33c. J A A R G A N G
No. 18.
30 S E P T E M B E R 1930.
INDISCH BOUWKUNDIG ^ TIJDSCHRIFT ^ U I T G A V E VAN DE V E R E E N I G I N G VAN BOUWKUNDIGEN ' O P G E R I C H T 2 A U G U S T U S 1927 V O O R D E N TIJD V A N 29 JAAR E N 5 M A A N D E N . R E D A C T I E O N D E R LEIDING V A N J. H. V A N M E C H E L E N T E B A N D O E N G . ABONNEMENTSPRIJS f 16.— per jaar BUITEN NED. INDIÈ „ 2 0 . ,. ., A D V E R T E N T I E - T A R I E F OP AANVRAAG BI] DE A D M I N I S T R A T I E .
ADRESSEN: REDACTIE: PASTEURWEG 24. ADMINISTRATIE: BRUNO GROENEVELDWEG IIA-BANDOENG.
VERSCHIJNT TWEEMAAL PER M A A N D
I N H O U D : Berekening van statisch onbepaalde staafverbindingen. — De betonpomp. — Van de administratie. — Inhoud van technische tijdschriften.
BEREKENING VAN STATISCH ONBEPAALDE STAAFVERBINDINGEN. door Ir. O. Stevens c.i.
Z
O O A L S we weten wordt bij statisch bepaalde staafverbindingen de grootte der buigende momenten, dwarskrachten, normaalkrachten en eventueel wringende momenten in de verschillende staven bepaald uit het evenwicht der constructie. De algemeen gangbare oplossing is alsdan, dat wij de reacties bepalen bij de optredende belastingen en daarna de gezochte momentenvlakken, dwarskrachtenvlakken enz. bepalen. Wanneer een constructie statisch oritepaa/cf is, d.w z. de krachtsverdeeling in de verschillende deelen niet zonder meer uit het evenwicht is te bepalen, moeten wij bovendien de vormveranderingen der constructies in beschouwing nemen, om tot een bevredigende oplossing te komen. Wanneer een constructie statisch onbepaald is, kunnen we haar statisch bepaald maken door b.v. den aard der opleggingen te veranderen of door het aanbrengen van scharnieren, d.w.z. dat wij bepaalde doorsneden doorgesneden denken en de beide deelen door een scharnier verbonden. Het alsdan aan te brengen aantal scharnieren is afhankelijk van den graad van statisch-onbepaaldheid. Het aanbrengen van dergelijke scharnieren kan niet willekeurig geschieden, maar moet
men er zich wel degelijk rekenschap van geven dat de constructie daardoor inderdaad statisch bepaald wordt. Een bekende toepassing hiervan hebben we bij de z.g. Gerberliggers of algemeen scharnierende liggers genoemd. In de scharnieren is dan het buigende moment nul. De ligger van fig. 1 heeft een scharnieroplegging en 3 rolopleggingen. Nemen we twee middelste rolopleggingen weg, dan is de constructie statisch bepaald opgelegd. W e kunnen echter de opleggingen in aantal en aard onaangetast laten en 2 scharnieren aanbrengen in den ligger zelf, waardoor de ligger eveneens statisch bepaald wordt ; zie fig. 2.
'^.
ï
ï F/g.2. E
v^
B.
3-
F
C
D.
In de doorsneden E ea F van den ligger zijn dan de buigende momenten nul. Een ander voorbeeld vinden we bij een portaalconstructie, waarvan de beide opleggingen scharnieren zijn fig. 3. Door het aanbrengen van een scharnier in C in den bovenregel wordt de constructie statisch bepaald. W e hebben dan een „boog" op 3 scharnieren, waarvan we weten, dat deze inderdaad statisch bepaald is. 141
Hebben we nu een statisch onbepaalde staafverbinding en moeten we voor deze de momenten, dwarskrachten en normaalkrachten bepalen in de verschillende doorsneden, dan kunnen wij eveneens scharnieren aanbrengen in bepaalde doorsneden, waardoor de momenten in deze doorsneden nul worden, maar tevens
P
O
MXM
r—'—•—
44-
W e kunnen nu nog verder gaan en mogen nog meer scharnieren aanbrengen, mits wij maar het in die doorsneden optredende'moment als onbekende belasting invoeren. Voor de constructie van fig. 5 kunnen wij dit bijv, doen als in fig. 6. Voor de 7 scharnieren komen nu 7 onbekende momenten in de plaats, waarvan wij de grootte nader moeten bepalen. Aan den aard der constructie wordt daardoor niets veranderd. Zij blijft statisch onbepaald.
F/^3 F/^6.
Fig^.
B
B
brengen wij daar ter plaatse momenten aan, waardoor aan de constructie niets veranderd is en stellen wij deze momenten als onbekenden, waarvan wij de grootte bepalen moeten. Wanneer wij in staat zijn deze op een of andere manier te bepalen, dan kunnen we zonder meer de krachtsverdeeling bepalen in deconstructie. Bij het portaal van fig. 3 kunnen wij dus in C een scharnier aanbrengen en het aldaar optredende buigende moment als onbekende belasting laten werken, zoowel op het linker- als het rechterdeel; zie fig. 4. Immers het betreft hier een inwendig moment en daarvan weten wij, dat dit zoowel op het linker- als op het rechterdeel werkt. W e nemen hierbij aan, dat dit moment werkt volgens de richting der pijlen. Mocht dit achteraf blijken niet het geval te zijn, dan vinden wij dat M negatief is, en beteekent dit zonder meer, dat M juist in tegengestelden zin werkt. Hebben we een constructie als in fig. 5,
^'\
^ m 'ir~ 6
W e zullen zien, dat deze methode groote voordeelen biedt en wij op zeer eenvoudige wijze in staat zijn een statisch onbepaalde staafverbinding in zeer korten tijd door te rekenen. Bovendien is deze methode voor iedereen toegankelijk, terwijl de tot hiertoe gebruikelijke methoden het bezwaar hadden van een grootere kennis der elasticiteitsleer te vorderen en bovendien veel rekenwerk met zich meebrachten, welk rekenwerk zich in niet onbelangrijke mate uitbreidde bij toename van den graad van statisch-onbepaaldheid W e zullen achtereenvolgens in beschouwing nemen : 1. Statisch onbepaalde staafverbindingen met niet verschuifbare knooppunten. 2 Statisch onbepaalde staafverbindingen waarvan de knooppunten wel verschuifbaar zijn.
F/gs.
n
D., Ml
Statisch onbepaalde staafverbindingen met niet verschuifbare knooppunten.
N E,
Ml Mz *^^>
]ê
M2
\P.
dan kunnen we hetzelfde doen. De opleggingen zijn hier 3 scharnieren. Bijgevolg is de constructie 3-voudig statisch onbepaald. Door het aanbrengen van een 3-tal scharnieren in de constructie zelf, bijv. in de punten D, E en F wordt de constructie statisch bepaald. Door het aanbrengen van de momenten Mj, M j en Mg in deze doorsneden, zal aan den aard van de constructie niets veranderen, m.a.w. zij blijft statisch onbepaald, aangezien wij zonder meer niet weten hoe groot deze momenten zijn. De grootte ervan moeten wij bepalen uit de evenwichtsvoorwaarden en de vormveranderingen. 142
Alvorens hiertoe over te gaan is het gewenscht eenige inleidende beschouwingen te houden, welke wij dan zonder meer zullen toepassen op de nader te bespreken gevallen.
F/^.7.
~neg a. Wanneer een moment M aan het rechtereinde van een balk A B werkt, zie fig. 7, zal de balk opgebogen
worden. De hoekverdraaiïng aan het linkereinde A is dan : M l ^' = -6 E^' waarbij / de overspanning van den ligger is en E I de stijfheidsfactor tegen buiging, en aan het rechtereinde B tweemaal zoo groot nl.
^ [MJ] ''''• 3 EI Het momentenvlak verloopt driehoekig (zie fig.) en is bij A nul en bij B gelijk aan het aldaar werkende moment M . De oplegreactie in A is naar beneden gericht en gelijk aan : M A = l immers dit einde van den ligger zal onder invloed van het moment M willen opwippen en de oplegging A heeft dus tot taak dit einde op zijn plaats te houden en zal dus naar beneden gericht zijn. Hieruit volgt, dat de oplegreactie in B naat boven gericht moet zijn en in absolute waarde evengroot als A is, dus ; M B = l Dit volgt trouwens uit het feit dat er geen krachten (verticale) op den ligger werken, behalve de reacties en deze bijgevolg gelijk en tegengesteld aan elkaar moeten zijn. De dwarsdracht is in alle doorsneden even groot en M gelijk aan — • Het dwarskrachtenvlak verloopt bijgevolg rechthoekig ; zie fig. 7. W a t het teeken betreft zien we dat dit negatief is, en hetzelfde is het geval met het teeken der momenten. Voor een uitvoeriger afleiding wordt verwezen naar deel / van Gewapend Beton van schrijver dezes, waarin eveneens de bovengegeven formules voor de hoekverdraaiïngen aan de einden gegeven zijn. Bij onze beschouwingen hebben we de hoek verdraaiingen van de staafassen aan de einden bepaald. Uit fig. 8 zien wij, dat de opstaande einden van de ligger dezelfde hoekverdraaiïngen maken.
W e nemen hierbij aan dat beide in grootte verschillen en, om de gedachte te bepalen, zullen we veronderstellen dat bijv. Mg grooter is dan iVf^. Om nu het momentenvlak te bepalen voor dit geval zullen we eerst de invloed van M^ nagaan en daarna de invloed van M^ en daarna beide invloeden bij elkaar optellen ; zie fig. 9. F/g. 9.
• — ' — = J //
M-Vlak
oep Ma pOSJ
mS
/J.y/^/(
^,
neg Tellen we nu beide invloeden bij elkaar op dan krijgen we fig. 10.
F/g./o.
^Ms-Mt
Fig 8.
^fi
X
-fr
// h. W e kunnen nu het voorgaande geval uitbreiden door nl, ook aan het linker einde A een moment te laten werken. W e zullen nu om beide momenten van elkaar te onderscheiden het moment bij A : M^ noemen en dus het moment bij B : Mj,.
W e noemen nu ^> de hoekverdraaiing links. Deze is samengesteld uit: M,l den invloed van Ai^ nl. cp^^ 3 El en de invloed van M^ nl zoodat
V'/
=
? / b = 2~r}~T M, /
,
Mt,l
3EI
'
6EI
143
'#
O p dezelfde wijze vinden we voor de hoekverdraaiïng rechts: a
' ,•
ï ;••• il
I
^"^ ~~6'ËT~^ waarbij
?r-'.—•
i .
3EI
bEI
de invloed is van het moment M^ op de hoekverdraaiïng van den ligger van het einde rechts (B)
1 '
bil
1 ^.ill
en
«Pr^
c. Thans veronderstellen we dat er aan beide einden van den ligger een moment werkt, doch dat de draaiïngsrichting van het moment in Mj, omgekeerd wordt t.o.v. de richting in het vorige geval en de draaiïngsrichting van Mg dezelfde blijft; zie fig. 11. W e gaan nu weer na wat de invloed is van het moment Mg en daarna van het moment Af^ en zullen evenals in het voorafgaande geval beide invloeden
3_i
/?>//
3EI
•4.fï
de invloed is van het moment M^ op het rechter einde, dus op het einde van den ligger waar het zelf werkt. Beide momenten geven aan den ligger een opbuiging en doen dus negatieve momenten ontstaan in den ligger. Bijgevolg moeten we het driehoekig momentenvlak door M^ voegen bij het driehoekig momentenvlak door My en krijgen we het trapeziumvormige momentenvlak als in fig. 10 is geteekend. Volledigheidshalve kunnen we nu nog nagaan hoe in dit geval het dwarskrachtenvlak wordt: Door iVL ontstaat er in A een reactie naar boven, M, gelijk aan en in B een even groote doch tegenl gestelde reactie, dus hier naar beneden gericht. Door Mfj ontstaat in A een reactie naar beneden gelijk aan — ^ en in B een even groote reactie naar boven. Nu is, zooals we in den beginne aangenomen hebben Mg grooter dan Mjj . Bijgevolg is : ook grooter dan De reactie in A wordt nu:
A
M^ l
M, l
en is naar boven gericht.
M„ l
doch hier naar beneden gericht. W e zien dus dat het resulteerende dwarskrachtenvlak positief is, zooals ook in fig. 10 aangegeven is. Graphisch kunnen we dus het positieve dwarskrachtenvlak door Mg leggen op het negatieve dwarskrachtenvlak door Mj,. Aangezien nu de ordinaten der dwarskracht door Mg grooter zijn dan door M^ houden we een positief deel over; zie fig. 10. De dwarskracht is dus over den geheelen ligger constant en positief terwijl de grootte der dwarskracht voor alle doorsneden van den ligger gelijk is aan D
144
uAi''. •
M.
=•
A bij elkaar optellen, rekening houdende met de verschillende teekens van momenten- en dwarskrachtenvlak. In fig. 12 is het momentenvlak en dwarskrachtenvlak geteekend voor M g .
D-s/lak Door het moment Mg wordt de ligger opgebogen. Het teeken der momenten is dus voor alle doorsneden negatief (volgens teekenafspraak). Het verloop is wederom driehoekig evenals in het voorgaande geval. De hoekverdraaiïng bij A i s : MgZ 'P'--3~£7 en bij
De reactie in B is..eveneens: B =
/ * * *
Mb l
/%
Mgl
B :
9,
W a t de oplegreacties betreft geldt hetzelfde als in het voorgaande geval. Nu zullen we nagaan wat de invloed door M^, is : we merken direct op dat de balk nu een doorbuiging
ü\//j/c.
1
fiCS
Lr/
»
zal krijgen door dit moment; zie fig. 13. Bijgevolg kunnen we nu dadelijk zeggen dat de momenten overal positief zullen zijn, terwijl het verloop wederom driehoekig is ; zie fig. 13. De oplegreactie in A door M^ is naar boven gericht en gelijk a a n : —r-. De reactie in B is
even
groot doch naar beneden gericht. Het dwarskrachtenvlak is dus rechthoekig en positief. Volledigheidshalve is nogmaals aangegeven in fig. 13 wat de hoekverdraaiïngen aan de einden van den balk zijn. Dus is de hoekverdraaiïng links door M ^ :
hoeveel maal M^ grooter is dan Mb . W e zien dus dat voor de aangenomen draaiïngsrichting der momenten Mg en Mb het mogelijk is, d a t : 1. 2. 3.
beide einden een hoekverdraaiïng naar boven krijgen. beide einden een hoekverdraaiïng naar beneden krijgen. een der einden een hoekverdraaiïng naar boven en het andere een hoekverdraaiïng naar beneden krijgt.
//y./4.
Mbl en rechts: 9r 6 = 3 - ^ 7 • Uit fig. 12 en 13 zien we dat de hoekverdraaiïngen t.g.v. Afg tegengesteld zijn aan de hoekverdraaiïngen t.g.v. Mfc. Nemen we weer aan dat M^ grooter is dan M[, dan is de hoekverdraaiïng ip / aan het einde A van den ligger: Vi-
M,l 3 EI
6
EI
Hierin is M^ l -2 p T de hoekverdraaiïng van het einde A door M^ en Mfa / ^—p-i de hoekverdraaiïng van M^ (werkende in B) op het einde A. De beide hoekverdraaiïngen zijn tegengesteld. W e moeten hier dus een teekenafspraak maken. W e nemen daarbij aan dat een hoekverdraaiïng naar boven positief is ea dus naar beneden negatief. Aangezien nu verondersteld is dat M^ grooter is dan M^ zal M,[
Myl
(I) 3EI 6EI zeker positief zijn en aan het einde A een opbuiging plaats hebben. Voor het einde B is de totale hoekverdraaiïng tengevolge van M^ en M^ gelijk aan : l'l
Vr
M^l 6EI
Mb l 3EI
(II)
waarbij Ma l p, de invloed is van Mg (werkende in A) op het einde B ; en Mb l , ^ ~—=r^ de invloed van hetzelfde moment op het einde ó E 1 B, alwaar het zelf werkt. W e kunnen voor het einde ö niet zonder meer zeggen of de resulteerende hoekverdraaiïng naar boven dan wel naar beneden zal zijn, aangezien we niet weten
^ A - ^ ^
In fig. 14 zijn deze verschillende mogelijkheden geteekend. Het is gewenscht zich hiervan bij den aanvang goed rekenschap te geven, aangezien het ons onwaarschijnlijk zou kunnen voorkomen dat aan een einde een hoekverdraaiïng bijv. naar boven plaats heeft, terwijl wanneer we letten op de draaiïngsrichting van het moment ter plaatse, wij voor ons gevoel juist een hoekverdraaiïng naar beneden zouden verwachten. Dit is dus onjuist en moeten wij ons in dergelijke gevallen goed rekenschap geven van de mogelijkheden, die zich voordoen, terwijl het zich laten leiden door gevoel in zeer speciale gevallen aanleiding kan zijn tot het trekken van verkeerde conclusies. Resumeerende besluiten we dus, dat in het besproken geval de hoekverdraaiïng naar boven of naar beneden uitsluitend afhangt van de verhouding der absolute waarden der momenten M^ en Mb • Daar we nu in het algemeen, zooals later blijken zal, de draaiïngsrichting der te berekenen momenten juist op het gevoel aannemen, is het dus geenszins uitgesloten, dat wij het juist verkeerd doen. Dit feit behoeft echter niet te verontrusten, aangezien wij dan achteraf zullen vinden, uit de plaats hebbende berekeningen, dat de waarden negatief worden en dit beteekent zonder meer, dat de aangenomen draaiïngsrichting van het moment juist tegengesteld is aan de werkelijke. Nemen we dus systematisch aan, behoeven we niet opzicht te begaan
de draaiïngsrichting der momenten dan komt alles vanzelf terecht en bang te zijn, eenigerlei fout in dit (zie later). {Wordt
vervolgd).
145
DE BETONPOMP. Een nieuwe
werkwijze.
I
N den eersten tijd van den betonbouw, d.w.z. toen men dit materiaal op ruimer schaal in het bouwvak ging toepassen, werd uitsluitend de stampmethode toegepast. Later, nog niet zoo heel lang geleden, is men en wel voor het eerst in Amerika, overgegaan tot de gietmethode Deze laatste acht men ook niet volmaakt, de montage van giettoren, enz, is vrij omslachtig, en het gevaar van ontmengen op den weg van giettoren naar plaats van bestemming is niet denkbeeldig. Men zoekt daarom naar andere methoden waarbij naast een snelle wijze van uitvoering, het materiaal in goede conditie blijft.
Een oplossing wordt gezocht in het betontransport door middel van de perspomp. De eerste proeven, die dateeren van het voorjaar van 1928, waren veelbelovend. Er werd een pomp geconstrueerd, waarmede beton 15 m. hoog kon worden opgepompt. De pomp had echter een groote fout, na kort gebruik traden verstoppingen op, die verder » erken onmogelijk maakten. Er bleek, dat bepaalde deelen van de pomp nog grondig moesten worden veranderd. Dus werden verschillende typen geprobeerd, die echter niet het gewenschte succes brachten. In December 1928 werd eindelijk een type vervaardigd, dat in hoofdzaak aan de eischen voldeed, die de praktijk aan zulk een betonpomp stellen moet. Om de practische waarde van deze pomp aan een groot bouwwerk te onderzoeken, werden daarmede de gewapend betonwerken bij den nieuwen bouw van het Deutsche Haus te Flensburg onder handen genomen. Het betrof hier een bouwwerk waarbij op grond van de uitgebreidheid de pomp praktisch voor verschillende gevallen kon worden beproefd. Met giettoren of lift 146
bad men het werk niet op den vastgestelden datum gereed kunnen hebben. De fundamenten met kelderverdieping waren in den herfst van 1928/'29 gereed gemaakt: De metselwerken waren in 3 gedeelten aanbesteed. Nu kwam het er op aan het maken van het gewapend beton zoo te bespoedigen, dat zoo mogelijk het metselwerk geen stagnatie kreeg. Daar bovendien holle blokken voor de vloeren werden toegepast, die zonder beschermingsmaatregelen geen zware lasten opnemen konden, was de pomp het ideale betongietmiddel voor deze vloeren. De door de firma Max Giese te Kiel gemaakte betonpomp is een perspomp met zuig» en drukventiel. Voor het aandrijven wordt een 18 P.K motor gebruikt. Voor de pomp is ingeschakeld een roerinrichting, die het uit de betonmolens in de silo's gebrachte beton nogmaals mengt, om het een volkomen gelijkmatige structuur te geven en afzettingen in pomp- en buisleiding te voorkomen. Daarna wordt het beton met een pomp door ijzeren buizen van 120 mm diameter naar de plaats van bestemming gedrukt. Het prestatievermogen van deze pomp bedraagt 10 m^ per uur. De pomp brengt belangrijke verbeteringen tegenover de tot heden gebruikelijke wijzen van stortenGroote massa's worden zonder belangrijk gebruik van menschelijke kracht, machines en gereedschappen getransporteerd. De benoodigde machines zijn mengmachines en pomp. Bovendien eischt de hoogere capaciteit van de pomp een transportband, om de toeslagstoffen aan te voeren. De pomp transporteert het beton in idealen toestand d.w.z. in gelijkmatige geaardheid naar de plaats van bestemming. Bij liften is op den weg van betonmolen naar plaats van bestemming ontmenging niet te vermijden. Bij den giettoren kan licht de ontmenging door het overtollige water intreden. Bij de betonpomp wordt ontmenging vermeden, daar het beton in buisleidingen direct naar de plaats van bestemming gestadig vloeit, het beton wordt in de consistentie verwerkt, waarin het werk deze eischt. Het kan dik plastisch of week worden gepompt. Bij den bouw van het „Deutsche Haus" werden aan de firma, die de betonwerken uitvoerde, hooge eischen gesteld. In den aanvang werden deze gemakkelijk overwonnen. Vloeren werden zonder stoornis gestort. Het prestatievermogen bedroeg in het begin 10 m' per uur, zooals door herhaalde controle werd bevestigd. De ingeschakelde menger kon het gemakkelijk bijhouden. Een moeilijkheid deed zich echter m den aanvang voor. Er werd eerst getracht grint met de hand in den betonmolen te scheppen. Bij het groote kwantum dat de molen verwerkte, was zulks niet mogelijk en ook zeer onoeconomiscb. Er werd daarom een transportinrichting ingeschakeld, waardoor het aantal menschen voor het
aanbrengen der materialen tot de helft kon worden gereduceerd. Nu was het geheele betonstorten een gestadig vloeiend werk. De lengte van de buisieiding bedroeg 50 m, bij een transporthoogte van 3 m. Ook bij hoofdgebouw en woonvleugel ging in den aanvang alles volgens het programma. De eerste vloer, die werd gestort, was een vloer van 11.40 m vrije overspanning. Men maakte deze volgens het rietcellensysteem ter dikte van 0.40 m. Om hier krimpscheuren zooveel mogelijk te voorkomen, werd aan het gebruikte grint, split toegevoegd en 280 kg cement per 1 m^ beton gebruikt. De korrelsamenstelling van de hier gebruikte toeslagstof was gemiddeld : 0—1 mm 1=32 8 «/o 1—7 mm = 1 9 . 8 "/o boven 7 mm = 47.4 "/o De lengte der buisleidingen bedroeg 90 m en de transporthoogte 5.10 m bij een drukvan 15 atmosferen. Dit korrelachtige materiaal werd 7 uren zonder storing gepompt. De pomp verwerkte in dien tijd 65 m'. Er werden kleine constructiefouten waargenomen, die direct werden hersteld. Voor het aandrijven van den zuiger diende een excentriek die op een 70 mm zware as was vastgewigd. In het grint bevonden zich enkele korrels grooter dan 40 mm. Deze konden de ventielen niet passeeren en veroorzaakten buigen van de as of breuk van het excentriek. Om die euvels te verhelpen werd een zeef van 40 mm maaswijdte voor het vulsilo van het grint gespannen, die later in een schuddende zeef werd veranderd. Daar echter toch nog grootere grintstukken den weg naar de machine vonden, trachtte men de sterk belaste deelen, vooral as en excentriek zoodanig te maken, dat de pomp bij breuk zonder storingen tot staan kwam. Deze verbeteringen konden nog met instandhouding van het bedrijf worden uitgevoerd. Bij verderen voortgang trad echter breuk der lagers op. Deze konden niet zoo spoedig worden vervangen, waarop de pomp buiten bedrijf moest worden gesteld. Daar het werk echter drong, moest met lift en kruiwagen worden gewerkt. Hierbij traden de verschillen dezer werkmethode met de pompmethode bijzonder aan den dag. Het prestatievermogen bedroeg slechts een derde van dat met de pomp. Na eenige dagen was de pomp weer bedtijfsvaardig en de overige werkzaamheden werden zonder storing voltooid. Bij kleinere bedrijfsstoringen was het in den aanvang niet mogelijk verder te gaan daar het beton zich in de buisieiding vastzette. Dé geheele buisieiding moest dan uit elkaar worden genomen, gereinigd en weer in elkaar gezet. Dit was zeer tijdroovend, daar de flenzen der ' buizen met bouten aan elkaar waren gezet en de buizen
bovendien zeer zwaar waren. Dit zich vastzetten van het beton werd door verandering van eenige pompdeelen voorkomen. Bovendien werden als verdere verbetering lichte buizen met gemakkelijke koppeling gebruikt, die een snelle montage en een snel schoonmaken na beëindiging van het werk mogelijk maakten. Al naar de weersgesteldheid konden werkpauzen gehouden worden tot 15 minuten, zonder dat het zich vastzetten van het beton een reiniging van de buisieiding noodig maakte. Aan het slot van het betonstorten werd de verticale buisieiding door napompen van water gereinigd. De horizontale leiding moest uit elkaar worden genomen en op de plaats worden uitgegoten. De grootste hoogte bij het betonstorten voor den toren bedroeg 27 m. Met gemak werd deze hoogte bij een druk van 8 atmosferen bereikt. Hierbij werd duidelijk aangetoond, dat nog veel grootere hoogten zouden kunnen worden bereikt. De op de beschreven wijze verbeterde pomp werd ook gebruikt voor den bouw van een school en een slachthuis te Flensburg. Ze had intusschen zulk een groote mate van bedrijfszekerheid verkregen, dat ze aan de school 7 uren per dag werkte. Den volgenden dag werd de geheele installatie overgebracht naar het slachthuis en pompte daar 10 uren zonder storing. Naar de methode om beton door middel van een betonpomp van den molen door buisleidingen in het werk te brengen, werden op de verschillende werken nauwkeurige onderzoekingen ingesteld door het gemeentelijk bouwtoezicht om de kwaliteit van het beton vast te stellen. Men wilde een vergelijkingsmogelijkheid hebben van het beton uit de pomp met dat uit den betonmolen. Hiertoe werden gelijktijdig proefbalken van beide mengsels gemaakt volgens het systeem Emperger, daar men hiermede goede ervaring had opgedaan. Als bindmiddel werd gebruikt Lübecker ijzerportlandcement, het gebruikte water was Flensburger leidingwater. De toeslagstof was berggrint en had gemiddeld de volgende korrelsamenstelling. 0-1 1-7 boven
7
mm 50.3 7o „
29.4 %
„
20.3 «/„
Het grint had een gehalte aan uitwaschbare bestanddeelen, dat wisselde tusschen 2 en 10 "/p. Bij den bouw van het Deutsche Haus werden op de in de navolgende tabel aangegeven dagen drie proefbalken van beide mengsels gemaakt. 147
Samenvatting van de gemiddelde vastheden. No. De proefbalkcn Gemiddelde werden Na drukvastheid gemaakt gebroken dagen in kg/cm^. Pomp Betonmolen. 1—3 13—7—29 10—8—29 28 325 315 4 _ 6 2 9 - 7 — 2 9 27—8—29 78 331 303 7—9 4—8—29 1 1 - 9 — 2 9 28 305 314 10—12 2 9 - 8 — 2 9 26—9—29 28 277 248 1 3 _ 1 5 2—9—29 3 0 — 9 - 2 9 28 415 348 16—18 5—9—29 3 — 1 0 - 2 9 28 373 301 Gem.
338
305
Men kwam tot het verrassende resultaat, dat de vastheid van het beton uit de pomp gemiddeld 10.8 pet. hooger was dan dat uit den betonmolen. Bij den bouw van de school te Fiensburg werden op den 27—9—29 25 stuks proefbalken van elk mengsel gemaakt. Hiervan konden er 4 niet worden gebruikt, omdat ze bij het ontkisten werden beschadigd. Van beide soorten konden 23 proefbalken volgens de voorschriften tot breuk worden gebracht. Hier bleek, dat het beton uit de pomp gemiddeld 6.87 pet. beter was dan dat uit den betonmolen. Bij deze proef braken eenige balken plotseling bij betrekkelijk geringe belasting. O p de breuk werd e e n wit zacht kleiachtig mineraal van gemiddelde korrelgrootte gevonden. Daar te Fiensburg voor gewapend beton berggrint gebruikt werd, die met dit kleiachtige materiaal was vermengd, besloot men voor de volgende proef in plaats van Emperger balken, de door de Duitsche betonvereeniging voorgeschreven proefbalken te maken, daar deze een grootere doorsnede hebben Den 5—11—29 werden drie proefbalken van beide mengsels gemaakt en na 30 dagen gebroken. Ook hier bleek, dat de vastheid van het beton uit de pomp 10.3 pet. beter was dan die van het beton uit den molen. Het bi) de laatste proeven gebruikte berggrint had een korrelsamenstelling van :
(N.R.C.)
VAN DE ADMINISTRATIE. AN de abonné's, die hun abonnementsgeld nog niet betaalden, wordt deze week een postwisselformulier toegezonden. Het zijn er slechts weinigen ; laten die enkelingen nu niet achter blijven. 148
INHOUD VAN TECHNISCHE TIJDSCHRIFTEN. ELECTRO-TECHNIEK
No. 17 {20 Augustus
'30).
Electrische planten-belichting en electcische bodemverwarming op den gemeente proeftuin te Sappemeer. — De electriciteits levering in Engeland. — De tweede Wereld-energie Conferentie — Uit de industrie. — Uit de buitenlandsche vakpers. DE INSTALLATEUR
No. 33
{16 Augustus
1930).
Eén-gezins middenstands-woningen met V.E.H Linstallaties, electrische keukens enz. — Radio-rubriek van „de Installateur". — De electrische demonstratiebedrijven van het provinciaal electnciteits-bednjf van Noord- Holland — De electnciteit — Eenige populaire beschouwingen over het wezen der electrictteit en haar voornaamste wetten — Nieuwe artikelen en materialen.— Ongevallen door electriciteit. DE INSTALLATEUR
No
34
{23 Augustus
1930).
Amerikaansche verkoopsmethoden. ~-Henry Ford over de malaise — Radio-rubriek van „de Installateur". — Het „Rubli" centraal-doozen systeem. — Ongevallen door electriciteit. BOUWBEDRIJF
No
17 {15 Augustus
1930)
De aesthetiek der architectuur en de kunst der modernen. — Een belangrijke nieuwe architectuur-strooming in Noorwegen. —Inklemmmgs momenten. — Silo gebouw voor de Vereentgde olie-fabrteken te Zwijndrecht — Het misbruiken van den naam Portland-cement. ^ De tentoonstelling van kunstnijverheid en woningwezen te Stockholm BOUWBEDRIJF
0 - 1 mm = 43.94 °/o 1 - 7 mm = 29.33 "/o boven 7 mm = 26.73 "/o
A
N a dit nummer treedt het vierde kwartaal in en zijn we dus reeds ver op weg naar een nieuwen jaargang; daarom, werft abonné's. Dezelfde premie-voorwaarden als het vorige jaar, zijn ook nu weer van toepassing.
No
18 {29 Augustus
1930).
Schade aan belendende perceelen. Een belangrijke uitspraak van den Hoogen Raad — Werken van arch. J. H. van Hollen Klein landhuisje te Oostvoorne. Badhuis te Den Briel — Constructieve en economische voordeelen bij toepassmg van cement met hooge aanvangsvastheden. — Proef belasting met water. — Kunsten architectuur-vernieuwing in Polen. — De gevaren van den electnschen stroom. — De bouw-techniek en de ontwikkeling der beeld-telegrafie — Technisch nieuws voor het bouwbedrijf — Een verkeerstunnel te NewYork — Turnhal eischen.