Dit boek maakt de lezer wegwijs in de typische kenmerken en valkuilen van het schoolse uitstelgedrag waar Tom en veel van zijn leeftijdsgenoten uit de hogere jaren van het secundair onderwijs last van hebben. Het reikt ouders en leerkrachten een praktische methode aan om met jongeren als Tom te werken. Tom moet dus een gewoonte veranderen. Gemakkelijk is dat niet, en heel prettig ook niet. Dat weet iedereen die al eens geprobeerd heeft een slechte gewoonte, zoals roken of ongezond eten, te veranderen. Maar het is wel haalbaar... met veel geduld.
Ingrid Verhaegen staat ondertussen 25 jaar in het onderwijs als lerares Engels en Nederlands. Ze is zelf een bekeerde uitsteller en heeft meer dan 15 jaar ervaring in de studiebegeleiding van uitstellende leerlingen in het secundair onderwijs.
9
789033 489983
Tom kan veel beter
Mama houdt nochtans contact met de school en met het CLB, pa koopt boeken over ‘leren leren’, Tom wordt naar een cursus ‘leren leren’ gestuurd en zijn titularis stelt een studieplanning met hem op… maar niets helpt. Waarom niet? Het probleem zit niet in zijn studiemethode, niet in een of andere leerstoornis of gebrek aan planning. Het probleem zit simpelweg in het feit dat Tom te weinig doet voor school. Dat is geen leerstoornis, dat is een slechte gewoonte. Wie moet er iets aan doen? Tom moet er iets aan doen. Het is zijn probleem en hij moet het aanpakken. Maar wil hij dat doen? En hoe kan hij dat doen?
Ingrid Verhaegen
T
om kan veel beter. Dat staat toch al jaren op zijn rapporten. Tom geeft toe dat hij niet voldoende gestudeerd heeft voor het kerstrapport en belooft beterschap. Hij meent het echt. Toch lukt het niet: het vijfde jaar secundair onderwijs eindigt met een C-attest.
Ingrid Verhaegen
Tom kan veel beter Omgaan met schools uitstelgedrag
Inhoud
Woord vooraf
7
1. Mijn eigen verhaal
10
Casestudies 1: De cast: twintig leerlingen en u
13
2. Definitie van uitstelgedrag en profiel van de uitsteller 2.1 Definitie 2.2 Profiel van de leerling 2.3 Hulp 2.4 Besluit
20 20 26 37 45
3. Grondslagen van denken over studie 3.1 Vier basisprincipes 3.2 Pleidooi voor een praktische aanpak van studieproblemen 3.3 Denkoefeningen 3.4 Besluit
47 47 66 69 75
4. Voor ouders 4.1 Analyse van de situatie 4.2 Mogelijke elementen om de situatie te verbeteren 4.3 Wat als gesprekken over studie naar studiebegeleiding leiden? 4.4 Besluit
77 78 98 110 115
Casestudies 2: Jongeren en hun ouders
116
5. Voor leerkrachten en scholen 5.1 Huidige situatie in het onderwijs 5.2 Eerste aanzet tot een praktische aanpak van studie 5.3 Wat is mogelijk in het werken rond uitstelgedrag? 5.4 Toekomstmuziek
117 117 118 134 140
6. Neutrale gesprekken over studie 6.1 Vooraf 6.2 De basis van een gesprek over studie 6.3 Manieren van werken 6.4 Mogelijke valkuilen 6.5 EHBO 6.6 Besluit
142 143 147 150 154 158 160
Casestudies 3: Neutrale gesprekken over studie
161
TOM KAN VEEL BETER
6
7. Werkwijze studiebegeleiding 7.1 Hoe beginnen we eraan? 7.2 Werkwijze: de eerste weken 7.3 We werken verder 7.4 Examens en vakanties 7.5 Voor de coach, om over na te denken
162 163 178 194 241 251
Casestudies 4: Studiebegeleiding met een coach
252
8. Nabeschouwingen 8.1 Wat met hoger onderwijs? 8.2 Er is geen orakel 8.3 Biecht 8.4 Wat ik me afvraag... 8.5 En dan nog...
254 254 256 257 259 259
Casestudies 5: Hoe liep het af?
261
Casestudies 1 De cast: twintig leerlingen en u
Voor wie is dit boek geschreven? Wie moet iets doen aan het probleem van leerlingen die niet goed werken voor school? Karel is zo’n leerling. Karel is zestien en werkt niet goed voor school. De laatste jaren is het thuis ook nogal woelig geweest: drie jaar geleden zijn zijn ouders uit elkaar gegaan. Karel woont bij zijn papa en zijn nieuwe stiefmama. Er loopt ook een klein pagaddertje rond: zijn halfzusje Willemientje heeft juist leren stappen. Karel heeft nog een zus van zeventien, Beatrijs, maar die woont bij hun mama. Karel en Beatrijs zien elkaar elk weekend, want Beatrijs komt het ene weekend naar hun papa, en het andere weekend gaat Karel naar zijn mama. Hoewel de ouders van Karel niet echt zwaar ruzie hebben, blijven er wat kleine problemen over geld en de verkoop van een eigendom. Ook op school zijn er problemen. Zijn rapporten zijn de laatste tijd niet zo fameus. Karel schiet absoluut niet op met zijn titularis, een lieve lerares die door hem is gewogen en te licht bevonden. Zij doet nochtans erg haar best om hem terug beter aan het werk te krijgen. Hij heeft de laatste tijd geregeld aantekeningen en kreeg zelfs een keer strafstudie omdat hij met niets in orde was. En nu staat Karel op het punt te buizen omdat hij zich niet voldoende inzet. Zijn papa is dus wat strenger geworden: geen computer meer op zijn slaapkamer, al mag de tv blijven. Karel gaat liever op café dan dat hij echt uitgaat, maar dat cafébezoek wordt nu ook beperkt: hij moet zowel vrijdag als zaterdag om één uur thuis zijn van zijn papa. Zijn mama vraagt Beatrijs, de zus, of ze Karel niet wil helpen met zijn schoolwerk. Zij doet het namelijk wel goed op school. Beatrijs doet dat, en hoewel Karel die hulp in eerste instantie aanvaardt, krijgen ze redelijk snel ruzie omdat hij vindt dat ze zich te veel bemoeit en de baas speelt. Zijn mama vindt: Ik heb het al zo zwaar; mijn moeder is recent gestorven, ik moet altijd klaar staan voor mijn eigen vader en Karel mag bij zijn pa te veel! Dat uitgaan tot één uur, dat is toch nog te laat! Zij eist dat hij om twaalf uur thuis is. Karel wil dus prompt niet meer naar zijn moeder. Karels papa vindt: Bij mijn ex-vrouw in de familie heeft altijd zo’n strenge trek gezeten. Ze maakt het erger door de manier waarop ze Karel behandelt. In die familie zitten ook depressieve neigingen. Ze kunnen eigenlijk niet genieten, die mensen, en ze zien alles altijd zwart. Ik blijf niet hangen in het verleden, ik heb een nieuwe vriendin en een dochtertje, maar mijn ex blijft hangen in dat tobberige en Karel neemt dat onbewust over. Hij wil met Karel naar het CLB gaan, maar Karel wil niet. Zijn titularis vindt: Die ouders moeten stoppen met ruziemaken; ze zouden beter samenwerken om Karel terug aan het werk te krijgen. Ze gaat naar de directrice van de school om de
TOM KAN VEEL BETER
ouders uit te nodigen voor een gesprek. De ouders komen, maar het gesprek lost niet veel op omdat Karel, die daar met vier ernstig kijkende volwassenen zit, zwijgt. Zijn ouders vinden: Als zijn titularis hem anders zou aanpakken, zou zijn studie wel beter lopen. Hij zet zich af tegen haar en ze pusht hem nog méér! Vorig jaar, bij die andere titularis, die meneer, ging het toch wel goed? En die directrice luistert niet naar ons, die luistert alleen naar die lerares! Wat denkt Karel? Daar hebben we het raden naar, want hij wil er niet over praten. Karel wil op café met zijn kameraden. Wie moet wat doen in deze situatie? Wie moet ingrijpen, wie moet wat tegen wie zeggen, wie moet actie ondernemen? Denk er gerust even over na, het is een belangrijke vraag. Stel dat u dit gezin kent, stel dat u de leerkracht van Karel bent... In een ideale wereld zou het antwoord zijn: iedereen. Alle betrokkenen in dit verhaal zouden van goede wil zijn en bereid om eendrachtig alle meningsverschillen op te lossen en Karel te helpen. Karel zou opnieuw beginnen te werken, een A-attest halen – eind goed al goed! En in het echte leven? In het echte leven is het een beetje ingewikkelder. De mama wordt kwaad van dit, de papa pikt dat niet, de titularis zit zus in elkaar en Karel zelf zit zo in elkaar. Dus wat moeten we deze familie aanraden, wat is ons advies om het probleem op te lossen? Wel, dat ligt eraan met wie ik spreek en trouwens ook of ze advies willen of alleen medeleven. Ik ben toch geen goddelijke interventie die mag beslissen over de levens van al die mensen? Zelfs al weet ik op magische wijze de perfecte oplossing, de kans lijkt me klein dat alle partijen willen samenwerken. Ieder van deze mensen heeft een eigen mening, en ik kan moeilijk de politie bellen om iedereen te laten arresteren die een andere mening heeft dan ik! Dus het ligt eraan: met wie praat ik? Als ik lesgeef aan Karel, zal ik hem zeker aanbieden eens over zijn studie te praten. Als ik de nicht van de mama ben, zal ik haar steunen en verontwaardigd zijn over wat haar ex allemaal uithaalt. Als ik een collega van de papa ben, zal ik samen met hem zuchten als hij zich eens moet afreageren. Niet te vergeten: als ik zus Beatrijs ken en ze vraagt raad, zal ik zeker zeggen dat zij niet de dupe mag worden van het hele verhaal. Als ik mijn oud-leerling Karel tegenkom als hij 24 is, zonder diploma middelbaar, zal ik eventueel met hem een koffie gaan drinken en als hij wil, de opties van tweedekansonderwijs of middenjury (examencommissie secundair onderwijs) bespreken. Als ik hem echter tegenkom als hij 30 is en een paar kinderen heeft, zal ik allicht iets anders zeggen, bijvoorbeeld dat het toch niet erg is dat hij geen diploma middelbaar heeft, nu hij een redelijk goede baan heeft en zijn kinderen te eten kan geven. Als de situatie verergert en de ouders bijvoorbeeld ernstig ruzie krijgen over de mislopende studie van Karel, zal ik misschien op mijn tanden moeten bijten om niet te zeggen: Laat dat kind gerust, zorg dat u eerst allemaal wat beter met elkaar opschiet. Maar ik heb dat niet te zeggen, dus ik zwijg braaf. Pas op: ik zeg niet dat ik een samenwerking tussen alle betrokken partijen een slecht idee zou vinden, integendeel. Het zou ideaal zijn. Ik zeg alleen: in het echte leven is het meestal iets gecompliceerder dan dat. Een goedbedoelde maar bazige poging om de zaak te redden, maakt het probleem soms erger. Een vraagje... ondertussen hebt u allicht al iemand in gedachten die volgens u iets meer schuld heeft aan deze situatie... wie is dat voor u in dit verhaal? Mama, papa, de titularis, Karel zelf...?
14
CASESTUDIES 1 DE CAST: TWINTIG LEERLINGEN EN U
In dit boek zal ik vragen niet te veel schuld te leggen bij deze of gene. Ik wil best geloven dat het echt zo is, maar in een spinnenweb van mensen die in relaties met elkaar verbonden zijn, ergens de schuld gaan leggen, is het web zo scheef trekken dat het minder stabiel wordt. In het verhaal van Karel lijkt het me dat al deze mensen oprecht van goede wil zijn, dat ze allemaal het beste willen voor Karel. Dan moet er toch niemand de zwarte piet toegeschoven krijgen? Dat helpt ook niet om een oplossing te vinden. Dus: voor wie is dit boek bedoeld? Dit boek is voor degene die zich aangesproken voelt, die er iets aan wil doen. Voilà. Ik bied geen totaaloplossing aan, ik probeer de lezer (ouder, leerkracht, wie dan ook) te laten nadenken over wat hij of zij kan doen. Dat is misschien niet ideaal, maar wel pragmatisch en praktisch. Het voordeel is dat u zelf aan de slag kunt, zelfs al willen de andere betrokkenen niet mee. Lees gerust het hele boek (de ouders het stuk voor de leerkrachten, de leerkrachten het stuk voor de ouders) als u wilt, maar haal eruit wat u zelf kunt (en trouwens ook: wilt) doen. Dit uitgangspunt houdt in dat u niet te kiezen hebt voor iemand anders en dat niemand anders te kiezen heeft voor u. U zult merken dat ik niet streng ben in dit boek, dat ik veel keuze laat, maar hier wil ik deze ene belangrijke regel toch benadrukken: niemand mag dit boek gebruiken om te zeggen wat iemand anders moet doen. U mag wel vinden dat iemand anders iets zou moeten doen of zou moeten laten, misschien hebt u zelfs groot gelijk, maar dit boek gaat niet over gelijk hebben of gelijk halen: dit boek gaat over het veranderen van een ongewenste situatie. Leerkrachten, u kunt niet met dit boek zwaaien om tegen uw leerlingen te zeggen dat ze harder moeten werken en hoe ze dat moeten doen. Ouders, u kunt dit boek niet mee naar het oudercontact nemen om tegen de leraar te zeggen wat hij of zij anders moet aanpakken. Die leraar mag u trouwens ook niet vertellen wat u beter zou veranderen in de omgang met uw kind. Dit is trouwens ook een geruststelling voor de volwassenen die dit lezen: uw kinderen of leerlingen mogen dit boek ook niet gebruiken als ‘bewijs’ dat u als ouder of leerkracht tekortschiet en dringend iets moet veranderen. Die jongeren mogen gerust nadenken over wat ze zelf willen veranderen, maar mogen niemand anders, noch ouders, noch leerkrachten, de les lezen. Dit boek en het bijbehorende werkboek willen genoeg informatie aanreiken aan de lezer zodat deze zelf aan de slag kan met wat hij of zij wil veranderen. Het boek dat u nu in handen hebt, het handboek, is eerder voor ouders, leerkrachten en andere volwassenen. Het werkboek is voor de jongeren die er zelf mee aan de slag willen. Wie mag er iets aan doen? De persoon die wil. Iedereen kan bekijken wat hij of zij zelf wil doen, want niemand van ons is een almachtige godheid die kan kiezen voor de rest. Wie moet er iets aan doen? Niemand moet, maar wie wil, mag.
Wie komt er voor in dit boek? Op Karel kom ik niet meer terug, die diende slechts om iets belangrijks duidelijk te maken, maar hier ontmoet u voor de eerste keer de cast van de casestudies: persoonlijke verhalen die in de loop van het boek de theorie hopelijk wat zullen verduidelijken. Zoals ik ze hier beschrijf, leerden mijn collega’s en ik deze leerlingen kennen. Dit is niet het verhaal van één jaar of één klas, natuurlijk; dit zijn leerlingen van verschillende jaren en verschillende klassen. Het zijn realistische maar geen echt gebeurde verhalen. De meeste van deze papieren leerlingen zijn een amalgaam van bijvoorbeeld drie
15
2.
Definitie van uitstelgedrag en profiel van de uitsteller
KWIJT Judith Herzberg Hij deed nooit wat hij doen moest en had dan spijt. Maar, dacht hij dan die spijt is zonde van mijn tijd. En dit te denken ook. Zoveel seconden kwijt.
2.1
Definitie
2.1.1 Wat is procrastinatie?
Ik gaf al jaren studiebegeleiding voor ik dit woord voor de eerste keer hoorde van de bekwaamste CLB-medewerkster waar ik ooit mee samengewerkt heb: Eliane Boonen. Ik had het probleem herkend bij mijn leerlingen omdat ik er zelf last van had gehad, ik was studiebegeleiding beginnen aan te bieden vanuit die ervaring, maar ik wist niet dat het beestje een naam had. Procrastinatie is (problematisch) uitstelgedrag. Het moeilijke woord komt uit het Latijn: procrastinare is het werkwoord; het wil zeggen ‘verdagen, uitstellen’. Het woord ‘procrastinatie’ is eigenlijk geen goed Nederlands woord, maar het wordt toch vaak gebruikt naar analogie met het bekende Engelse woord ‘procrastination’. Iedereen stelt wel wat uit in het leven: we stellen uit om onze belastingbrief dadelijk in te vullen, om die iets minder leuke vrienden dadelijk terug te vragen om te komen eten, en ook de zolder moet eigenlijk al jaren eens grondig leeggemaakt worden. Het is zelfs niet erg dat iemand het in mindere mate heeft, integendeel. Wie alle lastige karweitjes altijd dadelijk uitvoert, heeft geen tijd meer voor de leuke dingen van het leven. Zo iemand kan nooit een boek lezen, met een vriend afspreken of een goede serie volgen op tv, want er is altijd een lijst rotklussen om af te werken. Dat is natuurlijk ook geen leven. Een onthutsend citaat uit het boek Doe het vandaag van Tanja van Essen en Henri C. Schouwenburg (p. 11): Uit onderzoek komt naar voren dat 20 tot 90% van de (Amerikaanse) bevolking zegt te ‘procrastineren’. [...] Dat is nogal een verschil: één op de vijf of negen op tien! Men is het er kennelijk niet over eens. Iedereen stelt weleens iets uit, maar wanneer wordt uitstelgedrag chronisch en kunnen we van een uitstelprobleem spreken?
Een groep die er zeer veel last van lijkt te hebben, is zonder twijfel de studerende jeugd; daar liggen de cijfers uit onderzoek vaak hoger. Dit is dus een zeer typische subgroep: uitstellende leerlingen en studenten. Uitstelgedrag in schoolwerk wordt academische procrastinatie of academisch uitstelgedrag genoemd. Ik heb er in de ondertitel van dit boek ‘schools’ van gemaakt, omdat ik spreek over leerlingen van het secundair onderwijs en niet over studenten in het hoger onderwijs.
DEFINITIE VAN UITSTELGEDRAG EN PROFIEL VAN DE UITSTELLER
Ook voor jongeren geldt wat ik daarnet voor volwassenen uitlegde: het is niet zo erg dat een jongere af en toe uitstelt. Willen we dat onze kinderen altijd voor school aan het werken zijn? Belangrijke aspecten van opgroeien zijn: leren omgaan met jezelf, met leeftijdsgenoten, vrije tijd invullen met hobby’s, sport, een zakcent verdienen bij de bakker of als babysitter. Het is niet abnormaal dat Anna van zestien wat uitstelt en op een vrijdagavond liever naar een fuif gaat dan aan een boekbespreking te beginnen. Het is zelfs gezond, want als die boekbespreking zo hoog op de lijst van prioriteiten in Anna’s hoofd staat dat ze niet van de fuif kan genieten of zelfs niet gaat, mist ze andere belangrijke aspecten van haar tienerleven. Ze is zestien, en wat mij betreft is het essentieel dat ze met de KSJ op weekend gaat, dat ze een cadeautje zoekt voor de verjaardag van een goede vriendin, dat ze verdrietige gedichtjes schrijft als haar hart wordt gebroken door haar eerste vriendje. Van al die activiteiten leert ze ook, leert ze dingen die ze niet op school kan leren. Maar... bij sommige leerlingen en studenten gaat het academisch uitstellen wel wat verder. Ze werken niet voldoende voor school, blijven zitten of moeten naar een andere richting, ze krijgen er zelf veel last van, ze krijgen het ook niet meer opgelost als ze dat toch proberen. Dan is er wel een probleem: het uitstelgedrag is een uitstelprobleem. Hier in Vlaanderen wordt er veel gevraagd van leerlingen als we vergelijken met andere landen, maar ze krijgen er ook geweldig veel voor terug: ze leren heel veel. Het is geen wonder dat onze leerlingen het in internationale testen zoals PISA en TIMMS erg goed doen. In een systeem dat vreemd genoeg weinig officiële controle heeft (er zijn geen centrale examens, zoals in de meeste andere landen), wordt toch zeer veel kwaliteit geleverd. Als u denkt dat onze leerlingen uitstelgedrag ontwikkelen omdat er veel van hen geëist wordt: onderzoek in andere landen toont dat leerlingen daar, van Australië tot Turkije, er even goed mee kampen. Ik heb trouwens een vaag vermoeden dat sommige Vlaamse leerlingen uitstelgedrag ontwikkelen omdat ze het lang te gemakkelijk hebben op school, niet omdat er veel van hen geëist wordt; zo is het bij mij gegaan. Vaak wordt uitstelgedrag pas als een probleem gezien als het A-attest van de leerling in het gedrang komt, als er risico op ‘buizen’ is. Een B-attest leidt naar ‘afzakken’, een C-attest naar ‘moeten blijven zitten’. Ik vind uitstelgedrag al vroeger een probleem, namelijk als het verhindert dat de leerling vooruitgang boekt in zijn of haar schoolse leren. In het secundair kwam ik nergens in de gevarenzone om te blijven zitten, nooit. Toch had ik een probleem. U kunt vinden dat ik voldoende bijleerde, want anders had ik wel onvoldoendes gehaald, maar aan de andere kant leerde ik niet tijdig beginnen en volhouden. Dat is een essentiële vaardigheid om te leren in het middelbaar onderwijs. Er is echter nog meer aan de hand: mijn Frans is niet zo goed. Nochtans heb ik talent voor talen, want ik studeerde Grieks-Latijn en later Germaanse filologie. De reden is dat ik dat Frans nooit voldoende heb opgebouwd over de jaren, en dat komt door mijn uitstelgedrag juist in de jaren dat ik het vak moest leren. Jammer, want Frans is een prachtige taal. 2.1.2 Definitie
Er zijn tientallen definities te vinden in boeken en op websites, maar een mooie en bruikbare vind ik de definitie uit het voornoemde boek van Tanja van Essen en Henri C. Schouwenburg (p. 28): 1. chronisch uitstelgedrag van 2. belangrijke taken (meestal met een deadline relatief ver in de toekomst) 3. doordat u onbedoeld of ‘automatisch’
21
TOM KAN VEEL BETER
4. bezig bent met onbelangrijke activiteiten 5. die op korte termijn bevredigend zijn.
Wie dus af en toe eens uitstelt, heeft geen uitstelprobleem. Wie bewust uitstelt, dat rationeel overdenkt, heeft geen uitstelprobleem. Wie simpelweg tijd te kort heeft, heeft natuurlijk ook geen uitstelprobleem. Voor de studiebegeleiding moeten we de inzet van de leerling niet echt volgens een definitie of checklist rigoureus controleren. Mijn uitgangspunt was: “Je zit in de juiste richting, je studeert niet voldoende (of te veel) en je vindt het zelf een probleem? Goed, dan kom je in aanmerking voor hulp.” Dat was een simpele en handige werkdefinitie. 2.1.3 Verband met faalangst
Vroeger werd uitstelgedrag in de psychologie redelijk automatisch verbonden met faalangst, maar gelukkig is die tijd achter de rug. Ik kan niet ontkennen dat er geregeld een verband is, maar ik vraag me soms af in welke richting. Als ik aan mijn eigen jeugd terugdenk, zie ik dat verband niet heel duidelijk. Misschien zat dat er wel een tikje in, maar dan ook pas toen ik begon te falen, toen ik in de twee hoogste jaren van het secundair onderwijs echt last begon te krijgen van het uitstelgedrag. Daar zat misschien een beetje faalangst bij op de duur, maar ik heb de indruk dat de faalangst door het uitstelgedrag kwam en niet omgekeerd. Ik had het altijd te gemakkelijk gehad, dat was het probleem. Zolang ik het gemakkelijk had, had ik trouwens geen faalangst. Ik faalde dan ook niet. Toen ik in de kandidaturen en zeker in de licenties terug flink begon te werken, verdween dat kleine beetje faalangst dat ik misschien enkele jaren had, dan ook als sneeuw voor de zon. Ik doe de dingen graag goed, maar ben geen paniekerige perfectionist. ‘Close enough for government work’ (een Engelse uitdrukking om te zeggen dat iets niet perfect is maar wel goed genoeg) is geregeld mijn leuze, zeker bij tijdgebrek. Ditzelfde verschijnsel heb ik geregeld opgemerkt bij mijn leerlingen; ze hadden het te gemakkelijk gehad en de eventuele faalangst leek pas de kop op te steken als ze begonnen te falen, als ze geen manier vonden om het in hun ogen zeer acuut de kop opstekende probleem te overwinnen. Ik zeg niet dat er nooit een verband is: sommige leerlingen zijn heel emotioneel, hebben heel veel last van faalangst waardoor hun inzet achteruitgaat. Dat noemt men ‘passieve faalangst’: door de faalangst gaat die leerling minder werken. Er zijn ook leerlingen die uit schrik om te falen geweldig hard gaan werken, wat men ‘actieve faalangst’ noemt. Leerlingen van beide categorieën kunnen best wat hulp gebruiken door bijvoorbeeld een cursus faalangsttraining met lotgenoten te volgen, maar dat zal jammer genoeg niet altijd volstaan. Ouders en leerkrachten hopen dan dat het aanpakken van de faalangst de andere schoolse problemen die eruit voortvloeien, automatisch oplost. Dat is echter niet altijd het geval: het uitstelgedrag dat is gegroeid uit de faalangst, kan een eigen leven zijn gaan leiden. Een bijkomend probleem is: als die leerling na de faalangsttraining niet automatisch beter begint te werken voor school, zal de faalangst misschien ook terugkomen. 2.1.4 Wanneer is uitstelgedrag een probleem?
Wanneer is uitstelgedrag een probleem? Dat is soms een moeilijke lijn om te vinden, dat geef ik toe. Laten we eens vergelijken met andere slechte gewoontes, dan wordt het allicht duidelijker.
22
DEFINITIE VAN UITSTELGEDRAG EN PROFIEL VAN DE UITSTELLER
Wat is het beste? Wél frieten eten, chips, chocoladekoekjes en ijsjes... of dat niet doen? Het antwoord is natuurlijk: niet snoepen. Maar eet u alleen fruit, groenten, volkorenbrood en een mager stukje kippenvlees? Het antwoord is iets of wat ingewikkelder: gezond eten is het beste, maar het is niet nodig daarin te overdrijven. Té gezond eten kan leiden naar een obsessieve relatie met eten en zelfs naar eetstoornissen. Misschien is het wel beter om af en toe eens te vallen voor de verleiding en een glas wijn te drinken of in de krantenwinkel ook een chocoladereep te kopen. We zijn pas Belgen als we af en toe toch eens frieten eten en wie wil het hart van zijn moeder breken door op haar verjaardag een stuk kersentaart te weigeren? Niemand toch. Velen van ons zullen allicht toegeven dat we iets te veel snoepen, dat we net iets voorzichtiger zouden moeten kiezen. Wanneer vinden we dat? Als er wat kilootjes bijkomen of als er iets misgaat met de gezondheid, dan vinden we dat plots een probleem. Maar het probleem is lang daarvoor begonnen. Bij uitstelgedrag kunnen we deze lijn doortrekken: wie het in lichte mate heeft, moeten we ook niet overbezorgd gaan helpen. Als het probleem verergert, de schoolcarrière in gevaar komt, de leerling zelf er heel veel last van heeft (en dat kan het geval zijn zonder dat die jongere dat dadelijk wil toegeven), dan wordt het tijd om in te grijpen... NIET, zoals u misschien denkt of zelfs hoopt, door die jongere te verplichten het probleem aan te pakken, maar wel door hem of haar een eerlijke, neutrale, concrete kans te geven om het probleem aan te pakken. 2.1.5 Hebben we eigenlijk een nieuw, moeilijk woord nodig als leerlingen simpelweg niet
studeren? Ik hoor de mensen uit het onderwijs al zuchten: weer een nieuw modewoord, deze keer om te verdoezelen dat leerlingen zich niet voldoende inzetten. Is het eigenlijk nodig om dit probleem te benoemen? Hebben we dat woord ‘procrastinatie’ of ‘uitstelgedrag’ nodig om het probleem op te lossen? Aan het gebruik van dat woord zijn voor- en nadelen. Als het gebruik van dat woord een manier wordt om de oplossing te ontlopen, is dat effectief niet goed: “Mijn kind heeft procrastinatie” klinkt natuurlijk beter dan “Mijn kind doet geen klap voor school”. Het is ook niet essentieel voor de oplossing: de zes of zeven jaar dat ik studiebegeleiding gaf voor ik het woord kende, omschreef ik het verschijnsel voor mijn leerlingen en ik legde uit dat mijn studiebegeleiding bestond uit: leren beginnen en leren volhouden. Eigenlijk vind ik dat nog steeds! En toch is het woord wel handig, omdat het probleem zo vaak foutief benoemd wordt. Het is geen of toch minder een probleem van motivatie, van planning, van faalangst; het probleem is simpelweg dat het werk steeds uitgesteld wordt. Door het probleem correct te benoemen, is hulp misschien beter te organiseren. Ik had soms de indruk dat door het feit dat dit woord niet erg gekend is, dus door die blinde vlek in naamgeving (op school, op het CLB, op het JAC) er ook een blinde vlek zat in de hulp aan de leerlingen. In het beste geval kwam er dan nog een ad hoc oplossing uit de bus die min of meer hielp, in het slechtste geval was er geen hulp buiten de zin: “Je moet het gewoon DOEN, Tom!” Het lijkt soms dat er een zeker fatalisme zit in de aanpak van deze jongeren: ze moeten het gewoon doen. Het zou kunnen dat dat te maken heeft met het feit dat het verschijnsel niet benoemd is, dat er geen woord voor gekend is. Ik heb zelf nooit de indruk gehad dat mijn leerlingen er misbruik van maakten als ze het woord kenden, integendeel: soms was het begrijpen van het probleem aan de hand van het woord het moment dat ze hun eigen verantwoordelijkheid doorkregen en naderhand ook namen. Ik legde het belang van de eigen verantwoordelijkheid er ook altijd vanaf het eerste gesprek bij uit.
23
TOM KAN VEEL BETER
Natuurlijk is het probleem zelf al eeuwen gekend. Leerlingen die niet goed werken voor school? Dat is niet echt wereldschokkend nieuws. Ik merkte echter vaak een aha-erlebnis bij toehoorders als ik het probleem benoemde en uitlegde. Dat gold zowel voor leerkrachten, leerlingen als buitenstaanders. Het woord is niet het belangrijkste; de oplossing is het belangrijkste. Maar als het woord kan helpen om een goede oplossing te vinden, waarom niet? Als u gaat vissen en u wilt een snoek vangen, zal het helpen dat u al eens een prentje van een snoek gezien hebt. 2.1.6 Is uitstelgedrag een leerstoornis of gedragsstoornis?
Is procrastinatie dan een nieuwe leerstoornis of gedragsstoornis, zoiets als dyslexie, dyscalculie, ADD of ADHD, NLD, noem maar op? Dat is het absoluut niet en dat mag het ook niet worden. Het is een slechte gewoonte en daarmee uit. Ik zal u verder in het boek proberen te tonen dat dit probleem pas kan aangepakt worden als de eigen verantwoordelijkheid van de leerling wordt aangesproken. Als we procrastinatie als een stoornis zouden zien die eigen, speciale regels en een uitgekiende pedagogische aanpak vereist, bestaat de kans dat het probleem verergert. Het ongewenste gedrag wordt versterkt. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Even een vergelijking: een jongen gaat de richting sport volgen. Hoewel hij duidelijk zeer sportief is en talent heeft, kan hij niet mee bij een aantal vakken, omdat hij zwaar rookt. Kan hij dan verontwaardigd eisen dat hij gedelibereerd wordt voor alle vakken waarbij hij moet lopen, omdat hij adem te kort heeft? Nee, zijn leerkrachten zullen hem in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk maken dat hij moet stoppen met roken. Hij moet van die slechte gewoonte af, dan zal hij wel genoeg adem hebben. Stel dat we procrastinatie als een leerstoornis zien. Er wordt een attest afgeleverd en een contract opgesteld op school. Er worden speciale maatregelen afgekondigd voor de leerlingen die dit contract hebben; ze mogen bijvoorbeeld taken te laat afgeven. Goed idee? Natuurlijk niet. Onze leerling Tom, die ik in de titel opvoerde, doet helemaal niets meer. Als hij taken te laat mag afgeven, heeft hij niet meer de minste motivatie om tijdig aan zijn taak te beginnen; zijn uitstelgedrag wordt dus erger. Ik mag er niet aan denken. Als Tom een kans wil hebben om zijn talenten op schools gebied waar te maken, moet hij het probleem aanpakken. Misschien denkt u: Ja maar, dat is natuurlijk de verkeerde aanpak! We zullen het contract omgekeerd opstellen: Tom krijgt dadelijk een nul als hij een taak te laat afgeeft! We zullen hem beter opvolgen. Zo zal hij wel werken! Misschien zal het in sommige gevallen helpen, maar ook hier ben ik niet voor. Nog afgezien van het feit dat het niet erg eerlijk is dat Tom strenger wordt behandeld dan zijn klasgenoten, leert hij ook geen eigen verantwoordelijkheid nemen. Waar het moet doordringen, is in zijn hoofd. Anders zal hoger onderwijs voor hem niet lukken. Ik wil ook wedden dat deze aanpak in veel gevallen simpelweg niet zal helpen, zelfs als de leerling van goede wil is. Die jongere weet vaak al lang niet meer hoe aan dit probleem te beginnen. Goed, u denkt nu: Het is duidelijk, er is hulp nodig. We zoeken of organiseren die hulp en verplichten Tom dan die hulp aan te nemen. Dat is wel een goede aanpak. Wel, beste lezer, dan gaat u heel veel tijd en energie verliezen en de kans dat het lukt, is klein. U bewijst Tom geen dienst door het zo aan te pakken, want hulp verplichten is vaak hulp onmogelijk maken. Dat is bij tieners nog meer het geval dan bij kinderen of bij volwassenen, dunkt mij.
24
DEFINITIE VAN UITSTELGEDRAG EN PROFIEL VAN DE UITSTELLER
Het probleem bij elke verplichting is namelijk: als Tom zich afzet tegen de aanpak van ouders en leerkrachten, wordt het probleem erger. Dat kan heel ver gaan (bijvoorbeeld: de leerling laat zich met opzet buizen of weigert nog naar school te gaan), dus ik ben in de aanpak van uitstelgedrag absoluut, 100%, tegen welke verplichting dan ook. Zoals ik juist al zei: het probleem zit in het hoofd van Tom, zit in een slechte gewoonte, dus daar moet het eerst en vooral aangepakt worden en niet op oudercontacten, in preken, in verplichte hulp enzovoort. Als Tom een kans wil hebben in het secundair en zeker het hoger onderwijs, als hij een kans wil hebben om zijn talenten op schools gebied waar te maken, moet hij het probleem aanpakken. Het is heel belangrijk te zien, zowel voor Tom als voor zijn omgeving, dat het zijn probleem is. Het is niet het probleem van zijn ouders, het is niet het probleem van zijn school. Het is het probleem van Tom, en voor hij dat inziet, is er geen beginnen aan. Maar als hij dat wel inziet... en het niet op zijn eentje opgelost krijgt? Is er dan hulp te krijgen? Tot nog toe is dat amper of niet het geval, jammer genoeg. In dit boek stel ik een methode voor om met leerlingen als Tom te werken: leerlingen die op hun plaats zitten in de richting, die te weinig werken voor school, die dit probleem inzien en er iets aan willen doen. Roken, te veel drinken, ongezond eten zijn slechte gewoontes, daar zijn we het over eens. We begrijpen dat die mensen hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen om het probleem op te lossen. Ze kunnen daar hulp bij krijgen (bij roken: tabakologen, hypnose, een laserbehandeling, nicotinepleisters, noem maar op; bij ongezond eten: Weight Watchers, boeken, tv-programma’s, diëtisten enzovoort), maar ze moeten het probleem eerst zelf onder ogen zien en willen oplossen. Ik stel voor dat we met uitstelgedrag net hetzelfde doen. Maar eerst krijgt u weer wat huiswerk.
Huiswerk: voor ouders en leerkrachten Hebt u een slechte gewoonte? (Bijvoorbeeld: roken, ongezond eten, te weinig beweging, veel drinken, veel kopen, onzorgvuldig met geld omgaan, te veel rommel in huis, ongebreideld hamsteren, overdreven poetsen, computerspelletjes of poker of ...) Hebt u al geprobeerd deze slechte gewoonte aan te pakken? Waarom en hoe? Is dat gelukt, ten dele gelukt of niet gelukt? Indien niet of ten dele gelukt: waarom vindt u het zo moeilijk deze gewoonte te veranderen? Indien wel gelukt: waarom en wanneer is het wel gelukt?
Huiswerk: voor ouders Denk eens terug aan een moment dat het u niet lukte iets op te lossen wat u wou oplossen. Wees eerlijk, uw kind is niet gediend van een heldenverhaal waarin u als superman alle problemen overwint door uw ijzersterke karakter en uw buitengewone wilskracht. Zoek maar tot u een minder goede ervaring vindt, eventueel van vroeger. Denk er de moraal (“En dat, Tom, was hoe ik het probleem toch overwon, omdat ik met mijn stalen wilskracht niet opgaf!”) NIET bij; denk terug aan het vervelende gevoel op het moment zelf.
25
4. Voor ouders
Dit hoofdstuk vind ik lastig om te schrijven. Ik heb niet eens zelf kinderen, dus ik heb u zeker niet te zeggen hoe u met uw kind moet omgaan. Langs de andere kant kan de mislopende studie van een jongere soms serieuze brokken maken thuis, iets dat uw familie en vrienden met goed studerende kinderen zich misschien moeilijk kunnen voorstellen. Het feit dat u dit boek leest, wijst er allicht op dat u iets lastig vindt in de driehoek ouders-kind-studie. Als het u niet aanstaat wat ik hier schrijf, houd er dan geen rekening mee. Het eerste deel van dit hoofdstuk is verdeeld in twee stukken: analyse van de situatie gevolgd door mogelijke elementen om de situatie te verbeteren. Daarna volgt een korter deel over uw aandeel als uw kind studiebegeleiding zou volgen. Veel van wat in dit hoofdstuk staat, zal niet op uw situatie slaan. U zult dus zelf moeten kiezen wat nuttig is voor u. Sla de rest gewoon over. Het is een doe-het-zelfpakket, geen wondermedicijn. Eerst en vooral een waarschuwing die geldt voor heel dit hoofdstuk (en eigenlijk voor het hele boek): het is niet nodig om een schuldige te zoeken. Dat zet absoluut geen zoden aan de dijk. Zelfs al is er een schuldige (en die is er bijna nooit, toch niet zwart-wit), het heeft geen zin om u daarop te richten. Ik stel voor om vanuit de oplossing te denken. Het zoeken naar een zondebok om met een kwaad vingertje naar te wijzen is over het algemeen contraproductief. Om dit weer met een vergelijking duidelijk te maken: als iemand die rookt, boos blijft wijzen naar de stress veroorzaakt door zijn werkgever om zo het roken te rechtvaardigen, zal die persoon niet aan een oplossing denken. Hij blijft gewoonweg roken. Belangrijk vooraf: Vaak wonen twee ouders onder één dak met hun biologische of geadopteerde kinderen, maar er zijn ook andere situaties. Wat is er aan de hand in uw geval? Zijn er twee ouders van het kind of slechts één? Als er twee ouders zijn die samenwonen met elkaar en het kind, kunt u dit stukje vooraf overslaan. Is er één ouder afwezig (bijvoorbeeld: overleden) of is die er nooit geweest (bijvoorbeeld: bent u een bewust ongehuwde moeder)? Is er een tweede ouder die echter niet in het minst aanwezig is (bijvoorbeeld: banden doorgesneden, al lang geen enkel contact meer)? Is er een tweede ouder, maar zeer beperkt aanwezig (bijvoorbeeld: woont doorlopend in het buitenland na de scheiding, is opgenomen in een psychiatrische instelling)? Is er een nieuwe ouder (bijvoorbeeld: uw nieuwe partner die al jaren als ouder fungeert)? Voedt u een kleinkind, nichtje of neefje op, maar is er ook nog een biologische ouder? Bent u een pleegouder maar is er nog minstens één biologische ouder van het kind? Misschien zijn er nog andere mogelijkheden; denk er even over na wie in uw ogen de ouders zijn van het kind. De hamvraag is natuurlijk: ziet uw kind dat hetzelfde als u dat ziet, of heeft uw kind een ander beeld van wie wel of niet ouder is? (Bijvoorbeeld: de jongere erkent uw nieuwe partner niet als ouder, al wilt u dat graag, of de jongere hoopt juist dat een afwezige ouder terug contact
TOM KAN VEEL BETER
zoekt.) Vraag dat nog niet aan dat kind, maar denk er zelf al eens over na. Het zijn ouders die iets te zeggen hebben over een kind, dus het is geen slecht idee om eens na te kijken wie ouder is in de ogen van de verschillende partijen.
4.1
Analyse van de situatie
4.1.1 Hoe groot is het probleem? Zit uw kind in de juiste studierichting, in de juiste school?
Ik moest u eerst een vraag stellen. Bent u eerder geneigd om te zeggen: we veranderen niet van richting, wat het CLB of de leerkrachten ook zeggen, of bent u juist meer van het idee: als we van richting en/of school veranderen, dan zullen de problemen opgelost geraken? Misschien hebt u gelijk, hoor, maar in beide gevallen kunnen er problemen zijn met de aanpak. Dus, als u het niet erg vindt, ga ik u eerst eens omgekeerd laten denken. U moet niet van mening veranderen, u moet alleen even uw hersens rekken zodat u tot het beste besluit kunt komen. Deze vraag is namelijk heel belangrijk. Het antwoord moet ‘ja’ zijn voor u verder kunt. Op het einde van hoofdstuk 3 kunt u mijn definitie van de juiste richting herlezen. Interesseert de richting de leerling, EN kan hij of zij de richting aan? Voor we bij de studie kunnen helpen, is het nodig dat de leerling in de juiste richting zit. Kies één van de twee volgende titeltjes al naargelang uw eigen voorkeur: Ja, ik ben eerder geneigd om van richting of school te veranderen: Ik weet niet of er een officiële psychologische term voor bestaat, maar sommige mensen in problemen (bijvoorbeeld: die zwaar drinken) denken dat alles magisch opgelost zal worden als ze... verhuizen! Een grote verandering, zo gaat hun denken dan, zal de problemen doen verdwijnen als sneeuw voor de zon. De schone lei, zogezegd. Deze denkwijze zag ik ook geregeld bij mijn minder ijverige leerlingen: ze zouden automatisch beter gaan werken in een nieuwe richting of school. Het is dus altijd een ‘toekomstige oplossing’. In de toekomst, zo gaat deze redenering, is er een moment dat alles automatisch in orde is, zonder dat er een pad wordt gelegd om daar te geraken. Zo werkt het natuurlijk meestal niet... helaas. Een leerling gaat niet vanzelf beter werken in een nieuwe richting, een andere school, en een leerling zal in het hoger onderwijs ook niet automatisch beter gaan werken. Nochtans is dat wat mijn niet zo vlijtige leerlingen vaak zeiden: “In het hoger ga ik wel werken, want dan heb ik die richting zelf gekozen en dan interesseren de vakken mij.” Ze vergaten dan gemakshalve dat er ook in het hoger onderwijs vakken zijn die je minder aanspreken, dat er ook daar docenten zijn die je minder liggen... Gwen is hoogbegaafd, maar heeft het vierde jaar gedubbeld en zit nu voor de vierde keer in een andere richting van het middelbaar onderwijs. Deze richtingen hebben haar in drie verschillende scholen doen belanden. Telkens denkt ze optimistisch dat dit de richting is voor haar, dat ze nu wel gaat werken omdat de vakken haar meer interesseren. De presentatie van die richting op de opendeurdag zag er geweldig interessant uit, ze kan niet wachten om te beginnen... maar telkens duiken dezelfde problemen op in haar nieuwe richting: het is toch niet zo plezant, de medeleerlingen zijn niet zo leuk als ze er op 1 september uitzagen, het werk valt tegen...
78
VOOR OUDERS
Dit is geen oplossing zoeken, dit is fladderen. Gwen denkt niet erg realistisch over school en ze werkt niet voldoende, en elke keer neemt ze dat probleem mee naar een volgende school en een volgende richting. Een leerling moet in de juiste richting terechtkomen. Akkoord, dat kan wat tijd in beslag nemen en misschien ergens een jaar kosten in de schoolcarrière. Maar als er dan nog geen oplossing is, is er allicht iets anders aan de hand. Als u ouder bent van een Gwen: het zal nodig zijn om met uw kind de voor- en zeker de nadelen goed te bekijken. Zelfs de ideale richting heeft minder goede kanten; wie daarop voorbereid is, kan er hopelijk beter tegen. Of Gwen studiebegeleiding wil, is haar eigen keuze, maar u kunt als ouder natuurlijk wel zeggen: nu is het gedaan met wisselen, dit is de richting waar je in blijft. Nee, ik ben absoluut niet geneigd om van richting of school te veranderen: Kan uw kind deze richting aan? Denk er geen bijzinnen bij zoals: ALS de leerkrachten het beter zouden aanpakken, ALS de school meer geduld had, ALS die van fysica niet zo onredelijk was, ... In de huidige omstandigheden, in deze school, met deze leerkrachten en deze aanpak: is dit de richting voor uw kind? Een probleem hierbij is dat sommige mensen dadelijk ‘ja’ zeggen omdat ze zo overtuigd zijn dat ze niet aan alternatieven denken. Speel dus even advocaat van de duivel en onderzoek wat er zou gebeuren als u toch naar een andere richting op zoek ging. Geef eens tegenargumenten voor deze richting. Neem deze denkoefening ernstig, want een studieprobleem is niet op te lossen zolang het kind in de foute richting zit. U zegt nu misschien: “Maar mijn kind wil alleen deze richting doen.” Dat kan, en misschien is het ook wel de juiste richting. Maar misschien is de jongere op een andere manier tot dit koppige besluit gekomen: hij of zij wil bijvoorbeeld niet ‘afgaan’ tegenover andere mensen door ‘af te zakken’, hij of zij wil zich op een of andere manier bewijzen tegenover zichzelf, tegenover u of nog iemand anders, hij of zij heeft zichzelf misschien wat opgesloten in dit ene besluit omdat een bepaalde toekomstdroom ervan zou afhangen, en ik zeg met opzet ‘zou’. Bekijk het probleem grondig: pluis rapporten uit, herlees adviezen, spreek met leerkrachten en/of CLB, spreek er met uw partner of ex-partner over, misschien zelfs met andere mensen. Trek nog geen conclusie. Een aantal leerkrachten van het kind zou het met uw besluit eens moeten zijn. Excuseer, maar zo werkt het: misschien vinden niet alle leerkrachten dit, maar er moeten genoeg leerkrachten overtuigd zijn dat uw kind deze richting aankan. Kijk gerust eens op websites van scholen in de buurt of zelfs wat verder weg om u te informeren over alternatieven. Diego zit in het vijfde jaar industriële wetenschappen, een sterk wiskundige tso-richting. Hij zit er tegen het advies van zowel de klassenraad als het CLB. Hij is overtuigd dat hij enkel en alleen deze richting wil doen, zelfs al twijfelen zijn ouders ondertussen ook al. Hij blijft zitten en doet tegen advies deze richting over. En in zijn bisjaar... blijft hij weer zitten. Zo’n dramatische situaties zijn over het algemeen nog heel moeilijk recht te trekken, en dat is heel erg voor Diego en ook voor zijn geduldige ouders.
Dit soort rampscenario wil ik vermijden door deze vraag zo nadrukkelijk te stellen: zit uw kind in de juiste richting?
79
TOM KAN VEEL BETER
Ik weet wel dat het CLB en leerkrachten er soms naast zitten. Er is blijkbaar zelfs een Facebook-groep ‘Het CLB zat er boenk naast’, die in twee dagen tijd bijna vierhonderd aanhangers kreeg. Maar geloof me: mensen in het onderwijs zouden ook een Facebook-groep kunnen beginnen: ‘We zaten er boenk op en ze wilden ons niet geloven.’ Hoe dan ook: u moet niet verder zoeken naar een oplossing voor het studieprobleem van uw kind voor u zeker bent dat het kind in de juiste richting zit. De ideale richting moet dat niet zijn, maar wel een richting waar uw kind zich goed voelt, een keuze waar hij of zij mee kan leven. Bespreek het nog niet met uw zoon of dochter, maar houd het alvast in gedachten. – Waarom hebt u in de loop van de middelbare schoolcarrière van uw kind deze school of scholen gekozen? In welke school zat uw kind in het eerste jaar van het secundair onderwijs? Waarom hebt u die school gekozen? Het is een belangrijke vraag. Hebt u die eerste school gekozen omdat ze dichtbij was, kindvriendelijk of juist de lat zeer hoog legt? Ik denk dat die eerste school van het secundair laat zien wat ouders in eerste instantie voor hun kind willen, toch als er een keuze van scholen is in de buurt. Denk er eens over na: waarom koos u die school? Is die redenering van toen nog steeds uw denkwijze, of is daar ondertussen iets veranderd? Als uw kind meerdere scholen heeft bezocht in het middelbaar onderwijs: hoe veranderde uw denkwijze over wat een school moet zijn in de loop van de verschillende keuzes? Had uw kind inspraak in de keuze van de school: ja, een beetje, nee? Weet u wat uw kind vindt van zijn of haar huidige school, wat hij of zij vooral wil van een school? Dat kan heel verschillend zijn van u vindt of wilt: jongeren zullen vaak de aanwezigheid van vrienden op een school heel belangrijk vinden, soms zelfs belangrijker dan de richting. Pas op: uw kind zit niet automatisch in een foute school omdat hij of zij in aantekeningen en strafstudies grossiert. Het kan dat zo veel tuchtproblemen op een dieperliggend probleem wijzen, maar dat is niet altijd het geval. Ik heb genoeg leerlingen gehad die zich geregeld bij de tuchtprefect moesten melden en sporadisch een pennenzak door de klas smeten, maar in het algemeen toch tevreden waren over de school, de richting en de leerkrachten! Blijkbaar hebben sommige leerlingen af en toe nood aan wat leven in de brouwerij. Belangrijker dan hoeveel disciplineproblemen ze hebben, is hoe ze daarover denken. Als ze hun schouders ophalen over een strafstudie, of toch redelijk snel gekalmeerd zijn na een sanctie, is er allicht geen probleem. Als ze kwaad blijven over wat er gebeurd is, steeds gespannen zijn, is dat misschien wel het geval. Elke school heeft haar eigen filosofie, haar eigen stijl en eigen cultuur. Als u uw kinderen graag in een ouderwets strenge aso-school met zeer hoge eisen ziet, moet u ook niet verbaasd zijn als het korps misschien niet elk drenkelingetje terug boven water wil halen. Kies dan een andere school, of praat met die éne leerkracht die wel van goede wil is. Ik ben niet voor dat soort schoolcultuur, maar we moeten eerlijk zijn: ouders staan in drommen aan te schuiven om hun kind in te schrijven in de strengste scholen. – Het kiezen van een school of richting Zorg dat het kiezen van een richting of school niet alleen op het gevoel gebeurt. Dit is iets om goed over na te denken. Doe dit nadenken eerst alleen of met een andere volwassene die
80
VOOR OUDERS
u vertrouwt. Later kunt u dit met uw kind bekijken, maar dan hebt u het tenminste vooraf al bekeken. Trek de vraag eventueel uit elkaar in deelvragen of maak een lijst met voor- en nadelen. Voordelen van deze richting, deze school
Nadelen van deze richting, deze school
– – – –
– – – –
Maak een soortgelijk schema ook voor een eventuele andere richting of andere school, of zet de twee richtingen of scholen op één blad zodat ze goed te vergelijken zijn. Richting waar onze Tom nu zit
Eventuele andere richting voor onze Tom
Voordelen: – – –
Voordelen: – – –
Nadelen: – – –
Nadelen: – – –
Denk altijd aan beide factoren, positief en negatief. Reken ook de niet-schoolse elementen erbij, zoals vrienden en vriendinnen. De voordelen spreken voor zich, de nadelen moeten we erbij nemen. Die moeten niet stante pede opgelost worden door iemand anders, bijvoorbeelden door de leerkrachten of de directie. Zeker in de twee hoogste jaren is het soms het beste dat de tiener snel uit het middelbaar onderwijs verdwijnt, zelfs al zit hij of zij niet in de ideale richting. Dat is dan een pragmatische keuze die misschien erger kan voorkomen. Ook hier moet de leerling achter de keuze staan, natuurlijk. In uitzonderlijke gevallen kan het trouwens een goede keuze zijn een kind uit het tso of kso terug naar het aso te sturen. Dat is geen typische keuze, maar soms nodig. De leerling kan achter de nieuwe keuze staan, en toch nog wat schrik hebben. Hij of zij weet natuurlijk ook niet wat er zal gebeuren. Dat is normaal. Een kind dat echt gedemotiveerd is, vindt niets meer prettig. Dat kan te maken hebben met psychische elementen, bijvoorbeeld schoolmoeheid of zelfs schoolfobie. Dan weet u als ouder allicht ook niet meer wat de beste keuze van richting en school is. In dat geval: maak u in die keuze nu nog niet te druk. Lees eerst maar verder. Dus: Als er een probleem is met de keuze van richting of school, moet dat eerst opgelost worden. Dat is niet het hele probleem, maar het is een noodzakelijke voorwaarde om aan de rest te kunnen werken. Die jongere moet op zijn of haar plaats terechtkomen. Ondertussen kunt u al wel verder lezen en nadenken.
81
TOM KAN VEEL BETER
U vraagt zich misschien af: heb ik daarom dit boek gekocht, om mij te zeggen dat mijn kind in de juiste richting moet zitten? Als dat echter niet in orde is, is het alsof u een boek leest over gezond leven terwijl u type 1 diabetes hebt en dringend insuline nodig hebt. Het belangrijkste probleem moet eerst aangepakt worden. Wacht best om uw kind hierover aan te spreken tot u dit hoofdstuk uit hebt en u erover hebt kunnen nadenken. Ik ga het nog hebben over hoe een gesprek hopelijk goed kan werken; het is geen slecht idee om dat eerst te lezen. Wat brengt juni dit jaar?
Deze vraag is heel simpel: wat denkt u dat er dit jaar zal gebeuren? Wees zo realistisch mogelijk. – Het zal allicht lukken, dus een A-attest: – zonder meer; – mits delibereren; – met waarschuwingen en/of (een of meerdere) vakantietaken. – Het zal allicht niet lukken, dus: – dit worden uitgestelde proeven (pas op: dit komt veel minder voor dan vroeger; sommige scholen hebben er geen meer); – dit wordt een B-attest (dit kan in principe niet in het vijfde en zeker niet in het zesde jaar); – dit wordt een C-attest, dus overdoen in deze of een andere richting. – Misschien hebt u absoluut geen idee; dat kan ook. Indien het jaar slecht zal eindigen, of de kans daarop toch groot is: hoe voelt u zich daarbij? Indien het jaar goed zal eindigen, of de kans daarop toch groot is: waar voorziet u dan wel problemen in de toekomst? Weet u hoe uw kind zich voelt bij de toekomstperspectieven: angstig, hoopvol, stoer, ...? Geen probleem als u dat niet dadelijk weet. Hoe erg is het studieprobleem van uw kind?
Misschien weet u al hoe het gesteld is met de studie van uw kind. Misschien moet u op dat punt nog wat zoekwerk verrichten. Geen nood, u komt er wel uit. Eerst en vooral: hebt u ooit deze zin gezegd of gedacht over uw dochter of zoon: Ja maar, hij of zij werkt echt heel hard voor de examens! Ik wou dat ik een euro kreeg voor elke leerling of elke ouder die mij deze zin ooit gezegd heeft... Ik heb het zo vaak gehoord: “Ik heb/Mijn kind heeft echt heel hard gewerkt voor de examens, en die examens zijn nog slecht...” en dan was mijn vriendelijke maar onverbiddelijke vraag: “En hoe was de inzet tijdens het jaar?” Deze redenering lijkt immers op: ik moet vijftig meter zwemmen, maar ik wacht wel tot de laatste vijf meter voor ik begin, en dan zwem ik héél hard, echt waar! Wie het zo aanpakt, verdrinkt, zowel in het zwembad als in de studie. Nochtans, bij die leerling heeft dit systeem misschien al jaren goed gewerkt. Leerlingen die slim genoeg zijn, kunnen in de lagere jaren vaak gewoon met wat ze horen en inoefenen in de klas, met af en toe eens een taak te maken of een test te leren en wat sporadische inzet tijdens de examens, A-attesten sprokkelen of het niets is. Maar er komt een moment dat deze methode faalt: de cursussen worden dikker, de eisen liggen
82
VOOR OUDERS
hoger. Veel mensen zijn nog steeds oprecht verbijsterd als goede inzet tijdens de examens dan niet dadelijk het gewenste resultaat oplevert, en deze gedachte leeft zowel bij leerlingen als bij ouders en soms zelfs bij leerkrachten. Goede inzet is gespreid, zo simpel is het. Leerstof blijft niet hangen tenzij ze geregeld herhaald wordt. Als u gewicht wilt verliezen, geeft u zichzelf dan vier maanden om zo bourgondisch te eten als u wilt om daarna één week amper te eten in de hoop dat de kilo’s wegsmelten? Toch is dat wat sommige leerlingen doen in hun studie. Laten we het eens concreet bekijken in een simpel schema dat alleen gaat over de inzet tijdens het trimester: MIJN ZOON OF DOCHTER
doet wel (of meestal)
doet niet (of zelden)
weet ik niet
maakt kleine taken maakt grote taken; begint daar ook tijdig aan geeft taken tijdig af leert voor kleine testen leert voor grote testen; begint daar ook tijdig aan levert een extra inspanning voor een moeilijk vak maakt ook opdrachten waar geen punten op staan
Als u nu ziet dat het kind eigenlijk alles (of bijna alles) wel doet, is het geen uitsteller en is er iets anders aan de hand. In dat geval is dit boek niet voor u. Als u vaak niet weet of uw kind iets wel of niet uitvoert, is dat nu niet zo erg. Het zou handig zijn als uw kind dat uiteindelijk bespreekt met u of met iemand anders, maar dat is voor later. Lees eerst maar verder. Was er altijd al een studieprobleem of is het een recent probleem?
Denk eens terug aan de vroegere studiecarrière van uw kind. Heeft uw kind (bijna) altijd slecht gewerkt voor school of is het probleem recent? Pas op: denk niet dat er vroeger geen studieprobleem was als uw kind er altijd door geraakte. De jaren dat uw kind het heel gemakkelijk had, tellen niet mee voor deze vraag; het gaat hier over echt studeren. Bekijk deze vraag dus vanaf het jaar dat uw kind moest beginnen te werken. Vaak is dat pas in het middelbaar onderwijs; zoek uit in welk jaar dat was en kijk vanaf daar. Het zou kunnen dat uw kind nog nooit goed voor school heeft gewerkt. Geen nood, dat probleem is ook aan te pakken. Uw spruit is absoluut niet de enige die van nul zou moeten beginnen bij het leren werken. Als het probleem recent is: weet u wat de oorzaak is dat uw kind gestopt is met werken? Zoek geen schuldige, maar denk er wel eens over na. Het kan ook dat er niet echt een duidelijke reden is. Hoe gaat het met uw kind?
Is uw kind gelukkig, of toch minstens niet ongelukkig? Weet u dat er een ander probleem is dan studie, of vermoedt u dat? Het belangrijkste is hier natuurlijk om niet te panikeren, om
83
5. Voor leerkrachten en scholen
5.1
Huidige situatie in het onderwijs
5.1.1 Huidige aanpak
Wat is er mis met onze huidige aanpak, denkt u als leerkracht misschien. Het antwoord is simpel: niets, of toch niet veel. In de meeste scholen is er al veel aandacht voor leren leren. Er is zorg voor leerlingen met persoonlijke problemen en leerstoornissen en er wordt geregeld met leerlingen en ouders bekeken wat al goed en wat nog niet zo goed gaat. Het is dus zeker zaak om te houden wat in orde is, voor we het kind met het badwater weggooien. Zoals ik al zei, moeten we procrastinatie niet overbezorgd gaan detecteren bij elke leerling die eens een taak te laat afgeeft; dan kunnen we 90% van ons publiek nu al uitsteller noemen. Ik vind het alleen jammer dat er zo weinig aandacht is voor dit individuele probleem, omdat deze leerlingen vaak hulp aangeboden krijgen in verband met methode of planning, hulp waar ze niet veel mee gebaat zijn. Ik denk dat bijsturen op een iets andere manier al veel zou kunnen helpen. Mag een preek dan niet meer? Natuurlijk wel, dat kan soms erg goed helpen. U hebt het zeker ooit al meegemaakt dat een klas of een individuele leerling plots in gang schoot nadat u eens duidelijk en onverbloemd zei wat er aan de hand was. Op school zijn er soms preken te geven, ja, en daar is niets mis mee. Een preek is een mededeling en informatie moet nu eenmaal meegedeeld worden. Goede leerkrachten weten dat ze daarbij het best vermijden om gemene dingen te zeggen, maar met een vinnige en duidelijke aanpak is niets mis. In de huidige onderwijstheorie wordt er vaak, en terecht, op gewezen dat het goed is jongeren positief te benaderen, complimenten te geven waar nodig enzovoort. Dat klopt, en ik werkte er zelf graag mee, maar in de praktijk merken we ook dat er tieners zijn die prompt niets meer doen als ze merken dat hun punten boven de helft zijn en ze bovendien nog een compliment krijgen voor die ene mooie taak. Wie hen dan eens de levieten leest, krijgt hen misschien beter aan het werk dan wie hen blijft complimenteren. 5.1.2 Zeggen de vakoverschrijdende termen dan niet dat een school leerlingen moet leren
leren? De vakoverschrijdende eindtermen die de Vlaamse overheid aan de Vlaamse scholen oplegt, behelzen ook ‘leren leren’. Dat wil zeggen dat elke secundaire school in Vlaanderen moet werken aan ‘leren leren’. Moet de school dus iedere individuele leerling die zich niet voldoende inzet, leren werken? Kunnen de ouders van Tom eisen dat de school hun zoon leert werken? Dat moeten we eens bekijken. De vakoverschrijdende eindtermen (kortweg: VOET’en) hebben geen resultaatsverplichting maar wel een inspanningsverplichting. Dat wil zeggen dat de school eraan moet werken: er moet een inspanning zijn om deze eindtermen te bereiken, maar als het resultaat niet gehaald wordt, is er geen negatief gevolg voor leerling of school. Daar komt nog bij dat de inspan-
TOM KAN VEEL BETER
ningsverplichting op schoolniveau geldt. De inspanningsverplichting geldt dus niet voor individuele leerlingen. De conclusie is duidelijk: de school kan niet verplicht worden om Tom als individuele leerling te leren leren, zelfs niet als zijn ouders dat heel graag zouden hebben. F
Wie graag een grondiger bespreking leest van dit probleem, kan terecht op de website. Log in en ga dan naar hoofdstuk 5: over de wet in Vlaanderen. Voor wie toch nog niet 100% overtuigd is dat het dwingen van leerkrachten om studie te begeleiden een slecht idee is en dat het dwingen van leerlingen om studiebegeleiding te volgen een slecht idee is: lees de bespreking op de website. 5.1.3 Wat moet de school wel doen, wat zegt de wet?
F
Deze informatie staat op de website. Zo kunnen we de informatie snel aanpassen als er iets verandert. Log in en ga dan naar hoofdstuk 5: over de wet in Vlaanderen. 5.1.4 Wat met de deliberatie van een uitstellende leerling?
F
Ook deze informatie staat op de website, om dezelfde reden als hierboven aangehaald. Log in en ga naar hoofdstuk 5: over de wet in Vlaanderen.
5.2
Eerste aanzet tot een praktische aanpak van studie
5.2.1 Meer gesprekken
Dit is een oefening voor u: Kijk eens naar de informatie over klas 5 techniek-wetenschappen, een sterk wetenschappelijke tso-richting. Ze hebben vijf of zes uur wiskunde per week en voor de rest zijn natuurlijk de wetenschappen erg belangrijk. De talen zijn op hun niveau, dus wat minder theoretisch en zwaar dan in aso. Het is nu eind december en dit is de belangrijkste informatie van hun kerstrapport. Met wie van deze tien leerlingen moet over studie gesproken worden, met wie van deze leerlingen mag over studie gesproken worden?
118
naam + totaalpercent kerstrapport
onvoldoendes (< 50%)
lage voldoendes (50% tot 55%)
vakken boven de 70%
Livinia, 74%
/
/
(zeven vakken!)
Aïsha, 73%
/
/
(zes vakken!)
Gunther, 69% aardrijkskunde
geschiedenis, gods- chemie en fysica, dienst, esthetica lichamelijke opvoeding
Julie, 68%
/
godsdienst
Nederlands en chemie
Natalie, 66%
wiskunde
chemie
godsdienst, lichamelijke opvoeding
bijkomende informatie
bisser uit 5 aso (wiskunde-wetenschappen)
VOOR LEERKRACHTEN EN SCHOLEN
naam + totaalpercent kerstrapport
onvoldoendes (< 50%)
lage voldoendes (50% tot 55%)
vakken boven de 70%
bijkomende informatie
Tijl, 66%
Frans
esthetica
aardrijkskunde
Jill, 66%
/
/
/
Sanne, 63%
Engels
Frans, Nederlands
biologie, wiskunde
in 4 techniekwetenschappen gedelibereerd voor Frans
Kristof, 58%
geschiedenis, aardrijkskunde,
Frans, wiskunde, chemie
fysica
waarschuwing voor wiskunde in het 4de jaar
Tom, 55%
wiskunde, Frans, chemie, biologie
fysica
Engels en geschiedenis
Hebt u nagedacht over uw antwoord? Met wie van deze leerlingen moet over studie gesproken worden, met wie van deze leerlingen mag over studie gesproken worden? Bij welke keuze in het onderstaande schema sluit uw oplossing het beste aan? Kies voor 1, 2, 3, 4 of 5. Wie MOET een gesprek over studie krijgen?
Wie MAG een gesprek over studie kiezen?
1.
iedereen, want een gesprek over studie is altijd nuttig
(niet van toepassing)
2.
iedereen met een onvoldoende op het kerstrapport
de leerlingen met lage voldoendes, eventueel andere leerlingen
3.
Tom en Kristof
andere leerlingen met onvoldoendes, eventueel lage voldoendes
4.
Tom
andere leerlingen met onvoldoendes
5.
geen enkele leerling
elke leerling die wil
Mijn antwoord is: 5: geen enkele leerling moet een gesprek over studie voeren als hij of zij dit niet wil. Punt aan de lijn, daar ga ik niet van af. Ik zal zeker proberen met hen over studie te spreken, bijvoorbeeld bij het uitdelen van de rapporten, want ik vind het uitermate nuttig. Maar als die leerling dat niet wil, dan niet. In dat geval zal ik zeker Tom en Kristof hun verdiende preek geven (ik ben dan als titularis de spreekbuis van de klassenraad), maar als die jongens niet over studie willen spreken, is dat hun keuze. Verzaak ik daarmee aan mijn plicht als titularis? Nee, want het heeft toch geen nut te proberen over studie te praten als één van de twee partijen dat niet wil. Zoals ik al vaker gezegd heb: verwar een preek niet met een gesprek. Oplossing 1 vind ik zeker af te raden: er zitten allicht leerlingen in de klas die goed studeren. Waarom zouden die dan over studie moeten praten? Dat is problemen zoeken waar er geen zijn, en dus tijdverlies. Dat wil niet zeggen dat een leerkracht eens niet een kwartiertje van een les mag besteden om klassikaal te bekijken hoe studie beter kan, maar meer tijd zou ik daar
119
TOM KAN VEEL BETER
niet insteken. Kort en krachtig kan in de les, zodat de klas er eens over nadenkt, maar voor individuele leerlingen met studieproblemen verandert dat toch niets. Wie zou u zeker proberen aan het praten te krijgen, wie zou u aanraden het probleem eens grondiger te bekijken? Daar is mijn antwoord allicht hetzelfde als dat van u: Tom zeker, ook Kristof kan daar baat bij hebben. Dat zijn de dringendste gesprekken, want hun rapport is erg slecht. Onderschat echter niet wat er onder de oppervlakte kan zitten in een klas. Wat kan er allemaal aan de hand zijn? Livinia en Aïsha hebben de mooiste rapporten van de klas. Maar misschien heeft Livinia wel last van overpresteren, werkt ze thuis te veel voor school: meer dan twintig uur per week, elke week. Dit probleem komt vaker voor bij meisjes dan bij jongens en is te herkennen aan andere elementen, zoals snel huilen, heel lang doorwerken aan testjes, overmatige focus op punten (zelfs van kleine testjes), weinig kunnen relativeren (een onvoldoende op een klein testje is direct een catastrofe). Goed, ze heeft geen procrastinatie, maar het is wel duidelijk dat er toch een probleem is. Het rapport van Gunther ziet er goed uit, niet? Hij staat op de derde plaats in de klas. Wel, het is iets ingewikkelder dan dat. Gunther zou ik zeker eens aanspreken: een bisser uit aso die een onvoldoende heeft en verschillende nipte voldoendes? Ik wil wedden dat daar iets aan de hand is. Een gesprek daarover zou zeker nuttig zijn, maar dat doe ik alleen als Gunther dat wil. Hij zal dat zeker niet willen als hij mij niet graag heeft, en dat is zijn volste recht. Maar er kunnen ook andere redenen zijn waarom hij dat niet wil. Wat kan ik ondertussen doen? Ik zal hem zeker in het oog houden op dat gebied (geeft hij taken tijdig af enzovoort), hem laten merken dat ik hem graag heb, hem af en toe opnieuw laten weten dat zo’n gesprek kan en voor de rest geduld hebben. Zolang er niet over studie kan gepraat worden, is een goede relatie onderhouden het enige dat we kunnen doen. Julie en Jill hebben misschien niet de beste totaalpercenten, maar ze hebben heel verdienstelijke rapporten zonder problemen. Voelen die leerlingen dat zelf ook zo aan? Dat zult u alleen te weten komen als u er met hen over spreekt. Julie denkt misschien dat haar rapport slecht is omdat ze een lagere totaalpercent heeft dan vorig jaar (5% minder), terwijl de leerkracht weet dat zo’n kleine verlaging niet abnormaal is tussen het vierde en het vijfde jaar. Een gesprekje van vijf minuten kan misschien al rust in het hoofd brengen. Natalie en Tijl hebben behoorlijke rapporten, maar die onvoldoendes zijn natuurlijk een probleem. Natalie zit hier erger in de problemen dan Tijl, want in deze richting is wiskunde een belangrijker vak dan Frans. Wat is de reden? Werkt Natalie onvoldoende voor het vak, heeft ze last van de stijl van de nieuwe leerkracht, was ze vorig jaar al zwak voor wiskunde, is ze misschien zelfs een overpresteerder die door overmatig hard werken net het hoofd boven water houdt behalve voor het moeilijke vak wiskunde... Dat moet bekeken worden, dat weet u even goed als ik. Sanne heeft last met talen, dat is duidelijk. Dit is misschien een rapport van een leerling die wel werkt, maar last heeft van een bepaalde cluster vakken, in haar geval talen. Zij zit dus goed in deze wetenschappelijke richting, maar de talen mogen natuurlijk niet te slecht worden. Een klein gesprekje om te zien of ze deze vakken niet te erg verwaarloost, is misschien wel nuttig. Ze werkt misschien braaf aan haar taken, leert haar stamtijden en woordjes uit het hoofd zodat testjes wel lukken, maar werkt niet aan vaardigheden omdat ze niet weet hoe. In het huidige systeem van taalonderwijs zal ze daardoor gemakkelijker beginnen te buizen tot misschien het punt komt dat er nog weinig aan te doen is. Ik hoop voor Sanne dat ze taalleerkrachten heeft
120
VOOR LEERKRACHTEN EN SCHOLEN
die het probleem van de vaardigheden opmerken en met haar zoeken naar bruikbare oplossingen. Dat is weer maatwerk. Ik heb het in dit boek al vaker gehad over het verschil tussen preek en gesprek. Een preek of mededeling is wat wij als ouders of leerkrachten tegen de leerling willen zeggen. Een gesprek is eerder tweerichtingsverkeer: jongere en volwassene bekijken samen wat het probleem is. In de praktijk is dat verschil niet altijd zo duidelijk. Vaak doet een jongere niet zo lastig dat het nodig is dit verschil heel duidelijk te maken, tenminste als het gesprek kort is. Dat kan voor of na de les, bij een vakrapport of trimesterrapport, misschien even naar aanleiding van een slecht testje. Ik zeg tegen de leerling wat ik te zeggen heb, dat kind doet niet lastig maar denkt even na en antwoordt dan, ik zeg zelf wat ik denk, de leerling vindt dat geen slecht idee en komt nog met een idee af... Allemaal geen probleem. Zo is het natuurlijk het beste en het gemakkelijkste. Wanneer zien we dat? Als er ‘te praten valt’ met die leerling EN er is achteraf verbetering, dan zitten we in dit scenario: preek en gesprek vallen samen, de problemen zijn misschien niet allemaal dadelijk weg, maar er is verbetering; beide partijen hebben er een goed gevoel bij. We zouden willen dat het altijd zo ging, maar helaas. De meeste leerkrachten en zeker titularissen kunnen dit. Als u trouwens bij het lezen van de vorige bladen hebt zitten denken: maar dit weet toch iedereen, dit doe ik alle dagen! bent u zo’n leerkracht met het hart op de juiste plaats en genoeg ervaring om leerlingen op te vangen. U verwijst Sanne door naar de collega Engels en u bekijkt met Livinia of een cursusje ‘faalangsttraining’ kan helpen. Maar als u dat probeert met Kristof en hij zit daar te zwijgen? U vraagt hem wat hij denkt, u dringt aan, en hij haalt zijn schouders op en kijkt u onverschillig aan. Erger nog: wat als hij agressief wordt? Hij zegt dat hij al genoeg gezeur hoort over zijn studie en dat het allemaal niks uithaalt en dat u van niets weet. U vraagt hem te kalmeren, maar hij staat recht, gooit met zijn pennenzak en stampt buiten. Hij heeft zelfs zijn rapport niet meegenomen. Er viel dus niet te praten met Kristof. Dat is geen reden om hem op te geven, integendeel, maar een gesprek over studie zit er nu niet in. Misschien denkt u dat het beter lukt bij Tom: hij schrikt van zijn rapport, geeft u dadelijk gelijk als u zegt dat het beter moet, zegt dat hij het volgende trimester zijn best gaat doen, geeft toe dat hij te weinig werkt... Maar in januari hoort u alweer klachten over niet ingeleverde taken, in februari neemt hij een vakrapport met drie onvoldoendes mee naar huis, in maart heeft hij paasexamens en is hij weer gebuisd op wiskunde (nog dieper dan in december), op Frans en op Nederlands. U kunt weer alles bespreken met hem, hij zal u gelijk geven en er zal weer niets gebeuren. Een C-attest is hier het onvermijdelijke gevolg... Er viel wel te praten met Tom, maar er was geen verbetering. De volgende hoofdstukken gaan vooral over dit soort gevallen: waar het misgaat en blijft misgaan, waar oplossingen snel terug wegwaaien, waar de frustratie bij beide partijen hoog oploopt. Zoals ik al zei, elke leerling kan eens een slechtere periode hebben. Dat is ook geen ramp. Een klein gesprek en wat geduld kunnen daar al veel bereiken. Waar dat niet helpt, moet er iets anders gebeuren, en dat begint bij de leerling die terug verantwoordelijkheid neemt voor de eigen studie. De meeste leerkrachten die dit lezen, zullen weten wat de basis is waarop aan studie en andere problemen kan gewerkt worden: een goede relatie tussen leerkracht en leerling en een houvast van duidelijke grenzen. Als leerlingen weten dat u hen graag hebt maar ook dat ze niet met uw voeten kunnen spelen, valt er meestal verder te werken.
121
TOM KAN VEEL BETER
5.2.2 Zo veel mogelijk concrete observatie
Het is nuttig als leerkrachten aandacht hebben voor studie en inzet. Verwacht echter niet dat u elk half punt kunt interpreteren alsof u het orakel van Delphi bent; dat kunnen directie en ouders niet van u verwachten. Een gesprek met een leerling over inzet kan helpen, maar een gesprek heeft meer kans als de analyse heel juist is, en dat vraagt soms wel wat extra aandacht. Dat is trouwens al erg vooruitgegaan tegenover vroeger; vele leerkrachten doen dit dag in dag uit heel goed. De ‘moet beter’ die vroeger geregeld op rapporten stond, wordt al vaak vervangen door meer accurate informatie. Er wordt soms gezegd dat ‘gebrek aan inzet’ een cliché is dat niet op rapporten mag, maar als dat nu de juiste analyse is? Dan mogen we dat toch melden! Toch is die terechte opmerking misschien nog vatbaar voor verbetering, dunkt mij, vooral door concreter te werken. De elementen die u vindt in paragraaf 2.2.4 van hoofdstuk 2 kunnen daarbij helpen. Een voorbeeld: Willem komt met een vakantietaak Engels naar het vijfde jaar en verwittigt zijn nieuwe leraar dat hij echt geen Engels kan. Hij heeft al jaren problemen met het vak, vandaar de vakantietaak. De leraar spreekt de lerares Engels van vorig jaar aan, en zij bevestigt het probleem: Willem kan geen Engels, heeft een heel zwakke uitspraak en buist op zowel kleine testjes als op examens. Hij heeft vaak ook diepe onvoldoendes, wat ongewoon is voor dit vak. Hij heeft behoorlijk aan zijn vakantietaak gewerkt, maar behaalt ondanks zijn inzet slechts 53%. Het lijkt er dus op dat dit vak hem parten zal blijven spelen in het vijfde jaar. Een leerkracht heeft het druk: lessen voorbereiden, lessen geven, taken verbeteren, testen verbeteren, vergaderen, papierwerk invullen, excursies organiseren, bijscholing volgen, noem maar op. Individuele opvolging van en zorg voor elk van onze leerlingen apart is een mooi doel... maar simpelweg door al het werk niet altijd realistisch. Nochtans heeft de lerares van het vierde jaar dat gedaan; ze heeft Willem zelfs bijles gegeven, tijdens de middagpauze, over het gebruik van de verleden tijden. Helaas, het hielp niet veel. Zaak gesloten: Willem kan geen Engels... of is er toch meer aan de hand? Hier vindt u een overzicht van zijn testjes en taken van de eerste twee maanden van het nieuwe schooljaar: Willem
mediaan
5,5/10
7/10
2. testje woordenschat (deel 1)
3/10
6/10
3. leestest tijdschriftartikel
4/10
5/10
4. herhaling stamtijden
4/10
7/10
5. mondelinge oefening in klas
3/10
8/10
6. luistertest radio-interview
5/10
6/10
7. herhalingstest verleden tijden
1,5/10
6,5/10
8. testje woordenschat (deel 2)
3,5/10
7/10
TOTAAL
3,5/10
6,5/10
1. taak: informele brief
122
Dit boek is online beschikbaar (klik hier)
Dit boek maakt de lezer wegwijs in de typische kenmerken en valkuilen van het schoolse uitstelgedrag waar Tom en veel van zijn leeftijdsgenoten uit de hogere jaren van het secundair onderwijs last van hebben. Het reikt ouders en leerkrachten een praktische methode aan om met jongeren als Tom te werken. Tom moet dus een gewoonte veranderen. Gemakkelijk is dat niet, en heel prettig ook niet. Dat weet iedereen die al eens geprobeerd heeft een slechte gewoonte, zoals roken of ongezond eten, te veranderen. Maar het is wel haalbaar... met veel geduld.
Ingrid Verhaegen staat ondertussen 25 jaar in het onderwijs als lerares Engels en Nederlands. Ze is zelf een bekeerde uitsteller en heeft meer dan 15 jaar ervaring in de studiebegeleiding van uitstellende leerlingen in het secundair onderwijs.
9
789033 489983
Tom kan veel beter
Mama houdt nochtans contact met de school en met het CLB, pa koopt boeken over ‘leren leren’, Tom wordt naar een cursus ‘leren leren’ gestuurd en zijn titularis stelt een studieplanning met hem op… maar niets helpt. Waarom niet? Het probleem zit niet in zijn studiemethode, niet in een of andere leerstoornis of gebrek aan planning. Het probleem zit simpelweg in het feit dat Tom te weinig doet voor school. Dat is geen leerstoornis, dat is een slechte gewoonte. Wie moet er iets aan doen? Tom moet er iets aan doen. Het is zijn probleem en hij moet het aanpakken. Maar wil hij dat doen? En hoe kan hij dat doen?
Ingrid Verhaegen
T
om kan veel beter. Dat staat toch al jaren op zijn rapporten. Tom geeft toe dat hij niet voldoende gestudeerd heeft voor het kerstrapport en belooft beterschap. Hij meent het echt. Toch lukt het niet: het vijfde jaar secundair onderwijs eindigt met een C-attest.
Ingrid Verhaegen
Tom kan veel beter Omgaan met schools uitstelgedrag