Hoe kan je omgaan met niveauverschillen?
Hoe kan je omgaan met niveauverschillen? Inleiding Een taallesgever zal in een oudergroep in mindere of meerdere mate geconfronteerd worden met niveauverschillen. Hoe groter de heterogeniteit, hoe moeilijker het is als lesgever om hierop in te spelen. Als de verschillen tussen cursisten erg groot zijn, is het voor de lesgever én de cursisten geen vanzelfsprekendheid om hiermee om te gaan. Toch zijn er een aantal knepen om om te gaan met deze heterogeniteit. We doen er enkele hiervan uit de doeken. 3 aanklikmogelijkheden: (voor elke aanklikmogelijkheid wordt een nieuwe webpagina geopend) * Hoe kan je ondersteunen op maat? * Ondersteunen bij een taak: hoe? (1 pagina voor taallesgever EN cursisten) • De taallesgever ondersteunt de cursisten • De cursisten ondersteunen elkaar * Hoe kan je sterkere cursisten uitdagen?(1 pagina voor taallesgever EN cursisten). • De taallesgever maakt een taak uitdagender voor sterke cursisten • De cursisten maken een taak uitdagender voor elkaar
Hoe kan je ondersteunen op maat? Klassikale werkvormen, waarbij de taallesgever de hele groep voortdurend bij elkaar houdt, maken differentiëren erg moeilijk. Voor de zwakkeren zal het vaak te snel gaan, voor de sterkeren niet snel genoeg. De lesgever heeft het moeilijk om tegelijk de zwakkeren extra te ondersteunen en anderzijds de sterkeren te blijven motiveren. y
x
x
x
x x
x
y: lesgever x: cursist
Een taakgerichte didactiek biedt veel meer mogelijkheden om te differentiëren. De taallesgever geeft de cursisten realistische en motiverende taken waar ze individueel of in groepjes mee aan de slag gaan. Elke taak houdt een kloof in tussen wat de cursisten al kunnen en wat nog niet. De cursisten leren taal door de kloof te overbruggen. Ze zijn zo veel mogelijk zelfontdekkend, zelfstandig en actief bezig met het oplossen van de taak. y
x
x
x
x x
Bronnenboek “Nederlands voor Ouders”
x
y: lesgever x: cursist
Huis van het Nederlands Brussel
Hoe kan je omgaan met niveauverschillen?
De kloof tussen taak en cursist •
de kloof tussen taak en cursist is optimaal
Een taallesgever probeert bij de selectie van de taken en de lesvoorbereiding zo goed mogelijk het niveau van de cursisten in te schatten. Ideaal is als de cursisten zo veel mogelijk zelfstandig in staat zijn om de problemen in een taak aan te pakken. Als dat lukt, is de kloof niet te groot en niet te klein, maar optimaal. De taallesgever is dan een waakzaam observator en klankbord voor de cursisten. •
de kloof tussen taak en cursist is te groot
Voor sommige cursisten zijn de problemen die een taak met zich meebrengt te uitdagend. In dat geval biedt de taallesgever extra ondersteuning (link), zodat de kloof kleiner wordt. Zo kan de lesgever differentiëren, maar toch met alle cursisten aan eenzelfde doel blijven werken. Een taallesgever zou de taak ook eenvoudiger kunnen maken voor zwakkere cursisten, bijvoorbeeld door een kortere, eenvoudigere leestekst te voorzien voor de zwakkeren, en een langere, meer uitdagende voor de sterkeren. Een bezwaar hiertegen is dat zwakkere cursisten zo een minder rijk taalaanbod krijgen dan sterkere cursisten, terwijl net zij alle belang hebben bij een rijk taalaanbod. Als een lesgever systematisch makkelijke taken voorziet voor de zwakste en moeilijkere voor de sterkeren, zullen de niveauverschillen alsmaar groter worden. Let op! Ideaal zou zijn wanneer er, zowel door de sterkere als de zwakkere cursist, steeds aan dezelfde doelstelling gewerkt kan worden. Dit kan door de cursisten in groepjes aan eenzelfde taak te laten werken en ervoor te zorgen dat ze elkaar nodig hebben om de taak te kunnen uitvoeren. Deze werkvorm is in de praktijk echter niet altijd mogelijk. Daarom is het belangrijk toch steeds te proberen om iedereen aan dezelfde vaardigheid te laten werken en ervoor te zorgen dat ELKE cursist (op zijn/haartempo) op het einde van de module de vooropgestelde doelstellingen heeft bereikt. •
de kloof tussen taak en cursist is te klein
Voor sommige cursisten kan een taak te eenvoudig zijn zodat er geen uitdaging is en dus ook geen leerpotentieel. De taallesgever kan – indien nodig - een extra uitdaging inbouwen in de taak. Je vindt verderop enkele ideeën.
Ondersteunen: hoe? De taallesgever ondersteunt de cursisten. De taallesgever bouwt tussenstappen in zodat zwakkere cursisten de taak stapsgewijs tot een goed einde kunnen brengen.
voorbeeld 1: de cursisten schrijven individueel een ziektebriefje voor hun kind De cursisten moeten een briefje schrijven naar de school op basis van een luisterfragment. In dat luisterfragment praat een ouder met een kind op doktersconsultatie. De cursisten vernemen wat het kind precies heeft, welke medicamenten het moet nemen en hoe lang het kind niet naar school kan. Sterkere cursisten kunnen op basis van het luisterfragment aan het briefje voor de school beginnen. Voor de zwakkere cursisten voorziet de lesgever het doktersbriefje dat samenhangt met het luisterfragment en enkele voorbeeldbriefjes van ouders. De cursisten kunnen de briefjes niet klakkeloos overnemen, maar laten zich voor hun briefje inspireren door elementen, formules en zinsdelen uit de andere briefjes. De taallesgever volgt het schrijfproces van nabij op. De sterkere cursisten schrijven als ze klaar zijn met het eerste nog een of meerdere ziektebriefjes of ze kunnen de zwakkere cursisten helpen met hun briefje.
Bronnenboek “Nederlands voor Ouders”
Huis van het Nederlands Brussel
Hoe kan je omgaan met niveauverschillen?
voorbeeld 2: de cursisten beluisteren een luisterfragment waarin een leerkracht praat met ouders over het problematische gedrag van hun zoon. De cursisten hebben als luisteropdracht te luisteren naar wat precies het probleem is. De sterkere cursisten kunnen het probleem al snel detecteren in het luisterfragment. Ze krijgen opdracht om per 2 over een mogelijke oplossing te brainstormen. Zwakkere cursisten hebben meer moeite om precies te achterhalen wat het probleem is. Voor hen laat de taallesgever het luisterfragment nogmaals horen en stelt hij/zij tijdens de opdracht eventueel nog sturende vraagjes om de cursist te ondersteunen. voorbeeld 3: De taallesgever doet een klasgesprek met de cursisten over hun vrijetijdsbesteding en die van hun kinderen. Hij/zij laat bewust eerst de sterkere cursisten aan het woord. De zwakkeren krijgen zo de kans om eerst te luisteren naar vragen, mogelijke antwoorden en formuleringen. Dan komen zij ook aan bod. voorbeeld 4: de cursisten voeren een gesprekje met de directeur De taallesgever stelt duo’s samen van 1 sterke en 1 zwakkere cursist. Beide cursisten moeten een gesprekje voeren met de directeur, maar de directeur begint met de sterkste cursist. De sterkere cursist moet al zijn taalvaardigheid aanwenden om het gesprek te voeren, de zwakkere cursist kan tijdens zijn/haar interview met de directeur terugvallen op wat hij/zij gehoord heeft. De taallesgever stelt vragen die het denkproces voor de taakuitvoering op gang brengen. voorbeeld 1: de cursisten lezen een brief van de school m.b.t. het oudercontact en zoeken naar informatie m.b.t. beginuur, plaats, welke leerkrachten, …. De taallesgever ondersteunt enkele cursisten die de opdracht blijkbaar niet begrijpen. lesgever: cursist: lesgever: cursist: lesgever: cursist: lesgever: cursist: lesgever: cursist: lesgever: cursist: lesgever: lesgever: cursist: lesgever:
Wat is het probleem? … begrijp niet … Je begrijpt de opdracht niet… Wat is dit? … brief … Ja, dit is een brief. Voor wie is de brief? … Wie is de geadresseerde? Is die brief voor mij? Is deze brief voor de kinderen? Is deze brief voor jouw zoon? Kijk eens. Wat lees je hier? Nee, de brief voor ouders. Juist, deze brief is voor de ouders. Ben jij een ouder? Heb jij een zoon? Ja. Hoe heet jouw zoon? Hoe is de naam van jouw zoon? Murat Deze brief is voor de papa van Murat, voor jou. Voor de papa’s en de mama’s, de ouders van de studenten. Van wie is de brief? Heb ik de brief geschreven? Directeur Juist, de directeur heeft de brief geschreven. Hoe heet de directeur? (…)
De lesgever begeleidt de cursisten die problemen hebben met de taak zo ver tot ze de taak zelfstandig verder kunnen afwerken. Als ze opnieuw vastlopen, gaat de lesgever een nieuwe betekenisonderhandeling met hen aan. voorbeeld 2: de cursisten moeten personalia te weten komen van een leerkracht.
Bronnenboek “Nederlands voor Ouders”
Huis van het Nederlands Brussel
Hoe kan je omgaan met niveauverschillen?
De sterke cursisten kunnen een korte interactie over personalia grotendeels zelfstandig voeren. Zwakkere cursisten hebben hier nog veel meer moeite mee. De taallesgever kiest ervoor om de sterkeren de taak zelfstandig te laten uitvoeren. Hij/zij ondersteunt de zwakkeren tijdens het gesprekje met de leerkracht. Sterkere cursisten kunnen ondertussen al een andere leerkracht aanspreken met dezelfde vragen. voorbeeld 3: de cursisten moeten uit een aantal documenten dat document selecteren waarnaar in een luisterfragment werd verwezen. De taallesgever merkt dat enkele cursisten moeite hebben met deze opdracht: lesgever: cursist: lesgever: cursist: lesgever: cursist: lesgever: cursist: lesgever: cursist: lesgever:
wat zoeken jullie? … welk document zoek je? … wat is het probleem met Marco. Marco … ziek Marco is ziek ja, wat heeft hij? griep Dat is juist. Marco is ziek. Hij heeft griep en kan niet naar de school komen. Hoe lang is Marco ziek? Hoeveel dagen? twee, nee, drie dagen Juist, Marco zal drie dagen niet naar school komen. Hij heeft een briefje van de dokter nodig. Zoek het briefje van de dokter uit deze documenten.
voorbeeld 4: hoekenwerk De taallesgever voorziet in verschillende hoeken van de klas verschillende opdrachten, bv. in een hoek moeten de ouders een briefje aan de leerkracht van hun kind schrijven, in de andere hoek moeten ze luisteren naar een conversatie op het oudercontact en daarna een rollenspel doen, in nog een andere hoek moeten ze agenda-uittreksels lezen en beantwoorden… Wanneer ouders klaar zijn met een opdracht schuiven ze door naar een andere hoek. De taallesgever heeft zo de tijd om de zwakkere ouders te begeleiden bij hun opdracht. De cursisten hebben de mogelijkheid om op hun tempo de opdrachten uit te voeren.
Ondersteunen: hoe? De cursisten ondersteunen elkaar. De sterkere en zwakkere cursisten werken samen aan een taak door een informatiekloof weg te werken. voorbeeld 1: de cursisten schrijven per 2 een ziektebriefje voor een kind De taallesgever heeft een sterke en een zwakke cursist bij elkaar gezet. Enkel de zwakke cursist krijgt informatie van de taallesgever over de naam van het kind, welke ziekte het heeft, hoe lang het afwezig zal zijn, de klas en de klastitularis van het kind. De sterke cursist krijgt deze informatie niet, maar moet deze vernemen van de zwakke. Beide cursisten schrijven een briefje en zullen hiervoor met elkaar moeten overleggen. De sterkste cursist wil de informatie achterhalen die de zwakkere cursist heeft. Hij/zij moet al zijn/haar taalvaardigheid aanwenden om interactie aan te gaan met de zwakke cursist. De zwakke cursist probeert zo goed mogelijk de gewenst info door te geven en krijgt intussen ook nog taalaanbod van de sterkere cursist dat voldoende begrijpelijk is. voorbeeld 2: de cursisten reconstrueren een uitleg over tanden poetsen De cursisten beluisteren een luisterfragment over hoe je je tanden moet poetsen (verschillende stappen). De taallesgever laat de zwakke cursisten aan de ene kant van de klas tekeningen zien van de verschillende stappen. De sterkeren krijgen de tekeningen niet te zien. Vervolgens moeten de cursisten per 2 (een sterke en een zwakke) de juiste volgorde van de tekeningen
Bronnenboek “Nederlands voor Ouders”
Huis van het Nederlands Brussel
Hoe kan je omgaan met niveauverschillen?
reconstrueren. Omdat de zwakken over nuttige informatie beschikken zal er veel interactie zijn in de duo’s. Achteraf wonen ze in de klas van hun kinderen een les bij over tanden poetsen. voorbeeld 3: de cursisten verzamelen de juiste spullen n.a.v. een brief van de school De cursisten werken per 2. Ze moeten de juiste benodigdheden verzamelen voor een uitstap/activiteit van hun kind. De benodigdheden liggen in het klaslokaal. De zwakste cursist krijgt een brief van de school met info over de uitstap/activiteit en de benodigdheden. De sterkere cursist mag deze brief niet zien, maar moet op basis van de instructies van de zwakkere de juiste benodigdheden verzamelen. Om de opdracht tot een goed einde te brengen is er heel wat interactie nodig. Bij een nieuwe opdracht wisselen de rollen. voorbeeld 4: de cursisten interviewen leerkrachten De cursisten krijgen opdracht om enkele vragen te stellen aan leerkrachten. De taallesgever laat de cursisten in duo’s de opdracht uitvoeren. Elk duo bestaat uit een sterkere en een zwakkere cursist. De taallesgever zorgt ervoor dat bij het eerste interview de sterkere cursist de vragen stelt, het gesprek voert en dat de zwakkere cursist observeert en de antwoorden noteert. Daarna worden de rollen omgedraaid: de zwakkere cursist voert het gesprek en de sterkere noteert (de zwakkere cursist kan dan inspiratie putten uit het geobserveerde interview). De cursisten rapporteren ieder over hun eigen interview aan de medecursisten. voorbeeld 5: de cursisten doen origami met kinderen. Als voorbereiding leert de taallesgever de sterkste helft van de groep cursisten hoe je een bepaald knutselwerkje plooit. Deze groep moet vervolgens uitleggen aan de anderen hoe ze moeten plooien. Ze mogen daarbij evenwel niet demonstreren. Daarna worden de rollen omgekeerd en moeten de zwakkere cursisten een origami-werkje uitleggen aan de sterkeren. Daarna gaan de cursisten origami doen met de kinderen. Sterkere cursisten observeren de zwakkeren. De taallesgever kan sterkere cursisten een observatorrol geven. Zij observeren hoe andere cursisten het doen en brengen achteraf in groep verslag uit. Sterkere cursisten ondersteunen de zwakkeren. Een taallesgever kan een sterke cursist waarvan hij/zij weet dat die het goed zal aanpakken vragen om zwakkere cursisten af en toe te helpen. De sterke cursist moet zich evenwel kunnen vinden in deze rol. Om iets uitleggen aan een zwakkere cursist moet hij/zij al zijn taalvaardigheid gebruiken. Dat is immers een heel stuk moeilijker dan enkel maar begrijpen. Een taallesgever mag evenwel niet te veel verantwoordelijkheid afschuiven op sterke cursisten.
Hoe kan je sterkere cursisten uitdagen? De taallesgever maakt een taak meer uitdagend voor sterke cursisten. Sterke cursisten voeren eenzelfde taak meermaals uit (zolang het interessant blijft voor hen). Terwijl zwakkere cursisten nog bezig zijn met het uitvoeren van een opdracht, voeren sterke cursisten een gelijkaardige taak nogmaals uit. Dit is niet de meest ideale vorm van differentiatie aangezien de sterkere zo steeds op een hoger niveau aan de doelen gaat werken, maar het lijkt ons onvermijdelijk dat er af en toe ook op deze manier gedifferentieerd wordt. Het belangrijkste is dat ELKE cursist uiteindelijk de vooropgestelde doelen bereikt. voorbeeld 1: de cursisten hebben een kennismakingsgesprekje met een leerkracht van de school
Bronnenboek “Nederlands voor Ouders”
Huis van het Nederlands Brussel
Hoe kan je omgaan met niveauverschillen?
De cursisten spreken een leerkracht aan om personalia uit te wisselen. Terwijl de lesgever de zwakste cursisten ondersteunt tijdens hun gesprek, knopen de sterkeren nieuwe gesprekjes aan met andere leerkrachten. De taallesgever bouwt extra moeilijkheden in voor sterkere cursisten. voorbeeld 1: de cursisten voeren een gesprekje met leerkrachten Sterkere cursisten interviewen minder bekende leerkrachten, zwakkere cursisten interviewen leerkrachten die ze al kennen en die makkelijk aanspreekbaar zijn. voorbeeld 2: de cursisten moeten een briefje schrijven om hun ziek kind te verontschuldigen op school De taallesgever laat sterkere cursisten een moeilijkere situatie neerschrijven dan zwakkere cursisten, bv. dat hun kind een erg besmettelijk virus heeft opgedaan en daardoor langere tijd thuis moet blijven of dat het kind voor een operatie enkele dagen in het ziekenhuis moet blijven. De taallesgever stelt meer eisen naar inhoud en vorm van de briefjes aan sterkere dan aan zwakke cursisten. voorbeeld 3: een ziektebriefje schrijven Bij het schrijven van een ziektebriefje kan de taallesgever meer verwachten van de vorm en de inhoud bij sterkere cursisten dan bij zwakkere. Zo kan hij de sterkere cursisten vragen om extra informatie te geven (wanneer komt het kind terug naar school…) of extra vragen te stellen (wat gebeurt er met het huiswerk, hoe zal het kind terug bijgewerkt worden?…) voorbeeld 4: rollenspel oudercontact Als voorbereiding op een gesprekje met een leerkracht op het oudercontact, oefenen de cursisten een rollenspel in. De taallesgever kan, samen met enkele sterke cursisten, de rol opnemen van de leerkracht. De minder sterke cursisten schuiven door van de ene ‘leerkracht’ naar de andere en stellen vragen. Elke ‘leerkracht’ heeft een (fictief) rapport ter beschikking waarover voldoende concreet gepraat kan worden. voorbeeld 5: knutselen in de klas De ouders gaan de kleuters begeleiden tijdens een knutselactiviteit bv. origami. Enkele taalvaardige ouders zullen elk een groepje kinderen uitleggen hoe ze te werk moeten gaan (demonstratie). De minder taalvaardige ouders verdelen zich ook over de groepjes, ze luisteren naar de instructies en ondersteunen vervolgens de kleuters individueel. voorbeeld 6: (zelf)evaluatie van een activiteit De cursisten krijgen na een activiteit een evaluatieformulier waarop ze zichzelf en/of de activiteit mogen evalueren. Voor de zwakkere cursisten kan de taallesgever een formulier voorzien met meerkeuzevragen (en eventueel enkele open vragen), voor de sterkere cursisten voorziet hij/zij een formulier met alleen maar open vragen. Opmerking: Bij het inbouwen van extra moeilijkheden door een extra taak te geven kan het gebeuren dat zwakkere cursisten deze taak ook zullen willen doen. Ze merken immers duidelijk dat sommige cursisten een andere taak krijgen en kunnen zich benadeeld voelen indien zij die ook niet krijgen. Daarom hebben we bij de voorbeelden hierboven gekozen voor extra moeilijkheden binnen eenzelfde taak, die toch de mogelijkheid bieden om de sterkere cursisten uit te dagen.
Bronnenboek “Nederlands voor Ouders”
Huis van het Nederlands Brussel
Hoe kan je omgaan met niveauverschillen?
Hoe kan je sterkere cursisten uitdagen? De cursisten maken een taak meer uitdagend voor elkaar De cursisten werken samen in heterogene groepjes om een informatiekloof weg te werken. Als een sterke cursist moet samenwerken met minder taalvaardige cursist zal hij/zij heel wat taalvaardigheid nodig hebben om de juiste vragen te stellen, vragen te herformuleren, begrip te controleren, taaluitingen te begrijpen, enzovoort. Voorwaarden zijn: - dat beide Nederlands (moeten) gebruiken om de taak uit te voeren - dat er een echte samenwerking is, d.w.z. dat de sterke cursist(en) de taak niet alleen oplossen. Een ‘informatiekloof’ waarbij de cursisten iets van elkaar te weten moeten komen, kan dit vermijden. voorbeeld 1: een enquête in de groep De cursisten informeren naar de favoriete vakken, de klas, studierichting en leerkrachten van hun kind(eren) van hun medecursisten. Sterkere cursisten moeten informatie te weten komen van zwakke cursisten en vice versa. Elke cursist moet deze gegevens zien te achterhalen bij alle andere cursisten. voorbeeld 2: de plattegrond van de school Als voorbereiding op een rondleiding in de school door de directeur, verkennen de ouders de plattegrond van de school. De taallesgever verdeelt de cursisten in een aantal groepjes. Elk groepje krijgt een stuk plattegrond van de school en probeert alle lokalen en plaatsen te benoemen. Vervolgens brengt de taallesgever 1 cursist van elk groepje samen in nieuwe groepjes. De voorkennis die de cursisten hebben opgebouwd over een stuk plattegrond is interessante info voor de andere cursisten. Sterkere cursisten zullen daarom interactie opzoeken met zwakkeren. voorbeeld 3: vraagjes oplossen bij een luisterfragment Voor de cursisten gaan luisteren naar een gesprek tussen leerkracht en ouder tijdens een oudercontact, krijgen ze enkele vraagjes over het luisterfragment. Daarna verdeelt de taallesgever de vraagjes onder de cursisten. Elk groepje moet luisteren naar de informatie die ze nodig hebben om hun specifieke vraagjes op te lossen. Daarna delen de groepjes aan de andere groepjes hun gevonden antwoorden mee. Er wordt opnieuw geluisterd om te checken of iedereen wel akkoord gaat met de antwoorden van de andere groepjes.
Bronnenboek “Nederlands voor Ouders”
Huis van het Nederlands Brussel