Hoofdlijnen implementatieplan Professionalisering Jeugdzorg
© 2010 Nederlands Jeugdinstituut Catharijnesingel 47 Postbus 19221 3501 DE Utrecht Telefoon 030 - 230 63 44 Website www.nji.nl E-mail
[email protected] Meer informatie: Marianne Berger, programma coördinator
2
Ambitie Implementatieplan Professionalisering Jeugdzorg Wat het implementatieplan beoogt In juli 2010 is de eerste fase van het Actieplan Professionalisering Jeugdzorg afgesloten. Deze fase van het Actieplan heeft veel resultaten en daarnaast een aantal aanbevelingen voor het vervolg opgeleverd. De resultaten en aanbevelingen zijn beschreven in het eindrapport van het Actieplan (juli 2010). De partners in de stuurgroep zijn bereid zich in te zetten voor de realisatie van deze aanbevelingen. Door het Ministerie van VWS en het Ministerie van Veiligheid en Justitie is geld beschikbaar gesteld om deze aanbevelingen uit te werken via een implementatieplan. Het kader hiervoor vormt de voorgenomen wettelijke erkenning door verplichte beroepsregistratie. Het Implementatieplan Professionalisering Jeugdzorg heeft de ambitie om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de zorg en dienstverlening aan jeugdigen en hun ouders. Professionals spelen hierbij een belangrijke rol. Het implementatieplan richt zich daarom vooral op professionals, werkzaam in (direct en indirect) cliëntgebonden (hbo- en wo-) functies in de jeugdzorg. Beoogd wordt door de inzet van faciliteiten, ondersteuning en randvoorwaarden de professionaliteit van deze beroepsbeoefenaren verder te versterken. Het is tevens de ambitie om de branche hiermee aantrekkelijker te maken voor nieuwe en zittende medewerkers (jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers). Onderbouwing van deze ambitie wordt vanuit onderzoek breed gedragen. Professionaliteit van de professional is een belangrijke werkzame factor bij de uitvoering van het werk (onder meer Van der Laan, 2006; Van Yperen, 2010). Aspecten hiervan zijn: • een goede opleiding van de professional, die aansluit bij de benodigde competenties voor het beroep en continu wordt bijgehouden met bij- en nascholing; • goed gestructureerde intervisie en supervisie; • een trotse beroepshouding. Beroepskrachten voelen zich tevreden over hun werk als ze beschikken over een goed opleidingsniveau en goede werkomstandigheden en als ze kunnen werken volgens ethische normen en protocollen. En tevredenheid over het werk (arbeidssatisfactie) verhoogt weer de kwaliteit en effectiviteit van het werk (Van der Laan 2007). Vanuit cliёntperspectief is dit uiteraard een belangrijke focus. Als professionals beter toegerust zijn en adequaat ondersteund worden, heeft dit een positief effect op het verloop van de hulpverlening. Daarnaast vermindert dit de werkdruk en blijven deze professionals langer hun vak uitoefenen (idem). Van der Laan stelt dan ook dat een blijvende investering in professionaliteit nodig is omdat het zelfstandig bijdraagt aam de uitkomsten van de jeugdzorg, Om deze redenen worden in de implementatiefase van het actieplan faciliteiten gecreëerd waardoor beroepskrachten nog meer mogelijkheden krijgen om te investeren in hun opleiding, na- en bijscholing, supervisie en intervisie. De beroeps(her)registratie waar dit in uitmondt levert een zichtbaar bewijs van hun vakbekwaamheid en kwaliteit. De versterking van hun professionaliteit komt de kwaliteit van hun werk ten goede. Bij realisering van deze ambitie geldt als uitgangspunt dat professionals zelf verantwoordelijk zijn voor en gebruik moeten maken van de mogelijkheden om permanent te leren en zich te ontwikkelen. Een professional kenmerkt zich in dit verband door: •
het systematisch investeren in de kwaliteit van het eigen professionele handelen en in de samenwerking met collega’s en partnerorganisaties;
•
het zelf nemen van de verantwoordelijkheid hiervoor; 3
•
het invullen van de eigen professionele autonomie binnen de organisatiekaders en
• de bereidheid om dit handelen te laten toetsen met het oogmerk ervan (collectief) te leren. Uiteraard ligt hier voor de werkgevers een complementaire verantwoordelijkheid om in het scholingsbeleid en het bieden van studiefaciliteiten dit ook mogelijk te maken. Professionalisering van de jeugdsector is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. In de eerste fase van het actieplan zijn de voorbereidingen voor de verdere versterking van de professionals en de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van de branche getroffen, in de implementatiefase worden de beoogde versterkingen daadwerkelijk gerealiseerd. De beoogde versterking van de positie van professionals vergt verdere investeringen in levenslang leren en beroepsregistratie. Een belangrijk aandachtspunt en randvoorwaarde hierbij is de bereidheid van medewerkers én werkgevers om deze stap te zetten en de meerwaarde ervan in te zien. De beoogde vergroting van de aantrekkelijkheid van het beroep en van de branche voor nieuwe en zittende medewerkers vergt het verder verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en werkplek en de entree in organisaties, onder meer door het verbeteren van de introductie van nieuwe jeugdzorgwerkers in aansluiting op de opleiding. Ook de nadere invulling van het post-master registratietraject voor gedragswetenschappers in de jeugdzorg past in dit kader. Het realiseren van de ambitie kost ook geld. Zonder middelen is een ambitie niet veel waard. In het kader van dit implementatieplan moet het duidelijk zijn wat er met betrekking tot de beoogde professionalisering wel en niet gefinancierd kan worden uit het beschikbare budget. Het uitgangspunt hierbij is dat alles wat incidenteel is en betrekking heeft op investeringen voor en het starten van de professionaliseringscyclus komt in aanmerking voor financiering uit het implementatiebudget. En dat structurele kosten die betrekking hebben op het op gang houden van deze professionaliseringcyclus niet vanuit het implementatiebudget gefinancierd kunnen worden. Concreet betekent dit dat kosten met betrekking tot het gereed maken voor registratie in aanmerking komen, maar kosten met betrekking tot het geregistreerd blijven (de registerpunten) niet. Ook geldt dat de kosten om na te gaan wát er gedaan moet worden om geregistreerd te worden wel en kosten van die inspanningen zélf niet in aanmerking komen. De vervolgvraag is hoe deze structurele kosten met betrekking tot professionalisering dan wel gefinancierd worden In de opvatting van alle betrokkenen hoort de regeling van de financiering van deze kosten thuis op de Cao-tafel in het overleg tussen werkgever en werknemer. Waar mogelijk zijn de Cao’s leidend ter dekking van deze kosten.
Samenwerking tussen meerdere partijen In het Implementatieplan Professionalisering Jeugdzorg werkt, net als tijdens het Actieplan, een groot aantal veldpartijen – werkgevers (Jeugdzorg Nederland, HALT, JJI, Raad voor de Kinderbescherming), beroepsverenigingen (NIP, NVO, NVMW), beroepsregisters (NIP- kinder- en jeugdpsycholoog, NVOorthopedagoog-generalist, BAMw), opleidingen (HBO-raad, MBO Raad) en cliënten (LCFJ)– nauw met elkaar samen. Het implementatieplan met gezamenlijke programmadoelstellingen wordt uitgevoerd onder één centrale regie en aansturing van de stuurgroep. Deze partijen hebben gezamenlijk het commitment om de beoogde professionaliseringsslag te realiseren. Doordat de betrokken partijen voor hun besluitvorming ruggespraak houden met hun eigen achterban, is de intentie dat breed draagvlak ontstaat voor te nemen besluiten. Daarnaast zorgen de diverse partijen gezamenlijk voor de inbreng van de benodigde expertise. Hiermee komt een goede bodem tot stand voor het bereiken van de beoogde veranderingen. Bij deze samenwerking wordt opgemerkt dat NIP, NVO en NVMW beroepsverenigingen zijn en BAMw, NIP en NVO registerhouders.
4
Doelen en deelprojecten Doelen In het verlengde van de geformuleerde ambitie, voortbouwend op de kansen en rekening houdend met de bedreigingen, kent de invoeringsfase van het actieplan professionalisering jeugdzorg zes doelen. Deze doelen worden hieronder op hoofdlijnen weergegeven en worden in de nader uit te werken projectplannen van de deelprojecten verder geconcretiseerd. 1.
Het creëren van operationele beroepsregisters met beroepscodes en bijpassend tuchtrecht voor medewerkers in de brede jeugdzorg met functies en beroepen waarvoor een hbo dan wel universitaire opleiding vereist is. De drie betreffende beroepsregisters (BAMw, NVO-OG en NIP-K&J) worden hiertoe (verder) ingericht en opengesteld. Toelichting Randvoorwaarde voor de invoeringsfase is dat het bereik van het implementatieplan vastgelegd dient te worden. Dit is tevens nodig voor het wetgevingstraject. Hiertoe dient een lijst met organisaties opgesteld te worden, die onder de noemer ‘brede jeugdzorg’ vallen. Voorafgaand inventariserend onderzoek heeft hier inmiddels uitsluitsel over geboden. De drie genoemde beroepsregisters zijn bij aanvang van de invoeringsfase reeds operationeel. Ze dienen, elk op een eigen wijze, echter verder ingericht en opengesteld te worden.
2.
De NVMW wordt ondersteund, zodat alle hbo-beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg zich hierbij kunnen aansluiten. Het addendum voor jeugdzorgwerkers bij de beroepscode van de NVMW wordt geëvalueerd en er wordt een jeugdzorgspecifieke toelichting geschreven op de beroepscodes van NIP en NVO. Toelichting Vanwege de opheffing van Phorza is het van belang dat alle hbo-professionals, dus ook de sociaal agogen, lid worden van de NVMW. Ook is het van belang dat de NVMW een platform inricht waarin de jeugdzorgwerkers zich kunnen herkennen. Ook voor NIP en NVO geldt dat versterking van de beroepsverenigingen/organisatiegraad van gedragswetenschappers in de jeugdzorg verhoogd moet worden.
3.
De registratie in deze beroepsregisters van medewerkers in de brede jeugdzorg met cliëntgebonden functies waarvoor een hbo dan wel universitaire opleiding vereist is, die voldoen aan de registratievereisten van de betreffende registers. Toelichting Randvoorwaarde is dat voor de start van de registratie vastgesteld is welke functies en beroepen bij de geduide organisaties onder het bereik vallen van de (uiteindelijk wettelijk te verplichten) registratie. Hierbij gaat het om functies, waarvoor een hbo dan wel wo-opleiding is vereist die (zo is de verwachting) ‘cliëntgebonden’ dienen te zijn. Voorafgaand inventariserend onderzoek biedt hier en tevens over de aantallen, handvatten voor.
5
4.
Het verkrijgen van draagvlak bij en het winnen van “the hearts and minds” van alle betreffende medewerkers en werkgevers in de brede jeugdzorg voor deze professionalisering. Toelichting Een belangrijk risico van de hele professionaliseringsslag is dat ze teveel top down georganiseerd blijft en dat ze in onvoldoende mate landt in de organisaties en in de hoofden en handen van de medewerkers op de werkvloer. Er is een expliciete en gezamenlijk gedragen strategie bij de participerende partijen nodig om dit risico te neutraliseren en draagvlak te verwerven.
5.
Het initiëren en stimuleren van geaccrediteerde bij- en nascholing bij werkgevers in de brede jeugdzorg met het oog op het synchroon laten lopen van opleidingsbeleid van werkgevers met scholingsactiviteiten voor de registerpunten van professionals. Toelichting De organisatie van bij- en nascholing, in het kader van periodiek vast te stellen opleidingsplannen, is een verantwoordelijkheid van werkgevers. Afspraken hierover lopen doorgaans via de CAO tafel. De in het kader van herregistratie benodigde registerpunten hebben o.a. betrekking op geaccrediteerd aanbod dat om inhoudelijke, maar ook om efficiency redenen 6uiteindelijk zijn plek moet hebben binnen het kader van de opleidingsplannen. Daarmee zijn de uit CAO-oogpunt verplichte inspanningen van werkgevers ook gerelateerd aan de professionaliseringsgang van werknemers.
6.
Verbetering en stroomlijning van de entree in de sector voor nieuwe medewerkers op hbo- functies onder andere door invoering van het landelijk uitstroomprofiel jeugdzorgwerker door hogescholen en ontwikkeling en introductie van op de opleiding aansluitende vormen van traineeship in het eerste jaar van het dienstverband. Voor gedragswetenschappers wordt dit gerealiseerd door het stimuleren en faciliteren van registratietrajecten op postmasterniveau waar werken onder werkbegeleiding onderdeel van uitmaakt. Toelichting Een hiervan afgeleid doel is het beter binden van nieuwe medewerkers (door een goede, op de opleiding aansluitende introductieperiode) en het mede daardoor terugdringen van uitval.
Projecten en deelprojecten Bovenstaande doelen worden uitgewerkt aan de hand van de volgende vier projecten: Project 1: Voorbereiding beroepsregisters en beroepsverenigingen In dit project wordt gewerkt aan het tijdig (verder) inrichten van de beroepsregisters (BAMw, NIP en NVO) en de tuchtcolleges (NVMW, NIP, NVO), zodanig dat de (aanmelding voor) registratie kan starten op 1 juli 2011. Ook wordt onder de vlag van dit project het addendum bij de beroepscode voor jeugdzorgwerkers geëvalueerd. Voor de gedragswetenschappers wordt een toelichting op de beroepscodes NIP/NVO geschreven voor de jeugdzorg. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan de ondersteuning van het platform jeugd bij de NVMW, met specifieke aandacht voor jeugdzorgwerkers. Tot slot worden de tuchtcolleges van de beroepsverenigingen verder ingericht voor jeugdzorgwerkers, zodat een voor hen passend tuchtrecht beschikbaar komt. Tot slot wordt, in overleg met de werkgevers, een postmaster registratietraject voor gedragswetenschappers in de jeugdzorg ingericht.
6
Project 2: Registreren en verbinden Doel van dit project is de feitelijke registratie in de beroepsregisters van alle hbo-jeugdzorgwerkers en alle gedragswetenschappers in de jeugdzorg. Daarnaast gaat het om het laten landen van de beoogde professionaliseringsslag bij de diverse groeperingen. Centraal staat hierbij het uitvoeren van een viertal clustercampagnes voor respectievelijk de bureaus jeugdzorg, de justitiële jeugdzorgorganisaties, Jeugd & Opvoedhulp Noord en Jeugd & Opvoedhulp Zuid. In de aanloopperiode worden de noodzakelijke randvoorwaarden gerealiseerd. Trekker van dit deelproject is Jeugdzorg Nederland. Samengewerkt wordt met NVO,NIP, NVMW en BAMw. Project 3: In lijn brengen van scholing en opleidingen Doel van dit project is het in lijn brengen van het door werkgevers gehanteerde opleidingsaanbod met de scholings- en opleidingsactiviteiten die beroepsbeoefenaren dienen te volgen voor het behalen van de voor (her)registratie benodigde registerpunten. Specifiek gaat het om de ontwikkeling van een sectorkeurmerk voor interne na- en bijscholing voor de hbo-beroepsgroep), de ontwikkeling van een stappenplan en handreiking voor certificeren/accrediteren, het certificeren en accrediteren van 150 interne bij- en nascholingstrajecten en het onderbrengen van relevante geaccrediteerde na- en bijscholing in de DANSJeugdzorg. Het aanbod van scholing voor de gedragswetenschappers zal via de accreditatie van NIP en NVO in de DANS terecht komen Dit project wordt eveneens belegd bij Jeugdzorg Nederland). Project 4: Verbetering entree sector. Dit project beoogt verbetering en stroomlijning van de entree in de sector voor beginnend beroepsbeoefenaren. Het betreft het monitoren van de invoering van het landelijk uitstroomprofiel jeugdzorgwerker (trekker HBO-raad), de stimulering van praktijkervaring van hsao-docenten jeugdzorg (trekker HBO-raad), de ontwikkeling van een traineeship voor hbo-afgestudeerden (trekker Jeugdzorg Nederland i.s.m. de HBO-raad). Programmamanagement Coördinatie van de deelprojecten vindt plaats vanuit het programmamanagement, belegd bij het Nederlands Jeugdinstituut. Communicatie en draagvlak De communicatie heeft als doel het verkrijgen van breed draagvlak bij werkgevers, werknemers en andere te benoemen doelgroepen voor datgene waar het implementatieplan professionalisering voor staat: de beoogde professionaliseringsslag en het wetstraject rond de verplichte beroepsregistratie, als middel om de kwaliteit van de jeugdzorg te verbeteren. De communicatie wordt inhoudelijk begeleid door en afgestemd met het Ministerie van VWS in samenwerking met het Ministerie voor Veiligheid en Justitie. Voor de uitvoering van de draagvlakcampagne wordt een extern bureau ingehuurd. De projecten vormen samen het Implementatieplan Professionalisering Jeugdzorg. De totale looptijd van het implementatieplan is drie jaar: medio 2010 tot medio 2013.
7