INFORMATIE T.B.V. TOEKENNEN VAN EEN VERKLARING VAN GEEN BEDENKINGEN: NATUURBESCHERMINGS-WET
AANVRAGER Naam: Adres: PC & woonplaats:
Verhoeven Melkveebedrijf B.V. Maaij 15 5556 TH Valkenswaard
LOCATIE BEDRIJF Adres: PC & woonplaats:
Maaij 15 5556 TH Valkenswaard
INFORMATIE T.B.V. VVGB NATUURBESCHERMINGS-WET
Initiatieflocatie:
adres: Woonplaats: Kvk nummer:
Maaij 15 5556 TH Valkenswaard 17124446
Initiatiefnemer:
naam: Adres: Woonplaats: Telefoon: Emailadres:
Verhoeven Melkveebedrijf B.V. Maaij 15 5556 TH Valkenswaard 040-2068377
[email protected]
Adviseur/contact:
FarmConsult Sluisstraat 24 7491 GA Delden
[email protected]
Opsteller Naam: tel. : email: Datum:
F. Heslenfeld 0653-330180
[email protected]
16 december 2013
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
Projectleider Naam: F. Heslenfeld tel.: 0653-330180 email:
[email protected]
1
Inhoudsopgave
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
VOORNEMEN ....................................................................................................... 3 AANVRAAGFORMULIER......................................................................................... 4 BIJLAGE KOPIE VIGERENDE VERGUNNING(EN) ..................................................... 5 BIJLAGE SITUATIESCHETS EN COÖRDINATEN NATUURGEBIEDEN ......................... 6 BIJLAGE DEPOSITIEBEREKENINGEN ..................................................................... 8 BIJLAGE PASSENDE BEOORDELING VOGELRICHTLIJNGEBIEDEN .......................... 10 MACHTIGING ..................................................................................................... 11
2
Voornemen
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
Hierna de gegevens van het voornemen, de diertabel en milieutekening.
3
10000+
luchtuitlaat over volle lengte
7350 + luchtuitlaat over volle lengte 4000 +
4000 +
luchtinlaat rondom
goot
luchtinlaat rondom
Peil
opslag vaste mest
1500 -/Doorsnede A - A Betonwand h = 2500 t
h voc g idin e l r oe afv
7500 +
C
C
Opslag stro Voersilo Drijfmestput
Voersilo 8 ton
8 ton
mestafstort
mestafstort
Voersilo 8 ton
mestafstort
4250 +
Drijfmestput
mestafstort
Peil 10 kalveren op stro
Doorsnede C - C
Voergang
n
stalling machines en werktuigen
lig
bo xe
n bo xe
17 jongvee
30
lig 30
30
lig
bo xe
n
Open loods
mestschuif
A
A mestschuif
B
mestschuif
4 ligboxen Vide
mestschuif Voergang
afstortput -/- 1500
lig bo x
Melksilo
14
B
Opslagzolder
D
Fietsen
Werkplaats
an de
lst r
aa
t
Separatie
Melkrobots
D
BW
Klauwbox
L2 01 2. 04
en
Stalling auto's
Techniek
Doorsnede D - D
be h
bo x
en
Afkalfruimte
lig
28 lig bo xe n
Peil
14
Afkalfruimte
1500 -/-
11
lig
bo
xe
n
Doorsnede B - B
ziekenhok
Wasruimte
15 eenlingboxen K. Hygienesluis
Kantoor
Mileutekening 4l igb ox en
mixput
woonhuis
Initiatiefnemer
Verhoeven Melkveebedrijf, Maaij 15, 5556 TH Valkenswaard, 040-2068377
Locatie Maaij 15, 5556 TH Valkenswaard Adviseur Frans Heslenfeld, Adviseur FarmConsult, 0653-330180 De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het besluit Huisvesting
nr stal
emissie punt
RAV code* GL nr
omschrijving GL
1
a 1.18.1
BWL 2012.04
1
a3
0
ligboxenstal met V-vormige vloer van geprofileerde vloerelementen in combinatie met een gierafvoerbuis vrouwelijk jongvee tot 2 jaar
* De vermelde codes en normen zijn genomen uit de Regeling ammoniak en veehouderij, laatst gewijzigd 24 oktober 2012. ** De vermelde normen zijjn genomen uit de Regeling geurhinder en veehouderij, laatst gewijzigd 18 oktober 2011 *** De vermelde normen komen uit de door VROM gepubliceerde lijst Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij, laatst gewijzgd maart 2012.
Aangevraagde vergunning:
diersoort
# dierplaatsen
# dieren
kg NH3 / fijnstof / dier* Oue / dier** totaal NH3 totaal Oue dier***
totaal fijnstof (g/s)
Melkkoeien
129
6,7
0
864,3
0
118
0,00048
Jongvee
74
3,9
0
288,6
0
38
0,00009
1152,90
0
TOTAAL
0,000572
Aanvraagformulier
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
Hierna het aanvraagformulier “Aanvraag vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)”.
4
Aanvraagformulier veehouderijbedrijven voor een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet)
Algemene aanwijzingen -
-
Per 17 juli 2013 dient u dit aanvraagformulier te gebruiken voor activiteiten die betrekking hebben op veehouderijbedrijven. Voorzie tekeningen van een duidelijke legenda met verklaring van alle nummers, tekens en afkortingen. Onderteken de aanvraag en dien alle daarbij behorende stukken in bij: Het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Bureau Natuurverkenningen Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch Of stuur de ondertekende stukken digitaal naar
[email protected].
Als u een nadere toelichting wenst, kunt u contact opnemen met één van onze medewerkers van het cluster Groene Wetten, telefoonnummer 073 681 21 38, of een e-mail sturen aan
[email protected]. Algemene informatie over en toelichting op het provinciale beleid, provinciale besluiten en de 9 (concept)beheerplannen waar de provincie trekker voor is, vindt u op onze website www.brabant.nl/natuurbeschermingswet. Op de website van de Rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/natuur) vindt u informatie over alle beschermde soorten, habitattypen en gebieden, met kaarten en besluiten en alle publicaties en hulpmiddelen van het ministerie van Economische Zaken zoals brochures, effectenindicator, (ontwerp)aanwijzingsbesluiten, handreikingen en vraag-en-antwoorddocumenten.
Ondertekening Datum: 16-12-2013
Plaats: Boxmeer
Naam ondertekenaar: F. Heslenfeld
Hoedanigheid: Gemachtigde
Handtekening
Indien de aanvraag is ondertekend door een gemachtigde, dient er een kopie van de machtiging als bijlage bijgevoegd te worden.
1.
Algemene gegevens
1.1
Aanvrager1
Bedrijf: Verhoeven Melkveebedrijf B.V. Naam voorletter(s): Verhoeven, E. Adres (straat, huisnummer, postcode en plaats): Maaij 15, 5556 TH, Valkenswaard Telefoonnummer: 040-2068377
1.2.
e-mailadres:
[email protected]
Contactpersoon (indien van toepassing)
Naam en adres (straat, huisnummer, postcode en plaats): F. Heslenfeld (FarmConsult), Sluisstraat 24, 7491 GA Delden Telefoonnummer: 0653-330180
1.3
e-mailadres:
[email protected]
Geef een korte omschrijving van de (gewijzigde) activiteit2
Bestaande rundveestallen worden vervangen voor een nieuwe rundveestal en werktuigenberging.
U dient een kopie van de huidige / vigerende milieuvergunning met bijbehorende plattegrondtekening bij te voegen.
1.4
Heeft de vergunningaanvraag betrekking op een activiteit van tijdelijke aard? nee ja, geef onderstaand de periode aan waarvoor de vergunning wordt aangevraagd:
1 Vul hier de gegevens in van degene op wiens de naam de vergunning moet komen: naam bedrijf met vermelding van rechtspersoonlijkheid (maatschap, VOF, BV etc) of particulier. 2 In het kader van dit aanvraagformulier wordt onder activiteit verstaan, een project of andere handeling zoals bedoeld in artikel 19d van de Nbwet of een handeling zoals bedoeld in artikel 16 van de Nbwet.
2
2.
Locatie bedrijf en Natura 2000-gebied(en) / beschermde natuurmonument(en)
2.1.
Locatie agrarisch bedrijf
Is het adres van de aanvrager tevens het adres van het agrarisch bedrijf: ja (ga verder met vraag 2.2) nee, geef onderstaand de locatie van de door u voorgenomen activiteit: Adres (straat, huisnummer, postcode, plaats) of, indien de locatie niet is gekoppeld aan een huisadres, de kadastrale gegevens:
2.2
In welke gemeente ligt het agrarisch bedrijf waarvoor een vergunning wordt aangevraagd?
Gemeente: Valkenswaard
2.3 Op welke Natura 2000-gebied(en) en/of beschermde natuurmonument(en) heeft de aanvraag betrekking? Zie voor een overzicht van de in Noord-Brabant gelegen Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten de bijlage bij dit aanvraagformulier. Zie bijlage
U dient een topografische kaart van de ligging van het bedrijf inclusief de ligging van het nabijgelegen Natura 2000gebied(en) met de gevoelige locaties (x- en y-coördinaten) zoals die zijn opgenomen in de AAgro-Stacks berekening bij te voegen.
3
3.
Gedetailleerde gegevens van het project
3.1
Is er eerder een Nb-wetvergunning of omgevingsvergunning waarbij de Nbwet is aangehaakt voor de activiteit verleend? nee ja, geef onderstaand de datum en het kenmerk / nummer van de vergunning en ga verder met 3.4.
Indien er eerder een omgevingsvergunning is verleend waarbij de Nbwet is aangehaakt, dient u een kopie van deze vergunning als bijlage bij te voegen.
3.2 Gebruik Alterra-rapport nr. 2359 voor vogelrichtlijngebieden Maakt u voor de onderbouwing van uw aanvraag gebruik van het Alterra-rapport, nr. 2359? 3 Ja Nee
Zo ja, u dient in een bijlage aan te geven voor welke vogelrichtlijngebieden u het Alterra-rapport als onderbouwing van uw aanvraag gebruikt voor de mogelijke effecten van stikstofdepositie en welke conclusie hieruit getrokken wordt.
3.3 Emissie uitgangssituatie(s) Geef in onderstaande tabel aan wat de verschillende relevante referentiedata zijn voor de in 2.3 genoemde gebieden, behalve voor de vogelrichtlijn(VR-)gebieden waarvoor het Alterra rapport gebruikt wordt (zoals in 3.2 bedoeld). Vermeld onderstaand de op die datum vigerende milieuvergunning en de vergunde emissie voor het bedrijf.
Verschillende referentiedata geldend voor vogel-,
Op referentiedatum vigerende
Vergunde emissie
habitatrichtlijngebieden en/of beschermde
milieuvergunning (datum afgifte)
(totaal kg NH3)
natuur-monumenten (zie bijlage aanvraagformulier) A. Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux B. Weerter- en Budelerbergen & Ringselven C. Kempenland West D. BNM Zwartven
25-06-2004 25-06-2004 25-06-2004 25-06-2004
1146,5 kg NH3 1146,5 kg NH3 1146,5 kg NH3 1146,5 kg NH3
U dient kopieën van deze vergunningen met bijbehorende plattegrondtekening(en) bij te voegen.
3.4 Bedrijfssituatie die als uitgangsituatie dient De uitgangssituatie heeft betrekking op 1) een Nbwetvergunning of omgevingsvergunning waarbij de Nbwet is aangehaakt (zoals bedoeld bij 3.1) of 2) de vergunde situatie op de referentiedatum/-data (zoals bedoeld bij 3.3). Indien er meerdere referentiedata gelden, geef deze dan afzonderlijk weer.
M.E.A. Broekmeyer, J. Kros, A.G.M. Schotman, G.W.W. Wamelink en A. van Kleunen. Effecten van stikstof op vogelsoorten in vogelrichtlijngebieden in Noord-Brabant. Alterra, Wageningen/ SOVON, Nijmegen, Alterra-rapport 2359. Dit rapport is te raadplegen via www.brabant.nl en www.alterra.nl 3
4
Tabel 1A. Uitgangssituatie 1 d.d. 25-06-2004 Stal nr. Stalsysteem Diercategorie (Rav-code)
Aantal dieren
1a
a.1.100.1
Melkkoeien
94
Emissiefacto r per dier (kg NH3/jr.) 9,5
1a
A3
Jongvee
3,9
10
39,0
1b
A3
Jongvee
3,9
25
97,5
2
A3
Jongvee
3,9
30
117,0
Totaal:
Tabel 1B. Indien van toepassing, uitgangssituatie 2 d.d. Stal nr. Stalsysteem Diercategorie (Rav-code)
Aantal dieren
Emissiefacto r per dier (kg NH3/jr.)
Emissie totaal (kg NH3/jr.)
893,0
1146,5
Emissie totaal (kg NH3/jr.)
Totaal:
Tabel 1C. Indien van toepassing, uitgangssituatie 3 d.d. Stal nr. Stalsysteem Diercategorie (Rav-code)
Aantal dieren
Emissiefacto r per dier (kg NH3/jr.)
Emissie totaal (kg NH3/jr.)
Totaal: 3.5 Aangevraagde bedrijfssituatie Tabel 2. Totale beoogde situatie Stal nr. Nieuwe Stalsysteem Diercategorie stal?4 (Rav-code) (J/N)
Aantal dieren
1
J
A 1.18.1
Melkkoeien
129
Emissiefacto r per dier (kg NH3/jr.) 6,7
1
J
A3
Jongvee
74
3,9
Totaal:
Emissie totaal (kg NH3/jr.)
288,6
864,3
1152,9
Nieuwe stal (zoals gedefinieerd in de Verordening Stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant 2013); a) een opgericht of gerenoveerd dierenverblijf, 1° waarvoor op of na 25 mei 2010 een omgevingsvergunning onderdeel bouwen vereist is en door de oprichting of renovatie een wijziging plaatsvindt van het huisvestingsssysteem uit de dan geldende Rav-lijst of 2° waarbij sprake is van het aanleggen, aankoppelen of installeren van één of meer van de in de bijlage 1 (Verordening) opgenomen lijst met systemen voorzover het aankoppelen of installeren van deze systemen betrekking heeft op de emissiereductie van stikstof; b) een nieuwe opgericht verplaatsbaar dierenverblijf, of c) een gebouw dat in de beoogde situatie als dierenverblijf wordt ingericht. Deze nieuwe stallen dienen gemiddeld in de beoogde situatie minimaal te voldoen aan de eisen gesteld in bijlage 2 van deze verordening, tenzij deze vallen onder het overgangsrecht (artikel 22). 4
5
U dient een plattegrondtekening van de beoogde situatie bij te voegen.
3.6 Overige/andere onderdelen van aanvraag Eventuele andere onderdelen dan onder 3.5 genoemd waar de activiteit betrekking op heeft met mogelijk negatieve invloed op de beschermde gebieden (overige activiteiten met bijvoorbeeld verstorende, verdrogende, vermestende, verzurende en/of verontreinigende invloeden).
Nvt.
6
4. Effecten op beschermde gebieden (Natura 2000-gebied / beschermd natuurmonument) 4.1 Is er een toename stikstofdepositie van het bedrijf ten opzichte van de uitgangssituatie voor omliggende beschermde gebieden? Ja Nee Om dit aan te tonen dient u AAgro-Stacks berekeningen bij te voegen van de uitgangs- en beoogde situatie.
4.2
Als er een toename van stikstofdepositie is:
A. wordt saldering gevraagd via een salderingsverzoek aan de provincie? Ja, voor Natura 2000-gebieden middels het “formulier salderingsverzoek nieuwe stallen” met betrekking tot de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant 2013 Ja, voor beschermde natuurmonumenten wordt dat bij deze aangevraagd Nee
Zo ja voor Natura 2000-gebieden, u dient een ingevuld formulier salderingsverzoek, inclusief de daarin gevraagde stukken, bij te voegen. B. zijn er rechten van derden (externe saldering) ingetrokken? Ja Nee
Zo ja, u dient een kopie van het intrekkingsbesluit ten gunste van de aanvrager en kopieën van bijbehorende vergunning, plattegrondtekening en AAgro-Stacksberekeningen bij te voegen.
4.3
Is er per saldo een toename van stikstofdepositie en/of is er een andere mogelijk significant negatief effect op een Natura 2000-gebied? Onder een negatief effect wordt verstaan: - verslechtering van de kwaliteit van de kwalificerende natuurlijke habitats en/of de habitats van soorten in het gebied; - significant verstorende effecten op kwalificerende soorten in het gebied. Ja Nee
Zo ja, u dient een onderbouwing (verslechteringstoets of passende beoordeling) bij te voegen waarin de mogelijke effecten op de afzonderlijke instandhoudingsdoelstellingen, de mogelijkheid en effecten van mitigerende maatregelen en cumulatieve effecten worden onderbouwd.
4.4
Is er per saldo een toename van stikstof en/of is er een ander mogelijk negatief effect op het natuurschoon, de natuurwetenschappelijke betekenis of voor de dieren of planten in een beschermd natuurmonument? Ja Nee
Zo ja, u dient een inhoudelijke onderbouwing bij te voegen waarin de effecten, inclusief het effect van eventueel te nemen maatregelen, worden onderbouwd.
7
Bijlage 1. Referentiedata Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten
Natura 2000-gebied
Soort gebied
Biesbosch Brabantse Wal Deurnsche Peel & Mariapeel Groote Peel Hollands Diep Kampina & Oisterwijkse Vennen Kempenland-West Krammer-Volkerak Langstraat Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen Markiezaat Oeffelter Meent Regte Heide & Riels Laag Strabrechtse Heide & Beuven Ulvenhoutse Bos Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek Weerter- en Budelerbergen & Ringselven Zoommeer
VR + HR VR + HR VR + HR VR + HR VR + HR VR + HR HR VR + HR HR VR + HR HR HR VR HR HR VR + HR HR HR VR + HR VR
Beschermd natuurmonument De Kavelen Dommelbeemden Het Eendennest Het Zwartven Hildsven Kooibosje Terheijden
Referentiedatum voor Vogelrichtlijngebied 11 oktober 1996 24 maart 2000 10 juni 1994 10 juni 1994 24 maart 2000 10 juni 1994 18 juli 1995 24 maart 2000
Referentiedatum voor Habitatrichtlijngebied 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004
10 juni 1994
8 mei 2013
24 maart 2000 24 maart 2000
7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004
Referentiedatum 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004 7 december 2004
8
Bijlage kopie vigerende vergunning(en)
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
Hierna staan de afschriften van de vigerende vergunning op 7 december 2004.
5
GEMEENTE VALKEN SWAARD
WET
MILIEUBEHEER Beschikking
Op 6 juni 2003 is een aanvraag om een vergunning ingekomen van Verhoeven Melkveebedrij f, Maay 15 in Valkenswaard. Op 13 februari 2004 is een gewijzigde aanvraag ingekomen. Een oprichtingsvergunning wordt gevraagd voor het oprichten en het in werking hebben (artikel 8.1 sub a) van een agrarisch bedrijf met melkvee. De navolgende bescheiden maken deel uit van de aanvraag: - aanvraagformulier d.d. 13 februari 2004, ingekomen d.d. 13 februari 2004; - tekeningen van de inrichting d.d. 13 februari 2004; - bedrijfsontwikkelingsplan d.d. 13 februari 2004. Deze bescheiden leveren voldoende informatie op voor een goede beoordeling van de aanvraag. De bescheiden maken deel uit van deze beschikking. INRICHTING EN SITUERING. De inrichting valt onder andere onder de volgende categorieën van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer: - 7.1 lid a., het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen - 8.1 lid a. het kweken, fokken, mesten, houden verhandelen, verladen of wegen van dieren. De inrichting is gelegen aan Maay 15 te Valkenswaard, kadastraal bekend als gemeente Valkenswaard sectie A; nummer 957. De omgeving van de inrichting kan als volgt worden omschreven. De inrichting ligt in het buitengebied van de gemeente Valkenswaard. De directe omgeving wordt gekenmerkt door meerdere agrarische bedrijven. De inrichting ligt binnen de 250 meterzone ten opzichte van een aangewezen Icwetsbaar natuurgebied. De inrichting ligt binnen 3 km van Natuurbeschermingswetgebied "De Malpie-De Plateaux" en Habitatrichtlijngebied "De Plateaux-Grote Heide". Voor het overige is de inrichting niet gelegen in een gebied waarin de kwaliteit van het milieu of van een of meer onderdelen daarvan bijzondere bescherming nodig heeft. VIGERENDE VERGUNNING Voor de inrichting is op 30 januari 1992 een melding ingevolge het Besluit melkrundveehouderijen ingediend voor het houden van 75 melkkoeien, 63 stuks vrouwelijk jongvee, 21 vleesstieren en 10 nuchtere kalveren. Deze melding en bijbehorende veebezetting wordt in de navolgende tekst ter vereenvoudiging de vigerende vergunning genoemd. Verder is op de opslag van 1.200 m3 drijfmest in een mestsilo het Besluit mestbassins milieubeheer van toepassing waarvoor op 13 oktober 1987 een melding is ontvangen overeenkomstig de Hinderwet. In de tabellen la en lb is het totale aantal dieren, de totale ammoniakemissie (NH3) en het aantal mestvarkeneenheden (mve) weergegeven waarvoor vergunning is verleend.
Tabel 1 Verleende vergunning Diercategorie / huisvestingssysteem Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar, overige huisvestingssystemen, beweiden Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vleesstieren van 6 tot 24 maanden Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Totaal
Stankbelasting Mve Dieren/ totaal mve
NH3-belasting NH3NH3 factor totaal 712,5 9,5
Aantal dieren 75 63 21 10
3,9 7,2 3,9
245,7 151,2 39,0 1.148,4
-
-
0,9
23,3
-
-
23,3
In de Regeling ammoniak en veehouderij (de ministeriële regeling op basis van artikel 1 lid 1 van de Wet ammoniak en veehouderij) is de ammoniakemissie gerelateerd aan het beschikbare leefoppervlak per dier. Daarnaast geeft de emissiefactor, de emissie per dierplaats weer. Op basis van de Wet milieubeheer moet vergunning worden verleend voor het maximale aantal te houden dieren. De ammoniakemissie wordt, conform artikel 1 lid 2 van de Wav, berekend door het aantal dieren te vermenigvuldigen met de emissiefactor. In de uitgangssituatie is het maximaal vergunde aantal te houden dieren gelijk aan het aantal dierplaatsen.
DE AANGEVRAAGDE VERGUNNING
De aanvraag houdt verband met een uitbreiding van de inrichting. Ten opzichte van de vigerende vergunning worden de volgende veranderingen aangevraagd: 1. beëindiging van de vleesstierenhouderij; 2. uitbreiding met 19 melkkoeien; 3. vermindering van de veestapel met 8 stuks vrouwelijk j ongvee tot 2 j aar; 4. aanleg van een spoelplaats; 5. bouw van een landbouwwerktuigenberging; 6. realisatie van een vaste mestopslag. Het maximale aantal dieren waarvoor vergunning wordt gevraagd, met de totale ammoniakemissie (NH3) en het aantal mestvarkeneenheden (mve), is in tabel 2 weergegeven. Tabel 2 Aangevraagde vergunning Stal 1
2
Diercategorie / huisvestingssysteem Melkkoeien, overige huisvestingssystemen, beweiden Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Totaal
Aantal dieren
NH3-belasting NH3 NH3factor totaal
Stankbelasting Mve Dieren/ totaal mve
94
9,5
893,0
-
-
10 15 10 14 16
3,9 3,9 3,9 3,9 3,9
39,0 58,5 39,0 54,6 62,4 1.146,5
-
-
In de aangevraagde situatie is het maximale aantal te houden dieren gelijk aan het aantal dierplaatsen.
BEOORDELING VAN DE AANVRAAG
Onderhavige aanvraag op basis van de Wet milieubeheer is, met inachtneming van de artikelen 8.8 en 8.9 van deze wet, naast overige milieuaspecten, specifiek getoetst aan: 1. voor zover het de ammoniakemissie betreft: a. de Wet ammoniak en veehouderij d.d. 8 mei 2002 (Staatsblad 2002, nummer 93); b. de Regeling ammoniak en veehouderij (regeling van 1 mei 2002, Staatscourant nummer. 82; zoals is gewijzigd op 12 juli 2002, Staatscourant nummer 136); c. de Wet milieubeheer; 2. voor zover het de geurhinder betreft: a. de brochure Veehouderij en Hinderwet (1985); b. de richtlijn Veehouderij en stankhinder (1996); c. het rapport Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderij (Publicatiereeks Lucht 46); d. de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (Staatsblad 2002, nummers 319 en 320), in werking getreden per 1 mei 2003 (Staatsblad 2003, nummer 178); e. de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (Staatscourant 2003, nummer 81, zoals is gewijzigd op 28 augustus 2003, Staatscourant nummer 165). 1. AMMONIAKEMISSIE in relatie tot KWETSBARE GEBIEDEN Toetsingskader Wet ammoniak en veehouderij (Wav) Onderhavige aanvraag is ingekomen op 6 juni 2003. De aanvraag dateert van na 8 mei 2002, de datum waarop de Wet ammoniak en veehouderij in werking is getreden. Het besluit moet daarom worden genomen met toepassing van de Wet ammoniak en veehouderij en de Regeling ammoniak en veehouderij. Kwetsbaar gebied Op grond van de Wet ammoniak en veehouderij wordt bescherming geboden aan kwetsbare gebieden. Artikel 2 van de Wav bepaalt, voor zover hier relevant, dat als kwetsbaar gebied worden aangemerkt gebieden die deel uit maken van de ecologische hoofdstructuur en onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij als voor verzuring gevoelig als gevolg van deze wet waren aangemerkt. In samenspraak met de provincie Noord-Brabant zijn voor elke gemeente binnen de provincie zogenaamde Wav-werkkaarten opgesteld. Voor elke gemeente zijn op deze kaarten de kwetsbare gebieden aangegeven. Uit de werkkaart voor de gemeente Valkenswaard kan worden afgeleid dat het dichtst bij de onderhavige inrichting gelegen kwetsbare gebied het gebied gelegen tussen "Maay" en de "Luikerweg" is. Dit gebied maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, zoals die is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant bij besluit van 2 juli 2002, en gold tevens als voor verzuring gevoelig onder vigeur van de op 1 januari 2002 vervallen Interimwet ammoniak en veehouderij. Beoordeling ammoniakemissie dierenverblijven De ammoniakemissie uit de dierenverblijven is getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij. Ammoniakemissie uit andere bronnen dan dierenverblijven (inclusief uitloop) van veehouderijen zoals mest be- of verwerken en de opslag van mest buiten de dierenverblijven wordt niet beoordeeld met de Wet ammoniak en veehouderij. De wet maakt een onderscheid in veehouderijen waarvan de dierenverblijven geheel of gedeeltelijk in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied, zijn gelegen en veehouderijen waarvan alle dierenverblijven in zijn geheel op meer dan 250 meter van een kwetsbaar gebied zijn gelegen.
De dierenverblijven van de inrichting zijn geheel gelegen binnen een zone van 250 meter van het kwetsbare gebied tussen "Maay" en de "Luikerweg". De werkelijke afstand tussen de rand van dit kwetsbare bied en het dichtst bij dit gebied gelegen dierenverblijf, stal 1, bedraagt 140 meter. De veehouderij viel voorheen onder de werking van een algemene maatregel van bestuur, te weten het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer. Het betreft hier een veehouderij die voor 1 januari 2002 een melkrundveehouderij was. Het bedrijf breidt uit met uitsluitend melkrundvee. De ammoniakemissie bedraagt na de uitbreiding niet meer dan ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 110 stuks melkvee en 77 stuks vrouwelijk jongvee in geval van oprichting zou veroorzaken, wat overeenkomt met een maximale ammoniakemissie van 1.345,3 kg per jaar. Reden waarom de ammoniakemissie vanuit de dierenverblijven geen reden vormt de gevraagde vergunning te weigeren. Alara Gezien de hoge achtergronddepositie is getoetst aan het Alara-beginsel van artikel 8.11, derde lid, Wm. Ten aanzien van de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen voor dieren zijn voorschriften gesteld die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen nadelige gevolgen voor het milieu die redelijkerwijs kunnen worden gevergd. Hierbij is rekening gehouden met de volgende aspecten: beschikbaarheid, toepasbaarheid en de structurele kostenverhoging van de emissie-arme stalsystemen in relatie tot de milieuwinst. Op grond van voornoemde criteria is de 'stand der techniek' bepaald. Deze Alara-toets is afgeleid van het ontwerp Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Staatscourant 23 mei 2001, nummer 99). De maximale emissiewaarden uit voormeld besluit, waaraan bij nieuwbouw of renovatie van dierenverblijven moet worden voldaan, zijn opgenomen in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij zoals bedoeld in artikel 5 van deze regeling. Voor de andere diercategorieën blijken geen emissie-arme staltechnieken beschikbaar te zijn die redelijkerwijs kunnen worden gevergd. In tabel 3 is per diercategorie per stal de van toepassing zijnde maximale emissiewaarde naast de emissiefactor van het aangevraagde huisvestingssysteem gezet. Tabel 3 Huisvestingssystemen aangevraagde situatie Emissiefactor op basis van bijlage 1 van de Rav en maximale emissiewaarde op basis van bijlage 2 van de Rav. Emissiefactor Maximale emissiewaarde (kg NH3 per Aantal Diercategorie / huisvestingssysteem Stal (kg NH3 per dieren dierplaats per dierplaats per jaar) jaar) 1 Melkkoeien, overige huisvestingssystemen, 94 9,5 9,5 beweiden l)Niet vastgesteld 3,9 10 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar l)Niet vastgesteld 15 3,9 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar l)Niet vastgesteld 10 3,9 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar l)Niet vastgesteld 14 3,9 2 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar l)Niet vastgesteld 16 3,9 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar
1 Voor diercategorieën waarvoor geen maximale emissiewaarde is vastgesteld in bijlage 2 geldt, op basis van artikel 1 lid 3 van de Wav, de emissiefactor van het van toepassing zijnde huisvestingssysteem. Met betrekking tot de volgende stallen overschrijdt de emissiefactor van het huisvestingssysteem de maximale emissiewaarde, zoals is opgenomen in bijlage 2 van de Rav, niet: - stal 1 voor 94 melkkoeien. De uitvoering van deze stal voldoet aan Alara. Voor de diercategorie vrouwelijk jongvee tot 2 jaar geldt geen maximale emissiewaarde. De voorgestelde stalsystemen in stallen 1 en 2 voor vrouwelijk jongvee voldoen daarmee aan Alara. 2. GEURHINDER Op 1 mei 2003 is de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (stankwet) in werking getreden. Als gevolg hiervan is gelijktijdig de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (stankregeling) van toepassing geworden. De stankregeling betreft een uitvoeringsregeling van de stankwet. In artikel 2 van de stankwet staat genoemd dat de stankwet en de stankregeling van toepassing zijn op de landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden met primaat natuur. Deze gebieden worden vastgesteld in een reconstructieplan, rn Noord-Brabant zijn echter nog geen reconstructieplannen vastgesteld. Omdat de in de stankwet bedoelde gebieden nog niet zijn vastgesteld kan de stankregeling formeel nog niet volledig worden toegepast. Pn de stankregeling zijn de omrekeningsfactoren naar mestvarkeneenheden en minimumafstanden van de richtlijn Veehouderij en stankhinder 1996 herzien en geactualiseerd. Daartoe is onder meer een meetprogramma aan stalsystemen uitgevoerd. De metingen zijn conform een meetprotocol uitgevoerd onder gestandaardiseerde omstandigheden. De resultaten zijn door het IMAG in rapporten vastgelegd. Een statistische analyse van de meetresultaten heeft geleid tot een herziening van de omrekeningsfactoren. Voor het bepalen van de afstand tot een gevoelig object werden tot op heden de omrekeningsfactoren uit de richtlijn Veehouderij en stankhinder 1996 toegepast. In de stankregeling zijn nieuwe omrekeningsfactoren opgenomen die zijn gebaseerd op langdurig wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd door een erkend onafhankelijk onderzoeksinstituut. Deze omrekeningsfactoren zijn de meest recente wetenschappelijk onderbouwde inzichten waarmee volgens de beginselen van de Wet milieubeheer rekening moet worden gehouden. In onderhavige vergunning is daarom de stankemissie berekend met de omrekeningsfactoren zoals genoemd in bijlage 1 van de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. Van deze stankregeling is alleen gebruik gemaakt van de in bijlage 1 genoemde omrekeningsfactoren. De vaste afstanden zoals genoemd in bijlage 2 zijn vooralsnog niet toegepast omdat deze zijn verbonden aan omgevingscategorieën. De nieuwe omgevingscategorieën uit de stankwet mogen pas worden toegepast als de landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en de extensiveringsgebieden zijn vastgesteld. Individuele stankhinder Voor wat betreft de beoordeling van de van de inrichting te duchten stankhinder is aangesloten bij de richtlijn Veehouderij en stankhinder 1996 (richtlijn). Voor zover het gaat om de beschrijving van de omgevingscategorieën is daarbij uitgegaan van de voorganger van de richtlijn, de brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 (brochure). De reden hiervan is dat aan de wijziging van de beschrijving van de omgevingscategorieën in de richtlijn geen onderzoek ten grondslag liggen.
Daardoor kan niet met zekerheid worden gesteld dat de richtlijn op dit punt als het meest recente milieuhygiënische inzicht geldt. Daarom is voor de beschrijving van de omgevingscategorieën teruggevallen op de brochure (zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State E.03.97.0115 van 21 april 1998 en E03.97.0892 van 17 juli 1998). De geurhinder die van de inrichting is te duchten, is getoetst aan de afstandsnormen zoals aangegeven in de richtlijn. Voor wat betreft het karakter van de omgeving van de inrichting moet worden uitgegaan van de in voornoemde brochure genoemde categorie IV. In de directe omgeving van de inrichting zijn de volgende voor stank gevoelige objecten aanwezig. Categorie IV. Aan de adressen Maay 12 en Maay 13 zijn agrarische bedrijfswoningen van derden gelegen. Deze woningen moeten worden aangemerkt als stankgevoelige objecten behorende tot omgevingscategorie IV. Beoordeling aan de hand van 'Vaste afstanden' In bijlage 2 van de richtlijn Veehouderij en stankhinder zijn voor melkkoeien en jongvee vaste afstanden opgenomen. Voor melkkoeien en jongvee betekent dit dat een afstand van 50 meter tot categorie ül en IV en 100 meter tot categorie I en II objecten moet worden aangehouden. Pn tabel 4 is een overzicht gegeven van zowel de werkelijke afstand als de minimale afstand die ingevolge deze richtlijn moet worden aangehouden tussen de buitenzijde van een stankgevoelig object uit de omgevingscategorie IV en het dichtst bij deze objecten gelegen emissiepunt van de onderhavige inrichting op basis van de aanvraag. Vergelijking van deze afstanden toont aan dat wordt voldaan aan de afstandsnormen van de richtlijn Veehouderij en stankhinder, zodat er uit oogpunt van individuele stankhinder geen bezwaar bestaat tegen vergunningverlening. Tabel 4 Adres stankgevoelig object
Categorie object
Werkelijke afstand (meters)
Gewenste afstand (meters)
Maay 12
IV
160
50
Maay 13
IV
312
50
Cumulatie van stank Bij de beoordeling is gekeken of er een te grote cumulatie van stankhinder kan optreden als rekening wordt gehouden met de al aanwezige veehouderijen in de omgeving. In de richtlijn Veehouderij en stankhinder is een beoordelingssystematiek opgenomen die als doel heeft voor een stankgevoelig object de stankbelasting, die daar door de veehouderijen rond dit object gezamenlijk wordt veroorzaakt, te toetsen. Er is bij onderhavige inrichting geen sprake van dieren waarvoor omrekeningsfactoren naar mestvarkeneenheden gelden. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de toetsing van de cumulatieve stankhinder niet van toepassing is op dit bedrijf.
OVERIGE MILIEU-ASPECTEN Energie Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met energie. Deze inrichting behoort niet tot een brancheorganisatie waarmee een Meerjarenafspraak energie-efficiency is afgesloten. De voorschriften met betrekking tot energie (registratie en onderzoek) zijn gebaseerd op de circulaire "Energie in de milieuvergunning" (bron: Ministerie van VROM/ministerie van EZ). Bij een jaarlijks energieverbruik van meer dan 25.000 m3 aardgas of 50.000 kWh elektriciteit dient te worden onderzocht of binnen de inrichting nog een besparingspotentieel aanwezig is. rn de onderhavige situatie ligt het jaarverbruik van de inrichting onder deze grenswaarden. Voor de onderhavige inrichting is een nader onderzoek naar het besparingspotentieel niet noodzakelijk. In deze vergunning zijn daarom geen voorschriften ten aanzien van een energieonderzoek opgenomen. Volstaan is met het voorschrift dat het energieverbruik moet worden geregistreerd. Milieu-effectrapportage De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd heeft betrekking op de realisatie van een installatie met 94 dierplaatsen voor melkkoeien en 65 dierplaatsen voor vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Deze activiteit leidt niet tot een overschrijding van de drempelwaarden van onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit milieu-effectrapportage 1994. Dit betekent dat geen milieu-effectrapportage behoeft te worden opgesteld. IPPC De IPPC-richtlijn beoogt een geïntegreerde preventie en beperking van verontreiniging door in de richtlijn aangewezen activiteiten. Als zodanig zijn aangewezen 'installaties' (gehele inrichting) in de intensieve veehouderij met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee of meer dan 2.000 plaatsen voor mestvarkens (>30 kg) of meer dan 750 plaatsen voor zeugen. De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd heeft betrekking op de realisatie van een bedrijf met 94 dierplaatsen voor melkkoeien en 65 dierplaatsen voor vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Gelet op de omvang van de veehouderij is de Richtlijn nr.96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging niet van toepassing. De ammoniakemissie vanuit de dierenverblijven vormt geen reden de gevraagde vergunning te weigeren. Vogel- en Habitatrichtlijn De Vogelrichtlijn beoogt de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten. De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. In relatie tot de Wav is de gebiedsbescherming relevant. Op een afstand van 140 meter is Habitatrichtlijngebied "De Plateaux-Grote Heide" gelegen. De ammoniakemissie is berekend conform de Regeling ammoniak en veehouderij. De ammoniakdepositie is berekend op basis van de systematiek van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij uit de voormalige Interimwet ammoniak en veehouderij. Deze wet biedt de meest recente inzichten om de ammoniakdepositie te berekenen. De ammoniakemissie van het bedrijf op basis van de vigerende vergunning is 1.148,4 kg per jaar (zie tabel 1). De afstand van het emissiepunt van het bedrijf tot het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen op grond van de Habitatrichtlijn, "De Plateaux-Grote Heide", is op basis van de bestaande situatie 140 meter. Gelet op deze afstand en de omrekeningsfactor genoemd in bijlage 5 van de Uav, 0,46 voor bosgebied, is de ammoniakdepositie op dit kwetsbare gebied 528,3 mol potentieel
7
zuur per hectare per jaar. Het veebestand waarvoor thans vergunning wordt gevraagd, veroorzaakt een ammoniakemissie van 1.146,5 kg per jaar (zie tabel 2). De afstand tot het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen op grond van de Habitatrichtlijn (kwetsbaar gebied), "De Plateaux-Grote Heide", is op basis van de nieuwe situatie ook 140 meter. Gelet op deze afstand en de omrekeningsfactor genoemd in bijlage 5 van de Uav, 0,46 voor bosgebied, is de ammoniakdepositie op dit kwetsbare gebied 527,4 mol potentieel zuur per hectare per jaar. Op basis van de onderhavige aanvraag neemt de ammoniakdepositie ten opzichte van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied af. De afname van de ammoniakemissie en -depositie staat vergunningverlening niet in de weg. De veranderingen binnen de inrichting hebben geen ongunstige gevolgen voor de instandhouding van het betreffende gebied. Geluid Bij de aanvraag is geen akoestisch onderzoek gevoegd. De gebiedstypering kan worden omschreven als "landelijke omgeving". Het referentieniveau bedraagt dientengevolge 40 dB(A). Dit betekent dat de etmaalwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Letmaai 40 dB(A) bedraagt. Afwijkend van de toetsing inzake het maximaal toelaatbare geluidsniveau wordt het piekgeluid-niveau uitgezonderd van de dagperiode (07.00 - 19.00 uur) voor transportbewegingen ten behoeve van de inrichting omdat deze niet onaanvaardbaar hinderlijk zijn gedurende de dagperiode. Nederlandse Richtlijn Bodembescherming In de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is een lijst opgenomen met activiteiten die als bodembedreigend worden beschouwd. Op grond van lijst 2 en tabel 3.2 van de NRB is de opslag van dierlijke en kunstmatige meststoffen in een put/bassin een bodembedreigende activiteit. Ook de opslag van bewerkte en onbewerkte vloeibare en pasteuze agrarische producten (bijv. kuilvoer) wordt in de NRB gezien als een bodembedreigende activiteit. Op grond van de NRB zou daarom in de vergunning een verplichting tot een nulsituatie-onderzoek moeten worden opgenomen. Voor een (intensief) veehouderijbedrijf met reguliere activiteiten heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 januari 1997 in een uitspraak (E03.95.0821) aangegeven dat, indien toereikende gedragsregels en voorzieningen met het oog op de bescherming van de bodem zijn voorgeschreven in een vergunning, zij ervan uitgaat dat er bij naleving van die voorschriften de kwaliteit van de bodem en het grondwater niet in relevante mate nadelig zal worden beïnvloed. Een nulsituatie-onderzoek acht zij in dat geval niet noodzakelijk. Dit standpunt heeft zij herhaald in haar uitspraak van 15 januari 1998 (E03.096.0162). De aangevraagde activiteiten kunnen worden gezien als regulier voor de agrarische bedrijfstak, hi de vergunning zijn toereikende gedragsregels en voorzieningen met het oog op de bescherming van de bodem voorgeschreven. In afwijking van de NRB achten wij het, voor deze inrichting, niet noodzakelijk om een nulsituatie-onderzoek te verlangen. Koeling De koeling moet voldoen aan de voorschriften van het Besluit ozonlaag afbrekende stoffen Wms 2003 dan wel het Besluit broeikasgassen Wms 2003 (Staatsblad 2003, nummer 360). Daarnaast zijn op de koeling de voorschriften uit de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 (Staatsblad 1997 nummer 122) van toepassing. Bedrij fsafvalwater Door het in werking treden van de Wet houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Staatsblad 1994, nummer 798; de zogenaamde 8
Wet afvalwater) is per 1 maart 1996 de gemeentelijke lozingsverordening vervallen en wordt het lozen van afvalwater op de riolering geregeld in deze vergunning op grond van de Wet milieubeheer. - Stallen Tijdens het reinigen van de rundveestallen komt een afvalwaterstroom vrij. Het (reinigings-) afvalwater wordt direct opgevangen in de drijfmestkelders onder de stallen. Dit mesthoudend afvalwater wordt samen met de drijfmest verspreid over de landbouwgronden conform het Besluit gebruik meststoffen. Ook bij het reinigen van de melkinstallatie komt een afvalwaterstroom vrij. Het afvalwater wordt geloosd op de gemeentelijke riolering. Met betrekking tot het lozen van dit afvalwater zijn voorschriften opgenomen. - Kadaverplaats en Wasplaats voor veewagens. Sinds 1 november 2002 wordt op grond van de Regeling inzake hygiënevoorschriften besmettelijke dierziekten 2000 (Staatscourant 2000 nummer 247, gewijzigd Staatscourant 2002 nummer 137) door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gesteld dat veewagens voor evenhoevigen (waaronder varkens) en kadaveraanbiedingsvoorzieningen direct na of het lossen dan wel het ophalen van kadavers dienen te worden gereinigd en ontsmet. Het hierbij vrijkomende afvalwater mag niet worden geloosd in de bodem en/of het oppervlaktewater en/of op de riolering. Het afvalwater is verontreinigd met ontsmettingsmiddel en/of mestresten. Om die reden zijn uit milieuhygiënisch oogpunt eisen gesteld aan de inrichting voor wat betreft de kadaver- en wasplaats. Pn de vergunning zijn hieromtrent voorschriften gesteld. Het afvalwater afkomstig van de wasplaats wordt geloosd in een
. Het niet verontreinigde hemelwater wordt geloosd op de nabij gelegen sloot. Dit wordt geregeld door middel van afsluiters. Ten aanzien van de lozing van dit afvalwater zijn voorschriften opgenomen. Natuurbeschermingswet (NB-wet) In Staatsblad 1998 nummer 403 is de Natuurbeschermingswet 1998, hierna te noemen NB-wet 1998, gepubliceerd. Voor schadelijke handelingen in en rondom een beschermd Natuurmonument geldt een vergunningsplicht (artikel 12). Berekening De ammoniakemissie is berekend conform de Regeling ammoniak en veehouderij. De ammoniakdepositie is berekend op basis van de systematiek van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij uit de voormalige Interimwet ammoniak en veehouderij. Deze wet biedt de meest recente inzichten om de ammoniakdepositie te berekenen. De ammoniakemissie van het bedrijf op basis van de vigerende vergunning is 1.148,4 kg per jaar (zie tabel 1). De afstand van het emissiepunt van het bedrijf tot het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet (kwetsbaar gebied), "De Malpie-De Plateaux", is op basis van de bestaande situatie 140 meter. Gelet op deze afstand en de omrekeningsfactor genoemd in bijlage 5 van de Uav, 0,46 voor bosgebied, is de ammoniakdepositie op dit kwetsbare gebied 528,3 mol potentieel zuur per hectare per jaar. Het veebestand waarvoor thans vergunning wordt gevraagd, veroorzaakt een ammoniakemissie van 1.146,5 kg per jaar (zie tabel 2). De afstand tot het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet (kwetsbaar gebied), "De Malpie-De Plateaux", is op basis van de nieuwe situatie 140 meter. Gelet op deze afstand en de omrekeningsfactor genoemd in bijlage 5 van de Uav, 0,46 voor bosgebied, is de ammoniakdepositie op dit kwetsbare gebied 527,4 mol potentieel zuur per hectare per jaar. Op basis van de onderhavige aanvraag neemt de ammoniakdepositie ten opzichte van het NB-gebied af. Omdat de depositie kleiner is dan de grenswaarde van 15 mol potentieel zuur/ha/jaar ten opzichte van een aangewezen Natuurmonument "De Malpie-De Plateaux", is er op grond van de 9
Natuurbeschermingswet geen vergunning vereist van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Opslag diesel- en huisbrandolie in bovengrondse tanks De 2.200 liter dieselolie en 2.500 liter huisbrandolie worden opgeslagen in daarvoor bestemde bovengrondse tank. De opslag moet voldoen aan de gestelde vergunningsvoorschriften welke zijn afgeleid van de CPR 9-6. Opslag reinigingsmiddelen De 3 x 25 liter reinigingsmiddelen worden opgeslagen in een daarvoor bestemde kast. De opslag moet voldoen aan de gestelde vergunningsvoorschriften welke zijn afgeleid van de CPR 15-1. PROCEDURE De procedure is uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer en Afdeling 3.5. van de Algemene wet bestuursrecht. Coördinatie De aanvraag om bouwvergunning is niet ingediend. De coördinatiebepalingen krachtens de Woningwet en de Wet milieubeheer worden in acht genomen. Deze inrichting loost geen bedrijfsafvalwater waarop de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) van toepassing is. De coördinatieregeling volgens de artikelen 8.28 t/m 8.34 en hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer is niet van toepassing. Overweging De vergunning kan, op basis van artikel 8.10, eerste lid van de Wet milieubeheer, slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Artikel 8.11, tweede lid, Wet milieubeheer bepaalt dat een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen kan worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel moeten aan een vergunning de voorschriften worden verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, moeten aan de vergunning de voorschriften worden verbonden die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Uit dit samenstel van bepalingen kan worden afgeleid dat de vergunning moet worden geweigerd, indien niet door het stellen van beperkingen en voorschriften de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, in voldoende mate kunnen worden beschermd. Overige regels en wetten Het verlenen van deze vergunning houdt niet in dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten en regels (zoals Woningwet, Bouwverordening, bestemmingsplan of besluiten ingevolge de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren) zijn gesteld dan wel op grond hiervan worden voorgeschreven.
10
CONCLUSIE De nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, worden voorkomen often minste in voldoende mate beperkt door naleving van het gestelde in de aanvraag en de aan deze vergunning verbonden voorschriften. De bestaande toestand van het milieu zal niet wijzigen als gevolg van de inrichting. Met betrekking tot de inrichting en het gebied waarin de inrichting is gelegen is een toekomstige ontwikkeling te verwachten die betrekking heeft op de herinrichting van het landelijke gebied. Het gaat hier om de Reconstructiewet waarvan de inhoud op dit moment nog niet bekend is. ONTWERPBESLUIT In de periode van 1 april 2004 tot 29 april 2004 heeft op bovengenoemde aanvraag een ontwerpbesluit ter inzage gelegen. Pn deze periode zijn geen mondelinge of schriftelijke bedenkingen ingediend. Ook is er geen verzoek gedaan voor het houden van een openbare zitting. Van de wettelijke adviseurs zijn geen adviezen ingekomen. MANDAATBESLUIT De bevoegdheid tot vaststelling van beschikkingen (indien geen bedenkingen) in het kader van de Wet milieubeheer is bij besluit van 22 juli 2003 onder nummer 27 door het college van burgemeester en wethouders overgedragen aan het afdelingshoofd van Beheer Grondgebied. BESLUIT Burgemeester en wethouders van Valkenswaard besluiten, gelet op de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht, aan Verhoeven Melkveebedrijf de gevraagde oprichtingsvergunning voor een melkveebedrijf, aan het adres Maay 15 in Valkenswaard te verlenen, onder de bepaling, dat de bij de aanvraag ingediende en gewaarmerkte stuklcen deel uitmaken van de vergunning en voorts onder de bijgevoegde voorschriften.
Valkenswaard, 25 juni 2004 Namens burgemeester en wethouders van Valkenswaard,
J. Kersten, afdelingshoofd Beheer Grondgebied
11
Ingevolge de artikelen 20.1, eerste lid en 20.6, tweede lid van de Wet milieubeheer staat met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van het besluit ter inzage is gelegd, gedurende zes weken beroep open voor: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen de ontwerpbeschikking; b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over de ontwerpbeschikking; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp zijn aangebracht; d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen de ontwerpbeschikking. De beschikking wordt na afloop van de beroepstermijn van kracht tenzij gedurende die termijn beroep is ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. De beschikking wordt niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Indien het beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhage De indiener van het verzoek om voorlopige voorziening die beroep heeft ingesteld, moet daarbij een afschrift van het beroepschrift overleggen. Het verzoek om voorlopige voorziening moet worden gezonden aan: De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhage Pngevolge artikel 8.18, eerste lid van de Wet milieubeheer vervalt de vergunning indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking gebracht. Afwijking van deze termijn is mogelijk, indien verwacht kan worden dat de inrichting niet binnen die termijn kan worden voltooid. In deze vergunning is dan een andere termijn opgenomen.
12
Ingevolge artikel 8.20, eerste lid van de Wet milieubeheer geldt deze vergunning voor ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd. Ingevolge de artikelen 8.22 en 8.23 van de Wet milieubeheer kunnen in het belang van de bescherming van het milieu, voorschriften en/of beperkingen waaronder deze vergunning is verleend, worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken. Ingevolge artikel 8.25 van de Wet milieubeheer kan de vergunning onder meer geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien: - gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van deze vergunning; - de inrichting geheel of gedeeltelijk is verwoest. Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, onder verwijzing naar artikel 8.5, tweede lid van die wet, wordt, indien de vergunning is verleend voor het oprichten of veranderen van een inrichting dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, de beschikking niet eerder van kracht dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
13
GEMEENTE VA L K E N S W A A R D
de Hofnar 15 Postbus 10100 5550 GA Valkenswaard
Verhoeven Melkveebedrijf T.a.v. de heer F. Verhoeven Maay 15 5556 TH VALKENSWAARD
Telefoon (040) 208 34 44 Telefax (040) 204 58 90
Kenmerk:
~V04uit02487 ij
Onderwerp:
I Aanvraag Wet milieubeheer
Behandeld door: A . S . W e d z i n g a B"
^e:
Daorm:
2
e-mail [email protected] homepage www.valkenswaard.nl
25 juni 2004
Geachte heer Verhoeven, Onder verwijzing naar de desbetreffende artikelen van de Wet milieubeheer, sturen wij u hierbij de navolgende stukken met betrekking tot de oprichtingsvergunning van een agrarisch bedrijf met melkvee, gelegen aan de Maay 15 te Valkenswaard. • •
de definitieve vergunning met voorschriften; de kennisgeving van de ter inzage legging van de vergunning..
Indien u naar aanleiding van het bovenstaande nog vragen of opmerldngen heeft, kunt u contact opnemen met de heer A.S. Wedzinga van de afdeling Beheer Grondgebied, team Vergunningen, telefoon 040-2083 573. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, namens burgemeester en wethouders van Valkenswaard,
y.)
J. Kersten afdelingshoofd Beheer Grondgebied
de Hofnar 15
GEMEENTE VALKENSWAARD
Postbus 10100 5550 GA Valkenswaard Telefoon
VROM Inspectie Postbus 850 5600 AW EPNDHOVEN
(040) 208 34 44 Telefax (040) 204 58 90
e-mail Kenmerk:
A3$4uitp2303
ondewerp: Aanvraag Wet milieubeheer Maay 15 Valkenswaard Behandeld door: A.S. Wedzinga R l;l ige:
Lam:
[email protected] homepage www. valkenswaard. nl
2
25 juni 2004
Geachte heer/mevrouw, Onder verwijzing naar de desbetreffende artikelen van de Wet milieubeheer, sturen wij u hierbij de navolgende stukken met betrelcking tot het de oprichtingsvergunning van een agrarisch bedrijf met melkvee, gelegen aan de Maay 15 te Valkenswaard. • •
de definitieve vergunning met voorschriften; de kennisgeving van de ter inzage legging van de vergunning..
Indien u naar aanleiding van het bovenstaande nog vragen of opmerkingen heeft, leunt u contact opnemen met de heer A.S. Wedzinga van de afdeling Beheer Grondgebied, team Vergunningen, telefoon 040-2083 573. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, namens burgemeester en wethouders van Vallcenswaard,
J. Kersten afdelingshoofd Beheer Grondgebied
de Hofnar 15
GEMEENTE VALKENSWAARD
Postbus 10100 5550 GA Valkenswaard Telefoon
Aan de bewoners/gebruikers van het pand Maay 13 5556 TH VALKENSWAARD
(040) 208 34 44 Telefax (040) 204 58 90 e-mail
Kenmerk:
onderwerp:
,;A/Ó4uit02224
[email protected]
Toezending gegevens op grond v a n W e t Milieubeheer
Behandeld door: A . S . W e d z i n g a Bl!'-ne: Dauim:
1 29 j u n i 2004
Geachte heer/mevrouw, Onder verwijzing naar de desbetreffende artikelen van de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht, sturen wij u hierbij het navolgende stuk met betrelcking tot de aanvraag om een milieuvergunning voor een agrarisch bedrijf met mellcvee, gelegen aan Maay 15 te Valkenswaard ten name van Verhoeven Melkveebedrijf. •
de kennisgeving van de ter inzage legging van de definitieve beschikking.
Indien u naar aanleiding van het bovenstaande nog vragen of opmerkingen heeft, kunt u contact opnemen met de heer A.S. Wedzinga van de afdeling Beheer Grondgebied, team Vergunningen, telefoon 040-2083 573. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, namens burgemeester en wethouders van Valkenswaard,
ML ,I
}
J. Kersten afdelingshoofd Beheer Grondgebied
homepage www.valkenswaard.nl
G E M E E N T E
VALKENSWAARD
Kopie aan: - 1 publ.bord - 1 archief - 1 aanvrager - 1 omwon. - 1 inspectie
OPENBARE KENNISGEVING Wet milieubeheer terinzagelegging vergunning (art. 3:42 Awb) Burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard maken bekend dat bij de afdeling Publiekszaken, de Hofnar 15 te Valkenswaard met ingang van 24 juni 2004 tot en met 5 augustus 2004 tijdens de openstellingstijden ter inzage ligt: de vergunning op het verzoek d.d. 13 februari 2004 van Verhoeven Melkveebedrijf om een oprichtingsvergunning voor een agrarisch bedrijf met melkvee, gelegen aan de Maay 15, kadastraal gemeente Valkenswaard, sectie A, nummer 957. Telefonisch (2083440) kan worden verzocht de stukken buiten deze tijden in te zien. Strekking van de vergunning: het in het belang van het milieu voorwaardelijk verlenen van de vergunning teneinde nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Op grond van artikel 20.6 van de Wet milieubeheer kan tot en met 6 augustus 2004 beroep tegen deze vergunning worden ingesteld door: a) degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b) de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c) degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht: d) belanghebbenden aan wie redelijkerwij s niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Het beroepschrift moet worden ingediend en moet worden gericht aan de Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Naast het instellen van beroep kan met toepassing van artikel 36 van de Wet op de Raad van State een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend bij de Voorzitter van de genoemde Afdeling. Wanneer dit verzoek niet wordt ingediend en ook geen beroep wordt ingesteld, is de vergunning vanaf 9 augustus 2004 onherroepelijk. Vallcenswaard, 18 juni 2004 Burgemeester en wethouders van Valkenswaard, de secretaris, de burgemeester, mw. drs. Y. Schram J.E.A. Haas
Voor nadere inlichtingen: Afd. Publiekszaken, telefoonnummer: de Hofnar 15, Valkenswaard. (040) 208 34 44
GEMEENTE VALKENSWAARD OPENBARE KENNISGEVING Wet milieubeheer terinzagelegging vergunning (art. 3:42 Awb) Burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard maken bekend dat bij de afdeling Publiekszaken, de Hofnar 15 te Valkenswaard met ingang van 24 juni 2004 tot en met 5 augustus 2004 tijdens de openstellingstijden ter inzage ligt: de vergunning op het verzoek d.d. 13 februari 2004 van Verhoeven Melkveebedrijf om een oprichtingsvergunning voor een agrarisch bedrijf met mellcvee, gelegen aan de Maay 15, kadastraal gemeente Vallcenswaard, sectie A, nummer 957. Telefonisch (2083440) kan worden verzocht de stukken buiten deze tijden in te zien. Strekking van de vergunning: het in het belang van het milieu voorwaardelijk verlenen van de vergunning teneinde nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Op grond van artikel 20.6 van de Wet milieubeheer kan tot en met 6 augustus 2004 beroep tegen deze vergunning worden ingesteld door: a) degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b) de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c) degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht: d) belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Het beroepschrift moet worden ingediend en moet worden gericht aan de Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Naast het instellen van beroep kan met toepassing van artikel 36 van de Wet op de Raad van State een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend bij de Voorzitter van de genoemde Afdeling. Wanneer dit verzoek niet wordt ingediend en ook geen beroep wordt ingesteld, is de vergunning vanaf 9 augustus 2004 onherroepelijk. Valkenswaard, 25 juni 2004 Burgemeester en wethouders van Vallcenswaard, de secretaris, de burgemeester, mw. drs. Y. Schram J.E.A. Haas
Voor nadere inlichtingen: Afd. Publiekszaken, telefoonnummer: de Hofnar 15, Valkenswaard. (040) 208 34 44
GEMEENTE VALKENSWAARD OPENBARE KENNISGEVING Wet milieubeheer terinzagelegging vergunning (art. 3:42 Awb) Burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard maken bekend dat bij de afdeling Publiekszaken, de Hofnar 15 te Valkenswaard met ingang van 24 juni 2004 tot en met 5 augustus 2004 tijdens de openstellingstijden ter inzage ligt: de vergunning op het verzoek d.d. 13 februari 2004 van Verhoeven Melkveebedrijf om een oprichtingsvergunning voor een agrarisch bedrijf met melkvee, gelegen aan de Maay 15, kadastraal gemeente Valkenswaard, sectie A, nummer 957. Telefonisch (2083440) kan worden verzocht de stukken buiten deze tijden in te zien. Strekking van de vergunning: het in het belang van het milieu voorwaardelijk verlenen van de vergunning teneinde nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Op grond van artikel 20.6 van de Wet milieubeheer kan tot en met 6 augustus 2004 beroep tegen deze vergunning worden ingesteld door: a) degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b) de adviseurs die gebruik hebben gemaalct van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c) degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht: d) belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Het beroepschrift moet worden ingediend en moet worden gericht aan de Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Naast het instellen van beroep kan met toepassing van artikel 36 van de Wet op de Raad van State een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend bij de Voorzitter van de genoemde Afdeling. Wanneer dit verzoek niet wordt ingediend en ook geen beroep wordt ingesteld, is de vergunning vanaf 9 augustus 2004 onherroepelijk. Valkenswaard, 25 juni 2004 Burgemeester en wethouders van Valkenswaard, de secretaris, de burgemeester, mw. drs. Y. Schram J.E.A. Haas
Voor nadere inlichtingen: Afd. Publiekszaken, telefoonnummer: de Hofnar 15, Valkenswaard. (040) 208 34 44
GEMEENTE VA L K E N S W A A R D OPENBARE KENNISGEVING Wet milieubeheer terinzagelegging vergunning (art. 3:42 Awb) Burgemeester en wethouders van de gemeente Vallcenswaard maken bekend dat bij de afdeling Publiekszaken, de Hofnar 15 te Vallcenswaard met ingang van 24 juni 2004 tot en met 5 augustus 2004 tijdens de openstellingstijden ter inzage ligt: de vergunning op het verzoek d.d. 13 februari 2004 van Verhoeven Melkveebedrijf om een oprichtingsvergunning voor een agrarisch bedrijf met mellcvee, gelegen aan de Maay 15, kadastraal gemeente Valkenswaard, sectie A, nummer 957. Telefonisch (2083440) kan worden verzocht de stukken buiten deze tijden in te zien. Strekking van de vergunning: het in het belang van het milieu voorwaardelijk verlenen van de vergunning teneinde nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Op grond van artikel 20.6 van de Wet milieubeheer kan tot en met 6 augustus 2004 beroep tegen deze vergunning worden ingesteld door: a) degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b) de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c) degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht: d) belanghebbenden aan wie redelijkerwij s niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Het beroepschrift moet worden ingediend en moet worden gericht aan de Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Naast het instellen van beroep kan met toepassing van artikel 36 van de Wet op de Raad van State een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend bij de Voorzitter van de genoemde Afdeling. Wanneer dit verzoek niet wordt ingediend en ook geen beroep wordt ingesteld, is de vergunning vanaf 9 augustus 2004 onherroepelijk. Vallcenswaard, 25 juni 2004 Burgemeester en wethouders van Valkenswaard, de secretaris, de burgemeester, mw. drs. Y. Schram J.E.A. Haas
Voor nadere inlichtingen: Afd. Publiekszaken, telefoonnummer: de Hofnar 15, Valkenswaard. (040) 208 34 44
Page 1
Petra van Beekhoven - milieuvergunning MAAY 15
Van Aan: Datum Onderwerp:
Sieb Wedzinga Petra van Beekhoven 16-6-2004 16:54:43 milieuvergunning MAAY 15
Hoi Petra, Vandaag belde de heerJE. Verhoeven van Maay 15. Hij wil graag weten wanneer hij zijn milieuvergunning krijgt. De aanvraag dateert nl. al van 2003! Het ontwerp heeft tot 29-4 ter inzage gelegen. Wil jij graag z.s.m. het definitieve besluit maken, en de procedure volgen? Ik heb met hem afgesproken dat eind van deze maand de vergunning definitief gemaakt is. Groeten, Sieb
.1
(AX!.
.[Af U '-i
Milieudienst Regio
Raambrug 2a
Eindhoven
Postbus 203 5530 AE Bladel Tel.:
0497 339133
Fax: 0497 339191 E-mail: [email protected] Internet: www.milieudienst.sre.nl
Gemeente Valkenswaard Team vergunningen t.a.v. de heer S. Wedzinga Postbus 10.100 5550 GA VALKENSWAARD
VEP7QNDEN
INGEKOMEN 17 MRlfcaaOéeente Valkenswaard 19 MRT 2004 Team:
Nr.:
uw kenmerk 27/2003-II
uw brief van
onderwerp advies aanvraag vergunning Wet milieubeheer Verhoeven Melkveebedrijf Maay 15 te Valkenswaard
ons kenmerk DKE-04/186/AM/WvdV projectnummer 402780
0-Mnkoo-aili
. -1 /
\ v
datum 17 maart 2004
doorkiesnummer 0497-339152
Geachte heer Wedzinga, Naar aanleiding van het verzoek om vergunning in het kader van de Wet milieubeheer voor bovengenoemde inrichting, deel ik u het volgende mee. De aanvraag betreft een oprichtingsvergunning voor een melkveehouderij. De aanvraag is door Milieudienst Regio Eindhoven, in verband met het gestelde in hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer, getoetst op ontvankelijkheid. De aanvraag voldoet aan de wettelijke vereisten en is ontvankelijk. Door het verbinden van voorschriften aan de vergunning wordt het milieu in voldoende mate beschermd. Gezien het bovenstaande adviseer ik u de gevraagde vergunning te verlenen onder toevoeging van de voorschriftenset, welke u hierbij als bijlage ontvangt. Voor nadere inlichtingen kunt u contact opnemen met Anita Michiels via bovenstaand doorkiesnummer. Met vriendelijke groet, V Hans Hartjes / (i afdelingsmanager Bijlagen: considerans voorschriften exemplaar aanvraag
it
1 8 JUNI 2004
WET (Ontwerp-) Beschikking
MILIEUBEHEER kenmerk WMV03/....
Op 6 juni 2003 is een aanvraag om een vergunning ingekomen van Verhoeven Melkveebedrijf, Maay 15 in Valkenswaard. Op 13 februari 2004 is een gewijzigde aanvraag ingekomen. Een oprichtingsvergunning wordt gevraagd voor het oprichten en het in werking hebben (artikel 8.1 sub a) van een agrarisch bedrijf met melkvee. De navolgende bescheiden maken deel uit van de aanvraag: - aanvraagformulier d.d. 13 februari 2004, ingekomen d.d. 13 februari 2004; - tekeningen van de inrichting d.d. 13 februari 2004; - bedrijfsontwikkelingsplan d.d. 13 februari 2004. Deze bescheiden leveren voldoende informatie op voor een goede beoordeling van de aanvraag. De bescheiden maken deel uit van deze beschikking. INRICHTING EN SITUERING. De inrichting valt onder andere onder de volgende categorieën van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer: - 7.1 lid a., het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen - 8.1 lid a. het kweken, fokken, mesten, houden verhandelen, verladen of wegen van dieren. De inrichting is gelegen aan Maay 15 te Valkenswaard, kadastraal bekend als gemeente Valkenswaard sectie A; nummer 957. De omgeving van de inrichting kan als volgt worden omschreven. De inrichting ligt in het buitengebied van de gemeente Valkenswaard. De directe omgeving wordt gekenmerkt door meerdere agrarische bedrijven. De inrichting ligt binnen de 250 meterzone ten opzichte van een aangewezen kwetsbaar natuurgebied. De inrichting ligt binnen 3 km van Natuurbeschermingswetgebied "De Malpie-De Plateaux" en Habitatrichtlijngebied "De Plateaux-Grote Heide". Voor het overige is de inrichting niet gelegen in een gebied waarin de kwaliteit van het milieu of van een of meer onderdelen daarvan bijzondere bescherming nodig heeft. VIGERENDE VERGUNNING Voor de inrichting is op 30 januari 1992 een melding ingevolge het Besluit melkrundveehouderijen ingediend voor het houden van 75 melkkoeien, 63 stuks vrouwelijk jongvee, 21 vleesstieren en 10 nuchtere kalveren. Deze melding en bijbehorende veebezetting wordt in de navolgende tekst ter vereenvoudiging de vigerende vergunning genoemd. Verder is op de opslag van 1.200 m3 drijfmest in een mestsilo het Besluit mestbassins milieubeheer van toepassing waarvoor op 13 oktober 1987 een melding is ontvangen overeenkomstig de Hinderwet. In de tabellen 1a en 1b is het totale aantal dieren, de totale ammoniakemissie (NH3) en het aantal mestvarkeneenheden (mve) weergegeven waarvoor vergunning is verleend.
Pagina 1 van 12
Tabel 1 Verleende vergunning Diercategorie / huisvestingssysteem Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar, overige huisvestingssystemen, beweiden Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vleesstieren van 6 tot 24 maanden Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Totaal
NH3-belasting NH3NH3 factor totaal 9,5 712,5
Aantal dieren 75
63 21 10
3,9 7,2 3,9
Stankbelasting Dieren/ Mve mve totaal
245,7 151,2 39,0 1.148,4
0,9 -
23,3 23,3
In de Regeling ammoniak en veehouderij (de ministeriële regeling op basis van artikel 1 lid 1 van de Wet ammoniak en veehouderij) is de ammoniakemissie gerelateerd aan het beschikbare leefoppervlak per dier. Daarnaast geeft de emissiefactor, de emissie per dierplaats weer. Op basis van de Wet milieubeheer moet vergunning worden verleend voor het maximale aantal te houden dieren. De ammoniakemissie wordt, conform artikel 1 lid 2 van de Wav, berekend door het aantal dieren te vermenigvuldigen met de emissiefactor. In de uitgangssituatie is het maximaal vergunde aantal te houden dieren gelijk aan het aantal dierplaatsen.
DE AANGEVRAAGDE VERGUNNING
De aanvraag houdt verband met een uitbreiding van de inrichting. Ten opzichte van de vigerende vergunning worden de volgende veranderingen aangevraagd: 1. beëindiging van de vleesstierenhouderij; 2. uitbreiding met 19 melkkoeien; 3. vermindering van de veestapel met 8 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar; 4. aanleg van een spoelplaats; 5. bouw van een landbouwwerktuigenberging; 6. realisatie van een vaste mestopslag. Het maximale aantal dieren waarvoor vergunning wordt gevraagd, met de totale ammoniakemissie (NH3) en het aantal mestvarkeneenheden (mve), is in tabel 2 weergegeven. Tabel 2 Aangevraagde vergunning Stal 1
2
Diercategorie / huisvestingssysteem Melkkoeien, overige huisvestingssystemen, beweiden Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Totaal
Aantal dieren
NH3-belasting NH3NH3 factor totaal
Stankbelasting Dieren/ Mve mve totaal
94
9,5
893,0
-
-
10 15 10 14 16
3,9 3,9 3,9 3,9 3,9
39,0 58,5 39,0 54,6 62,4 1.146,5
-
-
In de aangevraagde situatie is het maximale aantal te houden dieren gelijk aan het aantal dierplaatsen.
Pagina 2 van 12
BEOORDELING VAN DE AANVRAAG Onderhavige aanvraag op basis van de Wet milieubeheer is, met inachtneming van de artikelen 8.8 en 8.9 van deze wet, naast overige milieuaspecten, specifiek getoetst aan: 1. voor zover het de ammoniakemissie betreft: a. de Wet ammoniak en veehouderij d.d. 8 mei 2002 (Staatsblad 2002, nummer 93); b. de Regeling ammoniak en veehouderij (regeling van 1 mei 2002, Staatscourant nummer. 82; zoals is gewijzigd op 12 juli 2002, Staatscourant nummer 136); c. de Wet milieubeheer; 2. voor zover het de geurhinder betreft: a. de brochure Veehouderij en Hinderwet (1985); b. de richtlijn Veehouderij en stankhinder (1996); c. het rapport Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderij (Publicatiereeks Lucht 46); d. de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (Staatsblad 2002, nummers 319 en 320), in werking getreden per 1 mei 2003 (Staatsblad 2003, nummer 178); e. de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (Staatscourant 2003, nummer 81, zoals is gewijzigd op 28 augustus 2003, Staatscourant nummer 165). 1. AMMONIAKEMISSIE in relatie tot KWETSBARE GEBIEDEN Toetsingskader Wet ammoniak en veehouderij (Wav) Onderhavige aanvraag is ingekomen op 6 juni 2003. De aanvraag dateert van na 8 mei 2002, de datum waarop de Wet ammoniak en veehouderij in werking is getreden. Het besluit moet daarom worden genomen met toepassing van de Wet ammoniak en veehouderij en de Regeling ammoniak en veehouderij. Kwetsbaar gebied Op grond van de Wet ammoniak en veehouderij wordt bescherming geboden aan kwetsbare gebieden. Artikel 2 van de Wav bepaalt, voor zover hier relevant, dat als kwetsbaar gebied worden aangemerkt gebieden die deel uit maken van de ecologische hoofdstructuur en onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij als voor verzuring gevoelig als gevolg van deze wet waren aangemerkt. In samenspraak met de provincie Noord-Brabant zijn voor elke gemeente binnen de provincie zogenaamde Wav-werkkaarten opgesteld. Voor elke gemeente zijn op deze kaarten de kwetsbare gebieden aangegeven. Uit de werkkaart voor de gemeente Valkenswaard kan worden afgeleid dat het dichtst bij de onderhavige inrichting gelegen kwetsbare gebied het gebied gelegen tussen "Maay" en de "Luikerweg" is. Dit gebied maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, zoals die is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant bij besluit van 2 juli 2002, en gold tevens als voor verzuring gevoelig onder vigeur van de op 1 januari 2002 vervallen Interimwet ammoniak en veehouderij. Beoordeling ammoniakemissie dierenverblijven De ammoniakemissie uit de dierenverblijven is getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij. Ammoniakemissie uit andere bronnen dan dierenverblijven (inclusief uitloop) van veehouderijen zoals mest be- of verwerken en de opslag van mest buiten de dierenverblijven wordt niet beoordeeld met de Wet ammoniak en veehouderij. De wet maakt een onderscheid in veehouderijen waarvan de dierenverblijven geheel of gedeeltelijk in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied, zijn gelegen en veehouderijen waarvan alle dierenverblijven in zijn geheel op meer dan 250 meter van een kwetsbaar gebied zijn gelegen. De dierenverblijven van de inrichting zijn geheel gelegen binnen een zone van 250 meter van het kwetsbare gebied tussen "Maay" en de "Luikerweg". De werkelijke afstand tussen de rand van dit kwetsbare bied en het dichtst bij dit gebied gelegen dierenverblijf, stal 1, bedraagt 140 meter.
Pagina 3 van 12
De veehouderij viel voorheen onder de werking van een algemene maatregel van bestuur, te weten het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer. Het betreft hier een veehouderij die voor 1 januari 2002 een melkrundveehouderij was. Het bedrijf breidt uit met uitsluitend melkrundvee. De ammoniakemissie bedraagt na de uitbreiding niet meer dan ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 110 stuks melkvee en 77 stuks vrouwelijk jongvee in geval van oprichting zou veroorzaken, wat overeenkomt met een maximale ammoniakemissie van 1.345,3 kg per jaar. Reden waarom de ammoniakemissie vanuit de dierenverblijven geen reden vormt de gevraagde vergunning te weigeren. Alara Gezien de hoge achtergronddepositie is getoetst aan het Alara-beginsel van artikel 8.11, derde lid, Wm. Ten aanzien van de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen voor dieren zijn voorschriften gesteld die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen nadelige gevolgen voor het milieu die redelijkerwijs kunnen worden gevergd. Hierbij is rekening gehouden met de volgende aspecten: beschikbaarheid, toepasbaarheid en de structurele kostenverhoging van de emissie-arme stalsystemen in relatie tot de milieuwinst. Op grond van voornoemde criteria is de 'stand der techniek' bepaald. Deze Alara-toets is afgeleid van het ontwerp Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Staatscourant 23 mei 2001, nummer 99). De maximale emissiewaarden uit voormeld besluit, waaraan bij nieuwbouw of renovatie van dierenverblijven moet worden voldaan, zijn opgenomen in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij zoals bedoeld in artikel 5 van deze regeling. Voor de andere diercategorieën blijken geen emissie-arme staltechnieken beschikbaar te zijn die redelijkerwijs kunnen worden gevergd. In tabel 3 is per diercategorie per stal de van toepassing zijnde maximale emissiewaarde naast de emissiefactor van het aangevraagde huisvestingssysteem gezet. Tabel 3 Huisvestingssystemen aangevraagde situatie Emissiefactor op basis van bijlage 1 van de Rav en maximale emissiewaarde op basis van bijlage 2 van de Rav. Maximale Emissiefactor emissiewaarde (kg NH3 per Aantal dierplaats per (kg NH3 per Diercategorie / huisvestingssysteem Stal dieren dierplaats per jaar) jaar) Melkkoeien, overige huisvestingssystemen, 1 9,5 94 9,5 beweiden 1)Niet Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 3,9 10 vastgesteld 1)Niet Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 15 3,9 vastgesteld 1)Niet Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 3,9 10 vastgesteld 1)Niet Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 2 3,9 14 vastgesteld 1)Niet Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 3,9 16 vastgesteld 1 Voor diercategorieën waarvoor qeen maximale esmissiewaa rde is vastgesteld in bijlage 2 geldt op basis van artikel 1 lid 3 van de Wav, de emissiefactor van het van toepassing zijnde huisvestingssysteem. Met betrekking tot de volgende stallen overschrijdt de emissiefactor van het huisvestingssysteem de maximale emissiewaarde, zoals is opgenomen in bijlage 2 van de Rav, niet: - stal 1 voor 94 melkkoeien.
Pagina 4 van 12
De uitvoering van deze stal voldoet aan Alara. Voor de diercategorie vrouwelijk jongvee tot 2 jaar geldt geen maximale emissiewaarde. De voorgestelde stalsystemen in stallen 1 en 2 voor vrouwelijk jongvee voldoen daarmee aan Alara. 2. GEURHINDER Op 1 mei 2003 is de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (stankwet) in werking getreden. Als gevolg hiervan is gelijktijdig de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (stankregeling) van toepassing geworden. De stankregeling betreft een uitvoeringsregeling van de stankwet. In artikel 2 van de stankwet staat genoemd dat de stankwet en de stankregeling van toepassing zijn op de landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden met primaat natuur. Deze gebieden worden vastgesteld in een reconstructieplan. In Noord-Brabant zijn echter nog geen reconstructieplannen vastgesteld. Omdat de in de stankwet bedoelde gebieden nog niet zijn vastgesteld kan de stankregeling formeel nog niet volledig worden toegepast. In de stankregeling zijn de omrekeningsfactoren naar mestvarkeneenheden en minimumafstanden van de richtlijn Veehouderij en stankhinder 1996 herzien en geactualiseerd. Daartoe is onder meer een meetprogramma aan stalsystemen uitgevoerd. De metingen zijn conform een meetprotocol uitgevoerd onder gestandaardiseerde omstandigheden. De resultaten zijn door het IMAG in rapporten vastgelegd. Een statistische analyse van de meetresultaten heeft geleid tot een herziening van de omrekeningsfactoren. Voor het bepalen van de afstand tot een gevoelig object werden tot op heden de omrekeningsfactoren uit de richtlijn Veehouderij en stankhinder 1996 toegepast. In de stankregeling zijn nieuwe omrekeningsfactoren opgenomen die zijn gebaseerd op langdurig wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd door een erkend onafhankelijk onderzoeksinstituut. Deze omrekeningsfactoren zijn de meest recente wetenschappelijk onderbouwde inzichten waarmee volgens de beginselen van de Wet milieubeheer rekening moet worden gehouden. In onderhavige vergunning is daarom de stankemissie berekend met de omrekeningsfactoren zoals genoemd in bijlage 1 van de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. Van deze stankregeling is alleen gebruik gemaakt van de in bijlage 1 genoemde omrekeningsfactoren. De vaste afstanden zoals genoemd in bijlage 2 zijn vooralsnog niet toegepast omdat deze zijn verbonden aan omgevingscategorieën. De nieuwe omgevingscategorieën uit de stankwet mogen pas worden toegepast als de landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en de extensiveringsgebieden zijn vastgesteld. Individuele stankhinder Voor wat betreft de beoordeling van de van de inrichting te duchten stankhinder is aangesloten bij de richtlijn Veehouderij en stankhinder 1996 (richtlijn). Voor zover het gaat om de beschrijving van de omgevingscategorieën is daarbij uitgegaan van de voorganger van de richtlijn, de brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 (brochure). De reden hiervan is dat aan de wijziging van de beschrijving van de omgevingscategorieën in de richtlijn geen onderzoek ten grondslag liggen. Daardoor kan niet met zekerheid worden gesteld dat de richtlijn op dit punt als het meest recente milieuhygiënische inzicht geldt. Daarom is voor de beschrijving van de omgevingscategorieën teruggevallen op de brochure (zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State E.03.97.0115 van 21 april 1998 en E03.97.0892 van 17 juli 1998). De geurhinder die van de inrichting is te duchten, is getoetst aan de afstandsnormen zoals aangegeven in de richtlijn. Voor wat betreft het karakter van de omgeving van de inrichting moet worden uitgegaan van de in voornoemde brochure genoemde categorie IV. In de directe omgeving van de inrichting zijn de volgende voor stank gevoelige objecten aanwezig.
Pagina 5 van 12
Categorie IV. Aan de adressen Maay 12 en Maay 13 zijn agrarische bedrijfswoningen van derden gelegen. Deze woningen moeten worden aangemerkt als stankgevoelige objecten behorende tot omgevingscategorie IV. Beoordeling aan de hand van 'Vaste afstanden' In bijlage 2 van de richtlijn Veehouderij en stankhinder zijn voor melkkoeien en jongvee vaste afstanden opgenomen. Voor melkkoeien en jongvee betekent dit dat een afstand van 50 meter tot categorie III en IV en 100 meter tot categorie I en II objecten moet worden aangehouden. In tabel 4 is een overzicht gegeven van zowel de werkelijke afstand als de minimale afstand die ingevolge deze richtlijn moet worden aangehouden tussen de buitenzijde van een stankgevoelig object uit de omgevingscategorie IV en het dichtst bij deze objecten gelegen emissiepunt van de onderhavige inrichting op basis van de aanvraag. Vergelijking van deze afstanden toont aan dat wordt voldaan aan de afstandsnormen van de richtlijn Veehouderij en stankhinder, zodat er uit oogpunt van individuele stankhinder geen bezwaar bestaat tegen vergunningverlening. Tabel 4 Categorie object
Werkelijke afstand (meters)
Gewenste afstand (meters)
Maay 12
IV
160
50
Maay 13
IV
312
50
Adres stankgevoelig object
Cumulatie van stank Bij de beoordeling is gekeken of er een te grote cumulatie van stankhinder kan optreden als rekening wordt gehouden met de al aanwezige veehouderijen in de omgeving. In de richtlijn Veehouderij en stankhinder is een beoordelingssystematiek opgenomen die als doel heeft voor een stankgevoelig object de stankbelasting, die daar door de veehouderijen rond dit object gezamenlijk wordt veroorzaakt, te toetsen. Er is bij onderhavige inrichting geen sprake van dieren waarvoor omrekeningsfactoren naar mestvarkeneenheden gelden. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de toetsing van de cumulatieve stankhinder niet van toepassing is op dit bedrijf. OVERIGE MILIEU-ASPECTEN Energie Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met energie. Deze inrichting behoort niet tot een brancheorganisatie waarmee een Meerjarenafspraak energie-efficiency is afgesloten. De voorschriften met betrekking tot energie (registratie en onderzoek) zijn gebaseerd op de circulaire "Energie in de milieuvergunning" (bron: Ministerie van VROM/ministerie van EZ). Bij een jaarlijks energieverbruik van meer dan 25.000 m3 aardgas of 50.000 kWh elektriciteit dient te worden onderzocht of binnen de inrichting nog een besparingspotentieel aanwezig is. In de onderhavige situatie ligt het jaarverbruik van de inrichting onder deze grenswaarden. Voor de onderhavige inrichting is een nader onderzoek naar het besparingspotentieel niet noodzakelijk. In deze vergunning zijn daarom geen voorschriften ten aanzien van een energieonderzoek opgenomen. Volstaan is met het voorschrift dat het energieverbruik moet worden geregistreerd.
Pagina 6 van 12
Milieu-effectrapportage De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd heeft betrekking op de realisatie van een installatie met 94 dierplaatsen voor melkkoeien en 65 dierplaatsen voor vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Deze activiteit leidt niet tot een overschrijding van de drempelwaarden van onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit milieu-effectrapportage 1994. Dit betekent dat geen milieu-effectrapportage behoeft te worden opgesteld. IPPC De IPPC-richtlijn beoogt een geïntegreerde preventie en beperking van verontreiniging door in de richtlijn aangewezen activiteiten. Als zodanig zijn aangewezen 'installaties' (gehele inrichting) in de intensieve veehouderij met meer dan 40.000 plaatsen voor pluimvee of meer dan 2.000 plaatsen voor mestvarkens (>30 kg) of meer dan 750 plaatsen voor zeugen. De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd heeft betrekking op de realisatie van een bedrijf met 94 dierplaatsen voor melkkoeien en 65 dierplaatsen voor vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Gelet op de omvang van de veehouderij is de Richtlijn nr.96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging niet van toepassing. De ammoniakemissie vanuit de dierenverblijven vormt geen reden de gevraagde vergunning te weigeren. Vogel- en Habitatrichtlijn De Vogelrichtlijn beoogt de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten. De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. In relatie tot de Wav is de gebiedsbescherming relevant. Op een afstand van 140 meter is Habitatrichtlijngebied "De Plateaux-Grote Heide" gelegen. De ammoniakemissie is berekend conform de Regeling ammoniak en veehouderij. De ammoniakdepositie is berekend op basis van de systematiek van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij uit de voormalige Interimwet ammoniak en veehouderij. Deze wet biedt de meest recente inzichten om de ammoniakdepositie te berekenen. De ammoniakemissie van het bedrijf op basis van de vigerende vergunning is 1.148,4 kg per jaar (zie tabel 1). De afstand van het emissiepunt van het bedrijf tot het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen op grond van de Habitatrichtlijn, "De Plateaux-Grote Heide", is op basis van de bestaande situatie 140 meter. Gelet op deze afstand en de omrekeningsfactor genoemd in bijlage 5 van de Uav, 0,46 voor bosgebied, is de ammoniakdepositie op dit kwetsbare gebied 528,3 mol potentieel zuur per hectare per jaar. Het veebestand waarvoor thans vergunning wordt gevraagd, veroorzaakt een ammoniakemissie van 1.146,5 kg per jaar (zie tabel 2). De afstand tot het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen op grond van de Habitatrichtlijn (kwetsbaar gebied), "De Plateaux-Grote Heide", is op basis van de nieuwe situatie ook 140 meter. Gelet op deze afstand en de omrekeningsfactor genoemd in bijlage 5 van de Uav, 0,46 voor bosgebied, is de ammoniakdepositie op dit kwetsbare gebied 527,4 mol potentieel zuur per hectare per jaar. Op basis van de onderhavige aanvraag neemt de ammoniakdepositie ten opzichte van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied af. De afname van de ammoniakemissie en -depositie staat vergunningverlening niet in de weg. De veranderingen binnen de inrichting hebben geen ongunstige gevolgen voor de instandhouding van het betreffende gebied. Geluid Bij de aanvraag is geen akoestisch onderzoek gevoegd. De gebiedstypering kan worden omschreven als "landelijke omgeving". Het referentieniveau bedraagt dientengevolge 40 dB(A). Dit betekent dat de etmaalwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Letmaa| 40 dB(A) bedraagt.
Pagina 7 van 12
Afwijkend van de toetsing inzake het maximaal toelaatbare geluidsniveau wordt het piekgeluid-niveau uitgezonderd van de dagperiode (07.00 - 19.00 uur) voor transportbewegingen ten behoeve van de inrichting omdat deze niet onaanvaardbaar hinderlijk zijn gedurende de dagperiode. Nederlandse Richtlijn Bodembescherming In de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is een lijst opgenomen met activiteiten die als bodembedreigend worden beschouwd. Op grond van lijst 2 en tabel 3.2 van de NRB is de opslag van dierlijke en kunstmatige meststoffen in een put/bassin een bodembedreigende activiteit. Ook de opslag van bewerkte en onbewerkte vloeibare en pasteuze agrarische producten (bijv. kuilvoer) wordt in de NRB gezien als een bodembedreigende activiteit. Op grond van de NRB zou daarom in de vergunning een verplichting tot een nulsituatie-onderzoek moeten worden opgenomen. Voor een (intensief) veehouderijbedrijf met reguliere activiteiten heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 januari 1997 in een uitspraak (E03.95.0821) aangegeven dat, indien toereikende gedragsregels en voorzieningen met het oog op de bescherming van de bodem zijn voorgeschreven in een vergunning, zij ervan uitgaat dat er bij naleving van die voorschriften de kwaliteit van de bodem en het grondwater niet in relevante mate nadelig zal worden beïnvloed. Een nulsituatie-onderzoek acht zij in dat geval niet noodzakelijk. Dit standpunt heeft zij herhaald in haar uitspraak van 15 januari 1998 (E03.096.0162). De aangevraagde activiteiten kunnen worden gezien als regulier voor de agrarische bedrijfstak. In de vergunning zijn toereikende gedragsregels en voorzieningen met het oog op de bescherming van de bodem voorgeschreven. In afwijking van de NRB achten wij het, voor deze inrichting, niet noodzakelijk om een nulsituatie-onderzoek te verlangen. Koeling De koeling moet voldoen aan de voorschriften van het Besluit ozonlaag afbrekende stoffen Wms 2003 dan wel het Besluit broeikasgassen Wms 2003 (Staatsblad 2003, nummer 360). Daarnaast zijn op de koeling de voorschriften uit de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 (Staatsblad 1997 nummer 122) van toepassing. Bedrijfsafvalwater Door het in werking treden van de Wet houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Staatsblad 1994, nummer 798; de zogenaamde Wet afvalwater) is per 1 maart 1996 de gemeentelijke lozingsverordening vervallen en wordt het lozen van afvalwater op de riolering geregeld in deze vergunning op grond van de Wet milieubeheer. - Stallen Tijdens het reinigen van de rundveestallen komt een afvalwaterstroom vrij. Het (reinigings-) afvalwater wordt direct opgevangen in de drijfmestkelders onder de stallen. Dit mesthoudend afvalwater wordt samen met de drijfmest verspreid over de landbouwgronden conform het Besluit gebruik meststoffen. Ook bij het reinigen van de melkinstallatie komt een afvalwaterstroom vrij. Het afvalwater wordt geloosd op de gemeentelijke riolering. Met betrekking tot het lozen van dit afvalwater zijn voorschriften opgenomen. - Kadaverplaats en Wasplaats voor veewagens. Sinds 1 november 2002 wordt op grond van de Regeling inzake hygiënevoorschriften besmettelijke dierziekten 2000 (Staatscourant 2000 nummer 247, gewijzigd Staatscourant 2002 nummer 137) door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gesteld dat veewagens voor evenhoevigen (waaronder varkens) en kadaveraanbiedingsvoorzieningen direct na of het lossen dan wel het ophalen van kadavers dienen te worden gereinigd en ontsmet. Het hierbij vrijkomende afvalwater mag niet worden geloosd in de bodem en/of het oppervlaktewater en/of op de riolering. Het afvalwater is verontreinigd met ontsmettingsmiddel en/of mestresten. Om die reden zijn uit milieuhygiënisch oogpunt eisen gesteld aan de inrichting voor wat betreft de kadaver- en wasplaats. In de vergunning zijn hieromtrent voorschriften gesteld. Het afvalwater afkomstig van de wasplaats wordt geloosd in een . Het niet verontreinigde hemelwater wordt geloosd op de nabij gelegen sloot. Dit wordt geregeld door middel van afsluiters. Ten aanzien van de lozing van dit afvalwater zijn voorschriften opgenomen. Pagina 8 van 12
Natuurbeschermingswet (NB-wet) In Staatsblad 1998 nummer 403 is de Natuurbeschermingswet 1998, hierna te noemen NB-wet 1998, gepubliceerd. Voor schadelijke handelingen in en rondom een beschermd Natuurmonument geldt een vergunningsplicht (artikel 12). Berekening De ammoniakemissie is berekend conform de Regeling ammoniak en veehouderij. De ammoniakdepositie is berekend op basis van de systematiek van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij uit de voormalige Interimwet ammoniak en veehouderij. Deze wet biedt de meest recente inzichten om de ammoniakdepositie te berekenen. De ammoniakemissie van het bedrijf op basis van de vigerende vergunning is 1.148,4 kg per jaar (zie tabel 1). De afstand van het emissiepunt van het bedrijf tot het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet (kwetsbaar gebied), "De Malpie-De Plateaux", is op basis van de bestaande situatie 140 meter. Gelet op deze afstand en de omrekeningsfactor genoemd in bijlage 5 van de Uav, 0,46 voor bosgebied, is de ammoniakdepositie op dit kwetsbare gebied 528,3 mol potentieel zuur per hectare per jaar. Het veebestand waarvoor thans vergunning wordt gevraagd, veroorzaakt een ammoniakemissie van 1.146,5 kg per jaar (zie tabel 2). De afstand tot het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet (kwetsbaar gebied), "De Malpie-De Plateaux", is op basis van de nieuwe situatie 140 meter. Gelet op deze afstand en de omrekeningsfactor genoemd in bijlage 5 van de Uav, 0,46 voor bosgebied, is de ammoniakdepositie op dit kwetsbare gebied 527,4 mol potentieel zuur per hectare per jaar. Op basis van de onderhavige aanvraag neemt de ammoniakdepositie ten opzichte van het NB-gebied af. Omdat de depositie kleiner is dan de grenswaarde van 15 mol potentieel zuur/ha/jaar ten opzichte van een aangewezen Natuurmonument "De Malpie-De Plateaux", is er op grond van de Natuurbeschermingswet geen vergunning vereist van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Opslag diesel- en huisbrandolie in bovengrondse tanks De 2.200 liter dieselolie en 2.500 liter huisbrandolie worden opgeslagen in daarvoor bestemde bovengrondse tank. De opslag moet voldoen aan de gestelde vergunningsvoorschriften welke zijn afgeleid van de CPR 9-6. Opslag reinigingsmiddelen De 3 x 25 liter reinigingsmiddelen worden opgeslagen in een daarvoor bestemde kast. De opslag moet voldoen aan de gestelde vergunningsvoorschriften welke zijn afgeleid van de CPR 15-1. PROCEDURE De procedure is uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer en Afdeling 3.5. van de Algemene wet bestuursrecht. Coördinatie De aanvraag om bouwvergunning is niet ingediend. De coördinatiebepalingen krachtens de Woningwet en de Wet milieubeheer worden in acht genomen. Deze inrichting loost geen bedrijfsafvalwater waarop de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) van toepassing is. De coördinatieregeling volgens de artikelen 8.28 t/m 8.34 en hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer is niet van toepassing.
Overweging De vergunning kan, op basis van artikel 8.10, eerste lid van de Wet milieubeheer, slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Artikel 8.11, tweede lid, Wet milieubeheer bepaalt dat een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen kan worden verleend. Pagina 9 van 12
Ingevolge het derde lid van dit artikel moeten aan een vergunning de voorschriften worden verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, moeten aan de vergunning de voorschriften worden verbonden die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Uit dit samenstel van bepalingen kan worden afgeleid dat de vergunning moet worden geweigerd, indien niet door het stellen van beperkingen en voorschriften de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, in voldoende mate kunnen worden beschermd. Overige regels en wetten Het verlenen van deze vergunning houdt niet in dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten en regels (zoals Woningwet, Bouwverordening, bestemmingsplan of besluiten ingevolge de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren) zijn gesteld dan wel op grond hiervan worden voorgeschreven. CONCLUSIE De nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, worden voorkomen often minste in voldoende mate beperkt door naleving van het gestelde in de aanvraag en de aan deze vergunning verbonden voorschriften. De bestaande toestand van het milieu zal niet wijzigen als gevolg van de inrichting. Met betrekking tot de inrichting en het gebied waarin de inrichting is gelegen is een toekomstige ontwikkeling te verwachten die betrekking heeft op de herinrichting van het landelijke gebied. Het gaat hier om de Reconstructiewet waarvan de inhoud op dit moment nog niet bekend is. BESLUIT Burgemeester en wethouders van Valkenswaard besluiten, gelet op de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht, aan Verhoeven Melkveebedrijf de gevraagde oprichtingsvergunning voor een melkveebedrijf, aan het adres Maay 15 in Valkenswaard te verlenen, onder de bepaling, dat de bij de aanvraag ingediende en gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning en voorts onder de bijgevoegde voorschriften. , namens burgemeester en wethouders van
Pagina 10 van 12
Ingevolge de artikelen 20.1, eerste lid en 20.6, tweede lid van de Wet milieubeheer staat met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van het besluit ter inzage is gelegd, gedurende zes weken beroep open voor: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen de ontwerpbeschikking; b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over de ontwerpbeschikking; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp zijn aangebracht; d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen de ontwerpbeschikking. De beschikking wordt na afloop van de beroepstermijn van kracht tenzij gedurende die termijn beroep is ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. De beschikking wordt niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Indien het beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhage De indiener van het verzoek om voorlopige voorziening die beroep heeft ingesteld, moet daarbij een afschrift van het beroepschrift overleggen. Het verzoek om voorlopige voorziening moet worden gezonden aan: De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhage Ingevolge artikel 8.18, eerste lid van de Wet milieubeheer vervalt de vergunning indien de inrichting niet binnen driejaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking gebracht. Afwijking van deze termijn is mogelijk, indien verwacht kan worden dat de inrichting niet binnen die termijn kan worden voltooid. In deze vergunning is dan een andere termijn opgenomen.
Pagina 11 van 12
Ingevolge artikel 8.20, eerste lid van de Wet milieubeheer geldt deze vergunning voor ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd. Ingevolge de artikelen 8.22 en 8.23 van de Wet milieubeheer kunnen in het belang van de bescherming van het milieu, voorschriften en/of beperkingen waaronder deze vergunning is verleend, worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken. Ingevolge artikel 8.25 van de Wet milieubeheer kan de vergunning onder meer geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien: - gedurende driejaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van deze vergunning; - de inrichting geheel of gedeeltelijk is verwoest. Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, onder verwijzing naar artikel 8.5, tweede lid van die wet, wordt, indien de vergunning is verleend voor het oprichten of veranderen van een inrichting dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, de beschikking niet eerder van kracht dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
Pagina 12 van 12
VOORSCHRIFTEN
behorende bij een oprichtingsvergunning ingevolge de Wét milieubeheer voor een melkveehouderij aan het adres Maay 15 te Valkenswaard.
Aanvrager:
Verhoeven Melkveebedrijf Maay 15 5556 TH Valkenswaard
INHOUDSOPGAVE 1
ALGEMEEN
2
2
AFVALSTOFFEN
2
3
BODEM
4
4
BRANDVEILIGHEID
4
5
ENERGIE
5
6
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
5
7
VERWARMING
5
8
GELUID
7
9
HET HOUDEN VAN RUNDVEE
8
10 AGRARISCH AFVALWATER
12
11 GEVAARLIJKE STOFFEN, OPSLAG IN EMBALLAGE
14
12 OPSLAG AARDOLIEPROD. IN EEN BOVENGRONDSE TANK IN DE BUITENLUCHT
15
13 AFLEVERINSTALLATIE VOOR MOTORBRANDSTOF
16
Pagina 1 van 17
VOORSCHRIFTEN 1
ALGEMEEN
1.1
Gedragsvoorschriften
1.1.1 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.1.2
Installaties of onderdelen van installaties welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren. 1.1.3 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.
1.1.4
Degene die de inrichting drijft is overigens gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden ter bescherming van het milieu.
1.1.5 Degene die de inrichting drijft is verplicht aan een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen ambtenaar op diens eerste verzoek alle berekeningen ten behoeve van leidingen, tanks, appendages, akoestische gegevens, emissiegegevens en dergelijke, en periodieke onderhoudsschema's en inspecties ter inzage te geven. De bevindingen van alle inspecties dienen in een register te worden vastgelegd.
1.1.6 De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting, moet zodanig zijn afgeschermd dat geen directe lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is.
1.1.7 Daar waar in deze vergunning is voorgeschreven dat degene die de inrichting drijft, verplicht is metingen, keuringen en controles aan installaties of installatieonderdelen te verrichten of te doen verrichten, moeten de resultaten daarvan ten minste tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerstvolgende meting, keuring of controle in de inrichting worden bewaard en ter inzage worden gehouden voor de daartoe bevoegde ambtenaren, tenzij in deze vergunning anders is bepaald. 2
AFVALSTOFFEN
2.1
Behandeling van afvalstoffen
2.1.1 Afvalstoffen mogen niet in de inrichting worden verbrand, gestort of begraven.
2.1.2 Afvalstoffen mogen in de inrichting niet worden verbrand, behoudens in die gevallen waar volgens een gemeentelijke verordening verbranden van de betrokken uit de inrichting afkomstige afvalstoffen is toegestaan.
Pagina 2 van 17
2.1.3
Afvalstoffen mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen. Het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig plaatsvinden dat geen verontreiniging van de bodem kan
optreden. 2.1.4
Afvalstoffen, waaronder met afvalstoffen verontreinigd water of water waaraan warmte is toegevoegd mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen. Het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig plaatsvinden dat geen verontreiniging van de bodem kan optreden.
2.1.5 Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen moeten zo vaak als nodig uit de inrichting worden afgevoerd. Het afvoeren moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 2.2
Opslag van afvalstoffen
2.2.1
Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze plaatsvinden. Van de afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden.
2.2.2 Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze plaatsvinden. Van de afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden. 2.2.3 De verpakking van gevaarlijk afval moet: a. dicht en voldoende sterk zijn en geschikt zijn voor de desbetreffende stof; b. zijn voorzien van een etiket, waarop, op een altijd duidelijk te onderscheiden wijze, is aangegeven welke categorie afvalstof zich in de verpakking bevindt. 2.2.4 Vloeibare gevaarlijke afvalstoffen, zoals afgewerkte olie, moeten worden bewaard in doelmatige emballage of tanks. De emballage moet vloeistofdicht zijn, voldoende stevig, gesloten worden gehouden en bestand zijn tegen de opgeslagen vloeistoffen. 2.2.5 Vloeibare afvalstoffen in emballage moeten zijn geplaatst op een vloeistofdichte vloer of in een vloeistofdichte lekbak. 2.2.6 Een vloeistofdichte lekbak moet, indien het (licht) ontvlambare vloeistoffen betreft, de gehele inhoud bevatten. In de overige gevallen moet de bak een inhoud hebben van ten minste de grootste verpakking vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige emballage. 2.2.7 Boven een vloeistofdichte lekbak met vloeibare afvalstoffen in emballage moet, indien deze buiten het bebouwde deel van de inrichting ligt, een afdak aanwezig zijn. Het afdak moet zo groot zijn dat regenwater niet binnen de vloeistofdichte lekbak kan komen. 2.2.8 Vloeibare afvalstoffen in emballage moeten worden bewaard op een vloeistofdichte vloer. De vloer moet zijn omgeven door een vloeistofdichte omwalling, een gotensysteem of een gelijkwaardige constructie van een zodanige capaciteit, dat ten minste de gemiddelde neerslaghoeveelheid van twee maanden binnen deze constructie kan worden opgevangen. Het verzamelde water moet tijdig worden afgevoerd.
Pagina 3 van 17
2.2.9 Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken.
2.2.10 Verontreinigde emballage moet worden behandeld als gevulde emballage. Voor de bepaling van de opvangcapaciteit van een vloeistofdichte bak hoeft de opslagcapaciteit van de verontreinigde emballage niet meegerekend te worden.
2.2.11 In de inrichting mag niet meer dan 60 liter gevaarlijke afvalstoffen en 60 liter afgewerkte olie worden bewaard. 2.3
Afvalscheiding
2.3.1 Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden: afgewerkte olie; gevaarlijk/(klein) chemisch afval; glas;
hout;
metalen; papier en karton; plastic; overig bedrijfsafval; 2.4
BODEM
2.5
ALGEMEEN
2.5.1 Het is verboden vloeistoffen definitief op of in de bodem te brengen. TOELICHTING: Oppervlaktewater, hemelwater of drinkwater zijn hiervan uitgezonderd, indien daaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigende stoffen niet door een bewerking van het water is toegenomen en indien daaraan geen warmte is toegevoegd. 3
BRANDVEILIGHEID
3.1
Blusmiddelen algemeen
3.1.1 Blusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. 3.1.2 In de buitenlucht aanwezige brandblusmiddelen moeten doelmatig tegen weersinvloeden zijn beschermd.
3.1.3 De in de aanvraag en in de daarbij overgelegde stukken aangegeven blusmiddelen moeten aanwezig zijn.
Pagina 4 van 17
3.1.4 Brandblusmiddelen, waaronder slanghaspels, moeten ieder kalenderjaar op deugdelijkheid zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 en NEN 3211 plaatsvinden. Onderhoud en inspectie moeten plaatsvinden door bedrijven die beschikken over een REOB-erkenning. Na inspectie moeten blusmiddelen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker met datum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel. TOELICHTING: Een lijst van erkende onderhoudsbedrijven is te vinden op de site van het Nationaal Centrum voor Preventie (www.ncpreventie.nl, onder brandbeveiliging/kleine blusmiddelen). 3.1.5 Van elk uitgevoerde controle moet een aantekening worden gemaakt op een bij elk toestel ter inzage aanwezige registratie. 3.2
Draagbare blusmiddelen
3.2.1 Op de op tekening als zodanig aangegeven plaatsen moet een poederblusser aanwezig zijn met een inhoud van ten minste 12 kg blusstof. 3.2.2 Een draagbaar blustoestel moet zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. 4
ENERGIE
4.1
Algemeen
4.1.1 Het jaarlijkse energiegebruik van de inrichting moet worden geregistreerd. Deze registratie betreft alle ingekochte energiedragers en mag bestaan uit de energienota's. Deze gegevens moeten ten minste drie jaren worden bewaard en op een daartoe strekkend verzoek aan het bevoegd gezag worden getoond. 5
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
5.1
Algemeen
5.1.1 De elektrische installatie in de inrichting moet voldoen aan NEN 1010. 6
VERWARMING
6.1
Algemeen
6.1.1 Stook- en verwarmingstoestellen moeten zodanig zijn afgesteld dat een zo optimaal mogelijke verbranding plaatsvindt. 6.1.2 Binnen de inrichting mag geen andere brandstof dan huisbrandolie bedrijfsmatig worden verstookt of verbrand. 6.1.3 Een stookruimte moet voldoen aan NEN 3028.
Pagina 5 van 17
6.1.4 Een verbrandingsgasafvoersysteem moet zodanig zijn uitgevoerd, dat dit goed kan worden gereinigd. Tevens moeten voorzieningen zijn getroffen dat roet, vuil en condenswater zich niet zodanig kunnen ophopen dat daardoor de goede werking van het verbrandingsgasafvoersysteem kan worden verstoord. 6.1.5 De wanden van een verbrandingsgasafvoersysteem dat door een niet tot de inrichting behorende ruimte voert, moeten zodanig zijn uitgevoerd dat aan de buitenzijde van deze wanden als gevolg van het in werking zijn van een stooktoestel geen merkbare temperatuurverhoging waarneembaar is. 6.1.6 Aan een stook- of verwarmingsinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste eenmaal per jaar onderhoud worden verricht. Op een stook- of verwarmingsinstallatie met een nominale belasting op bovenwaarde tussen 130 en 660 kW, moet bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal per twee jaar een beoordeling worden uitgevoerd op noodzakelijke afstelling en onderhoud teneinde een optimale verbranding te laten plaatsvinden. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moeten geschieden door: een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde rechtspersoon, of een andere rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten. 6.1.7 Aan een stook- of verwarmingsinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste eenmaal per jaar onderhoud worden verricht. Op een stook- of verwarmingsinstallatie met een nominale belasting op bovenwaarde van 660 kW of hoger, moet bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal per twee jaar een beoordeling worden uitgevoerd op noodzakelijke afstelling en onderhoud teneinde een optimale verbranding te laten plaatsvinden. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moeten geschieden door: een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde rechtspersoon, of een andere rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten. 6.1.8 De verwarming van een ruimte waar werkzaamheden worden verricht met (licht-)ontvlambare stoffen en van de ruimten die hiermee in directe verbinding staan of kunnen worden gebracht, moet plaatsvinden door een centrale verwarmingsinstallatie of door verwarmingstoestellen waarvan de verbrandingsruimte niet in open verbinding staat of kan worden gebracht met de bedoelde ruimten. De delen van de toestellen die in direct contact staan of kunnen worden gebracht met de bedoelde ruimten mogen geen hogere oppervlaktetemperatuur hebben dan 250 °C, tenzij in de ruimten voornoemd geen hogere concentratie aan brandbare stoffen kan worden bereikt dan 20% van de onderste explosiegrens. TOELICHTING: Aan dit voorschrift wordt voldaan als de verwarmingstoestellen voldoen aan NEN 1078 en aan NPR 3378-23 (nl). NPR 3378-23 (nl) is een leidraad bij NEN 1078 - Deel 23: Type C (gesloten) met gasgestookte luchtverwarmers in bedrijfsmatige opstelplaatsen en herstelinrichtingen voor motorvoertuigen. 6.1.9 De plaatsen van de hoofdafsluiters van gas- en watertoevoer moeten in onuitwisbaar schrift duidelijk zijn aangegeven op de toegangsdeur of het toegangsluik van de ruimten waarin deze zich bevinden. 6.2
Olie
6.2.1 Een stookinstallatie en eventueel verbrandingsgasafvoersysteem moet zijn uitgevoerd en opgesteld overeenkomstig het gestelde in NEN 3028.
Pagina 6 van 17
6.2.2 Een ruimteverwarmingstoestel moet zijn voorzien van een beveiliging die voldoet aan NEN 2494. 6.2.3 Een stooktoestel moet zodanig zijn ingericht en worden onderhouden, dat over het gehele regelbereik een nagenoeg rookloze verbranding wordt verkregen. Het roetgehalte van de verbrandingsgassen mag, behalve onmiddellijk na het starten van een brander, het roetcijfer 3, bepaald volgens de filterpapiermethode van Bacharach, niet overschrijden. De verbrandingsgassen mogen geen roetdeeltjes bevatten groter dan 0,5 mm. 6.2.4 Het vullen van een oliereservoir moet zorgvuldig en zonder morsen gebeuren. De vulopening moet direct na het vullen door middel van een goedsluitende dop worden afgesloten. 6.2.5 Om explosie van een brandstofmengsel te voorkomen, mag de brander niet eerder worden aangestoken of de ontsteking in werking worden gesteld dan nadat het ruimteverwarmingstoestel zodanig is geventileerd dat eventueel daarin aanwezige brandstofdamp op doelmatige wijze uit het toestel is afgevoerd. 6.2.6 Bij vlamwegval tijdens bedrijf mag een ruimteverwarmingstoestel niet eerder opnieuw worden aangestoken of de ontstekingsinrichting opnieuw in werking worden gesteld, dan nadat het toestel tot omgevingstemperatuur is afgekoeld, het eventueel in het toestel aanwezige teveel aan olie zorgvuldig is verwijderd en het toestel zodanig is geventileerd dat eventueel daarin aanwezige brandstofdamp op doelmatige wijze uit het toestel is afgevoerd. 7
GELUID
7.1
Geluidnormen in de buitenlucht
7.1.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, mag ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen of op enig punt op 100 meter afstand van de inrichting niet meer bedragen dan: 40 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur; 35 dB(A) op 5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur; 30 dB(A) op 5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur. 7.1.2 Het maximale geluidniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, mag ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen of op enig punt op 100 meter afstand van de inrichting niet meer bedragen dan: 70 dB(A) op 1,5 hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur; 65 dB(A) op 5 hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur; 60 dB(A) op 5 hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur. 7.2
Laden en lossen
7.2.1 Het in deze vergunning met betrekking tot het maximale geluidsniveau gestelde is niet van toepassing op transportbewegingen en het laden en/of lossen ten behoeve van de inrichting voor zover dit plaatsvindt tussen 07.00 uur en 19.00 uur.
Pagina 7 van 17
7.3
Metingen
7.3.1 Het meten en berekenen van de geluidniveaus, en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999). 8
HET HOUDEN VAN RUNDVEE
8.1
Algemeen
8.1.1 In de inrichting mogen ten hoogste de volgende aantallen dieren aanwezig zijn: Diercategorie / huisvestingssysteem
Stal 1
2
Melkkoeien, overige huisvestingssystemen, beweiden Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar
Aantal dieren 94 10 15 10 14 16
8.1.2 Van de eisen, die in enig voorschrift zijn gesteld, mag niet worden afgeweken tenzij een alternatieve voorziening wordt toegepast, die ten minste even doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord is. Een alternatieve voorziening moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan een alternatieve voorziening. 8.1.3 Dierlijk afval mag niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Het moet zo spoedig mogelijk, volgens de bij of krachtens de destructiewet gestelde regels, uit de inrichting worden verwijderd. Het bewaren van dierlijk afval, in afwachting van afvoer naar een destructiebedrijf, moet zodanig geschieden dat geen geurhinder optreedt, het aantrekken van ongedierte wordt voorkomen en geen vermenging met ander afval of materiaal optreedt. Verder mag het dierlijk afval geen visuele hinder veroorzaken. 8.1.4 Op het terrein van de inrichting mag geen mest worden verbrand. 8.1.5 Wanneer in de stallen dan wel op of bij het erf ongedierte (zoals ratten, muizen of insecten) voorkomt, moeten doelmatige bestrijdingsmaatregelen worden getroffen. 8.1.6 Ramen en deuren van stallen moeten gesloten worden gehouden, voor zover ze geen functie hebben voor luchtinlaat of het doorlaten van personen, dieren, vaste mest of goederen. 8.2
Behandeling en bewaring van drijfmest
8.2.1 Het brengen van mest in de opslagruimte moet geschieden met een gesloten aanvoerleiding die zo dicht mogelijk bij de bodem van de opslagruimte uitmondt.
Pagina 8 van 17
8.2.2 Mest moet worden opgeslagen in een afgedekte mestopslagruimte. Indien de mestopslagruimte: geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht voor 1 juni 1987, moet de opslag mestdicht zijn; geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 juni 1987 en 1 februari 1991, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins 1987 (BRM 1987) van toepassing; geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 februari 1991 en 1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouwtechnische richtlijnen Mestbassins 1990 (BRM 1990) van toepassing; geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en is of wordt opgericht na 1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de Richtlijnen Mestbassins 1992 (RM 1992) van toepassing; niet geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en is opgericht na 1 juni 1987, moet voldaan worden aan de voorschriften van het "Besluit mestbassins milieubeheer" (Staatsblad 1990, nr. 618) en is dit Besluit van toepassing. 8.2.3 Dunne mest en gier (en eventueel schrob- en/of spoelwater uit de melkkamer/melktankruimte dat niet op de riolering is aangesloten) moet worden afgevoerd naar een hiertoe bestemde, vloeistofdichte opslagruimte (gierkelder, mengmestput, drijfmestput, mestbassin of opvangput). Leidingen voor het transport van dunne mest en gier moeten vloeistofdicht zijn. 8.2.4 De afvoerpunten van de opslagruimte moeten door middel van goed sluitende deksels gesloten worden gehouden, behoudens tijdens het ledigen ervan. 8.2.5 De opslagruimte mag niet zijn voorzien van een overstort (noodoverloop). 8.2.6 Het terrein van de inrichting mag niet worden bevloeid of op andere wijze van een laag mest of gier worden voorzien, behoudens bij het bemesten van grond volgens de normale bemestingspraktijk. 8.2.7 Transport van dunne mest en gier moet plaatsvinden in volledig gesloten tankwagens. 8.3
Behandeling en bewaring vaste mest
8.3.1 Vaste mest, compost en organisch afval moet zijn opgeslagen op een mestdichte mestplaat, die is voorzien van een opstaande rand of een gelijkwaardige voorziening. 8.3.2 Uitzakkend vocht en verontreinigd regenwater mag niet op of in de bodem terechtkomen. Dit vocht moet door middel van een gesloten, mestdichte riolering worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte. 8.3.3 Vaste mest, compost en organisch afval moet zijn opgeslagen op tenminste 100 m afstand van een bebouwde kom of 50 m van een woning van derden of een gevoelig object. 8.3.4 Transport van vaste mest moet geschieden in daarvoor geschikte transportmiddelen die op correcte wijze moeten zijn beladen.
Pagina 9 van 17
8.4
Bewaren en transporteren van kunstmest
8.4.1 Nitraathoudende kunstmeststoffen mogen niet in een stookruimte of in een opstellingsruimte van een stookinstallatie worden bewaard. 8.4.2 Binnen 10 m van nitraathoudende kunstmeststoffen mogen zich geen K1- of K2-vloeistoffen bevinden en binnen 5 m geen K3-vloeistoffen. 8.5
Opslag van veevoeder in een silo
8.5.1 ledere silo alsmede zijn ondersteunende constructie, moet zodanig zijn geconstrueerd dat alle bij normaal gebruik optredende krachten veilig en zonder blijvende of ontoelaatbare vervorming kunnen worden opgenomen. De silo moet stabiel staan opgesteld op een voldoende draagkrachtige fundering. 8.5.2 Hinderlijke stofverspreiding bij het vullen van silo's moet worden voorkomen door het opvangen van het via ontluchting ontwijkende stof. 8.6
Kuilvoer
8.6.1 Eventuele restanten van het kuilvoer moeten direct op een zodanige wijze worden opgeslagen dat er geen geuroverlast kan plaatsvinden. 8.6.2 Een voerkuil moet zodanig zijn gesitueerd dat de afstand tot woningen van derden of gevoelige objecten ten minste 25 meter bedraagt. 8.6.3 Natte bijproducten moeten zijn opgeslagen op een vloeistofdichte plaat van beton met een opstaande rand. De betonplaat moet zodanig zijn geconstrueerd dat vocht wordt opgevangen in een goot. Al het uitzakkende vocht en verontreinigd hemelwater moet worden opgevangen en door middel van een vloeistofdichte leiding worden afgevoerd naar de mestkelder. 8.6.4 Indien de kuilvoeropslag van maïs of een opslag van voederproducten met een droge stofgehalte lager dan 60%, niet zijnde knol- of wortelgewassen of fruit, op minder dan 50 m afstand gelegen is van een woning van derden of een gevoelig object, moet deze blijvend zijn afgedekt met een kunststoffolie, behalve tijdens het uithalen van het product. TOELICHTING: Bij een kuilvoeropslag mag de afdekking aan de zijde waar zelfvoedering plaatsvindt, ontbreken. 8.6.5 Bij kuilvoeropslagen van gras, die zijn gelegen op minder dan 50 m afstand van een woning van derden of een gevoelig object, moeten de volgende maatregelen zijn getroffen: Het uitgehaalde kuilvoer moet direct in de stal, dan wel in een afgesloten ruimte geplaatst worden, of op zodanige wijze worden afgedekt dat geen geuroverlast kan plaatsvinden. Direct na het uithalen van het kuilvoer moet de kuil door middel van kunststoffolie, vastgesteld met zandslurven of een hieraan gelijkwaardige voorziening, toegedekt worden. Eventuele restanten van het kuilvoer moeten direct van het terrein van de inrichting afgevoerd worden, dan wel op zodanige wijze worden opgeslagen dat geen geuroverlast kan plaatsvinden.
Pagina 10 van 17
TOELICHTING: Bij een kuilvoeropslag mag de afdekking aan de zijde waar zelfvoedering plaatsvindt, ontbreken. 8.6.6 Eventuele beschadigingen aan de afdekfolie moeten zo spoedig mogelijk worden gerepareerd. 8.7
Koelinstallatie van de melktank
8.7.1 De koelinstallatie moet altijd bereikbaar zijn voor bediening, inspectie en onderhoud. 8.7.2 Er moet een inspectie- en preventief onderhoudsschema van de koelinstallatie van de melktank aanwezig zijn. Het bedoelde schema moet aan een controlerend ambtenaar op verzoek worden getoond. 8.7.3 Bij vervanging van het in de koelinstallatie aanwezige koudemiddel, moet dit worden afgetapt, zonder dat dit zich in de atmosfeer kan verspreiden. 8.8
Kadaverplaats
8.8.1 Kadavers moeten worden aangeboden aan de destructor op de kadaverplaats of in een vloeistofdichte mobiele kadaverbak. 8.8.2 Het reinigen en ontsmetten van de kadaverkap of kadaverton moet plaatsvinden boven een kadaverplaats. Indien de kadavers aan de destructor worden aangeboden op de mobiele kadaverbak of in een kadaverton moeten deze worden gereinigd en ontsmet op een reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens elders binnen de inrichting. 8.8.3 Behalve tijdens het ledigen moet de kadaverbak door middel van een verzwaard en goed sluitend deksel of daaraan gelijkwaardige voorziening gesloten worden gehouden. 8.8.4 Bij het reinigen en ontsmetten van de kadaverplaats of kadavertonAkap mag de bodem en het oppervlaktewater niet worden verontreinigd. 8.8.5 Een kadaverplaats dan wel een mobiele kadaverbak, moet vloeistofdicht zijn en moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- of ontsmettingsmiddel. 8.8.6 Een kadaverplaats dan wel een mobiele kadaverbak, moet afwaterend zijn gelegd naar één punt, zodat het spoel- en ontsmettingswater via leidingen kan afwateren naar een, niet van een overstort voorziene opslagruimte, dan wel rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde en binnen de inrichting gelegen mestkelder. 8.9
Reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens
8.9.1 Veewagens, die op het terrein gereinigd moeten worden op grond van de Regeling voorschriften ter voorkoming van verspreiding van besmettelijke dierziekten (Staatscourant 2000 nummer 247, gewijzigd Staatscourant 2002 nummer 137), moeten gereinigd worden op een speciaal daarvoor ingerichte reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens.
Pagina 11 van 17
8.9.2 Een reinigings- ontsmettingsplaats moet vloeistofdicht zijn en afwaterend zijn gelegd naar een of meer opslagputten. Het reinigen en ontsmetten van voertuigen moet op zodanige wijze plaatsvinden dat het verontreinigde water wordt opgevangen (opstaande randen aan een drietal zijden dan wel een gelijkwaardige voorziening) zodat het reinigingswater en ontsmettingsvloeistoffen niet in de bodem terecht kunnen komen. 8.9.3 Een reinigings- en ontsmettingsplaats moet vloeistofdicht zijn en moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- en/of ontsmettingsmiddel. 8.9.4 De reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens moet zodanig zijn gelegen dat ten gevolge van aan- en afvoerbeweging, verwaaiing van waswater etc. geen hinder voor derden optreedt. 9
AGRARISCH AFVALWATER
9.1
Lozing bedrijfsafvalwater
9.1.1 In het openbaar riool mag geen bedrijfsafvalwater worden gebracht dat: a. grove of snel bezinkende afvalstoffen bevat; b. bedrijfsafvalstoffen bevat die door apparatuur zijn versneden of vermalen; c. stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt; d. stoffen bevat die brand- of explosiegevaar kunnen opleveren. 9.1.2 Bedrijfsafvalwater mag slechts in het openbaar riool worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk of de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur niet wordt belemmerd; b. de werking van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk niet wordt belemmerd, en c. de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt. 9.1.3 Behoudens voorzover anders is bepaald in deze vergunning mogen gevaarlijke afvalstoffen, zoals genoemd in de Eural, niet in de riolering worden gebracht. 9.1.4 Onverminderd het gestelde in bovenstaande voorschriften, moet het geloosde afvalwater aan de onderstaande voorwaarden voldoen. de pH is gelegen tussen 6,5 en 10; de temperatuur mag niet hoger zijn dan 30°C; de sulfaatconcentratie mag niet hoger zijn dan 300 mg/l; de chloride concentratie mag niet hoger zijn dan 300 mg/l; de gemiddelde korreldiameter van in het afvalwater aanwezig zand of andere bezinkbare bestanddelen mag niet groter zijn dan 0,5 mm. 9.2
Schrobwater stallen
9.2.1 Het waterverbruik moet zoveel mogelijk worden beperkt. Hiertoe moet, tenzij dit om technische of organisatorische redenen niet mogelijk is, gebruik worden gemaakt van een hogedrukreiniger.
Pagina 12 van 17
9.2.2 Afvalwater afkomstig van het schoonmaken van stallen mag niet in de riolering worden gebracht. 9.2.3 Schrobwater afkomstig van het schoonspuiten van stallen moet worden afgevoerd naar de mestput. 9.2.4 De lozing op de riolering moet plaatsvinden via een bufferreservoir, van waaruit een gedoseerde lozing mogelijk is. 9.3
Afvalwater melkstal
9.3.1 Afvalwater afkomstig van het reinigen van de melkstal en melkput moet worden afgevoerd naar de mestput. 9.3.2 Afvalwater afkomstig van het voorspoelen van de melkinstallatie en de melktank, moet zoveel mogelijk worden hergebruikt, bijvoorbeeld als drinkwater. 9.3.3 Afvalwater afkomstig van de hoofd- en naspoeling van de melktank (tank en leidingen), moet zoveel mogelijk worden hergebruikt, bijvoorbeeld als schoonmaakwater in de melkstal. 9.3.4 De hoeveelheid afvalwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door bijvoorbeeld het gebruik van hogedrukreinigers en good housekeeping. 9.4
Verwijdering van het afvalwater afkomstig van de wasplaats
9.4.1 Het verontreinigd spoel- en schrobwater afkomstig van de reinigings- en ontsmettingsplaats (wasplaats) voor veewagens moet via een gesloten leiding kunnen afwateren naar een niet van een overstort voorziene opslagruimte. De leiding en de vloer en de wanden van de opslagvoorziening moeten vloeistofdicht zijn en bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigingsmiddel. De capaciteit van de opslagvoorziening moet voldoende groot zijn om het afvalwater van de kadaver-, en reinigings- en ontsmettingsplaats voor veewagens gedurende de winterperiode te kunnen bergen. TOELICHTING: De reinigings en ontsmettingsplaats voor veewagens mag worden voorzien van een afsluiter (voor de opslagvoorziening) zodat schoon hemelwater op de sloot geloosd kan worden. 9.4.2 Nadat veevervoermiddelen gereinigd en ontsmet zijn moet de vloeistofdichte wasplaats en slibvangput worden gereinigd alvorens de afsluiter omgezet mag worden om lozing van hemelwater op het oppervlaktewater mogelijk te maken. 9.4.3 De opvanggoot (slibvang) in de wasplaats moet na elke reiniging worden ontdaan van (vaste) mestdelen, zaagsel etc. 9.4.4 Het rechtstreeks lozen van het opgevangen (verontreinigd) afvalwater op of in de bodem (puntlozing), op het oppervlaktewater en/of op de riolering is niet toegestaan.
Pagina 13 van 17
9.4.5 Het transport van het opgevangen (verontreinigd) afvalwater moet geschieden in volledig gesloten tankwagens. 9.5
Percolatiewater en perssap uit de opslag van veevoeders
9.5.1 Het vrijkomen van percolatiewater moet worden voorkomen door middel van het goed afdekken van een sleufsilo of voederkuil. 9.5.2 Een voederopslag waaruit perssappen en eventueel percolatiewater kunnen vrijkomen, moet zijn voorzien van een vloeistofdichte vloer. De perssappen moeten via de bedrijfsriolering worden afgevoerd naar de gemeentelijke riolering of naar een mestput. 9.6
Wasplaats landbouwvoertuigen
9.6.1 Het wassen en reinigen van veewagens moet geschieden op een daarvoor bestemde wasplaats, die is voorzien van een vloeistofdichte verharding voor het opvangen van het vrijkomende afvalwater. 9.6.2 De wasplaats moet vloeistofdicht zijn en afwaterend zijn gelegd naar een of meer putten, die zijn aangesloten op de bedrijfsriolering. Het wassen veevervoermiddelen moet op zodanige wijze plaatsvinden dat alle (verontreinigd) water wordt opgevangen. 9.7
Lozen van reinigings- en ontsmettingsafvalwater
9.7.1 Het vrijkomende reinigings- en ontsmettingswater mag niet op de riolering en het oppervlakte water worden geloosd. 9.7.2 Het vrijkomende reinigings- en ontsmettingswater moet via de bedrijfsriolering worden afgevoerd naar een mestput of opvangput. 9.7.3 Het afvalwater in de mestput of opvangput moet worden uitgereden over de landbouwgronden overeenkomstig het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. 10
GEVAARLIJKE STOFFEN, OPSLAG IN EMBALLAGE
10.1
Algemeen
10.1.1 In het melklokaal in stal 1 mag ten hoogste 75 liter aan reinigingsmiddelen (hierna genoemd "gevaarlijke stoffen") aanwezig zijn. 10.1.2 Met elkaar reagerende gevaarlijke stoffen waarbij gevaarlijke gassen of dampen kunnen vrijkomen of gevaarlijke situaties als explosies, rondspattende gevaarlijke stoffen of excessieve warmte-ontwikkeling kunnen ontstaan, moeten van elkaar gescheiden worden opgeslagen.
Pagina 14 van 17
10.1.3
Binnen de inrichting moet de verpakking van gevaarlijke stoffen zijn geëtiketteerd overeenkomstig de bepalingen van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1987, nr 516) dan wel op een andere wijze zijn voorzien van een duidelijk opschrift waaruit de stofnaam blijkt en op grond waarvan de WMS-categorie van de stof is vast te stellen.
10.1.4
Gevaarlijke stoffen moeten worden bewaard in dichte en voldoende sterke verpakking. De verpakking moet geschikt zijn voor de desbetreffende stof.
10.1.5
Glazen flessen bestemd voor de opslag van gevaarlijke stoffen die voor direct gebruik bestemd zijn mogen geen grotere inhoud hebben dan 2,5 liter. Glazen flessen of andere breekbare emballage met een beschermkorf mogen ten hoogste 50 liter vloeibare bijtende stoffen bevatten. 10.1.6 Lege, niet gereinigde emballage moet worden opgeslagen als volle.
10.1.7
Emballage mag niet worden gestapeld tenzij deze emballage geschikt is voor stapelen of hiertoe voorzieningen zijn aangebracht.
10.1.8 Breekbare enkelvoudige emballage mag niet worden gestapeld.
10.1.9
Gemorste vloeistoffen moeten direct worden géimmobiliseerd door absorptie of neutralisatie en in een speciaal daartoe bestemd vat worden gedaan. Hiertoe moet een vat en voldoende daarvoor geschikte absorptie- of neutralisatiemiddelen aanwezig zijn.
10.1.10
Op een duidelijk zichtbare plaats in of nabij de opslagplaats van de gevaarlijke stoffen moet een duidelijk leesbare instructie zijn aangebracht betreffende de veiligheidsmaatregelen, de te gebruiken middelen en de te waarschuwen personen en instanties. 11
OPSLAG AARDOLIEPROD. IN EEN BOVENGRONDSE TANK IN DE BUITENLUCHT
11.1
Algemeen
11.1.1 In de inrichting moeten vloeibare (aardolie)producten met een vlampunt dat hoger ligt dan 55°C, zoals bijvoorbeeld dieselolie en huisbrandolie, in de buitenlucht worden opgeslagen in uitsluitend hiertoe bestemde bovengrondse tanks. 11.2
Constructie, installatie, gebruik, inspectie en onderhoud
11.2.1
Een tank, opvangvoorziening, leidingen en appendages moeten zijn uitgevoerd, geïnstalleerd, in gebruik zijn, geïnspecteerd, gecontroleerd, gekeurd, beproefd, beoordeeld, onderhouden, gerepareerd en buiten gebruik gesteld overeenkomstig de paragrafen 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6 en 4.7 van CPR 9-6, van welke paragrafen de artikelen 4.2.12, 4.2.13, 4.3.10, 4.4.8, 4.5.7, 4.5.10, 4.7.4 en 4.7.5 zijn uitgezonderd.
Pagina 15 van 17
11.2.2
Daar waar in CPR 9-6 is bepaald dat door of namens KIWA beproevingen en keuringen worden uitgevoerd of certificaten, bewijzen, keuren en dergelijke aan het bevoegde gezag worden overgelegd, moeten mede zijn begrepen andere door de Raad voor de Accreditatie erkende certificeringsinstellingen.
11.2.3
Van een vloeistofdichte opvangvoorziening moet de vloeistofdichtheid zijn beoordeeld en gekeurd door een deskundige inspecteur, zoals bedoeld in de PBV/CUR-Aanbeveling 44. De deskundige inspecteur of de rechtspersoon waarbij hij werkzaam is, moet daartoe zijn gecertificeerd door een door de Raad voor de Accreditatie erkende certificeringsinstelling.
11.2.4
Bij goedkeuring moet door de deskundige inspecteur een PBV-Verklaring vloeistofdichte voorziening zijn afgegeven. De keuringstermijn moet door de deskundige inspecteur zijn vastgesteld.
11.2.5
Degene die de inrichting drijft, moet door middel van een globale visuele controle met regelmatige intervallen een vloeistofdichte opvangvoorziening controleren. De frequentie van deze controles moet door de deskundige inspecteur zijn vastgesteld. 11.3
Registratie en bewaring van documenten
11.3.1 Van een tank, opvangvoorziening, leidingen en appendages moet een registratie zijn bijgehouden van: de wijze van elke beproeving, meting of inwendige inspectie; de bevindingen van alle keuringen, inspecties, beproevingen en controles. 11.3.2 Voorzover zij voor een tank, opvangvoorziening, leidingen en appendages zijn afgegeven, dan wel zijn voorgeschreven, moeten de onderstaande registraties, documenten of een kopie daarvan, gedurende ten minste vijfjaar na dagtekening in een logboek of kaartsysteem zijn bewaard: onderhoudscontracten; certificaten van leidingen en appendages; installatiecertificaten en bewijzen; bodemweerstandsrapport en KB-controlerapporten; certificaten, bewijzen en verklaringen van onderhoud, (periodieke) inspecties, beproevingen, controles en keuringen. 12
AFLEVERINSTALLATIE VOOR MOTORBRANDSTOF
12.1
Algemeen
12.1.1 Een afleverinstallatie voor licht ontvlambare en ontvlambare vloeistoffen moet in de buitenlucht zijn opgesteld. 12.1.2 Binnen een afstand van 2 m van een afleverinstallatie mag geen ander kunstlicht worden gebruikt dan elektrisch licht.
12.1.3
Een vulpistool mag zich niet binnen 1 meter afstand van de horizontale projectie van een ondergrondse tank bevinden. De afstand tussen de afleverinstallatie en een ondergrondse tank moet echter ten minste 4 meter
bedragen.
Pagina 16 van 17
Aan deze afstanden hoeft niet te worden voldaan indien een gesloten wegdek van voldoende omvang boven de betreffende ondergrondse tank is aangebracht of de bekleding van de tank bestand is tegen het afgeleverde product. 12.1.4 Een afleverinstallatie moet zijn opgesteld op een afstand van ten minste 4 meter van een afwateringssysteem (kolk, lijnafwatering e.d.) of een andere laaggelegen ruimte. Deze afstand geldt niet ten opzichte van afwateringssystemen die zijn aangesloten op een olie-afscheider.
12.1.5 Bij het afleveren van motorbrandstof aan een voertuig mag niet worden gerookt of open vuur aanwezig
zijn. Op of nabij een afleverinstallatie moet met betrekking tot dit verbod een veiligheidsteken overeenkomstig NEN 3011 duidelijk zichtbaar zijn aangebracht. 12.1.6 Bij het afleveren van motorbrandstof aan een voertuig mag de motor van het voertuig niet in werking zijn. Op of nabij een afleverinstallatie moet met betrekking tot dit verbod een bord duidelijk zichtbaar zijn aangebracht.
12.1.7 Een handpomp moet zodanig zijn ingericht, dat slechts gedurende een daartoe strekkende opzettelijke bediening, vloeistof uit de handpomp kan stromen. 12.1.8 ledere afleverinstallatie moet zijn voorzien van een schakelaar, waarmee de elektrische installatie van de afleverinstallatie kan worden uitgeschakeld. Bij deze schakelaar moeten de schakelstanden duidelijk zijn aangegeven. Tevens moet op of in een afleverinstallatie een schakelaar zijn aangebracht voor het in- en uitschakelen van de elektromotor van de pomp. 12.1.9 De greep van een vulpistool mag niet in geopende stand vastgezet kunnen worden.
Pagina 17 van 17
'M-FEB. 2004 2Ó"/L2P(P4''
si
beton
geprof. staalpl.
zie tek.
geprof. staalpL
zie tek.
Loods / rundveestal
beton
metselwerk
zie tekening
golfplaten
zie tek.
Rundveestal
Nr. Benaming
metselwerk
beton
Vloer konstruktie
Wand konstruktie
zie tekening
Muurpl. hoogte
golfplaten
Dak konstruktie
j
zie tek.
KI
GLV straler C.V. ketel
CD
Heteluchtkanon
©
Geijser
A fi CÈD
Brandblusser
€13
Aantal
Capaciteit
tractor
67,1
1
tractor
52,2
1
tractor
37,4
drijfmest
100 m3
5,00
1
dieselpomp
0,75
1
hogedrukreiniger
4,00
1
waterpomp
0,75
1
reinigingspomp
2,20
1
koelaggregaat
4,40
1
vacuumpomp
2,20
1
melkpomp
0,55
A3
jongvee
16
16
A3
melkkoeien
94
94
A 1.6.1
jongvee
10
10
A 3 (boxen)
1
roerwerk
0,37
jongvee
15
15
A 3 (groepshokken)
1
compressor
1,10
nuka's
10
10
A 3 (boxen)
1
boiler (110 liter)
8,00
Aantal plaatsen
Aantal te houden
Nok hoogte
Soort dieren
drijfmest
Huisvestings systeem
HENDRIX \^& »t!ïïTD :> ''■■■■.V.^A'
360 m3
Cap.mestopslag Nr. St. Benaming
kW
Hendrix UTD B.V.
Projectbegeleider:
Postbus 1 NL 5830 MA Boxmeer tel.: 0485 58 94 83
Ben Frederix Het Zandt 9 NL 5861 CW Wanssum mob.: 065317 35 26 fax: 047853 90 18
BEDRIJFSGEGEVENS
P12
Aard van de inrichting:
Melkveebedrijf
Behorende bij de aanvraag vergunning wet milieubeheer van:
Verhoeven Melkveebedrijf Maay 15 5556 TH Valkenswaard
Adres van de inrichting:
Maay 15 5556 TH Valkenswaard 040 2068377
2500 liter huisbrandolie
Pompput
Tek.nr.:
M4724R
Olieleiding
Blad: Schaal: Get: Datum:
1 j : 200
Riolering
1
14
Medicijnkast /gewas bestrijdingsmiddelen
Gasleiding
18,5
40 kW
2200 liter dieselolie
VB
beregeningspomp
14
afiiutreco company
Zuuropslag Olie of Gastank
1
RENVOOI MOTOREN
RENVOOI PICTOGRAMMEN Benaming
3,00
jongvee
RENVOOI STALLEN
Piet.
dieptebron
div. handgereedschap
TT
Af')
Loods/berging
1
P. Donkers: N.C. 04062003
Gewijzigd: 06022004 A B ;
c D
1 e JUNI 2004
Par:
Wc.
Handtekening aanvrager ^^l^L*-^' d.d.
tVfcl»
20 O ^/
© Hendrix UTD
7280 +p
geprofileerde staalplaat
geprofileerde staalplaat
4300
7400
Doorsnede gebouw 3 e-e
fwiDffl
grens van inrichting
Jn toekqms^ejiouvten
Maay
r
situatie: gemeente V a l k e n s w a a r d voorheen Borkel en Schaft sectie : A nr.: 9 5 7 schaal : 1:2000
agrarisch bedrijf
dieptebron
3,00
pen = u
.J._jJ„> Aj—;
1500 -p.
Doorsnede gebouw 1 a
7465 +p.
A LANDBOUW2000 +p. L2500_+p.
WERKTUIGENBERGING in toekomst te bouwen
i_l!__.L,
Doorsnede gebouw 1 b-b
5630 +p 4000 +p 1860 +p. peil = 0 1500 -p
JL_A_
A_.,i__i, -«-—i-JLLJL.
Doorsnede gebouw 2 c-c tank: (in lekbak) 2500 liter huisbandolie
bron: 8m3/uur 265 meter diep (P in put)
5630 +p.
3x 25 liter reinigingsmiddel
2750 peil = o 1500 -p.
+p.\^Rj^L
—L.JJL.X k.
A_j_ll_j.,_
Doorsnede gebouw 2 d-d
7280 +p geprofileerde staalplaat
,i„_J_lj_Ji_
12000
18000
18000
MESTSILO (018 mtr.)
opslag droog zaagsel
5950 +p.
2000 +p. peil = 0
2500 +p.
__i__M_J_A».,„.
1500 -p.
Doorsnede gebouw 1 a-a
41000
22200 11750
18000 2500
—12Q
18950
MESTSILO (018 mtr.) VOERPLAAT (gras) afvoer perculatievocht
opslag droog zaagsel
VOERPLAAT (mais)
kunstmest
bron: 40m3/uur
30 meter diep
Bijlage situatieschets en coördinaten natuurgebieden Kadastrale situatieschets
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
Navolgend is een kadastrale situatieschets bijgevoegd met weergave van de ligging van de gebouwen en emissiepunten.
6
Coördinaten emissiepunten Coördinaten X 155381 ep 1 155357 ep 2 155348 ep 3
Y 365905 365906 365926
Coördinaten Natuurgebieden
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
Navolgend is een overzicht bijgevoegd met weergave van de ligging van de meegenomen coördinaten van de natuurgebieden
7
Kaart coördinaten natuur
1 Verhoeven Melkveebedrijf Maaij 15 5556 TH Valkenswaard
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t
gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux BNM Zwartven Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux Weerter- en Budelerbergen & Ringselven Weerter- en Budelerbergen & Ringselven Strabrechtse Heide & Beuven Strabrechtse Heide & Beuven Strabrechtse Heide & Beuven Kempenland West Kempenland West Kempenland West
x 155843 155868 155947 155977 156047 135967 156676 157572 157957 159206 160089 161871 167798 168226 169793 170904 171407 144573 145470 150501
y 365387 365509 365639 365715 365847 376055 365757 365559 365397 369376 369284 368233 359509 359341 377513 376884 376754 380884 383142 382600
2
N2000 Leenderbos, Grote Heide & Plateaux
3
4 Kempenland West
Bijlage depositieberekeningen Depositieberekeningen
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
Navolgend de verschillende depositieberekeningen
8
Gegenereerd op: 16-12-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0 Naam van de berekening: Uitg. sit. Gemaakt op: 16-12-2013 10:54:49 Zwaartepunt X: 155,400 Y: 365,900 Cluster naam: Verhoeven, Maaij 15 Valkensw; uitg Berekende ruwheid: 0,26 m
Emissie Punten: Volgnr. 1 2 3
BronID ep 1 ep 2 ep 3
X-coord. 155 381 155 357 155 348
Y-coord. 365 905 365 906 365 926
Hoogte 4,6 1,5 1,5
Gem.geb. hoogte 4,6 1,5 1,5
Diam. 0,5 0,5 0,5
Gevoelige locaties: Volgnummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Naam a Leenderb, GH&P b LB, GH&P c LB,GH&P d LB, GH&P e LB,GH&P f Zwartven g LB, GH&P h LB, GH&P i LB, GH&P j LB, GH&P k LB, GH&P l LB,GH&P m Weerter-Bb&RV n Wen Bb,&RV o Strabr.H,.&Beuven p Str.br.H&BV q Str.br.H.&BV r Kempenl.West s Kempenl.West t kempenl. West
X coordinaat 155 843 155 868 155 947 155 977 156 047 135 967 156 676 157 572 157 957 159 206 160 089 161 871 167 798 168 226 169 793 170 904 171 407 144 573 145 470 150 501
Y coordinaat 365 387 365 509 365 639 365 715 365 847 376 055 365 757 365 559 365 397 369 376 369 284 368 233 359 509 359 341 377 513 376 884 376 754 380 884 383 142 382 600
Details van Emissie Punt: ep 1 (17133) Volgnr. 1 2
Code A 1.100.1 A3
Type melkkoeien jongvee
Aantal 94 10
Emissie 9.5 3.9
Totaal 893 39
Details van Emissie Punt: ep 2 (17134) Volgnr. 1
Code A3
Type jongvee
Aantal 25
Emissie 3.9
Totaal 97.5
Details van Emissie Punt: ep 3 (17135) Volgnr. 1
Code A3
Type jongvee
Aantal 30
Emissie 3.9
Totaal 117
Depositie 8,07 9,49 9,64 10,83 11,32 0,04 3,32 1,42 1,02 0,79 0,57 0,34 0,07 0,07 0,09 0,09 0,09 0,06 0,05 0,07
Uittr. snelheid 0,40 0,40 0,40
Emissie 932 98 117
Gegenereerd op: 16-12-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
Gegenereerd op: 16-12-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0 Naam van de berekening: beoogde situatie Gemaakt op: 16-12-2013 15:17:13 Zwaartepunt X: 155,400 Y: 365,900 Cluster naam: Verhoeven, Maaij 15 Valkensw; beoogd Berekende ruwheid: 0,26 m
Emissie Punten: Volgnr. 1
BronID ep 1
X-coord. 155 375
Y-coord. 365 916
Hoogte 1,5
Gem.geb. hoogte 1,5
Diam. 0,5
Gevoelige locaties: Volgnummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Naam a Leenderb, GH&P b LB, GH&P c LB,GH&P d LB, GH&P e LB,GH&P f Zwartven g LB, GH&P h LB, GH&P i LB, GH&P j LB, GH&P k LB, GH&P l LB,GH&P m Weerter-Bb&RV n Wen Bb,&RV o Strabr.H,.&Beuven p Str.br.H&BV q Str.br.H.&BV r Kempenl.West s Kempenl.West t kempenl. West
X coordinaat 155 843 155 868 155 947 155 977 156 047 135 967 156 676 157 572 157 957 159 206 160 089 161 871 167 798 168 226 169 793 170 904 171 407 144 573 145 470 150 501
Y coordinaat 365 387 365 509 365 639 365 715 365 847 376 055 365 757 365 559 365 397 369 376 369 284 368 233 359 509 359 341 377 513 376 884 376 754 380 884 383 142 382 600
Details van Emissie Punt: ep 1 (17133) Volgnr. 1 2
Code A 1.18.1 A3
Type melkkoeien jongvee
Aantal 129 74
Emissie 6.7 3.9
Totaal 864.3 288.6
Depositie 8,11 9,21 9,38 10,56 11,14 0,04 3,34 1,43 1,03 0,80 0,57 0,34 0,08 0,07 0,09 0,09 0,09 0,06 0,05 0,07
Uittr. snelheid 0,40
Emissie 1 153
Gegenereerd op: 16-12-2013 met AAgro-Stacks Versie 1.0
Overzicht depositieberekeningen
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
Navolgend een vergelijkingstabel van de verschillende berekeningen
9
Overzicht deposities AANVRAGER: Naam: Straat en huisnummer: Postcode en plaats:
Verhoeven Mekveebedrijf Maaij 15 5556 TH Valkenswaard
LOCATIE: Straat en huisnummer: Postcode en plaats:
Maaij 15 5556 TH Valkenswaard
Volgnummer
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Naam toetsingspunt
a Leenderb, GH&P b LB, GH&P c LB,GH&P d LB, GH&P e LB,GH&P f Zwartven g LB, GH&P h LB, GH&P i LB, GH&P j LB, GH&P k LB, GH&P l LB,GH&P m Weerter-Bb&RV n Wen Bb,&RV o Strabr.H,.&Beuven p Str.br.H&BV q Str.br.H.&BV r Kempenl.West s Kempenl.West t kempenl. West
X coördinaat
155 843 155 868 155 947 155 977 156 047 135 967 156 676 157 572 157 957 159 206 160 089 161 871 167 798 168 226 169 793 170 904 171 407 144 573 145 470 150 501
Y coördinaat
365 387 365 509 365 639 365 715 365 847 376 055 365 757 365 559 365 397 369 376 369 284 368 233 359 509 359 341 377 513 376 884 376 754 380 884 383 142 382 600
Voor CHW Alsmede
Art. 19Kd Art. 16
van de Natuurbeschermingswet '98
7-12-2004 Depositie op: Depositie op 24Depositie in 03-2000 en 7- aangevraagde situatie 12-2004
8,07 9,49 9,64 10,83 11,32 0,04 3,32 1,42 1,02 0,79 0,57 0,34 0,07 0,07 0,09 0,09 0,09 0,06 0,05 0,07
8,11 9,21 9,38 10,56 11,14 0,04 3,34 1,43 1,03 0,80 0,57 0,34 0,08 0,07 0,09 0,09 0,09 0,06 0,05 0,07
16-12-2013
Verschil Aangevraagde situatie en 712-2004 0,04 -0,28 -0,26 -0,27 -0,18 0,00 0,02 0,01 0,01 0,01 0,00 0,00 0,01 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
Bijlage Passende beoordeling Vogelrichtlijngebieden
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
Hierna aangaande de beoordeling van de ter zake doende Vogelrichtlijn gebieden middels een gebiedsbeschrijving en de conclusie.
10
Passende beoordeling VR gebieden In een straal van 25 km van het bedrijf zijn 2 Natura 2000 gebieden aangewezen als Vogelrichtlijngebied: Weerter- en Budelerbergen & Ringselven en Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Deze gebieden hebben beide een aanwijzingsdatum als Vogelrichtlijngebied van resp. 10 juni 1994 en 24 maart 2000.
A: Gebiedsbeschrijvingen B: Overweging en conclusie
A: Gebiedsbeschrijvingen Alterra rapport 2359
4.8 Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux Algemeen Het gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, verder Leenderbos genoemd, is 2474 hectare groot. Het gebied is op 24 maart 2000 aangewezen als vogelrichtlijngebied. In het gebied komen drie VR broedvogelsoorten voor, de Boomleeuwerik, de Nachtzwaluw en de Roodborsttapuit, die mogelijk negatieve invloeden van stikstofdepositie ondervinden.
Boomleeuwerik Instandhoudingsdoelstelling en trend De instandhoudingsdoelstelling voor deze habitatsoort is behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 50 paren. Volgens SOVON was er een significant negatieve trend aanwezig voor 2000 in het gebied (tabel 22). Er is een dalende trend sinds 2000 zichtbaar voor het Leenderbos volgens het concept-beheerplan. Er zijn ongeveer 53 broedparen aanwezig in het hele gebied (bron: concept-beheerplan).De landelijke trend is gunstig en stabiel. Stikstofgevoelig leefgebied In het gebied komt 43 ha droog schraal grasland voor (3.33), waarvoor de KDW voor het hele gebied wordt overschreden, gedurende de hele periode van 1994 - 2009. De depositie daalt wel over de hele periode, al is de daling in de periode 2004-2009 veel geringer dan in de periode van 1994-2004. Verder komt er 400 ha droge heide (3.45) en 26 ha zandverstuiving (3.47) voor. Zij hebben dezelfde trend voor stikstofdepositie als het droog schraal grasland en ook voor deze typen wordt de KDW voor de hele periode voor het hele oppervlak overschreden (tabel 12). De drie typen vormen het potentieel leefgebied van de Boomleeuwerik in het Leenderbos. Invloed stikstof op trend soort Stikstofdepositie wordt erkend als een belangrijke factor die vergrassing en verbossing versneld, hetgeen ongunstig is voor de Boomleeuwerik. Negatieve effecten kunnen evenwel via beheer gemitigeerd worden, hetgeen ook al gebeurd (zie hieronder) en gunstig zou moeten uitpakken voor de soort. Opvallend is dat de Boomleeuwerik in recente jaren een neergaande trend laat zien, waarvoor geen verklaring is te geven (mondelinge mededeling André van Kleunen, SOVON), al wordt de instandhoudingsdoelstelling (nog) gehaald. Het is mogelijk dat in de periode 2000-heden sprake was van een lokale causale relatie tussen stikstofdepositieen de populatieontwikkeling van de soort, maar via beheer lijken de eventuele negatieve gevolgen gemitigeerd. Beheer Het uitgevoerde en geplande beheer is gericht op het tegengaan van negatieve effecten van stikstof en lijkt deze effecten te mitigeren. Maatregelen die worden beoogd zijn het verwijderen van stikstof via beheer, maar ook beperking van de depositie. Ook wordt er gedacht aan verstuiving. Er worden maatregelen genomen om de stand van de Boomleeuwerik op peil te houden (bron: concept-beheerplan). Vrij recent zijn ook kapvlakten gecreëerd.
1
Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - mogelijk haalbaar onder voorwaarden Ondanks de (veel) te hoge stikstofdepositie wordt de instandhoudingsdoelstelling voor de Boomleeuwerik gehaald in het gebied. Echter, er is sinds 2000 een dalende trend in het aantal broedparen. De overschrijding van de KDW is nog altijd groot en komt voor over het gehele oppervlak. Voor de toekomst geldt dat voortgaand beheer en de beoogde uitbreiding van de geschikte vegetatie eventuele negatieve effecten van stikstofdepositie kan ondervangen en gunstig zal uitpakken voor de Boomleeuwerik. In dat geval zal stikstofdepositie niet leiden tot het niet halen van de instandhoudingsdoelstelling. Onzekerheden en aanbevelingen Onzekerheden zijn de oorzaak van de recente negatieve trend. Hierdoor is onzeker of in de toekomst de instandhoudingsdoelstelling behaald kan blijven en of het voorgestelde beheer voldoende is om negatieve effecten blijven te mitigeren. Aanbevolen wordt om via monitoring te achterhalen hoe de aantallen broedparen zich ontwikkelen en dus of de negatieve trend kan worden doorbroken. Zo niet, dan moet nader onderzocht worden wat de oorzaken van deze trend zijn en of en hoe stikstofdepositie afbreuk doet aan de instandhoudingsdoelstelling voor de boomleeuwerik.
Nachtzwaluw Instandhoudingsdoelstelling en trend De instandhoudingsdoelstelling voor de Nachtzwaluw is behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 30 paren. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig, maar de landelijke trend is sterk positief. De soort is zich van een slecht verleden aan het herstellen. Ook in het Leenderbos is sprake van een sterk significant positieve trend voor de Nachtzwaluw voor de hele periode (tabel 22) waarbij SOVON meldt dat er in 2010 84 paar aanwezig zijn8. Ook het concept-beheerplan gaat voor de Nachtzwaluwen uit van een stijgende trend sinds ongeveer 2000, na decennia stabiel te zijn geweest. Volgens dit plan bevinden zich in het Leenderbos nu ongeveer 32 broedparen (bron: concept-beheerplan). Stikstofgevoelig leefgebied De Nachtzwaluw komt potentieel voor in droog schraal grasland (3.33), natte heide (3.42), levend hoogveen (3.44), zandverstuiving (3.47), droog struweel (3.52), hoogveenbos (3.63) en bos op arme zandgrond (3.64) in het gebied. De situatie voor 3.33 en 3.47 wordt hierboven voor de Boomleeuwerik gegeven. Natte heide is met 110 ha aanwezig, hoogveen met 0,75 ha, droog struweel met 123 ha, hoogveenbos met 65 ha en bos op arme zandgrond met 1434 ha. Voor alle typen is er een daling van de overschrijding van de stikstofdepositie aanwezig, waarbij de daling in de tweede periode, van 2004-2009, veel lager is dan de eerste periode van 1994-2004 (tabel 12). Voor droog schraal grasland, natte heide, levend hoogveen, zandverstuiving, en bos op arme zandgrond wordt de KDW voor de hele periode voor het hele oppervlak overschreden. Voor droog struweel en hoogveenbos is dit anders, daar daalt het oppervlak met overschrijding, voor droog struweel tot iets meer dan een derde van het oppervlak en voor hoogveenbos tot iets meer dan 10% van het oppervlak. Invloed stikstof op trend soort Stikstofdepositie zorgt voor een versnelde vergrassing en verbossing, hetgeen ongunstig is voor de Nachtzwaluw. Desondanks is in het gebied sprake van een sterk positieve trend en wordt de instandhoudingsdoelstelling (ruim) gehaald, ondanks de hoge stikstofdepositie. Het creëren van nieuw habitat en mitigerend beheer lijkt dus goed te werken. In de periode 2000-heden is geen sprake van een causale relatie tussen stikstofdepositie en de trend van de Nachtzwaluw. Beheer De maatregelen die worden beoogd in het gebied zijn het verwijderen van stikstof via beheer, maar ook beperking van de depositie. Ook wordt gedacht aan verstuiving (bron: concept-beheerplan). Er worden maatregelen genomen om de Nachtzwaluw-stand op peil te houden, het beheer zal er waarschijnlijk voor zorgen dat het aantal nog gaat toenemen. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof – haalbaar onder voorwaarden Voor de toekomst blijft beheer noodzakelijk om (versnelde) successie tegen te gaan. De verwachting is dat de populatie dan verder zal kunnen toenemen en dat ondanks hoge stikstofdepositie hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het behalen van de instandhoudingsdoelstelling voor de Nachtzwaluw.
Roodborsttapuit Instandhoudingsdoelstelling en trend De instandhoudingsdoelstelling voor de Roodborsttapuit is behoud van de omvang en de kwaliteit van het
2
leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 60 paren. De landelijke trend is sterk positief en de landelijke staat van instandhouding is gunstig. Volgens SOVON is sinds 1990 sprake van een significant positieve trend voor het aantal Roodborsttapuiten in het gebied (tabel 22). Ook het conceptbeheerplan rept voor het Leenderbos van een sterk stijgende trend (concept-beheerplan). Voor het hele gebied wordt het aantal broedparen op ongeveer 53 geschat. Wouters en Vergeer (2009) komen tot 107 territoria in 2009 in het onderzoeksgebied Leenderbos en Groote Heide. Stikstofgevoelig leefgebied De Roodborsttapuit komt potentieel voor in de natuurdoeltypen nat schraalgrasland (3.29, 72 ha), droog schraalgrasland (3.33, 43 ha), droge heide (3.45, 400 ha) en droog struweel (3.52, 123 ha). De KDW wordt voor nat schraalgrasland, droog schraalgrasland en droge heide voor het hele oppervlak overschreden. Voor droog struweel daalt de overschrijding van de KDW in oppervlak, in 2009 is de depositie op bijna twee derde van het oppervlak onder de KDW gedaald. Samen vormen deze typen het potentieel leefgebied voor de soort. Invloed stikstof op trend soort Stikstofdepositie is een belangrijke factor die vergrassing en verbossing versneld en zo negatief kan uitpakken voor grondbroeders als de Roodborsttapuit. De soort vertoont evenwel een sterk positieve trend en de instandhoudingsdoelstelling wordt ruim gehaald. Er is dus geen sprake van een causale relatie tussen stikstofdepositie en de trend. Beheermaatregelen die negatieve effecten mitigeren spelen mogelijk een belangrijk rol hierbij. Beheer Net als bij de Nachtzwaluw zijn maatregelen die worden beoogd het verwijderen van N via beheer, maar ook beperking van de depositie. Ook wordt gedacht aan verstuiving. Er worden maatregelen genomen om het aantal broedparen voor de Roodborsttapuit op streefniveau te krijgen (bron: concept-beheerplan). Het beheer zal er waarschijnlijk voor zorgen dat het aantal nog zal toe nemen, vooral door het open houden van vegetaties. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden Voor de Roodborsttapuit wordt het doel in de periode tot 2009 ruim gehaald, ondanks de te hoge stikstofdepositie. De trend is significant positief. In de periode 2000-heden heeft stikstof dus geen afbreuk gedaan aan de instandhoudingsdoelstelling. Voor de toekomst is de verwachting dat het concept-beheerplan al in de eerste planperiode zal zorgen voor het bestendigen van het aantal van 60 broedparen (bron: concept-beheerplan). Gezien de te nemen maatregelen is dit haalbaar. Blijvend beheer blijft echter noodzakelijk zolang de depositie boven de KDW blijft, maar zal niet in de weg staan bij het halen van het instandhoudingsdoel.
4.9 Weerter- en Budelerbergen & Ringselven Algemeen De Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (verder Weerterbergen) is op 24 maart 2000 aangewezen als vogelrichtlijngebied met een oppervlakte van 2211 hectare. In het gebied is mogelijk sprake van een causale relatie voor de Boomleeuwerik, de Nachtzwaluw en de Roodborsttapuit. Het gebied is qua structuur en soortensamenstelling vergelijkbaar met de Strabrechtse heide & Beuven en het Leenderbos, Grote Heide & De Plateaux. Samenhang en een gezamenlijke aanpak kan versterkend werken om de doelstellingen te bereiken.
Boomleeuwerik Instandhoudingsdoelstelling en trend De doelstelling voor de Boomleeuwerik is een leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 55 paren. Er zijn volgens het concept-beheerplan op het ogenblik 60-65 broedparen in het gebied aanwezig. De landelijke trend is voor de lange termijn significant positief, maar de laatste tien jaar stabiel. SOVON heeft geen lokale trendgegevens. Volgens het concept-beheerplan is sprake van een positieve trend van de Boomleeuwerik in het gebied. De landelijke staat van instandhouding is gunstig. Stikstofgevoelig leefgebied In het gebied komt 30 ha droog schraal grasland voor (3.33), waarvoor de KDW voor het hele gebied wordt overschreden, gedurende de gehele periode 2000-2009. De depositie daalt wel over deze periode, al is de daling in de periode 2004-2009 veel geringer dan in de periode 1994-2004. Verder komt er 581 ha droge
3
heide (3.45) en 91 ha zandverstuiving (3.47) voor. Zij hebben dezelfde trend voor stikstofdepositie als het droog schraal grasland en ook voor deze typen wordt de KDW voor de hele periode voor het hele oppervlak overschreden (tabel 14). De drie typen vormen het potentieel leefgebied van de Boomleeuwerik in de Weerterbergen. Invloed stikstof op trend soort De te hoge stikstofdepositiewaarden zorgen voor een versnelde successie: open gebieden groeien sneller dicht en heiden vergrassen en dit gaat ten koste van het broedgebied van de Boomleeuwerik. Het conceptbeheerplan vermeldt dan ook dat verbossing en vergrassing van heidevelden een bedreiging vormen voor Boomleeuweriken. Het aantal actuele broedparen is groter dan de instandhoudingsdoelstelling en de trend lijkt positief, ondank de te hoge stikstofdepositie in het leefgebied. Het openhouden van de vegetatie door beheer speelt hierbij een belangrijke rol. Het lijkt daarom dat beheer negatieve effecten van stikstofdepositie mitigeert. Er lijkt nu geen sprake van een causale relatie tussen stikstofdepositie en de trend. Beheer Goed beheer door plaggen en begrazen kan het dichtgroeien van open gebieden teniet doen, en zo het versnellend effect van stikstofdepositie mitigeren. Het huidige beheer is gericht op het tegengaan van successie in open gebieden. Daarnaast is het bosbeheer gericht op de randen van de bossen en het verbreden van de lanen hetgeen gunstig is voor de Boomleeuwerik (concept-beheerplan). Te intensieve begrazing kan echter leiden tot structuurarme vlakten, die veel minder geschikt zijn voor de Boomleeuwerik. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden Het concept-beheerplan geeft aan dat de doelstelling haalbaar is. De verwachting is dat in de toekomst bij het blijvend uitvoeren van het beheer en een op zijn minst gelijkblijvende depositie de populatie verder kan toenemen en stikstofdepositie geen afbreuk zal doen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstelling. Bij een dalende trend is een causale relatie echter niet uit te sluiten. Onzekerheden en aanbevelingen Aanbevolen wordt om wel te streven naar een verdere daling van de stikstofdepositie, waardoor het gemakkelijker is om het gebied in goede staat te houden.
Nachtzwaluw Instandhoudingsdoelstelling en trend Voor de Nachtzwaluw is als doel gesteld ten minste 25 paren in het gebied aanwezig te hebben, met een behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied. Er zijn op het ogenblik 25-30 broedparen in het gebied aanwezig (concept beheerplan). Er is een significante positieve trend aanwezig voor de Nachtzwaluw in het gebied (SOVON) vanaf 1990. Op de korte termijn (na 2000) is er op basis van de gegevens van SOVON geen betrouwbare trendclassificatie mogelijk. Volgens het concept-beheerplan is er mogelijk een positieve trend aanwezig (zie tabel 22). Landelijk is de trend significant positief. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig. Stikstofgevoelig leefgebied De Nachtzwaluw komt potentieel voor in droog schraal grasland (3.33), natte heide (3.42), levend hoogveen (3.44), zandverstuiving (3.47), droog struweel (3.52), hoogveenbos (3.63) en bos op arme zandgrond (3.64) in het gebied. De situatie voor 3.33 en 3.47 wordt hierboven voor de Boomleeuwerik gegeven. Natte heide is met 132 ha aanwezig, hoogveen met 2,8 ha, droog struweel met 20 ha, hoogveenbos met 3,03 ha en bos op arme zandgrond met 1022 ha. Voor alle typen is er een daling van de overschrijding van de stikstofdepositie aanwezig, waarbij de daling in de tweede periode, van 2004-2009, veel lager is dan de eerste periode van 1994-2004 (tabel 14). Voor droog schraal grasland, natte heide, levend hoogveen, zandverstuiving, en bos op arme zandgrond wordt de KDW voor de hele periode voor het hele oppervlak overschreden. Voor droog struweel en hoogveenbos is dit anders, daar daalt het oppervlak met overschrijding, voor droog struweel tot ongeveer de helft en voor hoogveenbos tot slechts een fractie. Voor die laatste is de overschrijding ook uiterst gering (1 mol/ha). Invloed stikstof op trend soort Net als voor de Boomleeuwerik geldt dat versnelde successie door depositie zorgt voor een mindere kwaliteit van het leefgebied en dit kan leiden tot een achteruitgang in populatiegrootte. De instandhoudingsdoelstelling voor de Nachtzwaluw wordt gehaald ondanks de te hoge depositie binnen het leefgebied, waardoor er geen sprake lijkt van een causale relatie. Het mitigerende beheer speelt hierbij waarschijnlijk een belangrijke rol; zonder beheer is een causale relatie niet uit te sluiten.
4
Beheer Dezelfde maatregelen als voor de Boomleeuwerik zijn hier ook van toepassing voor de Nachtzwaluw om de negatieve effecten teniet te doen. In het gebied wordt gewerkt aan een vergroting van het areaal Stuifzandheiden met struikhei (H2310), Droge heide (H4030) en Zandverstuiving (H2330) en het verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen naar bos, mede voor de Nachtzwaluw (bron: concept-beheerplan). Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden De doelstelling voor de Nachtzwaluw wordt voor het gebied als haalbaar ingeschat (bron: conceptbeheerplan). De meeste biotopen van de Nachtzwaluw hebben nog steeds te lijden van een te hoge stikstofdepositie, wat zonder beheer tot een achteruitgang van de soort kan leiden. Op basis van het verleden kan geconcludeerd worden dat in de toekomst bij gelijkblijvend beheer en depositie de instandhoudingsdoelen gehaald zullen worden. Onzekerheden en aanbevelingen Voor de toekomst is voortgaand beheer noodzakelijk om (versnelde) successie tegen te gaan, zeker zolang de depositie boven de KDW blijft. Ook bij een niet-overbelaste situatie (als de depositie onder de KDW daalt) is blijvend beheer gericht op het terugdringen van de (natuurlijke) successie noodzakelijk.
Roodborsttapuit Instandhoudingsdoelstelling en trend Voor de Roodborsttapuit is de instandhoudingsdoelstelling behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. Er zijn nu 50-55 paren in het gebied aanwezig. Er is een significante positieve trend geconstateerd voor het gebied tot 2000, na 2000 is de trend ook positief volgens het concept-beheerplan (tabel 22). De landelijke trend is significant positief. De landelijke staat van instandhouding is gunstig. Stikstofgevoelig leefgebied De soort komt potentieel voor in de natuurdoeltypen nat schraalgrasland (3.29, 32 ha), droog schraalgrasland (3.33, 30 ha), droge heide (3.45, 581 ha) en droog struweel (3.52, 20 ha) in het gebied. De KDW wordt voor nat schraalgrasland, droog schraalgrasland en droge heide voor de gehele oppervlakte overschreden (tabel 14). Voor droog struweel daalt de overschrijding van de KDW in oppervlak, in 2009 is de depositie op bijna de helft van het oppervlakte onder de KDW. Invloed stikstof op trend soort In tegenstelling tot de Boomleeuwerik en de Nachtzwaluw is het leefgebied van de Roodborsttapuit minder gevoelig voor versnelde successie, door een verhoogde stikstofdepositie, leidend tot verstruweling en verbossing. De soort duldt enige verruiging maar geen dichtgroeien van gebieden. De trend in het gebied is positief en de instandhoudingsdoelen worden (ruim) gehaald. Er is dan ook geen sprake van een causale relatie tussen stikstofdepositie en de trend van de soort. Beheer Terugzetten en voorkomen van successie door beheer helpt ook voor het behoud van het leefgebied van de Roodborsttapuit (bron: concept-beheerplan). Het huidige beheer is voldoende. Haalbaarheid IHD in relatie tot stikstof - haalbaar onder voorwaarden De staat van instandhouding is in het gebied gunstig en volgens het concept-beheerplan zijn de doelstellingen haalbaar. De instandhoudingsdoelstelling voor de Roodborsttapuit werd in het verleden al ruim gehaald. De trend van de Roodborsttapuit is positief in het gebied over de periode 2004-2009. De conclusie luidt dat de stikstofdepositie in het verleden geen afbreuk heeft gedaan aan het behalen van het instandhoudingsdoel en ook in de toekomst zijn, bij gelijkblijvend beheer en depositie, de doelen haalbaar.
5
B: Overweging en conclusie: Gezien bovenstaande beschrijving en conclusies in Alterra rapport 2359 is te concluderen dat mogelijk significante effecten kunnen worden uitgesloten, mede op basis van de standpunt van GS dat de provincie er bij het mede vaststellen van de beheerplannen en bij instemming met de Programmatische Aanpak Stikstof op zal toezien dat hierin de noodzakelijke maatregelen, die voor mitigatie van de effecten van stikstof vereist zijn, worden opgenomen en dus geborgd worden. Dientengevolge is in de berekeningen van depositie op de genoemde gebieden 7 december 2004 als referentiedatum opgenomen.
6
Bijlage Aanvraag Natuurbeschermingswet vergunning
Machtiging
11