thema: het slachtoffer
Mr. G.J.M. van Spanje en Mr. G.J. van Oosten zijn beiden werkzaam als advocaat bij Van Oosten Advocaten te Amsterdam.
Zitten of betalen? Het effect van de ‘vervangende’ hechtenis bij oplegging van een schade vergoedingsmaatregel voor slachtoffer, dader en maatschappij Dit artikel handelt over het beleid dat ten grondslag ligt aan de executie van een schadevergoedingsmaatregel en de wijze waarop het CJIB hieraan uitvoering geeft bij veroordeelden zonder draagkracht.
1 Inleiding
O
p 20 januari 2012 besteedde het programma Nieuwsuur aandacht aan het beleid dat ten grondslag ligt aan de executie van een schadevergoedingsmaatregel. Dit beleid is neergelegd in de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen (hierna: ‘Aanwijzing executie’)1. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) is namens het Openbaar Ministerie de instantie die met de executie van schadevergoedingsmaatregelen is belast. De directe aanleiding voor het nieuwsitem bij Nieuwsuur was een kortgedingprocedure tegen de Staat, aangespannen door een alleenstaande moeder van drie jonge kinderen, mevrouw S., die tot betaling van een schadevergoeding met schadevergoedingsmaatregel was veroordeeld en waartegen inmiddels een arrestatiebevel was uitgevaardigd.2 Zij voldeed volgens het CJIB namelijk niet aan haar betalingsverplichting jegens het slachtoffer, ondanks het feit dat zij maandelijks het voor haar maximaal mogelijke aflossingsbedrag afloste. De gevorderde vervangende hechtenis van drie maanden zou in haar geval leiden tot het oplopen van haar schulden en mogelijk het verlies van haar huis en het uit huis plaatsen van haar kinderen. Deze zaak riep de vraag op in hoeverre de Aanwijzing exe1
2
296
De aanwijzing is in werking getreden op 1 juli 2010 en geldig tot en met 30 juni 2014. Vindplaats: zoek.officielebekendmakingen.nl/ stcrt-2010-9605.html. Rechtbank ’s-Gravenhage 10 januari 2012, LJN BV0540.
cutie en de wijze waarop het CJIB hieraan uitvoering geeft, leidt tot onwenselijke situaties. Niet alleen voor de veroordeelde in kwestie, maar tevens voor de slachtoffers waarvoor het CJIB het schadevergoedingsbedrag dient te incasseren. En bovendien voor de Staat, die immers wordt belast met de kosten die verbonden zijn aan de vervangende hechtenis. Een snelle zoektocht op rechtspraak.nl leidt tot 31 relevante uitspraken waarin met een voorlopige voorziening is getracht vervangende hechtenis te voorkomen.3 De oudste uitspraak dateert van 13 juli 20064 en de meest recente uitspraak van 7 maart 2012. In ruim de helft van deze zaken speelde de draagkracht een cruciale rol. In slechts een van deze zaken is de eiser (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld. Dit betrof de zaak van voornoemde mevrouw S. In dit artikel wordt eerst uiteengezet wat de schadevergoedingsmaatregel en de vervangende hechtenis precies inhoudt. Daarna wordt stilgestaan bij de totstandkoming van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot wordt uiteengezet wat het effect van de schadevergoedingsmaatregel in de praktijk is en op welke wijze de mogelijk onwenselijke effecten van de vervangende hechtenis kunnen worden voorkomen.
3 4
Zoekopdracht uitgevoerd op 27 juli jl. met als zoekterm ‘schadevergoedingsmaatregel’ en rechtsgebied ‘civiel overig’. Hof ’s-Gravenhage 13 juli 2006, LJN AY4799.
Strafblad SEPTEMBER 2012 • Sdu U it gev er s
zitten of betalen?
2 De schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis De schadevergoedingsmaatregel is een door de strafrechter opgelegde maatregel tot betaling aan de staat ten behoeve van een slachtoffer als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht (Sr). Binnen de grenzen van artikel 24c Sr stelt de rechter vervangende hechtenis op niet-betaling door de verdachte. Deze beloopt ‘ten minste een dag en ten hoogste een jaar’.5 De regels omtrent de tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen zijn – zoals gezegd – verder uiteengezet in de Aanwijzing executie. Tijdens de inningsfase worden de door het CJIB ontvangen gelden onverwijld afgedragen aan het slachtoffer. Indien de veroordeelde het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig betaalt, kan een wettelijke verhoging worden opgelegd (art. 24b Sr). Ook kan er een tweede aanmaning volgen met wederom een wettelijke verhoging. Indien hierop niet of onvoldoende wordt gereageerd, gaat de zaak door naar de incassofase. In de incassofase wordt zo veel mogelijk aan lokale instanties, zoals deurwaarders uit de omgeving, verzocht de incassering over te nemen. Wanneer ook in deze fase onvoldoende financieel resultaat wordt behaald, wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.6 In tegenstelling tot de geldboete of de ontnemingmaatregel, wordt bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel geen rekening gehouden met draagkracht van de veroordeelde. De hoogte van de schade is immers gebaseerd op de door het slachtoffer feitelijk geleden schade. Dat is ook de bedoeling geweest van de wetgever. Door de schadevergoedingsplicht aan te merken als maatregel behoeft deze niet te worden gerelateerd aan de ernst van het feit, de verwijtbaarheid van het gedrag en de draagkracht van de verdachte.7 De consequentie hiervan is dat soms relatief hoge betalingsverplichtingen als schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd aan veroordeelden met geen tot weinig inkomsten, een hoge schuldenlast en weinig zicht op verbetering van de financiële situatie op korte termijn. Deze problematiek heeft in 2007-2008 al eens tot een aanpassing geleid van artikel 561 Wetboek van Strafvordering (Sv), dat handelt over de voortvarendheid van de tenuitvoerlegging. Het voormalig lid 4 bepaalde dat het totale bedrag in elk geval moet worden voldaan binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop 5 6 7
Art. 36f lid 7 Sr jo. art. 24 c Sr. Aanwijzing executie, tekst geldend 26 januari 2010, par. 4.2.1. t/m 4.2.3. Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 6.
Strafblad S E P T E M B E R 2 0 1 2 • Sd u Uitg e ve rs
de strafbeschikking, het vonnis of het arrest voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. Dit artikellid is geschrapt. In de toelichting op deze wetswijziging staat vermeld dat de schrapping van dit lid op verzoek van het CJIB tot stand zou zijn gekomen,8 waarover later meer. Uit bijlage 3 bij de Aanwijzing executie volgt dat de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd in beginsel twaalf maanden bedraagt, maar dat deze termijn in bijzondere gevallen kan worden verlengd tot 36 maanden. In uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een schrijnende situatie, kan ook van de termijn van 36 maanden worden afgeweken. Dit betreft de zogenaamde hardheidsclausule. Een betalingsregeling moet in ieder geval altijd binnen een redelijke termijn leiden tot voldoening van die schadevergoedingsmaatregel, zo staat in de Kamerstukken. Over wat deze ‘redelijke termijn’ inhoudt, heeft de wetgever zich niet
In tegenstelling tot de geldboete of de ontnemingmaatregel, wordt bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel geen rekening gehouden met draagkracht van de veroordeelde uitgelaten.9 De voorzieningenrechter oordeelde in 2011 in een zaak van een alleenstaande moeder aangewezen op een bijstandsuitkering, en van wie duidelijk was dat zij geen verdere draagkracht had, dat de vraag of sprake was van een ‘schrijnend geval’ in het midden kon blijven, nu afbetaling binnen zestien jaar geen redelijke termijn betreft.10 In de eerdergenoemde zaak van mevrouw S. werd door de voorzieningenrechter geoordeeld dat op grond van de in deze zaak van toepassing zijnde schrijnende omstandigheden een maximale termijn van 72 maanden redelijk is. Dat is het dubbele van de verlengde termijn in de Aanwijzing executie.11 De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in geval van betalingsonmacht kan op grond van vaste jurisprudentie niet als onrechtmatig worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 200012 geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat door de wetgever 8 9 10 11 12
Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 19, p. 2. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 19, p. 2. Rechtbank ’s-Gravenhage 14 april 2011, LJN BQ 2740, r.o. 3.6. Rechtbank ’s-Gravenhage 10 januari 2012, LJN BV0540, r.o. 4.10. HR 20 juni 2000, NJ 2000, 634.
297
thema: het slachtoffer
onder ogen is gezien dat de bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen vervangende hechtenis ook ten uitvoer kan worden gelegd in gevallen waarin de veroordeelde niet aan de schadevergoedingsmaatregel kan voldoen.
3 Totstandkoming van de schadevergoedingsmaatregel Uit de Kamerstukken blijkt dat de schadevergoedingsmaatregel is bedoeld om de slachtoffer(s) van een delict een aantal voordelen te bieden. In de eerste plaats biedt het een sanctie die ten goede komt aan het slachtoffer en niet, zoals bij de geldboete, de staat.13 Ten tweede wordt het slachtoffer ontlast doordat bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel het Openbaar Ministerie is belast met de executie van deze maatregel. De meer principiële betekenis van de schadevergoedingsmaatregel is gelegen in het feit dat zij een sanctie is waarin het belang van het slachtoffer erkenning vindt.14 De wetgever heeft voorts beoogd de dreiging die van de vervangende hechtenis uitgaat een daadwerkelijke stimulans te laten vormen voor de betalingsbereidheid van de veroordeelde, temeer nu toepassing van de vervangende hechtenis niet de verplichting opheft de schade aan het slachtoffer naar burgerrechtelijke maatstaven te vergoeden.15 De term vervangende hechtenis is dus misleidend, aangezien de schuld, anders dan bijvoorbeeld bij een verhaal van geldboetes of ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, na het uitzitten, nog steeds bestaat. Bij de effectiviteit van dit laatste doel plaatsen wij vraagtekens in gevallen waarin sprake is van betalingsonmacht en geen onwil.
4 De praktijk Uit cijfers van het CJIB blijkt dat in 2011 11.071 dossiers zijn gesloten. In 9244 van deze zaken was de veroordeelde de betalingsverplichting aan het slachtoffer volledig nagekomen. In 1574 zaken, 14,2 procent van het totaal aantal afgedane zaken, heeft de veroordeelde de vervangende hechtenis moeten ondergaan.16 In slechts enkele van deze zaken is met een kort geding getracht om vervangende hechtenis te voorkomen, zo blijkt uit het aantal gepubliceerde uitspraken. Uit jurisprudentie blijkt dat de voorzieningenrechter aan handen en voeten is gebonden op het moment dat een kort geding tegen de Staat wordt aangespannen ter voorkoming 13 Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 17. 14 Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 18. 15 Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 20. 16 Cijferbijlage jaarbericht 2011 van het CJIB, p. 20. Te vinden op www.cjib. nl.
298
van vervangende hechtenis waarin draagkracht een rol speelt. Een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, mag immers niet alleen, maar moet ook worden uitgevoerd door het CJIB. Bovendien komt het CJIB een zeer ruime beleidsvrijheid toe, welke – ingevolge vaste jurisprudentie – slechts marginaal mag worden getoetst. Deze twee overwegingen worden dan ook in vrijwel elke uitspraak aangetroffen. Een derde overweging betreft dat de persoonlijke omstandigheden al zijn meegenomen door de strafrechter en het stelsel van gesloten rechtsmiddelen daarom niet toestaat dat de kortgedingrechter zich hier (nogmaals) over buigt. Tot slot, zoals reeds gezegd, kan de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in geval van betalingsonmacht op grond van vaste jurisprudentie niet als onrechtmatig worden aangemerkt omdat de wetgever hier al rekening mee heeft gehouden. De voorgaande overwegingen maken (tezamen dan wel apart) onderdeel uit van vrijwel elke afwijzing van een vordering in kort geding en laten vrijwel geen, althans minimale, ruimte voor de voorzieningenrechter om een eiser tegemoet te komen. Een kortgedingrechter is immers niet bevoegd te oordelen dat sprake is van schrijnende omstandigheden, die dienen te leiden tot een langere afbetalingstermijn indien deze persoonlijke omstandigheden reeds bij de strafrechter bekend waren of hadden kunnen zijn.17 In de zaak van mevrouw S. heeft de voorzieningenrechter zich van zijn creatieve kant laten zien. Het totaal toegewezen bedrag van € 13.500 schade werd gehalveerd toen bleek dat mevrouw S. hoofdelijk was veroordeeld door de strafrechter. Dit terwijl na de zitting in kort geding was gebleken dat de mededader abusievelijk geen schadevergoedingsmaatregel was opgelegd. Daarnaast overwoog de voorzieningenrechter dat, in tegenstelling tot het oordeel van het CJIB, in de onderhavige zaak wel degelijk sprake was van schrijnende omstandigheden. Zo was de jongste van haar drie zonen na het onherroepelijk worden van de strafzaak geboren. Bovendien was zij inmiddels, wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand, onder bewind gesteld. Op grond van deze – bijkomende – omstandigheden was de voorzieningenrechter van oordeel dat van de maximale betalingstermijn van 36 maanden kon worden afgeweken.18 Mevrouw S. werd in staat gesteld binnen 72 maanden de helft van het totaalbedrag te betalen, waarmee er zicht is op volledige betaling binnen een 17 Zie bijv. Rechtbank ’s-Gravenhage, LJN BK3986 , r.o. 3.6: ‘Voor zover er al bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel al rekening gehouden kan worden met de onvermogendheid van de betrokkene, moet de strafrechter geacht worden hier oog voor te hebben gehad en past ter zake grote terughoudendheid van de civiele rechter.’ 18 Rechtbank ’s-Gravenhage 10 januari 2012, LJN BV0540, r.o. 4.9.
Strafblad SEPTEMBER 2012 • Sdu U it gev er s
zitten of betalen?
passende termijn.19 Dit lijkt tot nu toe de enige zaak te zijn waarin de voorzieningenrechter de ruimte had dan wel nam om een voorziening te treffen. In andere zaken waren de eisers niet succesvol, terwijl het ook in die zaken niet aan schrijnende omstandigheden ontbrak. In een zaak waarin eiser juist zijn straf had uitgezeten, inmiddels een huurhuis en werk had gevonden (waarmee hij € 1050 per maand verdiende) en onder behandeling bij De Waag en Pelier stond, werd de verzochte voorlopige voorziening afgewezen. Dit hoewel zijn vrouw net zwanger was van haar vierde kind, een omstandigheid waarmee de strafrechter geen rekening had kunnen houden. De voorzieningenrechter overwoog dat het ongelukkig is dat de vervangende hechtenis aanvangt op een moment dat eiser stappen heeft ondernomen om tot resocialisatie te komen, maar oordeelde dat deze omstandigheden de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet onrechtmatig maakt.20 Eenzelfde overweging leidde tot afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening van iemand die na zijn vrijlating met behulp van maatschappelijke en juridische dienstverlening zijn schulden aan het afbetalen was, onder behandeling stond voor zijn gokverslaving en inmiddels een eigen bedrijf aan het opstarten was. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van zaken waarin afbetaling wel degelijk plaatsvindt, maar niet binnen de door het CJIB beoogde termijn.
5 Hoe vervangende hechtenis te voorkomen Toen in 2011 de alleenstaande moeder het kort geding verloor, omdat zij niet tot afbetaling van het gehele bedrag binnen een redelijke termijn in staat was, zij zou er immers zestien jaar over doen, had dit tot gevolg dat zij een vervangende hechtenis van 359 dagen diende uit te zitten. Haar schrijnende omstandigheden leidden tot Kamervragen aan staatssecretaris Teeven in april 2011. Op een vraag van het Kamerlid Recourt in hoeveel zaken het CJIB gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde hardheidsclausule, antwoordde de staatsecretaris dat nog geen enkel beroep op een schrijnende situatie was gehonoreerd. Dat is opmerkelijk, nu uit de Kamerstukken blijkt dat artikel 561 lid 4 Sv, waarin een dwingende betalingstermijn stond opgenomen, juist op ver19 De Staat heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis op 6 februari 2012. Dit appel richt zich niet tegen het oordeel dat het geval van S. als schrijnend moet worden aangemerkt, noch tegen het oordeel dat er in zodanig geval een maximale termijn van 72 maanden een redelijke termijn voor een afbetalingsregeling is. De Staat is van mening dat er voor de halveringvan het uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregel verschuldigde bedrag geen reden was. 20 Rechtbank ’s-Gravenhage 10 augustus 2010, LJN BN3635, r.o. 3.8.
Strafblad S E P T E M B E R 2 0 1 2 • Sd u Uitg e ve rs
zoek van het CJIB zou zijn geschrapt. De Nederlandse Vereniging van Strafrecht Advocaten heeft hiervoor bij brief van 28 juni jongstleden bij de minister van Justitie en Veiligheid aandacht gevraagd. De discretionaire bevoegdheid om af te wijken van de maximale betalingstermijnen komt het CJIB immers niet voor niets toe; daarmee zou veel leed kunnen worden voorkomen. Van de minister is bij het gereedkomen van dit artikel nog geen reactie ontvangen. Omdat het CJIB kennelijk geen gebruik maakt van de discretionaire bevoegdheid om af te wijken van de maximale betalingstermijn, is het van belang dat al bij de strafrechter – indien noodzakelijk – verweer wordt gevoerd tegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en het aantal dagen vervangende hechtenis dat zal worden opgelegd. Gelet op de uitspraak en het proces-verbaal van de zitting had de ver-
Het wordt naar onze mening vaak als vanzelfsprekend aangenomen dat schade door middel van een schadevergoedingsmaatregel door het CJIB geïnd zal – moeten – gaan worden dediging hier in de zaak S. geen oog voor gehad. Het wordt naar onze mening vaak als vanzelfsprekend aangenomen dat schade door middel van een schadevergoedingsmaatregel door het CJIB geïnd zal – moeten – gaan worden. Echter, hoewel draagkracht in principe geen argument mag vormen bij het bepalen van de hoogte van de schade en het al dan niet opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, kunnen andere (persoonlijke) omstandigheden wel worden meegewogen. De Hoge Raad heeft immers op 16 juni 200921 bepaald dat wanneer de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel slechts tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zal leiden, de schadevergoedingsmaatregel niet opgelegd hoeft te worden. Het Hof Leeuwarden legde in een zaak geen schadevergoedingsmaatregel op door het volgende te overwegen: ‘Het opleggen van een vervangende hechtenis middels schadevergoedingsmaatregel zal niet leiden tot een meer voortvarende betaling, maar mogelijk wel tot een door het hof niet gewenste vrijheidsbeneming van verdachte.’22 Ook in de zaak van Milly Boele volgde de rechtbank het verweer van de ver21 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 293. 22 Hof Leeuwarden 13 september 2010, LJN BN7112.
299
thema: het slachtoffer
dediging en bepaalde, gelet op de hoogte van de straf en de opgelegde tbs-maatregel, dat een vervangende hechtenis zou worden opgelegd van slechts één dag.23 In de Amsterdamse zedenzaak tegen Robert M. werd de vordering van elk van de benadeelde partijen ook vervangen door slechts één dag hechtenis. De Rechtbank Amsterdam merkte hieromtrent expliciet op dat ‘daarmee wordt voorkomen dat de vervangende hechtenis niet meer het karakter draagt van extra waarborg voor de betalingsverplichting, maar veeleer als een extra gevangenisstraf moet worden aangemerkt’.24 Een andere mogelijkheid om vervangende hechtenis te voorkomen, betreft het treffen van een regeling tussen veroordeelde en slachtoffer. Hoewel in 2007 nog 207 dossiers door het CJIB op deze wijze kon worden gesloten, blijkt dat in 2011 nog slechts in 25 zaken onderling een regeling werd getroffen.25 Onbekend is wat de reden voor deze daling
Een andere mogelijkheid om vervangende hechtenis te voorkomen, betreft het treffen van een regeling tussen veroordeelde en slachtoffer is geweest. Mogelijk houdt dit verband met de aard van de zaken, nu het tot stand brengen van contact tussen dader en slachtoffer niet altijd wenselijk is, zoals in eerder genoemde zaken van Robert M. of Milly Boele. In andere zaken zou een onderlinge afbetalingsregeling mogelijk wel uitkomst bieden. Bijvoorbeeld in de zaak van mevrouw S. betrof de benadeelde partij een bedrijf en was het evident dat zij wel wilde betalen, maar niet kon betalen. Door het sluiten van een deal met het slachtoffer, wordt het CJIB buiten spel gezet. Hiertoe zou in dergelijke zaken door de advocaat initiatief kunnen worden genomen. Tot slot bestaat de mogelijkheid om gratie te verzoeken. De wetgever wijst expliciet hierop, nu de schadevergoedingsverplichting als maatregel is opgenomen in het Wetboek van Strafrecht.26 Deze mogelijkheid blijkt echter puur theoretisch. Zo nu en dan worden er wel daartoe strekkende gratieverzoeken gedaan, maar deze worden buiten behandeling gelaten. Op een door ons ingediend WOB-verzoek27, 23 Rechtbank Dordrecht 26 november 2010, LJN BO5167. 24 Rechtbank Amsterdam 21 mei 2012, LJN BW6148. 25 Cijferbijlage jaarbericht 2011 van het Centraal Justitieel Incassobureau, p. 20. 26 Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 20. 27 Verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur.
300
antwoordde het Bureau Gratie dat gratie voor een opgelegde schadevergoedingsmaatregel niet mogelijk is, ook niet van een subsidiair opgelegde hechtenis. De gegevens hieromtrent worden dan ook niet bijgehouden. Overigens zou gratie ook niet de civielrechtelijke betalingsverplichting van de veroordeelde opheffen.28
6 Conclusie Onbetwist is dat men van een kale kip niet kan plukken. In de praktijk blijkt dat het stringent vasthouden aan het beleid zoals vervat in de Aanwijzing executie door het CJIB tot schrijnende situaties leidt. Het op deze wijze uitoefenen van pressie op veroordeelden die aantoonbaar wel willen betalen, maar niet kunnen betalen is zinloos, voor dader en slachtoffer. Het uitzitten van de ‘vervangende’ hechtenis leidt in voornoemde zaken niet alleen tot verslechtering van de situatie van de veroordeelde, maar ook van het slachtoffer. Detentie gaat immers vaak gepaard gaat met verlies van huis, inkomen en het ontstaan of toenemen van de schulden. Het slachtoffer zal in dat geval nog minder, dan wel niets meer, ontvangen. Ook de motivatie voor de veroordeelde om na de vervangende hechtenis alsnog te betalen zal uiteraard niet toenemen. Het slachtoffer wordt dientengevolge een tweede maal benadeeld en de staat draait niet alleen op voor de kosten van de vervangende hechtenis, maar veelal ook voor de resocialisatiekosten die reeds zijn gemaakt en in de toekomst wederom moeten worden gemaakt. Het executeren van de vervangende hechtenis in voornoemde zaken maakt dan ook van elke betrokken partij, de veroordeelde, het slachtoffer en de Staat, een verliezer. Door wijziging van (de uitvoering van) het beleid van het CJIB ten aanzien van de schrijnende omstandigheden van de veroordeelde, kunnen procedures bij de voorzieningenrechter worden voorkomen. Ook indien advocaten tijdens de strafzaak (meer) oog hebben voor de (mogelijk) toekomstige consequenties van de schadevergoedingsmaatregel, kan belangrijke winst worden geboekt voor de cliënt. De praktijk leert immers dat de voorzieningenrechter achteraf weinig ruimte toekomt en gedane zaken daarom geen keer nemen.
28 Het slachtoffer dient zich dan tot de burgerlijke rechter te wenden om een executoriale titel te verkrijgen.
Strafblad SEPTEMBER 2012 • Sdu U it gev er s