestuur, voorzitters, bestuurlijke commissies en bestuursbureau vermeld zijn. Wij bevelen aan spoedig de taken en bevoegdheden op basis van het werkdocument te formaliseren. Daarnaast is het aan te bevelen de mandaten en kaders waarin de bevoegdheden worden geregeld spoedig uit te werken en te formaliseren. Wij zijn van mening dat de vastlegging en onderbouwing van besluiten verbeterd kan worden door een expliciete toets in te voeren op vooraf vastgestelde doelen, criteria en uitgangspunten met aandacht voor evenwichtige belangenafweging, risicobeheersing, compliance, uitvoerbaarheid, verantwoording en communicatie. Daarnaast bevelen we aan in het jaarverslag expliciet in te gaan op de evenwichtige belangenafweging. 1 De visitatiecommissie hanteert twee kwalificaties: onvoldoende en voldoende.
62
Het bestuur is afgelopen jaar gestart met een jaarplanner. Deze jaarplanner vormt een goede basis voor doorontwikkeling tot een volwaardig beleidsjaarplan. Strategische vraagstukken komen vooral tijdens studiedagen aan de orde. Het bestuur hanteert een integraal overzicht van beleidsmatige actiepunten. Adviezen van de deelnemersraad worden doorgaans overgenomen en zijn goed onderbouwd en gemotiveerd. Het bestuur reageert schriftelijk op de adviezen van de deelnemersraad. Indien het bestuur een advies van de deelnemersraad niet overneemt dan licht zij dit mondeling toe in de vergadering van de deelnemersraad.
6.3.2 Organisatie, uitvoering en uitbesteding Het bestuur werkt toe naar het zelfstandig kunnen concluderen van ‘in control’ zijn. Dit draagt bij aan bewustwording en signalering van verbeterpunten met betrekking tot de interne beheersing en vergemakkelijkt de verantwoording aan belanghebbenden. Het bestuur is tevreden over hoe het bestuursbureau de ondersteunende en coördinerende rol invult. Wij vinden – zoals reeds geconstateerd in de vorige visitatie – het bestuursbureau te kwetsbaar en zien het ontbreken van deugdelijke vastlegging van taken en verantwoordelijkheden als belangrijke tekortkomingen. Het bestuur onderkent dit en heeft de werkgroep governance gevraagd voorstellen uit te werken. Wij bevelen aan nu op korte termijn maatregelen te nemen om de kwetsbaarheid van het bestuursbureau te verminderen en taken en bevoegdheden van het bestuursbureau nader uit te werken en te formaliseren.
6.3.3 Financiële opzet en pensioenbeleid Het bestuur maakt van de door DNB toegestane ‘adempauze’ gebruik en zoekt naar mogelijkheden de financiering van de pensioen regeling op orde te krijgen. In dit kader vindt een aantal sessies plaats met sociale partners over de vormgeving en financiering van de pensioenregeling. Doel is in het najaar van 2012 een nieuwe regeling vast te stellen gebaseerd op een sluitende financiering. Het proces om tot een sluitende financiering van de regeling te komen brengt naar onze mening veel onzekerheden met zich mee. Wij bevelen aan om als bestuur een strakke regie te voeren, zodat tijdig duidelijk is op welke wijze de regeling eventueel aangepast zal worden. Daarnaast bevelen wij aan tijdig de nieuwe situatie per 2013 aan de deelnemers te communiceren. De risicobereidheid van het bestuur is bekend. Deze is echter niet expliciet afgestemd op de risicobereidheid van de achterban. Wel vindt reeds met de deelnemersraad overleg plaats over de risicohouding in relatie tot het Pensioenakkoord. Wij bevelen aan een dialoog met de deelnemers te starten over vertaling van hun risicobereidheid naar een gewenste risicobereidheid van het bestuur. Daarbij past ook communicatie in bredere zin over risicohouding, risicoafweging, risicoprofiel en risicodeling.
6.3.4 Beleggingsbeleid en uitvoering In 2011 is de nieuwe opzet van het vermogensbeheer gerealiseerd, waarbij gekozen is voor fiduciair vermogensbeheer. De transitie is goed verlopen. Wij hebben de beschikbare documentatie over de transitie beoordeeld, en zijn van mening dat het proces van de transitie zorgvuldig en gestructureerd heeft plaatsgevonden, met adequate ondersteuning door een externe partij. Door de nieuwe opzet met meer betrokken partijen zijn intensievere afstemmings- en coördinatieactiviteiten benodigd, waaronder compliance monitoring richting de vermogensbeheerder en de beleggingsadministratie en performancemeting. Wij bevelen aan te (laten) inventariseren welke actie moet worden ondernomen om de compliance richting de fiduciair vermogensbeheerder goed in te richten.
63
De beleggingsadviescommissie heeft de taak voorstellen aan het bestuur te doen op het gebied van beleggingen, monitoring en bijsturing. De trend in de afgelopen jaren is een stijgend aantal vergaderingen vanwege de veelheid van belangrijke thema’s. Daarmee neemt het tijdsbeslag voor de invulling van de taak toe en neemt het risico toe dat het bestuur de aansluiting verliest. Wij bevelen aan dat de rapportages van de fiduciair vermogensbeheerder zodanig worden ingericht dat de materie ook voor het bestuur zelf toegankelijk wordt (bijvoorbeeld via een separate managementrapportage op hoofdlijnen). Opdracht en formulering van doelstellingen voor de uit te voeren ALM-studie worden in de praktijk door het bestuursbureau gegeven. Deze studie is in onze visie bij uitstek de gelegenheid om op integraal/strategisch niveau het lange termijn beleid van het pensioenfonds te bespreken. De studie verdient daarom een sterkere bestuursgedreven aanpak. Wij bevelen aan dat de beleggings commissie en het bestuur zelf nadrukkelijker betrokken zijn bij de formulering van de doelstellingen van de studie.
6.3.5 Communicatie- en informatiebeleid Er wordt gestreefd naar doelgerichte communicatie waarbij de inhoud van de pensioenregeling centraal staat. Het is de bedoeling dat vanaf 2012 de communicatie-uitingen door een vast panel worden beoordeeld. De werkgever wordt ook betrokken in de communicatie. Wij bevelen aan het communicatiebeleid specifiek en meetbaar te formuleren en – mede in het licht van het Pensioenakkoord – meer aandacht te geven aan de communicatie over risicohouding, risicoweging, risicoprofiel, risicodeling en hoe in het beleid hiermee wordt omgegaan.
6.3.6
Controle, toezicht, beheersing, verantwoording en advisering
De compliance officer toetst de naleving van de gedragscode en brengt rapport uit. In de rapportage over 2010 heeft de compliance officer een aanbeveling opgenomen over de noodzaak het integriteitbeleid te ontwikkelen. Wij bevelen aan het integriteitbeleid verder uit te werken, vast te leggen en te implementeren in de organisatie. De deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan zijn van mening dat zij voldoende tegenwicht kunnen bieden. De samenwerking met het bestuur verloopt goed. Men is vroeg betrokken bij belangrijke beleidsvoornemens.
64
6.3.7 Risicobeheersing Wij signaleren dat op het gebied van integraal risicomanagement en niet financiële risico’s weinig vooruitgang is geboekt. De bestuursaandacht is gericht geweest op vernieuwing van het beleggingsbeleid en herinrichting en transitie van het vermogens beheer. Het bestuur heeft dit proces gebruikt om beheersing van de financiële risico’s op te versterken. Dit betreft onder meer het beter inrichten van checks en balances in het vermogensbeheer, de opzet en monitoring van de renteafdekking en het implementeren van signaleringsniveaus in het beleggingsplan en de uitvoering. Het bestuur heeft eerste stappen gezet naar een integraal monitoringsysteem. Dit is belegd bij een werkgroep en wordt begeleid door een externe professionele partij. Wij bevelen aan dat het bestuur zich voor het vervolg richt op speerpunten en prioriteiten met aandacht voor inbedding van risicomanagement in organisatie, besluitvorming en processen. Daarna kan een periodieke cyclus van generiek onderzoek naar alle risico’s worden ingevoerd. VisitatieOpMaat, mei 2012 Drs. J. Groenewoud H.J.P. Strang RA D. Wenting AAG RBA
65
7 Jaarrekening
In dit hoofdstuk presenteert het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf de jaarrekening. In de eerste paragrafen vindt u de jaarrekening. In hoofdstuk 8 Overige gegevens volgen de verklaringen van de certificerend actuaris en accountant van het fonds. De in dit hoofdstuk vermelde bedragen zijn in duizenden euro’s, tenzij anders is aangegeven.
7.1 Balans per 31 december 2011 (na voorgestelde bestemming saldo baten en lasten)
Toelichting *) Bedragen x € 1.000
2011
2010
EUR
EUR
2.391.646
2.103.855
Activa Beleggingen voor risico fonds
7.5.1
Beleggingen voor risico deelnemers
7.5.1 / 7.5.2
1.944
1.619
Vorderingen en overlopende activa
7.5.3
11.272
3.973
Overige activa
7.5.4
4.605
2.451
2.409.467
2.111.898
7.5.5
73.970
218.192
Passiva Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen
7.5.6
2.328.586
1.810.758
Voorzieningen pensioenverplichtingen voor risico deelnemers
7.5.7
1.944
1.619
Overige schulden en overlopende passiva
7.5.8
4.967
81.329
2.409.467
2.111.898
Dekkingsgraad op basis van FTK (in %)
7.5.5
103,2%
112,0%
Reële dekkingsgraad van FTK (in %)
7.5.5
50,0%
59,7%
*) de nummering verwijst naar de toelichting
68
7.2 Staat van baten en lasten over 2011 Toelichting Bedragen x € 1.000
2011
2010
EUR
EUR
Baten Premiebijdragen risico fonds
7.6.1
141.212
134.572
Premiebijdragen risico deelnemers
7.6.2
572
432
Beleggingsresultaten risico fonds
7.6.3
271.909
224.987
Beleggingsresultaten risico deelnemers
7.6.4
-77
85
Overige baten
7.6.5
512
178 414.128
360.254
Lasten Pensioenuitkeringen
7.6.9
30.554
31.386
Pensioenuitvoeringskosten
7.6.10
9.404
10.724
Mutatie technische voorzieningen: · Pensioenopbouw
7.6.6
144.318
122.157
· Indexering en overige toeslagen
7.6.7
93
406
· Rentetoevoeging
7.6.8
23.989
19.758
· Onttrekking pensioenuitkeringen
-32.965
-33.864
· Mutatie pensioenuitvoeringskosten
2.195
1.708
· Wijziging marktrente
7.6.12
378.202
218.578
· Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
7.6.15
124
-3.533
· Wijziging overige actuariële uitgangspunten
7.6.13
3.994
33.203
· Overige wijzigingen in de technische voorzieningen
7.6.14
-2.122
-6.541 517.828
351.872
Wijziging voorziening risico deelnemers
7.6.16
325
286
Saldo overdrachten van rechten
7.6.15
239
1.392
Overige lasten
7.6.17
-
212
558.350
395.872
-144.222
-35.618
Saldo van baten en lasten
69
Samenvatting van de actuariële analyse
(x € 1.000)
2011
2010
EUR
EUR
Premieresultaat
-14.705
-17
Interestresultaat
-130.282
-13.349
Overig resultaat
714
-22.307
Excedent resultaat
52
55
Saldo van baten en lasten
-144.222
-35.618
2011
2010
EUR
EUR
Bestemming van het saldo van baten en lasten
(x € 1.000)
70
Beleidreserve
-232.903
-60.848
Gebonden reserve
91.171
26.060
Reserve AOP regeling
-2.490
-830
Saldo van baten en lasten
-144.222
-35.618
7.3 Kasstroomoverzicht over 2011
(x € 1.000)
2011
2010
EUR
EUR
134.814
154.559
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangen waardeoverdrachten
3.787
2.820
Betaalde pensioenuitkeringen
-30.570
-30.908
Betaalde waardeoverdrachten
-4.019
-3.919
Ontvangen uitkering van herverzekeraars
250
0
Betaalde pensioenuitvoeringskosten
-9.967
-10.203
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten
94.295
112.349
Verkopen en aflossingen van beleggingen
2.807.636
3.781.775
Valutaresultaten
-4.283
-1.223 **
Ontvangen directe beleggingsopbrengsten
65.384
73.868 **
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten
Aankopen beleggingen
-2.950.266
-3.983.630
Betaalde kosten van vermogensbeheer
-3.821
-4.502
Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten
-85.350
-133.712
Mutatie liquide middelen
8.945
-21.363
Stand liquide middelen per 1 januari
6.153
27.515
Stand liquide middelen per 31 december *)
15.098
6.152
- deel opgenomen onder de Beleggingen voor risico fonds
10.493
3.702
- overige liquide middelen (opgenomen onder de Overige activa)
4.605
2.450
15.098
6.152
*)
De liquide middelen zijn als volgt opgebouwd:
**)
aangepast voor vergelijkingsdoeleinden
71
7.4 Algemene toelichting 7.4.1 Inleiding Het doel van het fonds is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het fonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de in branche verplicht gestelde aangesloten werkgevers.
7.4.2 Overeenstemmingverklaring De Jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het bestuur heeft op 14 juni 2012 de jaarrekening vastgesteld. Deze jaarrekening is opgesteld uitgaande van de continuïteitsveronderstelling.
7.4.3 Algemene Grondslagen Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op reële waarde. Slechts indien de reële waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Voor de overige activa en passiva geldt, tenzij in de specifieke grondslagen hieronder anders is aangegeven, dat deze zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Deze boekwaarde benadert de reële waarde als gevolg van het korte termijnkarakter van deze vorderingen en schulden. De gehanteerde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar.
Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde.
72
Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen.
Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW en de Pensioenwet vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid BW vereiste inzicht noodzakelijk geacht wordt, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen nader toegelicht in de toelichting bij de jaarrekening.
Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
31-12-2011
gemiddeld 2011
31-12-2010
gemiddeld 2010
31-12-2009
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
CHF
1,214
1,232
1,250
1,367
1,483
DKK
7,432
7,442
7,452
7,447
7,441
GBP
0,835
0,846
0,857
0,873
0,888
HKD
10,082
10,255
10,429
10,777
11,132
JPY
99,880
104,343
108,806
121,187
133,568
NOK
7,747
7,773
7,798
8,043
8,288
PLN
4,458
4,211
3,964
4,035
4,106
SEK
8,899
8,959
9,019
9,632
10,244
USD
1,298
1,320
1,342
1,388
1,435
73
7.4.4 Specifieke grondslagen Beleggingen voor risico fonds Algemeen In overeenstemming met de Pensioenwet worden beleggingen gewaardeerd op reële waarde. Participaties in beleggingspools en -instellingen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grond slagen voor die onderliggende beleggingen (look-through benadering). Vorderingen en schulden uit beleggingen welke samenhangen met een specifieke beleggingscategorie worden onder beleggings debiteuren dan wel –crediteuren opgenomen in de betreffende beleggingscategorie.
Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen de reële waarde. De reële waarde wordt gebaseerd op taxatiewaarde. De taxaties worden verricht door onafhankelijke deskundigen. Indien daartoe aanleiding is, wordt bij de waardering rekening gehouden met de feitelijke verhuursituatie en/of renovatieactiviteiten. Resultaten door wijziging in reële waarde worden in de staat van baten en lasten verantwoord. Beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de beurskoers per balansdatum. Nietbeursgenoteerde beleggingen in vastgoedfondsen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen. Indien de waarderingsgrondslagen van vastgoedfondsen afwijken van de waarderingsgrondslagen van het fonds, wordt de waardering zo mogelijk aangepast aan de waarderingsgrondslagen van het fonds. Onroerend goed in ontwikkeling wordt gewaardeerd op basis van kostprijs of lagere marktwaarde. De kostprijs zijn de gedane uitgaven, inclusief bouwrente. Na oplevering worden (her)ontwikkelde objecten naar reële waarde geherwaardeerd.
Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de beursnotering per balansdatum. De reële waarde van niet beursgenoteerde participaties is bepaald op basis van de laatst bekende intrinsieke waarde. Dit is het aandeel in het zichtbare eigen vermogen. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund-managers, gecorrigeerd voor kasstromen in de periode tot balans datum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving.
Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de per balansdatum geldende beurskoers. Leningen worden gewaardeerd tegen reële waarde. Deze waarde wordt bepaald door de te ontvangen kasstromen (rente, aflossingen en verwachte boeterente bij vervroegde aflossingen) contant te maken op basis van geldende marktrente, waarin opgenomen een opslag voor debiteurenrisico en liquiditeitsrisico. Deposito’s en vorderingen op banken worden gewaardeerd op nominale waarde.
Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de marktwaarde van het contract. Voor beursgenoteerde contracten is dit de beurskoers per balansdatum. Voor niet beursgenoteerde contracten is de waardering gebaseerd op beschikbare marktinformatie als input voor gehanteerde waarderingsmodellen. Creditposities in derivaten worden separaat verantwoord onder de overige schulden.
74
Overige beleggingen Niet beursgenoteerde belangen in infrastructuur beleggingen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onder liggende beleggingen, de overige onderliggende activa en de onderliggende verplichtingen. Geldmarktbeleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde, zijnde de contante waarde van de toekomstige kasstromen (rente en aflossing). Posities in rekening courantsaldi worden tegen nominale waarde gewaardeerd.
Beleggingen voor risico deelnemers De grondslagen voor de waardering van de beleggingen voor risicopolishouders zijn gelijk aan die voor de beleggingen die voor rekening van het fonds worden aangehouden.
Vorderingen en overlopende activa Vorderingen: Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactie kosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien er sprake is van oninbaarheid.
Overige activa Onder meer worden hieronder de liquide middelen opgenomen voor zover dit banktegoeden betreft welke onmiddellijk opeisbaar zijn. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggings transacties worden gepresenteerd onder de beleggingen.
Stichtingskapitaal en reserves Algemeen Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen.
Technische Voorzieningen De technische voorziening wordt gewaardeerd op marktwaarde. De marktwaarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioen verplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (indexatie)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Bij de berekening van de technische voorziening is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioen aanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande indexatiebesluiten (ook voor indexatiebesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid.
75
Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen per einde boekjaar: •• Rekenrente: De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De per 2011 bepaalde voorziening wordt ook gevonden door het actuarieel contant maken van de verworven pensioenaanspraken tegen een gelijkblijvende rekenrente van 2,75% (2010: 3,4%). •• Overlevingstafels: AG prognosetafels 2010-2060, waarbij de sterftekansen zijn vermenigvuldigd met een leeftijdsafhankelijke factor die zijn gebaseerd op de ervaringssterfte van het fonds. •• Voor de berekening van de technische voorzieningen voor nog niet ingegane partnerpensioenen wordt een partnerfrequentie gehanteerd volgens de sterftetafel GBM/V 1985-1990, met uitzondering van de leeftijden 60 tot en met 65. Voor deze leeftijden wordt 100% gehanteerd. •• Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. Na de pensionering neemt de gehuwdheid af met de sterfte van de partner. •• Kostenopslag ter grootte van 2% van de technische voorziening in verband toekomstige administratie- en excassokosten. •• Bij de reservering voor de pensioenopbouw voor arbeidsongeschikte deelnemers is uitgegaan van een revalidatiekans van 0%. •• Niet opgevraagd pensioen: Voor pensioen dat nog niet is ingegaan omdat de deelnemer onvindbaar is of niet reageert wordt de reservering 5 jaar volledig in stand gehouden en vervolgens in 10 jaar lineair afgeschreven tot nihil.
Schattingswijziging overige technische voorzieningen In boekjaar 2011 zijn de actuariële grondslagen op één punt gewijzigd ten opzichte van boekjaar 2010. De revalidatiekans is per 1 januari 2011 verlaagd van 10% naar 0% gezien de dalende trend van de waargenomen revalidaties.
Overige technische voorzieningen Onder het hoofd Overige technische voorzieningen worden voorzieningen opgenomen voor met de pensioenverplichtingen samen hangende risico’s voor zover niet opgenomen in de berekening van de pensioenvoorziening. Hierin zijn voor dit pensioenfonds begrepen de overgangsmaatregel voor deelnemers die zijn geboren in de periode 1950 tot en met 1981 en onafgebroken deelnemer waren vanaf 31 december 2003. Er wordt extra ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen over het verleden ingekocht. De inkoop vindt plaats per 31 december 2020 of bij eerder pensioneren op de pensioneringsdatum.
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van deelnemers De waardering van de voorzieningen voor risico van deelnemers wordt bepaald door de waardering van de tegenover deze voorzieningen aangehouden beleggingen.
7.4.5 Grondslagen voor de resultaatbepaling Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorzieningen pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat.
76
Premiebijdragen risico fonds Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen, alsmede premies van de Stichting Voortzetting Pensioenverzekering (FVP). Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
Premiebijdragen risico deelnemers Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar)bijdragen van deelnemers in het kader van de beschikbare-premieregeling. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
Beleggingsresultaten risico fonds (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen en valuta resultaten. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als indirecte beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Aankoopkosten zijn verwerkt in de reële waarde van de beleggingen. Verkoopkosten worden verantwoord als onderdeel van de gerealiseerde herwaarderingen.
Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling.
Kosten van vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan.
Verrekening van kosten De kosten uit hoofde van beheervergoeding alsmede transactiekosten gerelateerd aan beleggingen zijn in mindering gebracht op de directe en indirecte beleggingsopbrengsten.
Beleggingsresultaten risico deelnemers De grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico deelnemers zijn gelijk aan de grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico pensioenfonds.
Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben.
Mutatie technische voorzieningen Pensioenopbouw De pensioenopbouw is de contante waarde van de pensioenaanspraken die toegekend zijn in het boekjaar.
Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen worden contant gemaakt tegen de nominale marktrente op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De interesttoevoeging wordt tegen de éénjaarsrente uit de rentetermijnstructuur per begin van het boekjaar zoals gepubliceerd door DNB (1,296%) berekend over de beginstand en de mutaties gedurende het jaar.
77
Onttrekking pensioenuitkeringen Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioen verplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen in de verslagperiode.
Mutatie pensioenuitvoeringskosten Jaarlijks valt een percentage van de uitkeringen vrij uit de voorziening pensioenverplichtingen ten behoeve van pensioenuitvoerings kosten (excassokosten). Daarnaast wordt een percentage van de pensioenopbouw en de inkomende waardeoverdrachten toegevoegd aan de technische voorziening ten behoeve van pensioenuitvoeringskosten.
Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rente termijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente.
Overige baten en lasten De overige baten en lasten worden opgenomen voor de aan het verslagjaar toe te rekenen bedragen.
7.4.6 Grondslagen kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. De kasstromen worden derhalve bepaald op basis van de staat van baten en lasten, gecorrigeerd voor de mutatie van de daarmee samenhangende balansposities. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten. Onder de liquide middelen verstaat het fonds de liquide middelen die verantwoord zijn onder beleggingen voor risico fonds, alsmede de liquide middelen welke verantwoord zijn onder de overige activa.
78
7.5 Toelichting op de Balans 7.5.1 Beleggingen voor risico fonds en risico deelnemers Vastgoedbeleggingen
Aandelen Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
Belegde waarden
EUR 216.160
EUR 633.123
EUR 1.450.168
-
EUR 63.925
EUR 2.363.376
Beleggingsdebiteuren
2.138
688
16.804
-
94
19.724
Liquide middelen
3.367
2
4.556
-
2.568
10.493
Beleggingscrediteuren
-
-
-
-
-3
-3
Stand per 31 december 2011
221.665
633.813
1.471.528
-
66.584
2.393.590*
*
De beleggingen zijn als volgt opgebouwd:
- beleggingen voor risico fonds
2.391.646
- beleggingen voor risico deelnemers
1.944 2.393.590 Vastgoedbeleggingen
Aandelen Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
EUR 69.580
EUR 2.073.869
EUR 194.441
EUR 850.869
EUR 838.118
120.861
Beleggingsdebiteuren
1.891
620
15.168
10.319
-
27.998
Liquide middelen
1.818
-
-
618
1.266
3.702
Beleggingscrediteuren
-61
-32
-
-2
-
-95
Stand per 31 december 2010
198.089
851.457
853.286
131.796
70.846
2.105.474*
Belegde waarden
*
De beleggingen zijn als volgt opgebouwd:
- beleggingen voor risico fonds
2.103.855
- beleggingen voor risico deelnemers
1.619 2.105.474
79
Verloopoverzicht van belegde waarde per beleggingscategorie Vastgoedbeleggingen
Aandelen Vastrentende Derivaten (1) Overige waarden beleggingen
Totaal
Stand per 31 december 2010
EUR 194.441
EUR 850.869
EUR 838.118
120.861
EUR 69.580
EUR 2.073.869
Aankopen/verstrekkingen
42.625
379.215
2.199.510
25.055
303.861
2.950.266
Verkopen/aflossingen
-16.075
-550.133
-1.683.416
-246.671
-311.341
-2.807.636
Gerealiseerde herwaardering
-1.866
-20.962
-19.481
199.423
532
157.646
Ongerealiseerde herwaardering
-2.965
-25.866
115.437
-22.812
1.293
65.087
216.160
633.123
1.450.168
75.856
63.925
2.439.232
passiva
-
-
-
-75.856
-
-75.856
Stand per 31 december 2011
216.160
633.123
1.450.168
0
63.925
2.363.376
Aandelen Vastrentende Derivaten (1) Overige waarden beleggingen
Totaal
Mutatie derivaten
Vastgoedbeleggingen Stand per 31 december 2009
EUR 169.511
EUR 648.982
EUR 773.576
61.232
EUR 51.571
EUR 1.704.872
Aankopen/verstrekkingen
30.991
257.302
427.470
2.968.409
299.458
3.983.630
Verkopen/aflossingen
-2.826
-157.420
-363.780
-2.975.654
-282.095
-3.781.775
Overige mutaties
349
-349
-
-
-
-
Gerealiseerde herwaardering
69
11.266
2.921
24.995
214
39.465
Ongerealiseerde herwaardering
-3.653
91.088
-2.069
38.366
432
124.164
194.441
850.869
838.118
117.348
69.580
2.070.356
passiva
-
-
-
3.513
-
3.513
Stand per 31 december 2010
194.441
850.869
838.118
120.861
69.580
2.073.869
Mutatie derivaten
(1) De
opgenomen waarden betreffen belegde gelden in derivaten welke onder de activa zijn opgenomen onder de ‘beleggingen voor risico pensioenfonds’, met daarop in mindering gebracht de derivaten welke onder de passiva als onderdeel van de ‘overige schulden’ zijn opgenomen.
80
Reële waarde Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het fonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen reële waarde per balans datum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de reële waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de reële waarde benadert als gevolg van het korte termijn karakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de reële waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het fonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Directe
Afgeleide
Waarderings-
Totaal
markt-
markt-
modellen-
noteringen
noteringen
en -technieken
EUR
EUR
EUR
EUR
Vastgoedbeleggingen
1.989
96.812
117.359
216.160
Aandelen
180.412
426.132
26.579
633.123
Vastrentende waarde
527.576
922.592
-
1.450.168
Derivaten
-
-
-
-
Overige beleggingen
-
63.925
-
63.925
709.977
1.509.461
143.938
2.363.376
-2.161
-2.161
Actief per 31 december 2011
Passief per 31 december 2011 Derivaten Actief per 31 december 2010 Vastgoedbeleggingen
493
-
193.948
194.441
Aandelen
830.912
-
19.957
850.869
Vastrentende waarde
838.044
-
74
838.118
Derivaten
-
-
120.861
120.861
Overige beleggingen
-
-
69.580
69.580
1.669.449
-
404.420
2.073.869
-78.017
-78.017
Passief per 31 december 2010 Derivaten
81
Schattingen van de reële waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld.
Schatting van reële waarde Vastgoed Het deel van de waarde aan vastgoedbeleggingen dat is opgenomen op basis van waarderingsmodellen en -technieken betreft voornamelijk direct vastgoed. Zoals bij de grondslagen staat vermeld is de waarde gebaseerd op de taxatiewaarde. Deze taxaties worden verricht door verscheidene externe erkende taxateurs. Iedere externe taxateur hanteert binnen, de algemene richtlijnen zoals binnen de branche gelden, eigen uitgangspunten. De richtlijnen binnen de branche geven aan dat voor de waardebepaling in dit geval moet worden uitgegaan van de verkoopwaarde van een object met als doelstelling om met het object huurinkomsten te genereren. Als basis wordt hiervoor een contante waardeberekening gebruikt van de toekomstige kasstromen.
Aandelen Van de belegde waarde in aandelen staat de waarde van private equity beleggingen opgenomen als vastgesteld op basis van ‘waarderingsmodellen en -technieken’. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund-managers, gecorrigeerd voor kasstromen in de periode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving.
Vastrentende waarden Het deel van de vastrentende waarden waarvan de reële waarde op basis van schatting wordt vastgesteld betreft hoofdzakelijk de leningen op schuldbekentenis en hypotheken. De berekeningsgrondslag staat reeds vermeld in de algemene toelichting op de grondslagen.
Derivaten Bij de schatting van de reële waarde van derivaten wordt uitgegaan van verwachte toekomstige kasstromen. Deze kasstromen worden op basis van de zero coupon swapcurve contant gemaakt.
Overige beleggingen Het niet marktgenoteerde deel van de overige beleggingen betreft beleggingen in infrastructuur. Het fonds neemt alleen via tussenkomst van externe fondsbeheerders deel in infrastructurele beleggingen. Voor de waardering van deze beleggingen wordt uitgegaan van de waardebepaling welke is opgesteld ten behoeve van deze externe fondsbeheerders. De waardering vindt plaats op basis van fair value. De wijze waarop de fair value wordt bepaald is afhankelijk van de externe fondsbeheerder en van de aard van de belegging. De volgende variabelen kunnen hierbij een rol spelen: de aanschafwaarde voor wat betreft recente investeringen, toekomstige kasstromen, waarde van de activa en waardering van vergelijkbare objecten.
82
Belegde waarden in vastgoed 2011
2010
EUR
EUR
Direct vastgoed
99.928
107.748
Indirect vastgoed
116.231
80.651
Vastgoed in ontwikkeling
-
6.042
Stand ultimo
216.160
194.441
Zowel in 2011 als in 2010 is 100% van het direct vastgoed getaxeerd door onafhankelijke, beëdigde taxateurs, 0% is intern getaxeerd. Het indirect vastgoed bestaat hoofdzakelijk uit deelnemingen in de Nederlandse vastgoedfondsen van Syntrus Achmea (Utrechtse Fondsen Vastgoed C.V.) en de internationale AREA fondsen.
Direct beursgenoteerde aandelen
2011
2010
EUR
EUR
173.409
422.652
Indirect aandelenbeleggingsfondsen: • Aandelenbeleggingsfondsen
433.135
408.260
• Venture Capital (Private Equity)
26.579
19.957
Stand ultimo
633.123
850.869
83
Belegde waarden in vastrentende waarden 2011
2010
EUR
EUR
• Staatsobligaties
519.205
463.235
Directe vastrentende waardebeleggingen • Credit funds
162.227
143.923
• Leningen op schuldbekentenissen
-
5.748
• Hypotheken
4.955
-
• Inflation linked bonds
2.817
125.146
Totaal
689.204
738.052
Indirecte vastrentende waardebeleggingen
••
••
84
LDI fondsen
577.285
-
Obligatiebeleggingsfondsen
183.679
100.066
Totaal
760.964
100.066
Stand ultimo
1.450.168
838.118
oor de Stichting is in het kader van de vermogenstransitie een specifiek LDI-fonds gebruikt. De waarde van de beleggingen in V dit fonds was per ultimo 2011 als volgt verdeeld: 15% liquiditeiten, 81% staatsobligaties (rating AAA, maturity date tussen 2012 en 2060), 2% intrest rate swaps (maturity date tussen 2029 en 2060) en 2% overige activa. Aangezien het LDI-fonds een beleggingsinstelling is met vaststaand prospectus en waarbij Insight Investments Funds Management ltd de beheerder is, heeft de Stichting geen enkele invloed op het beleid en uitvoering van het LDI-fonds. Een deel van de vastrentende portefeuille is als zekerheid in onderpand gegeven (ongeveer € 28 miljoen, in 2010 was dit nihil) ten behoeve van contractuele verplichtingen in het kader van de derivaten. Het fonds heeft echter het economische risico behouden en bijgevolg zijn de betrokken obligaties onder obligaties geclassificeerd en niet van de balans gehaald.
Belegde waarden in derivaten 2011
2010
EUR
EUR
Valutaderivaten
-
3.323
Rentederivaten
-
117.509
Overige derivaten
-
29
Stand ultimo
-
120.861
2011
2010
EUR
EUR
Belegde waarden in overige beleggingen
Infrastructuur
28.689
25.235
Beleggingsfondsen
35.236
44.345
Stand ultimo
63.925
69.580
2011
2010
EUR
EUR
96
1.841
1.764
518
Beleggingsdebiteuren
Vorderingen uit collateral management Nog af te wikkelen transacties Te betalen bedragen uit hoofde van: • dividend • dividend- en couponbelasting
603
104
• interest
16.803
25.487
• huur
458
48
Stand ultimo
19.724
27.998
85
Beleggingscrediteuren 2011
2010
EUR
EUR
-
-32
0
0
Schulden uit collateral management Nog af te wikkelen transacties Te betalen bedragen uit hoofde van: • dividend • dividend- en couponbelasting
-
0
• interest
-3
-2
• huur
-
-53
Overig
-
-8
Stand ultimo
-3
-95
2011
2010
EUR
EUR
7.5.2 Beleggingen voor risico deelnemers
86
Stand primo
1.619
1.333
Inleg en stortingen
520
393
Uitkering en onttrekkingen
-118
-192
Beleggingsresultaten risico deelnemers
-77
85
Stand ultimo
1.944
1.619
7.5.3 Vorderingen en overlopende activa 2011
2010
EUR
EUR
Vorderingen op werkgevers
694
753
Vorderingen op deelnemers
-
107
Waardeoverdrachten
71
254
Nog te factureren premies
10.404
2.760
Overige vorderingen
103
99
Stand ultimo
11.272
3.973
Bij de waardering van vorderingen wordt rekening gehouden met het risico van oninbaarheid door hiervoor een voorziening in aftrek te brengen op het saldo van de uitstaande vorderingen. Voor gelijksoortige posten met gelijksoortige risico’s wordt gezamenlijk een schatting gemaakt van verliezen en risico’s op balansdatum. Deze systematiek om de voorziening vast te stellen wordt gerekend tot de statische methode. Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
2011
2010
EUR
EUR
Werkgevers
1.586
2.381
Voorziening dubieuze debiteuren
-892
-1.628
Stand ultimo
694
753
In 2011 is per saldo een bedrag van € 736 onttrokken aan de voorziening (2010: toegevoegd € 150). Er werd in 2011 niets afgeschreven (2010: € 390 afgeboekt).
7.5.4 Overige activa 2011
2010
EUR
EUR
Liquide middelen
4.605
2.451
Stand ultimo
4.605
2.451
Onder de liquide middelen worden opgenomen die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen, die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn. Er zijn geen kredietfaciliteiten van toepassing.
87
7.5.5 Stichtingskapitaal en reserves Mutatieoverzicht eigen vermogen stichtings-
gebonden
beleids-
bestemmings-
totaal
kapitaal
reserve
reserve
reserve AOP
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
Stand per 31-12-2010
0
274.417
-70.653
14.428
218.192
Uit bestemming saldo van baten en lasten
-
91.171
-232.902
-2.490
-144.221
Stand per 31-12-2011
0
365.588
-303.555
11.938
73.971
stichtings-
gebonden
beleids-
bestemmings-
totaal
kapitaal
reserve
reserve
reserve AOP
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
Stand per 31-12-2009
0
248.357
-9.805
15.258
253.810
Uit bestemming saldo van baten en lasten
-
26.060
-60.848
-830
-35.618
Stand per 31-12-2010
0
274.417
-70.653
14.428
218.192
Beleidsreserve De beleidsreserve is gelijk aan de totale reserve onder aftrek van de gebonden reserve en de bestemmingsreserve AOP.
Gebonden reserve De gebonden reserve wordt aangehouden als buffer voor neerwaartse koersfluctuaties van beleggingen. De omvang van deze reserve wordt bepaald aan de hand van de standaardtoets van DNB. Zie hiervoor de paragraaf solvabiliteitsrisico in het hoofdstuk Risicobeheer en derivaten (hoofdstuk 7.5.9 toelichting op de balans).
Bestemmingsreserve AOP Als onderdeel van de algehele technische voorziening wordt een voorziening van AOP gevormd op gelijke sterfte- en interestgrond slagen als de voorziening van de basisregeling. In 2011 heeft het bestuur besloten om de revalidatiekans per 1 januari 2011 te verlagen van 10% naar 0% gezien de dalende trend van de waargenomen revalidaties. Het resultaat op de AOP regeling wordt jaarlijks gedoteerd aan de AOP reserve.
88
Solvabiliteit 31 december 2011
31 december 2010
EUR
%
EUR
%
Aanwezig vermogen
2.402.556
103,2
2.028.950
112,0
Af: technische voorziening op FTK-waardering
2.328.586
100,0
1.810.758
100,0
Eigen vermogen
73.970
3,2
218.192
12,0
Af: vereist eigen vermogen
329.937
14,2
274.417
15,2
Vrij vermogen
-255.967
-11,0
-56.225
-3,2
Minimaal vereist eigen vermogen
117.003
5,0
96.193
5,3
Dekkingsgraad
103,2
112,0
Reële dekkingsgraad
50,0
59,7
Als het eigen vermogen lager is dan het minimale vereiste eigen vermogen bevindt het fonds zich in een situatie van dekkingstekort. Indien het eigen vermogen lager is dan het vereiste eigen vermogen, maar wel ten minste gelijk is aan het minimale vereiste eigen vermogen, bevindt het fonds zich in een situatie van reservetekort. Ultimo 2011 is de vermogenspositie van het fonds dusdanig dat er sprake is van een dekkingstekort. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het standaard model van DNB. Het herstelplan is opgesteld in 2009 en goedgekeurd door toezichthouder DNB. In het herstelplan wordt uitgegaan van een stijging van de dekkingsgraad per 31 december 2011 naar 115,8% (startpositie herstelplan per 28 februari 2008:103,9%). De werkelijke dekkingsgraad ligt onder de verwachting van het herstelplan. Het herstel van het vermogen van het pensioenfonds is gebaseerd op het bij DNB ingediende herstelplan. Het fonds denkt het herstel te realiseren door: •• Geen toeslagverlening tot het vereist eigen vermogen en beperkte toeslagverlening vanaf het vereist eigen vermogen tot 10% boven het vereist eigen vermogen. •• Vasthouden aan de lange termijn uitgangspunten en de beleidskaders.
7.5.6 Technische voorzieningen 2011
2010
EUR
EUR
Basisregeling
2.199.800
1.721.462
Overige voorzieningen
128.786
89.296
Stand ultimo
2.328.586
1.810.758
89
De overige voorziening heeft betrekking op een overgangsmaatregel van de actieven.
Mutatieoverzicht technische voorzieningen 2011
2010
EUR
EUR
Stand primo
1.810.758
1.458.886
Pensioenopbouw
144.318
122.157
Indexering en overige toeslagen
93
406
Rentetoevoegingen
23.989
19.758
Onttrekking voor pensioenuitkeringen
-32.965
-33.864
Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten
2.195
1.708
Wijziging marktrente
378.202
218.578
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
3.994
33.203
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
124
-3.533
Overige wijzigingen
-2.122
-6.541
Stand ultimo
2.328.586
1.810.758
Voor een toelichting op de verschillende posten wordt verwezen naar de toelichting op de verschillende posten uit de staat van baten en lasten.
Specificatie technische voorzieningen naar categorieën deelnemers 2011
2010
EUR
EUR
Actieve deelnemers
1.354.626
1.043.087
Pensioengerechtigden
317.835
252.357
Gewezen deelnemers
576.884
453.947
Overigen
33.582
25.862
Netto pensioenverplichtingen
2.282.927
1.775.253
Toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling
45.659
35.505
Stand ultimo
2.328.586
1.810.758
De methode voor de berekening van de pensioenverplichtingen is zodanig toegepast dat er geen sprake is van een financieringsachterstand. Naar hun aard hebben de technische voorzieningen in het algemeen een langlopend karakter.
90
Korte beschrijving van de pensioenregeling De pensioenregeling kan worden gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. De pensioenregeling 2004 (voor deelnemers geboren voor 1950) kent een pensioenrichtleeftijd van 62 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdoms pensioen opgebouwd van 2% (voor het jaar 2012 1,87%) van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioenregeling 2006 (voor deelnemers geboren na 1949) kent een pensioenrichtleeftijd van 65 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdoms pensioen opgebouwd van 2,25% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag (voor 2012 2,10%). De pensioengrondslag is gelijk aan het loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv minus de franchise. De franchise bedraagt in de pensioenregeling 2004 € 17.423,- , in de pensioenregeling 2006 bedraagt deze € 14.272. Tevens bestaat er recht op partner- en wezenpensioen. Bovendien wordt in de pensioenregeling 2004 een aanspraak op prepensioen opgebouwd van 2% (voor het jaar 2012: 1,87%) van het in dat jaar geldende loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv. Voor deelnemers geboren voor 1950 die op 31 december 2007 deelnamen aan de pensioenregeling van Bpf Melk & Zuivel is de pensioenregeling blijven gelden die zij in dat fonds hadden. Deze regeling kent een pensioenrichtleeftijd van 60 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 0,6% (voor het jaar 2012: 0,56%) van het loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv. Ook bestaat er recht op partner- en wezenpensioen. Tevens wordt in deze pensioenregeling een aanspraak op prepensioen opgebouwd van 2% van het in dat jaar geldende loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv. Deelname aan de regeling is verplicht vanaf de leeftijd van 21 jaar, dan wel vanaf de datum van indiensttreding bij een werkgever in de bedrijfstak. Het pensioenfonds kent vanaf 1 januari 2007 een aanvullende pensioenregeling voor het loon boven het maximum pensioengevend loon (een excedentregeling). Als een werkgever deze regeling afsluit, geldt deze voor alle deelnemers die deelnemen aan de basis regeling en een salaris boven het maximum loon Wfsv hebben (in 2011: € 49.297).
Toeslagverlening Het bestuur beslist jaarlijks of en in hoeverre de ingegane pensioenen en de opgebouwde pensioenaanspraken verhoogd worden door middel van het verlenen van een toeslag. Een toeslag wordt alleen verleend voor zover de beschikbare financiële middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. Deze beoordeling vindt mede plaats op basis van een schriftelijk advies van de actuaris. Het bestuur streeft ernaar jaarlijks een toeslag te verlenen die voor deelnemers maximaal gelijk is aan CAO-verhogingen. Voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden streeft het bestuur ernaar jaarlijks een toeslag te verlenen die maximaal gelijk is aan de consumentenprijsindex, alle huishoudens. De jaarlijkse toeslag wordt in beginsel verleend per 1 januari. In de bestuursvergadering van 2 december 2010 is besloten om met ingang van 1 januari 2011 de datum van toeslagverlening te wijzigen van 1 oktober naar 1 januari. De voorwaardelijke toeslagen worden gefinancierd uit overrendementen. De premie bevat dus geen opslag voor toeslagen. Voor de voorwaardelijke toeslagen is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
91
7.5.7 Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers 2011
2010
EUR
EUR
Stand primo
1.619
1.333
Stortingen
520
393
Onttrekkingen
-118
-192
Beleggingsresultaten
-77
85
Stand ultimo
1.944
1.619
2011
2010
EUR
EUR
7.5.8 Overige schulden en overlopende passiva Specificatie overige schulden en overlopende passiva Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
Derivaten
2.161
78.017
Belasting en premies sociale verzekeringen
885
882
Waardeoverdrachten
393
569
Schulden aan werkgevers
150
385
Overige schulden
1.378
1.476
Stand ultimo
4.967
81.329
2011
2010
EUR
EUR
Nadere specificatie ‘Derivaten’
92
Valutaderivaten
2.161
2.676
Rentederivaten
-
75.327
Overige derivaten
-
14
Stand ultimo
2.161
78.017
7.5.9 Risicobeheer en derivaten Solvabiliteitsrisico Het fonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het fonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele indexatie van opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. Het surplus/tekort op FTK-grondslagen is als volgt:
31 december 2011 EUR Technische voorzieningen (FTK-waardering)
EUR
31 december 2010 EUR
2.328.586
EUR 1.810.758
Buffers: S1 Renterisico
96.840
35.969
S2 Risico zakelijke waarden
248.691
240.079
S3 Valutarisico
65.269
43.874
S4 Grondstoffenrisico
-
18.767
S5 Kredietrisico
20.340
24.498
S6 Verzekeringstechnisch risico
94.215
69.716
S7 Liquiditeitsrisico
-
-
S8 Concentratierisico
-
-
S9 Operationeel risico
-
-
Diversificatie-effect
-195.417
-158.486
Aanvulling tot minimum vereist vermogen
-
-
Totaal S (vereiste buffers)
329.937
274.417
Vereist vermogen (artikel 132 Pensioenwet)
2.658.523
2.085.175
Aanwezig vermogen (totaal activa - schulden)
2.402.556
2.028.950
Tekort respectievelijk surplus
-255.967
-56.225
93
Het pensioenfonds heeft ter afdekking van risico’s derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers rekening gehouden. Bij de berekening van de buffers past het pensioenfonds het standaard model van DNB toe, waarbij uitgegaan wordt van het vereist vermogen in evenwichtssituatie, gebaseerd op de strategische asset mix.
Beleid en risicobeheer Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleids instrumenten betreffen: •• beleggingsbeleid •• premiebeleid •• herverzekeringsbeleid •• toeslagbeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioen verplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de belangrijkste (beleggings)risico’s zoals ook in het standaardmodel van DNB opgenomen:
Renterisico (S1) Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden, directe vastgoed en de pensioenverplichtingen wijzigen als gevolg van veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration geeft aan hoeveel procent bij benadering de marktwaarde van een belegging of verplichting verandert bij een parallelle verschuiving van de rentecurve. Een hoge duration geeft een hoge gevoeligheid voor veranderingen in de rente weer.
Waarde balanspost 31 december 2011
31 december 2011
31 december 2010
EUR Duration van de vastrentende waarden
1.450.168
31
7
Duration van de technische voorzieningen
2.328.586
26
26
Op balansdatum is de duration van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duration van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde “duration-mismatch”. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het beleid van het fonds is erop gericht de “duration-mismatch” te beperken, waarbij het renterisico voor 75% wordt afgedekt. Een deel van de totale portefeuille (de “matchingportefeuille”) wordt specifiek voor deze renteafdekking gebruikt. In de matching portefeuille wordt daarvoor gebruik gemaakt van staatsobligaties met een hoge kredietwaardigheid en van LDI (Liability Driven Investment) beleggingsfondsen om het renterisico nauwkeurig te kunnen afdekken en de “duration-mismatch” te verkleinen.
94
Binnen de LDI fondsen wordt eveneens gebruik gemaakt van staatsobligaties en tevens van renteswaps. Bij een renteswap wordt een vaste lange rente geruild tegen een variabele korte rente. Het LDI fonds ontvangt in dit geval een lange rente, vergelijkbaar met de kasstroom van een langlopende obligatie en betaalt daarvoor een variabele korte rente (bijvoorbeeld Euribor). Tegelijk worden met de renteswaps binnen de LDI fondsen wel nieuwe risico’s geïntroduceerd (zoals liquiditeitsrisico en tegenpartijrisico). De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt:
31 december 2011
31 december 2010
EUR
%
EUR
%
Resterende looptijd < 1 jaar
10.662
1
123.616
15
Resterende looptijd 1-5 jaar
100.677
7
272.892
32
Resterende looptijd > 5 jaar
577.865
40
441.610
53
Funds
760.964
52
1.450.168
100
838.118
100
Bij Funds is geen look through beschikbaar.
Gevoeligheidsanalyse In onderstaande tabel wordt de gevoeligheid van de dekkingsgraad getoond voor waardeveranderingen van de aandelenbeleggingen en voor verschuivingen van de rente. In het midden van de tabel staat de huidige dekkingsgraad van 103%.
∆ aandelenkoersen
∆ rente
-30%
-15%
0%
15%
30%
-1.00%
90
93
97
100
104
-0.50%
92
96
100
104
108
0.00%
94
99
103
108
112
0.50%
97
102
107
112
117
1.00%
99
105
111
117
123
Doordat het renterisico niet geheel is afgedekt, zullen plotselinge schokken in de rente nog wel invloed hebben op de dekkingsgraad. Dit geldt uiteraard ook voor schokken op de aandelenbeurs, aangezien dit risico niet is afgedekt. Indien gelijktijdig de lange rente met 1-punt daalt én de aandelenkoersen met 30% dalen, zal de dekkingsgraad afnemen tot 90%.
Risico zakelijke waarden (S2) Het zakelijke waarden risico is voornamelijk het koersrisico van beleggingen in de verschillende onroerend goed- en aandelen markten. Door dit risico te lopen wordt op de lange termijn naar verwachting een extra rendement gehaald dat het fonds gebruikt om aan haar doelstellingen te voldoen. Dit risico wordt beheerst doordat in het beleggingsbeleid spreiding over regio’s wordt aangebracht en in de uitvoering wordt gezorgd voor verdere diversificatie en spreiding over sectoren.
95
De segmentatie van vastgoed naar sectoren is als volgt: 31 december 2011
31 december 2010
EUR
%
EUR
%
Kantoren
13.909
6,0
14.350
7,4
Winkels
12.920
6,0
22.360
11,5
Woningen
73.100
34,0
77.080
39,6
Participaties in vastgoedmaatschappijen
116.231
54,0
80.651
41,5
216.160
100
194.441
100
De segmentatie van vastgoed naar regio is als volgt: 31 december 2011
31 december 2010
EUR
%
EUR
%
201.126
93,0
188.226
96,8
Buitenland binnen EU
4.828
2,2
425
0,2
Buitenland buiten EU
10.206
4,7
5.790
3,0
216.160
100
194.441
100
Nederland
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar sectoren is als volgt: 31 december 2011
96
31 december 2010
EUR
%
EUR
%
Beleggingsinstelling
459.714
72,6
428.217
50,3
Financiële instellingen (waaronder banken en verzekeraars)
35.466
5,6
82.314
9,7
Nijverheid en industrie
16.052
2,5
125.549
14,7
Handel
59.526
9,4
92.545
10,9
Overige dienstverlening
61.590
9,7
103.550
12,2
Diversen
775
0,1
18.694
2,2
633.123
100
850.869
100
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar regio is als volgt: 31 december 2011
31 december 2010
EUR
%
EUR
%
Nederland
36.994
5,8
48.098
5,7
Buitenland binnen EU
240.748
38,0
262.376
30,8
Buitenland buiten EU
355.381
56,1
540.395
63,5
633.123
100
850.869
100
Valutarisico (S3) Het totaalbedrag van de gehele beleggingsportefeuille dat buiten de euro wordt belegd bedraagt ultimo 2011 circa € 554.305 (2010: € 578.739). Van dit bedrag is 47% (2010: 67%) afgedekt naar de euro. Het beleid van het fonds is om 75% van het valutarisico van de valuta’s CHF, GBP, JPY en USD af te dekken. Indien voor de berekening rekening wordt gehouden met alleen de afdekking van deze vier valuta’s bedraagt de afdekking 71%. Per einde boekjaar is de waarde van de uitstaande valutatermijn contracten € 2.161 negatief (2010: € 647 positief). Het valutarisico wordt in onderstaande tabel weergegeven.
EUR
EUR vóór
EUR valuta derivaten
1.839.191
260.513
AUD
-
-
CHF
7.882
-
31 december 2011 31 december 2010 EUR EUR netto netto positie (na) positie (na) 2.099.704
1.081.914
7.882
105.803
58
DKK
834
-
834
20.484
GBP
91.728
-52.676
39.052
281.337
HKD
8.385
-
8.385
39
JPY
1.708
-2.002
-294
72.558
NOK
1.470
-
1.470
14.076
PLN
-
-
-
1.521
SEK
4.564
-
4.564
24.241
USD
271.500
-207.996
63.504
424.132
Other
166.234
-
166.234
-
2.393.496
-2.161
2.391.335
2.026.163
97
Grondstoffenrisico (S4) In 2011 is er in de portefeuille geen allocatie naar grondstoffen geweest, waardoor een eventueel grondstoffenrisico eveneens afwezig was.
Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Over beursgenoteerde derivaten wordt geen kredietrisico gelopen. Beheersing vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds en het uitvoeren van onderpandbeheer ter dekking van deze risico’s. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het fonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Ook voor de belangrijkste indirecte beleggingen in OTC-derivaten (via de LDI fondsen) zijn strikte vereisten met betrekking tot tegen partijen en uitvoering van onderpandbeheer aanwezig, waarmee de tegenpartijrisico’s binnen deze fondsen beheerst worden. In de onderstaande tabel wordt de verdeling van de vastrentende waarden naar sector weergegeven: 2011
2010
EUR
EUR
Nederlandse overheidsinstellingen
37.265
33.792
Buitenlandse overheidsinstellingen
481.940
554.720
Beleggingsinstellingen
760.964
105.740
Financiële instellingen
129.242
101.937
Handel- en industriële bedrijven
2.168
22.192
Nutsbedrijven
23.271
-
Andere instellingen
15.318
19.737
Stand ultimo
1.450.168
838.118
De verdeling van vastrentende waarden naar regio is weergegeven in onderstaande tabel: 2011
2010
EUR
EUR
Mature markets
1.448.856
828.259
Emerging markets
1.312
9.859
Stand per 31 december
1.450.168
838.118
Beleggingen waarvan de uitgevende partij is gevestigd in Azië (exclusief Japan), Latijns-Amerika of Rusland worden gerekend tot de regio ‘Emerging Markets’.
98
Beleggingen uit de beleggingsportefeuille waarvan van uitgevende partijen in overige landen zijn gevestigd, worden gerekend tot beleggingen in ‘Mature markets’. Ten aanzien van de kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille wordt het volgende overzicht gegeven:
31 december 2011
31 december 2010
EUR
%
EUR
%
AAA
1.178.638
81,0
448.980
53,5
AA
44.132
3,0
94.389
11,3
A
102.092
7,0
163.402
19,5
BBB
70.854
5,0
23.144
2,8
BB
12.744
1,0
2.389
0,3
Overig
41.708
3,0
105.814
12,6
1.450.168
100
838.188
100
Verzekeringtechnische risico (S6) Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de technische voorzieningen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioen verplichting. Door toepassing van AG-prognosetafel 2010-2060 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen.
Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen.
Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen (schadereserve). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Het beleid van het fonds is om het overlijden- en arbeidsongeschiktheidsrisico niet her te verzekeren.
Indexatierisico Het bestuur van het fonds heeft de ambitie om het pensioen te indexeren. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de indexatie toezegging voorwaardelijk is. Het beleid en de ambitie inzake indexatie en toeslagverlening is weergegeven in de toelichting van de post ‘Indexering en overige toeslagen’.
99
Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er wordt eveneens rekening gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Inzake het liquiditeitsrisico wordt vermeld dat het fonds in haar beleggingsportefeuille over voldoende obligaties beschikt die onmiddellijk zonder waardeverlies te gelde kunnen worden gemaakt om eventuele onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren. Op dit moment bestaan er geen liquiditeitsrsico voor het fonds. In de solvabiliteitstoets worden hier dan ook geen buffers voor aangehouden.
Concentratierisico (S8) Grote posten zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden gesommeerd. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal waartoe de belegging behoort, uitmaakt. Dit betreft per 31 december 2011 de volgende posten (percentage ten opzichte van het totaal van de belegde waarde in vastrentende waarden):
31 december 2011
*
31 december 2010
EUR
%
EUR
%
Frankrijk
-
-
171.846
8,1*
Duitsland
372.696
15,6
127.998
6,1*
Italië
980
0,0
95.700
4,5*
Nederland
60.818
2,6
27.899
1,3*
België
-
0,0
25.173
1,2*
Oostenrijk
70.218
2,9
-
0,0*
US
17.541
0,7
25.173
1,2*
Spanje
-
-
34.316
1,6*
Finland
12.089
0,5
17.246
0,8*
Overige vastrentende waarden
-
-
337.940
16,0*
534.343
22,4
863.291
40,8*
aangepast voor vergelijkingsdoeleinden
Hoewel niet op directe wijze wordt belegd in Franse staatsobligaties, waardoor deze waarde op nul staat, wordt hierin wel indirect via de LDI beleggingsfondsen belegd. Onder de categorie ‘Overige vastrentende waarden’ worden bedrijfsobligaties en hoog rentende obligaties verstaan, waarin eveneens indirect via beleggingsinstellingen wordt belegd. De indirecte beleggingen in Franse staatsobligaties bedroegen per ultimo 2011 circa 10% van de totale beleggingsportefeuille en de beleggingen in ‘Overige vastrentende waarden’ bedroegen circa 15%. In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en passiva ontbreekt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen.
100
Een portefeuille van leningen die sterk sectorgebonden is, kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden aangehouden is sprake van een cumulatief concentratierisico.
Overige niet-financiële risico’s Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Dergelijke risico’s worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles, kwaliteit geautomatiseerde systemen, enzovoorts. Deze kwaliteitseisen worden periodiek getoetst door het bestuur. Aangezien hiermee sprake is van adequate beheersing van de operationele risico’s worden door het fonds hiervoor geen buffers aangehouden in de solvabiliteitstoets.
Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar.
Specifieke financiële instrumenten (derivaten) Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt, dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekent inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het fonds gebruikt derivaten voornamelijk om het valutarisico en het renterisico af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met te goeder naam en faam bekend staande partijen. Bovendien geldt dat zoveel mogelijk wordt gewerkt met onderpand. Er wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de volgende instrumenten: •• Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. •• Renteswaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. •• Swaption: Een optie op een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of binnen een bepaald tijdstip. Doel is het beheren van het renterisico.
101
Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2011: Type contract
Contractomvang
Actuele waarde activa
Actuele waarde passiva
EUR
EUR
EUR
Futures
-
-
-
Forward
260.956
-
-2.161
Swaptions
-
-
-
Interest rate swaps
-
-
-
Overige derivaten
-
-
-
-
-2.161
Contractomvang
Actuele waarde activa
Actuele waarde passiva
EUR
EUR
EUR
Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2010: Type contract Futures
-13.300
-
-2.676
Forward
366.503
3.323
-
Swaptions
199.000
22.219
-75.327
Interest rate swaps
2.428.000
95.290
-14
Overige derivaten
8.100
29
-
120.861
-78.017
7.5.10 Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen Ontvangen zekerheden en garanties Per balansdatum zijn er geen bedragen aan aandelen of aan vastrentende waarden uitgeleend (bruikleen/security lending). Er zijn geen zekerheden ontvangen.
Langlopende contractuele verplichtingen Het fonds heeft een uitbestedingovereenkomst afgesloten met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V., Syntrus Achmea Vermogens beheer B.V. en Syntrus Achmea Vastgoed B.V. De overeenkomst met Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. loopt tot medio 2011. Met Kempen Capital Management is een nieuwe overeenkomst gesloten vanaf medio 2011. Het bestuur en KCM hebben afspraken gemaakt over de vergoedingssystematiek. Deze systematiek bestaat zowel uit vaste als variabele componenten.
102
Investerings- en stortingsverplichtingen Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan per balansdatum de volgende investerings- en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen):
Private Equity
2011
2010
EUR
EUR
6.553
8.843
Voorwaardelijke verplichtingen Het pensioenfonds heeft een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot inhaalindexering. Het eventueel inhalen van toeslagen vindt in elk geval niet eerder plaats dan nadat de dekkingsgraad gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad vermeerderd met 10%. Wanneer het bestuur van mening is dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor een inhaaltoeslag, gelden voorts als voorwaarden dat de inhaaltoeslag maximaal twee procentpunt per jaar zal zijn en dat ook na toekennen van een inhaaltoeslag de dekkingsgraad nog steeds gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad vermeerderd met 10%.
Juridische procedures Per jaareinde lopen er geen juridische procedures tegen het fonds en heeft het fonds tevens geen juridische procedures aangespannen tegenover derden.
Verstrekte zekerheden en garanties Per balansdatum zijn er geen bedragen aan aandelen of aan vastrentende waarden uitgeleend (bruikleen/security lending). Er zijn geen zekerheden ontvangen.
7.5.11 Verbonden partijen Identiteit van verbonden partijen Er is sprake van een relatie tussen de verbonden partijen tussen het fonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders.
Transacties met bestuurders Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar 7.6.11. Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vorderingen op, (voormalige) bestuurders. De bestuurders nemen geen deel aan de pensioenregeling van het fonds, de directeur en medewerkster van het bestuursbureau nemen wel deel aan de pensioenregeling, op basis van voorwaarden in de pensioenregeling.
103
7.6 Toelichting op de staat van baten en lasten 7.6.1 Premiebijdragen risico fonds 2011
2010
EUR
EUR
Werkgevers- en werknemersgedeelte
140.148
133.654
FVP bijdragen
1.064
918
141.212
134.572
Voor werknemers geboren vóór 1950 bedraagt de totale bijdrage van werkgever en werknemers 19,55% (2010: 19,55%) van de som van de pensioengrondslagen plus 4,30% (2010: 4,30%) van de loonsom. Voor werknemers geboren ná 1949 bedraagt de totale bijdrage van werkgever en werknemers 18,30% (2010: 18,30%) van de som van de pensioengrondslagen plus 1,40% (2010 1,40%) van de loonsom ten behoeve van overgangsmaatregelen. Voor deelnemers geboren voor 1950 afkomstig uit Bpf Melk & Zuivel geldt een premie basisregeling inclusief prepensioen van 11,5%. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: 2011
2010
EUR
EUR
Kostendekkende premie
178.222
148.518
Feitelijke premie
141.212
134.572
Gedempte premie
152.966
142.846
De kostendekkende premie is bedoeld om de kosten van de inkoop van pensioenaanspraken te dekken. Tevens bevat de kosten dekkende premie een opslag voor kosten en solvabiliteit. Er zijn twee soorten kostendekkende premie: een premie op basis van marktrente en en premie op basis van een vaste rente. Deze laatste premie wordt ook wel gedempte premie genoemd, of gedempte kostendekkende premie. De feitelijke premie is de premie die daadwerkelijk geïnd wordt (2011: 18,3%; 2012: 18,5%). De feitelijke premie van het fonds is gebaseerd op een gedempte premie op 4% rekenrente. Deze is berekend met de aanname dat in de toekomst 4% rendement wordt gehaald.
104
De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt: 2011
2010
EUR
EUR
Kosten pensioenopbouw
144.318
122.157
Pensioenuitvoeringskosten
9.404
10.723
Solvabiliteitsopslag
22.305
21.208
Mutatie technische voorzieningen voor excassokosten
2.195
1.708
Afslag i.v.m. toetsing op oude sterftegrondslag
-
-7.278
178.222
148.518
Bij de opstelling in bovenstaande tabel is in 2010 rekening gehouden met het feit dat het fonds andere grondslagen (AG Prognosetafel 2005-2050) hanteerde toen de premie werd vastgesteld (vóór 2010). Het verschil tussen de benodigde premie op oude en huidige grondslagen (AG Prognosetafel 2010-2060 en gewijzigde ervaringssterfte) is in 2010 opgenomen onder “Afslag in verband met toetsing op oude grondslagen”. In 2011 is dit niet meer van toepassing. De samenstelling van de gedempte premie is als volgt: 2011
2010
EUR
EUR
Kosten pensioenopbouw
119.557
115.755
Pensioenuitvoeringskosten
9.404
10.723
Solvabiliteitsopslag
22.305
21.208
Mutatie technische voorzieningen voor excassokosten
1.700
1.580
Afslag i.v.m. toetsing op oude sterftegrondslag
-
-6.420
152.966
142.846
7.6.2 Premiebijdragen risico deelnemers Het pensioenfonds kent een vrijwillige aanvullende pensioenregeling, waarbij door zowel de werkgever als werknemer wordt bijgedragen in de premie. De premiebijdrage risico deelnemers van € 572.000,- zijn inclusief een opslag voor overlijdensrisico (8%) en kosten (2%)/ De opslag voor overlijdensrisico bedraagt € 42.000,- (2010: € 31.000,-) en de opslag voor kosten bedraagt € 10.000,- (2010: € 8.000,-)
105
7.6.3 Beleggingsresultaten risico fonds en risico deelnemers 2011
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Kosten van vermogensbeheer
Totaal
EUR
EUR
EUR
EUR
Vastgoedbeleggingen
8.755
-4.831
-757
3.167
Aandelen
9.411
-46.829
-1.380
-38.798
Vastrentende waarden
30.718
95.956
-1.608
125.066
Derivaten
8.291
176.612
-5
184.898
Overige beleggingen
28
1.825
-71
1.782
57.203
222.733
-3.821
276.115
Valutaresultaten
-4.283 271.832*)
*)
de beleggingsresultaten zijn als volgt opgebouwd:
• beleggingsresultaat voor risico fonds
271.909
• beleggingsresultaat voor risico deelnemers
-77 271.832
De exploitatiekosten vastgoedbeleggingen € 1.220 (2010: € 1.392) zijn in mindering gebracht op directe beleggingsopbrengsten.
106
2010
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Kosten van vermogensbeheer
Totaal
EUR
EUR
EUR
EUR
Vastgoedbeleggingen
7.952
-3.584
-719
3.649
Aandelen
10.230
102.354
-2.177
110.407
Vastrentende waarden
28.441
852
-1.207
28.086
Derivaten
20.546
63.361
-119
83.788
Overige beleggingen
-1
646
-280
365
67.168
163.629
-4.502
226.295
Valutaresultaten
-1.223 225.072*)
*)
de beleggingsresultaten zijn als volgt opgebouwd:
• beleggingsresultaat voor risico fonds
224.987
• beleggingsresultaat voor risico deelnemers
85 225.072
7.6.4 Beleggingsresultaten risico deelnemers 2011
2010
EUR
EUR
Bruto rendement
-57
100
Kosten opslag
-20
-15
-77
85
107
7.6.5 Overige baten 2011
2010
EUR
EUR
Vrijval voorziening dubieuze debiteuren
250
-
Ander baten (interest)
262
178
512
178
7.6.6 Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling.
7.6.7 Indexering en overige toeslagen In de staat van baten en lasten is de last uit hoofde van indexering en overige toeslagen welke aan het verslagjaar moet worden toegerekend verantwoord. Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loon ontwikkeling volgens de CAO (de ‘ambitie’). De toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op toeslagen bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst toeslagverlening kan plaats vinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft er tevens naar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex (de ‘ambitie’). Ook deze toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. De toeslagverlening is maximaal gelijk aan het rendement, ook als de prijsstijging hoger is.
108
In onderstaande tabel is de gerealiseerde toeslagverlening ten opzichte van de ambitie weergegeven: Deelnemerscategorie
Actieve deelnemers Pensioengerechtigden Gewezen deelnemers
1
Toeslag per
Toeslag per
Toeslag per
1-1-2012
1
1-10-2010
1-10-2009
%
%
%
Ambitie
1,00%
0,00%
6,75%
Realisatie
0,00%
0,00%
1,35%
Ambitie
3,00%
0,60%
1,10%
Realisatie
0,00%
0,00%
0,22%
Ambitie
3,00%
0,60%
1,10%
Realisatie
0,00%
0,00%
0,22%
In december 2010 heeft het bestuur besloten de datum van toeslag te wijzigen van 1 oktober naar 1 januari. Bij de bepaling van de toeslagverlening per 1 januari 2012 is (eenmalig) rekening gehouden met een langere referteperiode.
7.6.8 Rentetoevoeging technische voorzieningen De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 1,296% (2010: 1,303%), zijnde € 23.989 (2010: € 19.758). Het rentepercentage is afgeleid van de eenjaarsrente uit de rentetermijnstructuur per begin van het boekjaar zoals gepubliceerd door DNB.
7.6.9 Pensioenuitkeringen 2011
2010
EUR
EUR
Ouderdomspensioen
18.244
15.046
Partnerpensioen
4.685
4.393
Wezenpensioen
140
119
Invaliditeitspensioen
1.068
1.068
Afkopen
6.417
10.760
30.554
31.386
De post Afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 427 (2010: € 421) per jaar (de afkoopgrens) overeenkomstig de Pensioenwet (artikel 66).
109
7.6.10 Pensioenuitvoeringskosten 2011
2010
EUR
EUR
Bestuurskosten
193
150
Administratiekostenvergoeding
8.317
9.664
Controle- en advieskosten (excl. accountantskosten)
224
161
Accountantskosten
59
52
Contributies en bijdragen
360
330
Lonen en salarissen
159
140
Sociale lasten
36
30
Overig
56
197
9.404
10.724
Bij het fonds zijn twee werknemers in dienst. De pensioenuitvoering is volledig uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. De kosten van pensioenbeheer bedragen voor 2011 € 9.404.000. Dit is € 105,48 per deelnemer/pensioengerechtigde en bestaat uit o.a. uit de kosten die worden gemaakt voor deelnemers-en pensioengerechtigden. Daarnaast zijn er werkgeverskosten voor de aanlevering en verwerking van de werknemersgegevens. Bestuurskosten bevat de kosten verbonden aan het besturen van het fonds, de ondersteuning van het bestuur en de inhuur van adviseurs. De accountantskosten, zoals hierboven opgenomen als onderdeel van de pensioenuitvoeringskosten, kunnen als volgt wordt gespecificeerd:
110
2011
2010
EUR
EUR
Controle van de jaarrekening
51
38
Andere niet-controle diensten
8
14
59
52
7.6.11 Bezoldiging bestuurders De transacties met bestuurders hebben betrekking op de vergoedingen voor de werkzaamheden verband houdende met de bestuurs- en commissievergaderingen. De vergoedingen bestaan uit vacatiegeld, vergoeding van reis- en verblijfkosten, overige kosten bestuur en overige bestuurskosten 2011: € 193 (2010: € 150). De beloning voor de leden van de deelnemersraad bedroeg over 2011 € 12 (2010: € 9). De beloning voor de leden van het verantwoordingsorgaan bedroeg over 2011 € 9 (2010: € 8). Afgezien hiervan zijn geen bezoldigingen toegekend.
7.6.12 Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente.
7.6.13 Wijziging overige actuariële uitgangspunten De actuariële grondslagen en/of methoden worden periodiek beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de reële waarde van de technische voorziening. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als specifiek voor de populatie van het fonds. De huidige grondslag voor overlevingskansen is gebaseerd op de door het Actuarieel Genootschap (AG) in 2010 gepubliceerde Prognosetafel 2010-2060. De AG Prognosetafel 2010-2060 houdt rekening met de voorzienbare trend in overlevingskansen van de gehele Nederlandse bevolking. In boekjaar 2011 zijn de actuariële grondslagen op één punt gewijzigd ten opzichte van boekjaar 2010. De revalidatiekans is per 1 januari 2011 verlaagd van 10% naar 0% gezien de dalende trend van de waargenomen revalidaties. Hierdoor nemen de voorzieningen voor PVO en AOP toe met € 3.994. De vaststelling van de toereikendheid van de technische voorziening is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze schattingswijzigingen is verantwoord in het resultaat van het verslagjaar.
111
7.6.14 Overige wijzigingen in de technische voorzieningen 2011
2010
EUR
EUR
-2.533
-1.085
Arbeidsongeschiktheid
1.197
-3.743
Mutaties
-1.174
-1.725
Totaal resultaat op kanssystemen
-2.510
-6.553
Overig
388
12
Totaal overige resultaten
388
12
Totaal overige wijzigingen in de technische voorzieningen
-2.122
-6.541
2011
2010
EUR
EUR
Inkomende waardeoverdrachten
-3.604
-2.058
Uitgaande waardeoverdrachten
3.843
3.450
Saldo overdrachten van rechten
239
1.392
Toevoeging aan de technische voorzieningen
4.374
870
Onttrekking aan de technische voorzieningen
-4.250
-4.403
Totaal overige resultaten
124
-3.533
Resultaat op kanssystemen Sterfte
Overige resultaten
7.6.15 Saldo overdracht van rechten
Saldo overdrachten van rechten
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
Een inkomende waardeoverdracht betreft de ontvangst van het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de vorige werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd.
112
Een uitgaande waardeoverdracht betreft de overdracht aan het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra pensioenaanspraken.
7.6.16 Wijziging voorziening risico deelnemers De wijziging van de voorziening risico deelnemers bedraagt € 326 (2010: € 286). Hiervan heeft € 520 (2010: € 393 ) betrekking op bijdragen en € 116 (2010: € 192) op uitkeringen en correcties.
7.6.17 Overige lasten 2011
2010
EUR
EUR
Dotatie voorziening dubieuze debiteuren
-
150
Andere lasten
-
62
-
212
7.6.18 Belastingen De activiteiten van het fonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting.
7.6.19 Ondertekening I. van Duijn-Pennenburg Werknemersvoorzitter
H.H. van der Geest Werkgeversvoorzitter De Meern, 14 juni 2012
113
8 Overige gegevens
8.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. De bestemming is nader uitgewerkt in de ABTN. Het voorstel resultaatbestemming 2011 is opgenomen in de paragraaf van de staat van baten en lasten in de jaarrekening.
8.2 Gebeurtenissen na balansdatum Na balansdatum hebben zich geen gebeurtenissen voorgedaan met belangrijke financiële gevolgen voor de rechtspersoon.
116
8.3 Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf te Utrecht is aan Towers Watson B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2011.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: •• heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en •• heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
117
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 128 (kostendekkende premie), 129 (premiekorting), 131 (minimaal vereist eigen vermogen), 132 (vereist eigen vermogen) en 137 (inconsistentie bij het toeslagbeleid). De vermogenspositie van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf is naar mijn mening slecht, vanwege een dekkingstekort. Purmerend, 14 juni 2012 E.W.J.M. Schokker AAG verbonden aan Towers Watson B.V.
118
8.4
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de jaarrekening 2011van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf te Utrecht gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2011 en de staat van baten en lasten over 2011 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de Stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de Stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de Stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf per 31 december 2011 en van het resultaat over 2011 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
119
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Utrecht, 14 juni 2012 KPMG Accountants N.V.
J.P. Faber RA
120
Bijlage 3
Bijlage 3 Begrippenlijst ABTN (Actuariële en bedrijfstechnische nota) Pensioenfondsen dienen te werken volgens een ABTN. Hierin zijn de financiële opzet van een pensioenfonds en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven.
ALM (Asset Liability Management) Een methode om modelmatig de samenstelling van de strategische beleggingsportefeuille te bepalen, rekening houdend met de pensioenverplichtingen.
Beleggingsrendement en Benchmark (excl. rente- en valutahedge) Deze gegevens zijn vanaf 2011 niet meer beschikbaar aangezien de hedges binnen de portefeuille plaatsvinden en niet meer afzonderlijk zichtbaar zijn
Beleggingsrendement en Benchmark (incl. rente- en valutahedge) Deze wordt vanaf 2011 zichtbaar aangezien de hedges binnen de portefeuille plaatsvinden.
Benchmark Vergelijkingsmaatstaf. Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van een beleggingsportefeuille worden afgezet.
Corporate Governance Goed ondernemerschap; onder andere integer en transparant handelen door het bestuur, alsmede goed toezicht hierop. Ook het afleggen van verantwoording over het uitgevoerde beleid en het toezicht hierop valt eronder.
Dekkingsgraad De waarde van het pensioenvermogen uitgedrukt als percentage van de waarde van de pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad wordt als graadmeter beschouwd voor de mate van zekerheid dat de toegezegde pensioenen ook daadwerkelijk kunnen worden uitbetaald.
Deposito Tegoed bij een bankinstelling, waarover eerst na verloop van een overeengekomen tijdsduur (maximaal 2 jaar) kan worden beschikt.
Derivaat Financieel contract waarvan de waarde is afgeleid van een andere (onderliggende) waarde, zoals een aandeel, obligatie of grondstof. Bijvoorbeeld: futures, swaps.
DNB De Nederlandsche Bank, toezichthouder van pensioenfondsen.
Duration Gewogen gemiddelde looptijd van een lening. Maatstaf om de prijsgevoeligheid van de lening te bepalen voor renteveranderingen.
Feitelijke premie De premie die werkelijk in rekening wordt gebracht bij de werkgevers en deelnemers.
122
Franchise Vrijgesteld bedrag. Over dit deel van het pensioengevend loon worden geen aanspraken opgebouwd.
FTK (Financieel Toetsingskader) Stelsel van De Nederlandsche Bank voor in de toekomst te hanteren waarderingsmethoden.
Gedempte premie De gedempte premie is gelijk aan de kostendekkende premie met één belangrijk verschil, namelijk dat de gehanteerde rente is gebaseerd op een voortschrijdend gemiddelde uit het verleden of het rendement op een verwachting voor de toekomst.
High Yield Hoogrenderende obligaties, uitgegeven door ondernemingen met een lage kredietwaardigheid.
Kostendekkende premie De kostendekkende premie is gelijk aan de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioentoezegging. De kostendekkende premie moet opslagen bevatten voor solvabiliteit en uitvoeringskosten. Voor de voorwaardelijke (veelal indexatie) onderdelen van de pensioentoezegging moet de kostendekkende premie worden verhoogd, rekening houdend met de geformuleerde ambitie en afgesproken wijze van financieren. De kostendekkende premie moet worden vastgesteld op basis van sterftegrondslagen die ook voor de technische voorziening wordt gehanteerd. Voor het vaststellen van de zuiver kostendekkende premie wordt de actuele marktrente (rentetermijnstructuur) gehanteerd.
Liability Driven Investments (LDI) Beleggingen in vastrentende waarden (vaak fondsen en/of swaps) met een relatief lange looptijd, met als doel het renterisico van de verplichtingen af te dekken.
Outperformance Er wordt een beter resultaat behaald dan de benchmark.
Performancetoets Het gemiddelde van de behaalde beleggingsresultaten, gemeten over 5 jaar. Een fonds moet minimaal een 0 behalen om aan de performancetoets te voldoen. Als het fonds een negatief resultaat haalt dan moet het fonds de werkgever vrijstelling verlenen indien hij daarom verzoekt.
Reële dekkingsgraad De reële dekkingsgraad drukt de verhouding uit tussen het vermogen van het fonds en de pensioenverplichtingen, waarbij in de berekening van de pensioenverplichtingen rekening wordt gehouden met toekomstige inflatie.
Regeling 2004 De pensioenregeling 2004 geldt voor deelnemers geboren voor 1950.
Regeling 2006 De pensioenregeling 2006 geldt voor deelnemers geboren na 1949.
123
Regeling voormalig Bpf Melk & Zuivel Deze pensioenregeling geldt voor deelnemers geboren voor 1950 die op 31 december 2007 deelnemer waren aan de pensioen regeling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Melk- en Zuiveldetailhandelsbedrijf. In deze regeling geldt geen franchise.
Rekenrente Fictief rendementspercentage dat het belegde vermogen in de toekomst wordt geacht op te brengen.
Solvabiliteit Het vermogen van de pensioenuitvoerder om op langere termijn aan verzekerings- of pensioenverplichtingen te kunnen voldoen.
STAR De Stichting van de Arbeid, landelijk overlegorgaan van de centrale organisaties van zowel werkgevers als werknemers in Nederland.
Sterftegrondslag Berekeningsmethode gebaseerd op een statistisch overzicht van sterftekansen per leeftijd van een bepaalde groep personen.
Swap Ruil van het rendement op een vastgestelde referentiewaarde tegen een variabele rente gedurende een vastgestelde looptijd.
Swaption Een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of binnen een bepaald tijdstip.
Underperformance Er wordt een slechter resultaat behaald dan de benchmark.
UPO Uniform PensioenOverzicht.
Vastrentende waarden Beleggingssoort waarover in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt, zoals obligaties, onderhandse leningen en hypotheken.
VPV (Voorziening Pensioen Verplichtingen) De passiva van het pensioenfonds, gelijk aan de waarde van de pensioenverplichtingen.
Waardeoverdracht Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van een tot zeker moment opgebouwde pensioenaanspraak, in het geval de deelnemer verandert van werkgever of verzekeraar.
Z-score Maatstaf voor de mate waarin het werkelijke rendement van een pensioenfonds afwijkt van het rendement van de door het bestuur vastgestelde normportefeuille.
124
74153 062012
De uitvoering van de regelingen van dit fonds is opgedragen aan Syntrus Achmea.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf Postbus 3183, 3502 GD Utrecht Telefoon 088 008 4004 www.pensioenlevensmiddelen.nl