Met een „Bouwkundig Ambtenaar"
35e JAARGANG.
No. 3
16 Februari 1932
INDISCH BOUWKUNDIG ^ TIJDSCHRIFT ^ U I T G A V E V A N DE V E R E E N I G I N G V A N B O U W K U N D I G E N . OPGERICHT 2 AUGUSTUS 1927 VOOR DEN TIJD VAN 29 JAAR EN 5 MAANDEN. REDACTIE ONDER LEIDING VAN J P S. R O K S , BATAVIA-CENTRUM. ABONNEMENTSPRIJS ... ƒ 16.— per jaar VERSCHIJNT ADRESSEN: BUITEN NED.-INDIE ... „ 20.— T W E E M A A L Administratie: R.M. SOEJATIMAN.Tl'^^"^'"^^ °°'^ ^^ II ADVERTENTIE-TARIEF OP AAN. Batama-Centrum P E R M A A N D Redactie: LAAN DIERENTUIN?. Batavia-Centrum VRAAG BIJ DE ADMINISTRATIE.
INHOUD: Grafieken voor de berekening van de max. momenten en hun aangrijpingspunten voor een mobiele belasting bedoeld bij het belastingschema van het Dept. van B. O. W. U. 64. — Het karakter van de Bitumen in wegverhardingen van vertind steenslag en de rijkwaliteit van het dek. — Tunnelbouw. — Presotim. — Ontvangen boeken.
GRAFIEKEN VOOR DE BEREKENING VAN DE MAX. MOMENTEN EN HUN AANGRIJPINGSPUNTEN VOOR EEN MOBIELE BELASTING BEDOELD BIJ HET BELASTINGSCHEMA VAN HET DEPT. VAN B.O.W. U. 64. door J.
Heeft men een overspanning van 5 M en een last van 4500 K.G. dan zet men op een lijn A.B. als ligger
Bakker.
In No. 4 van het /. B. T. van 28 Februari 1931 werden de max. momenten berekend, welke optreden wanneer zich een auto-trein over een brug beweegt. In onderstaand artikel zal hetzelfde grafisch behandeld worden. Als regel wordt voor grafische berekeningen gebruik gemaakt van een poolfiguur. Wij nemen als poolfiguur een rechthoekige driehoek, waai^van één rechthoekzijde gelijk de eenheid als poolafstand en de andere rechthoekzijde 2 maal de eenheid als krachtenlijn genomen wordt. Neemt men de eenheid gelijk 1 c/m dan wordt de lijn die de som der krachten voorstelt gelijk 2 c/m. Is die som 4500 K.G. zooals in fig. 1 — dan stelt 1 c/m 2250 K.G. voor. Als men deze verhouding eenmaal weet. dan is het verder overbodig om een poolfiguur te teekenen. Natuurlijk kan men ook andere verhoudingen aan- lang 5 c/m, (schaal 1 a 100) een loodlijn op lang 10 nemen, doch deze verhouding is voor ons doel het c/m (fig. 1). De gedachte poolfiguur wordt door meest geschikt. driehoek A.B.C. 5 maal vergroot weergegeven. De 23
lijn A.B. wordt verdeeld in stukken van 1 M. Is de last van B tot 1 gevorderd en trekt men uit 1 een lijn evenwijdig B.C. tot waar zij de verticaal in 1 ontmoet en van hieruit de sluitlijn tot B dan is B. 1.1. B. de kettingveelhoek van de last in 1. Het punt 1 van de verticaal ligt juist op 1/5 van C van de lijn A.C. Het is derhalve niet noodig voor ieder punt van de ligger de kettingveelhoek te teekenen. Men verdeelt de verticaal in 5 gelijke stukken en trekt de voerstralen van 1, 2, 3 en 4 naar B. Waar de loodlijnen in de overeenkomstige punten van de ligger de voerstralen snijden, heeft men pimten van de kromme, die de momentenlijn van de bewegelijke last voorstelt. Een raaklijn aan de kromme evenwijdig A.B. geeft in T. het punt aan waar het max. moment optreedt. De lijn T.t. stelt het max. moment voor en is 2.5 c/m lang. Het max. moment is dus 2.5 X 2250 = 5625 K.G.M.
Fig. 2 stelt een ligger van 8 M voor, waarop 2 lasten, één van 1500 K.G. en de ander van 4500 K.G. wordt toegelaten. De som der lasten wordt weer door een lijn van 2 c/m voorgesteld; 1 c/m stelt dus 3000 K.G. voor. De ordinaten van de momentenfiguur zullen dus later met 3000 K.G. vermenigvuldigd worden. De gedachte poolfiguur wordt door driehoek A.B.C. 8 maal vergroot weergegeven. De lijn A.B. stelt de ligger voor en wordt weer verdeeld in stukken van 1 M. De lijn A.C. wordt verdeeld naar verhouding van de lasten. CD. is dus Vi A.C. en A.D. = % A.C. Als de lasten van B. naar A. gaan, dan heeft de voorste last 3.1 M afgelegd vóór de 2e last op de ligger komt. De voorste last heeft 3.1 dus van A.B. afgelegd. Het stuk CD. stelt 8 de voorste last voor. Van uit C zetten we dus een stuk 3.1 X Vs CD. uit. Het heeft geen zin voor dit stuk het moment te bepalen omdat even later een grootere last boven dezelfde punten komt. Als de voorste last in A aankomt, is de groote last in 4 Q 4.9 aangekomen. Te samen hebben ze dus — A.B. 8 afgelegd. Van uit O wordt dus 4.9 X Vs A.C. uitgezet, want A.C. stelt de som der lasten voor. De 31 groote last legt vervolgens alleen nog ^ ^ A.B af. 8 Vanaf 4.9 wordt dus 3.1 X % A.D. uitgezet. We hebben nu weer niets anders te doen dan de voerstralen om O t / m 7 naar B te trekken en de loodlijnen in de overeenkomstige punten te trekken. De snijpunten van de loodlijnen met de voerstralen geven de diverse punten van de kromme aan. Een raaklijn aan de kromme evenwijdig A.B. geeft in T de plaats van het max. moment aan, terwijl T.t. het max. moment voorstelt. De lijn T.t. is gemeten 3.25 c/m lang; het max. moment is dus 3.25 X 3000 = 9750 K.G.M. (bij nadering). Aan de hand van fig. 2 kan het max. moment ook berekend worden. Noem het stuk t.3. gelijk x. en zet van af 3 van de verticaal 2x uit, dan kan men wegens de gelijkvormigheid van de driehoeken S.A.B, en T.t.B. de volgende vergelijking opstellen: A.S. : T.t. =
8 : (3 + x ) ; A.S.
3.1
A.C. + % A.C. — 2x = 8.45 - 2x. T.t. P= y dan is de vergelijking: (8.45 — 2x) : y = 8 : (3 + X) of: 2.45 __ , 25.35 — VA X2 + = yx+
A.D.
0.9
Stel verder
8
Het is nu de vraag, voor welke waarde van x wordt y maximum. Voor y max. heeft de vergelij24
king slechts een wortel, welke voorgesteld kan wor2.45 den door ""' + ^^ = ^^ = § = 0 6125 2 2a 2X'/4 (Zie hieromtrent het artikel in No. 4 van 28 Februari 1931). De afstand van B tot t. is dus: 3.6125 M = 1/2 l — 0.3875. (8.45 ~ 1.225). (3 -f 0.6125) y = T.t. = = 3.2625 c/m. Het max. momenJt is dUs 3.2625 X 3000 -=. 9788 K.G.M. In fig. 2 is B.t.h.s.B. de kettingveelhoek van het moment in t; t.h. loopt evenwijdig B.D. en h.S. loopt evenwijdig B.C.; S.B. is de sluitlijn. Hieronder zal nog worden aangegeven een grafiek voor 3 beweegelijke lasten over een ligger van 12 M.
(fy.
3).
De som der lasten groot 7500 K.G. wordt weer door 2 c/m voorgesteld. 1 c/m van de ordinaat stelt dus 3750 K.G.M. voor. A.B. stelt de ligger voor en is 12 c/m lang en in stukken van 1 c/m verdeeld. De lijn A.C. is 2 maal 12 C/m lang en verdeeld naar verhouding van de groote der lasten. De gedachte poolfiguur wordt hier dus 12 maal vergroot weergegeven. De lasten verhouden zich als: 1500 : 4500 : 1500 = 1 : 3 : 1 . C E . = 1/5 A.C. en stelt de voorste last voor, E.D. = 3/5 A.C. en stelt de middelste last voor en D.A. = 1/5 A.C. en stelt de achterste last voor. Van uit C wordt weer 3.1 X
E.C. uitgezet, vervolgens 4.9 X
CD. (CD. stelt de 2 voorste lasten voor), daarna " X - ^ ^ A.C, daarna weer 3.1 X ^ A.E. en 12 12 1 eindelijk 4.9 A.D. als zijnde de achterste 12 last. Nu worden weer de voerstralen van O tot 11 getrokken met de overeenkomstige verticalen in de deelpunten van de ligger, waarna de kromme getrokken kan worden. Zoolang de achterste last nog niet op de ligger staat, is de basis van de momentenfiguur van B naar D gericht. Als de middelste last boven 4.9 staat, komt de achterste last op de ligger. De basis van de momentenfiguur verloopt dan horizontaal, evenwijdig A.B. B.m.t.n.r.B. is de kettingveelhoek voor het max. moment. De lijn T.t. is 4.4 c/m lang; het max. moment is dus 4.4 X 3750 = 16500 K.G.M, (bij benadering). Voor de berekening van het max. moment kan men ook een andere methode toepassen. Men bepaalt de ordinaten van minstens 3 punten van de kromme, om aan de hand daarvan de momentenvergelijking op te maken. Het linkerdeel van de kromme van 12 tot j is ontstaan uit de momentenvergolijking van slechts 2 lasten en valt buiten beschouwing. Neemt men de punten f.g.h., dan zijn de ordinaten daarvan: I) x -= 6; y = 6.36. II) x III) X
5; y = -LSƒl 4; y =
JMi,
De algemeene vorm van de vergelijking is: a x2 -f bx + c =.^ y. Voor X = 6, krijgt men 36a + 6b + c = 6 36 Volor
X
5, krijgt men 25a + 5b + c = 11a +
b
J M l 0.32
af
25
Vergelijking III van II afgetrokken geeft: 25a + 5b + c 16a + 4b + c 9a +
b=-
9a +
b=-
2a De waarde van a in 9a -|- b
- ^ a f 1.32
b
11a +
18.76 3 17.44
0.32 1.32
l_af = - 1/3 of a = 1/6 1.32 gesubstitueerd ó
geeft: - — - + b = ^ ^ of b = 1.94. De waarde 6 3 van a en b in 36a + 6b + c = 6.36 gesubstitueerd geeft: — 6 + 11.64 + c = 6.36 of c = 0.72. De vergelijking wordt dus: — 1/6x2 + 1.94x + 0.72 = y of: ~ 1/6x2 + 1.94X + (0.72 _ y) = o, waaruit we weer vinden X, + xj b_ _ 1.94 5.82 2 2a ~ V3 ~ t. ligt dus 1/0 Z + 0.18 uit B.; T. ligt 0.18 c/m voorbij f. en r. ligt 2 X 0.18 c/m beneden bf. A.r. is dus 12.36 c/m lang en T.t. is dus 6.18 X 12.36 — 1.96 = 4.4054 c/m lang. 12 Het max. moment is dus 4.4054 X 3750 = 16520.25 K.G.M. HET KARAKTER VAN DE BITUMEN IN WEGVERHARDINGEN VAN VERTIND STEENSLAG EN DE RIJKWALITEIT VAN HET DEK. door E. V. N. Op de Wegencongressen hier en elders werd en wordt steeds gepleit voor nauwere samenwerking tusschen de uitvoerende diensten en de betrokken laboratoria. Het kan haast moeilijk anders! De bouw van een verkeersweg met diverse eischen is geheel afhankelijk van plaatselijke factoren. Neem b.v. de fundeeringsgrond en afwatering, welke op zeer korten afstand reeds verschillen vertoonen, die niet zonder meer kunnen worden genegeerd. Hierop zal thans echter niet worden ingegaan. De uitvoerder heeft veel meer te rapporteeren over de ervaring, opgedaan bij wegenaanleg. Neemt men b.v. naast den economischen levensduur van een verkeersweg, waarover e.e.a. in I.B.T. 1931 No. 3 betoogd is, b.v. de rijkwaliteit van het wegdek. Dit 26
vraagstuk verdient, gezien de vele ongelukken door slippen van motorwagens tengevolge van centrifugale krachten in bochten, zeer zeker algemeene aandacht. Onze huidige wegen met oppervlakteasphalteering of sheetlaag zijn soms vanwege hunne gladheid ongeschikt voor snelverkeer. Grove asphalt-beton geeft een goed rijvlak, doch is, zooals die thans wordt gemengd, niet altijd voldoende waterdicht ter bescherming der onderliggende lagen en den grondslag. Een painting daaroverheen wordt op den duur weer glad. Het gebruik van asphaltbeton is tot dusver uitsluitend gebasseerd op de kleef- en bindkracht van de bitumen. Hoe grooter oppervlak de bitumen bestrijkt, hoe gev/ichtiger rol zij speelt, waardoor men geneigd is om veel fijn materiaal te gebruiken (sheet-asphaltj. Toch mogen wij de asphaltbeton niet vergelijken met de cementbeton. Dit laatste heeft een bindmiddel, dat van een plastische- in een steenharde massa overgaat en wel zoo gunstig, dat de weerstand tegen afschuiving dikwijls niet kleiner is dan die tegen trek. Van de asphaltbeton mogen wij dit niet verwachten. Het bindmiddel wordt verkregen door smelten en stollen, zoodat het te allen tijde door verhitting weder tot een meer of min vloeibaren toestand kan geraken. Toch zouden wij dit overigens weerbestcndige bindmidel voor onze wegen niet willen missen. Wij moeten echter rekening houden met zijn karakter. Een ingewalste steenslaglaag zonder bindmiddel geeft reeds voldoende stabiliteit voor menig zwaar transport. Het draag- en weerstandsvermogen van de verharding berust dan op het nauwsluitend verband van in elkaar grijpende steenstukken, dus voornamelijk op de wrijving van de steenvlakken onderling. Hoe grooter wrijf-oppervlak, hoe grooter wrijving onderling. Het wrijvingscoëfficiënt kan gerust gesteld worden op grooter dan 2. Vertint men nu de steenstukken met asphalt, dan zal uiteraard door de kleefkracht van de bitumen de aanhechting tusschen de steenstukken onderling toenemen en verkrijgt men een haast onwrikbaar geheel. Hoe grooter dus de bindkracht van de asphalt, hoe sterker wegdek men verkrijgt. Bitumen dankt haar kleefkracht in de eerste plaats aan de petroleumachtige bestanddeelen die ze bevat (zie publ. No. 105 N.I.W.V.). De smetketel moet dan ook zoodanig ingericht zijn, dat tijdens de verhitting het pertoleumgehalte zooveel mogelijk behouden blijft. (Zie noot aan het eind van dit artikel). Een buitengewoon voorname factor is ook de hoeveelheid te verwerken asphalt.
Te veel asphalt geeft een weeke verharding met onvoldoend draagvermogen, terwijl bij hét gebruik van te weinig asphalt de kleefkracht, en dus de aanhechting, onvoldoende is. De ondervinding leert, dat bij verwerking van steenslag van 2 a 3 c.M. korrelgrootte, een omhullend asphaltvlies noodig is van 0.4 — 0.5 m/m. Men heeft dan een hoeveelheid van 6% bitumen tegen 94% steenslag. Een goede mengmachine moet dan ook zoodanig geconstrueerd zijn, dat nauwkeurig de mengverhouding van asphalt en steenslag kan worden geregeld. Een voorname eisch is ook de aanwezigheid van een pyrometer voor de controle van de hitte in de smeltketel. Tijdens het inwalsen van een asphalt-betonlaag vloeit aan de onderzijde de asphalt samen en vorint aldaar een voor water ondoordringbare laag, die wij juist noodig hebben ter bescherming van den grondslag tegen inwatering. Aan de bovenzijde vormt zich eveneens een asphalthuid. Stelt men deze asphalthuid zonder meer aan het verkeer bloot, dan zal zij binnen korten tijd worden afgepolijst en verkrijgen wij een glad wegoppervlak met de daaraan verbonden gevaren voor slippen als anderszins. Bestrooit men echter den weg vóór de afwalsmg met ongeasphalteerd split, dan verkrijgt men een ruw oppervlak, dat zelfs na painting met koude asphalt een schubvormig karakter behoudt. Het bestrooien met zand moet worden afgeraden, omdat op den duur het wegdek weder glad wordt, terwijl bovendien hier het zand vaak bestan ddeelen bevat, die een spoedige verwering van de asphalt in de hand werken. Voegt men aan de asphaltbeton P.C. of kalksteenpoeder als vulmateriaal toe, dan verhoogt men daardoor de waterdichtheid en neemt bovendien de stroefheid van het wegdek toe. Noot. De nadeelige invloed van de buitenlucht op verhitte asphaltbitumen is door proeven komen vast te staan (zie publ. No. 105 N.I.W.V.). Om degradatie van de asphalt te voorkomen heeft men dus smeltketels noodig, waarbij de kokende asphalt zoo min mogelijk met de buitenlucht in aanraking komt. De smeltketel van de N.V. „BARDIENA" te Soerabaja biedt hiervoor de grootst mogelijke waarborg (zie schets). De gesloten ketel A wordt gevuld door trechter B en afgetapt door kraan of pomp C. De smeltketel werkt continu.
l
„
M
r
Tcr® O
De hitte in de ketel wordt door een pyrometer gecontroleerd. Het brandstofverbruik is gering. Door de trekschuiven d, e, f, kunnen de verbrandingsgassen geleid worden, waar zij noodig zijn, terwijl men de temperatuur naar believen kan regelen. De kleine overloop-pijp g. is tenslotte de eenige opening, waardoor de buitenlucht tot de kokende asphalt kan doordringen. TUNNELBOUW. Tunnels, gebruikt als water- en verkeerswegen, kenden reeds de Assyriërs en Babyloniërs. De Azteken en Peruanen maakten rotstunnels voor hun waterleidingen. De Romeinen bouwden overal hun emissaria of afwateringstunnels, die tot de belangrijkste waterbouwwerken van de oudheid behooren. Tot de wegtunnels, die zij bouwden, behoorden de, door de Apennijnen door Vespasianus gebouwde, en de thans nog gebruikte door den Posilippo tusschen Napels en Puzzuoli, aangelegd door Coccejus, ongeveer 36 V. Chr. Na den ondergang van het W.-Romeinsche Rijk geschiedde er gedurende tien eeuwen op het gebied van den tunnelbouw ongeveer niets. Eerst in 1450 liet A.nna van Lusignan een tunnel bouwen door den Col di Tenda tusschen Nizza en Genua. De toepassing van het buskruit leidde eerst tot bloei van den tunnelbouw. De aanleg van tunnels door week gesteente en onder rivierbodems dateert eerst van het begin der 19e eeuw. Zoo kwam in 1803 de timnel van Tronquoy in den loop van het kanaal van St. Quentien gereed. De pogingen gedaan door Vesey om een tunnel te bouwen onder de Theems, moest hij in 1809 staken. In 1823 werd de zaak opnieuw aangepakt. De Fransche ingenieur Isambert Brunei was bij het zien van een scheepskiel, waarin de boorworm zijn dicht naast elkander liggende gangen uitgehold had, op het denkbeeld gekomen, dat men door gelijktijdige uitvoering van een aantal afzonderlijke, 27
kleine gangen, dicht naast elkaar, een groote tunnel zou kunnen maken. Hij liet daarom twaalf kisten zonder bodem vervaardigden, zooals men deze bij waterbouwwerken voor het fundeeren gebruikt. Deze ramen plaatste hij rechtop naast elkaar, en deelde elk door dwarswanden in drie deelen, zoodat hij in het geheel 36 vakken verkreeg, die als uitgangspunt voor een gelijk aantal gangen dienden. Elk vak was voor een arbeider bestemd, en achterwaarts open, vooraan echter door verscheidene beweegbare planken gesloten. Alle ramen samen noemde men het schild. Dit schild plaatste men bij de uit te graven aarde; de arbeider nam een van de be^ weegbare planken weg, groef een gedeelte uit, zette de plank tegen de blootgekomen aardoppervlakte en bevestigde deze door stutten; hetzelfde geschiedde achtereenvolgens met alle planken. Zoodra in alle drie de vakken op dezelfde manier gehandeld was.
16 M. Boven de bovenste opening stelde Brunei een stoommachine van 30 P.K. op, die aarde en water uit het inwendige naar boven haalde. Toen de cylinder 20 M. diep in den bodem gezakt was, plaatste hij daarbinnen een tweeden, die echter slechts een doorsnede van 5 M. had, en liet dezen op dezelfde wijze 25 M. zakken. De tunnel begint nu, van den eersten cylinder uit, op een diepte van 19 M., de breedte is 12 M. en de hoogte 7 M. inclusief het metselwerk. De doorsnede wordt door twee elkander rakende ovalen gevormd, waardoor twee ronde gangen ontstaan, waarvan elke bijna 5 M. hoog is, en rijweg en voetgangersweg naast elkaar bevat. Beide gangen zijn door openingen met elkaar verbonden, van waaruit deze verlicht worden. Van den bodem van de schacht uit begon men Nieuwjaar 1826 met de horizontale werkzaamheden voor de vervaardiging van de eigenlijke tunnel. Van vasten klei-
DONNACON/^ INSUIATING LUMBER Voor 100% bestand tegen witte mieren VIDE Planken
van
8'X4',
INLIGGEND dik
V/.
P R O S P E C T U S steeds
in
voorraad
bij
de
Soerabaja Padang Benkoeien, N. V. INTERNATIONALE CREDIET- EN HANDELS-VEREENIGING „ROTTERDAM Pangkal Pinang Pontianak Makasser Tg. Karang — Palembang — werd het geheele raam door twee schroeven, waargrond stootte men weldra op een losse zandlaag, en van er een boven, en de andere beneden werkte, in langen tijd daarna weer op vasteren bodem. De bouw de uitgeholde ruimte vooruit geschoven. Op dezelfde schoot langzaam, maar toch zichtbaar op; men kwam wijze werd ook met de andere ramen gedaan, en ter- dagelijks ongeveer 2/3 M. verder. Op 30 Juni 1826 wijl een deel van de arbeiders voor de vakken de bereikte de bouw de bedding, er op 2 Maart van het aarde wegnam, bemetselde een ander deel achter hen volgende jaar had men 144 M. of bijna een derde van onmiddellijk deze vakken; het schild echter hield de de geheele lengte voltooid. aarde zoolang tegen, tot het gewelf gereed was, Ofschoon de tunnel op elke 100 M. ongeveer 3 M. terwijl het juist vervaardigde metselwerk aan de afliep, naderde de uitholling tegen het midden van schroeven meer tot steunpunt diende. In 1824 vormde rivier den bodem tot op 3 M., waarbij de hinderde zich de naamlooze vennootschap voor het bouwen nissen en gevaren van het moeizame werk toenamen. van de tunnel, en spoedig had men tusschen RotherBrunei was onvermoeid, en het grooter wordende hithe en Wapping de eenige plaats gevonden, waar gevaar bewoog hem meer dan eens zijn leven op het het werk uitgevoerd kon worden. De beide oevers spel te zetten. Om de Theemsbedding zelf nauwkeurig van de Theems liggen hier 380 M. van ekaar. De te onderzoeken, daalde hij, van 22 April 1827 af, verbouw begon in 1825 met'het metselen van een cylinscheidene dagen achter elkaar met behulp van een der van baksteen aan den kant van Rotherhithe, duikerklok in de diepte af. Op verschillende plaatsen 47 M. van het water verwijderd. Deze cylinder was ontdekte hij ook de oorzaak van het doorsijpelen van 13 M. hoog, 90 c.M. dik, en had een doorsnede van het water, en verhielp dit door leem en klei in man-
26
den te laten zakken. Met opzet had hij verschillende werktuigen achter gelaten, en toen de arbeiders eenige dagen later in de tunnel met een modderige laag begonnen, vonden zij alles terug. De gereedschappen hadden zich dus door het ter plaatse 9 M. dikke zand- en modderbed van de Theems tot de tunnel naar beneden gewerkt; een bewijs van den zwakken toestand van den bodem. Toch werd het werk voortgezet. Toen echter op 18 Mei 1827 verscheidene groote schepen boven de tunnel het anker uitwierpen, volgde zoo'n geweldige doorbraak van het Theemswater, dat de stoommachine er niet meer tegen opgewassen was. Alle moeite was vergeefsch. De arbeiders redden zich, de tunnel was binnen een kwartier met water en ongeveer duizend ton zand en puin gevuld. Brunei gaf het echter niet op. Met de duikerklok daalde hij af in de trechtervormige kloof, die de stroom tot aan de tunnel opengewoeld had, en zag, dat het metselwerk en het schild nog in orde waren. Onmiddellijk verstopte hij nu de kloof met leem, die hij in manden liet zakken, en legde met verscheidene stoom.machines de tunnel droog, zoodat het werk reeds na een maand weer voortgezet kon worden. Ondanks onvoorziene nieuwe moeilijkheden, de moedeloosheid der arbeiders, en het feit dat groote hoeveelheden brandbaar gas in het inwendige doordrongen, die bij de kleinste onvoorzichtigheid met de lamp ontbrandden en de geheele ruimte zoo met vlammen en stank vulden, dat de arbeiders bewusteloos werden, drong men toch nog 16 M. verder, tot de rivier op 12 Januari 1828 voor de tweede maal, 190 M. van den ingang van de tunnel af, door het schild brak. Dit ongelukkige voorval kostte zes arbeiders het leven. De zoon van Brunei werd gegrepen door den waterstroom, die hem in de schacht naar boven voerde. Ook ditmaal maakte Brunei op dezelfde wijzen als den eersten keer de zaak in orde. De tunnel werd leeggepompt, en het gewelf bleek weer onaangetast te zijn. Maar nu mankeerden de middelen om den bouw te voltooien. Gedurende zeven jaren bleef hij onderbroken, tot de regeering eindelijk toestemde in de benoodigde voorschotten. Het werk ging echter slechts zeer langzaam vooruit; de bodem van de rivier bleek volkomen verweekt te zijn; het tot nu toe gebruikte schild was zoo zwak geworden, dat het door een nieuw vervangen moest worden. Nog drie maal hadden doorbraken van water plaats. Toch viel na zestien jaar lang ononderbroken kampen met bodemmoeilijkheden den reeds oud wordenden Brunei de voldoening ten deel, de tunnel in haar geheele lengte voor het eerst door te loopen, en na vervaardiging van de in- en uitgangen werd twintig maanden later het reuzenwerk voor het verkeer opengesteld.
Na de ontwikkeling van het spoorwegwezen (1830) nam het boren van tunnels eerst een hooge vlucht, en ontstonden de verschillende bouwwijzen, welke thans in gebruik zijn. Terwijl in Engeland en Amerika de bouw van tunnels onder water vorderingen maakte, kwam in de Alpenlanden die van lange tunnels door ketens van hooggebergten langzamerhand tot de hoogste volmaaktheid. Van de eerste noemen wij: de Severntunnel bij Bristol (1875 — 1888), lang 7.25 K.M., waarvan 3.62 K.M. onder water; van de landtunnels is de Simplontunnel (1898 — 1905) op de lijn Brieg — Domodossola de langste tunnell der aarde (lengte 19.73 K.M.). In het algemeen houdt men de tunnel recht. Soms moet men echter om de helling te verminderen een gekromde tunnel bouwen. Dit zijn de zoogenaamde keertunnels, welke, voortdurend stijgend, in het binnenste van den berg dikwijls een vollen cirkel beschrijven, zooals bijv. de St. Gothard- en de Simplontunnel. Aan den bouw van een tunnel moet een onderzoek naar de geologische gesteldheid van de te doorboren lagen voorafgaan. Na afloop daarvan worden dan, in verband met de kosten, de lengte en de ligging van de tunnel, alsmede haar dwarsprofiel en de wijze van versterking vastgesteld. Het grondwerk is in hoofdzaak mijnarbeiderswerk. De werkwijzen hebben door invoering van springmiddelen en van de steenboormachine een groote volmaaktheid bereikt. Bij boringen in los en nat, zoogenaamd ,,drijvend" gesteente, maakt men dikwijls met veel succes gebruik van de bevriesmethode. Om de nu verkregen holle ruimte voorloopig tegen doorbraak te beveiligen, bekleedt men deze met hout, waarbij men, al naar de wijze waarop dit geschiedt, spreekt van de Engelsche, de Oostenrijksche, de Belgische en de kernbouwwijze. Tn den lateren tijd heeft men ook van ijzer gebruik gemaakt, bijv. bij de bouwwijze van Rzihas. De blijvende binnenbouw van de tunnel wordt gewoonlijk uitgevoerd in steen, minder in ijzer en hout. Het verwijderen van de uitgegraven massa's, de verlichting en de ventilatie van de werkruimten maken, in verband met de andere genoemde zaken, den tunnelbouw dikwijls tot één der moeilijkste vraagstukken van de ingenieurwetenschap. Niet alleen het spoorwegverkeer, ook het huidige automobielverkeer heeft tot den aanleg van belangrijke tunnelwerken geleid, zooals die van den bekenden Holland-tunnel onder den Hudson. Intusschen is er weer een nieuw ontwerp gereed voor een tunnel onder den Hudson. Deze tunnel komt 2i/i> mijl ten Noorden van voornoemde Holland-tunnel, die thans reeds een verkeer van 12 millioen voertuigen per jaar heeft. Dit aantal komt overeen met 70 pet. van de voor den bouw berekende jaarlijksche capaciteit. Op feestdagen, zoowel als op 29
dagen van buitengewoon groot verkeer, is de Hollandtunnel reeds vol belast, zoodat binnenkort naar een verdere ontlasting van het verkeer gezocht moet worden. Aan den kant van New York is als gunstig uitgangspunt voor de naar de tunnel leidenden afrit een plaats in de 38ste Straat, in de buurt van de 9de Avenue gevonden. De in de nabijheid van deze plaats liggende straten kunnen het groote, daar te verwachten verkeer, zonder moeite opnemen. Voor het in New-Jersey gelegen deel wordt een vijfsporige afrit in een open uitgraving gemaakt. Hoboken, Weehawken, North-Bergen en andere wijken verkrijgen directe verbinding met New York. Men schat, dat deze wijken 45 pet. van het trans-Hudson verkeer zullen leveren. De hoofdtunnel onder den Hudson wordt in twee buizen met een uitwendige doorsnede van 9.3 M., voor welker vervaardiging de schildvooruitdrijvingsmethode gebruikt wordt, uitgevoerd. Wanneer de 96 millioen dollar, die deze nieuwe verkeersweg waarschijnlijk kosten zal, in dit jaar opgebracht worden, kan de tunnel in het jaar 1937 opengesteld worden. Op grond van nauwkeurige verkeersstudies wordt het trans-Hudson verkeer in het jaar 1938 op 47 millioen voertuigen geschat, waarvan 12.5 millioen op de Midtowntunnel, 13.5 millioen op de Hollandtunnel, 11.5 millioen op de Hudson-River brug, en 9.5 millioen op de spoorwegen komen. De voorloopige begrooting ziet er uit als, volgt: , mill, dollar Bouw en aanvankelijke bedrijfsinrichting. 57.8 Bouwleiding, directie en onvoorziene uitgaven 8.7 Grondkosten 17.—• Bouwrente en financieringskosten 12.5 Totaal 96.— De rente van dit bouwkapitaal is als volgt berekend:
Jaar.
1938 . . . 1940. . 1924 . . . 1944 . . . 1946... en later
geschat aantal voertuigen, in mil). 12.5 14.7 16.2 17.2 17.5
bruto bestuur. ink. uit bedrijf. *) rechten onderhoud. Percentage in mill dollar 6.875 8.085 8.910 9.460 9.625
1.55 1.55 1.55 1.55 1.55
5.55 6.81 7.67 8.24 8.41
(N. R. C.) *) Van de netto bedrijfsoverschotten boven de geschatte kosten. Aan rechten zullen voor een voertuig gemiddeld 55 cent geheven worden.
30
PRESOTIM. Presotim is een artikel, dat sinds korten tijd aan de markt wordt gebracht. Het is in de eerste plaats een middel om hout te conserveeren, zooals b.v. teer, creosoot, enz. Bovendien is Presotim een middel om hout te verven, het wordt in 20 verschillende kleuren geleverd, alsmede kleurloos. Verder wordt het geleverd in twee verschillende soorten, één voor gebruik binnenshuis en één voor gebruik buitenshuis. Wanneer Presotim wordt gebruikt voor werk binnenshuis, kan het daarmede behandelde hout in de was worden gezet of gevernist. Het bedekt niet zooals gewone verf de oppervlakte, doch dringt in het hout. De nerf van het hout blijft dus zichtbaar. Met 1 liter kan men 10 M2. geschaafd of 6 M2. ongeschaafd hout behandelen.
ONTVANGEN BOEKEN. Bouwkunde, door G. Arendzen en J. Vriend. Deel 2. Hand- en Studieboek voor den bouwkundige en metselaar. Tweede stuk. Utgave „Kosmos", Amsterdam. Hoüandsche prijs ƒ 2.50. In dit tweede stuk wordt voortgegaan met de behandeling der metselverbanden. Teekeningen en een groot aantal foto's van gestapelde modellen verluchten hier den tekst. Uiteraard werd zeer veel aandacht besteed aan het verkrijgen van een goed verband in verschillende gevallen, zulks met het oog op schoon werk, dat in Holland algemeen gebruikelijk is, doch hier niet voorkomt. Wij misten echter de spouwmuren, welke toch in Holland van zoo veel belang zijn. Veel aandacht is ook besteed aan in baksteen gemetselde bogen, terwijl, zooals we dat nu van deze schrijvers reeds gewoon zijn, ook de practische uitvoering niet is vergeten. In het hoofdstuk metselwerken worden ook de gereedschappen, de steigers, en het stutwerk behandeld, terwijl tenslotte in dit stuk een aanvang is gemaakt met het hoofdstuk over steenhouwwerken. Steenhouwwerk wordt hier in Indië slechts zeer sporadisch toegepast, en daarom is het wel goed een leiddraad bij de hand te hebben, om in voorkomende gevallen te kunnen naslaan, hoe men dit werk moet aanvatten. De uitvoering is als gewoonlijk door „Kosmos" uitstekend verzorgd.
i
Met een „Bouwkundig Ambtenaar"
35e JAARGANG.
No. 4
1 Maart 1932
INDISCH BOUWKUNDIG ^ TIJDSCHRIFT ^ U I T G A V E VAN DE V E R E E N I G I N G VAN B O U W K U N D I G E N . OPGERICHT 2 AUGUSTUS 1927 VOOR DEN TIJD VAN 29 JAAR EN 5 MAANDEN REDACTIE ONDER LEIDING VAN J. P. S. R O K S , BATAVIA-CENTRUM ABONNEMENTSPRIJS . ƒ 16.— per jaar BUITEN NED.-INDIE . „ 2 0 . — .. .. II ADVERTENTIE-TARIEF OP AANII VRAAG BIJ DE ADMINISTRATIE.
VERSCHIJNT ADRESSEN: T W R R M A A T , Administratie: R.M. SOF.JATrMAM'^J'dengiveg PFRMAANn f C K i V l A A l M U liedactie: LAAN DIERENTUIN?.
Oost 26
Batavia-Centrum Batavia-Cenfrum
INHOUD: Photogrammetrie. — De aanwijzing voorafgaande aan de aanbesteding van werken. — De beschouwing van Ir. J. Meertens over de „Staat van aanwijzing". — Repliek van den heer Ir. J. Meertens. — De invloed van Chemicaliën op beton. — Ontvangen boeken. — Inhoud van technische tijdschriften.
PHOTOGRAMMETRIE. door Ch. A. W. de Winter. Het pogen om uit photographiën de juiste afmetingen van het gephotografeerde te bepalen dateert reeds van omstreeks 1830. Ja, zelfs voordat de photografie uitgevonden was, in het midden der 18e eeuw, heeft men getracht uit perspectivische teekeningen topographische kaarten te maken. Natuurlijk konden die eerste pogingen geen aanspraak maken op nauwkeurigheid. Als de eigenlijke uitvinder der photogrammetrie moet beschouwd worden de Franschman Laussedat, die reeds in 1861 met behulp van een camera obscura een bruikbare opname van een gedeelte van Parijs leverde op een schaal van 1 : 5000. De photogrammetrie heeft ten doel, door middel van photögrafische opnamen de juiste ligging en hoogte van terreinpunten te bepalen, en wordt toegepast, waar de andere opmetingsmethoden hetzij wegens ontoegankelijkheid van de op te nemen punten, hetzij om andere redenen, geen toepassing kunnen vinden of wel met te hooge kosten zouden gepaard gaan. Men gebruikt dan een photo-theodoliet, welk toestel zoo is ingericht, dat men er zoowel photögrafische opnamen als hoekmetingen mee kan verrichten; de metingen, welke ter bepaling van ligging en hoogte der diverse terreinpunten noodig
zijn, worden op de photögrafische reproducties verricht. Deze methode heeft dus het voordeel, dat het terreinwerk, dat door slechte weersgesteldheid veel vertraging kan ondervinden, tot een minimum beperkt, en vervangen wordt door het goedkoopere en bij elke weersgesteldheid uitvoerbare bureau-werk. Zooals bekend, vangt bij den mensch elk der beide oogen, ten gevolge van de perspectivische verschuiving, een ietwat verschillend beeld van de omgeving op; door dit verschil tusschen de beelden krijgt de beschouwer den indruk van het ..lichamelijke" der voorwerpen. Bij een photögrafische camera ontstaan de beelden op de plaat op dezelfde wijze als op het netvlies van het oog. De stralen, die van het voorwerp uitgaan, vallen door de lens van het objectief of de in het brandpunt der lens opgestelde gevoelige plaat, waar ze een omgekeerd beeld van het te photografeeren voorwerp produceeren. Wanneer men zich de twee oogen van den mensch nu vervangen denkt door twee volkomen gelijke photographische camera's dan moeten de beide beelden de perspectivische verschuiving duidelijk tot uitdrukking brengen, en die verschuiving moet grooter zijn, naarmate de afstand tusschen de beide camera's bij de opname grooter was. Door een stcreoscoop gezien, moeten dan de beide beelden één lichamelijk beeld vormen. 31
Met een dergelijk beeldenpaar kan men echter ook, wanneer de brandpuntafstand van het objectief, de afstand tusschen de beide camera's en haar wederzijdsche oriënteering bij de opname nauwkeurig bekend zijn, elk afzonderlijk punt der beide beelden uitmeten met betrekking tot den afstand van het verticale vlak, waarin de gevoelige platen bij de opname staan, alsook met betrekking tot den horizont van elk dier platen, d.i. het door het middelpunt eener camera gedachte horizontale vlak. Bij de practische toepassing zijn de volgende manieren van opnemen ontstaan: a.
b.
c.
Het normale geval. Hierbij staan de optische assen normaal op de meetlijn; de platen liggen in hetzelfde verticale vlak. Het geval van draaiing. De optische assen maken met de normaal ten opzichte van de meetlijn een bepaalden hoek, (gewoonlijk 30°) naar rechts of links, en zijn onderling evenwijdig. Het geval van convergentie. De optische assen maken ten opzichte van de meetlijn een willekeurigen hoek en zijn onderling niet evenwijdig.
De hoeken, welke het toestel gedraaid wordt, kunnen evenals bij een tachymeter op de cirkelranden H en V nauwkeurig worden afgelezen. Voor het uitmeten der beelden is het van belang, dat de twee bij elkaar behoorende opnamen van de beide eindpunten der meetlijn uit, steeds gedaan worden bij evenwijdigen stand der optische assen van het photografisch objectief, normaal op de meetlijn. (Het normale geval). Om deze normaalstelling in den kortst mogelijken tijd tot stand te kunnen brengen, zonder gebruik te maken van den horizontalen cirkelrand H of een in het landschap of aan den hemel gelegen doelpunt, is voor het objectief van den kijker een z.g. reflectieprisma van Prandtl. (R) aangebracht. Dit prisma is draaibaar om de optische as van den kijker en kan gemakkelijk verwijderd worden. Het instrument wordt nu zoo ingesteld, dat het beeld van het andere eindpunt der meetlijn, of wel van een daar opgesteld bulpdoel, door het prisma in den kijker zichtbaar wordt en met het snijpunt der kruisdraden samenvalt. Heeft men die samenvalling bij beide opstellingen verkregen, en is de optische as van het photografisch objectief horizontaal of onder denzelfden hellingshoek i (aflezing op den rand V) ingesteld, dan is aan den eisch, dat de beide opnamen bij evenwijdig en normaal op de meetlijn liggende optische as van het fotografisch objectief moeten plaats hebben, ten volle voldaan.
Nonius
vertikjle Cir/<elr<3nd I Pentagonael
C^soe^te raam Bovenste perfo/at/e
Fig.i Fig. 1 nu geeft een schematische voorstelling van den photo-theodoliet. Met de camera is een kijker verbonden, welks optische as nauwkeurig gelijk gericht is met de as van de camera. Gezamenlijk draaien zij om twee rechthoekig op elkaar staande assen (A, en Ao), zoodat het instrument in elke gewenschte richting is te stellen, terwijl het ook met behulp van drie stelschroeven en een libel zuiver horizontaal kan worden gesteld. Op het aanlegraam van de camera zijn twee, elkaar rechthoekig kruisende, hartlijnen aangebracht, die mede op de photo komen. De horizontale hartlijn blijft, als de camera, nadat zij horizontaal gesteld is, gedraaid wordt, steeds gelijk gericht met de a s A2 Aij.
32
merA
Onolersée perforatie merk Conlrjgew/c/it
- JipiegeL
Klem-en moetscftroe^
Bodempléêl mal moor voor hei sMi'ef
/^^.2
PABCOPLASTERBOARD Licht, Koel, Gemakkelijk te bewerken, Practisch geen breuk OOK GROOTE BLADEN STEEDS VOORRADIG.
LINDETEVES-STOKVIS Fig. 2 geeft de schematische doorsnede van een photo-theodoliet van oudere constructie. De bijzonderheden van het instrument worden door de ingeschreven benamingen voldoende verltlaard, zoodat verdere beschrijving overbodig is. Alleen merken we nog op, dat voor de stereophotografische opneming van het terrein, ten behoeve van de nauwkeurige opstelling der instrumenten ten opzichte van de meetlijn, ten minste twee staven en twee drievoeten noodig zijn, terwijl men slechts één phototheodoliet behoeft te hebben. De nieuwste instrumenten van de firma Z e i s s te Jena zijn van de vroegere in principe hierdoor onderscheiden, dat in plaats van den kijkerdrager een volledige tachymeter-theodloiet met horizontalen en verticalen cirkelrand op de camera is gezet. Deze tachymeter kan er afgenomen en op zichzelf op den drievoet bevestigd worden, zoodat hij zonder meer voor alle driehoeksmetingen en tachymetrische opnamen kan gebruikt worden. De camera, die uit aluminium is geconstrueerd, heeft drie vaste lenzen boven elkaar. Tegenover de vroeger gebruikelijke constructies met verschuifbare lens wordt daardoor een besparing aan gewicht verkregen en het zuiver justeeren van den horizon van het beeld gewaarborgd. Op de zijwanden zijn markeeringstrommels aangebracht, waardoor de standpunten en opname-richtingen nauwkeurig op de plaat kunnen worden aangegeven. Op de camera bevindt zich een toestel om haar ten opzichte van de inzetlijn te oriënteeren; dit bestaat uit twee boven elkaar geplaatste en evenwijdig gerichte kijkers, benevens een reflexie-prisma. Door zelfcollimatie kan men met den bovensten kijker, voor het uitvoeren van normale en draaiïngsopnamen, den ondersten kijker in bepaalde standen ten opzichte van de as der camera brengen. Door met een micrometerschroef de camera te draaien, wordt met den ondersten kijker het andere standpunt in het vizier genomen en zoo de as der camera scherp gericht. Een kantelbaar prisma geeft gelegenheid de
doellijn hooger of lager te stellen. Zoo wordt eeil zuivere parallelstand van de camera-as tijdens de opnamen verkregen, zoodat convergentie- en divergentie-fouten vermeden worden. Het terreinwerk. Voor het opnemen der beelden worden over het algemeen de bovenbeschreven en bijzonder hiervoor ingericht photo-theodolieten gebezigd. Er zou evenwel niets in den weg staan om de opnamen met een gewone, mits goed werkende camera te doen, indien men haar met behulp van een kijker, die evenwijdig met de plaat gesteld kan worden, nauwkeurig op het andere standpunt kan instellen. Laat ons aannemen, dat het tracé voor een spoorweg moet worden vastgelegd; dan zal men allereerst, aan de hand der voorhanden kaarten, waarop het voorloopige tracé is aangegeven, het terrein in oogenschouw moeten nemen, ten einde zich omtrent de gunstigste standpunten voor het toestel zekerheid te verschaffen. Voor de photogrammetrische meetmethode is heuvelachtig en bergachtig land het geschiktst, omdat men dan van de hooger gelegen punten het omliggend terrein goed kan overzien. Op vlak terrein is het dikwijls zeer moeilijk, geschikte opname-punten te vinden, vanwaar men het landschap zóó kan overzien, dat de betrekkelijk geringe hoogteverschillen in de beelden duidelijk uitkomen. Op geaccidenteerd terrein daarentegen, en vooral in het gebergte, zal men meestal wel hoog genoeg gelegen punten kunnen vinden. Weliswaar zullen ook hier dichtbijzijnde terrein-verheffingen dikwijls de daarachter liggende dalen en lage gedeelten aan het gezicht onttrekken, waarom het opzoeken van geschikte punten dan ook een geoefenden blik vereischt en met groote zorg behoort te geschieden. In bergachtig terrein, vooral in het hooggebergte, is het opzoeken der opname-punten en het geschikt maken daarvan voor de opstelling van het instrument, bovendien meestal een zeer inspa,nnend en vermoeiend werk. Is het spoorwegtracé nog niet in alle deelen vastgelegd, of komen verschillende trace's met elkander in vergelijking, zooals vooral het geval is, wanneer het over hooge bergruggen gaat, die de lijn aanmerkelijk langer maken, dan moeten eerst de daarvoor in aanmerking komende terreingedeelten worden opgenomen, ten einde het voordeeligste tracé te kunnen vaststellen, op grond waarvan dan de noodige kaarten gemaakt worden voor de verdere bewerking. Deze detail-opnamen worden bij de eerste bereizing der streek voor het opsporen der standpunten tegelijk uitgevoerd. Daar met een photo-theodoliet, op een meetlijn op 500 m. afstand van het op te nemen terrein, een uitgestrektheid van 433 m. in horizontale en 500 m. in verticale richting binnen een kwartier kan worden opgeno33
op het statief van het volgende opname-punt aangebrachte horizontale meetlat (basis-meetlat). Men stelt dan eerst met behulp der micrometerschroef het snijpunt der kruisdraden in op het nulpunt van de centimeterschaal der meetlat, die horizontaal op het andere statief is aangebracht, en draait daarna de schroef zooveel verder, tot de meettrommel weer precies op hetzelfde punt der trommelschaal inspeelt. De verhouding der stijghoogte van de micrometerschroef tot haar afstand van de draaiïngs-as is zoo genomen, dat het op de meetlat afgelezen aantal centimeters, welke het diaphragma ten gevolge van de omdraaiing der meettrommel verplaatst is, de gezochte horizontale projectie van de meetlijn in meters aangeeft. Voor de eerste globale opmeting van de lengte der meetlijn bij het opzoeken der standpunten is ook de ,,stereoscopische afstandsmeter", die een maatindeeling heeft van 20—500 m., zeer bruikbaar. De eind-opmeting, die meer nauwkeurigheid vereischt, geschiedt in dit geval ook bij de photografische opnamen op de boven beschreven manier met behulp \ an een stalen meetband of met den photo-theodoliet. De loop en de lengte der meetlijnen moeten in schets worden gebracht; de opeenvolgende standpunten krijgen een doorloopend nummer en worden op een staat genoteerd. Wat den afstand tusschen twee standpunten betreft, valt op te merken, dat de nauwkeurigheid der stereoscopische afstandsmeting toeneemt met de lengte der meetlijn. Toch moet die afstand niet al te groot worden genomen, omdat het uitmeten der photo's, die van de ver uiteengelegen standpunten Om de stereophotogrammetrische opnamen zonder genomen zijn, zeer moeilijk en inspannend is. Ook gapingen bij elkaar te doen aansluiten, dient men wordt met de lengte der meetlijn een fout, bij de er op te letten, dat zij voldoende over de opnamen opmeting zelve gemaakt, zooveel grooter. Wanneer van de naastbijzijnde standpunten heen schuiven, een bepaalde nauwkeurigheid van het plan wordt d.w.z. dat op de photo, die van uit het standpunt verlangd, en men aanneemt, dat de parallax tot op links wordt gemaakt, een smalle strook komt, welke 0,01 m. gevonden kan worden, dan kan men voor ook op de photo, van uit het standpunt rechts ge- het normale geval bij gegeven brandpuntsafstand de maakt, te zien is. Bij de eerste terreinverkenning vereischte lengte der meetlijn berekenen. Differenen het bepalen der meetlijnen kan voortreffelijk tieert men namelijk de vergelijking voor den afstand dienst doen het verkenningsprisma, dat volgens het B V f systeem van den ingenieur Aschenbrenner door de A ^r= — ^ — volgens d a, dan krijgt men voor de te firma Z e i s s wordt gefabriceerd, benevens een a afleesbaak. De meetlijnen worden met den stalen kiezen meetlijnlengte: meetband uitgezet en vervolgens nog eens zeer zoig, _ BXf d A vuldig nagemeten, aangezien daarvan de juistheid der bepaling van de coördinaten op de photo afhangt. Fouten van meer dan 1/1000 der lengte mogen niet worden toegelaten. f XdA Is het terrein ongeschikt om met den meetband Hier beteekent: opgemeten te worden, dan kan men de lengte der meetlijnen ook te weten komen bij de photografische B. de lengte der meetlijn; A.. de afstand van een bepaald punt van het standopname, door middel van de micrometerschroef punt in de richting der optische as; der photo-theodoliet en de stalen meetbuis of een
men, gaan deze voorloopige opnamen betrekkelijk snel in hun werk, veel sneller dan bij elke andere opmetingsmethode. Bij die eerste verkenning van het op te nemen terrein en van het terrein voor de opname-punten, moet dan worden vastgesteld: a. of de voorgenomen stereo-opname mogelijk en doeltreffend is; b. van uit welke punten de opnamen het doelmatigst te doen zijn; c. of, en zoo ja, welke voorbereidende werkzaamheden (vrij maken van het gezichtsveld, geschikt maken van de opname-punten, het maken van bruikbare toegangswegen) noodig zijn; d. welke tijd met het oog op den stand der zon en de belichting voor de opnamen het gunstigt is. Dit laatste is van belang, ten eerste omdat opnamen tegen het licht in alleen bij gebruik van speciale platen (b.v. Perutz-Topo-platen) mogelijk zijn en met bijzondere voorzichtigheid moeten worden uitgevoerd, en ten tweede, omdat sterke slagschaduwen bij het uitmeten der photo's aanleiding geven tot onnauwkeurigheden op den kant der schaduwen. De bezichtiging van het op te nemen terrein geschiedt het doelmatigst van af het terrein voor de meetlijnen, daar men alleen van hier uit kan beoordeelen, of men een goed overzicht over het landschap heeft. Die meetlijnen neemt men zooveel mogelijk evenwijdig met de lengterichting van het op te nemen terrein.
34
dA de toe te laten fout in dien afstand; da de toe te laten parallaxfout; f de brandpuntsafstand van het objectief. d A Stelt men b.v. op 1/1000, d.w.z. mag de toe A te laten fout in den afstand ten hoogste 1/1000 van dien afstand bedragen, en da op 1/1000, dan wordt _ A X 1000 _ 10 A ~ f X 100 ~ f De fout welke men bij een bepaalde meetlijnlengte en een bepaalde parallaxfout bij het opnemen van den afstand maakt, kan berekend worden uit de eerstgegeven vergelijking: d A =
A2 da
f X B Uit deze vergelijking volgt, dat de fout kleiner wordt, naarmate B grooter is. Voor een brandpuntsafstand f = 241,5 mm. en een parallaxfout d a = 1/1000 mm. zijn de fouten voor afstanden van 1000 — 10.000 m. met tusschenruimte van 1000 m. bij verschillende meetlijnlengten voor het normale geval in onderstaanden staat bijeengebracht : Afstand van het punt in m. 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10000
Fout d a in m. bi een meetlijn van 50
100
0,8 3,3 7,4 13,2 20,7 29,8 40,6 53,0 67,1 82,8
0,4 1,7 3,7 6,6 10,3 14,9 20,3 26,5 33,5 41,4
200 0,2 0,8 1,9 3,3 5,2 7,4 10,1 13,2 16,8 20,7
300 m. 0.1 0,5 1.2 2,2 3.4 5,0 6,7 8,8 11,2 13,8
Nadat de standpunten zijn vastgelegd en de m.eetlijn is opgemeten, levert de photographische opname van het terrein geen moeilijkheden meer op. De photo-theodoliet wordt op het eerste standpunt nauwkeurig horizontaal ingesteld, het objectief geregeld en daarna de kijker op het doel van het tweede standpunt gericht. Nadat men het instrument met de klemschroeven in den juisten stand heeft vastgezet, wordt de camera van een gevoelige plaat voorzien, en vervolgens de juiste opstelling van het instrument nog eens met het tweede standpimt en de libel gecontroleerd. Wanneer ,de opname gedaan is, worden camera en doelpunt verwisseld, d.w.z. de camera wordt naar het tweede standpunt gebracht en daar op de bovenbeschreven wijze voor de tweede opname ingesteld. Deze verplaatsing van
het instrument van het eene statief naar het andere moet zeer voorzichtig geschieden, daar in den stand der statieven niet de minste wijziging mag kom.en. Het is aan te bevelen, de opnamen van eiken dag terstond des avonds te ontwikkelen, om ze, indien ze niet of minder goed geslaagd zijn, terstond den volgenden dag over te kunnen doen. Zijn de standpunten zeer moeilijk toegankelijk, dan is het voor de zekerheid aan te bevelen, terstond telkens twee opnamen te doen. Wat het materiaal van de gevoelige plaat betreft, zij nog opgemerkt, dat daarvoor uitsluitend best en volkomen foutvrij spiegelglas moet worden gebruikt, aangezien alleen daarmee de vereischte nauwkeurigheid is te verkrijgen. Het bureauwerk. Na het ontwikkelen der platen moet nu allereerst worden onderzocht, of er in de bijeenbehoorende paren geen principiëele fouten zitten. Daartoe moet een aantal gemakkelijk vindbare punten — zes a tien — welker ligging en hoogte, hetzij trigonometrisch, hetzij photogrammetrisch uit opnamen van de naastbijzijnde standpunten, vaststaat, bij wijze van proef uitgemeten worden. In het plan wordt het links gelegen standpunt vastgelegd; vervolgens worden de platen in den comparator nauwkeurig ingesteld en de parallaxen, ordinaten en abscissen op de hiervoor bepaalde schalen afgelezen. Door vergelijking van de uit de parallaxen berekende afstanden met de werkelijke afstanden der proefpunten van het linker standpunt komen dan eventueele fouten aan het licht. Zijn deze fouten grooter dan zij volgens een parallaxfout van 0.01 mm. mogen zijn, dan moet daaruit geconcludeerd worden, dat óf de camera bij de opnamen een draaiing heeft ondergaan, óf de meetlijnen onjuist opgemeten zijn. Veelal zullen beide gevallen oorzaak zijn van de fout, zoodat een deel daarvan aan niet evenwijdige instelling der instrument bij de opname, en een deel aan onjuiste vaststelling der meetlijnlengte te wijten is. Duidt men deze gedeeltelijke fouten aan met A v (draaiïngsfout) en b (meetfout), dan is de totale fout:
A = A V + A b. Nu is A b =
-
, waarin A de werkelijke afB stand van het beeldpunt, B de lengte der meetlijn en b de fout in die lengte beteekent, en verder is: A^ X V A
V ^
BX f Met behulp dezer vergelijkingen nu kan men uit de gevonden fouten bij twee proefpunten de bij de opmeting der meetlijn en bij de opstelling der in35
strumenten gemaakte fouten (b en v) berekenen. Heeft men, wat altijd aan te bevelen is, niet slechts twee proefpunten, doch meerdere, dan is de fout het best door berekening te vinden; de werkelijke afstanden der proefpunten worden dan als abscissen, de fouten A als ordinaten in rekening gebracht. De verschillende punten worden verbonden door een gemiddelde bestendige kromme, welke door de beginpunten der coördinaten gaat, zooals fig 3 doet
kwadraat der afstanden toeneemt, kunnen de gedeeltelijke fouten uit de totaal fouten berekend worden door het inbrengen van een rechte lijn in dier voege, dat de afstanden tusschen deze en de kromme in kwadratische verhouding toenemen. In fig. 3 is dit de lijn O G. Het moet dus zijn: 400 = m, en m = 16 u. De ligging der rechten wordt het eenvoudigst door herhaald probeeren gevonden. Uit de foutkromme is ook nauwkeurig op te maken, of er wellicht nog andere oorzaken voor de fout bestaan b.v. oneffenheden in de photographische platen, onnauwkeurig inspelen van de libellen, enz. In deze gevallen onstaan er namelijk onregelmatigheden in de diverse punten, zoodat men geen bestendige kromme kan krijgen. We wijzen er hier echter nogmaals in het bijzonder op, dat vorenstaande beschouwingen omtrent fouten alleen gelden voor het normale geval. Al is het ook mogelijk, de parallaxen bij gedraaide zien. Daar de fout A b in evenredigheid met de assen vast te stellen, toch verdient het aanbeveling. afstanden, en de fout A v in evenredigheid met het
ROODE DANBOLINE een specialiteit van d e bekende
fabrikanten
van scheepsverven
THE INTERNATIONAL PAINT & COMPOSTIONS Co Ltd te LONDON, kan WORDT Heeft Nadere
l o o d m e n i e in a l l e o p z i c h t e n GEHEEL een
inlichtingen
GEREED
geheel vervangen,
VOOR
GEBRUK
dekvermogen
van
Ook
verkrijgbaar
in grijs
prijsopgave
worden
en
ca.
doch
GELEVERD.
15 M^ per
K. G
en wit gaarne
verstrekt
door
de
N. V. INTERNATIONALE CREDIET- EN HANDELS-VEREENIGING „ROTTERDAM" Batavia — Tg. Karang
Cheribon — Semarang — Soerabaja — Padang — Palembang — Pangkal Pinang — Pontianak
bij terreinopnamen steeds met gelijkgerichte assen te werken en bij het instellen de uiterste nauwkeurigheid te betrachten. De draaiïngshoeken mogen in het algemeen niet meer dan 1' zijn. Het grootste deel der gevoelige platen is dan foutvrij; alleen tegen den rand zullen parallaxfouten voorkomen, die dan echter binnen de toe te laten grenzen blijven. Heeft men zich aldus overtuigd, dat de photo's bruikbaar zijn, dan gaat men aan het uitmeten. Het in teekening brengen van de verschillende punten gaat op dezelfde wijze als bij het tachymetreeren. Het verplaatsbare merk in den comparator vervangt in zekeren zin den helper, die de meetlatten draagt; daar dit merk gemakkelijk en vlug beweegbaar en ook op volstrekt ontoegankelijke punten te stellen is, gaat het opnemen van het terrein hiermee veel 36
— —
Benkoelen, Makasser.
sneller en met veel minder moeite dan met den tachymeter. Voor het in teekening brengen der afzonderlijke punten zonder verdere berekening heeft S. Truck een toestelletje gemaakt, waarvan de theoretische grondslag berust op de afstands- en hoogteforraule. Het bestaat uit twee schuifmaatstokken, waarop men afstand en hoogte kan aflezen. Met den stereo-comparator kan men niet alleen snel en met voldoende nauwkeurigheid den afstand en de hoogte der verschillende terreinpunten bepalen, doch ook, omgekeerd, punten op een bepaalden afstand van het standpunt op een bepaalde hoogte of beneden het standpunt opzoeken. Bijzonder eenvoudig is in het normale geval het opzoeken van punten, die evenwijdig met de meetlijn liggen; men
behoeft slechts, zonder haar onderlingen afstand te wijzigen, de platen in den stereo-comparator te verschuiven en leest dan de beide coördinaten op het beeld, waaruit de hoogteligging en de afstand van het verticale vlak door de optische as van het linkerapparaat blijkt, op de hiervoor bestemde schalen af. Bij het opzoeken van punten, die op gelijke hoogte liggen, m.a.w. het opzoeken der hoogtelijnen, wordt de microscoop op de berekende beeldpuntcoördinaten ingesteld, en daarna worden alle punten in het beeld bepaald, waar het meetwerk op staat. Zeer aanbevelenswaard is het uitmeten der beelden door middel van evenwijdige lijnen. Hierbij is het doelmatig, uit te gaan van door driehoeksmeting vastgelegde punten, waarvan de parallax bij de verschuiving ongewijzigd wordt aangehouden. Het merk wordt nu ingesteld op alle punten, welker bepaling noodig of gewenscht schijnt. Heeft men zoo al die punten, welke in de door het eerste punt gaande parralel met de meetlijn liggen, bepaald, dan wordt een ander bekend punt tot uitgangspunt genomen en gaat men op dezelfde wijze te werk, tot alle punten in het beeld bepaald zijn. Het inteekenen der hoogtelijn volgens de in het plan bij elk punt genoteerde hoogtecijfers levert dan geen moeilijkheden meer op, daar men zich, bij eenigen twijfel, door beschouwing van het stereoscopische beeld te allen tijde terstond weer den vorm van het terrein voor oogen stellen en zich omtrent twijfelachtige punten zekerheid verschaffen kan. Door de ontwikkeling van de automatische meetmethode met den z.g. stereo-autograaf heeft de methode der berekening van de verschillende punten uit de beelden veel van haar beteekenis verloren, daar de stereograaf en dergelijke instrum^enten, zooals de auto-cartograaf van de firma H e y d e te Dresden, veel economischer werken. Een nadere beschrijving van deze nauwkeurigheidsinstrumenten zou ons echter te ver voeren. Wie er meer van wil weten, verwijzen wij naar het artikel van Lüscher in het ,,Zeitschrift fur Instrumentenkunde" 1919: „Der Stereo-autograph Modell 1914, seine Berichtigung und Verwendung", en dat van Sander in hetzelfde tijdschrift, jaargang 1921: ,,Der von Orel-Zeiss'sche Stereo-autograph und neue Vorschlage fijr seine Ausgestaltung". Slotopmerkingen. Hoe voordeelig en geschikt voor terreinopmeting de photogrammetrie vooral in het hooggebergte ook moge zijn, toch is ze niet bestemd, de andere meetmethoden, met name de terreinmeting met behulp van dwarsprofielen volgens het veelhoeksysteem, en het tachymetreeren, geheel te verdringen. De beide laatste, vroeger gebruikelijke methoden zullen ook naast de photogrammetrie nog dikwijls worden toe-
gepast, hetzij voor detail-opmetingen, die zich om een of andere reden niet voor photogrammetrische opname leenen, hetzij voor het vastleggen van controle punten. Op begaanbaar terrein schijnt het daarom doelmatig, ook wanneer men het photogrammetrisch wil opnemen, vooraf een veelhoek uit te zetten. De hoekpunten daarvan kunnen dan als controlepunten voor de photogrammetrische opname dienst doen, terwijl eventueel noodige detailmetingen tot aanvulling van het photogram te allen tijde gemakkelijk in aansluiting met den veelhoek te doen zijn. In den laatsten tijd heeft men ook de vliegkunst in dienst van het terreinmeten gesteld en getracht zich de vliegmachine ten nutte te maken voor het photographeeren van het terrein. In hoever deze pogingen tot practische resultaten zullen leiden, valt nu nog niet te zeggen. Ongetwijfeld geven opnamen, van uit een vliegmachine, van het onmiddellijk daaronder gelegen terrein een zeer goed inzicht in de gedaante daarvan. Wanneer men er in slaagt, de plaats van het vliegtuig op het oogenblik nauwkeurig aan te geven, zal de bovenvermelde methode van uitmeting der beelden zonder bezwaar ook voor terrein-opname vanuit vliegmachines zijn toe te passen. Tot nu toe is die methode, voor zoover bekend, in Duitschland in hoofdzaak slechts voor doeleinden van stedebouw toegepast, waarbij door loodrechte of schuine opname een voldoend nauwkeurige plattegrond der stand vervaardigd werd. Bij de voorbereiding van spoorwegwerken is ze nog niet toegepast, maar in zich daarvoor bijzonder leenende gevallen zou men ze ook hier in overweging kunnen nemen. Een serie beelden, die op gelijkblijvende hoogte van uit een vliegmachine loodrecht zijn opgenomen, geeft een voortreffelijk aanknoopingspunt bij de algemeene terreinverkenning en kunnen later dienst bewijzen bij de meer nauwkeurige opmeting van het terrein volgens de algemeen gebruikelijke methode. Een puntsgewijze uitwerking der photogrammen is wegens de meer ingewikkelde berekening minder economisch dan die, welke bij opname vanaf het terrein zelve plaats heeft. In den laatsten tijd zijn voor het automatisch uitwerken van zulke opnamen toestellen vervaardigd, b.v. auto-cartograaf van de firma H e y d e te Dresden en de stereo-planigraaf van de firma K a r l Z e i s s te Jena, die op soortgelijke wijze als de stereo-autograaf het carteeren uit luchtopnamen zonder rekenwerk mogelijk maken.
37
DE AANWIJZING VOORAFGAANDE AAN DE AANBESTEDING VAN WERKEN. Naar aanleiding van het onder bovengenoemd hoofd in het /. B. T. van 31 Januari j.l. No. 2 verschenen artikel van Ir. J. Meertens, zijn door den Heer Kienecher in „Mededeelingen van hei Hoofdbestuur van den Ned. Indischen Aannemershond", eenige beschouwingen omtrent dit onderwerp gegeven, welke wij in extenso hieronder later volgen, volledigheidshalve vergezeld van de repliek van Ir. Meertens, welke deze zoo vriendelijk was ons rechtstreeks toe te zenden. Red. DE BESCHOUWING VAN Ingr. J. MEERTENS OVER DE „STAAT VAN AANWIJZING", In ons nummer van 12 Februari j.l. namen wij een artikel over uit het ,,Indisch Bouwkundig Tijdschrift" van den heer Ingr. J. Meertens over: ,,De aanwijzingvoorafgaande aan de aanbesteding van werken". Wij verzuimden bij de overname de bron, waaruit wij putten te vermelden. De fout zij bij dezen hersteld. Het spreekt van zelf, dat het door Ingr. Aleertens geschrevene onze volle aandacht heeft. Met de schrijver ben ik het eens, dat de aanwijzing bij de aanbesteding van werken onmogelijk gemist kan worden. Steeds en altijd zijn er onduidelijkheden, hetzij in het bestek, hetzij in de verstrekte teékeningen en het is noodig, dat deze onduidelijkheden worden toegelicht voor dat de aanbesteding plaats heeft. Nu begin ik met op een euvel te wijzen, dat vooral plaats heeft bij particuliere architecten, maar ook wel bij Gouvernementsdiensten plaats heeft. Ik bedoel de veel te korte tijd die er dikwijls gegeven wordt tusschen het verkrijgbaar stellen van de teékeningen en het bestek en het houden van de aanbesteding. Wordt deze tijd te kort genomen, dan is het onverbiddelijk gevolg, dat de aanbesteding plaats heeft twee of drie dagen na de aanwijzing heeft plaats gevonden. Deze tijd nu is te kort. Wel degelijk noodig zal het ook zijn, dat de minimum tijd bepaald wordt die er verloopen moet tusschen het verkrijgbaar stellen van de gegevens voor de aanbesteding, in dit geval dus de teékeningen en het bestek, en de tijd die verloopen moet tusschen het houden der aanwijzing en de aanbesteding. In deze tijden van slapte en depressie heeft men tijd genoeg, maar in meer normale tijden behoeft de aannemer wel degelijk eenigen tijd van voorbereiding en dit nu laat bij particuliere architecten dikwijls te wenschen over. Een tweede euvel waar ik de aandacht op wil vestigen, zijn de dikwijls zeer onvoldoende teéke38
ningen. Reeds meermalen werd hierop in ons blad de aandacht gevestigd, maar het euvel blijft bestaan. Het schijnt nog steeds niet voldoende door te dringen tot de Directies, dat zij het belang van den bouwheer ten zeerste dienen door te zorgen, dat zij met zoo volledig mogelijke teékeningen bij de aanbesteding komen. Het is in de eerste plaats een belang van den bouwheer, dat de aannemers zoo precies mogelijk weten wat zij maken moeten. Bij de aanbesteding wordt dan de laagste prijs verkregen en de goede voortgang van het werk is dan ook van de aanvang af verzekerd. Het valt ook altijd op, dat goed voorbereide werken een behoorlijk bestek hebben en duidelijke teékeningen en dat de staat van aanwijzing van die werken zoo kort is en zoo weinig vragen bevat. Het zijn juist die werken, die aanbesteed worden op niet volledige teékeningen en een niet goed uitgewerkt bestek, die aanleiding geven tot allerlei vragen en velerlei ophelderingen vereischen. Wanneer ik tot zoover mijn algemeene inzichten te kennen gaf, dan kom ik nu aan het artikel van den heer Meertens en wel aan dat gedeelte waar hij zegt: ,,Het is dientengevolge van het grootste belang voor gegadigden, dat zij eischen, dat mededeelingen, voor hen van beteekenis, bij de aanwijzing verstrekt, in het proces-verbaal worden opgenomen en voor den ambtenaar, die de aanwijzing houdt, dat hij geen mededeelingen doet in strijd met of in afwijking van bestek en voorwaarden, aangezien deze door den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken namens de Regeering vastgestlede voorwaarden nici mogen worden gewijzigd of aangevuld, zonder uitdrukkelijke machtiging van dat departementshoofd. Dat dit beginsel vaak uit het oog wordt verloren, blijkt herhaaldelijk; op verzoek of aandrang van aannemers worden meermalen besteksbepalingen door het proces-verbaal van aanwijzing radicaal veranderd. Dit verschijnsel moet worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat bij vele directies (die in den regel de aanwijzingen houden) nog niet het besef is doordrongen, dat zij in de aannemingsovereenkomst, gesloten tusschen de Regeerirg van Nederlandsch-Indië en den aannemer, slechts de rol van tusschenpersoon, optredende voor het Land, vervullen, met de taak er voor te waken, dat de overeenkomst wordt ten uitvoer gelegd conform de vastgestelde voorwaarden." Ik heb zeer groote bezwaren tegen de woorden: „dat hij geen mededeelingen doet in strijd met of in afwijking van bestek en voorwaarden, aangezien
n.eze door den Directeur der Burgelijke Openbare Werken namens de Regeering vastgestelde voorwaarden niet mogen worden gewijzigd of aangevuld, zonder uitdrukkelijke machtiging van het departementshoofd." Mijn meening is, dat de aanwijzing dan dikwijls tot een wassen neus wordt. Als de meening van den heer Ingr. Meertens werkelijk juist is en als dat ook de opvatting van den Directeur B.O.W. is, dan lijkt het mij het best, dat de Directeur B.O.W. bij alle aanwijzingen maar tegenwoordig is, want er moeten dikwijls radicale wijzigingen staande de aanwijzing in de besteksartikelen worden aangebracht. Alle aannemers zullen dit direct met mij eens zijn en als de ambtenaar met de aanbesteding belast, niet het recht heeft een dikwijls foutieve bepaling te wijzigen, dan vraag ik mij zelven af, waartoe die aanwijzing dan dient en welke bevoegdheid deze ambtenaar dan heeft. Het is mogelijk, dat men in de woonplaats van den Ingr. Meertens (Batavia) waar ook de zetel van het Departement der B.O.W. is, direct contact tusschen den ambtenaar met de aanbesteding belast en den betrokken ambtenaar van het Departement mogelijk is, maar in verdere afgelegen streken merkt men direct op, dat het bestek is opgemaakt door een plaatselijk niet ter zake kundigen ambtenaar. Men herleze daarvoor nog maar eens het goed gedocumenteerde artikel van collega de Jong over ,,het goed lezen van bestekken". De aanwijzing moet wel degelijk gelegenheid geven aan den ambtenaar met de aanbesteding belast, om die wijzigingen en aanvullingen te geven, die hij naar plaatselijke omstandigheden recht en billijk oordeelt. Hier komt naar voren het feit, dat ieder burger steeds zoo verschrikkelijk vindt, dat alleen Batavia beslissen mag. De heer Meertens is ook niet consequent, want voor de buitenbezittingen wil hij de plaatselijke ambtenaren wel de bevoegdheid geven om afwijkingen te geven. Ik zou zoo zeggen, als het daar aan den ambtenaar toegestaan is besteksbepalingen te wijzigen, dan is er niets geen bezwaar tegen ook voor Java deze bevoegdheid te geven. Ik kan het niet helpen, maar ik wordt een beetje kriebelig als ik zie, dat men een eerstaanwezend ambtenaar, dat is dus een Leider van een Landsgebouwendienst of een Directeur van een Haven, nog zoo weinig zelfstandigheid toekent, dat hij nog geen bepaald verkeerde besteksbepaling zou mogen wijzigen of aanvullen. Zijn dan de landsbelangen allee.i veilig in Batavia en zetelt daar zooveel wijsheid, dat dat wat niet in de hoofdstad zit niet in aanmerking komt? Ik meen dat een aanwijzing alleen dan tot zijn recht kan komen, wanneer de met de aanwijzing belaste ambtenaar de volle bevoegdheid heeft die aan-
vullingen en wijzigingen aan te brengen, welke naar' zijn meening noodzakelijk zijn en door de omstandigheden geboden worden. Het spreekt, vanzelf, dat ook de aanwijzing van de ^ijde der aannemers niet gebruikt most worden om allerlei vragen te stellen die niets terzake doen. Ik heb het een keer meegemaakt, dat er een aannemer vroeg: ,,Waarom kosten de bestekken en teekeningen in Oost-Java ƒ 25.— en waarom zouden diezelfde teekeningen in West-Java niet meer dan ƒ 5.— ko3Len en ik verzoek U die vraag in de staat van aanwijzing op te nemen". Kijk, het is te begrijpen, dat toen de Directie antwoordde: ,,Ik geloof, dat U nog meet leeren wat een aanwijzing is. Ik wil U dit wel even duidelijk maken; een aanwijzing is een gelegenheid om onduidelijkheden in bestekken en teekeningen toe te lichten en ik geloof niet, dat Uwe vraag daar toe behoort". Het artikel van den heer Meer.e.is vervolgende, gaat nu mijn bezwaar tegen de slotalinea van zijn model proces-verbaal, waar hij zegt: ,,waarna is bekend gesteld, dat een gewaarmerkt afschrift van dit proces-verbaal gratis verkrijgbaar is gesteld." Er zou nog wel iets aan te merken ziji tegen het feit, dat daar maar eens even een paar van de mededingende aannemers belas L worden met het teekenen van het procesverbaal van aanwijzing, het waarmerken van al die monsters en detailteekeningen, m.aar dit laat ik rusten. Mijn bezwaar gaat tegen het g at=s verkrijgbaar stellen van de staat van aanwijzing. Naar mijn meening en ik twijfel er niet aan of aJla belanghebbenden zullen dit direct met mij eens zijn, is het de taak van de Directie om aan allen die bestek en teekeningen hebben gehaald, de staat van aanwijzing gratis en franco thuis te zenden. Het is niet te eischen van de kooper van bestek en teekeningen, dat hij nogeens weer de loop most doen om de staat van aanwijzing te halen. Trouwens de Directie moet dit zelf niet willen. De staat va-i aanwijzing is een onderdeel van het bestek, en het is de taak van de Directie om te zorgen, dat iedere belanghebbende, in dit geval de koopers van het bestek en de teekeningen, in het bezit zijn van het betrokken stuk. Het is dan uitgesloten, dat de inschrijver zich later er op zou kunnen beroepen de staat van aanwijzing niet te hebben gehad. Ik wil hiermede eindigen, maar ik meen goei te doen met ook van deze zijde de heer Ingr. Meertens te danken voor zijn belangwekkend artikel. Ik hoop, dat meerdere collega's nu eens in hun penhouder zullen klimmen, om hun meening omtrent deze zaiken uit een te zetten. Het is noodig, dat er op het gebied van bestek, teekeningen en staat van aanwijzing wat meer eenheid komt. KIENECKER. 39
Repliek van den heer Ir. J. Meertens. Batavia-Centrum, 26 Februari 1932. Geachte Redactie, Beleefd ver-zoek ik U om plaatsing van het onisrvclgende, waarbij ik de opmerkingen van den heer Kienecker betreffende mijn artikel over „de aanwijzing voorafgaande aan de aanbesteding van werken" zeer in het kort en in hoofdzaken zal beantwoorden (zie No. 8 van Uw tijdschrift). 1. Een „meening" heb ik niet pogen te verkondigen; de inhoud van mijn opstel geeft daartoe dan ook geen aanleiding. Ik heb slechts bskend gesteld, welke gedragslijn bij de aanwijzing moet worden gevolgd, in verband met de bestaande bepalingen en ambtelijke verhoudingen.
op te merken, dat ik als aannemer, uiteraard in mijn belang, meermalen een loop heb moeten doen, om mij op de hoogte te stellen van de voorwaarden der aanbesteding. Dat de aannemer zich zou kunnen beroepen op onbekendheid met het proces-verbaal van aanwijzing is uitgesloter-, aangezien zijn inschrijvingsbiljet gebaseerd is op bestek en voorwaarden, waarin bepaald is, dat het proces-verbaal van aanwijzing even bindend is als het bestek. Hij zou zich zelf dus wel eens deerlijk kunnen benadeelen door geen kennis te nemen van den inhoud van meergemeld stuk. Onjuist is de opvatting echter van den heer K., dat het proces-verbaal van aanwijzing een ,,onderdeel van het bestek" is. Het bestek toch is reeds vastgelegd en goedgekeurd door den Directeur der B.O.W., voordat de aanwijzing is gehouden. Hoogachtend,
2. De heer K. ziet blijkbaar over het hoofd, dat de bestekken voor B.O.Werken door de plaatselijke B.O.W.-ambtenaren worden opgemaakt, zoodat die ambtenaren in de tot standkoming van een bestek een zeer groot aandeel hebben en met de plaatselijke omstandigheden ten volle rekening wordt gehouden. Hiermede zou kunnen worden volstaan, aangezien het betoog van den heer K. voor het grootste deel gebaseerd is op de even aangeduide onjuiste onderstelling, doch het zij mij vergund nog even in te gaan op de volgende punten. 3. Tot hoever moet volgens de heer K. de bevoegdheid van den ambtenaar, die de aanwijzing doet, gaan met betrekking tot het aanbrengen van wijzigingen ? Waar ligt de te trekken grens ? De heer K. wil vermoedelijk heelemaal geen beperking. Maar waartoe zou het dan dienen, dat de plannen e.a. ontwerpstukken (begrcoting en bestek) de goedkeuring van den Directeur der B.O.W. vereischen? Dit zou dan niet de minste beteekenis hebben. E i in den gedachtengang van den heer K. wordt de bemoeienis van het departement ,,een wassen neus". Doch de heer K. ziet bij zijn betoog de in mijn art'kel voorkomende aanteekcning over het hoofd, dat een ambtenaar, zij het ook op eigen verantwoordelijkheid, tot iedere handeling bevoegd is, indien door het nalaten daarvan 's Lands belang zou worden geschaad. Deze regel geldt voor alle ambteaaren, zoowel op Java als in de buitengewesten. 4. De heer K. leest meer uit het model-procesverbaal van aanwijzing dan daarin is neergelegd. Hoofdzaak is, dat het proces-verbaal gratis wordt verstrekt. De wijze van distributie is niet aangegeven. Desniettemin meen ik niet te kunnen nalaten 40
Uw dw dr. J. Meertens.
DE INVLOED VAN CHEMICALIËN OP BETON. Chemicaliën kunnen bij beton in tweeërlei opzicht ongewenschte gevolgen na zich sleepen, nl. bij aanwezigheid van schadelijke chemicaliën in de toeslagstoffen, en ten tweede bij inwerking van schadelijke oplossingen op beton dat gereed is. Een interessant geval van de eerste soort werd onlangs in Engeland bij het inheien van gewapend beton-palen opgemerkt. Toen de beschadigde palen gebroken en onderzocht werden, constateerde men in het beton groene vlekken. Het grint was uit het rivierbed gebaggerd, en bleek bij het drogen volkomen zuiver. Een onderzoek toonde nochtans aan, dat de groene neerslag uit algen bestond. Deze waren met het toeslagmateriaal in het beton geraakt, en de film op een deel van het toeslagmateriaal verhinderde dan de goede cohesie. Verder moet er op gelet worden, dat het materiaal bij het vervoer niet vuil gemaakt wordt. Bijzonier schadelijk is, zooals bekend, suiker, en zelfs reeds in heel kleine hoeveelheden. In één geval verharde een gewapend-betonnen vloer niet, zonder dat men de oorzaak ontdekken kon. Toeslagmateriaal en cement waren van uitstekende kwaliteit. Door toeval ontdekte men, dat het gewassschen zand in suikerzakken aangevoerd was. In de zakken was een weinig suiker achtergebleven, die door het zand opgelost werd, dientengevolge onopgemerkt bleef, en het noodlottige gevolg veroorzaakte. Fouten van de tweede
soort werden soms veroorzaakt, doordat men de grenzen bij het gebruik van beton niet in het oog houdt. Indien men meent, dat onbeschermd beton weerstand biedt aan de aantasting van vloeistoffen, die bij het werk gebruikt worden, dan kan men onaangename verrassingen beleven. In een geval werd het oppervlak van een fabriciksvloer door afvalvet opgevreten. Het vet had oorspronkelijk niet veel vetzuren bevat, maar deze hadden zich door het ranzig worden van het vet vermeerderd. De schade had door schoonhouden van den vloer en vooral door een drievoudige behandeling met een natriumsilicaat-oplossing tot een minimum beperkt kunnen worden. Looivloelstoffen veroorzaken bij onbeschermd beton, zooals bijna alle zure vloeistoffen, haast altijd moeilijkheden. In zulke gevallen zou een zuizrvaste bedekking van pek en teer, of nog beter een bedekking van zuurvast asphalt of lood vereischt zijn. De schadelijke chemicaliën behoeven overigens niet vloeibaar te zijn. In een geval begon een ongewapende betonnen weg op verschillende plaatsen te werken. Bij onderzoek bleek, dat het beton hier en daar sterk aangetast was. De toeslagstoffen waren onberispelijk, maar de mortel bevatte ongeveer 6 pet. zwavelzuuranhydriet. Men ontdekte toen verder, dat het beton op met slakken bedekt steenslag gelegd was, welke sulfide en zwavelzuuranhydriet bevatten, welke laatste door het beton geabsorbeerd waren.
ONTVANGEN BOEKEN. Ijzerconstructie. Handleiding bij middelbaar technisch onderwijs en bij het ontwerpen en teekenen van ijzerconstructies ten behoeve van bouwkundige samenstellingen. Naar het Duitsch van C. KERSTEN door Ir. A. W. C. DWARS, met medewerking van Ir. B. H. Ter KUILE. Uitgave A. E. KLUWER, Deventer. Hollandsche prijs ƒ 5.90. Zij, die het Duitsche werk van Ing. C. Kersten kennen, zullen er van overtuigd zijn, dat hier wat goeds geleverd kan zijn. E!n dat is dan ock zoo. Met nadruk zegt de schrijver echter in zijn voorwoord, dat zijn boek geen vertaling is van het Duitsche werk, doch dat het voor Holland is bewerkt. En dat maakt het te aantrekkelijker. Het thans verschenen werk is een tweede druk; ten opzichte van den eersten druk mag als een belangrijke verbetering worden aangemerkt, dat een
afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan de techniek van het lasschen, welk gedeelte door Ir. B. H. ter Kuile werd bewerkt. Waar het lasschen van ijzerconstructies thans hoe langer hoe meer in de plaats treedt van het klinken, moet dit ontegenzeggelijk belangrijk worden geacht. De uitvoering is van de uitgevers van ,,De Technsche Vraagbaak" Het papier is van een iets of wat gelige tint, hetgeen prettig leest.
INHOUD VAN TECHNISCHE TIJDSCHRIFTEN. DE INSTALLATEUR No. 50. (12 December 1931). Heeft de electrische geschenken-campagne met Sinterklaas succes gehad. — Electrische aandrijving van werktuigen. — Nederlandsch fabrikaat. — Radio-rubriek van „de Installateur". — Stroomverbruik in „All Electric" huizen te Maidstone. — Een ventilator voor twee wijzen van opstelling. — Automatische uitschakeling van trapverlichting. —• BOUWSTOFFEN No. 12. (December 1931). Het handwerk van den wagenmaker. — Bauxiet. — De P-balk in gewelde staalconstructies. — Proeven op drukvastheid. — Een nieuwe mededinger voor den straatkliriker. (rubber). — BOUWBEDRIJF No. U. (11 December 1931). Drie nieuwe flatgebouwen in Den Haag. — Architecten-honorarium. — Nederlandsche bouwtentoonstelling Nebo, Den Haag. — Tentoonstelling van houtsoorten. — Technisch nieuws voor het bouwbedrijf. Formeelhaken. Gewapend betonligger systeem „Stapf". .,Hagee"rein kurkplaten als trillingsdempers en temperatuurhouders. Donnaconnaplaten. — Vuurweerstand en vuurweerstaande constructies. — Bouwkundig teekenen in nieuwe banen door normalisatie. — De Haagsche stadhuiskwestie. — Jurisprudentie inzdke bouwverordeningen en uitbreidingsplannen. —• BOUWBEDRIJF No. 1 (1 Januari 1932). Twee landhuizen van wijlen den Noorschen architect Lars Backer. — Draadgaas als bekisting voor betonwerk. — Gewapend beton-architectuur — Fabrieksgebouw voor toilet-artikelen te Puteaux. — Rationalisatie in het bouwbedrijf. — Bouwstaalmatten „Eureka". — Uitzetvoegen met gelijdoplegging. — Snelle methode ter bepaling van de schuifwapening in gewapend beton-liggers. — Bouwbedrijfinterviews. De keuring van materialen in Nederland. — Tennisbanen. — Nogmaals de kwestie Blijdorp. — Barsten in draadglas. — 41
BOUWBEDRIJF No. 2 (15 Januari 1932). De bebouwing van het Hoofddorpplein in Amsterdam-West. — Het rapport over de proefnemingen op de brandweertentoonstelling Rotterdam 1930. — Ontwerp voor het raadhuis te Zwijndrecht. — Gewapend beton cylinder-dak met bovenlichten voor een tramwagen-remise te Mannheim. —• Minivfium looningen. — Zijn leem,- en Meiachtige verontreinigingen in beton toelaatbaar? — Meeningen van anderen. Transportland-cement. — ELECTROTECHNIEK No. 1 (6 Januari 1932). Rapport van de commissie C aan het V.E.H.I.Bestuur. — Electrisch koken. — Een verbeterd systeem voor electrische aansluitingen. — Een brochure over het technisch onderwijs. — Roetvangers. — Uit de vakpers. — DE INSTALLATEUR No. 1 (2 Januari 1932). Nieuwjaarswensch. — Radio-rubriek van „De Installateur". — Voetbal bij avond. — Uit de vakpers. — DE INSTALLATEUR No. 2 (9 Januari 1932). Rapport van de commissie C aan het V.E.H.I.Bestuur. — Eenphasige schakelaars. Ongevallen door het monteeren van den schakelaar in de nulleiding.— Radio-rubriek van „De Installateur". — DE INSTALLATEUR No. 3 (16 Januari 1932). Zestig centrales gemeenschappelijk optrekkend voor het electrisch koken door alle huisvrouwen. — De centrale keuring door de K. E. M. A. — Radiorubriek van „De Installateur". — Schakelaarlicht, —
42
DOELFRAY'S SCHILDERSBLAD (Januari 1932). Nieuwe technieken bij het vak. — Water, water overal. — Doelfray's veiligheids- 'en gezondheidshoekje. — POLYTECHNISCH
WEEKBLAD
No, 2 (U
Januiri 1932). 25 Jaar aviatiek. — Roestbescherming van ijzer. — De decimale classificatie en de tiende Internationale Bibliografische Conferentie te •'is Gravenhage. — De Hervalbrug in Brazilië. — Gasspaarapparaten. — Electriciteitsvoorziening in Zwitserland. — Transformatoren. — Electrische aandrijving van cokesmachines. — Een tegen mijngasgevaar beschermd electrisch ontstekingsapparaat. — Kanaalstoomer „St. Andrew". — Amerikaansche atkelwerkende tweetactmotor. — De nieuwe Seine schu^isluis te Amfreville-sous-les-Monts. — Dubbel afsluitende h.d. stoomklep. — DE WATERSTAATS-INGENIEUR
No. 1 Januari 1932). Het loogvormingsproces bij de zoutwinning uit Zeewater. — Varia. — Controle op de betonsamenstelling gedurende den bouw. — Korte berichten. — Inhoud van tijdschriften. — Personalia. — Officieel gedeelte. — BOUWKUNDIG WEEKBLAD No. kRapport inzake de verzakkingen van de woningcomplexen in tusschendijken, aan den Kiefhoek en in Oud Mathenesse, te Rotterdam. — BruinzeeVs fabrieken. — Au-dela d'une architecture. — Prof: N. Lansdorp. — Naar een openluchtmuseum voor architecten-schetsen. —