Jaargang 32, nummer 3 Juni 2012
Onechtheid Vrienden en valsemunters Vergilius’ Corydon als lezer Jatwerk in popmuziek
Frons Blad voor Leidse Classici
Colofon Tweeëndertigste jaargang, nummer 2, mei 2012. Verschijnt vijf maal per jaar.
Redactie
Renate Bonte Renske Janssen Lineke Brink Arjan Nijk Bas Clercx Bram van der Velden Oscar Fernandez Floris Verhaart Bijdragen worden hartelijk verwelkomd op
[email protected] of in het postvak van Frons bij het secretariaat Klassieke Talen, Doelensteeg 16, gebouw 1174, postbus 9515, 2300 RA Leiden. Kopij gaarne in elektronisch formaat (op diskette, op CD of per e-mail als Wordof platte tekst-document met alleen de nodige opmaakkenmerken) inleveren. Teksten in het Grieks verwelkomen wij het liefst in lettertype Odyssea, dat op verzoek kan worden toegestuurd. Ook gebruikt de redactie een style-sheet met regels voor opmaak en weergave, die u kunt inzien. Afbeeldingen alstublieft los aanleveren, bij voorkeur digitaal in JPEG-formaat (dus niet ingevoegd in Worddocumenten).
Contributie
Een jaarabonnement op Frons kost € 11 voor studenten, € 17 voor niet-studenten. Abonnees ontvangen per post per collegejaar vijf afleveringen van Frons. De contributie kan worden overgemaakt op giro 4359334 ten name van Frons, blad voor Leidse classici. Voor de verzending is het van belang dat u bij deze transactie uw postadres vermeldt! Nabestellen is slechts beperkt mogelijk.
Advertenties
Een advertentie in Frons bereikt een ruim publiek van classici en hun verwanten. Indien u interesse heeft om te adverteren, of bedrijven of instellingen kent die deze interesse hebben, kunt u dat laten weten aan Bas Clercx (e-mail via fronsgltc @yahoo.com) of een ander lid van de redactie. De tarieven zijn zeer gunstig! Eenmalig: halve pagina € 25, hele pagina € 40, achterpagina € 50. Jaargang: halve pagina € 100, hele pagina € 160, achterpagina € 200. Volgende deadline (Frons van oktober): vrijdag 14 september.
3
Inhoud Redactioneel Oscar Fernandez
4
“Eén keer kom je tot de conclusie” Tazuko van Berkel
“Oh god...” Renske Janssen “We didn’t have no internet” Arjan Nijk Het lied van Ullikummi Bas Clercx
6 13 16
24
Recensie Euripides’ Hippolytus Floris Verhaart
26
Een ‘onechte’ herder Oscar Fernandez
28
4
Redactioneel Beste lezer, In uw handen heeft u de laatste Frons van dit collegejaar. Op het moment van schrijven is het mij, noch iemand anders, duidelijk wat voor een zomer wij zullen treffen. Krijgen wij een tropische zomer? Of zullen wij noodgedwongen binnen moeten zitten? Wat het ook moge worden, in beide gevallen kunt u zich vermaken met de inhoud van dit themanummer. ‘Onechtheid’ zal in deze Frons centraal staan. Onlangs heeft Martin Kemp, emeritus professor Kunstgeschiedenis van Oxford University, met een team bètawetenschappers, ontdekt wij verschillend reageren op ‘echte’ en ‘onechte’ kunst. Onze hersenreactie is anders wanneer we geloven dat een schilderij vervalst is. Sean Coughlan vat dit onderzoek als volgt samen: ‘The pretension-puncturing experiment suggests that the appreciation of art is strongly linked to the accompanying information - rather than an objective judgement. The pleasure taken from a masterpiece is shaped by the viewer being told by others that this is an authentic work.’1 Ik denk dat de grote vraag die uit dit onderzoek naar voren komt, namelijk ‘Bestaat objectieve (on-)echtheid?’, centraal staat in de artikelen van deze Frons. In haar artikel onderzoekt Tazuko van Berkel, verbonden aan de opleiding GLTC als promovenda Grieks, de relatie tussen ‘echte’ en ‘onechte’ vriendschappen. Wat is de rol van geld in het omschrijven van vriendschap? Arjan Nijk zal ditmaal geen inzicht verschaffen in het nieuwe woordenboek, maar hij heeft een muzikale bijdrage geschreven. Covers van bekende nummers zijn te beschouwen als ‘onechte’ versies van het origineel. Arjan betoogt dat niet elke herbewerking als een mindere versie beschouwd hoeft te worden. Floris Verhaart heeft onlangs het toneelstuk van de opleiding bezocht, Euripides’ Hippolytus, en hier een recensie van gemaakt. Ondergetekende zal Vergilius’ tweede Ecloga proberen te lezen als een representatie van de bucolische ‘onechtheid.’ Tenslotte beschrijft Renske Janssen de desillusies van een god. Een oplettende lezer zal al opgevallen zijn dat er een andere naam dan gebruikelijk onderaan dit redactioneel prijkt. Floris Verhaart heeft zijn taak hoofdredacteur naast zich neer gelegd om zich alvast voor te kunnen bereiden op zijn promotieonderzoek dat hij zal gaan verrichten aan de universiteit van Oxford. Ik wil hem op deze plaats bedanken voor zijn bijdrages, op allerlei vlakken, aan de Frons. Ik hoop dat hij zo nu en dan de tijd zal vinden om zijn ervaringen met de Britse academia te delen met ons. Veel leesplezier! Namens de redactie, Oscar Fernandez 1 http://www.bbc.co.uk/news/education-16032234 (geraadpleegd op 25-06-2012).
Word lid van de redactie van Frons!
5
De vergrijzing slaat in Nederland toe en laat ook Frons niet ongemoeid. Het afgelopen jaar hebben we met een enthousiast team van studenten en medewerkers aan het samenstellen van hét blad voor Leidse classici gewerkt. Niettemin zal een aantal van de huidige redactieleden na dit collegejaar bijvoorbeeld door afstuderen afscheid nemen van de redactie. We zijn daarom op zoek naar studenten die vanaf volgend jaar onze groep zouden kunnen versterken. Het redactiewerk bestaat niet alleen uit het schrijven en redigeren van artikelen; je kunt ook ervaring opdoen op het gebied van bijvoorbeeld financiën, acquisitie en allerlei andere bezigheden die komen kijken bij de organisatie van een tijdschrift. Misschien ben je niet tevreden over Frons op dit moment. Bedenk dan dat je hier zelf iets aan kunt doen door lid te worden van de redactie. Hopelijk lees je Frons echter met plezier. Bedenk ook dan dat je hier in de toekomst ook zelf aan kunt bijdragen! Wil je een keer aanwezig zijn bij een redactievergadering of vraag je je meer in het algemeen af wat je voor Frons zou kunnen betekenen? Mail ons dan snel via
[email protected].
6
“EEn keer trek je de conclusie” Vrienden en valsemunters Tazuko van Berkel
A little sincerity is a dangerous thing, and a great deal of it is absolutely fatal. OSCAR WILDE, The Critic as Artist
1. “Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg”
Wijsheid is wantrouwen. We leven in een wereld waarin we voortdurend belazerd worden en waarin onze zintuigen en diepste intuïties een loopje met ons nemen. Niets is wat het lijkt: dingen zijn niet werkelijk, woorden zijn onwaar en mensen zijn onecht. Gelukkig zijn we in staat de wereld te ontmaskeren. Met eindeloze experimenten kunnen we berekenen hoe de werkelijkheid voorbij de atomen waar de dingen ophouden dingen te zijn eigenlijk is opgebouwd. De psychologie heeft ons niet alleen onthuld hoe onze medemens achter de façade van beschaving eigenlijk in elkaar zit, maar heeft ons ook geleerd onszelf te wantrouwen. En de politiek zou de politiek niet zijn als we onze schijn-elite van valsemunters niet voortdurend zouden toetsen met de vraag wat hun woorden nu echt waard zijn en wat hun eigenlijke motieven zijn. In een wereld van schijn en bedrog is de roep om authenticiteit en oprechtheid kennelijk zo groot, dat een politicus in 2001 het Nederlandse politieke landschap ingrijpend kon veranderen met één simpele toverformule: “Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg.” Zeggen wat je denkt en doen wat je zegt—zoals het toverformules betaamt kan het nauwelijks trivialer (“Da’s tautologisch,” zou Cruijff zeggen), want dit is toch gewoon hoe taal werkt, althans, hoe taal hoort te werken? En toch is Fortuyn’s toverformule een van de meest succesvolle politieke oneliners van het afgelopen decennium gebleken. Het maakte hem authentiek, het onderscheidde hem van het Haagse intellectualisme. Rousseau zei het al, mensen zijn op zoek naar authenticiteit, en iets zoeken doe je pas als je denkt dat je het kwijt bent.1 De roep om authenticiteit en oprechtheid is een kinderlijk verlangen naar een transparante wereld waarin alles zeker is, vastligt, een wereld waarin we ons nooit kunnen vergissen. Is dit verlangen naar authenticiteit universeel, en zo ook de ontgoocheling die ermee gepaard gaat? In het algemeen heeft dat natuurlijk een zekere aannemelijkheid. Vergissen is menselijk en om een vergissing te kunnen erkennen moet je aannemen dat er een verschil bestaat tussen schijn en werkelijkheid, tussen hoe iets leek te zijn en hoe het blijkt te zijn. Kun je je ook wereldwijd vergissen in mensen? Zou “ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg” in alle culturen even goed werken? Ook dit lijkt aannemelijk: er zullen weinig mensen zijn die een leugen kunnen waarderen, en de verwachting dat iemand zijn woord houdt zal ook wel universeel 1 Zie bijvoorbeeld: J. Martin, “Inventing sincerity. Refashioning prudence: the discovery of the individual in Resaissance Europe”, American Historical Review 102 (1997), 1309-42. Cf. H. Peyre, Literature and Sincerity, 1965; L. Trilling, Sincerity and Authenticity, Cambridge MA 1971.
“Eén keer trek je de conclusie” 7 wezen. Toch wijzen antropologen erop dat de roep om authentieke mensen, om mensen die trouw blijven aan hun vaste onwrikbare kern, niet in elke cultuur even sterk is en historisch aan veranderingen onderhevig is. Hier lijkt Fortuyn’s mantra uiteen te vallen in twee delen: in sommige contexten wordt je sterker afgerekend op daden dan op intenties (d.w.z. in een zakendeal komt het er uiteindelijk op aan dat je doet wat je zegt), in andere meer op de echtheid van je persoonlijkheid (een vriend is echt als hij zegt wat hij denkt). Zo heeft het Engelse adjectief sincere de afgelopen vijf eeuwen een betekenisverschuiving ondergaan van wat bij historici “objectieve oprechtheid” heet te zijn naar een meer subjectief gedefinieerde notie van oprechtheid.2 In eerste instantie karakteriseerde sincere voornamelijk zuivere substanties: een object was sincere als de inhoud strookte met de omschrijving (“goud”). Dit werd een rake metafoor om personen mee te beschrijven die op de een of andere manier “zuiver” of “echt” waren. De vraag is natuurlijk hoe. In samenlevingen met sterker gecodifieerde verplichtingen krijgt sincere een meer “objectieve”, of objectiveerbare, invulling: je bent sincere als je een man van je woord bent en doet wat je zegt. In samenlevingen, zoals de onze, waarin persoonlijke relaties zoals vriendschap een subjectievere invulling hebben verwijst sincere naar een correspondentie tussen presentatie en intentionele inhoud: sincerity is zeggen wat je denkt. Deze semantische verschuiving weerspiegelt een verschuiving in de manier waarop persoonlijke relaties gedefinieerd worden. Waar commitment bestaat uit wederzijdse verplichtingen moet je erop kunnen vertrouwen dat de ander woord houdt en zijn beloften nakomt. Als je je onderling verbonden weet op grond van persoonlijkheid (je kunt zo goed “jezelf zijn” in elkaars gezelschap), dan komt het erop aan dat een ander zich niet anders voordoet dan hij is—je veronderstelt een kern bij de ander, het idee dat de ander een rol zou spelen is beangstigend en weerzinweekend. Twee verschillende invullingen van echtheid dus: lees je de echtheid van een ander af aan zijn daden of vergt het intieme kennis van zijn diepste beweegredenen en gevoelens?
2. Ik zeg wat ik denk
De preoccupatie met schijn en werkelijkheid hebben we in zekere zin van de Grieken geërfd. De presocraten leerden ons de wereld van de zintuigen te wantrouwen, de sofisten confronteerde ons met het manipulatieve beest dat taal is en de tragediedichters en Socrates keerden ons tegen onszelf. Niet voor niets is ἀληθής een adjectief dat niet alleen proposities en taaluitingen kwalificeert, maar ook dingen en mensen—iets waarvoor wij in het Nederlands eerder “echt” of “werkelijk” zouden gebruiken: de ware wijze, een ware daad, je ware vriend. Wat attributief “waar” met “echt” en “werkelijk” gemeen heeft, is dat het alleen gebruikt wordt in contexten waar de echtheid van het een en ander omstreden of problematisch is: de woordgroep “echte roomboter” is alleen betekenisvol in een samenleving waar dieetmargarine de norm is, zoals “de ware Jakob” alleen onderscheidend is in 2 Cf. Silver, A., “Friendship and sincerity”, Sozialer Sinn 1 (2003), 123-30.
Tazuko van Berkel 8 een context waarin je je ook kan vergissen in de medemens. Een norm wordt pas uitgedragen op het moment dat ze niet meer vanzelf spreekt. Nog meer saillant zijn de gevallen waarin mensen onecht heten te zijn. De Griekse term die bij uitstek wordt gebruikt voor onechte mensen is κίβδηλος, “vals”, “onzuiver” of “ongeldig”. Net als het Engelse sincere karakteriseert κίβδηλος in eerste instantie substanties: goud en zilver kunnen κίβδηλος zijn als de substantie door menging met andere metalen onedel is. De metafoor wordt vrij snel ook op mensen toegepast wanneer ze niet zuiver op de graat zijn. Zo is κίβδηλος een gangbare metafoor bij Plutarchus voor een valse vriend: χαλεπὴ γὰρ ἐν καιρῷ δεομένῳ φίλων ἡ τῶν μὴ φίλων αἴσθησις, ἀντικαταλλαγὴν οὐκ ἔχουσα χρηστοῦ καὶ βεβαίου πρὸς ἀβέβαιον καὶ κίβδηλον. ἀλλ’ ὥσπερ νόμισμα δεῖ τὸν φίλον ἔχειν πρὸ τῆς χρείας δεδοκιμασμένον, μὴ ὑπὸ τῆς χρείας ἐλεγχόμενον. (Plutarchus, Quomodo adulator ab amico internoscatur, 49D) Het is vreselijk om op het moment suprême, wanneer we vrienden nodig hebben, te ontdekken dat ze geen vrienden zijn; want het is nu eenmaal niet mogelijk om voor een voortreffelijke en betrouwbare vriend een onbetrouwbare en valse in te wisselen. Nee, een vriend moet, zoals een munt, vóór het moment van noodzaak getoetst worden, niet gelogenstraft door de noodzaak.
Plutarchus werkt hier een monetaire metafoor uit: anders dan een κίβδηλος munt (een stuk metaal dat minder waard is dan het zegt te zijn) kun je een vriend helaas niet op echtheid toetsen. De vraag is natuurlijk waar deze echtheid dan in zou moeten bestaan. Bij Plutarchus is de valse vriend de vleier: iemand die een echte vriend imiteert zoals nepgoud de glans van echt goud nabootst: ὥσπερ τὰ ψευδόχρυσα καὶ τὰ κίβδηλα τὴν λαμπρότητα τοῦ χρυσοῦ καὶ τὸ γάνωμα μιμεῖται μόνον, οὕτως ἔοικεν ὁ κόλαξ τοῦ φίλου τὸ ἡδὺ καὶ κεχαρισμένον ἐκμιμούμενος κτλ. (Plutarchus, Quomodo adulator ab amico internoscatur, 50A-B) Zoals vals en onedel goud de schittering en helderheid van goud alleen nabootst, zo lijkt ook de vleier die het aangename en elegante van de vriend imiteert, etc.
Door vriendschap te vervalsen reduceert de nepvriend haar tot namaakgeld: ὁ δὲ ψευδὴς καὶ νόθος καὶ ὑπόχαλκος ὤν, ἅτε δὴ μάλιστα γιγνώσκων ἑαυτὸν ἀδικοῦντα τὴν φιλίαν ὥσπερ νόμισμα παράσημον ὑπ’ αὐτοῦ γενομένην κτλ. (Plutarchus, Quomodo adulator ab amico internoscatur, 65B1) [De vleier] is onwaar en van onedele afkomst en vervalst, aangezien hij heel goed weet dat hij de vriendschap onrecht doet door het als het ware tot namaakgeld te maken, etc.
Een valse vriend is bij Plutarchus iemand die geen παρρησία betracht, die niet zegt wat hij denkt: hij lijkt een vriend omdat hij allerlei dingen zegt die je graag hoort, maar is het niet echt, want anders zou hij je wel de waarheid zeggen—dát is wat
“Eén keer trek je de conclusie” 9 echte vrienden volgens Plutarchus horen te doen. Bij een ware vriend is er een volmaakte correspondentie tussen buitenkant (wat je zegt) en binnenkant (wat je doet).
3. Ik doe wat ik zeg
Deze metafoor van “de valse vriend”, als een “valse munt” die niet is wat het lijkt, gaat ver terug tot de late 6de eeuw voor Christus in de Archaïsche lyriek—het moment waarop het muntgeld, kort daarvoor in Lydië uitgevonden, zijn ingang heeft gevonden in de Griekstalige wereld en de Grieken het gevoel beginnen te krijgen dat deze kleine uitvinding nogal eens grote gevolgen zou kunnen hebben.3 Een van de indirecte gevolgen is een toegenomen sociale mobiliteit: met name in aristocratisch kringen is er de perceptie dat de wereld niet meer is wat ze geweest is en dat “nieuw geld” bezig is het podium te veroveren. Je kunt niet meer, zoals vroeger, zomaar aan iemand zien wat hij waard is: Χρυσοῦ κιβδήλοιο καὶ ἀργύρου ἀνσχετὸς ἄτη Κύρνε, καὶ ἐξευρεῖν ῥάιδιον ἀνδρὶ σοφῶι. εἰ δὲ φίλου νόος ἀνδρὸς ἐνὶ στήθεσσι λελήθηι ψυδρὸς ἐών, δόλιον δ’ ἐν φρεσὶν ἦτορ ἔχηι, τοῦτο θεὸς κιβδηλότατον ποίησε βροτοῖσιν, καὶ γνῶναι πάντων τοῦτ’ ἀνιηρότατον. οὐδὲ γὰρ εἰδείης ἀνδρὸς νόον οὐδὲ γυναικός, πρὶν πειρηθείης ὥσπερ ὑποζυγίου, οὐδέ κεν εἰκάσσαις ὥσπερ ποτ’ ἐς ὢνιον ἐλθών· πολλάκι γὰρ γνώμην ἐξαπατῶσ’ ἰδέαι. (Theognis I.118-27) De schade die vervalst goud en zilver aanrichten is te dragen, Cyrnus, en voor iemand met ervaring makkelijk te ontdekken. Maar als de bedoelingen van een vriend in de borst ongemerkt vals zijn, en hij een verraderlijk hart heeft, dan is dit het meest vervalste ding dat de god voor stervelingen gemaakt heeft, en het onderkennen ervan is het pijnlijkst van alles. Want je kan het hart van geen enkele man of vrouw kennen voordat je het beproefd hebt, zoals een jukdier, en je kan er ook geen schatting van maken zoals wanneer je een aankoop doet, want het uiterlijk bedriegt het oordeel maar al te vaak.
Ook hier is de valse vriend “onedel metaal” (χρύσος κίβδηλος), die van binnen (in zijn νόος) anders blijkt te zijn dan hij lijkt: hij heeft een verraderlijk hart, en pas bij beproeving blijkt hij een kat in de zak (een kreupel jukdier) die met uiterlijke schijn het oordeel bedrogen heeft. En dan kan je op de markt althans nog een inschatting 3 Het is een omstreden kwestie of de κίβδηλος-beeldspraak bij Theognis al verwijst naar vals muntgeld. Zie J. Hangard, J., Monetaire en daarmee verwante meforen: studiën over het metaforisch gebruik van de terminologie van muntwezen, onderzoek en bewerking van edele metalen en zegelwezen in de Griekse literatuur tot Aristoteles, Groningen 1963. Leslie Kurke betoogt dat de combinatie met andere monetaire beeldspraak in Theognis erop wijst dat het beeld specifiek naar muntgeld verwijst en niet naar onedel metaal in het algemeen. L. Kurke, Coins, bodies, games, and gold: the politics of meaning in archaic Greece, Princeton 1999. Zie ook S. Alessandri, “κίβδηλος: Due passi nel lessico monetale (e dintorni)”, Atti della Accademia Peloritana dei Pericolanti 72 (1998), 5-32.
10 Tazuko van Berkel van de goederen maken —met vriendschap begeef je je al gauw op gladder ijs. Ook het beeld van het “toetsen” van metaal met een toetssteen (een βάσανος) vinden we al bij Theognis: Οὐδέν’ ὁμοῖον ἐμοὶ δύναμαι διζήμενος εὑρεῖν πιστὸν ἑταῖρον, ὅτωι μή τις ἔνεστι δόλος· ἐς βάσανον δ’ ἐλθὼν παρατρίβομαι ὥστε μολύβδωι χρυσός, ὑπερτερίης δ’ ἄμμιν ἔνεστι λόγος. (Theognis I.414-17) Ik kan niemand vinden zoals mijzelf in mijn zoektocht naar een trouwe kameraad, in wie geen bedrog huist. Wanneer ik bij de toetssteen kom wordt ik gewreven, goud tegen lood, en de weegschaal slaat over naar mij.
Μήποτ’ ἐπαινήσηις, πρὶν ἂν εἰδῆις ἄνδρα σαφηνῶς, ὀργὴν καὶ ῥυθμὸν καὶ τρόπον ὅστις ἂν ἦι. πολλοί τοι κίβδηλον ἐπίκλοπον ἦθος ἔχοντες κρύπτουσ’ ἐνθέμενοι θυμὸν ἐφημέριον. τούτων δ’ ἐκφαίνει πάντων χρόνος ἦθος ἑκάστου. καὶ γὰρ ἐγὼ γνώμης πολλὸν ἄρ’ ἐκτὸς ἔβην· ἔφθην αἰνήσας πρὶν σοῦ κατὰ πάντα δαῆναι ἤθεα· νῦν δ’ ἤδη νηῦς ἅθ’ ἑκὰς διέχω. (Theognis I.962-9) Prijs een man nooit voordat je hem zeker kent: wie hij is in temperament, instelling, en levenswijze. Let wel, veel mensen die een vals en bedrieglijk karakter hebben verbergen het met een alledaagse houding. Maar tijd legt het karakter van al deze mensen bloot. Want ook ik ben mijn verstand ver te buiten gegaan: ik prees je al voordat ik je helemaal kende. Nu vaar ik als een schip met een ruime boog om je heen.
Tijd toetst de vriend en laat blijken of hij goud is of lood, of hij onder of voorbij zijn dagelijkse gedrag waard is wat hij waard zegt te zijn. Ook bij Theognis vinden we een spanning tussen de buitenkant van mensen (hun ἰδέα) en een verborgen binnenkant (die zij κρύπτουσι ἐνθέμενοι, d.w.z. hun νόος, θυμός, ἦθος) die zich slecht in bijzondere omstandigheden manifesteert (ἐκφαίνει, als hij getoetst en beproefd wordt). Maar anders dan bij Plutarchus is bij Theognis een “valse vriend” niet zozeer iemand die niet zegt wat hij denkt, maar iemand die niet doet wat hij zegt: Μηδείς σ’ ἀνθρώπων πείσηι κακὸν ἄνδρα φιλῆσαι, Κύρνε· τί δ’ ἔστ’ ὄφελος δειλὸς ἀνὴρ φίλος ὤν; οὔτ’ ἄν σ’ ἐκ χαλεποῖο πόνου ῥύσαιτο καὶ ἄτης, οὔτε κεν ἐσθλὸν ἔχων τοῦ μεταδοῦν ἐθέλοι. Δειλοὺς εὖ ἕρδοντι ματαιοτάτη χάρις ἐστίν· ἶσον καὶ σπείρειν πόντον ἁλὸς πολιῆς. (Theognis I.100-5) Laat niemand jou, Cyrnus, overtuigen om een slechte man tot vriend te maken. Wat heb je aan een laaghartige vriend? Hij zou je niet redden van zwaar gezwoeg en van verderf, en noch zou hij als
“Eén keer trek je de conclusie”
11
hij succes had het willen delen met jou. Een laaghartig man goed doen is vergeefse vrijgevigheid; het is als de witte vlakte van de zee bezaaien.
De valse vriend is iemand die jou niet helpt in tijden van nood, die je niet laat delen in zijn succes en die hulp, steun en vrijgevigheid niet beantwoordt. Hij schiet niet zozeer in spreken en oprechtheid tekort, maar in handelen, en hij stelt teleur omdat Theognis in een tijd leeft waarin je niet langer meer aan de “buitenkant” kan zien of een man van binnen ook deugt, d.w.z. of hij het basisbeginsel dat je vrienden goed moet doen wel na zal leven—“met gelijke munt terugbetalen”. De echtheid van een vriend, d.w.z. de correspondentie tussen buitenkant en binnenkant, bestaat in zijn morele gehalte: dat hij zal doen wat hij zegt. Dat is dan ook het sentiment dat we aantreffen in de vijfde-eeuwse maximen van Democritus, waar de κίβδηλος-metafoor de correspondentie tussen woord en daad problematiseert: εὐλογέειν ἐπὶ καλοῖς ἔργμασι καλόν· τὸ γὰρ ἐπὶ φλαύροισι κιβδήλου καὶ ἀπατεῶνος ἔργον. (Democritus, Fr. 63) Een goede reputatie op grond van goede daden is iets goeds; een gebaseerd op slechte daden is het werk van een valse oplichter.
κίβδηλοι καὶ ἀγαθοφανέες οἱ λόγωι μὲν ἅπαντα, ἔργωι δὲ οὐδὲν ἔρδοντες. (Democritus, Fr. 82) Mensen die alles doen in woord, maar niets in daad zijn valse hypocrieten.
De toets is wanneer er iets teruggedaan moet worden:
χαριζόμενος προσκέπτεο τὸν λαμβάνοντα, μὴ κακὸν ἀντ’ ἀγαθοῦ κίβδηλος ἐὼν ἀποδῶι. (Democritus, Fr. 93) Wanneer je iemand een gunst bewijst, let dan goed op de ontvanger, dat hij niet een vervalsing is die kwaad voor goed terugbetaalt.
Opmerkelijk is ook hier de juxtapositie van de ware vriend die gunsten beantwoordt en de valsemunter die zijn waarde niet waar maakt. Toch is er bij Democritus, zoals bij Theognis, een merkwaardige spanning tussen enerzijds wantrouwen en dédain tegenover handel en commercie (bv. Theognis I.59-60: handelaren zijn per definitie oplichters) en anderzijds de implicatie dat in de handel althans waarde nog toetsbaar is—maar hoe toets je de waarde en de kwaliteit, de “echtheid”, van je medemens? Dat is de grote vraag als je in laat-Archaïsch en klassiek Griekenland leeft. De ellende is dat mensen van goede geboorte tegenwoordig net zo goed vals kunnen blijken te zijn, merkt de arme echtgenoot van Electra op (Euripides, Electra, 550). Zonder merkteken (χαρακτήρ, van χαράσσειν “inkrassen” zoals bij het waardete-
12 Tazuko van Berkel ken dat een munt geldigheid verleent) weet je niet wat je aan iemand hebt—gelukkig heeft Orestes een litteken (een χαρακτήρ!) dat garant staat voor zijn identiteit. En waarom heeft Zeus de mensen wél het instrumentarium in handen gegeven om goud te testen op echtheid, maar niet mensen een merkteken (een χαρακτήρ) gegeven dat garant staat voor hun morele kwaliteit—verzucht Medea (Euripides, Medea, 516-9).4 Adel verplicht en het zijn je daden waarmee je echtheid wordt getoetst: is Jason een man van zijn ja-woord of behoort hij tot de schijn-elite van de valsemunters?
4. Eén keer trek je de conclusie…
Iedere periode kent haar eigen echtheid en daarmee haar eigen onechtheid. Daarmee is een adagium uit mijn jeugd potentieel weerlegd: Eén keer trek je de conclusie Vriendschap is een illusie Vriendschap is een droom, Een pakketje schroot met een dun laagje chroom (Het Goede Doel @ Henk Westbroek 1983) De Hollandse Theognis Henk Westbroek beschrijft hier zijn grote desillusie (en dit was nog vóórdat hij Nederland leefbaar ging maken): vriendschappen zien er van buiten mooi uit, maar zijn van binnen goedkope rotzooi, een broodrooster uit de DDR met een beperkte levensduur. Opmerkelijk is dat hij voor deze conclusie minstens twee voorbeelden beschrijft in zijn nummer. Zo eenmalig was die conclusie dus niet. Misschien kunnen we meer in het algemeen stellen dat ontdekken dat vrienden en vriendschappen niet echt waren bij uitstek een terugkerende desillusie is. Teleurgesteld raken in een vriend en teleurgesteld worden in een vriendschap—dat is iets van alle tijden en dat is een vorm van ontgoocheling die iedereen wel eens meemaakt. Wijst dat op een devaluatie van vriendschappen? Nodigt het uit tot de conclusie dat vrienden per definitie waardeloos zijn? Misschien. Anderzijds: alles van waarde is weerloos, en het vermogen om teleurgesteld te worden wijst ook op de waarde die we hechten aan echtheid, aan een echte vriend, aan echte mensen. Wat die echtheid dan precies inhoudt, wil nog wel eens per culturele context verschillen.
4 Wanneer toegepast op beroepsgroepen problematiseert de κίβδηλος-metafoor niet zozeer “morele kwaliteit” in het algemeen, maar een specifiekere vorm van kwaliteit. Zo moet een goede generaal zelf de kwaliteit van zijn manschappen kunnen beoordelen, anders kun je hem belazeren door, net als met vals geld, indrukwekkende mannen aan de buitenkant op te stellen en het midden van de linies te vullen met waardeloze strijders (Xenophon, Memorabilia, 3.1.9), en probeert Ischomachus zijn vrouw niet alleen het verschil tussen echt en vals geld te leren zien, maar ook de kwaliteit van fluitspelers en kunstenaars te beoordelen (Xenophon, Oeconomicus, 19.16).
“Oh God…”
13
Renske Janssen
Weten dat je een god bent, is erg. Maar weten dat je een stervende god bent, is nog tien keer zo zwaar. De Olympus is leeggestroomd. Ik ben de enige die nog over is. Niet omdat iemand nog in me gelooft, maar blijkbaar zijn mensen soms verstandiger dan ze lijken. Hoop doet inderdaad leven. Maar nu is het kaarsje uit, om het maar even simpel uit te drukken. Ik heb er nu absoluut geen vertrouwen meer in. Een naam heb ik niet meer, ze zijn hem al tijden vergeten. Het is frustrerend om te weten dat men je ooit aanbad, maar dat je nu volledig vergeten bent. Het is frustrerend om te weten dat je familie er niet meer is. Het is frustrerend om te zien hoe de jongere goden (de bovennatuurlijke wezens uit religies die later zijn ontstaan) hun lachen nauwelijks kunnen inhouden als ze je zien. Ze hadden het al jaren en jaren zien aankomen. Zij wel. Wij kwamen er pas achter toen het eigenlijk al te laat was. Onze namen veranderen hielp niet meer, ook al hebben we het wel geprobeerd. … Ik weet niet hoe lang ik weg geweest ben. Als je op het punt staat te sterven, verdwijn je soms een tijd lang. In het niets, zomaar, op eens. Ik geloof dat ik iets belangrijks gemist heb. De wereld rookt. Mijn thuis, het rijk dat ooit van mij was, ligt in puin. Het is vreemd, maar niemand van ons heeft ook maar iets gedaan om de mensheid tegen te houden. Zelfs Jahweh niet, al zou hij toch moeten weten waar dit toe gaat leiden. We weten het allemaal. Of misschien ben ik wel de enige. Misschien ben ik door mijn naderende einde zo menselijk geworden dat ik de enige ben die zich realiseert, dat deze puinhoop tot een andere puinhoop gaat leiden. Maar laten we hopen dat ik ongelijk heb. Ondertussen wordt de situatie beneden opnieuw steeds erger. De tijd gaat snel voor ons. De christelijke God kijkt met me mee en amuseert zich. Al dat gedoe is goed voor zijn kerk. Steeds meer mensen zoeken daar steun, nu ze die nergens anders meer kunnen vinden. Hij zit gewoon te lachen. “Goedemorgen, dode god,” zegt hij, als hij me uiteindelijk opmerkt, “hoe voelt het om te verdwijnen?” “Ook goedemorgen, God.” Jezelf “God” noemen. Treurig. Dat is hetzelfde als wanneer iemand daar beneden zichzelf aan zou duiden als “Mens”. Als je het mij vraagt, is het grootheidswaanzin ten top. Hij is de enige god niet, en dat zal hij voorlopig ook niet zijn. Maar hij heeft een voordeel. Hij kan zich nog op aarde laten zien zonder dat de arme sterveling die zijn komst aan de wereld meldt, naar het gekkenhuis gestuurd wordt. Akkoord, sommigen zullen eens hard lachen, maar dan blijft het dan ook bij. Ondertussen hoop ik nog steeds dat op een dag, ergens op de wereld, een kind
14 Renske Janssen geboren zal worden dat overtuigd is van mijn bestaan, hoewel het door de wereld als waanzinnig bestempeld zal worden. Maar helaas, ik kan niet meer doen alsof dat me niets kan schelen. Het bevestigt mijn idee dat ik mensen ben gaan begrijpen door mijn aankomende dood. En dat is eigenlijk te gênant om toe te geven, zeker tegenover de andere goden. Het maakt me een grote uitzondering dan ik toch al ben. Eerlijk gezegd, kan ik daar op het moment best buiten. Er is één, nogal wrange, opluchting. Wij goden zijn allemaal, stuk voor stuk, zielige figuren. We leven van menselijke aandacht, sterven als we die niet krijgen. Een god is dood als hij of zij vergeten wordt. Bovendien worden we pas geboren als mensen ons om de een of andere merkwaardige reden nodig hebben. Eigenlijk zijn we gewoon een soort veredelde huishoudster. Mevrouw heeft geroepen? Het is ironisch dat mensen ons als perfect en almachtig zien, terwijl zij verantwoordelijk zijn voor ons bestaan. Ze hebben hun eigen scheppers gecreëerd. En dat niet alleen, ze hebben zich van hemel, hel en een leven na de dood verzekerd, met niets dan verbeelding en schijnbare noodzaak. Wij zijn daar simpelweg niet toe in staat. Niemand weet waar we heen gaan. Niemand weet wat er gebeurt als we uiteindelijk in het niets oplossen. Sommigen zeggen dat we naar de hemel (of hel) van onze eigen religie gaan. Maar dat lijkt me hoe dan ook onzin. Er moet iemand zijn om te bepalen waar we heen gaan, en om dat rijk te besturen. In mijn geval is oom Hades er al lang niet meer. Er is dus maar een kleine kans dat ik in zijn rijk terecht zal komen. Anderen beweren dat we in een soort gezamenlijk rijk terechtkomen, zonder zorgen en zonder stervelingen om lastig te vallen. Niemand weet zeker of dit een hemel of een hel is. Een derde groep zegt tenslotte dat er helemaal niets is als we verdwijnen. Maar er zijn weinig goden die dat willen geloven. … Opnieuw verdwenen, maar deze keer heb ik gedroomd: ik wist niet dat het kon gebeuren, maar ik zag mijn vader en de rest van de familie. Mijn lievelingszus zwaaide rustig, terwijl haar uiltje op haar schouder op en neer hipte. Iedereen was nog precies zo mooi als ik me herinnerde. Ik heb geen idee hoe ik er nu uitzie. Vroeger veranderde ons uiterlijk, omdat we per se bovennatuurlijk mooi moesten zijn. Nu niemand meer in me gelooft, zal het er van af hangen wie me ziet. Schoonheid is een stuk subjectiever geworden nu niets meer uitzonderlijk is. Ik kwam blij terug in de godenwereld, maar tegelijk voelde ik dat er twee glanzende tranen over mijn wangen gleden. Ik hoop meer dan wat dan ook dat mijn droom gelijk had. Niets wil ik liever dan mijn familie terugzien. Ik wil het nog meer dan een nieuwe gelovige vinden. Het was alsof de anderen doorhadden wat er aan de hand was. Alsof ze wisten dat ik steeds meer uitkeek naar mijn definitieve verdwijning. Ze bleven, en blijven, me meewarig aankijken. Een godin komt zelfs haar excuses aanbieden. Ik heb hier maar een antwoord op: daar is het nu te laat voor.
“Oh god...” 15 … Niet gedroomd deze keer. Ik begin toch bang te worden. Wat als er niets is? Wat als ik straks echt zomaar in het niets verdwijn? Misschien was mijn droom gewoon wensvervullend, zoals de meeste dromen. Ik wilde, dat ik iemand had om tot te bidden. … De verdwijningen komen steeds vaker voor. Ik begin nu echt in paniek te raken als ik eraan denk. Volgens mij is er maar een oplossing: niet meer denken. … Niet denken is onmogelijk. Ik vraag me af hoe mensen dit soort dingen van zich af weten te zetten. … Ik ben hier al eens geweest. Ik weet het zeker. Het landschap is, zoals het vroeger was: droog en rotsachtig. Een herder loopt met zijn kudde koeien in de verte. Hij heeft een tuniek aan, zoals mensen die vroeger droegen. De zon brandt op mijn hoofd. Ik voel een zware hand op mijn schouder en draai me om, waarbij ik een stukje de lucht in vlieg. Mijn vader kijkt me glimlachend aan. “Fijn dat je me wilt helpen, zoon,” zegt hij gemoedelijk terwijl hij over zijn baard strijkt, “begrijp je wat je moet doen?” Ik knik, meer uit gewoonte dan om een andere reden, omdat ik het gevoel heb dat ik het inderdaad weet. Weer strijkt hij over zijn baard, een zenuwtrekje dat hij altijd al gehad heeft. “Io, Io,” mompelt hij. Dan weet ik het weer. En ik voel dat ik doodsbleek wordt. Alsof ik gehypnotiseerd ben, vlieg ik de heuvel op, mijn staf in de aanslag, terwijl ik een vrolijk deuntje fluit. Alles gebeurt automatisch. En alles gaat, zoals ik verwacht had. Alles gebeurt, zoals het ooit gebeurd is. Weten dat je een god bent, is erg. Maar weten dat je een god bent, die vastzit in zijn eigen verhaal, is nog tien keer zo zwaar.
16
“We didn’t have no internet” Goed en slecht jatwerk in de moderne popmuziek Arjan Nijk
Voor deze themafrons over ‘onechtheid’ wil ik graag een muzikale bijdrage leveren. Mijn onderwerp is covers en bewerkingen: wat maakt zoiets succesvol of juist niet? In twee top vier-lijstjes hoop ik dit overtuigend te illustreren. In een intermezzo richt ik me ook nog op muzikale parodie. Bij het slechte jatwerk zal ik een aantal van de meest overduidelijke en veelbesproken voorbeelden overslaan: dingen als Satisfaction van Britney Spears (origineel Rolling Stones), Avril Lavignes Imagine (John Lennon), Little wing van The Corrs of Sting (Jimi Hendrix - echt, what were they thinking?), Lucy in the sky with diamonds van William Shatner (ja die); meer zinloos dan misdadig vind ik de alom gehate nummers Behind blue eyes van Limp Bizkit (The Who; ik snap echt niet wat zo vreselijk slecht is aan die cover), Sweet child o’ mine van Cheryl Crow (enige probleem is dat het origineel van Guns ’n Roses veel te goed is), en zelfs Madonna’s versie van Don Mcleans American pie (shoot me - middelbareschooljeugdsentiment en ik kende toen het origineel nog niet). Nee, ik richt liever mijn pijlen op nummers die door veel mensen ook nog eens goed worden gevonden. Mijn top vier geslaagde covers kent minder verrassingen. Nou ja, goed is gewoon goed, maar het kwaad kent vele gedaanten… Laten we meteen beginnen met één van de giganten van de popmuziek.
Slecht 4. George Harrison - Got my mind set on you
Toen ik besloot dit nummer in mijn lijstje op te nemen, kende ik het origineel nog niet. Ik vond het simpelweg een zinloos nummer en daarmee automatisch een zinloze cover, want ik zag niet in hoe origineel beter kon zijn, en een cover van een zinloos nummer is een zinloze cover. Er wachtte mij een aangename verrassing, maar daarover direct meer. Het begin klinkt wel lekker: de herhaalde regel ‘I got my mind set on you’ over een afwisselend akkoordenschema (eerst C#m-Ab-C#m, dan E-B-E). Maar ook al zet Harrison het ‘couplet’ vol goede moed in, hij kan onmogelijk verhullen dat we hier te maken hebben met filler content, een lullig stukje dat alleen bedoeld is om de ruimte tussen de refreintjes op te vullen, als een zinloos tv-programma dat alleen maar als doel heeft mensen naar de reclame te laten kijken. En wat zingt hij? ‘But it’s gonna take money / A whole lot of spending money / It’s gonna take plenty of money / To do it up right child.’ En dan ‘It’s gonna take time …’ Nu hadden ook de Beatles wel eens simplistische teksten, maar dit kan hedentendage toch echt niet meer. Het refrein herhaalt zich; tweede ‘couplet’: ‘This time I know it’s real / The feeling that I feel / I know if I put my mind to it / I know that I really can do it.’ Refrein (reeds met variatie), terug naar eerste couplet. We zitten ongeveer op anderhalve minuut, maar het nummer komt nu al de neus uit.
“We didn’t have no internet” 17 Het origineel is opgenomen door de R&B-zanger James Ray, die ergens in zijn twintiger jaren (de datum is bizar genoeg onzeker) al stierf. Hoe anders is deze versie! Geen monotone gitaar maar een big band die een spannende introductie inzet en zorgt voor fijne en gevarieerde begeleiding gedurende de rest van het nummer. James Ray heeft een heerlijk swingende stem en gevoel voor soul, wat bijvoorbeeld te merken is aan hoe hij in het ritme ‘hangt’ wanneer hij zingt ‘to do it, to do it…’ Met zijn stem is de wat eentonige tekst niet storend; de herhaling past ook wel beter bij de zwarte muziekstijl (denk aan spirituals en bluesliedjes, waarin elke regel twee keer wordt gezongen) dan bij elektrische gitaarmuziek. Bovendien is de opbouw anders. Na het refrein en het eerste couplet gaan we niet terug naar het refrein, zoals hij Harrison, maar er volgt een stukje dat Harrison überhaupt niet zingt (‘Everytime I fall in love, bad luck follows me’ etc.). Dáárop volgt dan weer ‘This time I really feel / I feel that it’s really real’, wat nu een logisch contrast met het voorafgaande vormt, in tegenstelling tot in Harrisons versie. Pas dán gaan we weer naar het refrein. De versie van Ray is een heerlijk nummer en misschien is dit dan Harrisons verdienste, dat hij het bekend heeft gehouden. Overigens struikelde het grote publiek niet over de problemen van zijn versie: het werd zijn derde nummer één-hit in America, waarmee hij mede-ex-Beatles Ringo en Lennon, die er allebei maar twee hadden, voorbijstreefde.
Goed 4. Jeff Buckley - Halleluja
Toen ik nadacht over dit stukje wilde ik dit nummer, dat in menig coverlijstje ergens bovenaan bungelt, aanvankelijk opnemen als een slecht voorbeeld. Afgezien van mijn natuurlijke neiging om controversieel te doen, vond ik de cover overbodig: het origineel was toch al prachtig. Maar toen ik dat origineel op youtube opzocht, bleek dat ik het eigenlijk helemaal niet goed kende. Ik had de vele moderne covers (als ook de prachtige versie van Tazuko van Berkel tijdens het vorige lustrumdiner van MF) in mijn hoofd en was me er helemaal niet van bewust dat Leonard Cohen eigenlijk niet zingt maar meer een voordragende dichter is. Jeff Buckley is de zoon van Tim Buckley, een zanger met een van de meest fenomenale stemmen ooit en een unieke muzikale stijl. Met zijn vader heeft Jeff niet alleen de stem en originaliteit gemeen (al kan je erover discussiëren in welke mate), maar ook zijn vroege dood: vader op achtentwintigjarige leeftijd aan een overdosis; zoon was 31 toen hij verdronk nadat hij met zijn kleren aan zomaar even in een rivier was gaan zwemmen. In beide gevallen zeker een groot verlies voor de muziekwereld. Buckley gebruikt voor zijn versie van Halleluja alleen zijn gitaar en zijn stem. Wat zijn versie onderscheidt (met name ook van de bekende versie van John Cale met zijn piano) is de gevoeligheid. Dat uit zich bijvoorbeeld in de manier waarop hij de snaren van de gitaar beroert, in het hele nummer maar vooral ook in de verrassende introductie, die bijna iets weg heeft van een cadenza. Deze gaat over in de beginakkoorden (G, Em) van het couplet, die Buckley met een subtiel loopje in de
18 Arjan Nijk bassen in elkaar doet overgaan. Maar in de zang toont Buckley de meeste controle. Hij begint de coupletten middelzacht; dan, wanneer de akkoorden veranderen, laat hij zijn stem aanzwellen; het refrein fluistert hij op steeds zachter wordende toon, maar zonder dat zijn zang aan kracht afneemt, als een violist die heel zacht maar loepzuiver speelt. Het is denk ik vooral door deze opbouw dat hij erin slaagt de luisteraar kippevel te bezorgen.
Slecht 3. Joe Cocker - Summer in The City
Voor sommigen is Joe Cocker misschien de ultieme coveraar. Je zou kunnen zeggen dat hij van bekende nummers versies maakt die zo eigen zijn, dat ze bijna een originele compositie vormen. Wat mij echter betreft is Joe Cocker iemand die perfecte nummers pakt en daar tegen de principes van maat en smaak in een epische compositie van probeert te maken. Alsof je Mozarts Rondo alla turca speelt als het tweede pianoconcert van Chopin. The letter van The Box Tops: simpel maar effectief nummer. Niets meer aan doen. Joe Cocker: grote band erbij, groot koor erbij, couplet in rare stukken knippen met pauzes ertussen. Maar goed, dat zouden sommigen aardig kunnen vinden. Maar dan een lied als With a little help from my friends (Beatles). Hierin wordt zelfs metapoëtisch gereflecteerd over de simpelheid van het liedje, met Ringo Starr die ironisch zingt ‘Lend me your ears and I’ll sing you a song, and I’ll try not to sing out of key’. Wederom, helemaal opgeblazen door Cocker. OK, er is misschien ook wel weer iets voor te zeggen, het refrein klinkt wel lekker. Maar wat hij met Summer in the city van The Lovin’ Spoonful heeft gewaagd te doen, dat is wel de moeite om te vermelden. Dat nummer is gewoon perfect en, ja, extreem cool. Het intro met de klappen van de drum wekt anticipatie. Vanaf het moment dat dan het keyboard inzet met de legendarische tune, en de tekst begint, is het nummer niet meer te stoppen. En dan de overgang van mineur naar majeur in het refrein die mooi benadrukt wordt door de helder gestrumde gitaarakkoorden. De autotoeters in het tussenstukje. Alles komt bij elkaar om de ongemakkelijke drukte van de dag en de welkome koelte van de nacht uit te drukken. Cocker daarentegen dacht dat het een goed idee was om het tempo even naar beneden te halen. Laten we er even een lekkere zwoele strandhit van maken. En dat refrein met die lullige reggae-beat. Is het summer in Jamaica ofzo? Het couplet moet het onrustige gevoel uitdrukken van ‘god het is warm, m’n shirt plakt, al die auto’s …’; het refrein de tijdelijke rust van de nacht. Maar Cockers versie is gewoon een suffe zomerhit die mensen met de handjes in de lucht mee kunnen bleren.
Goed 3. The Animals - Ring of Fire
Ik ben Rozenburger (ZH) van afkomst, maar op school ging ik naar Brielle (Den Briel, Alva z’n Bril, 1 april). Van de andere kant kwamen mensen uit Oostvoorne en Rockanje naar dit epicentrum van educatie. Ergens tussen Brielle en Oostvoorne lag Tinte, een bijzonder miezerig dorpje met in die regio spreekwoordelijke betekenis. Tinte. Als je op straat piste kon je nauwelijks binnen de stadsgrenzen blijven.
“We didn’t have no internet” 19 Waarom vertel ik dit? Nou, het dorpje is dus miezerig maar ze hebben wel elk jaar een bijzonder feest, het Tintefeest. Verrassend bekende artiesten plegen daar op te treden. En jaren geleden, toen ik nog naar die school in Brielle ging, stond op het programma The Animals. The Animals, een van de grootste bands uit de klassieke jaren van de popmuziek - in Tinte? Het voelde echt onwerkelijk. Goed, de legendarische zanger Eric Burdon was er niet meer, noch de legendarische toetsenist. Eigenlijk was het gewoon een nieuwe band - een coverband. Maar ze waren heel goed, en het dak ging eraf met de oude hits. Eigenlijk vormden de oude Animals in feite ook een coverband. Met hun definitieve versie van de traditional The house of the rising sun staan ze bijvoorbeeld nog steeds in de top 10 van de top 2000 a-go-go; en dan zijn er hits als Don’t let me be misunderstood, en Bring it on home to me. Ik zou dat laatste nummer zeker hebben uitgekozen voor dit eerbetoon, als het origineel van Sam Cooke niet zo goed was (hoor vooral de liveversie in de Harlem Square Club op youtube). Van Ring of fire daarentegen hebben ze echt hun eigen nummer gemaakt. Het origineel van Johnny Cash is op zich prima, maar je moet wel van zijn droge manier van zingen en de eentonige countrybegeleiding houden. De Animals maken het wat spannender. Het hymnische intro maakt plaats voor de kwetsbare gitaar. Eric Burdon zet in met een fluisterige, krakende stem om na een paar regels over te gaan op het middenregister. Dan komt het refrein, de muziek gaat in overdrive, en Burdon schreeuwt het uit. Na ‘Burns, burns, burns’ de hoge nootjes op de gitaar, en de fluisterstem. Ouderwetse rauwheid van voor de tijd van het gladde produceren. Heerlijk.
Intermezzo: Weird Al Yankovic - Bob
Weird Al is de vreemde eet in de bijt, niet alleen in dit rijtje maar ook in de muziekwereld: zijn oevre bestaat geheel uit parodieën van bekende nummers. Maar omdat deze af en toe grenzen aan briljantie wilde ik hem toch niet ongenoemd laten. Weird Al slaagt erin om de muziek van de nummers die hij parodieërt perfect te reproduceren, en hoewel hij zeker geen Terry Fator is (must see op youtube!) weet hij af en toe leuk de stem van de originele zanger(es) te imiteren. Highlights zijn eigenlijk te veel om op te noemen, maar zie bijvoorbeeld The saga begins (Star Warsparodie op American pie van Don Mclean); Ebay (I want it that way, de Backstreet Boys: ‘Tell me why the kind of stuff you throw away / I’ll buy on Ebay’); Trapped in the drive-thru (een lange en hilarische parodie op het nog langere, episodische en belachelijke Trapped in the closet van R. Kelly). Rapskills toont hij in White and Nerdy (Ridin’ (dirty), Chamillionaire - spreek uit alsof je gaat zetten ‘chameleon’), waar hij de overdreven zelfpresentatie van rappers op de hak neemt. ‘First in my class here at MIT / Got skills I’m a champion at DnD [Dungeons & Dragons, ultiem nerdspel] / MC Escher that’s my favourite MC [normaal een DJ] / Keep your 40 [?] I’ll just have an earl grey tea.’ Hilarisch vind ik ‘My rims never spin to the contrary / You’ll find that they’re quite stationary’. Geen hippe velgen voor Weird Al. Maar zijn beste parodie moet Bob (Bob Dylans 115th dream, Bob Dylan) zijn. De parodie is helemaal in palindromen geschreven, wat op zich al een komisch state-
20 Arjan Nijk ment lijkt te zijn over de compositiestijl van Bob Dylan, een worsteling met de vraag hoe hij die vreemde teksten weet te produceren die nergens op lijken te slaan maar ergens toch ook weer wel. Tegelijkertijd laat Weird Al, door constant aan de nietszeggende zijde van het spectrum te blijven, zien dat er toch een verschil is tussen echte onzin, en Bob Dylans ‘onzin’. Toch geeft ook Weird Als tekst intepretatieve indrukken. ‘Rise to vote sir (juridische context, erg relevant in Dylans liederen, zie bijvoorbeeld The Hurricane) / Do geese see god (quasi-filosofische vraag over het bewustzijn van dieren) / Do nine men interpret? Nine men, I nod (reflectie over interpretatie?).’ Die laatste zin is wel bijzonder knap, aangezien in beide helften van het palindroom dezelfde tekst (‘nine men’) terugkomt - wat moeilijk is als de tweede helft het spiegelbeeld is van de eerste! Ook aardig zijn de tegenstellingen: ‘Won’t lovers revolt now [het vredige van ‘love’ contrasteert in zekere zin met ‘revolt’, als in ‘make love not war’] / Race fast, safe car.’ En ‘Never odd or even’, of ‘Oozy rat in a sanitary zoo’. Andere grappige zinnen: ‘Ma is as selfless as I am / May a moody baby doom a yam’; ‘God a red nugget a fat egg under a dog’. Een intelligente parodie die het ambivalente gevoel tot uitdrukking brengt dat de kunst van Bob Dylan bij veel mensen, ook zijn fans, losmaakt.
Slecht 2. Tom Jones - Black Betty
Oude country-knakker loopt hippe tent binnen op een flauwe beat en zegt als een of andere rapper ‘This is TJ, dedicating this song to Lead Belly’. Dan weet je wel hoe laat het is. Overigens is die dedicatie wel interessant. Black Betty is een Amerikaanse traditional die in de eerste helft van de twintigste eeuw vooral bekend was door de versie van Lead Belly (de moderne versie van (Didymus) Chalkenteros?), de oude bluesartiest die onder meer ook bekend is van zijn versie van The house of the rising sun, en de man waar onze TJ naar verwijst. De meesten zullen het nummer echter kennen van de briljante versie van The Ram Jam (of anders misschien van de verbastering door Hans Teeuwen, die de woorden ‘Black Betty’ vervangt met ‘Hans Teeuwen’ in zijn matige show Industry of love). De intro met de drum en de gitaar, die een paar akkoorden aanslaat en vervolgens ontsteekt in een meesterlijke riff, waarboven dan een snerpende solo word gespeeld. Om tot mijn punt te komen: die Tom Jones houdt niemand voor de gek met zijn verwijzing naar Lead Belly, zijn versie is gewoon gebaseerd op die van The Ram Jam. Dat is bijvoorbeeld te horen aan hoe hij de melodie zingt, afwijkend van de eerste artiest maar overeenkomt met de tweede. Bovendien is de versie van Lead Belly zonder enige instrumentale begeleiding en loopt daar de tekst continu door, en dat is bij Tom Jones, net als bij The Ram Jam, natuurlijk anders. Maar wat zet Tom Jones tegenover de gitaren? Een doffe beat en tussen de suffe ‘coupletten’ onzinnige interludes. En dan in de clip die shots met de camera zo frontaal op Jones’ hoofd gericht… Een oude man die cool wil doen maar volledig faalt - al is menig youtube-kijker het daar niet mee eens.
“We didn’t have no internet”
Goed 2. Ry Cooder - Vigilante man
21
Ry Cooder is zo’n zeldzame artiest die zowel een origineel instrumentalist als een bijzondere vocalist is. Iemand die in zijn eentje met zijn akoestische gitaar en zijn stem een publiek kan betoveren. Maar zijn elektrische spel met begeleidende band is niet minder genietbaar. Hij speelt voornamelijk covers van oudere nummers en traditionals en weet die op originele wijze nieuw leven in te blazen. Wie dit wil horen moet vooral luisteren naar de plaat Chicken skin music, met onder andere de swingende versies van The bourgeois blues (origineel van Lead Belly) en Smack dab in the middle (Chuck Calhoun) en het gevoelige nummer Always lift him up (bewerking van een Hawaiiaanse traditional). Overigens is Cooder ook bekend als de producent van het album Buena vista social club, dat enige tijd grote populariteit genoot. Vigilante man is een nummer van de folklegende Woodie Guthrie, die onder andere voor Bob Dylan een grote inspiratie was. Zijn versie is een simpele blues met een upbeat toontje dat voor het moderne oor wat vreemd klinkt gezien de serieuze tekst. Er is een man die ronddoolt met een shotgun met afgezaagde loop en mensen doodschiet; de zanger herinnert zich een aantal recente incidenten en vraagt zich steeds af ‘was that the vigilante man’? Cooder speelt zijn versie in zijn eentje in zijn karakteristieke ‘slide guitar’-stijl (een andere meester van deze techniek, naast Ry Cooder, is Leo Kottke; ik had voor deze plaats ook zijn versie van Louise kunnen kiezen.). De gitarist draagt een metalen buisje (een ‘bottleneck’) om zijn pink en beweegt daarmee over de snaren. Wanneer je normaal gitaar speelt, druk je de snaren tegen de toets met je vinger in één van de vakjes gescheiden door frets. Door die frets zijn de tonen, net als op een piano, van elkaar gescheiden: je kan niet van de ene naar de andere noot glijden en daarmee alle tussenliggende frequenties langsgaan; de overgang is direct. Met de bottleneck is dit echter wel mogelijk, omdat je over de snaar glijdt en de frets niet gebruikt. De techniek zorgt voor een apart geluid - denk aan een typisch Hawaiiaanse melodie. Deze slome, slepende sound is ideaal voor het nummer. Ik stel me een rondtrekkende troubadour voor op een bloedhete dag in de wereld van het wilde westen. Ergens op een veranda op een dorpsplein haalt hij zijn gitaar te voorschijn en speelt voor een kleine schare menen. Hij speelt de blues in de meest pure vorm: langzaam en klagend. ‘Have you seen that vigilante man …’
Slecht 1. Kid Rock - All Summer Long
Er bestaat een zinnig gezegde ‘beter goed gejat dan slecht bedacht.’ Kid Rock lijkt echter als een ware deconstructionist de valse premisse te hebben blootgelegd die ten grondslag ligt aan dit schijnbare dilemma. ‘Ik kan toch ook én slecht jatten én slecht bedenken?’ Indeed. All summer long is geen cover, maar wat je een ‘ode’ zou kunnen noemen aan een der klassiekste klassiekers, Sweet home Alabama van Lynyrd Skynyrd. Het akkoordenschema - dat overigens ook terugkomt in bij de eerste maten van de coupletten van Handle with care van de gelegenheidsband The Travelling Wilburys, bestaande uit onder anderen Bob Dylan, George Harrison en Roy Orbison - is één op één over-
22 Arjan Nijk genomen en er wordt ook niet verder op gevarieerd, en in het refrein wordt expliciet verwezen naar het lied waar deze abominatie zijn bestaan aan verschuldigd is (‘singing Sweet home Alabama all summer long’). Wat is er nou zo slecht aan dit lied? In één woord: de tekst. Neem zo de eerste regels van het refrein: ‘And we were trying different things, and we were smoking funny things.’ U heeft het goed gelezen. ‘Different things’, ‘funny things’. We kennen het probleem bij de klassieke talen dat we soms gedwongen zijn meervoudsvormen van het onzijdig met ‘dingen’ te vertalen. Maar in je eigen taal kan je toch wel beter! En dan twee keer achter elkaar! Je zou het parallellie met eindrijm kunnen noemen… Maar de ergste regel, die door een scherpe youtube-criticus werd gekarakteriseerd als ‘lamest line ever’, is toch wel ‘We didn’t have no internet, but man I never will forget’ (en dan ‘the way the moonlight shined upon her hair’). Subliem hoe de man ons meeneemt naar een simpelere tijd waarin ze nog geen internet hadden. Ja, die zomerse strandfeesten met drank en drugs behoren nu tot het verleden met de komst van dat vervloekte internet. En door dat internet zijn we ook het vermogen verloren indrukken van mooie vrouwen op te slaan. Misschien had hij moeten zeggen ‘we hadden nog geen iPhones, dus we konden nog geen foto’s maken, maar ik herinner me nog…’ Een goed nummer pakken en daar dan een slechte tekst onder plakken - niet de manier om een goede cover te maken, en daarom mag dit nummer mag als paradigmatisch gelden voor het slechte jatwerk.
Goed 1. Jimi Hendrix - All Along the Watchtower
Bob Dylan is de meest gecoverde moderne popartiest. Dat komt doordat zijn teksten zo aansprekend zijn en de simpele akkoordenschema’s vaak lekker in het gehoor liggen, maar ook niet in de laatste plaats omdat hij er zelf zo vaak een potje van maakt met zijn eigen composities. Neem I’ll be your baby tonight, zo vaak gecoverd door professionele artiesten en amateurs dat je op youtube niet eens het origineel kan vinden - het origineel (op John Wesley Harding) klinkt gewoon awkward. En wie bijvoorbeeld zijn cd MTV Unplugged heeft, weet hoe hij misbruik kan maken van zijn toch al niet zo fantastische stem. Niet dat ik, zoals veel anderen, Dylans stem echt slecht vind. Zeker bij de langere, meer troubadour-achtige songs (The hurricane, The changing of the guards, en mijn favoriet Tangled up in blue) geeft ze het geheel een unieke kleur, en deze liedjes gelden bij mij dan ook als oncoverbaar. En wie een Bob Dylan wil horen die zowaar zijn best doet om mooi te zingen, kan naar de plaat Nashville skyline luisteren. Maar goed, Dylan covers zijn dus bijzonder talrijk en er zit ook een groot aantal klassiekers tussen. Het moderne voorbeeld is natuurlijk Adele met Make you feel my love (overigens ook in het origineel mooi, op de grammy-winnende plaat Time out of mind) en oude bekenden zijn bijvoorbeeld The Birds met (o.a.) Mr. tambourine man, of Manfred Mann met The mighty Quinn. Toch vind ik dat alles weinig bijzonder. De formule is simpel: je neemt een Dylan song, pakt een of een paar goede stemmen, zet er een goede band bij en klaar is kees. Als je ziet hoe een dertienjarig jongetje
“We didn’t have no internet” 23 bij Britain’s got Talent een versie van Make you feel my love ten gehore brengt die weinig onderdoet voor die van Adele, dan weet je wat ik bedoel. Het is te inwisselbaar. Jimi Hendrix is een van de meest pure artiesten die de wereld ooit gezien heeft. Ik herinner me een mooie scene in Bertolucci’s The Dreamers, waarin de Amerikaanse buitenlandse student met zijn Parijse jonge gastheer discussieert over gitaristen. De Fransman is een fan van Eric Clapton, de Amerikaan van Jimi Hendrix. ‘He plays with his teeth, man!’, zegt die laatste. Het winnende argument, wat mij betreft. Hendrix is zo’n artiest die evenveel indruk kan maken met covers (hij maakte de definitieve versie van de traditional Hey Joe, en coverde Sgt. Pepper’s lonely hearts club band van de Beatles toen de gelijknamige plaat nog maar net uit was) als met zijn originele eigen composities (met Little wing als hoogtepunt). Wat hij met Dylans All along the watchtower (plaat John Wesley Harding) heeft gedaan, is hét voorbeeld voor wat een cover moet zijn. De tekst en het akkoordenschema, eigenlijk de enige goede elementen van het origineel, zijn gecombineerd met een goede band, goede zang, en natuurlijk de legendarische solo’s - inclusief karakteristiek gebruik van het Wah-pedaal. Het geheel heeft een aanstekelijke drive en de boodschap, wat die ook is, heeft alleen maar aan kracht gewonnen. Om te concluderen is er in beide rijtjes wel een lijn te zien. Midlife man over zijn hoogtepunt heen die met een omwerking van een klassieker nog even een zomerhit wil scoren: slecht recept. Goede jonge zanger en gitarist, die ervaring heeft met covers maar ook originele eigen nummers kan schrijven, maakt een eigen versie van een simpel nummer van een folk- of countryzanger: goed recept. Ach, het zal ook wel mijn eigen smaak zijn…
24
Het lied van Ullikummi Een onbekend bekend verhaal Bas Clercx
Hieronder volgt een verhaal dat wij allemaal kennen, en toch weer niet. De personages heten anders en de setting is iets oostelijker dan we normaal gesproken gewend zijn. Dit is het verhaal van Ullikummi. Het is een Hittitische adaptatie van een Hurrisch1 epos2. Het verhaal zoals wij classici het kennen, is de Griekse versie. Ik probeer in dit artikel niet de ‘echte’ versie te geven, maar ik wil wel de kwestie van originaliteit aankaarten; af en toe moeten we weer eens horen dat de Grieken niet ontstaan zijn uit goddelijke lucht. In dit artikel wil ik dit doen door middel van een samenvatting van een bekend onbekend verhaal. Ooit onttroonde de god Anu zijn vader Alalu en Anu werd vervolgens onttroond door zijn zoon Kumarbi. Kumarbi werd op zijn beurt van de troon gestoten door de Stormgod Tešub. Over deze laatste twee gaat het verhaal. Kumarbi was natuurlijk niet blij met dit verlies van macht. Daarom wilde hij een ‘rebel’ maken die de macht van Tešub kon tarten. Daartoe besloot hij seks te hebben met een rots. Hij kwam de juiste tegen in de buurt van zijn woonplaats Urkiš. Deze steen was gewillig en prompt baarde deze een zoon. Na de bevalling plaatsten de goddelijke vroedvrouwen het kind op Kumarbi’s schoot en hij gaf hem de naam Ullikummi. Hij gaf hem ook een levensdoel: de vernietiging van Tešub. Omdat Kumarbi bang was dat de andere goden achter het bestaan van zijn schepsel zouden komen en het willen vernietigen, besloot hij het te verbergen. Hiertoe riep hij de Iršarra’s3 die het moesten verbergen op de schouder van de god Upelluri4 en voordat ze hem plantten op de schouder van Upelluri, lieten ze het zien aan de god Enlil. Hij kwam achter de verschrikkelijke waarheid van Ullikummi’s aard: hij was van steen! Eenmaal op de schouder van Upelluri groeide Kumarbi’s stenen nageslacht als kool en weldra bereikte het ‘t hemelgewelf. Zodra de Zonnegod hem als eerste van de goden zag, vertrok hij naar de woning van Tešub om Tešub het verhaal te melden. Daar trof hij Tešub met diens broer Tašmišu aan die hem een maaltijd aanboden. Maar de Zonnegod had geen tijd om eerst de maaltijd te gebruiken; hij was zo geschrokken dat hij gelijk het verhaal aan Tešub wild vertellen. Na het vertrek van de Zonnegod namen de broers het initiatief zelf de boel te gaan inspecteren en onderweg werden zij vergezeld door hun zuster Ištar. Vanaf de berg Hazzi keken ze naar de zee waaruit Ullikummi al zeer imposant gegroeid was. Tešub barstte in huilen uit en pas nadat hij getroost was door Ištar komt hij 1 De Hittieten woonden in het huidige Anatolië. Daar heersten zij in het twee millennium voor Christus. Zij vormden samen met Egypte, Babylon en Assyrië de groep van vier grote wereldmachten van die tijd en rond 1200 voor Christus is het Hittitische rijk gevallen. De Hurrieten leefden iets zuidelijker in het noorden van de Mesopotamische streken. 2 Güterbock, 1. 3 Een groep godinnen. 4 Upelluri draagt de hemel, de aarde en de zee op zijn schouders.
Het lied van Ullikummi 25 weer tot bedaren. Ištar wist wél van wanten en ze ging direct op Ullikummi af. Met haar vrouwelijke en muzikale gaven trachtte zij hem te bedwingen, maar ze had er geen rekening mee gehouden dat Ullikummi niet alleen letterlijk van steen was maar ook in figuurlijke zin. Hij was bovendien doof en blind. Daarom besloot Tešub hem met de harde hand aan te pakken en hij bracht een legertje goden bij elkaar. Hijzelf nam zijn strijdwagen met twee heilige stieren en de krijgersgod Aštabi nam de leiding over het leger. Ondanks alle voorbereidingen slaagden de goden er niet in om Ullikummi te bedwingen en Ullikummi nam het besluit te riposteren door het huis in de bergen van Tešub aan te vallen, de Kummiya. Tešubs echtgenote zat nog altijd thuis en uit angst voor Ullikummi stuurde ze haar dienares Takiti eropuit om Tešub te halen en haar te beschermen. Tevergeefs, want er kwam geen antwoord terug. Pas later, toen ze op het dak gevlucht was, kwam Tašmišu haar berichten dat Tešub en de zijnen de strijd verloren hadden. In totale wanhoop besloten Tešub en Tašmišu samen naar de god Ea5 te gaan en die beloofde hen op onderzoek uit te gaan. Hij ging naar Enlil en Upelluri om te vragen of zij gehoord hadden van het wezen Ullikummi. Upelluri6 zei dat hij niet wist waar Ea het over had, maar dat hij de laatste tijd wel last had van een groeiende pijn in zijn schouders. Ea draaide hem zijn schouder om en toonde Upelluri de steenpuist Ullikummi. Ea gaf het bevel aan de goden van de generatie van vóór Kumarbi een wapen te laten smeden waarmee ze de steenpuist van Upelluri’s schouder konden verwijderen. Zodra het wapen gereed was, sneed Ea hem af van de schouder van Upelluri en daarmee verloor Ullikummi zijn magische krachten. Ea bracht Tašmišu op de hoogte van de gebeurtenissen en spoorde hem aan de andere goden ook op de hoogte te brengen. Toen Tesub alles gehoord had, verzamelde hij opnieuw de goden en hij waagde een nieuwe aanval. Ullikummi wist dat nog niet dat zijn krachten waren verdwenen en hij sprak Tešub op een arrogante en hooghartige wijze aan. Hierna volgt een epische strijd tussen goed en kwaad, waarbij de goeden, namelijk Tešub en de zijnen, winnen. Hier houdt echter het kleitablet op. Dus we weten niet in precieze details wat er gebeurde na de hooghartige woorden van Ullikummi. Güterbock7 neemt aan dat er nog een vierde tablet moet zijn waar de eindstrijd, zoals we die in Hollywoodfilms willen zien, in beschreven wordt. Maar dit spektakel moeten we missen door de tand der tijd. Bron: H.G. Güterbock, The song of Ullikummi revised tekst of the Hittite version of a Hurrian myth (Connecticut 1952). 5 De god van wijsheid en tovenarij die in een ondergrondse zee, de Apsu, woonde. 6 Het antwoord van Enlil mist hier, omdat een stuk van het kleitablet is afgebroken. 7 Güterbock, 7.
26
Recensie Euripides’ Hippolytus Floris Verhaart
In de vorige Frons is van de hand van Bas Clercx een recensie verschenen van Euripides’ Hippolytus aan de hand van de repetities.1 Inmiddels hebben op vrijdag 8 en zaterdag 9 juni de daadwerkelijke uitvoeringen van dit stuk plaats gevonden. De regie was in handen van Christoph Pieper die eerder leiding gaf aan de opvoering van Aristophanes’ Thesmophoriazousai (“Vrouwenfestival” (2008)) en Seneca’s Troades (“Vrouwen van Troje” (2010)). Volgens de regisseur is de grootste uitdaging van het presenteren van een klassiek toneelstuk aan een modern publiek het zoeken naar aanknopingspunten met het hier en nu van de toeschouwers. In het programmaboekje, dat iedere bezoeker van het stuk voor aanvang kreeg uitgereikt, zegt hij hierover: ‘Het blijft een uitdaging om een klassiek toneelstuk voor moderne toeschouwers (en dus niet alleen voor vakgenoten) op het toneel te brengen. Aan het begin staat de zoektocht naar raakvlakken met onze eigen tijd, je hebt een eerste idee nodig die als rode draad door het stuk kan leiden. In het geval van de Hippolytus zag ik deze rode draad niet in een van de hoofdpersonages, maar in de figuur van de koorleider. Opeens stelde ik me hem voor als journalist die met sappige berichten van het koninklijk huis zijn geld verdient. Vanuit deze gedachte ontwikkelden zich alle andere figuren: de voedster als zijn beste informant, Phaedra als slachtoffer van mediahypes, Theseus als tirannieke heerser die probeert de pers te censureren.’ Behalve in de figuur van de journalist (gespeeld door Anand James) was het thema van de media- en perscultuur ook duidelijk terug te zien in bijvoorbeeld de plaatsing van het koor. De koorleden zaten namelijk aan cafétafeltjes aan de rand van het toneel, een ideale setting om te roddelen. Verder werd in de koorliederen meer dan eens de suggestie van geruchten en het doorvertellen van praatjes benadrukt. Tenslotte is in deze vertolking van het stuk de dienaar van Hippolytus veranderd in diens fan (gespeeld door Wiebe Koek). Meer traditioneel bezien is Euripides’ tragedie natuurlijk ook een verhaal over de relatie tussen goden en mensen. Dit thema werd evenzogoed mooi naar voren gebracht. Op het toneel stonden Artemis en Aphrodite (respectievelijk Anne van Schaik en Adinda de Vries) als godenbeelden op verhogingen aan de buitenzijden van het toneel. De tegenstelling tussen kuisheid en lust werd bovendien nog versterkt doordat Artemis omgeven werd door blauw licht en Aphrodite juist door rood licht. Lichteffect ondersteunde het acteerwerk bovendien heel sterk bij het vertellen van het bodeverhaal (door Thomas Heesen en Niels van der Salm die voor Jurgen van den Heuvel inviel). In de loop van deze scène werd namelijk fel wit licht aan de zijkant van het toneel ontstoken dat – hoewel het op papier mis1 Zie Frons 32.2 (2012), 25-26.
Recensie Euripides’ Hippolytus 27 schien vreemd klinkt – juist door zijn rauwheid de dramatische spanning van het verhaal verhoogde. Hoe goed je je werk als vertaler van een toneelstuk gedaan hebt, weet je vaak pas wanneer het stuk in jouw vertaling opgevoerd wordt en je de reacties van het publiek kunt peilen. In dit geval heeft het vertaalteam goed werk afgeleverd: de tekst had precies een mooi evenwicht tussen eigentijdsheid en het behoud van wat Oudgriekse flavour. Dat laatste is in mijn ogen toch altijd prettig bij de opvoering klassieke stukken, omdat het voor een extra historische dimensie zorgt. Het acteerwerk was bovendien van goede kwaliteit en ik was bijzonder onder de indruk van de prestaties van de hoofdrolspelers Charlotte Nieser (Phaedra), Rico Seerden (Hippolytus), Roos Bannenberg (voedster) en vooral ook Renzo de Nijs in de rol van Theseus. Tenslotte mag natuurlijk ook de muziek niet onvermeld blijven. Deze werd door studenten van de opleiding GLTC zelf geschreven en uitgevoerd en bood een goede ondersteuning op het stuk als geheel zonder daarin te overheersen. Nu zullen de meesten die dit lezen uit ervaring weten dat de schrijver van deze recensie evenals de makers van het toneelstuk dat hij recenseert betrokken is bij de opleiding GLTC in Leiden. “Wij van WC eend adviseren WC eend,” zullen sommigen van u dan ook denken. Toch ben ik volledig oprecht als ik zeg dat al diegenen die meegewerkt hebben aan het mogelijk maken van dit stuk trots mogen zijn op hun prestatie.
28
Een ‘onechte’ Herder Vergilius’ Corydon als lezer Oscar Fernandez
Vergilius’ Eclogae, zijn debuutbundel, zijn alom geprezen. Ilja Leonard Pfeijffer verwoordt zijn lof aldus: ‘De Eclogae behoren tot de meest raadselachtige poëzie die ooit is geschreven. Het zijn volmaakte gedichten, vers voor vers prachtig. De stijl heeft alles wat poëzie goed maakt. Woorden die klinken als klokken staan voor het eerst schouder aan schouder en het is alsof het nooit anders had kunnen zijn. In drie purperen woorden worden vier verschillende dingen gezegd en een symfonie van vermoedens gesuggereerd. Alles is citeerbaar en onvertaalbaar. Je treedt een rurale sprookjeswereld binnen en wordt betoverd door de klank, geur en kleuren van Vergilius’ poëzie’1 Hoe prachtig Vergilius’ verzen ook zijn, toch lijkt er een inconsistentie te zijn tussen inhoud en personages. Vergilius’ bucolische wereld wordt bevolkt door simpele herders die, ondanks hun boerse karakter, verfijnde poëzie vol met allusies naar literaire tradities weten te produceren. Dit komt het beste naar voren in Vergilius’ tweede Ecloga waarin de herder Corydon zijn afwezige stadsvriendje Alexis bezingt. Dit gedicht is een herbewerking van Theocritus’ Idyllen 6 en 11. In deze gedichten probeert de jonge Polyphemus, de cycloop uit de Odyssee, de zeenimf Galatea voor zich te winnen door middel van zijn gezang. Vergilius’ gedicht is feitelijk een groot citaat van Corydon, maar het opent met de volgende narratieve inleiding: formosum pastor Corydon ardebat Alexin, delicias domini, nec quid speraret habebat. tantum inter densas, umbrosa cacumina, fagos adsidue ueniebat. ibi haec incondita solus montibus et siluis studio iactabat inani. (V. E. 2.1-5) De herder Corydon brandde van verliefdheid voor de mooie Alexis, het lievelingetje van zijn meester, maar hij had niet waar hij op hoopte. Hij begaf zich telkens weer temidden van de dichte beuken, schaduwrijke heuveltoppen. Daar, alleen in de bergen en bossen, met een tevergeefse toewijding stiet hij deze incondita verzen uit.
Servius, die in de Oudheid een commentaar op Vergilius’ gehele oeuvre geschreven had, merkt op: incondita: id est incompostia, subito dicta, agrestia: uel insanientis dicta uerba (‘incondita: dat betekent onbeholpen, plotseling gesproken, boers: ofwel de gesproken woorden van een waanzinnige,’ Servius ad V. E. 2.4). Maar, wanneer we naar Corydons woorden, en met name naar de laag achter zijn woorden, kijken, kunnen we het moeilijk met Servius eens zijn. Corydon probeert Alexis met de volgende woorden te verleiden: 1 Pfeijffer, I.L. 2000 De Antieken. Een korte literatuurgeschiedenis (Amsterdam), 164.
Een ‘onechte’ herder huc ades, o formose puer: tibi lilia plenis 45. ecce ferunt Nymphae calathis; tibi candida Nais, pallentis uiolas et summa papauera carpens, narcissum et florem iungit bene olentis anethi; tum casia atque aliis intexens suauibus herbis mollia luteola pingit uaccinia calta. ipse ego cana legam tenera lanugine mala castaneasque nuces, mea quas Amaryllis amabat; addam cerea pruna (honos erit huic quoque pomo), et uos, o lauri, carpam et te, proxima myrte, sic positae quoniam suauis miscetis odores. (V. E. 2.45-55)
29
50.
Wees hier aanwezig, o mooie jongen: kijk! voor jou dragen de Nymphen lelies in hun volle manden; een stralende Naiade, bleke viooltjes en papavertoppen plukkend, voegt voor jou de narcis en de bloem van de goedruikende dille samen; dan, kaneel met andere aangename kruiden erin vlechtend, verfraait zij de delicate hyacinten met gele goudsbloem. Ik zelf zal appels plukken, wit door zachte haartjes, en kastanjenoten, waarvan mijn Amaryllis hield; ik zal daar glanzende pruimen (ook deze vrucht zal waardering hebben) aan toe voegen; en jullie, o laurieren, zal ik plukken en ook jullie, naburige mirte, aangezien jullie, op die manier geplaatst, jullie zoete geur vermengen.
Corydon belooft Alexis dat hij voor hem appels en kastanjes zal verzamelen. Dit doet hij door een vorm van het werkwoord legere (‘plukken’) te gebruiken. Het is, echter, niet de enige betekenis. Legere kan namelijk ook ‘lezen’ betekenen. Deze dubbelzinnige betekenis karakteriseert Corydon op twee manieren: 1) als bucolische lover en 2) als bucolische lezer. Zijn belofte toont aan hoezeer zijn manier van lezen eigenlijk zijn manier van imiteren is. Het verzamelen, en het lezen, van fruit, planten en bomen (51-5) zelf is een reflectie van en een antwoord op het verzamelen van bloemen en het weven van kransen door de Nymphen in de daaraan voorafgaande verzen (45-50). Wanneer legere inderdaad als ‘lezen’ geïnterpreteerd kan worden, dan onstaat er een interessant spel: Corydon ‘plukt’ niet alleen een krans, maar hij ‘leest’ er ook een. In de eerste eeuw v. Chr. was ene Meleager uit Gadara literair actief. Hij stelde een bloemlezing (ha, een bloem!) samen van ongeveer 750 epigrammen, waarvan een flink aantal ook door hem zelf geschreven waren. Deze bundel noemde hij Στέφανος, oftewel Krans. Zijn Krans is grotendeels bewaard in de zogenaamde Anthologia Palatina die in de tiende eeuw n. Chr. is samengesteld. Een epigram springt bijzonder in het oog, wanneer we net Vergilius’ tweede Ecloga hebben gelezen. Dit gedicht is door Meleager zelf geschreven en luidt: εἰνόδιον στείχοντα μεσαμβρινὸν εἶδον Ἄλεξιν, ἄρτι κόμαν καρπῶν κειρομένου θέρεος. διπλαῖ δ᾿ ἀκτῖνές με κατέφλεγον· αἱ μὲν Ἔρωτος, παιδὸς ἀπ᾿ ὀφθαλμῶν, αἱ δὲ παρ᾿ ἠελίου. ἀλλ᾿ ἃς μὲν νὺξ αὖθις ἐκοίμισεν· ἃς δ᾿ ἐν ὀνείροις
30
Oscar Fernandez εἴδωλον μορφῆς μᾶλλον ἀνεφλόγισεν. λυσίπονος δ᾿ ἑτέροις ἐπ᾿ ἐμοὶ πόνον ὕπνος ἔτευξεν ἔμπνουν πῦρ ψυχῇ κάλλος ἀπεικονίσας. (AP 12.127) ’s Middags zag ik Alexis op straat lopen, toen de vruchtdragende haren van de zomer net geschoren waren. Twee stralen brandde me: de stralen van de Liefde, vanuit de ogen van de jongen, en de stralen van de zon. De nacht legde de laatste weer te rusten: maar in mijn slaap stookte de schim van zijn gedaante de eerste weer heviger op. De slaap, die andere bevrijdt van hun lijden, bracht mij juist lijden door in mijn ziel een schoonheid te gebeeldhouwd te hebben die een levend vuur is.
Corydon probeert in zijn gezang de setting Meleagers epigram opnieuw te creeëren. Hij volgt de voetsporen (vestigia) van Meleager nauwgezet: nunc etiam pecudes umbras et frigora captant, nunc uiridis etiam occultant spineta lacertos, Thestylis et rapido fessis messoribus aestu alia serpyllumque herbas contundit olentis. at me cum raucis, tua dum uestigia lustro, sole sub ardenti resonant arbusta cicadis. (V. E. 2.8-13) Nu grijpt zelfs het vee schaduw en koelte, nu verbergen zelfs groene hagedissen zich in de distels, en voor de maaiers, vermoeid door de verzengende hitte, vermaalt Thestylis haar geurende kruiden, knoflook en tijm. Maar, terwijl ik jouw voetsporen volg, het struikgewas onder de brandende zon doet mijn stem weerklinken samen met hese krekels.
In de zomerhitte bereidt Thestylis voor de maaiers een lunch, waarmee Corydon het seizoen en het tijdstip van Meleagers epigram herhaalt. Hij neemt ook enkele eigenschappen van Meleager over. Zoals Meleager ’s nachts brandt door de gedachte aan zijn Alexis (5-6), zo staat ook Corydon in vuur en vlam voor zijn geliefde (Corydon ardebat Alexin, 1) terwijl hij ronddwaalt ‘onder de brandende zon’ (sole sub ardenti, 13). Corydon heeft al gelezen hoe Meleager zijn liefde voor Alexis uitte. Nu heb ik slechts beperkt de ruimte om ook Corydons ‘lezing’ van Theocritus te bespreken, vandaar dat ik slechts één voorbeeld zal noemen. Wanneer Corydon in het water zijn spiegelbeeld ziet, lijkt hij het meest op Polyphemus. nec sum adeo informis: nuper me in litore uidi, cum placidum uentis staret mare. non ego Daphnin iudice te metuam, si numquam fallit imago. (V. E. 2.25-7) Noch ben ik zo lelijk: onlangs zag ik mijzelf op de kust, toen de zee stil stond door de wind. Ik vrees Daphnis niet, wanneer jij mij beoordeelt, als een afbeelding nooit liegt.
Polyphemus omschrijft zichzelf zo: καὶ γάρ θην οὐδ᾿ εἶδος ἔχω κακὸν ὥς με λέγοντι.
ἦ γὰρ ἐς πόντον ἐσέβλεπον, ἦς δὲ γαλάνα, καὶ καλὰ μὲν τὰ γένεια, καλὰ δέ μοι ἁ μία κώρα, ὡς παρ᾿ ἐμὶν κέκριται, κατεφαίνετο, τῶν δέ τ᾿ ὀδόντων λευκοτέραν αὐγὰν Παρίας ὑπέφαινε λίθοιο. (Theocr. 6.34-8) Want ik heb echt niet zo’n slecht uiterlijk, als ze mij vertellen: want laatst keek ik in de zee, toen deze kalm was, en mooi was mijn baard, mooi scheen mijn ene oog, volgens mijn eigen oordeel, en het reflecteerde een glans van mijn tanden, witter dan Parisch marmer.
Corydon heeft pas onlangs (nuper, 25) zijn literaire voorganger gezien. De overeenkomsten tussen Vergilius’ Corydon en Theocritus’ cycloop zijn te opvallend om toevallig te kunnen zijn. In vers 25 zitten een paar ongelukkige elisies waardoor het vers een boers (incondita) karakter krijgt. Dit geef ik toe. Maar door de dichtheid van literaire allusies kan Vergilius’ Corydon geen simpele herder zijn. Ik zou eerder willen beweren dat hij een dichter is, een veelbelezen dichter. Deze spanning tussen ‘ongeleerde’ herders en ‘geleerde’ zangers maakt de Eclogae zulke ‘raadselachtige poëzie.’ Vergilius ‘sprookjeswereld’ wordt bevolkt door geïdealiseerde, ‘onechte’ herders.