IAB-Info Nummer 2 23 januari 2003
15e jaargang
Inhoud Beroep Stock option plans : nieuwe opdracht voor externe accountants De programmawet van 24 december 2002 stelt in het kader van aandelenoptieplannen dat voortaan ook (externe) accountants kunnen optreden bij de waardering van de aan de opties onderliggende aandelen. Hiermee wordt voor het accountantsberoep een positief punt gezet achter een verhaal dat enkele jaren geleden begon...
Fiscaliteit Meewerkende echtgenoot : fiscale aspecten (II) Aanslagjaar 2004 zal zeer zeker een keerpunt vormen in het leven van de meewerkende echtgenoot «zonder sociaal statuut». Behalve de toekenning van individuele pensioenrechten, – hoeksteen van het nieuw sociaal statuut dat we in het nummer 1/2003 van IAB-Info aankaartten, – evolueert ook fiscaal een en ander in de goede richting.
Vennootschapsrecht «Certificaten van inschrijving» van effecten op naam De verplichting die bestond onder de oude vennootschappenwet om, bij de inschrijving op obligaties op naam in de BVBA of op om het even welk effect op naam in de NV, een certificaat van inschrijving af te leveren, werd met de invoering van het Wetboek van vennootschappen gevoelig uitgebreid. Tijd voor een korte blik op de modaliteiten van de nieuwe regeling.
Algemene ledenvergadering van het IAB : zaterdag 26 april 2003 De Algemene Vergadering van het Instituut vindt plaats op zaterdag 26 april 2003 in het Paleis voor Congressen te Brussel. Zoals ieder jaar, zal ook deze Vergadering overgaan tot de verkiezing van twee commissarissen-titularissen (één Nederlandstalige en één Franstalige) en twee plaatsvervangende commissarissen (één Nederlandstalige en één Franstalige). Kandideren doet u per aangetekend schrijven, gericht aan de Voorzitter van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, Livornostraat 41 te 1050 Brussel. Wij herinneren u eraan dat de kandidaturen uiterlijk 30 dagen vóór de Algemene Vergadering ingediend moeten worden. De postdatum geldt als bewijs. Overeenkomstig artikel 23, § 2 van het huishoudelijk reglement moet iedere kandidatuur door ten minste tien leden gesteund zijn; deze tien leden moeten allen de kandidatuurstelling ondertekend hebben.
Beroep Stock option plans : nieuwe opdracht voor externe accountants Ph. VAN EECKHOUTE De programmawet van 24 december 20021 stelt in het kader van aandelenoptieplannen dat voortaan ook (externe) accountants kunnen optreden bij de waardering van de aan de opties onderliggende aandelen. Hiermee wordt voor het accountantsberoep een positief punt gezet achter een verhaal dat enkele jaren geleden begon... Aanleiding Op 26 juli 1999 diende de voorzitter van het IAB samen met twee confraters bij het Arbitragehof een verzoekschrift in tot nietigverklaring van artikel 43, §4, 2°, eerste lid van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen. Dit artikel behandelt, in het licht van de gewijzigde fiscale behandeling van aandelenopties, de waardering van aan de opties onderliggende niet-beursgenoteerde effecten. Concreet stelt het artikel dat, ongeacht de omvang van de betrokken onderneming, het advies over de werkelijke waarde van het aan de optie onderliggende effect uitsluitend kan worden uitgebracht door een bedrijfsrevisor2. Volgens de indieners van het verzoekschrift vormde dit gegeven een ongeoorloofde discriminatie van de accountant. Op 26 september 2000 sprak het Arbitragehof zich hierover uit. Het Hof stelde dat het ‘niet kennelijk onredelijk’ was om de betrokken waarderingsopdracht alleen aan bedrijfsrevisoren toe te vertrouwen3. Een onverwachte uitspraak voor diegenen die de debatten hadden gevolgd. De regering had in de procedure voor het Hof immers duidelijk toegegeven dat zij met het doel de tussenkomst van ‘externe deskundigen’ te garanderen, ‘wellicht té eenzijdig aansluiting had gezocht bij de vennootschapswetgeving die in het revisoraat voorziet’. Bovendien had het Instituut der Bedrijfsrevisoren als tussenkomende partij zélf gesteld dat er ‘geen reden voorhanden is waarom het eensluidend advies (...) niet eveneens door een externe accountant zou kunnen worden gegeven (...).’ Met andere woorden, alle partijen waren het er duidelijk over eens dat ook de externe accountant in deze procedure een rol moest kunnen spelen. Het Arbitragehof besliste er anders over, maar besloot desondanks het arrest met een positieve noot : het Hof stelde dat ‘het aan de wetgever toekomt de betrokken regeling te wijzigen indien hij dat wenselijk acht’. Hierop besliste de Raad van het Instituut de premier en de bevoegde ministers aan te schrijven om een wetgevend initiatief in die zin te bepleiten. Nieuwe programmawet : ook (externe) accountants De huidige malaise op de aandelenbeurzen kan er toe leiden dat begunstigden van aandelenopties op het moment van de toekenning van de opties al belastingen zouden hebben betaald op een financieel voordeel dat ze bij het lichten van hun opties misschien nooit zullen hebben. Om dit fenomeen enigszins te temperen, laat de recente programmawet toe dat vennootschappen die tussen 1 januari 1999 en 31 december 2002 stock option plannen hebben ingevoerd, onder bepaalde voorwaarden met de betrokken werknemers kunnen overeenkomen de uitoefeningsperiode met drie jaar te verlengen, zonder bijkomende fiscale gevolgen. Deze maatregel kadert uiteraard in de hoop dat de beurzen de komende jaren weer zullen ‘aantrekken’.
In hetzelfde hoofdstuk van de programmawet, meer bepaald in artikel 406, wordt voor het accountantsberoep een andere belangrijke wijziging aan de reglementering inzake aandelenopties doorgevoerd. Voortaan kunnen de aan de opties onderliggende niet-beursgenoteerde aandelen niet alleen door een bedrijfsrevisor, maar ook door een (externe) accountant gewaardeerd worden. De memorie van toelichting legt uit dat de doelstelling van de wijziging erin bestaat ‘de bedrijfsrevisor en de accountant op gelijke voet te stellen’. De tekst stelt verder dat ‘destijds werd nagelaten de externe accountants als deskundigen die voor deze opdracht in aanmerking komen, te vermelden. Het Arbitragehof stelde in zijn arrest van 26 september 2000 dat het aan de wetgever toekomt de betrokken regeling te wijzigen indien hij dat wenselijk acht. Inmiddels vertrouwde de wetgever in de wet op de werknemersparticipatie zowel aan externe accountants als bedrijfsrevisoren een identieke opdracht toe als diegene in de wet op de stock options.’ ‘Dergelijke opdracht behoort toe aan externe accountants en bedrijfsrevisoren’ De memorie van toelichting besluit met volgende belangrijke passage : ‘Teneinde een gelijke behandeling te waarborgen van de leden van de economische beroepen, bevoegd op basis van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, tussen te komen in dit type van opdracht (te weten, de externe accountants en de bedrijfsrevisoren) is het aangewezen de hiaat die tot op heden in onderhavige wet staat, op te heffen en bijgevolg de externe accountants – zoals reeds het geval is voor de bedrijfsrevisoren – uitdrukkelijk te vermelden als externe deskundigen die de door de wet omschreven opdrachten kunnen uitvoeren.’ Hiermee wordt voor het accountantsberoep alsnog een positief punt gezet achter een verhaal dat meer drie jaar duurde. Begin 2003 wordt op die manier voor de waarderingsopdracht in het kader van stock option plannen het begin van een nieuwe tijdrekening. Noten (1) Belgisch Staatsblad, 31 december 2002 (1° editie), blz. 58686. (2) In geval de uitgevende vennootschap niet-verblijfhoudend is, door een ‘accountant met een vergelijkbaar statuut’. (3) Zie hierover IAB-Info 19/2000.
Fiscaliteit Meewerkende echtgenoot : fiscale aspecten (II) R. LASSAUX Aanslagjaar 2004 zal zeer zeker een keerpunt vormen in het leven van de meewerkende echtgenoot «zonder sociaal statuut». Behalve de toekenning van individuele pensioenrechten, – hoeksteen van het nieuw sociaal statuut dat we in het nummer 1/2003 van IAB-Info aankaartten, – zal het aandeel van de inkomsten dat hen wordt toegekend, voortaan worden ondergebracht in de «bezoldigingen van meewerkende echtgenoten», een aparte categorie van beroepsinkomsten waarin het nieuwe artikel 33 WIB 92 voorziet, en waardoor zij, logischerwijze, hun eigen beroepskosten en sociale bijdragen die zij in het nieuwe regime verschuldigd zijn, in aftrek kunnen brengen. Als we daaraan toevoegen dat personen met een bescheiden inkomen toegang zullen krijgen tot het belastingkrediet, wordt nóg duidelijker dat deze nieuwe regeling een betekenisvolle stap vooruit vormt en de verwachtingen grotendeels inlost. Het nieuwe stelsel : enkel de meewerkende echtgenoten «zonder sociaal statuut» Voor alle duidelijkheid : het nieuw ingevoerde fiscaal stelsel heeft enkel betrekking op de «zuivere» meewerkende echtgenoten, d.w.z. alle personen die gehuwd zijn (of wettelijk samenwonen, ook indien het gaat om twee samenwoners van hetzelfde geslacht) met iemand die onderworpen is aan het sociaal statuut van de zelfstandigen en die geen eigen sociaal statuut hebben bij ontstentenis van een andere beroepsactiviteit die voor hen «eigen rechten opent op uitkeringen in een verplichte sociale zekerheidsregeling (kinderbijslagen, gezondheidszorgen, ziekte- en invaliditeitsverzekeringen en pensioenen) die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van zelfstandigen». Voor de meewerkende echtgenoot die een volwaardig sociaal statuut geniet omwille van een hem of haar eigen sociaal statuut (echtgenoot met sociaal statuut), verandert er dus niets : het bestaande fiscaal regime zoals vervat in de artikelen 86 tot 89 WIB 92, blijft onverkort toepassing vinden. Meewerkende echtgenoten met sociaal statuut : continuïteit Sinds verschillende jaren al kunnen alle zelfstandigen en beoefenaars van vrije beroepen, ambten, posten en andere winstgevende bezigheden – met uitsluiting van werknemers en bestuurders, – een deel van hun beroepsinkomen aan hun echtgenoot toekennen (code 616/641), op voorwaarde dat de vier volgende voorwaarden zijn vervuld : • werkelijke hulp : de betrokkene moet daadwerkelijk helpen in de onderneming van zijn echtgenoot; • normale bezoldiging voor geleverde prestaties : het inkomen van de meewerkende echtgenoot moet overeenstemmen met de aard, de omvang en de duur van de geleverde prestaties en mag niet meer bedragen dan 30 % van het totale beroepsinkomen uit de gezamenlijk uitgeoefende beroepswerkzaamheid, vooraf verminderd met ermee verband houdende beroepskosten, de afzonderlijk belastbare beroepsinkomsten en de vrijgestelde bestanddelen (lijn 16 van vak V van het berekeningsblad). Het meewerkinkomen mag bovendien maximum 7 710 EUR (aj. 2002) bedragen, tenzij de meewerkende echtgenoot bewijst dat zijn prestaties hem recht geven op een groter aandeel dat kan oplopen tot 50 %;
•
•
afwezigheid van aanzienlijke eigen beroepsinkomsten : de beroepsinkomsten die de meewerkende echtgenoot uit hoofde van een afzonderlijke beroepswerkzaamheid verkrijgt tijdens het belastbaar tijdperk waarin de toekenning gebeurt, mogen een bepaald plafond niet overschrijden. Voor de berekening van dit plafond worden niet in aanmerking genomen : de eerste schijf van 10 020 EUR (geïndexeerd bedrag voor aj. 2002) van de netto belastbare beroepsinkomsten (na aftrek van de forfaitaire of werkelijke beroepskosten, de vrijgestelde bestanddelen en de beroepsverliezen die op die inkomsten kunnen worden aangerekend), de afzonderlijk belastbare beroepsinkomsten (art. 171 WIB 92), de pensioenen, renten, vergoedingen en andere vrijgestelde toelagen (art. 38 WIB 92) alsook de omzettingsrenten bedoeld in artikel 170 WIB 92, behoudens wat betreft het jaar van toekenning of betaling van het kapitaal dat wordt omgezet; de toekenning mag niet gebeuren in het jaar van het huwelijk, het jaar van de ontbinding van het huwelijk of van scheiding van tafel en bed, en evenmin in het jaar dat volgt op dat van de feitelijke scheiding : de echtgenoten worden dan immers beschouwd als afzonderlijke belastingplichtingen.
Net als vroeger zal het meewerkinkomen als grondslag dienen voor de berekening van de belastingverminderingen inzake langetermijnsparen (levensverzekeringspremies en kapitaalaflossingen) en zal het bedrag worden meegedeeld aan de sociale verzekeringskassen als zijnde het inkomen van de meewerkende echtgenoot. Meewerkende echtgenoot «zonder sociaal statuut» : vier nieuwe elementen Zoals we het al zeiden, wordt de toekenning van een deel van de winst of de baten momenteel niet beschouwd als een volwaardig beroepsinkomen. Het zorgt enkel voor een herverdeling van de hogere inkomsten van de ene echtgenoot over de beide echtgenoten. Om die reden worden verschillende artikelen uit het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) aangepast om tot een nieuw fiscaal statuut te komen. Vier elementen vormen het frame van de nieuwe regeling die, – we benadrukken het nogmaals, – enkel betrekking heeft op de meewerkende echtgenoot die zelf geen volwaardig sociaal statuut geniet op grond van een hem of haar eigen beroepsactiviteit. 1. Eigen bezoldigingen (nieuwe art. 30, 3° en 33 WIB 92) Wat de meewerkende echtgenoot ontvangt, zal een bruto belastbaar inkomen vormen, waarop de regels voor het bepalen van het netto-inkomen van toepassing zijn (zie onder punt 2). Zo worden de bezoldigingen van meewerkende echtgenoten in het nieuwe artikel 33 WIB 92 als volgt gedefinieerd : «alle toekenningen van een deel van de winsten en de baten aan de meewerkende echtgenoot die, tijdens het belastbaar tijdperk, hetzij geen afzonderlijke werkzaamheid, hetzij een afzonderlijke werkzaamheid uitoefent waarvoor hij/zij geen eigen rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering, die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van zelfstandigen, hetzij een uitkering binnen het raam van de sociale zekerheid ontvangt die voor hem/haar geen dergelijke eigen rechten opent». Net als in het klassieke regime van artikel 86 WIB 92 (meewerkende echtgenoten met sociaal statuut, zie hoger), kan een toekenning enkel gebeuren door echtgenoten die winsten of baten ontvangen : handelaars, nijveraars, landbouwers en beoefenaars van vrije beroepen, met uitsluiting van bedrijfsleiders. Vanzelfsprekend moeten ook de aldus toegekende bezoldigingen «overeenstemmen met de normale bezoldiging van de prestaties van de meewerkende echtgenoot». Deze bezoldiging is in principe beperkt tot «30 % van het netto bedrag van de beroepsinkomsten van de werkzaamheid die met behulp van de echtgenoot wordt uitgeoefend», waarbij enkel de globaal belastbare beroepsinkomsten in aanmerking worden genomen, «behoudens indien de prestaties van de meewerkende echtgenoot hem kennelijk recht geven op een groter deel». Het is bijgevolg niet zonder belang dat de Minister ermee ingestemd heeft dat deze verdeelsleutel van de inkomens zal kunnen wijken, mits het voorleggen van een afdoend bewijs, voor een 50/50verdeelsleutel, die bijvoorbeeld courant zou worden aanvaard in het kader van de activiteiten van een koppel dat een restaurant of een bakkerij uitbaat.
Daartegenover staat dat, wanneer geen enkele prestatie verricht wordt als meewerkende echtgenoot, er geen sprake kan zijn van een toekenning, en dit noch bij toepassing van artikel 33 WIB 92, noch bij toepassing van artikel 86 WIB 92. Bovendien komt, wanneer gedurende enig moment van het belastbaar tijdperk de meewerkende echtgenoot «meewerkende echtgenoot met een sociaal statuut» is, deze uitsluitend in aanmerking voor de toepassing van artikel 86 WIB 92. In tegenstelling tot het huidige regime van artikel 86 WIB 92, wordt er, met betrekking tot de eigen beroepsinkomsten van meewerkende echtgenoten (10 260 EUR voor aj. 2003) op geen enkele manier verwezen naar een plafond. In casu volstaat het dat de meewerkende echtgenoot nog niet gedekt is door een eigen volwaardig sociaal statuut ingevolge een afzonderlijke beroepsactiviteit of sociale uitkeringen. Onder dit voorbehoud zullen de bezoldigingen van de meewerkende echtgenoot die geen eigen beroepsinkomsten heeft, aftrekbaar zijn in hoofde van de geholpen echtgenoot en worden zij om die reden nu formeel uitgesloten uit de bepalingen van artikel 53, 12° WIB 92. De belastbare grondslag wordt hier dus verkleind via de beroepskosten en niet via de techniek van de toekenning. Het resultaat is evenwel hetzelfde. Wat de vormaspecten betreft, ontslaat de aanpassing van artikel 57 WIB 92 de echtgenoot die ze toekent van de verplichting individuele fiches en een samenvattende opgave op te maken van de bezoldigingen van de meewerkende echtgeno(o)te. 2. Aftrek van eigen beroepskosten Van dit inkomen mag de meewerkende echtgenoot naar keuze als beroepskosten aftrekken : – ofwel forfaitaire beroepskosten ten belope van 5 %, wat de eenvoudigste oplossing is; – ofwel de werkelijke beroepskosten. De hier bedoelde beroepskosten zijn de kosten die eigen zijn aan de meewerkende echtgenoot, met andere woorden die moeten worden gemaakt omdat de echtgenoot meewerkt en die er dus niet zouden zijn indien hij dat niet doet. Anderzijds kunnen die kosten eigen aan de meewerkende echtgenoot geen beroepskosten zijn van de geholpen zelfstandige. Als de meewerkende echtgenoot zonder sociaal statuut er, vanuit fiscaal oogpunt, baat bij heeft, kan hij bovendien van zijn bezoldigingen ook nog de sociale bijdragen aftrekken die hij in het nieuw sociaal regime verschuldigd is (zie IAB-Info nr. 1/2003). 3. Verhoging indien geen of onvoldoende voorafbetalingen Aangezien de betreffende bezoldigingen verkregen zijn buiten een band van ondergeschiktheid, worden ze, net zoals de inkomsten van de geholpen echtgenoot, verhoogd ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan. Dit sluit ook aan bij de wijziging van artikel 89 WIB 92 door artikel 13 van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting, die vanaf het aanslagjaar 2005 in werking treedt. Die wijziging houdt in dat het toegekende inkomen dezelfde kwalificatie behoudt als het inkomen waaruit het is toegekend. Wanneer dus een deel van de winst wordt toegekend aan de meewerkende echtgenoot, behoudt dit toegekende deel de kwalificatie «winst». De aanpassing van de artikelen 157, 158, 164, 166 et 167, tweede lid, WIB 92 heeft tot doel het nieuwe stelsel van het meewerkinkomen te onderwerpen aan verhoging indien geen of onvoldoende voorafbetalingen zijn gedaan.
De aandacht moet in het bijzonder gevestigd worden op de wijziging van artikel 157 WIB 92 door artikel 43 van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting die vanaf aanslagjaar 2005 in werking treedt. Die wijziging bepaalt dat het overschot op de voorafbetalingen gedaan door een echtgenoot die met toepassing van artikel 86 W.I.B. 92 een gedeelte van zijn of haar winst of baten toekent aan de meewerkende echtgenoot, van rechtswege toekomt aan de meewerkende echtgenoot. Deze regel blijft zonder meer van toepassing. Logischerwijs heeft de wijziging van artikel 270, 1° WIB 92 tot doel te vermijden dat voor de bezoldigingen aan een meewerkende echtgenoot bedrijfsvoorheffing zou moeten worden ingehouden. 4. Belastingkrediet in geval van bescheiden inkomsten De meewerkende echtgenoot zonder sociaal statuut die in de categorie van de lage inkomens valt (het geheel van de netto-inkomsten van de belastingplichtige mag niet hoger zijn dan 14 140 EUR en zijn activiteitsinkomsten moeten hoger zijn dan 3 260 EUR zonder 14 140 EUR te overschrijden), zal recht hebben op een belastingkrediet. Dat is niet het geval voor de meewerkende echtgenoot met sociaal statuut voor zover het belastingkrediet wordt berekend op basis van het inkomen vóór toekenning (art. 289ter WIB 92). Kleine nuance : het betreft eerder een «afgeroomd» belastingkrediet vermits het, in hoofde van de meewerkende echtgenoot zonder sociaal statuut nooit een (te indexeren) plafond van 200 EUR zal kunnen overschrijden. Dat is dus minder dan de helft van het bedrag dat toepassing zal vinden in het normaal regime vanaf aj. 2004 (440 EUR, te indexeren). Bovendien zal er evenmin een belastingkrediet worden toegekend wanneer het meewerkinkomen voortkomt uit een activiteitsinkomen dat zelf niet in aanmerking komt voor het belastingkrediet of dat wordt toegekend door een belastingplichtige die winsten of baten heeft verkregen die zijn vastgesteld volgens forfaitaire grondslagen van aanslag (nieuw art. 289ter WIB 92). Vanaf wanneer ? De fiscale bepalingen, zoals we ze hier hebben voorgesteld, treden vanaf aanslagjaar 2004 in werking. Maar er zullen ook overgangsbepalingen gelden, net als voor het sociale luik. De bepalingen van artikel 86 WIB 92 blijven van toepassing op de meewerkende echtgenoten met «sociaal statuut», maar ook, voor de aanslagjaren 2004, 2005 en 2006, op de meewerkende echtgenoten «zonder sociaal statuut» die zich gedurende hetzelfde belastbare tijdperk niet vrijwillig hebben aangesloten bij het nieuwe sociaal statuut. Dezelfde regel geldt ook nog, maar dan zonder tijdsbeperking, voor de meewerkende echtgenoten «zonder sociaal statuut» die geboren zijn vóór 1 januari 1956 en die zich (nog) niet vrijwillig hebben aangesloten bij het volledig sociaal statuut van zelfstandigen.
Erratum : nieuw fiscaal regime van de meewerkende echtgenoot Om het onderscheid tussen het regime van de meewerkende echtgenoot (art. 86 WIB 92) en dat van het huwelijksquotiënt (art. 87 WIB 92) te benadrukken, hebben we de aandacht willen vestigen op het feit dat, zelfs al speelt de grens van 30 % in beide gevallen, het maximum van 7.710 EUR enkel geldt bij de toepassing van het huwelijksquotiënt. Op p. 2/4, onderaan de eerste kolom links, staat echter dat « het meewerkinkomen bovendien maximum 7.710 EUR (aj 2002) (mag) bedragen », het tegendeel dus. Voor alle duidelijkheid: het inkomen van de meewerkende echtgenoot moet overeenstemmen met een normale bezoldiging, rekening houdend met de effectief geleverde prestaties, maar mag niet hoger zijn dan 30 pct. van de netto-inkomsten van de beroepswerkzaamheid die met diens hulp wordt uitgeoefend, behalve indien de prestaties van de meewerkende echtgenoot hem kennelijk recht geven op een groter deel, bijvoorbeeld van de orde van 50 %. Een helder document in de vorm van vraag en antwoord is on line beschikbaar op de site van het kabinet van Sociale Zaken. Klik hier:
http://www.vandenbroucke.com/vragen%20meewerkende%20echtgenoot.htm R. Lassaux
Vennootschapsrecht «Certificaten van inschrijving» van effecten op naam R. VAN BOVEN De verplichting die bestond onder de oude vennootschappenwet om, bij de inschrijving op obligaties op naam in de BVBA of op om het even welk effect op naam in de NV, een certificaat van inschrijving af te leveren, werd met de invoering van het Wetboek van vennootschappen gevoelig uitgebreid. Tijd voor een korte blik op de modaliteiten van de nieuwe regeling. Bedoelde effecten De verplichting tot het afleveren van een certificaat geldt thans voor alle effecten in een BVBA1 en een NV2, evenals voor de aandelen op naam in een CVOA of een CVBA3. Doel Het certificaat heeft als doel ten behoeve van derden te bevestigen dat op datum van uitgifte de eigenaar ingeschreven was in het aandeelhoudersregister4. Tijdstip van aflevering van de certificaten Net zoals dit het geval is bij het register van de effecten op naam5, mag worden aangenomen dat de certificaten moeten worden afgeleverd meteen na de oprichting van de vennootschap of na de creatie van de effecten waarop het certificaat betrekking heeft. Verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan In beginsel staat het bestuursorgaan van de vennootschap in voor het opstellen en het afleveren van het certificaat6. Alleszins moet het certificaat ondertekend worden door het bestuursorgaan.
Aantal certificaten De Nederlandstalige tekst van de wet bepaalt dat van «certificaten» worden afgegeven. In de Franse tekst «inscriptions». Ook de voorbereidende werkzaamheden7 volstaat. Het is bijgevolg niet vereist dat voor elk opgemaakt8.
de «inschrijving» in het betreffende register is daarentegen sprake van «certificats» en geven aan dat één certificaat per inschrijving aandeel een afzonderlijk certificaat wordt
Juridische waarde Het certificaat van inschrijving van effecten op naam levert geen bewijs op van eigendom ten aanzien van de titularis ervan, doch enkel van de inschrijving in het aandeelhoudersregister.9 De overdracht van het certificaat op zich houdt bijgevolg geen overdracht in van het erin vermelde effect op naam10. Vormvereisten De wet stelt geen enkele vormvereiste voorop aangaande certificaten die betrekking hebben op aandelen. Wel is het aangeraden de vermeldingen van artikel 78 W. Venn. op te nemen in het certificaat, nl. : 1° de naam van de vennootschap; 2° de rechtsvorm, voluit of afgekort, alsook naargelang het geval, de woorden «burgerlijke vennootschap met handelsvorm», leesbaar geschreven onmiddellijk voor of na de naam van de vennootschap. Voor een coöperatieve vennootschap moet tevens worden aangegeven of het er één met of zonder beperkte aansprakelijkheid betreft. Voor een vennnootschap met sociaal oogmerk, moeten deze vermeldingen worden gevolgd door de woorden «met een sociaal oogmerk»; 3° de nauwkeurige aanduiding van de zetel van de vennootschap;
4° het woord «handelsregister» of de afkorting «HR» of, naargelang het geval, de voluit geschreven woorden «register van burgerlijke vennootschappen met handelsvorm», «register van economische samenwerkingsverbanden», of respectievelijk de afkorting «RBV», «RESV», gevolgd door het inschrijvingsnummer; 5° de vermelding van de zetel van de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de vennootschap haar zetel heeft. Uiteraard verdient het tevens aanbeveling om ook het totaal aantal aandelen en de nummers van de aandelen waarover men beschikt te vermelden op het certificaat.11 Certificaten van winstbewijzen op naam moeten bovendien de volgende vermeldingen bevatten 12 : 1° de vermelding van de aard van deze effecten; 2° de datum van hun uitgifte; 3° de voorwaarden van hun overdracht; 4° de overgangen en overdrachten met hun datum en de omzetting van winstbewijzen aan toonder of in gedematerialiseerde winstbewijzen, voorzover de statuten omzetting toelaten. Op de certificaten van hypothecaire obligaties op naam moet bovendien de akte van hypotheekvestiging worden aangeduid met vermelding van de datum van de inschrijving, de rang van de hypotheek en de bepaling van het laatste lid van artikel 246, lid 5 of artikel 493 aangaande de vernieuwing van de inschrijving. Luidens deze laatste bepaling moet de inschrijving door de zorg en onder de verantwoordelijkheid van de bestuurders vernieuwd worden voor het einde van het negenentwintigste jaar. Doet de vennootschap dit niet, dan heeft elke obligatiehouder het recht de inschrijving te vernieuwen.13 Overdracht van aandelen Hoewel de wet het niet uitdrukkelijk bepaalt, valt het aan te raden om op het ogenblik van de aandelenoverdracht het certificaat terug te vragen of af te stempelen als zijnde nietig voor de toekomst.14 Inwerkingtreding Alle vennootschappen waren verplicht zich vanaf 6 februari 200115 aan deze regeling te conformeren en dat zowel met betrekking tot de effecten waarop werd ingeschreven vóór deze datum, als erna. Sanctie Het Wetboek van Vennootschappen voorziet niet uitdrukkelijk in een sanctie bij de niet-naleving van deze verplichting. Wel zijn de zaakvoerders/bestuurders, hetzij jegens de vennootschap, hetzij jegens derden, hoofdelijk aansprakelijk voor alle schade die het gevolg zou zijn van de overtreding van de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen of van de statuten van de vennootschap16.
Noten 1. Artikel 235 W. Venn. 2. Artikel 465 W. Venn. 3. Artikel 359 W. Venn. 4. A. VAN HULLE en K. VAN HULLE, De Coöperatieve Vennootschap, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, 225. 5. C. RESTEAU, Traité des sociétés anonymes, I, Brussel, H. SWINNEN., 1981, 392; J. CERFONTAINE, R. FELTKAMP, F. HELLEMANS, R. NIEUWDORP, G. POPPE, R. TAS en K. VAN DER BORGHT, «Kapitaal» (nov. 2000), in N.V. in de praktijk, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, I.2.1. – 2e; J. CERFONTAINE, «Artikel 463 W. Venn.» (dec. 2002), in Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Diegem, Kluwer, 5.
6. C. RESTEAU, o.c., 392; J. EVERAERDT, De wetgeving rond de N.V. en de B.V.B.A. uitgelegd, Luik, Uitgeverij van de Kamer voor Handel en Nijverheid, 2001, 56. 7. Memorie van Toelichting , Parl. St. Kamer 1998-99, nr. 1838/1, 67. 8. C. RESTEAU, o.c., 398; J. CERFONTAINE, R. FELTKAMP, F. HELLEMANS, R. NIEUWDORP, G. POPPE, R. TAS en K. VAN DER BORGHT, l.c., I.2.1. – 4b. 9. C. RESTEAU, o.c., 398 en 423; P. HAINAUT-HAMENDE en G. RAUCQ, Les sociétés anonymes. La constitution de la la société, Brussel, Larcier, 1994, 230; J. CERFONTAINE, R. FELTKAMP, F. HELLEMANS, R. NIEUWDORP, G. POPPE, R. TAS en K. VAN DER BORGHT, l.c., I.2.1 – 4a ; H. LAGA en V. LIETAER, «Eigendomsbetwistingen bij aandelen», in B. TILLEMAN en B. DU LAING (Eds.), Onderneming en effecten, Brugge, Die Keure, 2001, 466. 10. C. RESTEAU, o.c., 398-399. 11. Ibid., 397-398. 12. Artikel 465, lid 3 juncto 463, lid 3 W. Venn. 13. Artikel 235, laatste lid W. Venn. (BVBA); artikel 465, laatste lid W. Venn. (NV) 14. C. RESTEAU, o.c., 423; L. WEYTS, «Naar meer formalisering bij de overdracht van aandelen op naam», in Liber amicorum Paul De Vroede, Diegem, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1994, 1565. 15. Artikel 25 Wet 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, B.S. 6 augustus 1999. 16. Artikel 263, lid 1 W. Venn. (BVBA); artikel 408, lid 2 W. Venn. (CVBA); artikel 528, lid 1 W. Venn. (NV).
(501/NB I.A.B.)
© 2003 Alle rechten voorbehouden. Noch deze publicatie, noch gedeelten ervan mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrieval systeem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze dan ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De auteurs, de redactie en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever: J. De Leenheer, IAB, Livornostraat 41, 1050 Brussel (tel. (02) 543 74 90, e-mail:
[email protected]) IAB-publicatie, in samenwerking met Kluwer uitgevers, Ragheno Business Park, Motstraat 30, 2800 Mechelen.