TON4∞
Inhoud Ton for infinity Michiel Berger, Annemiek Huizinga, Henk Moll, Karin Ree, Peter Weesie, gelegenheidsredactie en feestcommissie (codenaam 112), Rijksuniversiteit Groningen
3
Bij het interview Annemarie Kok, hoofdredacteur tijdschrift Noorderbreedte
4
Een kopje koffie vergt 140 liter water Annemarie Kok
7
Het eeuwige leven van Odysseus Guus Termeer, hoofd bureau Studium Generale Groningen
27
Graden van samenwerking Een brief bij je afscheid Harro Meijer, voorzitter Centrum voor Isotopenonderzoek, CIO, Rijksuniversiteit Groningen
31
De uitdijing van de wereld
34
Een bespiegeling over integratie
Hoe groen is Ton? Teunis Dijkman, Kim de Jong, Marieke ten Hoeve, Frank Pierie, Wilmer Woudwijk, Sander van Rijn, Gudina Terefe, Britta Zimmermann, Wanli Zheng, studenten Centrum voor Energie en Milieukunde, IVEM, Rijksuniversiteit Groningen
10
Naar een universele geleerde nieuwe stijl? Henny van der Windt, Menno Gerkema, Sjaak Swart, Science & Society Group, SSG, Rijksuniversiteit Groningen
14
Is de RUG duurzamer geworden door Ton? Dick Jager, Arbo- en Milieudienst, AMD, Rijksuniversiteit Groningen
19
Wim van Gemert, lector Energietransitie Hanzehogeschool Groningen Ton Schoot Uiterkamp,
38
de promotor van het IVEM energie- en milieuonderzoek
René Benders, Michiel Berger, Henk Moll, Sanderine Nonhebel, Centrum voor Energie- en Milieukunde, IVEM, Rijksuniversiteit Groningen Colofon
48
1TON4∞
Ton for infinity Michiel Berger, Annemiek Huizinga, Henk Moll, Karin Ree, Peter Weesie, gelegenheidsredactie en feestcommissie (codenaam 112), Rijksuniversiteit Groningen
Professor Ton Schoot Uiterkamp, hoogleraar Energie en Milieukunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, gaat met pensioen. Energie en milieu was zijn leeropdracht, duurzaamheid is zijn missie. Dit is dus het moment bij uitstek voor de vraag: Hoe duurzaam is Ton? Of, met het synoniem van zijn voorkeur: Hoe volhoudbaar is Ton?
tafel gingen maken duidelijk dat ook dit kenmerk van Ton tot inspiratie heeft geleid.
Die veelzijdigheid willen wij tot uitdrukking laten komen in deze bundel. We hebben een achttal organisaties, waar Ton zich in zijn professorale carrière heeft gemanifesteerd, gevraagd om hun gedachten te laten gaan over het gedachtengoed van Ton, zijn bijdrage aan duurzaamheid en de volhoudbaarheid daarvan: de toekomst na Ton.
Ton’s studenten geven blijk van de kritisch onderzoekende geest en praktijkgerichte aanpak die hen in het onderwijs is voorgespiegeld. Zij onderworpen Ton’s huishouden aan een duurzaamheidstest. De Hanze Hogeschool kiest voor een mondiaal perspectief dat teruggaat tot de prehistorie en uitmondt in een agenda voor integratie. De Science & Society Group SSG plaatst Ton’s multidisciplinaire en maatschappijgerichte visie op het hoogleraarschap in een breder historisch kader en neemt hiermee een aanloopje naar de toekomst. De universitaire Arbo en Milieudienst AMD kiest voor een empirische aanpak en brengt de invloed van Ton op de duurzaamheid van de bedrijfsvoering kwantitatief in beeld. Studium Generale, met Ton als bewaker van het klassieke erfgoed, evenaart Homerus; je zou het in hexameters kunnen lezen. De breedgeestige Ton (epitheton ornans) gelauwerd met eigen citaten. Het onderwijs in Energy and Environmental Sciences EES inspireerde collega Harro Meijer van het Centrum voor Isotopenonderzoek CIO, de partner van IVEM in onderwijs en binnenkort (met anderen) in het nieuwe Institute for Energy and Environmental Research (IEER). Ton’s collega’s bij het Centrum voor Energieen Milieukunde IVEM trekken via een bespreking van de proefschriften de lijnen in het onderzoek dat Ton heeft geleid.
Het enthousiasme waarmee dit verzoek werd begroet sprak boekdelen. De veelvormigheid van plannen en stukken die vervolgens over
Noorderbreedte heeft een speciale rol. Dit lijkt een special van Noorderbreedte. Dat is het niet, want het gaat niet naar alle abonnees.
Over zijn lichamelijke volhoudbaarheid kunnen we alleen het beste hopen. Over de geestelijke component, de bestendigheid van zijn gedachtengoed, valt meer te zeggen. Er zijn velen die daar een ei over kunnen leggen. Want naast een missie heeft Ton een aantal kenmerken. Een van de meest in het oog springende is veelzijdigheid. Er is geen faculteit in de universiteit of Ton heeft er college gegeven en studenten en promovendi begeleid. Hij beperkte zich bovendien niet tot deze klassieke functies. Op allerhande plekken binnen en buiten de universiteit waar zijn missie voedingsbodem zou kunnen vinden, laat Ton zijn sporen achter. Hoe hij het volhoudt mag Joost weten.
Toch is het dat wel, want de hoofdredactie en veteranen van Noorderbreedte hebben deze bundel gemaakt. Zonder hen waren wij niet zover gekomen. Zonder Ton’s bezielende rol in de redactieraad was Noorderbreedte niet zover gekomen. Wij, dat is de gelegenheidsredactie en feestcommissie onder de codenaam 112. De analogie met 911 is doelbewust. Henk Moll, Karin Ree, Michiel Berger, Peter Weesie en Annemiek Huizinga zijn verantwoordelijk voor deze bundel en de keuze van de auteurs. Zonder Noorderbreedte had hier echter nu niet meer gelegen dan een vodje. Hoofdredacteur Annemarie Kok heeft met haar interview met Ton de keynote geleverd tot deze bundel. Ze heeft ook een creatieve impuls gegeven aan de planvorming en ons op het spoor gezet van haar veteranen in de vormgeving, Sariske Kok, en fotografie, Reyer Boxem. Dat levert deze bundel het kenmerk van Noorderbreedte. De teksten zijn echt wel leuk, maar stijl en verbeelding, daar gaat het om. Daar kan de wetenschap nog wat van leren. Onze dank is groot. Het motto is: Ton for infinity, Ton4∞. Daarmee geven we niet alleen aan dat we Ton en zijn erfenis een lang leven gunnen. Het is een variant op Ton’s eigen motto bij zijn initiatief voor een Wereldtentoonstelling Duurzame Energie in 2014, bij de 400e verjaardag van de universiteit, Energy4∞. Met dit initiatief geeft Ton zelf aan dat zijn missie niet ophoudt met zijn pensionering. Dat juichen we van harte toe. Het is aan ons om deze energie en zendingsdrang vol te houden en duurzaam te ontwikkelen. ∞
3TON4∞
Bij het interview
Annemarie Kok, hoofdredacteur tijdschrift Noorderbreedte
Op 12 januari 2009 neemt Ton Schoot Uiterkamp afscheid als hoogleraar milieukunde in Groningen. Als gepromoveerd biochemisch fysicus ging hij in 1973 aan de slag bij Unesco in Cairo (Egypte), om zijn vervangende dienstplicht te vervullen. Daar hield hij zich bezig met de ontwikkeling van onderwijs in wetenschap en technologie in de Arabische landen. Op het Unesco-kantoor kwam hij in aanraking met de grote milieuproblemen van de Nijlafdamming, zoals kustafslag, de tropische ziekte bilharzia en verzilting. In Cairo zag hij in het vuilnisophaalsysteem de toekomstige duurzame samenleving weerspiegeld: ‘De ophalers gebruiken alles weer of verkopen het. Wij sneden bijvoorbeeld naar Egyptische begrippen de meloenen nogal ruim af; die schillen werden aan de ezel gevoerd. Maar zelfs de drollen van de ezel werden weer op de kar geladen, want dat was brandstof. Dus een nagenoeg gesloten
kringloop’, vertelde hij in 1991 in Noorderbreedte. Na de jaren in Egypte deed Schoot Uiterkamp onderzoek in de Verenigde Staten, eerst aan de Yale Universiteit. Aan Harvard werkte hij aan een interdisciplinair gezondheidsproject. Later werd hij projectleider van een onderzoekprogramma van het Amerikaanse milieuministerie. Onder Reagan was dat niet aantrekkelijk meer. Schoot Uiterkamp vertrok toen naar TNO in Delft. Vervolgens werd hij in 1991 hoogleraar-directeur bij het Centrum voor Energie en Milieukunde, IVEM, van de Rijksuniversiteit Groningen. Zeven jaar, tot 2007, was hij voorzitter van Studium Generale Groningen. Hij is lid van de redactieraad van Noorderbreedte en jurylid van de Wubbo Ockels Juniorprijs. Vorig jaar verzorgde hij samen met collega Harro Meijer de Noorderbreedte-rubriek De Graadmeters.
>
Lichte spot, uitgestreken gezicht, zo praat hij over de milieuproblematiek 4TON4∞
Een kopje koffie vergt 140 liter water
Annemarie Kok, hoofdredacteur tijdschrift Noorderbreedte
Als de regen achter de rug is, trekken we de deur van het café in de vroegere sluiswachterswoning dicht en staan we in een paar tellen op de Waddendijk. Ton Schoot Uiterkamp mocht zelf kiezen op welke plaats in het Noorden hij geïnterviewd wilde worden, met zijn naderende afscheid als hoogleraar milieukunde in Groningen als aanleiding. Dat had de Afsluitdijk kunnen zijn, want als het aan zijn collega en vriend Wubbo Ockels ligt, wordt die heringericht met de nieuwste energie-opwekkers. De beroemde dijk als icoon van duurzaamheid. Ook de Eemshaven lag enigszins voor de hand, waar immers een omstreden, maar volgens Schoot Uiterkamp helaas wel noodzakelijke centrale gepland staat die op kolen of gas gaat draaien. Of het Gasuniegebouw, als imposant symbool van Energy Valley: de bundeling van energieactiviteiten (duurzaam en minder duurzaam) waarmee overheden, bedrijven en kennisinstellingen in Noord-Nederland zich de laatste jaren profileren. Schoot Uiterkamp is er nauw bij betrokken, onder meer als fellow van het Energy Delta Research Centre van de Rijksuniversiteit Groningen. Het verlaten fabrieksterrein van de Suikerunie in de stad Groningen was eveneens een
toepasselijke gesprekslocatie geweest. Schoot Uiterkamp heeft namelijk eerder dit jaar geopperd om daar in het jaar 2014, bij het vierhonderdjarig bestaan van de RuG, een Wereldtentoonstelling te houden over duurzame energie. Een plan dat met breed enthousiasme is begroet, maar waarvan de voorbereiding veel tijd en middelen vergt. Onlangs kreeg de politiek een haalbaarheidsonderzoek voorgelegd. Op www.kennisdebat.nl lichtte de hoogleraar zijn idee voor een wereldtentoonstelling toe: ‘Het doet er op zich niet toe wat er allemaal gebeurt, als het maar Begeisterung biedt. Mensen moeten ervandaan komen en denken: Yes, dit wordt het dus in de komende tijd. In plaats van maar te blijven doorzeuren over kerncentrales, die technologie bevatten die in 1940 al verouderd was. Of het onder de grond stoppen van CO2. Totale, bolle waanzin om daar miljarden aan overheidsgeld in te steken. Je moet kooldioxide als een grondstof zien, en een grondstof benut je. Stop het geld alsjeblieft in voorwaartse technologie, in plaats van in lapmiddelen en meer van hetzelfde.’ Een wadloper wringt zijn gympen uit. Op de dijk verrichten druipende schapen braaf
hun graasarbeid. Hier wilde Schoot Uiterkamp heen, naar Noordpolderzijl, aan het randje van het Groninger land. ‘Ik vind dit door de ligging een romantische plek. Ik ben wel een romantisch persoon, hoewel ik ook kan genieten van Pernis bij nacht. En er komt hier zo veel samen: de oude sluis, het gemaal, de akkers, de dijk met dat kunstzinnige golvenpatroon er ingemetseld, het wad met het gas eronder, de kwelders. In het oosten windmolens, de Eemscentrale.’ De weidsheid van de Noordpolder doet hem denken aan de woestijngebieden buiten Cairo, waar hij gewoond heeft (zie Bij het interview op pagina 4). Als we de kade langs het getijdehaventje aflopen, zegt hij: ‘Dit heb je maar op weinig plaatsen op de wereld hoor, dat je om je heen kijkt en overal de horizon ziet alsof je midden op een pannenkoek staat.’ Even later, wandelend langs de binnenkant van de dijk, vertelt Schoot Uiterkamp een mop van Michael Braungart, een van de voormannen van de cradle to cradle-beweging. ‘Twee planeten komen elkaar tegen. Zegt de een tegen de ander: “Ik heb zo’n jeuk.” Vraagt de ander: “Homo sapiens?” “Ja”, is het antwoord. Zegt die andere weer: “O, dat gaat vanzelf over.”’ 7TON4∞
Lichte spot, uitgestreken gezicht, zo praat hij over de milieuproblematiek. ‘Dat de wereld vies en voos is, dat weet ik wel. Hoe kom ik er vanaf? Dáár gaat het mij om.’ En: ‘Ik ben er heilig van overtuigd zijn dat we slimmer met onze leefomgeving kunnen omgaan. Technologie helpt daarbij. Maar we zullen ook beter moeten beseffen dat we maar één aarde hebben. We kunnen niet doorgaan ons te gedragen als zonnekoningen, als masters of the universe. De aarde roept ons nu tot de orde. Maar ik heb liever dat we onszelf tot de orde roepen.’ Het motto van de universiteit, ‘werken aan de grenzen van het weten’, draait hij dan ook graag om: ‘werken aan het weten van de grenzen’. Toen hij in 1991 als eerste Groningse hoogleraar milieukunde aantrad bij het IVEM, het Centrum voor Energie en Milieukunde, was ‘de tijd van de stencilmachine en de geitenwollensokken voorbij’, zei hij destijds in Noorderbreedte. ‘Ik vond,’ zegt hij nu terugkijkend, ‘dat de milieukunde niet langer “vingertjeskunde” moest zijn maar een echte wetenschap. Actief maar niet activistisch. Mensen de consequenties van hun handelen voorrekenen, maar het debat over wat wenselijk is om te doen aan de samenleving overlaten. Wie bij ons aan het IVEM wordt opgeleid, zal nooit zeggen: Je mag geen drie keer per jaar met skivakantie.’
was dat de vrouwenemancipatie tot een aanmerkelijk hoger energiegebruik heeft geleid. Ook bleek dat mensen energiezuinige apparaten intensiever en langer gebruiken. Een spaarlamp laat je, met andere woorden, met een gerust hart aan. Door de jaren heen heeft hij zich vooral beziggehouden met het beschrijven van wat er allemaal komt kijken bij zaken als transport en voedselproductie, in termen van milieubelasting- en kosten. Opzienbarende voorbeelden kan hij daar van geven. Zo is de energie-inhoud van vlees ongeveer gelijk aan die van kaas, kost een kopje koffie 140 liter water en vergt de productie van een brood een colablikje olie. ‘Alles is eigenlijk een shot uit een video’, zegt Schoot Uiterkamp. ‘Elk product is met vele draden verbonden met andere stoffen en producten. Die ketens anders maken, daar komt het op aan. Het probleem is dat we niet geleerd hebben in systemen te denken. We gaan af op wat we zien, niet op wat erachter steekt, zoals de hoeveelheid energie, water en grondstoffen die nodig is om iets te maken. Het IVEM heeft Ahold geadviseerd dergelijke informatie op zijn producten te zetten. Maar dat vonden ze te belastend voor de consument’, zegt Schoot Uiterkamp, op de hem typerende gelaten toon van ‘dan moet je het zelf maar weten’.
Binnenkort, half januari, stopt hij met het klaarstomen van jonge mensen als ‘hoeders van de planeet’. Zo noemt hij ze, in schril contrast met het stempel dat hij zelf als jonge chemicus kreeg opgedrukt: een prutser, iemand die verdacht in de weer is met enge stofjes. Bij studenten kan hij niet stuk, zeggen collega’s. Ook roemen die collega’s zijn kwaliteiten als hoogleraardirecteur van het IVEM. Hij staat bekend om zijn multidisciplinaire benadering van milieuvraagstukken. Zo leidde hij tussen 1994 en 2000 een groot onderzoek naar het verduurzamen van huishoudelijke consumptie, vanuit economisch, ruimtelijk, sociaal-psychologisch, bestuurskundig en milieukundig perspectief. Eén uitkomst
Hij groeide op in het coulisselandschap van Salland, zag de Waddenzee pas voor het eerst toen hij als student in Groningen per fiets het gebied boven de stad verkende. Door zijn jarenlange verblijf in het buitenland, denkt hij, heeft hij weinig last van gehechtheid aan bepaalde plaatsen. En er mag van hem veel in het landschap. ‘Ik wil af en toe een bos zien, maar een bos is een landschappelijk eindpunt. Ik vind een landschap als proces (ook de processen ondergronds) veel interessanter, zoals de plaats waar we nu zijn. Het echte landschap is zo fluïde als het maar kan. ‘Mensen die de regio zijn toegedaan, hebben vaak een nostalgisch beeld. Maar je moet in een gebied wel kunnen werken en wonen. Een kennis kocht een huis op het platteland met
8TON4∞
een prachtig vrij uitzicht. Tot er maïs werd verbouwd. Toen was het huis te klein. Maar als je denkt dat het landschap een schilderij is, ben je toch wel ontzettend onnozel. Bij elke vorm van landschapsprotectie dien je te bedenken dat er zo nu en dan een fabriek, weg of molen moet komen en dat er dan misschien een boom moet sneuvelen.’ Wanneer wordt het ook hem te gortig? Het antwoord is kort. ‘Als er maar van alles bij elkaar gekwakt wordt, als er geen visie is op waar het heen moet.’ Met het belangrijker worden van wind, zon, water en landbouwgewassen als energiedragers, sloop het landschap steeds meer het gezichtsveld van de milieuwetenschapper binnen. Van 2004 tot 2006 was Schoot Uiterkamp een van de drijvende krachten achter het internationale project Grounds for Change. Doel daarvan was na te gaan in hoeverre het energievraagstuk regionaal kan worden opgelost, wanneer een duurzame energiehuishouding voortaan als leidend beginsel geldt in de ruimtelijke en economische planning. ‘We stelden vast dat op een termijn van 25 jaar de helft van de noordelijke energievoorziening duurzaam van karakter kan zijn, waarbij dan weer de helft van die energie uit het Noorden zelf afkomstig is. Met technologieën die nu al beschikbaar zijn, is zo’n volhoudbaar Noorden mogelijk.’ ‘Volhoudbaar’ is het Zuid-Afrikaanse woord voor sustainable. Schoot Uiterkamp vindt het een betere vertaling dan ons woord ‘duurzaam’, omdat er meer betrokkenheid en dynamiek uit spreekt. ‘Het drukt uit dat je er voortdurend aan moet werken om onze relatie met de leefomgeving goed te houden.’ De milieuwinst die er regionaal te behalen valt door energie- en ruimtegebruik te koppelen, vereist wel een omschakeling in het denken van bijvoorbeeld stedenbouwkundigen en architecten, zegt de hoogleraar. Met de prikkelende resultaten van Grounds for Change trok hij langs verschillende overheden in het Noorden, samen met de Groningse planoloog prof. Gert de Roo. ‘Architecten zien een huis nog altijd in de eerste plaats als een object.
Maar een ontwerp van een woning is ook een ontwerp van een huishouden. Een woning heeft een stromingskarakter.’ Hoe staat het intussen eigenlijk met de milieukwaliteit van het Noorden? ‘Fijnstof uit dieselmotoren en allesbranders vormt nog wel een probleem’, zegt Schoot Uiterkamp. ‘Maar lucht, water en bodem zijn ongelooflijk veel schoner geworden. Vijftien jaar geleden al stond er in het Nieuwsblad van het Noorden dat de lucht boven Noord-Nederland te schoon was. Wat bleek: spruitjestelers moesten zwavel toevoegen aan de grond, omdat die niet meer uit de lucht kwam. Zo zie je maar. Het lijkt op het dichtdraaien van alle stikstofoxidebronnen, zoals tegenwoordig gebeurt om de natuur te redden. Voor de hei is verzuring inderdaad een plaag. Maar een efficiënte biomassateelt kan niet zonder stikstof.’ Verder, zegt hij, is ook de ‘fietsbaarheid’ van de stad Groningen enorm verbeterd sinds de jaren zestig, toen hij student was.’ Dat feit speelt een rol in een onderzoek dat hij momenteel uitvoert naar het verband tussen zwaarlijvigheid en stadsinrichting. ‘Bij ons huishoudensonderzoek in vijf steden in verschillende Europese landen vonden we destijds dat Groningen op het gebied van mobiliteit het laagste energiegebruik had. Nu kijken we of er een verband is met het gewicht van mensen.’ Daarmee begeeft Schoot Uiterkamp zich op het terrein dat hem uiteindelijk het meest na aan het milieuhart ligt, en waarmee hij zich vooral in de USA heeft beziggehouden: de relatie tussen milieu en gezondheid. ‘Verantwoord milieugedrag is vaak verlicht eigenbelang. Immers, als mensen hun auto laten staan, verbetert de luchtkwaliteit ook voor henzelf, en als ze dan ook nog gaan fietsen of lopen, verbeteren ze bovendien hun eigen conditie. Daarom zouden steden zo fietsvriendelijk mogelijk moeten zijn.’ ‘We zijn pas geslaagd als we de toevoeging milieuvriendelijk aan technologie en gedrag kunnen laten vallen. Wat is er mooier dan iets dergelijks te verwezenlijken vanuit Groningen: Groningen betekent immers groene beek of
groene weide’, schreef Schoot Uiterkamp in zijn inaugurele rede, zeventien jaar geleden. Met welke boodschap wil hij op 12 januari afscheid nemen van de Rijksuniversiteit? ‘Mijn verhaal heet “De mens als maat”. De mens mag dan wel denken dat hij de maatstaf der dingen is, hij is en blijft maatjes met alles wat op deze planeet groeit en bloeit, en voor het behoud en de verbetering daarvan draagt hij dus een grote verantwoordelijkheid.’ ∞ Dit verhaal is ook gepubliceerd in Noorderbreedte, breed tijdschrift over Noord-Nederland: landschap / natuur / cultuurhistorie / ruimtelijke ordening / architectuur / wonen, werken en verpozen / stad en platteland / kunst / fotografie. Alle afleveringen van De Graadmeters zijn te vinden op www.noorderbreedte.nl
‘Dat de wereld vies en voos is, dat weet ik wel. Hoe kom ik ervan af? Daar gaat het mij om’
9TON4∞
Hoe groen is Ton?
Teunis Dijkman, Kim de Jong, Marieke ten Hoeve, Frank Pierie, Wilmer Woudwijk, Sander van Rijn, Gudina Terefe, Britta Zimmermann, Wanli Zheng, studenten Centrum voor Energie en Milieukunde, IVEM, Rijksuniversiteit Groningen
(beeld)verslag van een middag filmen Hoe groen is onze Ton eigenlijk? Dat is wat wij, de IVEM-studenten, ons afvroegen. Op zoek naar het antwoord togen we op een woensdagmiddag in november richting De Wijert-Zuid, gewapend met camera, uitgebreid script en een lijst met criteria. Hier het verslag van een middag filmen. Heel stiekem hopen we natuurlijk op een uitkomst in de categorie ‘tv-predikant wordt betrapt in smoezelig hotel in gezelschap van dame die niet zijn vrouw is’, maar onze hypothese is toch dat Ton behoorlijk groen is. Want betrokkenheid bij het milieu is nou niet iets wat achterblijft als ’s middags om een uur of 5, half 6 de deur van het kantoor op slot wordt gedraaid. Het duurt even voor we kunnen beginnen met ons onderzoek, want eerst moet de ‘Voordeurscene’ worden opgenomen. Weliswaar heeft Wilmer, onze presentator, zijn praatje op de fiets goed voorbereid, het blijft toch lastig om voor een lopende camera de juiste woorden te herinneren. “Goede middag, 10TON4∞
dames en heren. We zijn vandaag aangekomen bij het huis van onze professor Ton Schoot Uiterkamp. Decennialang heeft hij zich voor 100% ingezet om zijn pupillen het groene holistische systeemdenken bij te brengen.” Toegegeven, dat is geen makkelijke tekst. Nog voordat we binnen zijn, lijkt onze hypothese bevestigd te worden. Ton’s auto is groen, want hier en daar begroeid met mos. De deurbel lijkt duurzaam, want die doet het aanvankelijk niet. Ondanks de weigerachtige bel worden we zeer gastvrij ontvangen met koffie en taart. Hier zal het in ieder geval niet aan liggen. Kortom, het is tijd om de goede criteria er maar eens bij te pakken. 1 Vervoer/Transport Om van De Wijert-Zuid naar Zernike te komen, maakt Ton gebruik van een degelijk rijwiel “zonder bijzonder veel versnellingen”. Alleen bij gladheid wordt de heilige koe van stal gehaald. Maar dat is niet zo vaak. Toch staat de auto de rest van het jaar niet in de
carport, maar gaat hij ook mee op vakantie en op familiebezoek. Eens in de vier of vijf jaar wordt de Atlantische Oceaan overgestoken. Per vliegtuig, uiteraard. Later bekent Ton een echte vliegtuigfan te zijn. Op Londen Heathrow zag hij van dichtbij een Concorde opstijgen: “dat gebulder wat dwars door je heen ging vond ik fantastisch, tegelijkertijd realiseer ik me ook dat het toestel een hoeveelheid brandstof verbrandde waar je helemaal koud van werd”. Al met al vinden wij Ton toch vooral een fervent fietser: groene paprika! 2 Elektriciteit/Verwarming Hoewel wij er geen last van hebben, klagen Ton’s kinderen wel eens dat het zo koud is als ze op bezoek komen. En als ze blijven logeren, is het op de slaapkamers helemaal koud, want daar staat de verwarming nooit aan. Bij het filmen in de garage (“Ik noem dat altijd schuur”) was ons al opgevallen dat alle was daar hangt. Geen droger voor de familie Schoot Uiterkamp dus, waarop Wilmer geheel terecht opmerkt: “U gebruikt dus geen
wasverzachter?” Heel relevant inderdaad! Verder is er geen PC in huis. Onvoorstelbaar voor ons als studenten. Als ook nog blijkt dat alle stekkers uit het stopcontact worden getrokken en Ton zijn mobiele telefoon altijd uit heeft staan, tenzij hij zijn vrouw Marianne wil bellen, kunnen we maar 1 conclusie trekken: groene paprika! En dan hebben we de tientallen spaarlampen in huis nog niet eens vermeld, waarvoor jarenlang is gezocht naar de juiste fitting. 3 Eten Tijd voor een kijkje in de koelkast. Die is tot de nok toe gevuld. Dat spaart energie, want als de deur wordt geopend, ontsnapt er weinig koude lucht. Slim! Maar ook toeval, want gisteren zijn er inkopen gedaan. Is daarbij ook gelet op een eventuele biologische herkomst van groenten? Dat blijkt niet het geval. En hoe zit het dan met het vlees? Dat wordt weliswaar genuttigd “met gevoel voor proportie”, namelijk 3 keer per week maximaal 80 tot 100 gram, maar de herkomst van het vlees is niet biologisch.
Hoewel de boodschappen efficiënt worden gehaald, namelijk in één keer, moeten we hier toch minpuntjes uitdelen: rode paprika! 4 Afvalscheiding Tijdens het filmen in de schuur kwamen we al een aantal lege flessen tegen, die voor het plaatje even in de keuken worden gezet, naast de doos voor het oud papier. In de keuken vinden we verder twee afvalbakken: eentje voor huis-tuin-en-keukenafval, en eentje voor groente-fruit-en-tuinafval. Alle afval wordt dus gescheiden: groene paprika! 5 Hobbies We hebben begrepen dat Ton een groot liefhebber zou zijn van vliegen, en zelfs zijn vliegbrevet zou hebben. Dat blijkt echter niet zo te zijn. Helaas, helaas. Daar gaat onze scoop. Toch heeft Ton wel een diploma gehaald in de aviatiek: hij is de trotse bezitter van een vliegtuigherkendiploma: “Dan ging je helemaal naar Utrecht om in een donkere kamer een aantal keren 10 seconden naar een plaatje
van een vliegtuig te kijken.” Geen vliegbrevet dus. Niet verwonderlijk, omdat Ton op zijn 15e een bril nodig had. Destijds kon je dan wel vergeten nog toegelaten te worden tot de vliegersopleiding. En zo blijkt dit ook weer mee te vallen: groene paprika! Conclusie Met vier plusjes en een min voor de “koelkastaffaire”, kunnen we niet anders dan concluderen dat Ton groen is. Onze hypothese klopt dus. Die van Ton ook, want toen we nog op de stoep stonden, zei hij al dat hij dacht behoorlijk groen te zijn. Daarom krijgt hij uit Wilmer’s handen de groene paprika overhandigd. Later die middag verlaten we De WijertZuid met een tevreden gevoel, en een hoop memorabele quotes (“Meneer Schoot Uiterkamp, hebt u ook nog andere groene functies?”; “Goed punt!”). We kunnen met een gerust hart afscheid nemen, want Ton is zonder twijfel groen! ∞ 11TON4∞
Naar een universele geleerde nieuwe stijl?
Henny van der Windt, Menno Gerkema, Sjaak Swart, Science & Society Group, SSG, Rijksuniversiteit Groningen
Sinds twee jaar is Ton Schoot Uiterkamp ook hoogleraar van de Science & Society Group in de B è ta Faculteit. Ton Schoot Uiterkamp staat model voor de universitaire hoogleraar nieuwe stijl: breed georiënteerd en gericht op samenwerking tussen disciplines en tussen universiteit en maatschappij. Zo’n hoogleraar kan schakelen, koppelen en netwerken. Zulke hoogleraren heeft de universiteit nodig om tot wetenschappelijke en maatschappelijke doorbraken te komen. Een beschouwing van de universitaire ontwikkeling van de laatste decennia en een pleidooi richting universitaire bestuurders. De klassieke universele geleerde Zoals de Groningse hoogleraar Ton Schoot Uiterkamp vaak placht te zeggen: ‘De samenleving heeft problemen, de universiteit heeft faculteiten’. Met andere woorden, de 14TON4∞
‘De samenleving heeft problemen, de universiteit heeft faculteiten’
universiteit produceert versplinterde kennis en is niet altijd in staat bij te dragen aan ingewikkelde maatschappelijke problemen. Om dat te verbeteren zouden vakoverstijgende wetenschappers nodig zijn. De universele geleerde zoals deze oprijst uit beschouwingen over het antieke Griekenland of de Renaissance, bestaat echter al lange tijd niet meer. De zogenaamde Centrale Interfaculteiten waaraan vooral filosofen verbonden waren, hadden in de vorige eeuw enige tijd de taak om in deze leemte voorzien, maar slaagden daar matig in. De opkomst van allerlei kundes en schappen, zoals milieukunde en bedrijfskunde en bewegingswetenschappen is een recenter antwoord op de vraag hoe vanuit verschillende disciplines een vraagstuk te benaderen. Deze hebben het echter niet altijd gemakkelijk om te overleven in de sterk disciplinair geordende universiteit. Velen zullen betogen dat de wereld te complex en de kennis te abstract is geworden om universele geleerden een zinvolle plaats te geven. Andere benadrukken de behoefte aan dergelijke geleerden gezien de steeds sterkere samenhang tussen de disciplines onderling en
de gegroeide verwevenheid van samenleving en wetenschap. Wij sluiten ons bij de laatste opvatting aan, zonder de toegenomen complexiteit en abstractie te ontkennen. Wij denken dat een universiteit die deze naam waard wil zijn inderdaad breed georiënteerde denkers, onderzoekers en docenten nodig heeft en daarmee verbonden velden van onderzoek en onderwijs. Hieronder staan we met grove pennenstreken stil bij een paar ontwikkelingen die samenleving en wetenschap doormaakten. Ook werpen we een blik op onze universiteit, de Rijksuniversiteit Groningen, en de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen in het bijzonder. Tot slot maken we enkele opmerkingen over de herwaardering van universele geleerde in de vorm van de brede hoogleraar. Een nieuwe wetenschap Als we de laatste decennia overzien, is de ontwikkeling van wetenschap niet eenduidig. Tegenover een steeds sterkere specialisatie staan pogingen om in grote en interdisciplinaire conglomeraten samen te
werken. Ontwikkelingen binnen de wetenschap, zoals het werken op het niveau van atomaire, moleculaire en ecosystemen hebben hier mede aan bijgedragen. Verder zijn de scheidslijnen tussen fundamenteel onderzoek en op toepassing gericht onderzoek in de grote militaire en industriële onderzoekscentra al lange tijd geleden doorbroken of anders gelegd. Deze laatste ontwikkeling zien we laatste decennia ook steeds sterker binnen de academische wereld. Tenminste drie maatschappelijke tendensen liggen hieraan ten grondslag. Allereerst is wetenschappelijke kennis een economische factor van de eerste orde geworden. Met als gevolg dat steeds meer academisch onderzoek door overheden of bedrijven wordt gefinancierd. Daarmee verkrijgen deze hoe je het ook wendt of keert invloed. In de tweede plaats zijn wetenschappelijke ontwikkelingen in steeds sterkere mate het maatschappelijke leven gaan bepalen. Veel natuurwetenschappen en in de laatste decennia vooral de levenswetenschappen beïnvloeden op talloze manieren het dagelijkse leven: van computergebruik tot de mogelijkheid ons
nageslacht voor de geboorte te screenen. Volgens sommigen zijn wetenschappers tegenwoordig de echte - maar ongekozen - politici geworden. Zij doen allerlei keuzes die het persoonlijk welzijn van mensen en de structuur van de samenleving sterk beïnvloeden, meer misschien dan gewone politici kunnen doen. Het is dan ook begrijpelijk dat de samenleving de richting en de toepassingen van wetenschappelijk onderzoek wil sturen. In de derde plaats zijn het scholingsniveau en de mondigheid in de samenleving toegenomen. Ook buiten de academie of onderzoeksinstellingen, bevinden zich steeds meer mensen met voldoende opleiding om wetenschappelijke ontwikkelingen kritisch te kunnen volgen. Elke zich respecterende organisatie heeft wel een wetenschapper in dienst die zich tot op zekere hoogte kan meten met academische vakbroeders. Volgens sommigen zijn deze verschuivingen van scheidslijnen zo fundamenteel dat van een nieuwe modus van wetenschap bedrijven gesproken kan worden. Wetenschapsonderzoekers
zoals wetenschapsfilosofen en wetenschapssociologen hebben enkele jaren geleden voor deze nieuwe modus de term modus 2 onderzoek gemunt. Kenmerkend voor de oude modus 1 is onder meer dat wetenschap en samenleving sterk gescheiden zijn. De samenleving komt pas later in beeld. Eerst wordt wetenschappelijke kennis geproduceerd (in fundamenteel onderzoek) los van maatschappelijke voorwaarden, dan volgt de introductie van die kennis in de samenleving met mogelijke toepassingen en eventueel ook een maatschappelijke discussie hierover. Of deze modus 1 een goede beschrijving van de werkelijkheid is mag betwijfeld worden maar deze vormde wel de kern van de dominante opvatting van veel wetenschappers in de twintigste eeuw. Aan deze opvatting zijn de door de wetenschapssocioloog Robert Merton geformuleerde normen verbonden. Dat betekent dat een wetenschapper idealiter universele kennis produceert, belangeloos werkt, de kennis vrij beschikbaar stelt aan medeonderzoekers en sceptisch is tegenover de eigen wetenschappelijke claims en die van anderen. Merton was ook niet negatief over de 15TON4∞
ivoren toren. Die toren waardoor wetenschap en samenleving worden gescheiden, was vaak nodig om aan zijn normen te kunnen voldoen. Van W&S en wetenschapswinkels naar NWO en kennisdebat Niet iedereen is even gelukkig met deze nieuwe modus die gepaard gaat met andere vormen en posities van wetenschap.Wij denken echter dat het beter is naar manieren te zoeken om deze nieuwe modus goed vorm te geven zodat wetenschap in staat is om de interactie met de samenleving aan te gaan. Het kan niet alleen leiden tot een verhoging van wetenschappelijke robuustheid, oftewel wetenschappelijke kwaliteit, maar ook tot een grotere sociale robuustheid oftewel een betere maatschappelijke inbedding van wetenschap. Daar komt bij dat het moeilijk voorstelbaar is dat er een weg terug is. Deze gedachten over een moderne inbedding van wetenschap in de samenleving moge de laatste tijd meer aandacht krijgen, de ideeën hierover en de eerste praktijken aan de universiteiten zijn al veel ouder. Zo waren er in de jaren zeventig van de vorige eeuw de Wetenschap & Samenlevingsgroepen, wetenschapswinkels en projectgroepen die dit thema al aansneden en naar nieuwe vormen van wetenschapsbeoefening zochten. Ongeveer in dezelfde periode werd onderkend dat missiegericht interdisciplinair onderzoek nodig was om maatschappelijke vraagstukken beter aan te kunnen. Milieukunde is hiervan een goed voorbeeld. In sommige vakgebieden, vooral binnen de medische wetenschap, was dit zelfs al langere tijd duidelijk. Later kregen onderzoekers zelf aarzelingen bij delen van hun onderzoek of toepassingen ervan, al dan niet gestimuleerd door maatschappelijke weerstand. Denk aan onderzoek naar kernenergie, onderzoek met dierproeven of biotechnologie. Nieuwe procedures om kennis te beoordelen zoals Technology Assessment of brede maatschappelijke discussies en hiervoor opgerichte instituten zoals het Rathenauinstituut zagen het levenslicht om deze weerstanden te geleiden. En tegenwoordig is het bij
onderzoeksstimuleringsprogramma’s van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek NWO heel gewoon dat onderzoekers aangeven wat het maatschappelijke belang van hun (fundamenteel, toegepast, of strategisch) onderzoek is. Bij onderzoeksprogramma’s als Genomics en Nanotechnologie maken de maatschappelijke aspecten integraal onderdeel uit van de eisen die aan ingediende onderzoeksvoorstellen worden gesteld. Aan de Rijksuniversiteit Groningen en in het bijzonder de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen zien we veel van de genoemde ontwikkelingen terug, hoewel ook hier de situatie niet eenduidig is. Na een periode van verdere opdeling in vakgebieden en steeds specialistischer onderzoeksvragen en -apparatuur, is er nu meer oog voor het verbinden van vakgebieden door rond gemeenschappelijke vragen of met vergelijkbare methodes te werken. De onderzoeksscholen getuigen hiervan. De samenwerking met bedrijven en overheden bij onderzoeksprojecten is versterkt. Tegelijk wordt gewaakt voor de kwaliteit van fundamenteel onderzoek, dat als toponderzoek wordt aangeduid. De wetenschapswinkels worden gewaardeerd maar moeten toch bezuinigen. Daarnaast zijn nieuwe vormen als ScienceLinX voor scholieren en kennisdebatten voor een breed publiek ontstaan om bruggen te slaan tussen samenleving en wetenschap. Interdisciplinariteit en milieukunde Hiermee hebben we het decor van de universele geleerden nieuwe stijl geschetst. Van hen wordt verwacht dat ze met collega’s uit andere velden en de maatschappij kunnen communiceren, overigens zonder de idealen van Merton achter zich te laten. Ze moeten kunnen schakelen en bemiddelen. De universele geleerde heeft hiermee dus een nieuwe invulling gekregen. Deze moet niet zozeer alle vakgebieden beheersen, al zou dat wel handig zijn, maar tenminste de verschillende talen en benaderingen
kennen. Hij of zij fungeert als het ware als kennismakelaar tussen wetenschappelijke vakgebieden en tussen wetenschap en samenleving. Op en top een netwerker, zouden we tegenwoordig zeggen. De nieuwe universele geleerde is dus van een andere signatuur dan in het verleden. Het is iemand met lef, die nieuwe verbanden legt en door disciplines heen durft te breken. Dat is echter eenvoudiger gezegd dan gedaan. Weliswaar sluimert bij vele onderzoekers het besef dat wetenschap vooral op de snijvlakken van verschillende disciplines spannend, vernieuwend en productief wordt, in de praktijk komt het daar vaak maar moeilijk van. In sommige gevallen vormt zich in een gestage ontwikkeling een fusie tussen twee nauw verwante gebieden, zoals in de fysische chemie. In andere gevallen voltrekt zich integratie rond een centraal thema of gemeenschappelijke fascinatie. Een mooi voorbeeld is de factor tijd zoals die onderzocht wordt in de biologie van de tijd (chronobiologie). Hier is een nieuw integratieveld ontstaan dat onder anderen mathematici, chemici, psychologen, clinici en biologen afkomstig uit allerlei subdisciplines met elkaar verbindt. Vooral het samenbrengen van de klassieke bèta, gamma en alfa disciplines is lastig. Maar er zijn geslaagde voorbeelden. De farmacoeconomie is in een relatief snel proces ontstaan, met een heldere maatschappelijke vraag als verbinding tussen de twee ver uit elkaar liggende vakgebieden, farmacie en economie. Bij technische bedrijfskunde lopen studenten echter letterlijk heen en weer tussen het gebouw van economie en bedrijfskunde en dat van schei- en natuurkunde. Ook interdisciplinaire vakgebieden als wetenschapsonderzoek en milieugeschiedenis waar nadrukkelijk geprobeerd wordt alfa, bèta en gamma kennis te koppelen, hebben het moeilijk om binnen de academische wereld een plaats te veroveren. In een opleidingsvariant aan de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen, de zogenaamde master-variant Bèta Beleid en Bedrijf, is de ontwikkeling van een gecompliceerd didactisch lussenmodel nodig geweest om deze koppeling 17TON4∞
te illustreren. Studenten wordt de kans gegeven zich in korte tijd de interactie eigen te maken van de subjectief aandoende maar praktijkgerichte bedrijfs- en beleidsmatige invalshoeken met de stoere maar rechtlijnige bètabenadering. Deze wisselwerking is in dit model als een serie lussen verbeeld. En hoe staat het dan met de universitaire milieukunde-instituten die destijds interdisciplinair zijn opgezet? De Groningse Interfacultaire Vakgroep Energie en Milieukunde (IVEM), waar Ton Schoot Uiterkamp de eerste directeur was, is een goed voorbeeld. Toch was de IVEM, anders dan een van de voorgangers, het Milieukundig Studiecentrum Groningen, ingebed in een faculteit, die van Wiskunde en Natuurwetenschappen. En laten we wel zijn, het is ook niet eenvoudig ‘het milieuprobleem’ te bestuderen. Het gaat immers om een dubbele uitdaging. Er is een manifest maar zeer veelzijdig maatschappelijk vraagstuk, dat ook nog eens moet worden opgelost met behulp van een veelheid aan disciplines die voor elkaar wezensvreemd zijn. Vaak is de enige mogelijke oplossing om het vraagstuk zeer te beperken en slechts enkele vakgebieden erbij te betrekken, meestal niet meer dan twee. De vele Groningse milieukundige promoties kenden dan ook bijna altijd een tweede begeleider of promotor uit een andere discipline. Waarschijnlijk is Ton Schoot Uiterkamp de enige hoogleraar die in vrijwel alle faculteiten van de universiteit, van Theologie tot Psychologie, promovendi heeft begeleid. Hij zelf heeft onlangs samen
met de psycholoog Charles Vlek nog eens uiteengezet dat discipline overstijgend onderzoek geen sinecure is. Zij laten aan de hand van vele voorbeelden zien dat interdisciplinair onderzoek absoluut heeft getoond een meerwaarde te hebben, maar dat daar wel een prijs tegenover staat. Voor vruchtbaar multidisciplinair onderzoek is nodig dat er veel tijd gestopt wordt in de organisatie van het project. Ook is het wezenlijk dat de onderzoekers de vrijheid krijgen enige afstand van hun moederdiscipline te nemen. Voor historici, biologen, chemici en psychologen, om maar enkele voorbeelden te noemen, is het lastig zich te profileren als milieukundige, zolang de moederdiscipline beter georganiseerd is en tot meer erkenning leidt dan milieukunde. Dergelijke institutionele problemen doen zich ook voor bij het zoeken naar geldschieters en een medium voor publicatie. Nationale organisaties voor wetenschappelijk onderzoek zijn doorgaans niet toegerust voor honorering van aanvragen met een multidisciplinair karakter en multidisciplinaire tijdschriften zijn schaars. De brede hoogleraar Wat zijn nu de perspectieven voor een universele geleerde nieuwe stijl? In de eerste plaats willen we dat er meer van dergelijke brede hoogleraren komen, ook aan de Rijksuniversiteit Groningen, inclusief de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. Want hoe taai ook, de disciplinaire taalverschillen moeten op een of andere manier overwonnen worden. Daarvoor is
een inbedding en een klimaat nodig waarin wetenschappers uit verschillende vakgebieden elkaar treffen en uitgedaagd worden tot debat, over onderzoeksthema’s, methoden en toepassingen. Brede onderzoeksscholen, liefst meer dan één faculteit omvattend, kunnen hier kansen bieden. Maar dat is niet genoeg. Het zou de universitaire bestuurders sieren als ze hier nadrukkelijk aandacht aan gaan besteden door de aanstelling van breed georiënteerde hoogleraren. Ook in de sfeer van opleidingen en het aanbieden van vakoverstijgende onderwijsprogramma’s zoals minoren liggen kansen. Daarnaast zullen dergelijke hoogleraren aan hoge eisen moeten voldoen. En dan denken we niet alleen aan het goed kunnen verrichten van onderzoek. We noemden al dat deze hoogleraren moeten kunnen schakelen, koppelen en netwerken, binnen en buiten de universiteit. Verder moet zo iemand doorkneed zijn in meer dan een discipline, opgeleid in of ernstig besmet zijn door verschillende richtingen binnen het onderzoek en daarbuiten. De nestgeur is en zal echter van grote betekenis blijven, en daarom moeten verscheidene nestgeuren opgesnoven worden. Dat kan helpen om tot wetenschappelijke en maatschappelijke doorbraken te komen. Daarmee kunnen we ons onttrekken aan de these van de wetenschapshistoricus Thomas Kuhn die zegt dat de acceptatie van belangrijke veranderingen van inzichten of paradigma’s veelal de dood van de oude garde vereist. Laten we hopen dat we daar niet op moeten blijven wachten. ∞
Wetenschappers zijn tegenwoordig de echte - maar ongekozen - politici 18TON4∞
Is de RUG duurzamer geworden door Ton?
Dick Jager, Arbo- en Milieudienst, AMD, Rijksuniversiteit Groningen
Ton Schoot Uiterkamp was hoogleraar Milieuwetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen van 1991 tot 2009. De duurzame universiteit staat hoog in zijn vaandel. Heeft dat effect gehad? Is het huishouden van de universiteit in deze periode duurzamer geworden? De universitaire Arbo- en Milieudienst gaat voor de kwantitatieve benadering: meten en rekenen
bruto oppervlak bedroeg 325.000 m2. We kijken naar het gebruik van energie en water en naar de productie van afval.
In het Lustrumjaar 2009 bestaat de Rijksuniversiteit Groningen 395 jaar en Ton 65 jaar. Een universiteit van die ouderdom is op zich duurzaam te noemen. De vraag is echter of bedrijfsvoering, onderwijs en onderzoek ook duurzaam te noemen zijn en welke invloed Ton hierop heeft uitgeoefend. In dit artikel leggen we een relatie tussen de carrière van Ton als hoogleraar Milieuwetenschappen en de duurzaamheid van de bedrijfsvoering van de universiteit.
De hoeveelheden ingezameld afval die in 1991 ingezameld werden zijn helaas niet in beeld te brengen. Afval werd bij de RUG in die dagen ingezameld per afdeling en betaald vanuit een centraal budget.
de stookgrens dan is het aantal graaddagen nul. Het totaal aantal graaddagen per jaar wordt berekend door alle graaddagen van het hele jaar bij elkaar op te tellen.
Het jaar dat Ton (toen 47 jaar oud) werd aangesteld als hoogleraar Milieuwetenschappen was een koud jaar. De meteo Eelde registreerde 3413 graaddagen1. Het verbruik van energie en water door de RUG bedroeg in 1991: ∞ Elektriciteit: 38,4*106 kwh ∞ Gas: 10.3*106 m3 ∞ Water: 550.000 m3
Normaal wordt 18 °C gebruikt als stookgrens. Er wordt vanuit gegaan dat er boven deze temperatuur niet gestookt wordt. In gebouwen waar veel apparatuur staat wordt in het gebouw zelf warmte gegenereerd. Bij de RUG Groningen wordt daarom een buitentemperatuur van 15,5 °C als stookgrens gehanteerd. Als binnentemperatuur wordt wel 18 °C aangehouden.
Het is niet bekend of er in 1991 convenanten of overheidsafspraken van kracht waren op het gebied van energiebesparing, afvalinzameling of bijvoorbeeld het vervoer. ad1: Graaddagen
Nulmeting: de meterstand in 1991 Voor een vergelijking van de duurzaamheidsituatie van de RUG in 1991 ten opzichte van die in 2008 stellen we een nul-meting op met de gegevens die nog beschikbaar zijn uit 1991. De universiteit telde toen 5568 medewerkers en ca 16.000 studenten, het totale functioneel
Het aantal graaddagen in een kalenderjaar wordt bepaald op basis van de gemiddelde temperatuur per dag. Is de gemiddelde etmaaltemperatuur lager of gelijk aan de stookgrens dan geldt:
Materiaal en methoden Verbruikscijfers (elektriciteit, gas, water) zijn afkomstig uit de energie jaarverslagen van het Facilitair Bedrijf (FB). Cijfers over aantallen medewerkers, studenten, vloeroppervlak etc. zijn afkomstig uit databestanden van de RUG beschikbaar bij de afdelingen Vastgoed en Investeringen (VGI) en de afdeling personeel en organisatie Bureau van de RUG. Gegevens over convenanten en meerjarenafspraken van de RUG zijn afkomstig uit de archieven van de RUG en op aanvraag beschikbaar. Een en ander is tevens terug te vinden op de duurzaamheidswebsite van de RUG: http://www.rug.nl/duurzaamheid/index
Stookgrens - gemiddelde etmaaltemperatuur = graaddagen per dag Is de gemiddelde etmaaltemperatuur hoger dan
In 2001 heeft de Arbo- en Milieudienst (AMD) van de RUG in samenwerking met de Milieu19TON4∞
klankbordgroep een methodiek ontwikkeld voor het bepalen van milieuprestatieindicatoren (MPI) (1). In de Milieu-klankbordgroep, opgericht in 1995, speelde Ton een vooraanstaande rol. Hij is de founding father van deze methode te noemen. Milieuprestatie-indicatoren geven op overzichtelijke wijze inzicht in het energieverbruik, het waterverbruik en de afvalproductie van een inrichting of gebouw. De MPI-energie wordt uitgedrukt in GJ/m2. Deze MPI is samengesteld uit het elektriciteitsverbruik gecorrigeerd voor het rendement van energiecentrales, en het gasverbruik gecorrigeerd voor graaddagen. Dat is inclusief gasverbruik voor energieopwekking door warmtekrachtcentrales. De op deze wijze gecorrigeerde cijfers leveren een beter beeld van het werkelijke energieverbruik op basis van de primaire brandstof. Om het gas- en elektriciteitsverbruik bij elkaar op te kunnen tellen dienen de eenheden van beide stromen gelijk te zijn. Daarom wordt er naar GigaJoules (GJ) omgerekend. Alle eenheden worden uitgedrukt per vierkante meter gebouwoppervlak inclusief technische ruimtes, fietsenstallingen etc. (Immers: ook hier brandt licht). De hoeveelheden geproduceerd afval worden uitgedrukt in kg/m2 en het waterverbruik in m3/m2. Resultaten In dit hoofdstuk vindt u de canon (1991 – heden) van de meest in het oog springende maatregelen die van invloed zijn geweest op het totale duurzaamheidsplaatje van de RUG. 20TON4∞
1991 Aanstelling Ton Schoot Uiterkamp als hoogleraar Milieuwetenschappen 1993 Copernicus In 1993 ondertekende de Rijksuniversiteit Groningen het Copernicus-handvest. Het Copernicus-handvest bestaat uit richtlijnen voor universiteiten om duurzame ontwikkeling in alle onderdelen van hun instelling te integreren. 1995 Oprichting Klankbordgroep milieu Doel van de Klankbordgroep is om ondersteuning en advies te geven aan de AMD in alle voorkomende milieuzaken. Het gaat hierbij vooral om milieuzaken die betrekking hebben op de dagelijkse bedrijfsvoering van de RUG. Ton is mede-oprichter van de Klankbordgroep. De samenstelling en het aantal deelnemers is in de loop der jaren vaak veranderd, maar de vaste kern is gebleven: Ton Schoot Uiterkamp, Karin Ree en ik (Dick Jager). Andere deelnemers waren o.a. Frank Dijkstra, Kees van Broekhoven, Wietske de Boer, Teun Soesbeek, Rien van Uitert, Theo Peeters en door de jaren heen diverse studenten van het SMOG (Studenten Milieu Overleg Groningen). 1995 Rapport ‘De vervuiler betaalt’ uitgebracht Dit rapport luidt de reorganisatie in van de afvalinzameling van zowel gevaarlijk afval als bedrijfsafval. Vanaf 1995 geldt binnen de RUG het credo “de vervuiler betaalt” met als doel
zowel de hoeveelheden afval als de kosten van de inzameling te beperken. Sinds 1995 gaat al het afval gewogen en gescheiden de deur uit. 1998-2000 Klankbordgroep ontwikkelt MPI methodiek De MPI methodiek wordt door de jaren heen steeds meer en beter gebruikt bij de presentatie van verbruikscijfers van de RUG. Dankzij de MPI gegevens is het mogelijk verschillende gebouwen en gebouwtypen binnen de RUG met elkaar te vergelijken. Dit bood onder andere de basis voor het besluit tot renovatie van het WSN-gebouw. Uit de MPI’s voor energie komt naar voren dat het WSN gebouw 2 keer zo hoog scoort als vergelijkbare kantoorpanden. 1999-2000 Vervoerplan RUG Mede met adviezen vanuit de Klankbordgroep wordt in 1999 het Vervoerplan voor de RUG opgesteld. Het Vervoerplan concludeert op basis van zorgvuldig uitgevoerd onderzoek onder het personeel van de RUG dat de aandacht vooral gericht moet worden op maatregelen die de medewerkers op de fiets en in het openbaar vervoer houden. Als altijd heeft Ton hierbij oog voor het hele systeem: hij constateert dat de fietsfiles richting het Zernike alleen maar zullen groeien indien er geen maatregelen worden genomen om de fietspaden te verbreden. Dit heeft Ton tot 2009 intensief in de praktijk getoetst. 1998 Energie meerjarenafspraken In 1998 ondertekent het College van Bestuur de
meerjarenafspraak (MJA) Energie I. Als gevolg hiervan werd in 2001 een Energiebesparingsplan opgesteld voor de jaren 1996 – 2006, met als uitgangspunt een energiebesparingspotentieel van 14%. ∞ 8% reductie door de energiebesparende projecten en technische maatregelen bij gebouwgebonden installaties met een terugverdientijd van maximaal 10 jaar (verlichtingsinstallaties, klimaatinstallaties, isolatie e.d.); ∞ reductie door gedragsveranderingen (i.e. organisatorische maatregelen) en invoering van een energiemanagementsysteem in het Gebouw Beheers Systeem. In juni 2007 is de MJA-2 ondertekend. Recentelijk is deze MJA-2 gewijzigd in een MJA-3. Belangrijkste kenmerken uit de nieuwe MJA zijn: 1 De RUG voert de Meerjarenafspraak energie-efficiency uit. In het energiebesparingplan dat hieruit voortvloeit, zal voor energiebesparende investeringen een terugverdientijd van 5 jaar aangehouden worden. 2 De RUG volgt het overheidsbeleid om in 2020 20% duurzame energie te realiseren. 3 De RUG realiseert in de nieuwbouw en grote renovaties een energieprestatie 10-15% beter dan de geldende Energieprestatienorm (“EPN-Plus” maatregelen). 2000 Water besparing In het Scheikunde/Natuurkunde gebouw Nijenborgh 4 worden op initiatief van Ton en Karin de systemen voor koeling van apparatuur afgesloten van het drinkwater en aangesloten op een intern koelcircuit. Resultaat in geld: een besparing van ongeveer 100.000 euro op jaarbasis. 2003 Project Duurzame Ontwikkeling De RUG ondersteunt de aanbevelingen van het Copernicus-handvest. Daarom is de RUG in 1999 op initiatief van Ton het project “Duurzame Ontwikkeling” gestart. In 2003 is dit project met vier jaar verlengd. 22TON4∞
De belangrijkste aandachtspunten hierbij zijn: ∞ duurzame huisvesting; ∞ duurzaam beheer; ∞ duurzame bedrijfsvoering; ∞ onderzoek en onderwijs gericht op duurzame ontwikkeling. De coördinatie berust bij de Projectgroep Duurzame Ontwikkeling en de Arbo- en Milieudienst van de RUG. Veel onderwijsprogramma’s van de RUG behandelen het onderwerp duurzame ontwikkeling. Inmiddels zijn er bij 51 verschillende studierichtingen onderwerpen opgenomen die betrekking hebben op duurzame ontwikkeling. Er zijn momenteel 44 hoogleraren betrokken bij onderzoek dat betrekking heeft op duurzame ontwikkeling. 2003 Vervanging beeldschermen Vanaf 2002 worden alle pc monitoren (beeldbuis) vervangen door flatscreen monitoren binnen de RUG. Aanleiding is een onderzoek van het IVEM naar het energieverbruik van monitoren. Ton stapt met de resultaten direct naar het CvB, die deze maatregel opneemt in het energie beleidsplan van de RUG. 2006 Duurzaamheidswebsite: http://www.rug.nl/duurzaamheid/index Eind 2006 gaat de duurzaamheidswebsite van de RUG van start met informatie over zaken die te maken hebben met de duurzame RUG. De website staat onder redactie van de vaste Klankbordgroepleden (Ton, Karin en Dick). 2005 en verder Ondergrondse energie opslag In 2005 is voor de Universiteitsbibliotheek een ondergrondse energie opslag, een zogenaamde warmte koude opslag (WKO) ingericht. Vanaf 2007 worden op het Zernike terrein verschillende WKO’s in gebruik genomen voor zowel de nieuwbouw als voor bestaande bouw, zoals het WSN-gebouw. Ondergrondse opslag bespaart ten opzichte van conventionele verwarming en koeling 65%
van de energiekosten, de CO2 uitstoot is 40% minder. 2005 en verder Duurzame nieuwbouwprojecten De RUG zet bij nieuwbouwprojecten in op energiezuinige en duurzame materialen en besparing van het energiegebruik in de nieuwbouw. Zo wordt bij de nieuwbouw van het onderwijsgebouw voor de Medische Faculteit en het gebouw voor Levenswetenschappen gebruik gemaakt van betonkernactivering. Een groot aantal gebouwen op het Zerniketerrein maakt gebruik van ondergrondse energie opslag. Uitwerking: De RUG langs de duurzame meetlat De tabel op pagina 23 geeft een overzicht van de milieuprestatie van de RUG vanaf 1991. In de tabel is voor energie, water, gevaarlijk afval en het totaal gevaarlijk afval een duidelijke trend naar beneden voor de MPI waarneembaar. In het energieverbruik is vanaf 2001 een duidelijk neerwaartse trend waarneembaar. Energiezuinige nieuwbouw werpt zijn vruchten af, evenals investeringen in verlichting en beeldschermen. De reductie in het watergebruik is spectaculair (meer dan 70%) en een van Ton’s stokpaardjes. Deze is vooral te danken aan de revisie van het intern waterkoelsysteem in het Natuurkunde/Scheikundegebouw Nijenborgh 4. Mede door gebrek aan watermeters en dus gebruiksgegevens was het watergebruik in dit gebouw voordien opgelopen tot dat van een kleine stadswijk.
MPI
reductie
energie
1991-2007
2.20-1.50
ruim 32%
water
1991-2007
1.60-0.50
bijna 70%
niet-gevaarlijk afval
1997-2007
5.70-2.70
ruim 50%
gevaarlijk afval
1997-2007
0.38-0.19
regeerperiode van Ton ca. 50% duurzamer is geworden. (!) Conclusie De conclusie uit het bovenstaande is dat de aanstelling van Ton één van de belangrijkste beslissingen op het gebied van duurzaamheid voor de RUG is geweest. Mede door zijn adviezen, inzet en enthousiasme is de RUG een stuk duurzamer geworden. Natuurlijk mogen we de meerjarenafspraken en de energiebesparing die deze hebben opgeleverd ook niet uitvlakken, maar toch denk ik dat Ton van grote invloed is geweest op de huidige stand van zaken met betrekking tot de duurzaamheid van de RUG. Duurzaamheid, sustainability of het Zuid-Afrikaanse woord dat volgens Ton hier de beste uitdrukking aan geeft: volhoudbaarheid. Natuurlijk is het niet mogelijk een eenduidige relatie aan te geven tussen het niveau van
50%
duurzaamheid van de RUG en de invloed die Ton hierop heeft gehad. Er zijn echter wel duidelijke maatregelen aan te wijzen die gunstige invloed hebben gehad op de hoeveelheden afval, energie, water en ook op het gebied van vervoer. Die maatregelen zijn mede door inspanningen, zowel direct als indirect, van Ton tot stand gebracht. Dus ik denk dat we rustig kunnen zeggen dat de RUG duurzamer is geworden door Ton. Ik denk dat het feit dat Ton nu met emeritaat gaat uit het oogpunt van de RUG een van de minst duurzame stappen is in Ton’s carrière. Ik denk dat het voor hem zelf echter wel een duurzame stap is naar meer vrije tijd en tijd voor zaken die thuis altijd maar zijn blijven liggen. In dat licht is ook zijn emeritaat duurzaam te noemen. En nu maar hopen dat de RUG voor zichzelf weer een duurzaam besluit durft te nemen
door aanstelling van wederom een hoogleraar Milieuwetenschappen van een (zo mogelijk) vergelijkbaar kaliber. Als laatste wil ik Ton persoonlijk bedanken voor zijn inzet, enthousiasme en deskundige adviezen gedurende al onze bijeenkomsten. Niet alleen vond ik het leerzaam om met hem samen te hebben mogen werken maar ook als persoon vind ik hem een geweldige man met veel humor en toch ook een gezonde dosis scepsis ten opzichte van alle zaken die we bespoken hebben gedurende de jaren dat we hebben samengewerkt. De minicolleges tijdens deze bijeenkomsten waren (bijna) altijd geweldig!!! Ton heel erg bedankt voor alles en ik hoop dat jullie nog heeeeeeel lang en duurzaam kunnen genieten van de komende tijd. ∞
De hoeveelheid afval (zowel gevaarlijk als niet-gevaarlijk afval) daalt met ca. 50%. Ook voor faculteiten geldt: maak het voelbaar in de portemonnee; dat is de meest efficiënte maatregel. Over de hele duurzame meetlat beschouwd kunnen we zien dat de universiteit tijdens de 23TON4∞
‘De ruimte en grond die we in Nederland hebben, maar ook als mensheid als geheel, is beperkt. Dit beeld zal me bijblijven: de transitie van Venus op 8 juni 2004.
Dat kleine rotpuntje, Venus, dat langzaam voor de zon langs schuift. En de aarde, met 500 miljoen vierkante kilometer, is ongeveer net zo groot. Dan realiseer je je weer: we hebben maar één aarde; maar één planeet waarop wij leven. Daar moeten we het mee doen’ 24TON4∞
25TON4∞
Het eeuwige leven van Odysseus
Guus Termeer, hoofd bureau Studium Generale Groningen
Ze zijn als het ware voor elkaar geschapen en hoewel beiden binnenkort hun pensioengerechtigde leeftijd bereiken, bevinden ze zich in de kracht van hun leven en op de toppen van hun kunnen. Bronnen van creativiteit zijn ze, verfrissende geesten, oceanen van kennis, immer werkende vulkanen, klaterende watervallen van welgekozen woorden die de luisteraar meeslepen en in vervoering brengen… O muze, zet me weer met beide benen op grond zodat ik in klare taal kan verhalen over de innige verbondenheid van Ton Schoot Uiterkamp, een moderne Odysseus die zesenhalf jaar lang de gebieden van wetenschap, cultuur en maatschappij doorkruiste, en Studium Generale Groningen. Het innige verbond tussen beiden werd gesmeed in het illustere jaar 2000. Ton Schoot Uiterkamp trad als vertegenwoordiger van het bètacluster van de Rijksuniversiteit Groningen toe tot het bestuur van Studium Generale. Een monomane bèta? Vergeet het maar. Ton bleek een erudiete alleseter die even veel lol beleefde aan een avondje zwaar filosoferen als aan een luchtige presentatie over Monty Python. Dat hij een man van de lange adem was, bleek al direct uit zijn bijzondere belangstelling voor de lezingenserie waarmee Studium Generale het nieuwe millennium opende: Eeuwig Leven oftewel Ton for infinity! Zijn eerste recensie in een reeks van persoonlijke beschrijvingen van SG-
programma’s ging over een lezing uit de eeuwig-serie met de titel ‘Eeuwige hersenen’. Zijn oordeel over deze neurologische presentatie was mild – “een onderhoudende avond met een deskundige spreekster”- , maar op de voor hem zo kenmerkende licht ironische wijze legde hij de tekortkomingen van de lezing feilloos bloot: “Stoeiend met een dubbele projectie van kleurrijke, curieuze, maar niet altijd terzake doende dia’s ontvouwde ze onder andere een beeld van risicofactoren en aspecten die beschermend werken tegen Alzheimer Disease. Een goede opleiding, een matige alcoholinname en veel hersenactiviteit schijnt goed voor je te zijn. Dat zit dus wel goed met de SG-bezoekers. Hoewel, het vrouw zijn, een hogere leeftijd en roken weer niet goed voor je zijn. Jammer voor de vele vrouwelijke toehoorders…” (‘Eeuwig Leven’, februari 2000) Zeseneenhalf jaar lang was Ton Schoot Uiterkamp kind aan huis bij Studium Generale. Pontificaal op de eerste rij, vaak in gezelschap van zijn vrouw Marjan, volgde hij vol interesse en met een kritische blik de keur aan lezingen, debatten en films die de programmeurs van SG hem voorschotelden. Hij was overal voor in. De moleculaire wortels van de celtheorie, orgasme en brein, klassieke Arabische literatuur of Fokke en Sukke, je kunt het zo gek niet bedenken of Ton was erbij. Pen in de aanslag
voor het maken van aantekeningen die hij thuis verwerkte tot boeiende recensies, waarin hij op authentieke wijze de kern van de lezing of het debat wist te vatten. Ieder half jaar zat het voltallige SG-bestuur, waarvan Ton uiteraard binnen de kortste keren voorzitter was, met rode koontjes zijn fraaie volzinnen te lezen. En haalde een enkeling het in zijn hoofd om de recensies diagonaal te screenen, dan haalde Ton hem direct bij de les met openingszinnen die de lezer als het ware het verhaal introkken, zoals uit het volgende boeketje citaten mag blijken: “Is het mogelijk dat een ietwat verkreukeld ogende Nana Mouskouri-dubbelgangster voor een algemeen gehoor van ruim vijfhonderd veelal hoog opgeleiden, een, met voor Etonleerlingen bedoelde dia’s geïllustreerde voordracht houdt over kosmologie beginnende met de Big Bang en eindigend met de Tunguska-meteorietinslag in Siberië, die ruim een uur, en dus een kwartier te lang, duurt en die toch zeer boeiend en informatief is? Jazeker, wel als ze Virginia Trimble heet en een befaamd sterrenkundige is.” (Symposium ‘Evolution from Large to Small’, juni 2001) “Wat een serie en welk een vooruitziende blik bij SG! Hoe anders te verklaren dat de serie ‘Angst en Dreiging’ parallel zou lopen met o.a. de Washington Sniper(s), de Bali-bom, de Moskouse musical gijzeling en het zinloze 27TON4∞
geweld in Venlo…” (‘Angst en Dreiging’, oktober 2002) “Het bestaat nog. Een spreker die slechte sheets door elkaar haalt, muziekfragmenten niet kan vinden en alles doet wat sprekers niet zouden moeten doen. Maar omdat Sanders de fraaie muziek van Moesorgski centraal stelt en boeiende zaken te melden heeft, maakt dit allemaal niet veel uit. Zo wordt het toch een mooie namiddag.” (Componisten rond Diaghilev’, januari 2005) Bij het onderwerp ‘stuurloosheid’ uit een serie over moderne zonden denkt hij al fietsend terug aan de biecht, het sacrament van boete en verzoening uit zijn eigen roomse jeugd: “Is stuurloosheid een biechtbare zonde vraag ik mij als ex-katholiek af als ik me per fiets doelgericht naar de voordracht van Lodi Nauta spoed. Ter plekke blijkt Nauta zichzelf die vragen ook gesteld te hebben.” (‘Het Slechte Leven’, september 2006) En de exclusieve lezing van Oliver Sacks, een pronkjewail in de rijke geschiedenis van Studium Generale Groningen, is zo indrukwekkend dat Ton’s woordenstroom even stokt en hij zijn recensie bijna stamelend begint:
28TON4∞
auteur), stuit op goed getroffen typeringen en stilistische hoogstandjes. Zijn observaties en oordelen zijn raak, maar hij weet ze in fluweel te verpakken en lardeert ze regelmatig met een vleugje humor. Zwart-witdenken is Ton vreemd. Zelden is in zijn ogen een avond volledig prut of boven iedere kritiek verheven. Ton houdt van de nuance en verwoordt dat subtiel, zoals in zijn verslag van het eerste optreden van de grote filosofe Martha Nussbaum in Groningen. De spreekster levert volgens hem “in een welhaast machinegeweerachtig tempo” een gedenkwaardige lezing af maar laat met haar oratorisch geweld de zaal wel “ietwat verdoofd” achter. Zo breedsprakig als Ton in zijn mondelinge vertogen soms kan zijn, zo kort en puntig is hij vaak in zijn recensies. Er is in zijn kritieken duidelijk een fijnproever aan het woord, die er zichtbaar genoegen in schept de lezer met originele formuleringen en geheel volgens de regels der retorica te boeien en te overtuigen. Opnieuw een kleine greep uit zesenhalf jaar Ton en Studium Generale: Vermaak “Grappig detail: tijdens het interview zakt de stoel van Breytenbach langzaam steeds verder omlaag terwijl Brand zijn stoelhoogte behoudt. Het hoge niveau van de discussie wordt hier overigens niet door beïnvloed.” (Breyten Breytenbach, mei 2007)
“Aula vol, Geertsemazaal vol. Spanning alom. Het heeft 15 jaar geduurd maar dan heb je ook Oliver Sacks in de zaal. Aparte maar boeiende spreekstijl. Het lijkt of hij in tekstpagina’s praat met uitweidingen ertussen. “I consist of asides”, zegt hij ergens in zijn verhaal. Ondanks de uitstapjes zit er toch een duidelijke lijn in zijn verhaal. Een verhaal dat kracht bijgezet wordt met een aparte beeldende lichaamstaal.” (‘Mind, Music and Amnesia’, september 2005)
Genot “We worden voorgelezen, er wordt zielgeknepen, Waggels en Sickbocks komen aan bod, smeuïge verhalen worden opgedist… Kortom we worden verrast op een in wezen eenvoudige maar zeer heuglijke maaltijd die sticht, verlicht, vermaant en vermaakt. De ideale preek dus.” (‘Heren van stand’, september 2006)
Wie de verzamelde kritieken van Ton Schoot Uiterkamp leest (in eigen beheer per e-mail uitgegeven door Studium Generale Groningen en alleen leverbaar met toestemming van de
Lichte spot “Op een vraag uit het publiek antwoordde hoofdcommissaris Bernard Welten dat hij niet wou dat FC Groningen voor politiesteun
zou betalen, anders zou je politie voor de rijken krijgen en politie was er voor iedereen. Ontroerend!!!” (‘Op ondernemerspad’, september 2000) Subtiele kritiek “Zijn licht ironische en licht arrogante voordrachtstijl was wel amusant, maar kwam bij een deel van het nuchtere noordelijke gehoor niet geheel goed over.” (Bas Haring bij ‘100.000.000.000 Grijze Cellen’, oktober 2004) Iets minder subtiel “Na het vuurwerk van de ochtend volgde een middagprogramma waarin Nobelprijs winnaar Paul Crutzen overtuigend aantoonde dat het winnen van die prestigieuze prijs geenszins garandeert dat een verhaal van die winnaar over atmosferische chemie en de rol van de mens daarbij, ook helder en onderhoudend is.” (Symposium ‘Evolution from Large to Small’, juni 2001) Echt teleurgesteld en zelfs authentiek boos is Ton maar een keer geweest. Dat was op woensdag 13 december 2006 iets na half acht in de zaal van Filmtheater Images, toen een van de minder geliefde stamgasten van Studium Generale het waagde de inleider van een film enkele keren luidkeels te onderbreken omdat hij geen behoefte had aan een deskundig praatje vooraf. Het liefst had Ton deze man persoonlijk het theater uitgesleurd, maar verstandige omstanders wisten hem in te tomen. Dit was vloeken in zijn kerk en dat pikte hij niet! Het voorval kwam zeer onderkoeld in zijn recensie terecht: “De Jong’s interessante verhaal wordt helaas een paar maal onderbroken door een lompe toeschouwer die luid zijn misnoegen uit over de inleiding. Hij wil de film zien en alleen dat.” En dat was dat. Ton genoot vooral van de vele programma’s en Studium Generale genoot van hem. Als voorzitter van het bestuur leidde hij op onnavolgbare wijze de vergaderingen. Ieder bestuurslid mocht ruim z’n zegje doen, zelf voegde hij er de nodige wijze woorden
aan toe en toch wist hij iedere keer weer de vergadering exact om 17.00 uur af te ronden, zonder dat er belangrijke zaken onbesproken bleven. Ton manifesteerde zich niet alleen als een trouwe bezoeker annex recensent. Hij droeg ook zelf ideeën aan voor programma’s over de geschiedenis van de ruimtevaart en over gevoel voor humor. Samen met medebestuurslid Roel Westerhof stond hij aan de wieg van een tweeluik over de vliegkunst (Vogels, vleugels & vliegen’, december 2003). Als twee nieuwsgierige schooljongens staan ze op het affiche van deze serie afgebeeld, en misschien ook wel een beetje als Daidalos en Ikaros met het onvervulde verlangen om eens met eigen vleugels te kunnen vliegen.
prima uit voor het 13e: SGG krijgt dan AOW en blijft toch jeugdig en vernieuwend!” (Spanning & Sensatie, april 2006)
Ton vervulde bij Studium allerlei rollen. Hij was een onderhoudende gastheer, een veelgevraagde gespreksleider en avondvoorzitter, hij trad op als spreker en forumlid en ontpopte zich, waar nodig, als een diplomatiek onderhandelaar die listig tussen Skylla en Charybdis wist te laveren.
Dit stuk is geschreven in de geest van Renzo
Ton forever, forever young! Tuinsma, mijn in Tanzania ronddolende voorganger bij Studium Generale Groningen en zijn uitspraak: “Als Studium Generale niet al had bestaan, had Ton het zeker uitgevonden.” ∞
Ton Schoot Uiterkamp is een duizendpoot met tentakels die tot ver in de 21ste eeuw reiken. Scherpzinnig, vindingrijk, welsprekend, gewiekst en diplomatiek gaat hij door het leven. Als een moderne Odysseus omzeilt hij lastige klippen en gaat hij recht - maar waar nodig ook met een lichte kromming – op zijn doel af. Ook nu zijn emeritaat nadert loopt zijn brein over van ideeën en creatieve plannetjes en het kan niet anders of de academische wereld zal de komende jaren nog vaak van hem horen. Bij Studium Generale blijft op de eerste rij altijd een plekje voor hem vrij. Moge de innige band van Ton en Studium tot in lengte van dagen blijven bestaan en moge hij ons blijven verrassen, zoals wij hem verrasten bij ons 60-jarige bestaan. “Een mooie avond, vol verrassingen. Studium waardig. Na de gekte van het 11e lustrum en de spanning en sensatie van het 12e ziet het er
29TON4∞
Graden van samenwerking Een brief bij je afscheid
Harro Meijer, voorzitter Centrum voor Isotopenonderzoek, CIO, Rijksuniversiteit Groningen
Beste Ton, Onze relatie is in feite de relatie van onze twee Centra: jouw IVEM en mijn Centrum voor IsotopenOnderzoek (CIO). En nu ik die geschiedenis voor je aan het opschrijven ben, valt alles op z’n plaats. Het toont eens te meer, hoezeer Søren Kierkegaard gelijk had met zijn uitspraak, die door jou zo vaak met instemming wordt geciteerd. Daarom hier het origineel: “Livet skal forstås baglæns, men må leves forlæns”. Jij hebt geen vertaling nodig... Laboratorium versus bureau Als ik aan studenten - of anderen - het verschil tussen het IVEM en het CIO moet uitleggen, kan dat niet treffender dan door op het verschil in entourage te wijzen: “wij zijn een laboratoriumgroep, het IVEM doet bureau-studies”. Het mag duidelijk zijn, de overeenkomsten tussen CIO en IVEM liggen niet in de dagelijkse werkzaamheden, maar wel in de onderzoekthema’s. Dat leidde wel degelijk tot samenwerking.
Het begon, midden jaren negentig, nog wat aarzelend, met studenten op “leeronderzoek”. De studenten bij het IVEM studeerden formeel allemaal af in de studierichting die ze ooit begonnen waren (merendeels de biologie, maar ook wel scheikunde en natuurkunde), maar ze deden dan hun afstudeerwerk onder de hoede van het IVEM. Hun onderzoek werd dan in tweeën gedeeld, eerst een leeronderzoek, en vervolgens het eigenlijke afstudeerwerk. Dat laatste gebeurde soms buiten Groningen, elders in Nederland of in het buitenland. Af en toe waren er IVEM-studenten die het laboratorium toch wel misten. Zij vormden de eerste aanknopingspunten tussen IVEM en CIO. We hebben een paar van deze IVEMleeronderzoekers “met heimwee naar het lab” bij het CIO aan het werk gehad, natuurlijk wel aan een milieuwetenschappelijk onderwerp. Ik herinner me werk aan nitrificatie van de Randmeren, en analyse van methaan uit vuilnisbelten. Dit ging tot volle tevredenheid van de student, van jou en van mij. Emissies vanaf het bureau Op zeker moment kwam de volgende stap. We waren op het CIO bezig met het karakteriseren van fossiele brandstof CO2, uiteraard, onze naam eer aandoend, door de
isotopenverhouding in CO2 te meten, samen met andere sporengassen die gerelateerd zijn aan het verbranden van fossiele brandstoffen, zoals koolmonoxide. We wilden op dat moment wel eens “even” opzoeken hoe het brandstofverbruik en dus de CO2-productie in Nederland was samengesteld uit de verschillende soorten brandstoffen (kolen, olie, gas), en hoe die bijdragen door het jaar heen varieerden. Dat “even” viel vies tegen. Op dat moment heb ik bij jou aangeklopt met de melding dat wij nu een “bureaustudent” nodig hadden. De student werd gevonden, en zij dook enthousiast in de rijstebrijberg van gegevens, bij Gasunie en CBS. Uiteindelijk heeft zij een tamelijk betrouwbaar historisch overzicht weten samen te stellen. Het was uiteraard voor haar leerzaam, maar evenzeer voor mij; voor jou was het meer een déjà vu. Ik verwachtte dat dit soort gegevens in een goed georganiseerd land als Nederland gewoon beschikbaar zouden zijn, maar dat was dus niet zo. Het CBS bijvoorbeeld, is in de afgelopen decennia herhaaldelijk van computersysteem gewisseld, en had niet altijd de moeite genomen om oudere gegevens te converteren. Onze studente heeft dus nogal wat getalletjes van papieren van het CBS zitten overtypen... 31TON4∞
Wat zij uiteindelijk boven tafel kreeg, was nogal verschillend van wat de Nederlandse overheid aan de UNFCCC rapporteerde. Dat bleek vooral te liggen aan het “rare” Nederlandse aardgas, met z’n wereldwijd gezien lage verbrandingswaarde, en bijbehorende lagere CO2-opbrengst per m3. Dit op zich was al een opmerkelijke vondst. Kort en goed, deze CIO-IVEM samenwerking was een groot succes, en onze metingen en gegevens zijn gepubliceerd. Het idee van een mogelijk vruchtbare “lab-bureau” samenwerking vatte post bij mij (jij besefte dat natuurlijk al jaren). Samen naar één Master opleiding De samenwerking ging dus met enthousiasme gepaard, maar was nog tamelijk ad hoc. Daar kwam verandering in door de komst van de Bachelor-Master structuur. Het kopstudie systeem van het IVEM ging hierdoor veranderen. Tegelijkertijd hadden we binnen het CIO de behoefte om een andere studentenpopulatie aan te boren, naast de natuurkunde-afstudeerders die ons wisten te vinden. Toen het Bachelor-Master systeem een feit werd, hebben jij en ik dan ook gezamenlijk de stoute schoenen aangetrokken: we zijn het avontuur van de master-opleiding Energy and Environmental Science aangegaan. De opleiding zou natuurlijk sterk voortbouwen op de IVEM-afstudeerrichtingen, maar ook voorzien worden van nieuwe elementen uit de CIO-hoek. Uiteraard werd het ontwerp van de nieuwe Master uitgebreid teamwork: Docenten van IVEM en CIO leerden elkaar kennen, wisselden opvattingen uit over wat studenten zouden moeten leren en hoe, en bovenal, proefden elkaars “cultuur”. Een interessant proces, jou op het lijf geschreven. Het was soms wat manoeuvreren: enerzijds was het duidelijk dat er CIO-input in het gehele proces moest komen, anders zou het geen gezamenlijke opleiding worden. Anderzijds, het was duidelijk dat EES voort ging bouwen op de IVEM-traditie, en dat het aantal studenten dat op het CIO afkwam beperkt zou blijven. 32TON4∞
In het studiejaar 2002-2003 gingen we van start met zo’n 15 eerstejaars studenten. Dat aantal is in de jaren erna rustig maar gestaag gegroeid naar 20 starters in dit cursusjaar 2008-2009. De samenstelling is divers: de helft “gewone” Groningse bachelorstudenten, een paar zorgvuldig geselecteerde HBO’ers, een paar “nabije” en een paar “verre” buitenlanders. Het overgrote deel van de studenten volgt de IVEMroute, maar ieder jaar zijn er genoeg studenten om ook de vakken voor de CIO-route door te laten gaan. Na tuu rwetten en mensen: één vak Over de inrichting van deze master ben ik nog steeds enthousiast, en ik weet zeker jij ook. Onze studenten hebben een gezamenlijk eerste semester, waarin een groot vak “Resources and Sustainable Development” de hoofdrol speelt. In dit vak doen de studenten hun basiskennis op. Daarna gaan de wegen van de studenten uiteen in de “IVEM-richting” en de “CIO-richting”, inderdaad, richting bureau of richting lab, om het kort samen te vatten. Het mooie van het gezamenlijk begin is dat de IVEM-richting studenten in hun eerste halfjaar meer meekrijgen dan voorheen over de fundamentele natuurwetten die aan de basis staan van alles wat ze verzamelen aan gegevens, en ook randvoorwaarden opleggen aan alles we ze aan oplossingen bedenken. De CIO-richting studenten krijgen kijk op de maatschappij met alle gecompliceerde menselijke verhoudingen daarin, waar uiteindelijk hun lab-ideeën hun weg moeten vinden. Een verrijking vergeleken met de puur natuurwetenschappelijke vorming van weleer. In bestuur en opleidingscommissie van de opleiding hebben stafleden van de twee groepen elkaar leren kennen. Er is duidelijk sprake van een cultuurverschil (“bureau” en “lab”, wat wil je ook), maar de omgang met elkaar is hartelijk en open, en er is volledig wederzijds vertrouwen opgebouwd. Opleiding wekt vertrouwen Inmiddels is de opleiding ook al een keer gevisiteerd. Het resultaat was voldoende (“we mogen blijven”), maar organisatorisch
zou het -volgens de visitatiecommissie, die inmiddels zelfs accreditatiecommissie is - allemaal wat strakker moeten. Dat is iets wat jij al sinds de oprichting van EES riep (“We gaan geaccrediteerd worden, ik heb dat bij TNO ook meegemaakt, let op dat alles formeel geregeld is!”), maar dat noch in jouw eigen groep, noch bij mij in al te vruchtbare aarde viel (ik denk nog steeds stiekem “terecht”, maar alleen nog stiekem). Het klopt ook, vanwege de kleinschaligheid van de opleiding, en de benaderbaarheid van docenten, lijkt ons bijvoorbeeld een formele klachtenprocedure niet zo nodig. Citaat van mezelf in een opleidingsbestuurvergadering: “Het ontwerp van klachtenformulier 150B staat misschien wel mooi, maar lost uiteraard niets op”, waarop jij dan zoiets zei als “maar net even opschrijven hoe een klacht wordt afgehandeld is toch een goede zaak, en helpt ons bij de volgende accreditatie. Bovendien, onze afgestudeerden komen tien tegen één in een omgeving waar dit soort formele regels schering en inslag zijn”. Ton, je hebt gelijk (als je het accreditatiesysteem als een gegeven beschouwt ten minste), we gaan ook op dit vlak ons best doen. Over die afstudeerders valt louter positief nieuws te melden, overigens. Hun kansen op de arbeidsmarkt zijn bijzonder goed. Alle afgestudeerden (!) zijn aan het werk, en allen tot dusver ook in een werkomgeving die aansluit bij hun studie. En zo hebben we iets moois opgestart, jij en ik.
En zo ontwikkelde zich een samenwerking door de jaren heen, op het gebied van onderwijs en, zoals dat sinds kort opeens heet, “outreach”. Op onderzoeksgebied zijn zowel jij als ik fellow van het Energy Delta Research Centre (EDReC), een universiteitsbreed samenwerkings- en profileringsverband, dat enige jaren geleden met veel steun van het College van Bestuur is opgericht. Met je vele contacten en samenwerkingen in zo ongeveer alle faculteiten van onze universiteit, voel je je in die setting als een vis in het water. Vanuit onze Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen zijn er verschillende deelnemers aan EDReC, maar hun inbreng in het onderzoeksthema Energie is nogal verbrokkeld. Het lijkt er sterk op, dat EDReC binnenkort
zijn eerste grote succes gaat binnenhalen: een miljoenen-subsidie voor het project Gas Research and Sustainability Program (GRaSP). Onze toekomst: één instituut In het licht van het voorgaande ligt het voor de hand de samenwerking tussen IVEM en CIO, en nog een aantal groepen die aan energieonderzoek doen, te formaliseren in een facultair instituut. Immers, CIO en IVEM zijn als “centra” maar kleine spelers in het facultaire krachtenveld (we zijn twee van de drie Calimero’s van de faculteit), en al helemaal op nationaal en internationaal niveau. Het oprichten van zo’n instituut is geen lichtvaardig te nemen stap, het vergt een groot wederzijds vertrouwen van de deelnemende groepen, die
ten slotte een deel van hun onafhankelijkheid inleveren. Dat vertrouwen, dat is er. Daarom zal dit nieuwe Institute for Energy and Environmental Research (IEER) er in 2009 ook echt gaan komen. Maar dat zullen we dan zonder jou moeten gaan rooien, althans zonder jou als voorzitter van IVEM. Je opvolger komt echter in een gespreid bedje: je laat stevige en gezonde fundamenten achter. Met het GRaSP-geld in aantocht zal de “lab-bureau” samenwerking laten zien wat ze waard is! Bedankt, Ton, voor vele jaren goede en heel prettige samenwerking. Ik hoop dat je wilt blijven meekijken de komende jaren, en een goed advies is ook nooit weg! ∞
‘Livet skal forstås baglæns, men må leves forlæns’
Søren Kierkegaard
De graadmeters Ton en Harro Van een heel andere orde was het initiatief van Annemarie Kok en jou, om ons samen een jaargang lang de rubriek “Graadmeters” van het onvolprezen blad “Noorderbreedte” te laten verzorgen. Dat was heel leuk. De meest uiteenlopende vragen over energie en klimaat van redactie en lezers kort en duidelijk beantwoorden was de opdracht. Over het antwoord op de vragen waren we het eigenlijk altijd eens. Wie zei er dat wetenschappers verdeeld waren over klimaat en energie?
33TON4∞
De uitdijing van de wereld Een bespiegeling over integratie
Wim van Gemert, lector Energietransitie Hanzehogeschool Groningen
De wereld is er in de loop der eeuwen niet eenvoudiger op geworden. Het ‘systeemdenken’ over ‘energietransitie’ is geen uitzondering. De kunst is om het begrijpelijk en vooral beleefbaar te maken voor ‘zomaar een mens’. In dit vermogen vinden Wim van Gemert en Ton Schoot Uiterkamp elkaar. Een mengeling van mondiale visie, persoonlijke vriendschap en inspiratie uit Ton’s intensieve samenwerking met de Hanzehogeschool. Het was heel lang geleden, ergens in wat nu Europa is. Zeg 2000 jaar geleden. Toen was de wereld voor onze hoofdrolspeler, zomaar een mens, klein, heel klein. Zijn actieradius lag in de buurt van een kwartiertje lopen; langer, daar had hij geen zin in, en niemand verplichtte hem daartoe. In een omgeving die zeker nog geen betonnen voetpaden kende was zijn wereld dus zijn hele leven lang beperkt tot een straal van vijf kilometer. 34TON4∞
Hij leefde in een soort stamverband, of in een kleinschalig samenwerkingsverband. Dit waren de systeemgrenzen waarbinnen hij zijn behoeften uitte en deelde. Gewoonten – cultuur – waren heel lokaal gedragen. Het woord ‘economie’ bestond niet. Tijd was nog niet synoniem met geld. Het leven kende andere drijfveren dan in onze tijd. Welke die waren, daar kun je over fantaseren.
tot uniformering van de individuele gewoonten en behoeften van weleer. Je zou kunnen zeggen dat zo de collectieve beleving van individuele keuzes tot een cultuurelement is geworden. Dat ging vervolgens de individuele keuzemogelijkheden sturen en aan banden leggen. Denk vooral aan de rol van de kerk. ‘Economie’ was nog steeds niet de dominante drijfveer.
Wat drijft het leven In de lange periode die daarop volgde bleven de omgeving en de belevingswereld van onze hoofdrolspeler in grote lijnen eigenlijk ongewijzigd. Misschien werd zijn wereld iets groter; paden waren beter beloopbaar en te paard kom je in een kwartier gauw twee keer zover. Nog steeds was tijd geen geld. De aarde was een volhoudbare metgezel van het leven. Wat wel veranderde: geleidelijk maakten de lokale stamverbanden plaats voor grotere (bestuurlijke) eenheden. Denk aan staten die in hun wording vaak in vorm en afmeting veranderden, maar denk vooral aan de kerk, de katholieke kerk. De opkomst hiervan leidde
Van ommetje naar ruimtetrip Later kwamen de Renaissance en de Verlichting in Europa langs en in het kielzog daarvan de eerste industriële revolutie. Het momentum daarvan heeft, zoals wij daar nu tegenaan kijken, een keerpunt in onze ontwikkeling gemarkeerd. Kort gezegd werden door deze ontwikkelingen de universele waarden van kerk en geloof overgenomen door wetenschap en techniek. Let wel, dat gebeurde – gebeurt ook nu nog – gaandeweg. Het geloof in de toekomst werd meer en meer bepaald door wetenschappelijke uitvindingen en technologische voortgang. Een essentiële consequentie daarvan is dat
‘Ons hoge consumptieniveau draagt bij aan global warming. Het belangrijkste advies is: meer doen met minder, oftewel: “negawatts in plaats van megawatts”’ het een vooruitgangsgeloof werd, bepaald door technologische groei, door economische groei. Sterker, economische groei werd tot de belangrijkste, misschien wel enige, graadmeter voor de kwaliteit van leven van onze hoofdrolspeler. Vanaf, zeg, eind achttiende eeuw is economische groei de must in onze samenleving. Bij gebrek aan tegenkrachten gaat die groei onbeperkt door. Kort gezegd: materialisme. Tegelijk was de heersende cultuur nog steeds dat de individuele beleving sterk collectief werd beleefd. De cultuur bleef collectief. Denk aan de verzuiling in het Nederland van begin vorige eeuw. Consequentie van de steeds maar voortgaande technologische ontwikkelingen, de economische welvaartsgroei en de collectieve beleving was een steeds ingewikkelder wordende samenleving, die door individuen niet meer in al zijn gedaanten was te overzien en 36TON4∞
die leidde tot een sterke ontwikkeling van een bureaucratische cultuur. Deze ontwikkeling is onderdeel van het modernisme. In onze contreien heeft deze geduurd tot de jaren zeventig van de vorige eeuw, maar is ook nu nog zichtbaar. Twijfels en verbrokkeling Vanaf die tijd tot de periode waarin wij nu leven, zijn we vrolijk doorgegaan met economische groei te zien als de dominante drijfveer van onze welvaart, en in haar uniforme gedaante impliciet ook van onze beleving van welzijn. Sterker, het stimuleren van economische groei is in de EU een van de primaire agendapunten, en de bijna explosieve welvaartsgroei in de laatste twee decennia zijn daarvan een gevolg. Er zijn echter meer gevolgen: twijfels in de samenleving over de volhoudbaarheid van deze ontwikkeling, en over de vraag of er meer
drijfveren voor ons welzijn zijn – er is meer tussen hemel en aarde. Tegelijk zijn de collectief gedeelde waarden, die kenmerkend voor het verleden waren, begonnen aan een proces van afbrokkeling. Onze hoofdrolspeler is begonnen om in hoge mate zijn individuele belang centraal te stellen en zelfs boven het collectieve belang te plaatsen. Daarbij wordt hij sterk geholpen door de nog steeds in versnelling zijnde technologische ontwikkelingen. Een sterke tendens naar individualisering gaat gepaard met een algemene decentralisatie. Ingewikkelde bestuurlijke besluitvormingsprocessen worden steeds meer decentraal neergelegd. Maar vooral: gedeelde waarden worden meer en meer verdeelde waarden. Materialisme is ook hier de slogan. De huidige tijd zou je kunnen duiden als het postmodernisme.
De aarde kreunt (en wij kreunen mee) Deze materialistische ontwikkelingen leiden tot grote problemen in de samenleving, mondiaal en lokaal. De aarde kreunt. Zozeer zelfs dat we, als we zo doorgaan, het schaamrood op onze kaken zullen hebben bij de overdracht van onze erfenis aan onze kinderen. We zijn al begonnen de aarde op te souperen. Werd die ooit gezien als onze bondgenoot voor symbiose, nu wordt die beschouwd als voorraadkelder (die bij gebrek aan aanvulling ook leeg kan raken) voor de invulling van onze materiële behoeften. Maar bovendien, en daarvan worden de signalen steeds sterker, gaat onze hoofdrolspeler zich steeds minder senang voelen in deze economische monocultuur. Van simpel naar systeem Er zal een paradigma shift nodig zijn om een keerpunt af te dwingen. Zoals gezegd, hierin spelen mondiale en locale componenten. Energie speelt hierin een grote rol, en in Nederland kan ‘energietransitie’ onderdeel zijn van het proces dat tot het keerpunt moet leiden. Dit proces is complex in al zijn componenten, die vaak van elkaar afhankelijk zijn. Kon vroeger een ontwikkeling of probleem nog wel in zichzelf worden geadresseerd, vanaf nu is dat ondenkbaar. Het denken
zal zich meer in systeemverband afspelen waarin de onderdelen steeds sterker integraal moeten worden benaderd, in vele opzichten. Een paar voorbeelden, in de context van ‘energietransitie’, zijn: ∞ lokale keuzes voor duurzame energie, met consequenties in mondiaal verband. En omgekeerd; ∞ idem, gericht op voorzieningszekerheid op langere termijn; ∞ decentrale (duurzame) ontwikkelingen, en integratie in de grootschalige infrastructuur. En omgekeerd; ∞ dynamiek in de samenleving, als gevolg van de liberalisering van de energiemarkt, met de collectieve belangen van leveringszekerheid; ∞ integratie tussen economische en nieteconomische belangen op individueel en collectief niveau, in het licht van het bovenstaande; ∞ integratie van duurzame ontwikkelingen in de leefomgeving, stedelijk en landelijk; ∞ open innovatie; de integratie van inzichten van buiten de traditionele energiewereld, voor een belangrijk deel zal innovatie een co-productie zijn vanuit meerdere disciplines; ∞ relatie tussen belangen in het noordelijk halfrond en die in het zuidelijk halfrond. Hiermee zijn we dus aangeland bij het motto van deze bijdrage: integratie.
Terug naar de mens Maar ook zijn we hiermee aangeland bij de verdiensten van de andere hoofdpersoon, Ton Schoot Uiterkamp. In al zijn werk, waarvan ik de eer heb gehad kennis te mogen nemen, en waarbij ik met Ton heb mogen samenwerken, is dit systeemdenken een rode draad. Steeds opnieuw zoekt Ton naar de verbanden en implicaties. Ook stelt hij keer op keer de relatie tussen maatschappelijke ontwikkelingen en de individuele beleving, maar ook de relatie tussen lokale keuzen en mondiale consequenties, en omgekeerd, centraal. Juist deze systeembenadering, waarbij integratie de gemene deler is, is de toegevoegde waarde die niet mag worden onderschat. Het is, in mijn ogen, een van de grootste verdiensten van Ton dat hij in belangrijke mate heeft bijgedragen aan dit inzicht. De andere verdienste van Ton is dat hij in de persoonlijke interacties iets aan mensen kan meegeven dat te maken heeft met een verbreding van de uniform economische beleving zoals die hierboven is geschetst. Ik persoonlijk heb dat als heel waardevol ervaren. ∞
37TON4∞
Ton Schoot Uiterkamp, de promotor van het IVEM energie- en milieuonderzoek
René Benders, Michiel Berger, Henk Moll, Sanderine Nonhebel, Centrum voor Energie- en Milieukunde, IVEM, Rijksuniversiteit Groningen
De IVEM bestond, als vakgroep voor onderwijs en onderzoek, al bijna 10 jaar toen Ton Schoot Uiterkamp in 1991 daar benoemd werd als de eerste hoogleraardirecteur. Gedurende zijn professoraat heeft hij er hard en succesvol aan gewerkt om het IVEM energie- en milieuonderzoek nationaal en internationaal goed op de kaart te zetten. Zijn persoonlijke inzet en het resultaat daarvan wordt goed geïllustreerd in zijn rol als aanjager en begeleider van promovendi, aio´s (assistenten in opleiding) en Ph. D. bursalen bij de IVEM. Van een indrukwekkend aantal proefschriften was hij de promotor. Graag presenteren wij deze lijst door elke IVEM promotie kort te bespreken. Deze lijst is gegroepeerd in vijf thema’s: Energie en klimaat, 38TON4∞
Materialen, Transport, Voedsel en Diversen. Ook buiten IVEM verband trad Ton Schoot Uiterkamp op als promotor. Dit betreft de proefschriften van A.M.L. van Diepen, I. Scherer-Haynes, B. Araya Tesfamicael, G.P. van den Berg, T.J Dijkstra en F.J. Sijtsma. Deze proefschriften kunnen wij hier echter niet behandelen. Energie en klimaat Het energieonderzoek bij de IVEM vindt zijn oorsprong al voor het bestaan van de IVEM, namelijk bij de oprichting van de Vrije Studierichting Scheikunde (samen met het Milieu Studiecentrum Groningen de voorlopers van de IVEM). De Vrije Studierichting Scheikunde, ook wel Vrije Chemie genaamd, werd opgericht midden tussen de twee energiecrisissen van de jaren 1970. Dat energie het onderzoeksthema werd was dus ook niet zo verwonderlijk. Na de oprichting van de IVEM in 1984 bleef energie een belangrijk thema. De
tijdsgeest bepaalde dat het onderzoek zich in die eerste jaren toespitste op de productie van energie en vooral van elektriciteit. Het was de tijd van de Brede Maatschappelijk Discussie, en van de regering en de elektriciteitsproducenten die vonden dat Nederland kernenergie nodig had. Dit werd aangetoond met behulp van complexe rekenmodellen. De IVEM ontwikkelde ten behoeve van de broodnodige contra expertise een eigen rekenmodel (SCELEC). Dit eerste model zou het begin worden van de modelaanpak die als een rode draad het IVEM energieonderzoek gekleurd heeft. Het proefschrift van René Benders (1996) is duidelijk een proefschrift in deze lijn. René ontwikkelde een vereenvoudigde en gebruiksvriendelijke versie van het hierboven genoemde SCELEC model (genaamd PowerPlan) en toonde aan dat hiermee betrouwbare simulaties van het elektriciteitsproductiesysteem kunnen worden verkregen voor de middellange en lange termijn. Naast dit aanbodmodel ontwikkelde hij ook een elektriciteitsvraagmodel waarvan de resultaten, een elektriciteitsvraagpatroon,
invoer kunnen zijn voor PowerPlan. PowerPlan is een voorbeeld van de zogenaamde “forecasting” modellen. Maar er werden ook andere modelmatige wegen bewandeld. Henk Mulder (1995) stelde zich niet de vraag “wat gebeurt er als” maar “stel dat we over een aantal jaren ergens willen zijn, hoe moeten we daar dan komen”. Dit wordt backcasting genoemd. Henk hanteert verschillende aannames over de beschikbare hoeveelheid fossiele brandstof en de noodzakelijke CO2 emissiereductie en verschillende scenario’s voor bevolkingsgroei, welvaart en technologische ontwikkeling. Hij laat zien wat deze aannames en scenario’s betekenen voor de kans om de gewenste situatie te bereiken Hij toont aan dat we geen optimaal transitiepad bewandelen, als we snel fossiele brandstoffen consumeren en nalaten te werken aan een transitie naar duurzame energietechnologieën. Aldus zal het welvaartsniveau uiteindelijk lager uitkomen dan wanneer wel een optimaal transitiepad zou zijn gevolgd. Dat energie niet los gezien kan worden van de rest van de maatschappij en dus ook
niet van de economie wordt duidelijk in het proefschrift van Klaas Jan Noorman (1995). Klaas Jan koppelde energiegebruik door middel van Input-Output energie-analyse aan goederenstromen door onze economie. Hij ontwikkelde een zogenaamd ECCO model voor Nederland (ECCO staat voor Enhancement of Capital Creations Options). In deze benadering wordt de productie van goederen en diensten uitgedrukt in de hoeveelheid primaire energie die nodig was om deze te produceren. In dit Nederlands ECCO model worden directe en indirecte energiestromen onderscheiden. Klaas Jan concludeerde dat energie-efficiëntie leidt tot extra groei van de productie. Het proefschrift van Coos Battjes (1999) borduurt hierop voort. Coos richtte zich op twee methodologische aspecten van de ECCO-benadering. De eerste behelst een regionalisering van de ECCO methodologie. Uitgangspunt hier was dat productie in het ene land binnen Europa meer of minder energie kan kosten dan in een ander land. Met deze import en export moet rekening gehouden worden. Hij toonde aan dat de modeluitkomsten hierdoor inderdaad worden verbeterd. Was het ECCO model van Klaas Jan nog aanbodgestuurd, Coos veranderde dit in
een vraaggestuurde variant en stelde vast dat dit een goede aanpak was voor het bestuderen van veranderingen in het energiegebruik als gevolg van veranderende consumptiepatronen. In het proefschrift van Harry Wilting (1996) staat het huishouden oftewel de vraagkant centraal. Harry ontwikkelde een rekenmodel, gebaseerd op de hybride methode (procesanalyse en Input-Output energieanalyse) ontworpen door van Engelenburg. Zo bepaalde hij voor 350 consumptiecategorieën het energiegebruik per geldeenheid. Deze energieintensiteiten combineerde hij in het proefschrift met de uitgaven van een gemiddeld huishouden aan deze 350 consumptiecategorieën. Dat resulteert in een energiebeslag per huishouden en vervolgens in een energiebeslag voor alle Nederlandse huishoudens samen: het indirecte energiebeslag. Harry komt tot de conclusie dat dit indirecte energiebeslag relatief steeds belangrijker zal worden. Het proefschrift van Annemarie Kerkhof dat begin 2009 zal worden afgerond sluit goed aan bij het eerdere onderzoek van het huishoudelijke energiegebruik. Annemarie’s onderzoek gaat in twee richtingen een stap verder. Ze kijkt naar de klimaateffecten van 41TON4∞
huishoudelijke consumptie en de eventuele gevolgen van een CO2-heffing voor de prijsontwikkeling van producten. Tevens gaat Annemarie internationaal in een vergelijking tussen vier Europese landen wat betreft de CO2 emissie als gevolg van huishoudelijke consumptie. De eerstgenoemde studie maakt gebruik van Input-Output milieuanalyse en de tweede studie maakt gebruik van de door Harry Wilting ontwikkelde EAP methodiek en software. Waar in veel IVEM-onderzoek economische instrumenten een bijrol spelen vormen deze in het proefschrift “Steering Sustainability” van Kor Kamminga (2001) de hoofdmoot. Het doel van Kor is om met economische instrumenten energiebesparing en duurzame energie te stimuleren. Duurzaam energetisch streefdoel en vertrekpunt voor zijn scenario’s is de zogenaamde 1,5 kW samenleving. Vervolgens onderzocht hij de mogelijkheden om met behulp van belastingen en subsidies de huidige energievraag in Nederland met een factor 4 te reduceren tot de duurzame 1,5 kW samenleving. Kor liet zien dat dit mogelijk is,
maar dat dan energie-intensieve bedrijven uit Nederland zullen vertrekken en ook het BNP zal afnemen. Over de haalbaarheid van de voorgestelde combinatie van heffingen en subsidies verschilden de geraadpleegde deskundigen sterk van mening. Naast energieonderzoek heeft ook het onderzoek naar materialen een lange geschiedenis bij de IVEM (zie verder). Niels Schenk (2006) heeft echter als eerste getracht beide onderzoekslijnen te combineren. Niels heeft in een case studie over de papierindustrie aangetoond dat energieen materiaalgebruik niet onafhankelijk van elkaar zijn. Een van de andere studies in zijn proefschrift bouwde voort op het onderzoeksthema elektriciteitsproductie. Hij keek hierbij naar de dynamische interactie tussen fossielgestookte elektriciteitscentrales en grootschalige windparken waar een deel van de windelektriciteit wordt omgezet in waterstof. Niels toonde aan dat dit efficiënt wordt bij een opgesteld windvermogen vanaf 6 GW.
De hierboven beschreven methoden, technieken en modellen werden veelal toegepast op Nederland en later op Europa. Frauke Urban (2009) onderzocht of het mogelijk is deze methoden, technieken en modellen toe te passen op ontwikkelingslanden. Ze kwam tot de conclusie dat dit niet zonder meer mogelijk was. De huidige ‘Westerse modellen’ houden te weinig rekening met de omstandigheden in ontwikkelingslanden. Frauke pakte als casestudies drie ontwikkelingen in Azië aan: de elektriciteitproductie in China, de vraag naar energie in de provincie Beijing en de vraag naar elektriciteit op het platteland van India. Zij liet zien dat bestaande modellen met aanpassingen bruikbaar gemaakt kunnen worden voor ontwikkelingslanden. Michiel Hekkenberg onderzoekt in zijn proefschrift dat midden 2009 zal verschijnen het internationale klimaatbeleid vanuit een functiegericht perspectief. Michiel richt zich daarbij op de wisselwerking tussen klimaatverandering en het toenemende gebruik van koeling. Hij toont aan dat het
‘Eigenlijk verrichtten we al “Cradle-to-cradle” onderzoek, voordat dit principe was bedacht’ 42TON4∞
elektriciteitsverbruik van Nederland in de zomer tegenwoordig toeneemt bij stijgende temperatuur, waar vroeger een afname te zien was. Hij legt hierbij een mogelijk verband met de toenemende vraag naar koeling. Tevens modelleert hij de emissie van gefluorideerde broeikasgassen uit koelsystemen. Hij laat zien dat systeem¬eigenschappen kunnen leiden tot verschillende beleidskeuzes op korte dan wel lange termijn. Materialen In de tweede helft van de jaren 1980 ontwikkelde de IVEM een onderzoekslijn over materialen, vooral de energie- en milieuaspecten van veranderingen in het materiaalgebruik. De maatschappelijke behoefte aan zulk onderzoek blijkt uit het feit dat elk van de drie proefschriften in deze onderzoekslijn gefinancierd werden met externe middelen. De methode van het onderzoek is steeds systeemgericht en modelmatig. Het proefschrift van Henk Moll (1993) legde de basis voor deze onderzoekslijn. Henk beschouwde materiaalgebruik van wieg tot graf. Hij maakte een dynamisch model van het metabolisme van materialen in milieu en samenleving. Hiermee simuleerde hij materialensubstituties en veranderingen in het hergebruik in de loop der tijd om zo de effecten op energiegebruik en milieu in kaart te brengen. Deze benadering paste Henk toe op koelkasten: hij vergeleek verschillende strategieën om zowel de ozonlaag te sparen als de bijdrage aan het broeikaseffect te beperken. Een tweede casestudie was de auto. Henk beoordeelde diverse lichtgewicht materialen voor de auto op hun bijdrage aan het directe en indirecte energiegebruik en op hun gevolgen voor de afvalverwerking van auto´s. Onno Tromp (1995) stelde in zijn proefschrift vast dat het maximaal recyclen van materialen een belangrijke strategie is om te komen tot duurzaam materiaalgebruik. Er is echter een forse barrière voor recycling: ontwerpers van producten kiezen hun materialen met het oog op optimale
functionaliteit van het product. Dit heeft tot gevolg dat een steeds grotere diversiteit en complexiteit van materialen ontstaat. Het wordt steeds moeilijker om de grondstoffen uit afgedankte functioneel ontworpen producten terug te winnen voor recycling. Onno hield een pleidooi om producten zo te ontwerpen dat de materialen uit een product eenvoudig en hoogwaardig kunnen worden hergebruikt. Hij meende dat dit principe goed past bij het streven naar milieu¬vriendelijk ontwerpen en integraal ketenbeheer. “Cradle-to-cradle” avant la lettre! Bert Daniëls (2002) richtte zich op de staalindustrie en analyseerde de mogelijkheden voor deze sector om energie te besparen en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hiervoor zijn forse investeringen nodig die op korte termijn vaak niet economisch aantrekkelijk zijn. Op lange termijn kan echter een transitie noodzakelijk zijn naar nieuwe technologieën. Bert onderzocht dit dilemma met een model dat economische beslissingen simuleert in een omgeving van toenemende milieurestricties. Zijn bevinding was dat staalproducenten in staat zijn om de technologische transitie economisch en ecologisch verantwoord te realiseren wanneer de overheid geleidelijk een CO2 belasting introduceert. Onder andere condities kan padafhankelijkheid optreden waarbij staalproducenten in een lock-in terecht kunnen komen die economisch noch ecologisch optimaal is. Transport De maatschappelijke vraag naar transport, zowel van personen als van goederen, is een belangrijke inspiratie voor milieukundige studies. Kenmerkend is de integratie van diverse aspecten zoals energie, materiaalgebruik, landgebruik en reistijd. Verscheidene methoden vinden hierbij toepassing, zoals levenscyclusanalyse, InputOutput analyse en wiskundige optimalisatie. In het proefschrift van Sandra Bos (1998) stond het goederenvervoer centraal. Sandra vergeleek het transport over weg, rails en water wat betreft indirect energiegebruik en
indirecte emissies. Zij gebruikte procesanalyse en Input-Output analyse om deze kenmerken te bepalen. Het indirecte energiegebruik en de indirecte emissies blijken gemiddeld lager te zijn dan het directe energiegebruik en emissies. Echter met name voor de trein en het schip liggen de indirecte waarden voor energie en CO2 niet veel lager dan de directe waarden. Vooral bij nieuwe en geavanceerde projecten, zoals de Betuwelijn en de Noord-zuid metrolijn in Amsterdam kan het indirecte energiegebruik veel hoger uitpakken dan verwacht, zo waarschuwde zij profetisch reeds in 1998. Het proefschrift van Mirjan Bouwman (2000) ging over personenvervoer. Zij onderscheidde verschillende mogelijkheden voor vervoer: lopen, fiets, bus, trein en auto. Voor de reiziger zijn reistijd en (integrale) kosten van belang voor de keuze. Mirjan beoordeelde de vervoersmogelijkheden op basis van deze persoonsgebonden afwegingen en van twee milieu karakteristieken namelijk energiegebruik (direct en indirect) en landgebruik. Zowel voor het peiljaar van haar analyse (2000) als voor verschillende toekomstscenario´s blijkt voor de korte afstand de fiets de optimale keuze. Voor de langere afstand is de trein het optimale vervoermiddel. Van een tegenstelling tussen het individuele belang en het collectieve belang (milieu) blijkt bij deze integrale beoordeling nauwelijks sprake. Sander Lensink (2005) stelde in zijn proefschrift de vraag hoe verbeteringen in de infrastructuur voor transport kunnen bijdragen aan een vermindering van het energiegebruik. Hij woog het energiegebruik voor het aanleggen van nieuwe infrastructuur af tegen het veranderde energiegebruik van auto´s die gebruik maken van deze nieuwe infrastructuur. In geval van de Westerscheldetunnel blijkt het jaren te kosten om de energie-investering van deze tunnel terug te verdienen. Voor gewone snelwegen ligt de energetisch optimale capaciteit volgens zijn berekening 40% hoger dan de actuele gemiddelde verkeersintensiteit. Het belang dat men in Nederland hecht aan verkorting 43TON4∞
44TON4∞
45TON4∞
van de reisduur staat het beperken van het energiegebruik door het verkeer in de weg. Voedsel In de jaren 1990 begon de IVEM een onderzoekslijn over de relatie tussen milieu en voeding. De start was een onderzoek naar het energiegebruik van voedsel, als onderdeel van het totale huishoudelijk energiegebruik. Inmiddels heeft zich rond het thema voedsel een zelfstandige onderzoekslijn ontwikkeld. Klaas Jan Kramer (2000) heeft in zijn proefschrift het indirecte energiegebruik van circa 130 voedingsmiddelen bepaald. Later heeft hij zijn beoordeling uitgebreid met de broeikasgassen methaan en lachgas. Voor beide gassen is de landbouw een belangrijke emissiebron. Ze komen vrij bij opslag van mest, de winden en boeren van herkauwers, de productie van kunstmest of ze komen rechtstreeks uit de grond als gevolg van denitrificatie. Klaas Jan heeft ook onderzocht wat de mogelijkheden zijn om door veranderingen in het productieproces en/of het consumptiepatroon de emissie van broeikasgassen ten gevolge van het totale consumptiepakket te verminderen. De landbouw kan de emissie sterk verminderen door minder kunstmest te gebruiken. De consument zou moeten kiezen voor minder kasgroenten, vlees, zuivel en kant-enklaarproducten. Het verminderen van het kunstmestgebruik leidt in de landbouw echter tot een verlaging van de opbrengsten, met als gevolg dat er meer grond nodig is om dezelfde hoeveelheid voedsel te produceren. Het proefschrift van Winnie Gerbens-Leenes (2006) besteedde hier aandacht aan. Zij ontwikkelde methodes om het gebruik van land en water voor de productie van voedingsmiddelen te bepalen. Ze bestudeerde ook de invloed van (veranderende) consumptiepatronen op het gebruik van deze hulpbronnen. Haar conclusie was wederom dat consumptie van vlees en zuivel tot een groot gebruik van hulpbronnen leidt, maar ook de consumptie van plantaardige vetten blijkt grote invloed te hebben. Het proefschrift van Emiel Elferink 46TON4∞
(2009) gaat in meer detail in op dierlijke producten in het voedselpakket. Hoeveel land en energie zijn er nodig voor verschillende soorten vlees en zuivel? Hoe moet je dit uitrekenen? Is kippenvlees beter dan varkensvlees en hoe verhoudt dit zich tot melk en kaas? Het proefschrift laat zien dat de teelt van veevoedergewassen een sleutelrol speelt in het landbeslag van vlees, maar ook dat een groot deel van het huidige veevoer bestaat uit afvalstromen uit de voedingsmiddelenindustrie. Er zijn dus diverse manieren om het milieubeslag van vlees te verminderen.
goed bij toekomstige IVEM onderzoeklijnen die ingebracht zullen worden door de fusiepartner SSG en de nieuwe collega Ab Grootjans. Het proefschrift van Anupam Saraph biedt eigenlijk de filosofische rechtvaardiging van de rode draad die sinds midden jaren 1980 door het IVEM onderzoek loopt: de rol die methodieken, modellen en simulatie in milieukundig onderzoek spelen. ‘At last but not at least’, de beschouwingen van Jan Boersema zijn zo fundamenteel dat het eigenlijk aan elk milieukundig onderzoeksthema van de IVEM vooraf zou kunnen gaan.
Tot nu toe heeft het voedselonderzoek bij de IVEM zich vooral gericht op de Nederlandse consumptie onder Nederlandse productieomstandigheden. Beiden wijken sterk af van die in de rest van de wereld. De Nederlanders hebben een luxueus voedselpatroon met veel vlees en zuivel, dat wordt geproduceerd in een van meest intensieve landbouwsystemen van de wereld. In het promotieonderzoek van Thomas Kastner (begonnen in 2007) wordt gekeken naar het veranderend landgebruik voor voedsel op wereldschaal. Thomas analyseert veranderingen in de productie (intensivering van de landbouw) en in de consumptie (overgang naar een luxueuzer voedingspatroon) in verschillende regio’s in de wereld. Alle hierboven beschreven proefschriften dragen bij aan de lange-termijn onderzoeksvragen: hoe ziet een duurzaam voedselconsumptiepatroon op wereldschaal er uit, op welke manier kan dat worden geproduceerd en hoeveel land, water en energie hebben we daar dan voor nodig?
Jan Boersema, tegenwoordig hoogleraar aan de VU, was een van de grondleggers van de milieukunde als vak aan de Groningse universiteit. Ook in zijn onderzoek, dat zich richt op de culturele en levensbeschouwelijke dimensies van de relatie mens-natuur, is Jan een pionier gebleken. Zijn studie naar de Joodse en Griekse wortels van onze huidige westerse beschaving en het daaruit voortkomende hedendaagse milieubesef resulteerde in 1997 in zijn proefschrift getiteld “THORA EN STOA over mens en natuur”. Dat Jan promoveerde aan de Faculteit der Godgeleerdheid is in dit licht niet verwonderlijk. Jan’s lijvige proefschrift besluit met een aantal “duurzame” aanbevelingen die ook nu nog actueel zijn, zoals: verhoog je kwaliteit van leven niet materieel, maar richt je op geestelijke verrijking.
Diversen De hierna beschreven proefschriften passen niet goed bij een van de al besproken thema’s. Het is overigens niet zo dat deze proefschriften los staan van het IVEM onderzoek. Het proefschrift van Ric van Poll bijvoorbeeld was het laatste van de oorspronkelijke sociaalwetenschappelijke onderzoekslijn bij de IVEM die nu helaas afgesloten is. Het proefschrift van Edo Knegtering past juist weer
De Indiër Anupam Saraph was begin jaren negentig gedurende ruim twee jaar gastonderzoeker bij de IVEM. Doel van zijn project was een ‘gereedschapskist’ te ontwikkelen waarin alle gereedschappen die een bijdrage kunnen leveren aan duurzame ontwikkeling, zoals concepten, computermodellen, games, databases, etc., opgenomen konden worden. Dit resulteerde in zijn proefschrift “Toolbox for Tomorrow” (1994). Het eerste deel ervan is gewijd aan de beperkingen van veel gebruikte tools als “problem solving”en “kennissystemen”. Om deze beperkingen te ondervangen zijn nieuwe, flexibelere tools nodig. Voor de ontwikkeling
van deze geheel nieuwe op Syslogic (logica van systemen) gebaseerde tools heeft Anupam, theoretisch en met zelfontwikkelde software, succesvol een eerste aanzet gegeven. Ric van Poll (1997) onderzocht hoe mensen de kwaliteit van hun leefomgeving ervaren. Eerder onderzoek wees uit dat hierbij veel factoren een rol spelen, zowel fysischchemische (zoals lawaai, stank en veiligheid) als psychosociale buurtkenmerken (zoals drukte en voorzieningen). Ric ontwikkelde een theoretisch model waarin al deze factoren hiërarchisch zijn geordend. Om dit model te testen verrichtte hij vier studies; daarin werden zowel bewoners van wijken in Rotterdam en Groningen, als experts geënquêteerd en geïnterviewd. De bevindingen waren onderling consistent en sloten goed aan bij het model. Ric concludeert dat woontevredenheid afhangt van zowel woningkenmerken (zoals kosten, grootte en voorzieningen) als buurtkenmerken (zoals veiligheid, sociale contacten en
milieukwaliteit). Deze bevindingen, maar ook de ontwikkelde onderzoeksmethoden, zijn relevant voor het stedelijke milieubeleid. De maatschappelijke besluiten over biodiversiteit staan centraal in het proefschrift van Edo Knegtering dat naar verwachting in 2009 verschijnt. Edo laat zien hoe in de loop van de tijd de Nederlandse overheid telkens andere diersoorten selecteerde om bescherming, gebruik of bestrijding ervan wettelijk te reguleren. Sommige diersoorten, in het bijzonder vogelsoorten, blijken structureel beduidend meer aandacht van de wetgever te krijgen dan andere. Deze selectieve voorkeur voor soorten wordt bevestigd in Edo’s proefschrift. De aanhoudende of veranderende voorkeur voor bepaalde diersoorten wortelt volgens Edo in soortkenmerken zoals diergrootte en maatschappelijke factoren zoals veranderingen in invloed van sociale groepen als agrariërs, wetenschappers en natuurbeschermers. ∞
‘De waarde voor de mens zit niet in de kwantiteit van zijn consumptie, maar in de kwaliteit van zijn relaties met zijn omgeving’ 47TON4∞
Colofon Inspiratie Deze uitgave is qua formaat, omvang, vormgeving, fotografie en drukkwaliteit geïnspireerd op Ton’s geliefde tijdschrift Noorderbreedte, en vormgegeven door Sariske Kok (vormgever van Noorderbreedte 2004, 2005, 2006). Redactie Michiel Berger, Annemiek Huizinga, Henk Moll, Karin Ree, Peter Weesie Denktank Annemarie Kok, Groningen Vormgeving Sariske Kok, Taarlo Fotografie Reyer Boxem, Ezinge Elmer Spaargaren, Groningen, p26 Lithografie en druk Het Grafisch Huis, Groningen 2009
48TON4∞
Auteurs René Benders, Michiel Berger, Jan Boersema, Teunis Dijkman, Wim van Gemert, Menno Gerkema, Marieke ten Hoeve, Dick Jager, Kim de Jong, Harro Meijer, Henk Moll, Sanderine Nonhebel, Frank Pierie, Karin Ree, Sander van Rijn, Sjaak Swart, Gudina Terefe, Guus Termeer, Renzo Tuinsma, Henny van der Windt, Wilmer Woudwijk, Britta Zimmermann, Wanli Zheng Organisaties ∞ Arbo- en Milieudienst, AMD, Rijksuniversiteit Groningen, Klankbordgroep ∞ Centrum voor Energie en Milieukunde, IVEM, Rijksuniversiteit Groningen ∞ Centrum voor Isotopenonderzoek, CIO, Rijksuniversiteit Groningen ∞ Energie Kenniscentrum, Hanzehogeschool Groningen ∞ Science & Society Group, SSG, Rijksuniversiteit Groningen ∞ Stichting Noorderbreedte ∞ Studium Generale Groningen
TON4∞