MOGELIJKHEDEN VAN HET GECOMBINEERD TOEPASSEN VAN PSYCHOMOTORISCHE THERAPIE EN BEELDEND CREATIEVE THERAPIE VANUIT EEN THEMATISCH WERKMODEL BIJ CLIËNTEN MET EEN TRAUMATISCHE ACHTERGROND Erik Mertens (1) INLEIDING Als psychomotorisch therapeut ben ik reeds verscheidene jaren werkzaam in het Psychotherapeutisch Daghospitaal “Mastentop” in het Psychiatrisch Centrum Broeders Alexianen te Boechout. Samen met mijn collega Gerda Schallenberg, de creatief therapeute, nemen wij het luik van de non-verbale therapie voor onze rekening. Over het algemeen opereren wij beiden vanuit onze eigen specifieke setting en locatie, elk vanuit ons eigen vakgebied. Binnen één van de groepen hebben wij echter sinds enkele jaren een samenwerkingsmodel lopen, waarbij de gewone scheiding tussen de disciplines overschreden wordt. Dit samenwerkingsverband wordt de “non-verbale combigroep” genoemd. Aangezien deze vorm van samenwerking binnen de psyschomotorische therapie wellicht niet zo heel vaak zal voorkomen, en aangezien wij beiden deze combigroep als heel verrijkend ervaren, wil ik in wat volgt de werking ervan wat nader toelichten.
1. BESCHRIJVING VAN DE SETTING Het dagcentrum Mastentop is een afdeling binnen het Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Broeders Alexianen te Boechout. Binnen Mastentop zijn er 4 groepen (van maximaal 10 patiënten) ondergebracht. 3 groepen zijn vooral gericht op mensen met een persoonlijkheidsproblematiek, met een maximale verblijfsduur van 2 jaar ; 1 groep is specifiek bedoeld voor mensen met een verslavingsprobleem (maximale opname is 4 maanden). Mastentop is een psychotherapeutische behandelunit waarbij vanuit een multidisciplinair kader een holistische en humanistische visie wordt gehanteerd. Hierbij wordt er naar gestreefd om cliënten met een fragiele identiteit of persoonlijkheidsstoornis te begeleiden naar een hoger niveau van psychisch, relationeel en sociaal functioneren. In het therapeutisch programma wisselen verbale therapieën (zowel in groep als individueel) zich af met non-verbale therapievormen, zijnde beeldend creatieve therapie en psychomotorische therapie. Aangezien patiënten met een traumatiserende voorgeschiedenis van verwaarlozing en/of mishandeling vaak erg vervreemd zijn van hun eigen belevingswereld, neemt het experiëntieel werken een centrale plaats in binnen het therapeutisch programma. Mensen meer in contact brengen met hun affectieve beleving om op die manier emotioneel corrigerende ervaringen te faciliteren, is dan ook essentieel om persoonlijkheidsveranderingen te kunnen bewerkstelligen. Daarbij kunnen uiteraard zowel het medium van het beeld (crea) als van het lichaam (PMT) heel helpend en verrijkend zijn. _________ (1) Erik Mertens, afd. Mastentop, Psych. Centr. Broeders Alexianen, Provinciesteenweg 408, 2530 Boechout, Tel. 03/460.16.08,
[email protected]
1
De samenstelling van de 4 groepen wordt vooral bepaald door de aard van de problematiek en de mate van kwetsbaarheid van de cliënt. In groep 3, ook wel ‘de traumagroep’ genoemd, komen die mensen terecht die erg gekwetst zijn door traumatische ervaringen in het verleden en die daardoor op meerdere levensdomeinen (relaties, werk, …) vastgelopen zijn. Deze cliënten hebben vaak weinig eigenheid, een verbrokkeld identiteitsgevoel, een laag autonomieniveau, een erg beperkte draagkracht en oplossingsvermogen, enz. Ook het reflectief vermogen en het verbaal vermogen zijn eerder beperkt. Vanuit een veilig en gestructureerd kader krijgen de mensen van de traumagroep de ruimte om (opnieuw) bestaansrecht te verwerven (“ik mag er zijn”), om van daaruit te kunnen groeien naar zich meer verbonden weten en voelen met de ander. Er wordt gedoseerd groepsdynamisch gewerkt, met als doelstellingen : het doorbreken van destructief symptoomgedrag (middelenmisbruik, automutilatie, eetstoornissen, dissociatie, …), het aanleren van emotieregulerende vaardigheden, controleverwerving ter vergroting van de autonomie, het opbouwen van nieuwe interactionele vaardigheden, enz. De focus van het behandelprogramma ligt vooral op het ‘hier en nu’. Cliënten worden niet alleen uitgenodigd om hun klachten te leren begrijpen vanuit hun traumatische voorgeschiedenis, maar worden tevens gestimuleerd om te exploreren welke stressveroorzakende factoren in de huidige levenscontext aanwezig zijn. Verwerking van het verleden kan immers enkel als er voldoende basis is in het hier en nu, met als doel om verbindingen te leren maken tussen heden, verleden en toekomst.
2. HET THEMATISCH MODEL Vanuit een streven om het therapeutisch programma meer af te stemmen op de specifieke noden en gevoeligheden van de patiënten, wordt er in de traumagroep sinds enige tijd gewerkt met een gestructureerd, thematisch behandelmodel. Vanuit hun traumatische achtergrond hebben de cliënten van groep 3 immers een grote behoefte aan structuur, veiligheid en voorspelbaarheid. Bovendien vertonen ze vaak een gefragmenteerde manier van denken, voelen en handelen, waardoor ze moeilijk verbindingen kunnen leggen en verbanden kunnen zien tussen de opgedane ervaringen in de verschillende therapieën. Vooreerst zal in wat volgt het proces beschreven worden dat vooraf is gegaan aan het installeren van dit gestructureerd, thematisch model, om vervolgens het programma concreet toe te lichten. 1) geschiedenis en ontstaan Vanuit het aanvoelen en vaststellen van een aantal beperkingen en tekorten in het op dat moment bestaande therapeutische programma, werd door de teamleden van de traumagroep reeds in 2005 beslist om op regelmatige basis samen te komen in wat genoemd werd ‘denkmomenten’, om de therapeutische werking te evalueren, bij te schaven en zo nodig te vernieuwen. Eén van de voorbeschouwingen hierbij was de vaststelling dat mensen die in het verleden slachtoffer zijn geweest van machtsmisbruik vaak te kampen hebben met gevoelens van onmacht, machteloosheid, hulpeloosheid, wanhoop, enz. Daar waar in het verleden de focus soms te veel werd gericht op het slachtoffer-zijn van de cliënten, wilden wij nu veeleer vertrekken vanuit de kracht en de nog aanwezige gezonde mogelijkheden van deze mensen. Als uitgangspunt baseerden wij ons op het artikel van Marijke Baljon, Bea Hardon en Marian Kramers “Aan ‘horen, zien en zwijgen’ voorbij. Traumaverwerking in een dagbehandelingsprogramma”.
2
Hierin wordt o.a. een model beschreven voor de ontwikkeling van autonomie in 7 fasen “van speelbal naar innerlijke autoriteit” (De Vries 1998 & 2000). Hieruit blijkt dat de beleving van autonomie kan stagneren of retarderen door schokkende ervaringen zoals chronische ziekte of trauma, wat echter impliceert dat er ook groei mogelijk is van minder naar meer autonomie. Daar waar veel traumapatiënten initieel vooral reageren vanuit de “speelbalfase” (fase 1) of vanuit de “slachtofferfase” (fase 2), dient het een therapeutische doelstelling te zijn om een hoger autonomieniveau (bestrijder, gewonde strijder, deelnemer, …) na te streven. Het uitgebreid bestuderen van dit artikel resulteerde voor de teamleden van groep 3 in een werkbezoek bij het Traumareferentiecentrum van Marijke Baljon in Drenthe in februari 2007. Naast een interessante voorstelling van hun dagbehandelingsprogramma voor vrouwen en mannen met traumatische ervaringen, werden ons heel wat praktische en concrete tips aangereikt die mogelijks binnen ons eigen therapieprogramma konden geïmplementeerd worden. De concepten van het gestructureerd en thematisch werken enerzijds en van de nonverbale combigroep anderzijds, zijn daar immers op geïnspireerd en zijn van daaruit ontstaan. Een nieuwe periode van intensief overleggen, wikken en wegen, kritisch bekijken en integreren, leidde er uiteindelijk toe dat in mei 2009 met het vernieuwde therapeutisch programma in de traumagroep kon van start gegaan worden. 2) beschrijving van het gestructureerd, thematisch model De grootste wijziging in het programma bestond er uit dat er vanaf dan heel gestructureerd en thematisch gewerkt werd. In een poging om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de noden en behoeften van mensen met een traumatische voorgeschiedenis, werden de volgende 7 thema’s weerhouden : 1) veiligheid en vertrouwen 2) grenzen 3) macht-onmacht / controle / kracht 4) gevoelens en emoties 5) autonomie en verbondenheid / hechting / afscheid 6) relaties / intimiteit / seksualiteit 7) lichaamsbesef en lichaamsbeleving Gedurende telkens 4 weken komt elk thema om de beurt als rode draad centraal te staan in de verschillende therapieën, zowel de verbale (psycho-educatie, sociale vaardigheden, …) als de non-verbale (creatieve therapie en psychomotorische therapie) therapievormen. De patiënten worden dus gedurende 4 weken vanuit verschillende invalshoeken in een bepaald thema ondergedompeld. Dit gestructureerd werken verhoogt niet alleen de voorspelbaarheid en zodoende dus ook de veiligheid, maar biedt tevens ook meer kansen en mogelijkheden naar integratie van de verschillende opgedane ervaringen toe. Op die manier kunnen immers de verschillende therapievormen, meer dan voorheen, op elkaar afgestemd worden. Na ongeveer 7 maanden, wanneer alle 7 thema’s doorlopen zijn, begint de hele cyclus opnieuw en wordt terug gestart met het thema “veiligheid en vertrouwen”. Aangezien de traumagroep een half open groep is, waarbij patiënten op elk moment kunnen uit- en instappen, en aangezien de maximale opnameduur 2 jaar bedraagt, zorgt dit cyclische verloop er voor dat cliënten die langer blijven de volledige reeks een aantal maal kunnen doorlopen. Deze herhaling maakt het niet alleen mogelijk om meer verdieping en integratie te
3
bewerkstelligen, maar kan er bovendien ook toe leiden dat evolutie en vooruitgang in het proces van de patiënt op die manier gemakkelijker zichtbaar en voelbaar wordt.
3. DE NON-VERBALE COMBIGROEP 1) Werkwijze Eveneens geïnspireerd op de therapeutisch werking van Drenthe is er in de traumagroep een samenwerkingsmodel opgestart tussen de 2 non-verbale therapeuten (crea en PMT), die de “non-verbale combigroep” wordt genoemd. In deze combigroep worden de beeldend creatieve therapie en de psychomotorische therapie gecombineerd toegepast. De combigroep vindt 1 keer per week plaats in sessies van telkens 1,5 uur. De groep wordt begeleid zowel door de creatieve therapeute als door de psychomotorisch therapeut, waarbij hun rol afwisselend hoofdtherapeut, dan wel co-therapeut is. Inhoudelijk wordt er ook in de combigroep gewerkt rond het aan de gang zijnde thema. Elk thema komt hierbij telkens vanuit beide disciplines 2 maal aan bod : de ene week wordt er gewerkt vanuit creatieve therapie, de week nadien vanuit psychomotorische therapie, en zo verder. In beide therapievormen krijgen de patiënten de ruimte en de mogelijkheid om rond het aan de gang zijnde thema ervaringen op te doen en om daarbij te experimenteren met nieuw, meer gepast gedrag. Doordat de thema’s op die manier telkens zowel in de creatieve therapie als in de PMT worden uitgewerkt, worden de ervaringsmogelijkheden talrijker en verhoogt dit de kans dat de cliënten meer verbindingen gaan leggen met het dagelijks leven. De ene cliënt ervaart daarbij dat hij/zij zich beter kan uitdrukken via vormgeving, terwijl de andere zich misschien meer aangesproken voelt door het fysieke medium. Als bij zowel de beeldend creatieve therapie als bij de psychomotorische therapie hetzelfde patroon zichtbaar wordt, kan dit de herkenning en het leggen van verbanden versterken. Alhoewel er ook heel verschillende ervaringen kunnen opgedaan worden, zijn ze echter vaak heel complementair en aanvullend. Zowel in de creatieve therapie als in de bewegingstherapie wordt in eerste instantie vooral ervaringsgericht gewerkt. Dit biedt aan de patiënten de mogelijkheid om binnen een veilige omgeving en context te oefenen met andere, minder gekende gedragswijzen. Vanuit een duidelijke structuur wordt zo de ruimte geboden om te experimenteren met nieuw, meer gepast gedrag. Anders dan enkel via woorden, kunnen de cliënten in de non-verbale therapievormen uiting geven aan hun gevoelens en ervaringen, vaak op een pre-verbaal niveau. Doordat de traumatisering in het geheim en dikwijls al op zeer jonge leeftijd plaatsvond, hebben deze patiënten immers nooit geleerd om woorden te geven aan wat ze ervaren. Ze werden op die manier als het ware ‘monddood’ gemaakt, waardoor het voor hen meestal heel moeilijk is om ook in het ‘hier en nu’ woorden te geven aan belevingen die daaraan gelinkt zijn. Herinneringen rond het trauma, die vaak woordenloos opgeslagen zijn in het lichaamsgeheugen (body memory), kunnen via beeld en beweging minder geremd en gecensureerd tot expressie gebracht worden. Vertrekkend vanuit de ervaringen die in de non-verbale oefeningen en experimenten opgedaan werden, worden er regelmatig ook besprekingsmomenten gehouden, waarbij de cliënten uitgenodigd worden om hun beleving daarbij te verwoorden. Op die manier worden de patiënten er enerzijds toe gestimuleerd om bewust stil te staan bij hun interne binnenwereld, en anderzijds wordt zo getracht om linken te leggen naar het dagelijks leven 4
toe. Het delen van de ervaringen met lotgenoten kan bovendien het isolement en het zwijgen waarin deze mensen vaak gehuld zijn, helpen doorbreken en het voelen van verbondenheid met anderen helpen stimuleren. Vaak vertonen deze getraumatiseerde patiënten immers ook erg verstoorde en gedesorganiseerde hechtingspatronen. 2) Enkele voorbeelden In wat volgt zullen een aantal voorbeelden beschreven worden van hoe het thematisch model gecombineerd vanuit creatieve therapie en vanuit PMT kan toegepast worden. Voorbeeld 1 : thema ‘veiligheid en vertrouwen’ Een opdracht in de creatieve therapie rond het thema ‘veiligheid en vertrouwen’ zou kunnen zijn : “Breng 3-dimensioneel met materiaal naar keuze een eigen plek in beeld, waar je je veilig en vertrouwd zou kunnen voelen.” Er wordt bewust niet gesproken over ‘veilige plek’, omdat dat een begrip is dat voor vele patiënten met een traumatische achtergrond niet bekend is. Allerlei vormgevingen kunnen hierbij gecreëerd worden : bunkers, holletjes, baarmoeders, … De wijze van afgrenzing kan hierbij eveneens heel betekenisvol zijn. Zijn er ramen of deuren voorzien ? Is er een verbinding met de buitenwereld mogelijk ? Ook het gegeven of ze zich solitair in hun eigen plek bevinden dan wel in gezelschap van één of meerdere betekenisvolle derden, kan belangrijke informatie verschaffen. Bij sommige mensen is hierbij ook de aanwezigheid van dieren, de natuur, enz. essentieel. Een opdracht vanuit de psychomotorische therapie die daarbij zou kunnen aansluiten zou kunnen zijn : “Kies een plek in de bewegingsruimte en construeer met behulp van materialen, krijt, enz. een eigen plek, waar je je veilig zou kunnen voelen”. Allerlei materialen kunnen hierbij gebruikt worden : tafels, stoelen, plinten, ballen, pingpongtafels, trampoline, matten, … Ook op die manier wordt veel informatie verschaft over de behoefte aan begrenzing, inbunkering, doorlaatbaarheid, transparantie, openheid, enz. Ook de grootte en vorm van de eigen plek en de positionering in de ruimte (in een hoek, dicht bij de deur, in het midden van de zaal, bij het raam, …) kunnen veelzeggend zijn. Uiteraard is het hierbij, zowel in de crea als in de PMT, belangrijk om in de nabespreking voldoende stil te staan bij wat mensen nodig hebben om zich veilig te voelen en bij hoe ze daar in het dagelijks leven voor kunnen zorgen. Om een te groot isolement te vermijden, is het tevens belangrijk om patiënten uit te nodigen om toch ook het contact met de buitenwereld te blijven aangaan.
Voorbeeld 2 : autonomie en verbondenheid In de beeldend creatieve therapie kan als groepsopdracht, waarbij de patiënten in een kringopstelling zitten met een even grote hoeveelheid klei, gesteld worden : “maak gedurende 10 minuten een vorm die zo veel mogelijk lijkt op die van de anderen. Hierbij mag er niet gesproken worden en mogen er ook geen non-verbale signalen (zoals bijvoorbeeld wijzen) gegeven worden”. Uiteraard zullen de opgedane ervaringen vooral te maken hebben met in welke mate mensen zich al of niet aan- en inpassen aan en in de groep, dan wel hun eigen impulsen volgen en eruit willen springen. Cliënten kunnen zich onderwerpen aan het groepsbelang en zich afhankelijk opstellen, waarbij de eigen ideeën onderdrukt worden, of kunnen juist weigeren
5
om zich in te passen en enkel op hun eigen vorm gericht zijn of ostentatief een totaal ander werkstuk maken. Op die manier kunnen bepaalde persoonlijkheidstrekken soms duidelijker zichtbaar worden. Ook kunnen patiënten tijdens dergelijke opdrachten de ruimte nemen om te experimenteren met andere gedragspatronen dan degene die ze meestal gewend zijn. In de daaropvolgende sessie PMT kan een wat vergelijkbare opdracht rond hetzelfde thema gegeven worden. In een eerste deel wordt vanuit een kringopstelling in stand aan ieder de uitnodiging gegeven om in het kader van de opwarming zelf bewegingsoefeningen aan te brengen, zonder echter daarbij te spreken of op een andere manier tekens te geven. Als iemand een idee heeft, mag die de oefening gewoon beginnen uitvoeren. De andere groepsleden nemen die oefening dan over, of niet. Het risico dat de oefening niet wordt gezien of opgevolgd door de anderen, is voor sommige patiënten zo beangstigend dat ze er niet toe komen om initiatief te nemen. Anderen lijken daar dan weer geen last van te hebben en brengen veel oefeningen aan. Sommige cliënten voelen zich geïrriteerd worden als hun oefening niet wordt opgevolgd, anderen laten dit dan weer in stilte passeren. Het is vooral in de nabespreking achteraf dat deze innerlijke processen tot uitdrukking kunnen gebracht worden. In het tweede deel wordt aan iedereen de instructie gegeven om een bewegingsoefening te bedenken die hij/zij op dat moment leuk vindt. Vervolgens voert ieder zijn/haar gekozen oefening ter plaatse uit. De opdracht luidt dan vervolgens om te komen tot één gezamenlijke groepsbeweging, waarbij iedereen op een bepaald moment samen eenzelfde beweging uitvoert. Er mag hierbij niet gesproken worden, noch op een andere manier tekens worden gegeven. De mogelijkheid bestaat dat ofwel één bestaande beweging overblijft, ofwel dat een nieuwe samengestelde beweging wordt gecreëerd die een combinatie kan zijn van een aantal deelbewegingen, ofwel dat een volledig nieuwe beweging wordt gekozen. Ook in dit proces kunnen direct verschillende benaderingswijzen opvallen : sommige mensen geven hun eigen beweging direct op en beginnen snel iemand anders te volgen ; anderen zoeken naar een manier om zo veel mogelijk individuele deelbewegingen te combineren om zo een nieuwe samengestelde beweging te vormen ; nog anderen weigeren dan weer zich in te passen en zetten halsstarrig hun eigen gekozen beweging verder ; ook kunnen er patiënten zijn die zich snel invoegen in de zich ontwikkelende groepsbeweging, maar meer vanuit eigenbelang (“om er snel vanaf te zijn’), dan vanuit sociale aanpassing. Ook hierbij is het weer in de nabespreking achteraf dat de innerlijke beweegredenen die eraan ten grondslag liggen, kunnen uitgesproken en gedeeld worden. Vaak is het zo dat vergelijkbare ervaringen op de voorgrond komen in zowel de creatieve therapie als in de psychomotorische therapie. Hierdoor is het voor cliënten gemakkelijker om bepaalde gedrags- en interactiepatronen bij zichzelf te herkennen en hiervan bewust te worden. Tijdens de nabespreking worden mensen gestimuleerd om hierbij stil te staan en om hier zodoende woorden aan te geven.
3) enkele kritische bedenkingen : voor- en nadelen Reeds van bij de voorbereiding voelden zowel Gerda als ikzelf ons direct aangetrokken tot het concept van de non-verbale combigroep. Ondertussen, na meer dan 2 jaar werken met dit model, is dit oorspronkelijke gevoel enkel nog versterkt. Op verschillende gebieden ervaren wij het gecombineerd werken met creatieve therapie en psychomotorische therapie, zowel voor de patiënten als voor onszelf, als een verrijking. Ook de patiënten zelf laten in dit verband positieve geluiden horen.
6
Naast de inhoudelijke voordelen die eerder al werden beschreven van een grotere kans op herkenning en bewustwording, en van sneller verbindingen kunnen leggen, kunnen ook op praktisch vlak een aantal positieve elementen aangegeven worden. Zo biedt het feit van steeds met 2 therapeuten aanwezig te zijn de mogelijkheid om extra ondersteuning te bieden aan wie het moeilijk heeft. Aangezien de patiëntenpopulatie van de traumagroep hoofdzakelijk bestaat uit mensen met een erg fragiele en kwetsbare persoonlijkheid, is dit zeker geen overbodige luxe. Het gebeurt meermaals dat cliënten tijdens de sessie door bepaalde oefeningen het emotioneel dusdanig moeilijk krijgen, dat ze de therapieruimte even dienen te verlaten. De aanwezigheid van een co-therapeut maakt het op dat moment mogelijk om de cliënt op te vangen, te ondersteunen en indien nodig te stimuleren om na enige tijd de sessie te hervatten. Ook gedurende de besprekingsmomenten is de aanwezigheid van een co-therapeut heel nuttig en waardevol. Daar waar de hoofdtherapeut door het leiden en begeleiden van de oefeningen meer betrokken en nabij is, kan de co-therapeut meer volgen van op een zekere afstand. Vanuit die eerder neutrale positie kunnen bepaalde gedrags- en interactiepatronen duidelijker of anders worden waargenomen. Beide observaties en reflecties kunnen op die manier voor de patiënten heel aanvullend en complementair zijn. Een andere complementariteit die in het proces van de cliënten heel verrijkend en zinvol kan zijn, is het verschil in geslacht van beide therapeuten. Zeker ook i.v.m. het thema ‘intimiteit en seksualiteit’, maar ongetwijfeld ook op andere momenten, gebeurt het niet zelden dat het thema mannelijkheid/vrouwelijkheid op de voorgrond komt bij de patiënten. Vanuit onze eigen sexuele identiteit kunnen wij op zo’n momenten een soort rolmodel zijn voor de patiënten als man en als vrouw, als vader en als moeder, enz. Dikwijls hebben cliënten met een traumatische voorgeschiedenis immers een heel vertekend en verwrongen man-vrouw- en vader-moederbeeld ontwikkeld. Niet zelden heeft generalisatie er bij deze mensen toe geleid dat ze de overtuiging hebben dat alle mannen slecht zijn, dat alle vrouwen onbetrouwbaar zijn, enz. Door onze eigen authentieke positionering als man en als vrouw, krijgen patiënten op die manier aldus de ruimte en de gelegenheid om dit vertekende beeld mogelijks wat te nuanceren of te corrigeren. Een voordeel van de combigroep voor ons als therapeut is dat door het gelijktijdig aanwezig zijn in de sessie, wij elkaar voortdurend kunnen ondersteunen en samen kunnen overleggen. Zowel voor de keuze van de oefeningen als voor de bespreking achteraf, kan deze wederzijdse inspirering en ondersteuning heel belangrijk zijn. Het werken met patiënten met persoonlijkheidsproblemen en fragiele interactiepatronen kan immers heel intens, overweldigend en turbulent zijn, met een hoge mate van emotionele impact voor de therapeuten als gevolg. De aanwezigheid van 2 therapeuten is dan ook zeker geen overbodige luxe om het therapeutisch proces te bewaken, om samen te overleggen, om elkaar kritisch te bevragen, om elkaar daar waar nodig bij te sturen, enz. Wederzijds vertrouwen is hierbij uiteraard wel heel belangrijk. Vanuit hun eigen persoonlijkheid en therapeutische achtergrond hanteren beide therapeuten uiteraard soms wel een andere benaderingsstijl of aanpak naar de cliënten toe. Daar waar de ene therapeut zich meer directief en confronterend opstelt, kan de andere therapeut meer de ondersteunende, empatische houding aannemen. Uiteraard is dit heel wisselend en situationeel gebonden en wordt dit ook beïnvloed door mogelijke overdrachts- en tegenoverdrachtsgevoelens t.a.v. de cliënten. Deze differentiatie kan voor de patiënten het voordeel hebben dat
7
wanneer de relatie met de ene therapeut door overdrachtsgevoelens moeilijk loopt, ze zich altijd nog gedragen en ondersteund kunnen voelen door de andere therapeut. Enige minpunt van de combigroep is dat het een heel arbeidsintensief proces is, waarbij 2 therapeuten samen een groep van maximaal 8 patiënten begeleiden, daar waar dit voorheen door slechts één van beiden gebeurde. Dit kleine nadeel weegt ons inziens echter zeker niet op tegen de vele voordelen die eraan verbonden zijn.
BESLUIT Aansluitend bij een thematisch werkmodel, wordt binnen het psychotherapeutisch daghospitaal Mastentop in de traumagroep gewerkt met een non-verbale “combigroep”. In deze combigroep worden de verschillende thema’s afwisselend vanuit beeldend creatieve therapie en vanuit psychomotorische therapie benaderd. Naast de voorstelling van de concrete werking van deze non-verbale combigroep, worden de voor- en nadelen van deze samenwerkingsvorm weergegeven. Zowel voor de cliënten als voor de desbetreffende therapeuten, blijkt het gecombineerd toepassen van de beeldend creatieve therapie en de psychomotorische therapie op verschillende gebieden een meerwaarde te bieden.
LITERATUUR BALJON, M., B. HARDON & M. KRAMERS, Aan ‘horen, zien en zwijgen’ voorbij. Traumaverwerking in een dagbehandelingsprogramma. Tijdschrift voor Psychotherapie, 414430, 2004. BALJON, M., M. KRAMERS & S. VERVELD, Waar woorden tekort schieten. Psychomotorische en creatieve groepstherapie voor seksueel getraumatiseerde vrouwen. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 1212-1221, 12, 1998. DE VRIES, J., Ontwikkeling van de autonomie als basis van heling, Agora, Baarn, 1998. DE VRIES, J., Staan in het onmogelijke, Agora, Kampen, 2000. HERMAN, J.L., Trauma en herstel, Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1993. MERTENS, E., Rots en Water binnen P.M.T. bij traumapatiënten. In : J. SIMONS (Red.), Actuele Themata uit de Psychomotorische Therapie, Acco, Leuven/Voorburg, 155-167, 2008. PESSO, A., Sexual Abuse, the Integrity of the Body, Bewegen en Hulpverlening, 270-281, 1988. VAN ROLLEGHEM, M., Meerwaarde van een daghospitalisatiesetting voor de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen of mensen in/met fragiele processen. Niet-gepubliceerde tekst voor een studiedag op 23 november 2010, Boechout, 2010.
8