Inleiding op het thema: een euro voor Sil De Week van het Geld 2016 vindt plaats van14 tot en met 18 maart. Het doel van deze week is om kinderen te leren omgaan met geld. Door kinderen al jong te leren omgaan met geld, wordt de basis gelegd voor de toekomst. Immers, jong geleerd is oud gedaan! Samen met Sil en Lis werken de kleuters aan alles wat met geld te maken heeft.
Wat gaan we doen? De kinderen maken met elkaar een bank in de klas, praten over sparen en gaan samen met de leerkracht pinnen. Ook maken ze een spaarpot of een portemonnee die ze op de laatste dag van het thema gaan verkopen.
Tips voor de volgorde van de activiteiten De activiteiten voor rollenspel en beeldende vorming bouwen op elkaar voort. Dat geldt ook voor het verhaal en het spel van Jan Klaassen en de verkoop. Bij dit thema geldt het advies om de volgorde aan te houden.
Materialen Zie voor de benodigde materialen bijlage 2.
Nieuw Op de website vindt u een nieuwe button: Squla, oefenen met Sil. Via deze knop komt u op de website van Squla voor de groepen 1 en 2. Hier kunnen de kinderen een quiz doen die past bij het thema.
Aansluiting bij het programma VVE-thuis Dit thema sluit niet aan bij de thema’s van het programma VVE-thuis.
Overzicht van woorden Bij elke activiteit staan woorden vermeld die een samenhangend geheel vormen. Dit wordt een woordcluster genoemd. Het is belangrijk dat u aan kinderen met een kleine woordenschat en kinderen die het Nederlands als tweede taal leren de woorden uit dit cluster vooraf apart aanbiedt. Dit noemen we pre-teaching. Ook voor kinderen uit het intensieve arrangement is pre-teaching belangrijk. Deze kinderen pikken de woorden immers niet vanzelf op uit de activiteit of het verhaal. Gedurende de dag komen de woorden terug in de activiteit zelf, in de hoeken en bij het creëren en grijpen van kansen. Het apart aanbieden van de woorden uit het cluster zou een vast moment kunnen zijn tijdens de ochtendkring. In een groep met veel VVE-kleuters doen dan alle kleuters hieraan mee, in andere groepen alleen de kinderen voor wie het Nederlands tweede taal is of de kinderen in het intensieve arrangement.
pagina 1 van 11
Woordclusters Activiteit 1
Activiteit 2
Activiteit 3
Activiteit 4
Activiteit 5
het geld
de bank
de drukkerij
de euro
de portemonnee
rijk
het loket
het watermerk
de cent
de pasfoto
arm
de kassa
het biljet
de geldwagen
afrekenen
verkopen
de directeur
glanzend
veilig
de klant
sparen
de kluis
de munt
rijden
de kraam
Activiteit 6
Activiteit 7
Activiteit 8
Activiteit 9
Activiteit 10
de knop
het
veel
de
intoetsen
spaarvarken
geldautomaat
groen
schatten
weinig
de bankpas
de pincode
het cijfer
omhoog
verdienen
het scherm
de
pinnen
samen
de auto
de gleuf
het pinapparaat
kopen
zijn best doen
inpakken
de toets
de kassabon
Activiteit 11
Activiteit 12
Activiteit 13
Activiteit 14
Activiteit 15
ruilen
indrukken
knutselen
de poppenkast
omhoog
streepjescode
houden duur, duurder,
op de bank
duurst
ploffen
goedkoop,
een knipoog
goedkoper,
geven
uitknippen
de boef
de voorstelling
vast (stevig)
de pop
vinden (mening)
goedkoopst betalen
de toonbank
vastplakken
verzinnen
spannend
het kleurboek
laten zien aan
verfpot
een plan maken
het applaus
Activiteit 16
Activiteit 17
Activiteit 18
Activiteit 19
Activiteit 20
de winkel
de kaart
de schipper
de markt
tellen
de
welkom
varen
de tas
bij elkaar horen
de bakkerij
de tekening
oversteken
de prijs
apart
de cake
stempelen
stoppen
het kaartje
de stapel
het lekkers
lezen
wachten
mooi
het papiergeld
winkeljuffrouw
De vetgedrukte woorden zijn ook beschikbaar op een woordkaart.
pagina 2 van 11
Woordkaarten Het overzicht van alle woordkaarten uit dit thema: afrekenen
pinnen
het biljet
De geldwagen
De kassa
de cent
de portemonnee
de munt
de pasfoto
de prijs
duur, duurder,
de tas
de kluis
de knop
de streepjescode
de winkel
de geldautomaat
groen
rijk
de euro
de winkeljuffrouw
het spaarvarken
het cijfer
arm
het geld
verkopen
de bankpas
de poppenkast
veel
de kassabon
sparen
intoetsen
de pop
weinig
kopen
ruilen
de boef
de voorstelling
de drukkerij
het pinapparaat
de bank
de directeur
omhoog houden
het watermerk
de pincode
Het loket
de markt
tellen
glanzend
duurst goedkoop, goedkoper goedkoopst
Waar werkt u aan? In bijlage 1 bij deze inleiding staan de doelen die centraal staan tijdens de activiteiten. Deze doelen vindt u in de activiteitenbeschrijvingen in de bovenste tabel. De andere doelen die zijn opgenomen in de activiteitenbeschrijvingen zijn extra doelen waaraan u tijdens de activiteiten werkt.
pagina 3 van 11
Bijlage 1: doelen die centraal staan bij het thema Activiteit
Domein
Doelen groep 1
Doelen groep 2
1. Hé, een
Taal
•
•
portemonnee!
Wijst het juiste plaatje aan na noemen van een woord.
•
Benoemt voorwerpen en plaatjes van
noemen van een woord.
•
aangeboden dagelijkse concrete Vraagt naar de naam en betekenis
Gebruikt aangeboden woorden actief tijdens de taalles (met correct
voorwerpen.
•
Wijst het juiste plaatje aan na
gebruik van de lidwoorden).
•
van woorden als hij het niet weet.
Werkt in tweetallen met woordvelden of woordwebben onder begeleiding van de leerkracht.
2. Samen spelen
Sociaal-
in de bank
emotioneel
• •
Zegt sorry als er door hem per
•
ongeluk iets mis gaat
vaardigheden en mogelijkheden van
Deelt materiaal met andere
anderen.
leerlingen. Vraagt aan een ander of
•
gebruiken (pakt het niet af). Taal
•
de drukkerij
Begrijpt dat tekenen en tekens
Vraagt of hij iets mag gebruiken van een ander. Helpt op verzoek anderen
hij een voorwerp van hem mag 3. Een kijkje bij
Toont bewondering voor
bij het uitvoeren van een taak.
•
Is actief bezig in de lees/schrijfhoek
produceren mogelijkheden bieden tot
met lezen en schrijven en heeft
communicatie.
plezier in het lezen en schrijven van briefjes, woorden en letters.
4. Met de
Rekenen
•
geldwagen
•
Begrijpt wat binnen een
•
Herkent en gebruikt meetkundige
aansprekende context bedoeld wordt
begrippen: voor, achter, naast, in,
met begrippen als: voor, achter,
op, boven, onder, dichtbij, ver weg,
onder, boven, dichtbij, ver weg.
links, rechts, tegenover, tussen.
Benoemt waar zich iets bevindt
•
Beschrijft voorwerpen/situaties/
(voor, achter, onder, boven, dichtbij,
locaties (die niet te zien zijn) met
ver weg).
kenmerken en details door er een visuele voorstelling van te maken.
•
Beschrijft de plaats van voorwerpen ten opzichte van zichzelf en omgekeerd met behulp van meetkundige begrippen.
•
Beschrijft de plaats van voorwerpen ten opzichte van elkaar met behulp van meetkundige begrippen.
pagina 4 van 11
5. De ijskraam
Rekenen
van Sil
•
Kent munten van 1 euro.
•
•
Laat tijdens het winkeltje spelen zien
context van geld: duur, duurder,
dat hij weet dat dingen met een
duurst(e), goedkoop, goedkoper,
hogere prijs duurder zijn dan dingen
goedkoopst(e), euro, munten,
met een lagere prijs.
waarde
•
Herkent en gebruikt begrippen in de
Begrijpt en legt uit hoe het systeem van kopen en betalen in elkaar zit aan de hand van eenvoudige winkelsituaties.
•
Betaalt voorwerpen/bedragen onder de 10 euro (in hele euro’s) met munten van 1 en 2 euro en stelt bedragen vast met munten van 1 en 2 euro.
•
Begrijpt dat verschillende munten en briefjes verschillende waarden hebben en dat twee munten samen toch van minder waarde kunnen zijn dan één munt.
6. Pinnen bij de
Taal
•
geldautomaat
Doet met behulp van gerichte vragen
•
Doet met behulp van gerichte vragen
verslag van een zichtbare
verslag van gebeurtenissen buiten
gebeurtenis.
hier en nu.
•
Geeft zijn mening als hierom gevraagd wordt en licht deze mening toe.
•
Verwoordt zijn mening en gebruikt hiervoor ‘Ik vind’-zinnen.
7. De spaarvarkenrace
Motoriek
•
Gooit in een horizontaal gesteld doel
•
(open kast).
Gooit in een verticaal doel met gaten erin.
•
Zit met de voeten los van de grond op de rug van een ander die op handen en knieën zit.
•
Klimt tot de helft omhoog in het zwengelraam.
pagina 5 van 11
8. Sparen met
Taal
•
Moffel en Piertje
•
Begrijpt een korte tekst (4 regels,
•
Luistert naar een op de leeftijd
wijst na voorlezen juiste plaatje aan).
afgestemd verhaal en begrijpt het
Begrijpt dat illustraties en tekst een
verhaal.
samenhangend geheel vormen.
•
•
•
Luistert naar een op de leeftijd
Begrijpt de betekenis van veel
afgestemd radio/televisiefragment of
voorkomende logo’s en picto’s.
gesproken tekst op internet.
Reageert na herhaald lezen verbaal of non-verbaal op bekende woorden of situaties uit een boek.
•
Beantwoordt gesloten vragen (ja/nee-, keuzevragen) over een voorgelezen tekst.
9. Geld uit de
Taal
•
muur
•
Herkent een klank in reeks losse
•
Herkent en benoemt enkele letters.
woorden.
•
Benoemt een aantal letters correct.
Herkent dezelfde klank in twee
•
Maakt de beginklank van een woord
woorden.
•
Past eindrijm toe: ontdekt en
los van de rest van het woord.
•
produceert zelf eindrijm.
Onderscheidt verschillende klanken (fonemen) binnen een woord.
•
Past beginrijm toe.
•
Synthetiseert drieklankwoorden (mkm) auditief.
10. Bij de bank
Sociaal-
•
Heeft vertrouwen in eigen kunnen.
•
Heeft vertrouwen in eigen kunnen.
•
Vergelijkt en ordent concrete
•
Gebruikt complexe taalfuncties als
emotioneel 11. Dat wil ik
Taal
hebben!
voorwerpen naar uiterlijke en meer abstracte kenmerken en beschrijft
•
redeneren en concluderen.
•
Beschrijft een aantal veel
dit.
voorkomende handelingen met
Doet met behulp van gerichte vragen
gebruik van complexe
verslag van een zichtbare
zinsconstructies.
gebeurtenis. 12. Ons eigen geld
Taal
•
Beantwoordt wie-, wat-, waarvragen,
•
Beantwoordt reflectieve vragen.
aanwijs-, keuze-, invul- en
•
Geeft instructie (voor een spelletje).
voorspelvragen.
•
Vertelt spontaan of gevraagd over onderwerpen die hem bezighouden.
pagina 6 van 11
13. Spaarpot
Sociaal-
voor de verkoop
emotioneel
•
Voert een simpele enkelvoudige taak
•
tot het einde uit.
•
Werkt 10 minuten zelfstandig aan een bekende taak.
Controleert of de taak klaar is (alles
•
Stelt gericht vragen.
gebruikt).
•
Heeft plezier in de taak.
•
Is in staat om de taak af te maken.
•
Zet door wanneer iets niet direct lukt.
•
Voert zelfstandig opdrachten uit.
•
Gaat adequaat om met gevoelens van trots.
14. Jan Klaassen
Taal
•
en de boef
Wijst het juiste plaatje aan na
•
noemen van een woord.
•
•
Benoemt voorwerpen en plaatjes van
Wijst het juiste plaatje aan na noemen van een woord.
•
Gebruikt aangeboden woorden actief
aangeboden dagelijkse concrete
tijdens de taalles (met correct
voorwerpen.
gebruik van de lidwoorden).
Vraagt naar de naam en betekenis
•
van woorden als hij het niet weet.
Werkt in tweetallen met woordvelden of woordwebben onder begeleiding van de leerkracht.
15. Laat de
Taal
•
Doet met behulp van gerichte vragen
•
Doet met behulp van gerichte vragen
poppen maar
verslag van een zichtbare
verslag van gebeurtenissen buiten
spelen
gebeurtenis.
hier en nu.
•
Geeft zijn mening als hierom gevraagd wordt en licht deze mening toe.
•
Verwoordt zijn mening en gebruikt hiervoor ‘Ik vind’-zinnen.
16. Lekkers te
Rekenen
•
koop!
Koppelt genoemde aantallen aan
•
Representeert hoeveelheden tot en
aantallen concrete objecten (vingers,
met ten minste 10 met een
turfstreepjes, blokjes).
getalsymbool en omgekeerd; geeft bij een getalsymbool tot en met ten minste 10 de hoeveelheid weer.
17. Iedereen is
Taal
•
welkom!
Luistert naar en geeft een adequate reactie op de leerkracht en andere leerlingen in één-op-éénsituaties.
• 18. Schipper,
•
Motoriek
•
Laat zien dat hij naar een ander luistert en geeft gepaste feedback.
•
Begrijpt oorzaak/gevolgrelaties en
Begrijpt informatieve mededelingen
middel/doelrelaties (oplossingen voor
buiten het hier en nu.
problemen).
Kan inzetten en stoppen: starten aan
•
Kan veranderen: op de eerste
mag ik
het begin en stilstaan aan het eind
muzikale zin stappen, en op de
overvaren?
van een gezongen lied.
tweede muzikale zin stilstaan en klappen.
pagina 7 van 11
19. Mooie
Taal
•
spullen te koop!
Vergelijkt en ordent concrete
•
voorwerpen naar uiterlijke en meer abstracte kenmerken en beschrijft
•
Gebruikt complexe taalfuncties als redeneren en concluderen.
•
Beschrijft een aantal veel
dit.
voorkomende handelingen met
Doet met behulp van gerichte vragen
gebruik van complexe
verslag van een zichtbare
zinsconstructies.
gebeurtenis. 20. Hoeveel
Rekenen
•
Zegt naar aanleiding van een
•
Telt verkort hoeveelheden tot ten
hebben we
gebeurtenis of ergens één, twee of
minste 12 door gebruik te maken van
verdiend?
drie van zijn.
patronen en structuren (handen,
Overziet hoeveelheden tot vier ineens
dobbelsteenstructuren).
•
zonder te tellen.
•
Lost eenvoudige splitsproblemen onder de 10 op.
•
Representeert hoeveelheden tot en met ten minste 12 in een beeldgrafiek en interpreteert dit.
pagina 8 van 11
Bijlage 2: materialen bij het thema Activiteit
Materialen
1. Hé, een portemonnee!
•
een nieuw accessoire voor Lis (bijvoorbeeld een ketting)
•
twee portemonnees met daarin geld en pasjes (veel in de ene, weinig in de andere)
2. Samen spelen in de bank
•
woordkaarten van de vijf doelwoorden
•
eventueel een spaarpot
•
de kassa: speelgoedkassa gebruiken, of zelf maken: 1 grote doos, 2 middelgrote doosjes, 1 chenilledraad, 1 luciferdoosje
•
de kluis: 1 grote doos
•
geldautomaat: afbeelding van een geldautomaat uitprinten
•
bankpasjes: oude pasjes verzamelen of afbeelding van een bankpas uitprinten
•
muntjes/biljetten: speelgoedgeld verzamelen of afbeelding van geld
•
portemonnee: oude portemonnees verzamelen of vouwpapier voor envelop
uitprinten gebruiken
3. Een kijkje bij de drukkerij
•
groot vel papier
•
een nette jas en een hoed
•
stiften, lijm, scharen, plakband
•
het filmpje Musti – Het spaarvarken
•
eventueel het filmpje: Hoelahoep – Kassa maken
•
een filmpje over het maken van biljetten in de drukkerij
•
een portemonnee met echte munten en minimaal twee verschillende biljetten, bijvoorbeeld 5 en 10 euro.
•
knutselmaterialen: wit papier ter grootte van biljetten, potloden/stiften, letter- en cijferstempels, glanzend lint, scharen, lijm, citroensap, dunne stokjes, bijvoorbeeld satéprikkers.
4. Met de geldwagen
•
kaars of gloeilamp
•
het filmpje een kijkje in de drukkerij
•
afbeelding van een geldwagen
•
de zelfgemaakte biljetten
•
(nep)euro’s en centen
•
een kluisje of iets wat daarvoor kan dienen
pagina 9 van 11
5. De ijskraam van Sil
•
een portemonnee met een pasfoto (op een pasje), eventueel andere pasjes
•
nepgeld: munten van 50 cent, 1 en 2 euro; briefjes van 5 en 10 euro
•
nepijshoorntjes; bijvoorbeeld (zandbak)speelgoedhoorntjes of zelfgemaakte hoorntjes
•
nepijsbolletjes in verschillende kleuren: bijvoorbeeld proppen crêpepapier, wattenbollen, bollen van klei of kleine ballen (er moeten meerdere bolletjes in een hoorntje passen)
6. Pinnen bij de geldautomaat
•
een speelgoedkassa
•
de eigen pinpas in een lege portemonnee
•
geprinte woordkaarten van deze en eerdere activiteiten van het thema ‘Een euro voor Sil’ (intensief arrangement)
•
spaarvarken
•
nepgeld
•
pittenzakjes (geldzakken)
•
bakken of open kast
•
klimraam
•
zak voor het geld die aan het klimraam kan hangen
•
matten
8. Sparen met Moffel en Piertje
•
het filmpje van Moffel en Piertje – Past het wel of past het niet
9. Geld uit de muur
•
kartonnen doos
•
(gekleurd) papier, zwarte papierstroken, karton, schaar, lijm
•
een of meerdere producten met een streepjescode erop, bijvoorbeeld iets
7. De spaarvarkenrace
10. Bij de bank
wat u bij de supermarkt gekocht heeft
11. Dat wil ik hebben!
12. Ons eigen geld
•
een tafel met ‘verkoopwaar’ erop, als marktkraam naast de bank
•
een kassa met scanner (zie activiteit 2)
•
blanco stickers of papier, plakband en een schaar, potloden, stiften
•
papier om kassabonnen van te maken
•
8 stippenkaartjes: 2 x 1 stip, 2 x 2 stippen, 2 x 3 stippen en 2 x 4 stippen
•
8 cijferkaartjes: 2 x cijfer 1, 2 x cijfer 2, 2 x cijfer 3, 2 x cijfer 4
•
vier voorwerpen om te ruilen
•
speelgoedgeld
•
fiches
•
portemonnee
•
papier
•
schaar, lijm, stiften
•
het digitaal prentenboekverhaal ‘ons eigen geld’
pagina 10 van 11
13. Spaarpot voor de verkoop
14. Jan Klaassen en de boef
•
borduurkaarten
•
wol
•
naalden
•
melkpakken
•
scharen en lijm
•
gekleurd karton (of wit karton en stiften)
•
een poppenkast (ook zelf te maken door bijvoorbeeld een tafel op zijn kant te leggen)
•
poppenkastpoppen, liefst poppen die kunnen doorgaan voor Jan Klaassen, Katrijn en de boef
15. Laat de poppen maar spelen
•
een filmpje van Jan Klaassen, bijvoorbeeld dit
•
een poppenkast (ook zelf te maken door bijvoorbeeld een tafel op zijn kant te leggen)
•
poppenkastpoppen, liefst poppen die kunnen doorgaan voor Jan Klaassen, Katrijn en de boef
16. Lekkers te koop!
•
plaatjes of doosjes verzamelen van allerlei lekkers, bijvoorbeeld koekjes/chocolade/cakejes
17. Iedereen is welkom!
•
2 x groot vel wit papier
•
stiften
•
mand
•
portemonnee
•
speelgeld
•
voor ieder kind een blanco kaart van (gekleurd) stevig papier of dun karton op A5-formaat
18. Schipper, mag ik overvaren? 19. Mooie spullen te koop!
20. Hoeveel hebben we verdiend?
•
letterstempels en stempelkussens
•
kleurpotloden
•
voor ieder kind een kopie van de uitnodigingstekst
•
speelgoedgeld (munten en papiergeld)
•
een portemonnee
•
tafels waarop de te verkopen spullen uitgestald kunnen worden
•
kaartjes om de prijzen op te schrijven of te stempelen
•
stiften, cijferstempels en een stempeldoos
•
voor ieder kind een bakje om het ontvangen geld in te doen
•
een aantal vellen papier
•
een portemonnee
•
het geld dat in activiteit 19 verdiend is met de verkoop van de spulletjes die gemaakt zijn tijdens activiteit 13
•
een vel papier om het aantal munten en biljetten op te noteren.
pagina 11 van 11