Actief kidz-
Kort Verhaal, gebaseerd op ware gebeurtenissen
Hoofdstuk 1. De Russen komen eraan. Er is bijna niets zo erg als oorlog. Oorlog verwoest alles. Niemand wint en iedereen verliest. De Tweede Wereldoorlog was zo’n verschrikkelijke oorlog. Meer dan 45.000.000 mensen verloren hun leven, steden werden plat gebombardeerd en hele natiën werden vernietigd. Maar ook in een oorlog zorgt de Heer voor Zijn kinderen, door alle verschrikkingen van de oorlog heen. Ons verhaal begint in maart 1945, in het oude Wenen, de hoofdstad van Oostenrijk, die toen door de Duitsers bezet was. Het ontbijt was net voorbij en Vader zat nog aan tafel in de krant te lezen. Moeder was de borden aan het opbergen en Erich en Maria maakten zich klaar om naar school te gaan. “Hoe gaat het vandaag met je rug, papa?” vroeg Maria aan haar vader.
“Veel beter, lieve meid. Over een paar weken zal ik wel weer aan het werk kunnen!” antwoordde vader met een glimlach. “Is er belangrijk nieuws vandaag?” vroeg Erich, terwijl hij de oorlogsfoto’s op de voorpagina bekeek. “De oorlog zal niet lang meer duren,” zei Vader kort. “Jarenlang hebben de Nazi’s ons land bezet gehouden. Het lijkt erop dat ze eindelijk verdreven zullen worden.” “Door wie dan, vader?”vroeg Maria, een beetje verrast. Het Russische leger is in opmars. Zij walsen door Hongarije en zijn niet ver meer van Wenen,” antwoordde hij. Maar zijn stem had een ondertoon van bezorgdheid. “Zullen zij Oostenrijk bevrijden?” vroeg Erich. “Wie zal het zeggen? De Russen zijn communisten en die haten God. Misschien zijn ze nog wel erger dan de Nazi’s. Er zal wel gevochten worden als ze komen...” Maar moeder onderbrak het gesprek. “We hoeven ons in ieder geval geen zorgen maken kinderen, wat er ook gebeurt! Een ding weet ik zeker, en dat is dat God voor Zijn kinderen zal zorgen. Hij zal alles oplossen. Laten we samen bidden voordat jullie naar school gaan.” Het gezin boog de hoofden in gebed en vroeg de Heer om Zijn wil die dag te laten geschieden. Toen gaven de kinderen hun ouders een zoen en haastten zich naar school. Hoofdstuk 2. Bommen De sirenes voor het luchtalarm loeiden hun waarschuwing. Donkere, dreigende schaduwen van bommenwerpers gleden over de stad. De Russen. Meteen volgden er verschrikkelijke knallen van exploderende bommen. “De Russen bombarderen de stad! Duik onder je lessenaars!” schreeuwde de onderwijzeres naar de kinderen. Een half uur lang werd de lucht vervuld met het geluid van exploderende bommen en sirenes. Toen opeens was het voorbij. Het bombardement was afgelopen en de sirenes hielden op. “Het is voorbij, kinderen,” zei ze terwijl ze voorzichtig onder haar lessenaar uitkroop. “Maar we zullen de school vroeg sluiten omdat het waarschijnlijk moeilijk is om naar huis te komen door alle verwarring. Jullie kunnen gaan. God behoude jullie, kinderen.” “Het klonk alsof er bommen ontploften in onze buurt,” zei Erich gejaagd toen ze buiten stonden. “Ik hoop dat ons huis niet geraakt is!” “Laten we opschieten!” zei Maria, terwijl ze in de richting van hun huis begon te rennen. Een brandweerwagen en een ambulance scheurden voorbij met gillende sirenes. Maria en Erich moesten opzij springen. “Ze gaan in de richting van ons huis!” zei Erich gejaagd. “En kijk eens, wat een massa rook!” Overal rennen er mensen!” Om de hoek gekomen zagen zij de smeulende resten van een huis. “O, Maria!”, stamelde Erich…”Dat is ons huis. Er is een bom op ons huis gevallen!” “Ik bid dat alles in orde is met mama en papa,” snikte Maria. Een brandweerman die nog stond te blussen gaf hen een waarschuwing toen ze dichterbij kwamen. “Ga uit de weg, kinderen! Het is hier levensgevaarlijk. Ga maar gauw naar huis!” “Dit is ons huis!”antwoordde Erich wanhopig..
Hoofdstuk 3. Vreemdelingen en pelgrims. De brandweerman keek hen meewarig aan en zei: “O, wat spijt me dat! Praat maar met deze meneer.” Hij wees naar hun buurman, Herr Fichtberger. De kinderen snelden op de oude man toe. “Neemt u ons niet kwalijk, Herr Fichtberger, heeft u onze mama en papa gezien?” De heer Fichtberger keek hen verward aan en zei: “Dit zijn de kinderen… ik zal het hen uitleggen.” “Ja! Doet u dat alstublieft,” antwoordde de brandweerman zacht. “Dank u wel!” Toen sprak hij tot Erich en Maria: “Ik wil dat jullie bij deze meneer blijven totdat er iets gedaan kan worden. Ik moet weer verder. Er zijn een heleboel mensen die mijn hulp nodig hebben.” “Jullie moeten maar bij mij blijven totdat we een goede plaats voor jullie hebben gevonden.”zei de oude man. “Maar waar... waar zijn onze ouders dan?”zei Erich angstig. “Zijn ze bij u in huis?” Maria begon te huilen. “Erich, Maria... het spijt me zo dat ik dit jullie moet vertellen, maar… jullie mama en papa zijn omgekomen bij het bombardement,” zei de oude man moeizaam. “Mama en papa dood? Weet u het zeker? Heeft u hen gezien?” vroeg Maria. Ze hoopte nog dat de man zich vergiste. Hij schudde bedroefd zijn hoofd. “Ja, lief kind! Er zijn veel mensen omgekomen. Kom met me mee naar huis.” Het huis van meneer en mevrouw Fichtberger zat al tot de nok toe vol met vrienden en familieleden die ook een onderkomen nodig hadden. Toch vonden ze nog een plaatsje. Erich en Maria kregen ook nog een paar dekens. Na vele tranen en een kom warme soep vielen de kinderen eindelijk in slaap. Later, toen alle bezoekers in slaap waren gevallen besprak meneer Fichtberger de situatie met zijn vrouw: “Het is heel erg, maar we kunnen niets voor Erich en Maria doen. Ze kunnen niet hier blijven. Er zijn al zo veel dakloze mensen hier!” “Hebben ze nog vrienden of familie waar ze heen zouden kunnen?” opperde mevrouw Fichtberger. “Niet dat ik weet. Ze zijn hier jaren geleden heen verhuisd vanuit Zwitserland. Ik geloof niet dat ze hier in Oostenrijk familie hebben. Ik zie geen enkele andere mogelijkheid. We moeten hen morgen naar het weeshuis brengen,” zei hij verdrietig. Hoofdstuk 4. Het leven in het weeshuis. Het weeshuis was een oud grauw gebouw omheind door een hoge schutting en werd bevolkt door honderden verdrietige, eenzame kinderen die allemaal hun huizen en hun vaders en moeders verloren hadden. Erich werd naar de jongensafdeling gestuurd en Maria zat op de meisjesafdeling. Ze ontmoetten elkaar elke dag op de speelplaats om samen te praten en dan baden ze samen. En zo regen de dagen zich aaneen tot weken. “Hoe voel jij je vandaag, Maria?” zei Erich op zekere dag, terwijl hij naar Maria toe rende.
“Gaat wel,”zei Maria mat, “maar ik word weleens verdrietig. Ik denk veel aan mama en papa en ik wou dat ze er nog waren.” De tranen sprongen haar weer in de ogen. “Ik ook!”zei Erich, en hield haar dicht tegen zich aan om haar te troosten. “Maar denk eraan, ze zijn nu bij Jezus in de hemel! We moeten niet bedroefd zijn voor hen.” Maria veegde haar tranen weg en probeerde wat opgewekter te zijn. “Ja, natuurlijk, je hebt gelijk.” “Ik ben dankbaar dat we zulke goede ouders hebben gehad. Ze hebben ons geleerd om van Jezus te houden en nu kennen we Zijn Woord. Jezus is altijd bij ons! Hij zal ons helpen en voor ons zorgen. De meeste weeskinderen hier hebben geen enkele hoop,” zei Erich. Hij nam een houding aan van geloof. De verschrikkelijke gebeurtenissen van de laatste tijd schenen hem op de een of andere manier sterker te maken. “O Erich, hoe lang moeten we hier nog blijven?” vroeg Maria. “Ik weet het niet. Ik heb gehoord dat de Duitsers uit Oostenrijk weggaan en dat de Russen binnenkort de stad zullen bezetten.” “Erich, wat moet er van ons worden?” vroeg Maria bezorgd. “Misschien komt er iemand die ons wil adopteren, als we goed bidden,” zei Erich. “Hoe doen ze dat dan?” vroeg Maria zich af. “Mensen zonder kinderen komen vaak naar een weeshuis om een kind uit te zoeken dat ze graag willen en dan nemen ze het mee naar huis en voeden ze dat kind op alsof het hun eigen kind is. Dat noemen ze adoptie.” “Maar…”zei Maria bedremmeld…”Maar als er nou eens iemand komt die maar een van ons wil meenemen?” vroeg Maria. “Dan zou ik gewoon niet met ze meegaan! Ze zullen ons allebei mee moeten nemen!” zei Erich vastbesloten. “Ik zou zonder jou ook met niemand meegaan!” antwoordde Maria. “We moeten nu bidden, Maria! Het is bijna tijd om naar binnen te gaan. Ik weet dat papa en mama willen dat we blijven bidden. Wat er ook gebeurt.” “Veel meisjes in mijn afdeling wisten niet hoe ze moesten bidden toen ze hier aankwamen, maar ik heb hen al de Bijbelverhalen verteld die ik me kan herinneren. Nu geloven ze ook en bid ik elke avond met hen,” zei Maria met een blije glimlach. Ze was blij dat ze toch iets kon doen om dingen te verbeteren in haar kleine omgeving. “Ja,” antwoordde Erich. “Een paar jongens waren lid van een nazigroep en die waren boos omdat ik over Jezus praatte, maar nu heb ik twee vrienden die alle Bijbellezen van me willen leren die ik me kan herinneren. Laten we bidden voordat de bel gaat om weer naar binnen te gaan. Bid jij maar eerst, Maria!” zei Erich warm. “Lieve Jezus. Dank U dat U Erich en mij beschermt. Help ons om sterk te zijn, ook al hebben we papa en mama niet meer. Helpt u ons alstublieft om de juiste mensen te vinden om ons te adopteren.” Erich ging verder: “Dank U Jezus, voor mijn lieve zus Maria. Houd ons en de andere kinderen hier veilig in Uw armen. U heeft beloofd in Uw Woord dat U ons zult bedekken met Uw veren en dat we U kunnen vertrouwen onder Uw vleugels. Dat U ons zult helpen om ’s nachts niet bang te zijn en ook niet voor de bommen die overdag vallen. (Psalm 91:4,5) We weten niet wat er met ons gaat gebeuren maar we weten dat U van ons houdt en dat U voor ons zult zorgen. U weet hoe U gaat zorgen dat we een nieuw huis vinden waar we samen kunnen zijn, in Jezus’Naam!”
Hoofdstuk 5 Een klein aantal uitverkorenen De fluit klonk om alle kinderen in de rij te gaan laten staan voor de ingang van het gebouw. De directrice van het weeshuis, Frau Hubhofer, was een magere, teer uitziende vrouw, maar ze had de touwtjes duidelijk stevig in handen. Ze wilde een aankondiging doen. Erich en Maria haastten zich naar hun plaatsen in de rij. Een van de opzichters zei tegen de kinderen: “Snel kinderen. In de rij en luister maar heel goed, want Frau Hubhofer heeft vanochtend iets heel belangrijks te vertellen!” Toen alle kinderen stil waren begon Frau Hubhofer: “Zoals jullie allemaal weten, is het veel te vol in dit weeshuis. Er zijn 260.000 mensen dakloos geworden en er zijn in onze stad veel mensen omgekomen in deze vreselijke oorlog. Er komen nog meer kinderen en we hebben geen plaats meer. Er zijn echter mensen in Zwitserland die aangeboden hebben om een aantal van jullie te adopteren. Overmorgen komt er een speciale trein die jullie er heen zal brengen. Fraulein Breitner zal jullie begeleiden. De trein zal in elk station stoppen en daar staan dan mensen die een kind willen adopteren. Degenen die geadopteerd worden blijven bij hun nieuwe ouders en dan gaat de trein weer verder met de kinderen die nog niet geadopteerd zijn, naar het volgende station. Maar helaas kunnen jullie niet allemaal met de trein mee. Ik zal alle namen van degenen die wel mee gaan op het aankondigingenbord zetten. Kijk dus straks alsjeblieft de lijst goed na. Als je naam op de lijst staat, pak dan je spullen in en zorg ervoor dat je morgenochtend klaar bent om te gaan.” Het duurde even voordat Erich en Maria zich een weg hadden gebaand door de massa kinderen om te zien of ze op de lijst stonden. Erich was er het eerste bij en las de lijst wel twee keer over en riep toen uit:”Maria! Onze namen staan er niet op! Maar ik weet zeker dat de Heer wil dat we met die trein mee gaan! Laten we met Frau Hubhofer gaan praten!” zei hij, terwijl hij naar Maria wenkte om mee te gaan. Erich liep naar de directrice toe die nog op de gang stond te praten met Fraulein Breitner, de jonge vrouw die de kinderen op de trein zou begeleiden. “Neemt u me niet kwalijk, Frau Hubhofer,”zei hij, “Onze namen stonden niet op de lijst, maar we zouden echt heel graag mee gaan met die trein.” Fraulein Breitner keek de kinderen vriendelijk aan: “Ik weet dat jullie teleurgesteld zijn, maar we mogen maar een bepaald aantal kinderen sturen en zelfs de kinderen die gestuurd worden weten niet eens of er wel een tehuis voor hen zal zijn.” De directrice keek aandachtig naar de kinderen. Erich bad in stilte voor een wonder: “Jezus, U zei: ‘het hart van de koning is in de hand van de Heer en U kunt het wenden zoals U dat goeddunkt.’(Spreuken 11:1) “Weet U, Fraulein Breitner…” sprak Frau Hubhofer opeens. “Er staan twee kinderen op de lijst die morgen niet mee kunnen omdat ze momenteel ziek zijn.” Fraulein Breitner aarzelde: “Nou nee, ik geloof…” en toen veranderde ze opeens. “ Nou ja, gaan jullie dan maar mee in hun plaats. Ik weet niet waarom ik dit eigenlijk doe want er zijn een heleboel andere kinderen die ook graag weg willen. Maar iets in me vertelt me dat ik jullie moet laten gaan.” “O, dank u! God zegen u!” zeiden Maria en Erich opgewonden en gingen snel naar hun vrienden toe om afscheid te nemen en zich klaar te maken om te gaan.
Hoofdstuk 6: Iedereen instappen! Erich, Maria en de andere kinderen die meegingen hadden hun spullen ingepakt en stonden klaar. O, wat waren ze opgewonden op de ochtend van het vertrek. Er kwam een grote bus die hen allemaal mee nam naar een station waar het gonsde van bedrijvigheid.Voorafgegaan door Fraulein Breitner liepen de kinderen naar de sporen waar een speciale trein op hen stond te wachten. De trein had zelfs een naam: “De nieuwe moedertrein.” “Dank U, Jezus! Wat een wonder!” riep Erich uit. “We gaan de trein in en dan zullen we spoedig een nieuw tehuis hebben.” Erich was heel blij en zag echt uit naar het avontuur. Maria was echter een beetje bezorgd. “ Erich,” zei ze eindelijk. “Wat moeten we doen als niemand ons samen wil adopteren? Ik wil zo graag bij je blijven.” “ Maak je maar geen zorgen, Maria, er staat in Psalm 91 dat God Zijn engelen over ons aangesteld heeft omdat wij van Hem houden. Hij zal alles uitwerken. Ik weet zeker dat dat zo is. Hij moet het doen. Hij is de enige familie die we nog hebben.” Nog een beetje onzeker ging Maria verder: “Maar ik heb een van de opzichters horen zeggen dat er nauwelijks iemand is die een kind wil. Het zou een wonder zijn als iemand ons allebei wil!” Erich antwoordde: “Laten we op Jezus vertrouwen, Maria. Jezus zei: Ik heb u een plaats bereid, zodat waar Ik ben, u ook moogt zijn!” (Johannes 14:3) Er kwam een spoorwegbeambte aan met een grote lijst in zijn handen. Fraulein Breitner verhief haar stem en zei: “Attentie, kinderen! In de rij! In de rij! Vertel deze man hoe je heet terwijl je instapt en dan kruist hij je naam af op de lijst.” Ook Erich en Maria zeiden hun namen terwijl ze instapten. “ Wacht eens even!” zei hij streng, terwijl hij naar zijn lijst keek. “Ik zie geen Maria en Erich Schmidt op deze lijst!” De harten van de kinderen sloegen een slag over. Fraulein Breitner zei: “Ja, ze nemen de plaats in van twee andere weeskinderen. Die zijn veel te ziek om te reizen. Er was niet genoeg tijd om een hele nieuwe lijst uit te typen, dus...” “ Het spijt me Fraulein, maar dat is heel ongebruikelijk! We kunnen niet toestaan dat ze vertrekken uit Oostenrijk zonder officiële toestemming,” zei hij vastberaden. Maria en Erich stonden heel stilletjes te bidden en riepen wanhopig uit naar Jezus. Fraulein Breitner gaf het zo snel nog niet op. “Maar meneer…” “Het spijt me, Fraulein, maar regels zijn regels! Deze kinderen mogen het land niet uit.” Hij klonk zeer beslist. “Het zijn goede christelijke kinderen, meneer, uit een goed gezin! Ze hebben zo hard gebeden voor een nieuwe moeder en een vader! Denkt u er alstublieft nog eens over na!” drong Fraulein Breitner aan. “ Christelijk, zegt u?” zei de beambte een beetje verbaasd. Een Nazieofficier zag dat er wat problemen waren en kwam aanstruinen. “Is er iets aan de hand hier?” De spoorwegbeambte leek even na te denken en gaf de lijst toen terug aan Fraulein Breitner. Hij zei: “Nee hoor, alle papieren zijn in orde. Stappen jullie nu maar in.” Erich zag een bijzondere blik van begrip in de ogen van de man en hij glimlachte dankbaar terug.
Hoofdstuk 7 De lange reis Al spoedig rolde de trein de stad uit. “Kijk eens naar al die afgebrande gebouwen, Erich! Wat akelig.” “Dat hebben de bommen gedaan. Als bommen ontploffen dan verwoesten ze alles,” antwoordde Erich. “De Russen zijn vast aan het winnen! Ik ben verdrietig, maar ik ben blij dat we weggaan.” “Ik ook!”zei Maria, “ Ik kan haast niet wachten tot ik zie wie ons gaat adopteren!” Hun opwinding groeide terwijl de trein door de heuvels denderde. Elke meter bracht hen dichter bij een nieuw huis en een nieuw leven. Uiteindelijk kwam de trein aan bij de Zwitserse grens. Grensbeambten stapten in de trein om de passagiers te controleren. Terwijl een bewaker langzaam door het pad liep met de lijst die hem was overhandigd, nam Erich Maria bij de hand en bad zachtjes: “Help ons alstublieft, Jezus. Onze namen staan niet op de lijst maar we geloven dat U ons in deze trein wilt hebben. Doe alstublieft een wonder!” Precies bij Erich en Maria stond hij stil en vroeg nors: “En hoe heten jullie?” Erich en Maria stonden al op het punt om te antwoorden toen een andere grenswacht opeens de wagon in riep: “Friedrich, waar blijf je nou? Deze trein is al veel te laat! Hij moet weg!” Erich en Maria slaakten een zucht van verlichting terwijl de grensbeambte de lijst teruggaf en de trein af sprong. Langzaam zette de trein zich weer in beweging. Ze waren weer onderweg. Na verloop van tijd boemelde de trein de eerste halte op de lijst binnen. Nieuwsgierige gezichten van hoopvolle volwassenen vulden het perron. Ze keken vol verwachting naar de trein om te zien wie ze eventueel mee naar huis zouden nemen. Er stond op het bord: “St. Gallen.” Fraulein Breitner nam de instructies nog eens met de kinderen door: “Als de trein stilstaat, stappen jullie allemaal uit en gaan jullie in een rij naast de trein staan, zodat de mensen die een kind willen, jullie kunnen bekijken. Probeer zo goed mogelijk voor de dag te komen. Wees vrolijk en zet een grote glimlach op je gezicht! De kinderen die hier geadopteerd worden gaan direct met hun nieuwe ouders mee naar huis. Degenen die niet gekozen worden stappen de trein weer in en dan gaan we naar de volgende halte.” Maria, die er weer een beetje bezorgd uit zag, fluisterde: “Ik ben bang, Erich!” “ Ik ook!” antwoordde Erich. “Maar de Heer zal ons helpen. Kom maar.” Toen ze op het perron in de rij stonden kwam er al snel een ouder echtpaar op Maria af. “Hier is een klein meisje, Franz! Ze heeft precies de juiste leeftijd. Hoe heet je, liefje?” “Ik heet Maria,” stamelde Maria. ... “en dit is mijn broer Erich. Wij zijn samen!” Het leek wel alsof haar keel dicht geknepen werd. “O jee!”, zei de vrouw. “Dat is nou jammer. We hebben maar plaats voor één kind. Misschien dat meisje daar dan, Franz.” Zei de vrouw terwijl ze verder liepen. Maria kreeg tranen in haar ogen. “Ze willen ons niet allebei, Erich.” “ Maak je maar geen zorgen,” zei Erich met een geruststellende stem. “ Er komen nog een heleboel stations. De Heer heeft wel iemand voor ons uitgekozen.”
Hoofdstuk 8. Tranen bij elke halte. De trein stopte op een heleboel plaatsen. Talloze kinderen werden aangenomen en meegenomen naar nieuwe gezinnen. Maria, Erich en een paar andere vermoeide, ontmoedigde kinderen wachtten en hoopten bij iedere halte dat iemand hen zou nemen. Fraulein Breitner deed haar best om hen aan te sporen om de moed er in te houden. “Blijf glimlachen. De mensen willen blije kinderen, geen huilebalken.” Soms scheen niemand hen zelfs maar op te merken en als iemand hen dan wel zag wilde hij maar één kind of vond hij een andere reden waarom andere kinderen beter waren. Op het één na laatste station wilde een man Erich wel meenemen. Hij kon goed helpen op de boerderij. Maar Erich weigerde om zijn zusje achter te laten. Fraulein Breitner en nog andere mensen waren boos op Erich en Maria omdat ze niet bereid waren om uit elkaar te gaan. Ten langen leste was er nog maar één station over. Erich en Maria hadden alle hoop opgegeven dat ze nog geadopteerd zouden worden. “ Dit is jullie laatste kans, kinderen! Doe je best,” zei Fraulein Breitner terwijl ze de trein uit stapten. “ En Erich en Maria, ik verbied jullie om bij elkaar te staan.” Erich omhelsde Maria en zei huilend: “Ik hou van je Maria, ik wil niet van je gescheiden worden. Jezus, hoort U alstublieft onze gebeden en help ons. Wij kunnen niets doen, maar U wel, dus helpt U ons alstublieft. Doet U het wonder!” Hoofdstuk 9 De laatste halte Ze wachtten buiten de trein, maar er stopte niet eens iemand om met hen te praten. Uiteindelijk werd er weer gefloten. Ze moesten de trein weer in. Dat was het dan! Nu zou de trein weer teruggaan naar Oostenrijk. Net terwijl Erich en Maria zich verdrietig omdraaiden om de trein weer in te gaan, kwam er een kleine lieve vrouw op Maria af. “Ik zou je graag mee willen nemen, lieverd, maar mijn man wil een jongen. Je lijkt op iemand die ik ooit gekend heb. Ik ben Frau Tandler.” Ze keek naar Erich en vroeg hem: “En hoe heet jij, jongeman?” “Erich Schmidt, mevrouw,” antwoordde hij. “Ik mag je wel, jongeman. Jij bent precies wat mijn man zoekt! ‘Neem een jongen met brede schouders,’ zei hij, ‘En blond als het kan. Wijzelf hebben helemaal geen kinderen… Erich? Zou je bij ons willen wonen?” “Ja, dat wil ik wel...” stamelde Erich. “Maar mevrouw, ik heb een zusje en ik zou zo graag willen dat we bij elkaar konden We hebben de Heer gevraagd om ons allebei te nemen.” “Geloof jij dan in Jezus?” vroeg de vrouw verbaasd. “ Ja, mevrouw!” antwoordde Erich. “Hmmm”, sprak Frau Tandler bedachtzaam. “Er is niet zoveel tijd meer Erich. Wie is je zusje?” Erich wees naar Maria. “Kijk nou eens, dat is het meisje van wie ik het gevoel had dat ik haar al kende.” De conducteur riep voor het laatst dat iedereen weer in moest stappen! “Neemt u ons alstublieft allebei mee?” smeekte Erich. De conducteur floot weer ongeduldig op zijn fluitje. “Instappen! Vooruit. We moeten weer terug!” “O Heer, helpt U me om dit aan Hans uit te leggen als we thuis komen!” zei Frau Tandler. “Kom kinderen, ik zal de papieren invullen. Ik neem jullie allebei. Jullie gaan naar je nieuwe papa!”
Hoofdstuk 10. Eindelijk thuis Vol vreugde namen Erich en Maria nog snel afscheid van de andere overgebleven kinderen en al spoedig zaten ze in de huiskamer van een schoon, gezellig huisje. Ze maakten juist aanstalten om aan tafel te gaan toen Herr Tandler thuiskwam van zijn werk. Frau Tandler sprong overeind. “O Hans, kom eens kijken naar de kinderen!” “Kinderen?” antwoordde hij.“Maar…” Zijn vrouw onderbrak hem: “O Hans, ik kon er niets aan doen! Ik moest hen wel allebei meebrengen. Ze zijn broer en zus en ze houden van Jezus!” Herr Tandler keek de kinderen een hele tijd aan zonder een woord te zeggen en zei tenslotte bedachtzaam: “Wat een prachtige keuze heb je gemaakt. Welkom thuis kinderen, we hebben al heel lang op jullie gewacht!” Herr Tandler wees naar een schilderij van Jezus dat boven de schoorsteenmantel hing tussen wat andere foto’s. “Kijk eens, wij houden ook van Jezus! Ik heb dat schilderij gemaakt.” “ O, het is prachtig!” zei Erich toen hij naar het schilderij keek. Ook Maria keek geboeid naar het schilderij, maar plotseling kwam er een blik van geschokte verbazing op haar gezicht en begon ze te huilen. “Erich, kijk!” “Mijn hemel, wat is er nu aan de hand?” zei Frau Tandler beduusd. “Waarschijnlijk is ze uitgeput van de treinreis,” zei de man troostend. “Nee, Herr Tandler, het komt door die foto naast het schilderij!” Erich kreeg nu ook tranen in zijn ogen. “Deze hier?” zei Frau Tandler terwijl ze een van de foto’s van de muur haalde en in haar handen hield. “Dit is een foto van mijn zus die jaren geleden in Oostenrijk is gaan wonen.” “Dat kan uw zus niet zijn, mevrouw. Dat is onze moeder!” zei Erich met een snik. Frau Tandler was een moment lang sprakeloos. “O, genadige Jezus, zou het echt?... Maar natuurlijk! Ja! Jullie heten Schmidt. Mijn zus was getrouwd met een Schmidt! Nu was het mevrouw Tandlers beurt om te huilen. “O Jezus, het is waar! Dit zijn de kinderen van mijn zuster. Mijn eigen nichtje en neefje!! Wat een wonder van God!” “De Heer moet vast en zeker Zijn engelen over jullie hebben aangesteld om jullie veilig hier naar toe te brengen. Dank U Jezus!” riep Herr Tandler uit. “’s Avonds is er droefheid, maar ’s morgens klinkt gejuich!” Psalm 30:5. Ook al leek het er op dat alles verkeerd was gegaan met Erich en Maria, toch hield de Heer zich aan Zijn beloften. Hij bracht hen naar een veilig, nieuw huis. Op God kunnen we altijd bouwen en vertrouwen.