Hogere grenswaardenbeleid gemeente Maastricht Aangepast augustus 2011
INHOUDSOPGAVE 0. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Samenvatting ................................................................................................ 2 Inleiding en het waarom van deze nota .......................................................... 5 Opzet Wet geluidhinder.................................................................................. 6 Normstelling Wet geluidhinder ........................................................................ 8 Wettelijke voorwaarden voor hogere grenswaarden ....................................... 10 Cumulatie van verschillende soorten geluidhinder .......................................... 11 Bevoegdheden ............................................................................................ 13 Procedure hogere grenswaarde .................................................................... 15 Maastrichts geluidbeleid ............................................................................... 16 Beleid bij klachten ....................................................................................... 25
Bijlagen 1. Begrippenlijst 2. Wet geluidhinder, normering 3. Overzicht bevoegd gezag bij aanvragen hgw 4. Ontheffingscriteria hgw 5. Omschrijving per gebiedstypen 6. Gebiedsgerichte geluidsniveaus 7. Procedure 8. Randvoorwaarden voor akoestische onderzoeken 9. Eisen gevel met geluidwerend scherm
1
0. Samenvatting
Aanleiding Indien een ruimtelijk plan nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of nieuwe geluidsbronnen (weg, rail, industrie) mogelijk maakt of een wijziging aan deze geluidsbronnen wordt voorzien, dient op basis van akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde die in de Wet geluidhinder (Wgh) zijn opgenomen. Wordt deze voorkeursgrenswaarde overschreden, maar de maximale grenswaarde niet en zijn maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen niet doelmatig of ontmoeten deze overwegende bezwaren, dan is het mogelijk om ontheffing te verkrijgen: een zogenaamde hogere grenswaarde. Voorheen werden deze ontheffingen door de Gedeputeerde Staten verleend. Op 1 januari 2007 is een wijziging van de Wet geluidhinder in werking getreden. Door de wijziging van de Wet is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag voor het vaststellen van hogere grenswaarden. Daarnaast bevatten de nieuwe Wet geluidhinder en het bijbehorende Besluit geluidhinder niet langer concrete criteria voor situaties waarvoor hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld. Dit betekent een grotere beleidsvrijheid voor de gemeente, maar stelt ook nieuwe eisen aan de onderbouwing van besluiten voor hogere grenswaarden. De gemeente moet nu zelf gemotiveerd aangeven wanneer zij hogere grenswaarden aanvaardbaar vindt en wanneer niet. Om geluidhinder zoveel mogelijk te voorkomen en daarnaast ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken heeft de gemeenteraad van Maastricht in oktober 2008 een hogere grenswaardenbeleid gemeente Maastricht vastgesteld. Dit beleid hogere grenswaarden biedt de basis en het gereedschap voor een goede afweging tussen de geluidsituatie en ruimtelijke ontwikkelingen. Voordelen van het beleid zijn: Het biedt een algemeen afwegingskader voor de gehele gemeente (tot 2008 werd per project een afweging gemaakt). Voor ontwikkelaars is duidelijk welke randvoorwaarden de gemeente Maastricht hanteert bij het vaststellen van hogere grenswaarden.
2
Naast de wettelijke kaders zijn een aantal aanvullende gebiedsgerichte randvoorwaarden opgenomen die een aanvaardbaar akoestisch klimaat in de betreffende gebieden moeten waarborgen. Tijdens het werken met het beleid is echter gebleken dat er verschillen in interpretatie kunnen ontstaan met betrekking tot het gebiedsgerichte deel van het beleid en de invulling van bepaalde toetsingscriteria. Om deze onduidelijkheden weg te nemen is het beleid op een aantal punten aangepast,
verduidelijkt
of
aangevuld.
Voorliggende
stuk
is
dit
aangepaste
hogere
grenswaardenbeleid.
3
Doelstelling In deze beleidsnotitie is het beleid voor het verlenen van hogere waarden vastgelegd. Het beleid heeft een dubbele doelstelling: enerzijds wordt, geheel in de geest van de Wet, gestreefd naar het zoveel mogelijk voorkomen van geluidshinder; anderzijds is geluid in het stedelijk gebied en langs infrastructuur onvermijdelijk; ondanks de soms hoge(re) geluidsbelasting moet een optimale ruimtelijke ontwikkeling van het gebied mogelijk blijven. Reikwijdte De beleidsnotitie richt zich op de vraag hoe in het kader van ruimtelijke plannen om te gaan met hogere grenswaarden voor wegverkeers-, spoorweg- en industrielawaai. Daarbij worden de volgende situaties onderscheiden: het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, medische instellingen, woonwagenterreinen en dergelijke); het projecteren van nieuwe geluidsbronnen (wegen, spoorwegen, industrieterreinen); reconstructie van wegen of spoorwegen; bijstellen of wijzigen van geluidszones van industrieterreinen. Status beleidsnotitie Deze beleidsnotitie is een beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 1:3 Awb en artikelen 4:81 tot en met 4:84 Awb). Het vaststellen van hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder is deels een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Op basis van de feiten en omstandigheden van het initiatief en de aangedragen onderzoeksresultaten wordt een besluit genomen. Voorliggend beleid bevat het afwegingskader dat het college bij het nemen van een hogere grenswaardenbesluit hanteert. Voor de motivering van het hogere grenswaardenbesluit kan verwezen worden naar dit vastgestelde beleid. Afwijking van dit beleid is in individuele gevallen mogelijk, indien het hanteren van het beleid voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen (artikel 4:84 Awb). De toepassing van de genoemde systematiek is sinds 2008 onderdeel van het reguliere werkproces. De nu voorliggende aanpassingen zullen hier geen invloed op hebben. De verleende ontheffing hogere grenswaarden en akoestisch gunstig indelen is een beschikking die conform de regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt gepubliceerd en die ter inzage gelegd dient te worden (Awb afd. 3.4). De beslissing tot het vaststellen van hogere waarden op basis van de Wet geluidhinder is gemandateerd aan de sectormanager van de sector Ruimte. Dit geldt tevens voor de ondertekening van het besluit.
4
1. Inleiding en het waarom van deze nota Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijzigingen betreffen zowel de procedures als de inhoud van de wet. De belangrijkste wijziging is dat de bevoegdheid voor de vaststelling van hogere grenswaarden is verlegd van Gedeputeerde Staten naar de colleges van Burgemeester en Wethouders van de gemeenten. Een andere wijziging is dat de criteria op grond waarvan hogere grenswaarden konden worden vastgesteld, niet meer in de nieuwe wet opgenomen zijn. Wel is in de nieuwe wet in artikel 110a lid 5 bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders bevoegd is hogere grenswaarden vast te stellen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De verandering van het bevoegd gezag voor de vaststelling van hogere grenswaarden, het ontbreken van criteria voor de vaststelling van hogere grenswaarden in de nieuwe wet en de vereiste motivatie op grond van artikel 110a van de nieuwe wet, heeft aanleiding gegeven het Maastrichts geluidsbeleid in een nieuwe nota te verwoorden. Ten behoeve van deze wijzigingen is er geluidsbeleid ontwikkeld om te sturen in de vaststelling van hogere grenswaarden en zo te voorkomen dat ad hoc hogere grenswaarden worden verleend, waardoor uniformiteit wordt gewaarborgd. Daarnaast is het geluidsbeleid ontwikkeld voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, om te zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Ook zullen in het voorliggende geluidsbeleid standpunten worden ingenomen ten aanzien van een aantal „grijze gebieden‟ in het bijzonder of een bestemming nu wel of niet geluidsgevoelig is. Deze bestemmingen staan opgenomen in de toelichting op bijlage 1. Verder zal dit geluidsbeleid gebiedsgerichte geluidsplafonds bevatten die variëren per gebiedstype, om geluidsniveaus te beperken waar dat zinvol is en meer geluid toe te staan waar dat mogelijk is om zodoende maatwerk te kunnen leveren en aan te sluiten bij het Maastrichtse Natuur en Milieuplan 2030.
Leeswijzer In de nu voorliggende nota wordt de methodiek van het Maastrichtse hogere grenswaardenbeleid uiteengezet. Tevens worden de procedures uitgewerkt. In hoofdstuk 2 wordt de opzet van de Wet geluidhinder weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de normstelling en in hoofdstuk 4 op de wettelijke voorwaarden voor het verlenen van een hogere grenswaarden. In hoofdstuk 5 wordt gekeken naar cumulatie en in hoofdstuk 6 worden de bevoegdheden op een rijtje gezet. In hoofdstuk 7 staat de procedure uitgeschreven en in hoofdstuk 8 staat het toekomstige Maastrichtse geluidbeleid. In bijlag 1 van deze nota is een begrippenlijst opgenomen.
5
2. Opzet Wet geluidhinder De Wet geluidhinder (Wgh) is een complexe wet waarin een groot aantal normen voor toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen is opgenomen. Het is niet de enige wetgeving op het gebied van geluidhinder. De geluidhinder van vliegtuigen is geregeld in de Luchtvaartwet en de geluidhinder van de meeste bedrijven is geregeld in de Wet Milieubeheer. De toelaatbare geluidhinder in woningen en andere gebouwen is geregeld in het Bouwbesluit. Wanneer een nieuw bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone van een weg, spoorbaan of industrieterrein te realiseren, is een toetsing aan de wettelijke geluidhindernormen verplicht. De geluidhinder bij bijvoorbeeld woonboten en asielzoekerscentra, maar ook hotels en campings is niet wettelijk geregeld. Plannen voor nieuwe wegen, spoorbanen of industrieën worden aan dezelfde normen getoetst. Uitbreidingen (reconstructies) van wegen en spoorbanen zijn ook genormeerd. Geluidszones Een geluidszone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een weg, spoorbaan of rondom een industrieterrein. De omvang van de geluidszones is in de wet nauwkeurig geregeld. Toetsing aan de Wet geluidhinder en bijbehorende normstelling is uitsluitend van toepassing wanneer woningen en/of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone geprojecteerd worden of aanwezig zijn. Buiten een geluidszone is toetsing aan de Wet geluidhinder niet vereist. Wegverkeerslawaai De breedte van de geluidszone langs een weg is afhankelijk van het type weg en het aantal rijstroken en varieert van 200 tot 600 meter aan weerszijden van de weg, gemeten uit de het hart van deze weg. Straten die deel uitmaken van een woonerf of waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt, vallen niet onder de Wet geluidhinder en hebben dus wettelijke gezien geen geluidszone. Op die locaties binnen de geluidszone waar de geluidsbelasting hoog is en verlaging van de niveaus niet mogelijk of wenselijk is (bijvoorbeeld langs de hoofdwegenstructuur) bestaat voor bestaande woningen met een te hoge geluidsbelasting een mogelijkheid om maatregelen te treffen die de geluidhinder in de woning verminderen. De gemeente Maastricht heeft in het verleden de woningen met een hoge geluidsbelasting geïnventariseerd en opgenomen op de zogenaamde (A en B-lijsten). Het Rijk stelt jaarlijks een budget beschikbaar waarmee de sanering van de geluidhinder bij deze woningen wordt gefinancierd. Hierbij moet vooral gedacht worden aan het isoleren van de gevels maar ook bijvoorbeeld aan het plaatsen van geluidsschermen. Inmiddels zijn alle woningen van de Alijst gesaneerd en is een begin gemaakt met isolatie van de woningen op de B-lijst (Hertogsingel). Daarnaast is er een eindmelding opgesteld met woningen die in overeenstemming met de criteria van de A-lijst niet voor subsidie in aanmerking kwamen, maar nu door gewijzigde inzichten alsnog gesaneerd kunnen worden. Deze woningen worden opgedeeld in behapbare projecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
6
Industrielawaai Rondom industrieterreinen waarop bepaalde lawaaiproducerende bedrijven (grote lawaaimakers) zijn gevestigd of kunnen worden gevestigd, zijn in het kader van de Wet geluidhinder midden jaren 80 geluidszones vastgesteld. Deze geluidszones zijn vastgelegd in een facetbestemmingsplan en kunnen dus alleen door middel van een wijziging van het bestemmingsplan worden aangepast. De omvang van de zones is gebaseerd op de geluidsproductie en vergunningen van alle bedrijven op het industrieterrein. De zone heeft tot doel de bedrijven te beschermen tegen oprukkende geluidsgevoelige bestemmingen en omliggende geluidsgevoelige bestemmingen te beschermen tegen de geluidsuitstraling van de gevestigde en nieuwe bedrijven. Bij plannen voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of vestiging van nieuwe bedrijven binnen deze zones wordt getoetst aan de geluidszone. Industrieterreinen zonder grote lawaaimakers zijn niet gezoneerd. De geluidsproductie wordt in dat geval per bedrijf geregeld door de omgevingsvergunning. Vaak wordt in het bestemmingsplan wel categorieën bedrijven opgenomen die op deze terreinen toelaatbaar zijn en wordt zodoende middels inwaartse zonering (grote bedrijven in het midden en kleine bedrijven aan de rand) de geluidsuitstraling van het terrein binnen de perken gehouden. Omdat ten tijden van het vaststellen van de geluidszones rond industrieterreinen geen goede methoden voorhanden waren om deze geluidszone te bewaken blijkt in de praktijk dat bij industrieterreinen met zware industrie in veel gevallen een overschrijding van deze geluidszones is opgetreden. Gemeente Maastricht heeft voor het industrieterrein Beatrixhaven een nota industrielawaai opgesteld. Het doel van deze nota is het scheppen van een beleidskader dat richtinggevend is enerzijds voor het beheer van de geluidszone ingevolge de Wet geluidhinder en anderzijds voor het opleggen van normen bij Wet milieubeheerinrichtingen, zodat op termijn weer aan de wettelijk toegestane geluidsniveaus wordt voldaan. De nota industrielawaai is in november 2008 vastgesteld. Op basis van de crisis- en herstelwet is de nota industrielawaai omgeschreven naar een geluidreductieplan en een zonebeheerplan om zodoende behalve een beleidsmatige ook een juridische status te krijgen. Om ervoor te zorgen dat een soortgelijke overschrijding van de gecumuleerde geluidsniveaus niet gaat ontstaan bij de overige industrieterreinen zal de werkwijze bij industrieterrein Beatrixhaven eveneens toegepast gaan worden op de overige gezoneerde en niet gezoneerde industrieterreinen in de stad. Dit zal in het kader van het opstellen van de geluidskaarten in 2012 en het bijbehorende actieplan in 2013 worden vormgegeven. Railverkeerslawaai De breedte van de geluidszones van spoorbanen is aangegeven op een kaart die conform art 1 van de Wet geluidhinder en de artikelen 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder door de Minister van VROM is vastgesteld. De breedte is afhankelijk van de treinintensiteit van de baan en varieert van 100 tot 800 meter, gemeten uit de kant van de spoorbaan.
7
3. Normstelling Wet geluidhinder De normering van de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde (ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting) en een maximaal toelaatbare grenswaarde (maximale hogere waarde). In de oude Wet geluidhinder werd de geluidhinder van de dag en nachtsituatie berekend en was meestal de nachtsituatie maatgevend. In de nieuwe Wet geluidhinder wordt de mate van geluid van wegverkeer en railverkeer uitgedrukt in Lden. De “den” staat voor day, evening en night en geeft een gemiddelde geluidsbelasting weer van het etmaal. De afkorting van decibel is dB. Deze nieuwe geluidsberekening van de gemiddelde geluidsbelasting geeft ongeveer een 2 dB lagere uitkomst dan de berekening van de geluidsbelasting van de nachtsituatie. Daarom is de grenswaarde 2 dB lager geworden dan de normen in de oude Wet geluidhinder. Per saldo blijft de normstelling ongeveer gelijk. De normering is gebaseerd op het principe van hinderlijkheid. De normen van spoorweglawaai zijn hoger omdat uit onderzoek is gebleken dat spoorweglawaai als minder hinderlijk wordt ervaren dan industrielawaai of het lawaai van autosnelwegen. Het verkeerslawaai van autosnelwegen wordt weer als hinderlijker ervaren dan van stedelijke wegen, daarom verschild de normstelling tussen deze wegen eveneens. In
bijlage
2
staan
voor
alle
geluidtypen
de
voorkeursgrenswaarden
en
de
maximale
ontheffingwaarden beschreven zoals deze in de Wet geluidhinder staan opgenomen. De voorkeursgrenswaarde van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB en van spoorweglawaai 55 dB. Wanneer de geluidsbelasting hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde en geluidsbeperkende maatregelen aan de bron of in de overdracht redelijkerwijs niet mogelijk zijn, kunnen hogere grenswaarden worden vastgesteld. Dit wordt ook wel ontheffing genoemd. De hogere grenswaarden zijn beperkt tot een bepaald maximum. De maximaal toelaatbare waarde verschilt per soort geluid en per situatie (zie bijlage 2). Voor industrielawaai gelden nog de oude normen (de voorkeursgrenswaarde van industrielawaai is 50 dB(A) en de maximaal toelaatbare grenswaarde 55 dB(A)). Naast de toetsing aan de voorkeursgrenswaarden en de maximale grenswaarden zijn in het nu voorliggende
geluidbeleid,
overeenkomstig
het
Maastrichtse
Natuur
en
Milieuplan
2030,
gebiedsgerichte geluidsniveaus vastgesteld die variëren per gebiedstype. Deze geluidsniveaus staan opgenomen in paragraaf 8.2 van hoofdstuk 8. Het geluidsniveau in de woning mag niet hoger worden dan de wettelijke vereiste binnenwaarde van 33 dB voor wegverkeerslawaai, 35 dB voor spoorlawaai en 35 dB(A) voor industrielawaai. Wanneer de voorkeursgrenswaarde aan de gevel wordt overschreden, moet op grond van het Bouwbesluit extra gevelisolatie aangebracht worden om de vereiste binnenwaarde te kunnen halen. Bij reconstructies van wegen gelden aparte normen. Wanneer door maatregelen aan een weg de geluidbelasting op de langsgelegen woningen met 2 dB of meer toeneemt, is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. De toename wordt berekend ten opzichte van de laagste waarde van de geluidbelasting één jaar voor de reconstructie of van een eerder vastgestelde hogere geluidswaarde. Indien blijkt dat er sprake is van een toename van 2 dB of meer moet onderzocht worden of deze toename door maatregelen kan worden tegengegaan of, indien dat
8
redelijkerwijs niet mogelijk is, een hogere geluidswaarde moet worden vastgesteld. In het laatste geval moet worden onderzocht of de geluidswaarde in de aanliggende woningen voldoet aan de vereiste binnenwaarde. Zo niet, dan zijn gevelisolerende maatregelen vereist. In de Wet geluidhinder is er alleen sprake van een reconstructie wanneer er een fysieke wijziging aan de weg plaatsvindt. ` In het nu voorliggend beleid wordt in het kader van een reconstructie eveneens gekeken naar de toename van het verkeer als gevolg van een plan aangezien in de praktijk blijkt dat ook zonder fysieke wijzigingen aan de weg het geluidsniveau ter plaatse van gevoelige bestemmingen sterk kan toenemen bijvoorbeeld als gevolg van het situeren van verkeersaantrekkende functies in de omgeving. Om de gebruikers van deze bestemmingen te beschermen en een goed akoestisch woonen leefklimaat te kunnen garanderen is in paragraaf 8.5 van hoofdstuk 8 aangegeven bij welke situaties bekeken moet worden of de geluidsbelasting meer dan 2 dB toeneemt.
9
4. Wettelijke voorwaarden voor hogere grenswaarden In artikel 110a lid 5 van de Wet geluidhinder is vermeld dat hogere grenswaarden pas kunnen worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugdringen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. In het hogere grenswaarden besluit moet worden gemotiveerd waarom dergelijke maatregelen redelijkerwijs niet of in onvoldoende mate realiseerbaar zijn. Deze motivatie moet voldoende worden onderbouwd met gegevens zoals rapportages of berekeningen. Maatregelen aan de bron kunnen zijn: beperking van het autoverkeer, beperking van de rijsnelheid de aanleg van geluidsreducerend asfalt verleggen van de as van de weg inzet van stiller tram/busmaterieel geluidsbeperkende maatregelen aan de tram/busbaan maatregelen bij bedrijven. Maatregelen in het overgangsgebied kunnen bestaan uit: plaatsing van schermen of wallen de realisatie van afschermende niet-geluidsgevoelige bestemmingen, zoals kantoren vergroting van de afstand tussen geluidsgevoelige bestemmingen en de bron. Wanneer dergelijke maatregelen redelijkerwijs niet of in onvoldoende mate realiseerbaar waren konden in de oude Wet geluidhinder, van voor 1 januari 2007, de hogere waarden alleen worden vastgesteld indien zij gebaseerd waren op één van de in de wet genoemde ontheffingscriteria, zoals; woningen die ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing; woningen die door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afschermende functie vervullen voor andere woningen – in aantal tenminste de helft van het aantal woningen waaraan de afschermende functie wordt toegekend; woningen die door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen; woningen die noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid; woningen die in een dorps- of stadsvernieuwingsplan zijn opgenomen. In de nieuwe wet zijn deze criteria komen te vervallen. Iedere gemeente kan hier zelf een nieuwe invulling aan geven. In bijlage 4 staan de ontheffingscriteria die, op basis van het nu voorliggende beleid, gaan gelden binnen de gemeente Maastricht opgenomen.
10
5. Cumulatie van verschillende soorten geluidhinder Cumulatie is het bij elkaar optellen van de geluidsbelasting van verschillende (soorten) geluidsbronnen. Cumulatie van geluid doet zich voor als woningen en/of andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn gelegen in twee of meer geluidszones. In de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh) zijn artikelen opgenomen over hoe om te gaan met geluidsbelasting van verschillende bronnen (bijv. verkeer en spoor of verkeer en industrielawaai). In de oude wet Wgh was cumulatie ook al opgenomen, maar dat was dusdanig interpretabel dat er veel jurisprudentie over is ontstaan. Cumulatie is nu explicieter gemaakt en er is een rekenmethode voorgeschreven. Indien sprake is van cumulatie speelt de cumulatieve waarde op twee momenten een rol: 1
Bij het vaststellen van de hogere waarden. De nieuwe Wgh bepaalt in artikel 110a dat wanneer er sprake is van cumulatie van geluid, er alleen een hogere grenswaarde mag worden vastgesteld als de gecumuleerde geluidsbelastingen niet leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. Er is sprake van een onaanvaardbare geluidsbelasting als de cumulatieve waarde meer dan 2 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden. Dit geldt echter niet wanneer de hoogste van de maximale ontheffingswaarden wegverkeer betreft aangezien door het niet meer toepassen van de aftrek ex art 110g Wgh de toename van de geluidsbelasting altijd hoger zal zijn dan 2 dB. Wanneer sprake is van een onaanvaardbare geluidsbelasting bij cumulatie als gevolg van wegverkeer is op dit moment niet duidelijk. Wijzigingen in wetgeving en jurisprudentie is hierin leidend. Tot die tijd wordt door de gemeente Maastricht de beleidslijn gehanteerd dat wanneer wegverkeerslawaai maatgevend is de gecumuleerde geluidsbelasting na aftrek ex. art. 110g wordt getoetst aan de maximale ontheffingswaarde. Indien de overschrijding van de maximale ontheffingswaarde groter is de 2 dB wordt de geluidsbelasting als ontoelaatbaar beschouwd. Voor windmolens is in de Wet geluidhinder geen maximale ontheffingswaarde opgenomen. Dit houdt in dat bij cumulatie met windmolens de toetsing plaatsvindt aan de hoogste maximale ontheffingswaarde van een van de andere bronsoorten.
2
Bij het bepalen van de geluidsisolatie van de gevel. Op grond van de Wet geluidhinder (artikel 110f) en het Bouwbesluit wordt de gevelisolatie van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen bepaald door de afzonderlijk geluidsbelasting van wegverkeer, railverkeer, industrie of luchtvaart. Hiermee wordt voorbijgegaan aan het effect wat de samenloop van verschillende geluidbronnen kan hebben. In de ruimtelijke plannen waarbij de cumulatieve waarde 2 dB of meer boven de niet gecumuleerde waarden ligt, moet bij het bepalen van de gevelisolatie met de gecumuleerde waarde rekening worden gehouden. Indien nodig moet extra gevelisolatie worden toegepast om het effect van de samenloop te compenseren. Om te bepalen of extra gevelisolatie nodig is wordt de cumulatieve geluidsbelasting bepaald waarbij de aftrek ex art 110g Wgh voor wegverkeerslawaai niet mag worden toegepast. Bovenstaande wil zeggen dat wanneer er voor een geluidsgevoelige bestemming een hogere grenswaarde nodig is en diezelfde geluidsgevoelige bestemming ondervindt een geluidsbelasting door een of meerdere andere geluidsbron(nen) die eveneens boven de voorkeursgrenswaarde liggen de cumulatieve geluidsbelasting moet worden bepaald. In het hogere grenswaardenbesluit zal
11
gemotiveerd moeten worden op welke wijze met deze samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de verzochte hogere grenswaarde en de te treffen maatregelen. Wanneer de geluidsbelasting van een bron onder de voorkeurgrenswaarde blijft is cumulatie van de betreffende bron niet aan de orde. Wanneer de gecumuleerde waarde meer dan 2 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarden wordt geen hogere grenswaarden verleend. Dit houdt in dat er niet gebouwd kan worden. Wanneer reductie van de geluidsniveaus met behulp van maatregelen niet moet mogelijk is kunnen oplossingen gezocht worden in de vorm van dove gevels. Naar verwachting is dit een theoretische situatie die zich in de praktijk vrijwel nooit zal voordoen. De genoemde 2 dB is gebaseerd op het toetsingskader voor reconstructie effecten van wegen. Deze 2 dB komt overeen met een verhoging van de geluidsbelasting die door de ontvanger als significant hoger wordt ervaren. Een voorbeeld van cumulatie is uitgewerkt in bijlage 8.
12
6. Bevoegdheden Voor de gewijzigde Wet geluidhinder, dus voor 1 januari 2007, stelden Gedeputeerde Staten (GS) de hogere grenswaarden vast, binnen de diverse criteria en randvoorwaarden in de wet en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten. In de gewijzigde Wet zijn Burgemeester en wethouders (op een aantal uitzonderingen na, zie bijlage 3) zelf bevoegd om binnen de grenzen van de gemeente een hogere waarde vast te stellen. Deze wijziging in de bevoegdheid tot het verlenen van hogere waarden komt voort uit de wens om tot eenvoudiger en snellere procedures te komen voor de vaststelling van het (gewijzigde) bestemmingsplan en past ook in de (decentralisatie) gedachte van „lokaal besluiten over lokale aangelegenheden‟. In het geval de hogere waarde wordt aangevraagd in verband met de aanleg c.q. reconstructie van een lokale weg of de aanleg van een niet-regionaal industrieterrein, dan is het college van B&W bevoegd gezag (zie bijlage 3). Ook in situaties waarin in het kader van een Projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 WRO woningen worden gebouwd binnen een zone van een (spoor)weg of industrieterrein, is het college van B&W in alle gevallen bevoegd gezag. Dus ook wanneer het hoofd(spoor)wegen en industrieterreinen van regionaal belang betreft. Naast de gemeente kunnen ook andere instanties c.q. personen bij het college van B&W een verzoek voor een hogere waarde indienen. Voor de aanleg of wijziging van provinciale wegen, hoofdspoorwegen en regionale industrieterreinen blijven Gedeputeerde Staten bevoegd gezag. In bepaalde situaties (Tracéwet en gekoppelde sanering) is de Minister het bevoegd gezag. Hieronder is de hogere grenswaarde procedure nader uitgewerkt voor situaties waarbij het college van B&W bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders In het algemeen zijn Burgemeester en wethouders bevoegd gezag voor het vaststellen van hogere grenswaarden binnen de grenzen van de gemeente. Met betrekking tot de geluidsgevoelige bestemmingen binnen de gemeente kunnen de volgende instanties c.q. personen een hogere waarde aanvragen: • De beheerder van een industrieterrein of het bestuur van de Kamer van Koophandel kunnen de hogere waarde aanvragen als deze betrekking heeft op een niet-regionaal industrieterrein; • De aannemer kan een hogere waarde aanvragen als deze betrekking heeft op een zone langs een weg; • De wegbeheerder kan een hogere waarde aanvragen als deze betrekking heeft op de aanleg of reconstructie van een (rijks)weg; • In het geval het een industrieterrein van regionaal belang (aangewezen bij provinciale milieuverordening) betreft kunnen Burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen c.q. terreinen zijn gesitueerd de hogere waarde aanvragen dan wel Burgemeester en wethouders waarin het industrieterrein is of wordt gesitueerd; • Een verzoek voor een hogere grenswaarde die betrekking heeft op de zone langs een spoorweg kan gedaan worden door Burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen c.q. terreinen zijn of worden gesitueerd dan wel Burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de spoorweg is of wordt gesitueerd;
13
• De spoorwegexploitant kan een hogere waarde aanvragen als het de aanleg of wijziging van een spoorweg betreft. De gemeente kan in bepaalde situaties aanvrager (bijvoorbeeld als wegbeheerder) zijn van een hogere waarde én bevoegd gezag. In dat geval kan het college van B&W een hogere grenswaarde ambtshalve vaststellen. De nieuwe Wet geluidhinder geeft geen duidelijkheid hoe de gemeente daarbij dient te handelen. Gelet op vergelijkbare situaties die zich kunnen voordoen bij de uitvoering van de Wet milieubeheer, is er een functionele scheiding van de aanvraag en de beoordeling binnen de gemeentelijke organisatie vastgelegd. Team ontwerp behandelt de aanvragen en zorgt voor de procedurele afhandeling en Team mobiliteit en milieu beoordeelt het verzoek inhoudelijk. Teneinde gemeentegrensoverschrijdende situaties te ondervangen kan bij de realisatie van nieuwe woningbouwlocaties, aanleg van gemeentelijke wegen en zoneplichtige industrieterreinen in de directe omgeving van de gemeentegrens de aanvraag voor een hogere waarde worden ingediend door Burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen zijn of worden gesitueerd dan wel Burgemeester en wethouders waarin de betreffende activiteit is of wordt gerealiseerd. Dit overigens altijd in overleg met de betreffende gemeente.
14
7. Procedure hogere grenswaarde In de meeste gevallen is de procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gekoppeld aan de vaststelling van een bestemmingsplan of een Projectbesluit (art. 3.10 WRO). Initiatiefnemers kunnen ook geheel autonoom, dus niet gekoppeld aan een bestemmingsplanwijziging of Projectbesluit, een verzoek om een hogere waarde indienen. Dit kan uiteraard alleen indien de reden voor het verzoek niet in strijd is met het bestemmingsplan. Door of namens de initiatiefnemer van het bestemmingsplan, bouwplan, de aanleg van een nietregionaal industrieterrein of de aanleg c.q. reconstructie van een weg, wordt in de voorbereidingsfase een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In het akoestisch onderzoek dient de geluidbelasting voor de relevante peiljaren in kaart te worden gebracht. Ook dient onderzocht te worden of bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen mogelijk en haalbaar zijn om de toekomstige geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde te beperken. Indien maatregelen niet mogelijk zijn of onvoldoende doeltreffend zijn, kan een verzoek tot vaststelling van een hogere waarde worden opgesteld. De hogere grenswaarde procedure:
Nadere uitleg van de procedure is opgenomen in bijlage 7
15
8. Maastrichts geluidbeleid 8.1 Inleiding De Gemeente Maastricht voert een gebiedsgericht geluidsbeleid. In het Natuur en Milieuplan Maastricht 2030 (NMPM 2030) zijn per gebiedstypen de milieukwaliteitprofielen uitgewerkt. Geluid is daarbij een belangrijke parameter voor het leefbaarheidprofiel. Het leefbaarheidprofiel wordt in het NMPM 2030 met name gekenmerkt door de doelstelling “niet overal een beetje”. Dit houdt in dat er bewust gekozen wordt voor gebieden met rust en gebieden met dynamiek. Het moge duidelijk zijn dat geluid hierbij een belangrijke invloed heeft op de belevingswaarde van een gebied. De geluidskwaliteit in de stad wordt voor een groot deel bepaald door het verkeer. Onderdeel van het gebiedsgerichte geluidbeleid is om de overlast als gevolg van verkeer in de stad te beperken door de afwikkeling van het verkeer zo veel mogelijk te sturen via de hoofdwegen. Aldus ontstaat een duidelijke scheiding tussen rustige verblijfsgebieden en drukke verkeersruimte. Door de aanwezige bestaande hoge bebouwing langs het merendeel van de hoofdwegenstructuur worden de achterliggende woonwijken afgeschermd voor verkeerslawaai. Hetzelfde beleid ten aanzien van concentratie geldt voor de vestiging van bedrijvigheid en industrie op bedrijventerreinen, maar ook voor horeca en evenementen op de hiervoor aangewezen locaties. Het beleid heeft tot positief gevolg gehad dat het totaal aantal gehinderden in de stad is afgenomen. Het heeft echter als neveneffect dat ter plaatse van de concentratie van bronnen hogere geluidsniveaus optreden. Door sturing van geluidsbronnen en van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen wordt ervoor gezorgd dat deze hogere geluidsniveaus optreden binnen de gebiedstypen waar deze geluidsniveaus als acceptabel worden gezien. Het nu voorliggende hogere grenswaardenbeleid maakt onderdeel uit van dit sturingsmechanisme. 8.2
Gebiedsgerichte geluidsniveaus
In het kader van het verlenen van een hogere grenswaarde is het van belang de randvoorwaarden voor geluid aan te geven waaraan de plannen moeten gaan voldoen. Dit betekent niet alleen de toetsing aan de wettelijke grenswaarden, maar ook gebiedsgerichte beoordeling conform het Natuur en Milieuplan Maastricht 2030 (NMPM 2030). Om dit voor geluid op een goede wijze te kunnen doen is het echter noodzakelijk om de geluidsdoelstellingen uit het NMPM 2030 verder uit te werken en te koppelen aan toetsbare dB‟s. Naar aanleiding van de heersende geluidsniveaus die geïnventariseerd zijn met behulp van de geluidsniveaukaart en het percentage gehinderden bij een bepaald geluidsniveau (zie bijlage 6) zijn grenswaarden opgesteld per gebiedstype. In tabel 1 worden deze grenswaarden binnen de gebiedstypering van het NMPM 2030 weergegeven. Deze grenswaarden geven de gewenste geluidsniveaus per gebiedstype aan. Tabel 1: Nr.
Omschrijving gebied
Gebiedsgerichte geluidsniveaus LAeq in dB(A)
Lden in dB
1
Extensief werken
55-60
53-58
2
Industrie
<= 75
<= 73
3
Groen verbindingsgebied
50-55
48-53
4
Buitengebied
45-50
43-48
5
Extensief wonen
50-55
48-53
16
6
Intensief wonen/werken
55-60
53-58
7
Centrum
45-55*
43-53*
8
Akoestische hoofdwegenstructuur
48-63
binnen bebouwde kom (zie 8.3) 9
Akoestische hoofdwegenstructuur
48-53
buiten bebouwde kom (zie 8.3) * 45dB(A)/43dB geldt voor hofjes e.d., evenementen zijn uitgesloten hiervoor geldt een grenswaarde van 60-65 dB(A)/58-63 dB
Het is niet zo dat in een gebied het geluidsniveau overal dezelfde waarde zal hebben. Akoestische differentiatie in het gebied zal aanwezig en mogelijk moeten zijn. Bijvoorbeeld in het centrum waar een duidelijk contrast bestaat tussen intensief gebruikte pleinen voor evenementen en drukke winkelstraten ten opzichte van rustige binnenhofjes waaraan woningen gelegen zijn. De gemiddelde kwaliteit van het gebied zal echter moeten voldoen aan de in bovenstaande tabel genoemde waarden. Indien binnen of grenzend aan het gebied geluidsbronnen, zoals (spoor)wegen of industrieterreinen, zijn gelegen is het zaak de planontwikkeling hierop af te stemmen. Bijvoorbeeld; bebouwing zal zodanig moeten plaatsvinden dat de eerste lijnsbebouwing grenzend aan de bron een afschermende functie heeft voor de rest van het gebied. De eerste lijnsbebouwing zal daarbij bij voorkeur een functie moeten krijgen die wel bij het gebied past, maar niet geluidsgevoelig is. indien alleen geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld binnen extensief wonen, moet de eerste lijnsbebouwing zodanig worden vormgegeven dat de bewoners het gebied ervaren conform de in de tabel genoemde kwaliteit. Denk hierbij aan akoestisch gunstig oriënteren van de bebouwing en het akoestisch gunstig indelen van de geluidsgevoelige bestemmingen, het aanbrengen van gevelisolatie en het altijd aanwezig zijn van minimaal één geluidluwe gevel waar voldaan wordt aan de gebiedsgerichte geluidsniveaus. Indien er binnen een gebied een geluidsbron wordt geprojecteerd zal de situering en inrichting van deze bron zodanig moeten zijn dat naar het gebied geen uitstraling van hogere geluidsniveaus als de aangegeven gebiedsgerichte geluidsniveaus plaatsvindt. Denk hierbij aan het verdiept leggen van een weg in het buitengebied of het akoestisch gunstig inrichten van een bedrijventerrein door middel van inwaarts zoneren binnen de gebieden intensief wonen/werken en industrie. De
gebiedsgerichte
geluidsniveaus
zullen
worden
vastgelegd
in
een
zogenaamde
geluidskwaliteitskaart, zodat bij de beoordeling van een ruimtelijk plan of de aanvraag voor een vergunning snel duidelijk is welke normstelling gehanteerd moet worden (zie bijlage 5). Voor het hanteren van de gebiedsgerichte geluidsniveaus gelden een aantal aandachtspunten: autonome ontwikkelingen binnen een gebied afstemming ter plaatse van grenzen van gebieden Bij autonome ontwikkeling in een gebied kan gedacht worden aan autonome groei van het verkeer, maar ook verdere invulling van een bestaand bedrijventerrein. Deze ontwikkelingen worden gestimuleerd in de gebiedstypen waar dit wenselijk is. In gebiedstypen waar deze ontwikkelingen niet wenselijk zijn moet goed gekeken worden naar maatregelen om in ieder geval de geluidsuitstraling naar de omgeving zoveel mogelijk te beperken.
17
Ter plaatse van grenzen van de verschillende gebiedstypen kan een spanningsveld ontstaan tussen de gewenste functies en de geluidsuitstraling. Op voorhand is moeilijk aan te geven hoe hiermee moet worden omgegaan. In de praktijk blijkt echter dat door middel van maatregelen of situering van bronnen in vrijwel alle gevallen een oplossing kan worden gevonden. De gebiedsgerichte geluidsniveaus gelden niet voor geluidgevoelige bestemmingen die direct (als eerste lijnsbebouwing) zijn gelegen langs de hoofdwegenstructuur (zie paragraaf 8.3) of direct langs de spoorwegen, wanneer de woningen voldoen aan de criteria in paragraaf 8.5. Deze criteria zijn gelijk aan de normen in de Wet geluidhinder. In bijlage 5 is een kaart opgenomen van de gebiedstypen (de geluidskwaliteitkaart) en is per gebiedstype een uitgebreide omschrijving opgenomen. In bijlage 6 wordt weergegeven hoe tot vorenstaande gebiedsgerichte geluidsniveaus is gekomen.
18
8.3 wegverkeerslawaai Omdat het Maastrichtse beleid erop gericht is het verkeer te sturen op hoofdwegen en langs deze wegen de geluidsbelastingen daarom hoger liggen dan in de omliggende gebieden is voor alle bovengenoemde gebiedsgerichte geluidsniveaus bij de betreffende gebieden de 1 e lijnsbebouwing langs de akoestische hoofdwegenstructuur uitgesloten. In onderstaand figuur is de akoestische hoofdwegenstructuur van Maastricht opgenomen.
19
Deze hoofdwegenstructuur is bepaald aan de hand van de geluidsbelasting ter plaatse van woningen gelegen langs deze wegen. Alleen de wegen waar de voorkeursgrenswaarde (> 48 dB, kleuren geel, oranje, rood en grijs) wordt overschreden behoren tot de akoestische hoofdwegenstructuur. Voor deze wegen zal altijd nader onderzoek moeten plaatsvinden wanneer nieuwe geluidsgevoelige functies langs de weg worden gesitueerd. Voor de groen gekleurde wegen kan worden uitgegaan dat ter plaatse van de eerste lijnsbebouwing de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Voor deze wegen is dan ook geen nader onderzoek noodzakelijk. 8.4 Toepassen van gebiedsgerichte geluidsniveaus Op basis van het bovenstaande moeten bij een planbeoordeling de volgende stappen worden doorlopen: Stap 1: Op basis van het gebiedstype moet bekeken worden of het initiatief past binnen het gebiedstype en of er een toename van de geluidsniveaus of het aantal gehinderden te verwachten is. Stap 2: toetsen of voldaan wordt aan de
Wet geluidhinder. Indien voldaan wordt aan de
voorkeursgrenswaarden en het initiatief past binnen het gebiedstype is geen vervolgactie meer noodzakelijk. Stap 3: Indien de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt overschreden moet getoetst worden of voldaan wordt aan het gewenste gebiedsgerichte geluidsniveau. Wanneer dit niet het geval is kan het plan geen doorgang vinden of aanvullende maatregelen moeten mogelijk zijn zodat alsnog aan het gebiedsgerichte geluidsniveau kan worden voldaan. Dit houdt in dat de gebiedsgerichte geluidsniveaus de maximaal te verlenen hogere grenswaarden zijn. 8.5 Aanvullende toetsingscriteria In het Natuur en Milieuplan Maastricht 2030 worden er uitspraken gedaan zoals woningen gelegen aan hoofdwegenstructuur moeten minimaal één geluidsonbelaste en een geluidsluwe buitenruimte hebben, akoestisch gunstig indelen van plangebieden en woningen, dove gevel, minimale toename van het aantal gehinderden etc. Deze uitspraken worden hier nader toegelicht en vastgelegd in beleidsregels.
Minimaal één geluidsluwe zijde Geluidsgevoelige bestemmingen die gelegen zijn in de nabijheid van een geluidsbron en waar de voorkeursgrenswaarden wordt overschreden moeten over minimaal één geluidsluwe zijde beschikken en indien aanwezig één geluidsluwe buitenruimte hebben. Geluidsluw betekend hier de laagste waarde die genoemd wordt in de tabel met gebiedsgerichte geluidsniveaus voor het betreffende gebiedstype. Dit houdt in dat bij de stedenbouwkundige invulling van het gebied rekening moet worden gehouden met de geluidsbelasting ter plaatse.
Akoestisch gunstig indelen Wanneer de geluidsbelasting vanwege een geluidsbron hoger is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dient het plan akoestisch gunstig ingedeeld te worden. Dat wil zeggen dat verblijfsruimten (woon- en slaapkamers en keuken groter dan 11 m 2), alsmede de tot de woning
20
behorende buitenruimten, voor zover bestemd als verblijfsruimten, niet aan de uitwendige scheidingsconstructie waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, zijn gelegen. Bij appartementen/studentenkamers is dit gezien het beperkte oppervlak vaak moeilijk te realiseren. Wanneer het niet mogelijk is om door middel van bijvoorbeeld galerijen, liften en trappenhuizen het gebouw akoestisch gunstig in te delen kan gemotiveerd worden afgeweken. Echter blijft hierbij de eis dat minimaal de hoofdslaapkamer aan de geluidluwe gevel moet zijn gesitueerd. Bij doorzonwoningen geldt dat op de begane grond de keuken aan de geluidbelaste zijde moet zijn gesitueerd.
Minimale toename aantal geluidsgehinderde Bij vervangende nieuwbouw of bij het opdelen van bestaande gebouwen kan er sprake zijn van toename van het aantal geluidgehinderden. In deze situaties waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden mag het aantal geluidgehinderden met maximaal 10% toenemen met een minimum van 1 persoon. Dit geldt tevens voor 30 km/h wegen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Indien een pand wordt opgedeeld waarbij de nieuwe geluidsgevoelige ruimten allemaal aan de geluidsluwe zijde zijn gesitueerd kan een plan wel doorgang vinden aangezien de toename van het aantal geluidgehinderden dan 0 is. Wanneer een plan aan alle zijden geluidbelast is mag er bij vervangende nieuwbouw geen toename van het aantal geluidsgevoelige bestemmingen plaatsvinden.
Reconstructie Zoals in hoofdstuk 3 aangegeven is er sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder wanneer sprake is van een fysiek wijziging van de weg waarbij het geluidsniveau met 2 dB of meer toeneemt en er tevens sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde of de laagste waarde van het gebiedsgerichte geluidsniveau. In dat geval zullen er maatregelen moeten worden getroffen om deze toename ter plaatse van geluidsgevoelige bestemmingen teniet te doen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het aanbrengen van geluidsreducerend asfalt of het plaatsen van schermen of geluidswallen, maar ook het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen om het binnenniveau in geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke normen te houden. Echter zal in het stedelijk gebied in veel gevallen de geluidstoename worden veroorzaakt door een toename van het verkeer als gevolg van een planontwikkeling zonder dat er fysiek iets aan de weg wordt gewijzigd, of een fysieke wijziging aan een weg die niet onder de Wet geluidhinder valt, zoals een 30 km/h weg. Indien de toename van het verkeer leidt tot een toename van de geluidsbelasting van 2 dB of meer en er tevens sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde of de laagste waarde van het gebiedsgerichte geluidsniveau, zal hier eveneens moeten worden gekeken naar de mogelijkheden voor het treffen van maatregelen om de toename ter plaatse van bestaande woningen teniet te doen.
Bouwen dicht op de bron In het verleden werd een hoge geluidsbelasting vaak voorkomen door afstand te creëren ten opzichte van de geluidsbron. Hierdoor ontstonden in woongebieden groenstroken langs bijvoorbeeld wegen die vaak een dergelijk lage leefkwaliteit hebben dat ze alleen gebruikt worden als hondenuitlaatplek. Ook in de huidige Wet geluidhinder wordt deze mogelijkheid nog steeds geboden om zo aan de normen te kunnen voldoen. Door bouwen van (geluidgevoelige) bestemmingen dicht bij de bron, maar op zodanige wijze dat de bebouwing zelf zorgt voor een akoestische afscherming van het achterliggende
21
gebied wordt er effectiever omgegaan met de beperkte beschikbare ruimte omdat ook het buitengebied een aangename leefkwaliteit krijgt. Door vooraf in het ontwerp goed na te denken over het situeren van galerijen en trappenhuizen en het hanteren van een akoestisch gunstige indeling en indien nodig dove gevels wordt het leefklimaat in de woning beschermd. Bovenstaande houdt in dat wanneer bij een bouwplan de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden bij de stedenbouwkundige invulling van het gebied rekening moet worden gehouden met de akoestische kwaliteit van het totale gebied.
30 km/h wegen Bij 30 km/h wegen waar uit berekening blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de eerste lijnsbebouwing de voorkeursgrenswaarde overschrijdt gelden ten aanzien van de toetsing dezelfde voorwaarden als bij de wegen gelegen langs de akoestische hoofdwegenstructuur. In de Wet geluidhinder worden wegen waar een maximale snelheid geldt van 30 km/h uitgezonderd voor de toetsing aan de Wet geluidhinder. Deze wegen hebben dan ook geen zone in de zin van de Wet geluidhinder. Echter blijkt in de praktijk dat woningen gelegen aan 30 km/h wegen vaak een hoge geluidsbelasting ondervinden. Dit wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld klinkerbestrating of een hoge intensiteit aan busverkeer als gevolg van een route voor openbaar vervoer.
Dove gevels en geluidwerende schermen Indien niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde maar wel aan de maximale grenswaarde kan een hogere waarde worden aangevraagd. Hogere waarden kunnen niet worden verleend voor geluidsgevoelige bestemmingen, waarbij de geluidsbelasting de maximale grenswaarde overschrijdt. Dat zou betekenen dat geluidsgevoelige bestemmingen niet gebouwd kunnen worden op locaties waar de maximale grenswaarde wordt overschreden. Op deze locaties zijn er 3 manieren mogelijk om toch te kunnen bouwen: 1. De woningen worden gebouwd met een zgn. „dove gevel‟. 2. Aan de woningen wordt een vliesgevel, of een geluidwerend scherm bevestigd 3. Het aanbrengen van een wintertuin/loggia, die ervoor zorgt dat de buitenste schil het geluidsniveau op de binnenste schil verlaagt waardoor ter plaatse van de binnenste schil aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Randvoorwaarde bij het toepassen van dove gevels en geluidsschermen is dat het verblijfsgebied (slaapkamers, woonkamer) van de woning tot tenminste 33 dB wordt geïsoleerd. Verder geldt dat elke geluidbelaste woning een geluidsluwe gevel, of geveldeel, moet hebben waarop slaapkamer(s) geventileerd en gespuid kunnen worden. Daarnaast moeten eventueel aanwezige buitenruimten aan deze geluidsluwe gevel worden gesitueerd. Met geluidsluw wordt bedoeld de laagste waarde binnen het gebiedsgerichte geluidsniveau. In bestemmingsplannen moet in de planvoorschriften in ieder geval de wettelijke definitie van dove gevel worden opgenomen wanneer dove gevels toegepast gaan worden. In het Projectbesluit (art. 3.10 WRO) kunnen de onderstaande vormen van openingen expliciet benoemd worden. Ook een geluidwerend scherm moet expliciet omschreven worden.
22
Dove gevel:
In de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh) is het begrip dove gevel opgenomen. De Wgh bevat de volgende definities:
Art 1: gevel: bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak; Art1b 5e lid: In afwijking van artikel 1 wordt onder een gevel in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan: a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte . Art 1: geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;
De gemeente Maastricht staat de volgende vormen van “bij uitzondering te openen delen” in dove gevels toe: a) ramen en deuren die grenzen aan niet-geluidsgevoelige ruimten zonder gebruiksdoel, bijvoorbeeld een raam of een nooddeur in een hal; b) ramen of deuren aan besloten galerijen, serres of loggia‟s, waarbij de binnengevel als schil van de woning fungeert volgens het Bouwbesluit. Hierbij moet de binnengevel wel van een voldoende akoestische kwaliteit zijn. Gevel met een geluidwerend scherm Een gevel met daarvoor een gemonteerde geluidwerend scherm is geen “dove gevel” zoals in de Wet geluidhinder (Wgh) beschreven. Dit geluidwerend scherm is een andere manier om woningen te bouwen op locaties waar de maximale grenswaarde overschreden wordt. In tegenstelling tot dove gevels is de Wgh bij geluidwerende schermen wel van toepassing. Als het scherm zodanig geluid weert dat het geluidsniveau op de gevel minder dan 48 dB is, is geen hogere waarde nodig. Als de geluidsbelasting op de gevel tussen de 48 dB en de maximale grenswaarde bedraagt, is een hogere grenswaarde noodzakelijk. Art 110 5 e lid van Wgh verplicht dat gestreefd wordt naar 48 dB en dat alleen met een motivatie een hogere waarde verleend kan worden wanneer een geluidwerend scherm aan de gevel wordt toegepast. Belasting van de gevel met een geluidwerend scherm boven de maximale grenswaarde is niet toegestaan, tenzij de gevel als dove gevel wordt geconstrueerd.
Enkele regels opgenomen voor het toepassen van gevels met geluidwerende schermen zijn:
23
tussen het scherm en de gevel moeten buitenluchtcondities heersen; grootte van ventilatieopeningen moeten bepaald worden volgens rekenregels in bijlage 9; de afstand tussen het geluidwerend scherm en de gevel moet minimaal 0,5 meter zijn; de ruimte tussen het geluidwerend scherm en de gevel kan gebruikt worden voor de ontsluiting van de woningen. Toegangsdeuren in het geluidwerend scherm zijn mogelijk zonder dat de Wgh van toepassing is. Meer details zijn in bijlage 9 te vinden. Het is ook mogelijk de geluidsbelasting op de gevel te reduceren met afschermende constructies, bijvoorbeeld haaks op de gevel gemonteerde schermen, uitstekende trapportalen etc. Combinatie dove gevel en geluidwerend scherm De definitie in de Wgh staat impliciet toe dat een dove gevel kan worden onderbroken met geluidwerende schermdelen. Het is echter niet de bedoeling van de wetgever geweest om dit onbeperkt te doen. De gemeente Maastricht wil het aantal mogelijkheden voor onderbreking daarom beperken tot balkons (incl. loggia‟s) en serres. Onderbreken van de dove gevel met een geluidwerend scherm betekent dat de regels van de Wgh van toepassing zijn op de hele gevel. Een uitzondering op deze regel is als geluidwerende schermen of dove gevels per hele verdieping toegepast worden. Bijvoorbeeld als de zwaar belaste woonetages worden gebouwd met een dove gevel en de hoger of lager gelegen, minder zwaar belaste verdiepingen worden gebouwd met geluidwerende schermen er voor. Een “gatenkaas” met hier en daar schermen voor ramen of deuren wordt dus niet toegestaan.
Eisen aan balkons, loggia‟s en serres Balkons en loggia‟s zijn uitsparingen in de gevel (buiten de schil van de woning). Serres zijn balkons of loggia‟s die met glas van de buitenlucht zijn afgesloten. Aan deze buitenruimten worden de volgende eisen gesteld: a) de geluidsbelasting in de buitenruimte moet zo laag mogelijk zijn. De geluidsbelasting op de geveldelen mag niet hoger zijn dan 48 dB, zeker als de buitenruimte bedoeld is als geluidsluwe zijde. Als de geluidsbelasting hoger is, moet een ontheffing van een hogere waarde aangevraagd worden. b) in de buitenruimte heerst buitenluchtkwaliteit zoals omschreven in bijlage 9, waardoor spuien of ventileren van de geluidsgevoelige ruimte mogelijk is c) de buitenruimte ligt geheel buiten de thermische schil van de woning. d) de buitenruimte is minimaal 3 m2 groot en minimaal 1,30 m diep. Bij kleine woningen kan van deze minimale groottes gemotiveerd worden afgeweken. e) de achterliggende vertrekken voldoen aan de normen van daglichttoetreding volgens het Bouwbesluit. Indien de buitenruimte met wegschuifbare panelen is gebouwd, mag bij het berekenen van de akoestische kwaliteit uitgegaan worden van gesloten panelen. Indien voldaan wordt aan de bovenstaande beleidsregels en de ontheffingscriteria (bijlage 4) kan een hogere grenswaarden conform de gebiedsgerichte geluidsniveaus worden verleend.
24
9. Beleid bij klachten Wanneer er klachten met betrekking tot geluidsoverlast zijn wordt vaak gesteld dat een geluidsmeting deze klachten kan bevestigen dan wel weerleggen. Echter is het meten van geluid niet in alle gevallen mogelijk. Vaak is er veel stoorgeluid aanwezig waardoor de geluidsmeting niet kan plaatsvinden. Met stoorgeluid worden alle geluiden bedoeld die in de omgeving aanwezig zijn en die niet tot de geluidsbron van de klachten behoren zoals blaffende honden, ruisende bladeren, maar ook passerende voetgangers en fietsers. Mede daarom zijn er landelijk procedures afgesproken hoe bij de verschillende geluidsbronnen te handelen bij klachten. 9.1 klachten wegverkeerslawaai 1. Op basis van de beschikbare verkeersgegevens uit de verkeersmodellen wordt de geluidsbelasting berekend volgens rekenmethode 1 of 2 (SRM 1 of SRM 2). Welke rekenmethode moet worden toegepast is vastgelegd in Bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006; 2. De berekende waarde wordt getoetst aan de Wet geluidhinder. Indien een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde
optreedt
wordt
bekeken
of
voor
de
woningen
na
1982
een
bouwvergunning is afgegeven; 3. Wanneer de woning na 1982 is gebouwd wordt de berekende waarde getoetst aan de voor de betreffende woning ingediende bouwvergunning, waarbij met name gekeken wordt naar het maximaal toelaatbaar binnenniveau. Indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden uit de bouwvergunning wordt verwezen naar de aannemer; 4. Wanneer de woning vóór 1982 gebouwd is wordt bekeken of de woning al voorzien is van gesubsidieerde geluidswerende maatregelen of worden in de nabije toekomst wordt aangepakt. In het laatste geval wordt bekeken of de woning voorkomt op de eindmelding voor te saneren woningen en zo ja wanneer eventueel geld beschikbaar komt voor geluidsisolatie; 5. Wanneer de woning niet voorkomt op de eindmelding zal de geluidsbelasting in 1986 te laag zijn geweest voor plaatsing op de eindmelding en is gesubsidieerde sanering niet mogelijk. In die gevallen waar de woningen na 1982 gebouwd zijn en de geluidsbelasting is toegenomen als gevolg van een toename van het wegverkeer kan sprake zijn van geluidsoverlast in de woning. In deze gevallen is er geen sprake van een saneringswoning en is er dus geen juridische verplichting voor de gemeente om deze woningen te voorzien van geluidsreducerende maatregelen. Aangezien de gemeente nog steeds druk bezig is met het aanpakken van de saneringswoningen zijn hier vooralsnog geen financiële middelen voor. In sommige gevallen kan bekeken worden of er tussen de woning en de weg een mogelijkheid is met grond die vrijkomt bij bouwwerkzaamheden een grondwal te realiseren. Aangezien deze mogelijkheid van veel factoren afhankelijk is zal dit van geval tot geval bekeken moeten worden. In dit geval kunnen we de bewoner wel adviseren over maatregelen die hij/zij mogelijk zelf kan treffen. Incidenteel; 6. Toetsen aan bestemmingsplan of ter plaatse wel sprake is van een woonbestemming. Indien dit niet het geval is dient handhaving in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening plaats te vinden.
25
Geluidsmetingen ten aanzien van wegverkeer worden niet uitgevoerd gezien de tijdsduur en de onbetrouwbaarheid (conform landelijke voorschriften). 9.2 klachten industrielawaai 1. Wanneer de klachten duidelijk toewijsbaar zijn aan een bedrijf zullen geluidsmetingen ter plaatse van de woning worden uitgevoerd. Indien dit door stoorgeluid niet mogelijk is zullen metingen aan de bronnen bij het bedrijf plaatsvinden. Deze metingen worden getoetst aan de geluidsvoorschriften in de milieuvergunning of melding van het betreffende bedrijf. Wanneer blijkt dat niet voldaan wordt aan de geluidsvoorschriften zullen geluidsmaatregelen worden voorgeschreven. Afhankelijk van de ernst van de overschrijdingen en de kosten van de maatregelen wordt een tijdpad met het bedrijf afgesproken waarbinnen de maatregelen getroffen moeten worden. Indien voldaan wordt aan de geluidsvoorschriften zullen geen extra stappen worden ondernomen. 2. Wanneer de klachten een geluidsgevoelige bestemming betreffen die gelegen is binnen de geluidscontour van een industrieterrein is voor deze geluidsgevoelige bestemming een hogere grenswaarden aangevraagd. Deze hogere grenswaarden kunnen gecontroleerd worden met behulp van een meting. Wanneer sprake is van een overschrijding is het in de meeste gevallen vrijwel onmogelijk om het bedrijf te identificeren dat de overschrijding veroorzaakt. Indien dit wel het geval is zullen maatregelen worden onderzocht om de overschrijding op te heffen. Dit kan een langdurig proces zijn. Wanneer niet bekend wordt door welk bedrijf de overschrijding wordt veroorzaakt moet door middel van de zonebewaking worden bekeken of het geluidsniveau van het totale industrieterrein kan worden teruggebracht. 3. Wanneer de geluidsgevoelige bestemming net buiten de geluidscontour van een industrieterrein is gelegen wordt bekeken of de geluidscontour wordt overschreden. Indien dit niet het geval is volgen geen verdere stappen. Wanneer sprake is van een overschrijding is het in de meeste gevallen vrijwel onmogelijk om het bedrijf te identificeren dat de overschrijding veroorzaakt. Indien dit wel het geval is zullen maatregelen worden onderzocht om de overschrijding op te heffen. Dit kan een langdurig proces zijn. Wanneer niet bekend wordt door welk bedrijf de overschrijding wordt veroorzaakt moet door middel van de zonebewaking worden bekeken of het geluidsniveau van het totale industrieterrein kan worden teruggebracht. Incidenteel; 4. Toetsen aan bestemmingsplan of ter plaatse wel sprake is van een woonbestemming. Indien dit niet het geval is dient handhaving in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening plaats te vinden. 9.3 klachten spoorweglawaai 1. Op basis van de door het Rijk beschikbare gestelde gegevens wordt de geluidsbelasting berekend met behulp van het rekenprogramma Aswin; 2. De berekende waarde wordt getoetst aan de Wet geluidhinder. Indien een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde
optreedt
wordt
bekeken
of
voor
de
woningen
na
1982
een
bouwvergunning is afgegeven; 3. Wanneer de woning na 1982 is gebouwd wordt de berekende waarde getoetst aan de voor de betreffende woning ingediende bouwvergunning, waarbij met name gekeken wordt naar het
26
maximaal toelaatbaar binnenniveau. Indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden uit de bouwvergunning wordt verwezen naar de aannemer; 4. Wanneer de woning vóór 1982 gebouwd is wordt bekeken of de woning voorkomt op de raillijst voor te saneren woningen. Deze woningen zijn al voorzien van geluidswerende maatregelen. Daarnaast wordt bekeken of de woningen zijn opgenomen in het schermenproject tbv de raillijst. In dit project zullen schermen worden aangebracht om de geluidsniveaus ter plaatse van een groot aantal woningen te reduceren. Wanneer de woning niet voorkomt op de raillijst en niet voorkomt in het schermenproject zal de geluidsbelasting in 1986 te laag zijn geweest voor plaatsing op de raillijst en is gesubsidieerde sanering niet mogelijk. In die gevallen waar de woningen na 1982 gebouwd zijn en de geluidsbelasting is toegenomen als gevolg van een toename van het railverkeer kan sprake zijn van geluidsoverlast in de woning. In deze gevallen is er geen sprake van een saneringswoning en is er dus geen juridische verplichting voor de gemeente of Prorail om deze woningen te voorzien van extra geluidsreducerende maatregelen. In dit geval kunnen we de bewoner wel adviseren over maatregelen die hij/zij mogelijk zelf kan treffen. Daarnaast zullen we de bewoners doorverwijzen naar onze contactpersoon bij Prorail. Geluidsmetingen ten aanzien van railverkeer worden niet uitgevoerd gezien de tijdsduur en de onbetrouwbaarheid (conform landelijke voorschriften). 9.4 klachten burenlawaai Bij klachten als gevolg van burenlawaai bij bestaande woningen wordt altijd doorverwezen naar de woningbeheerder of de politie. Indien het nieuwbouw betreft zal worden bekeken of de bouw heeft plaatsgevonden conform de verstrekte bouwvergunning. Indien dit het geval is wordt doorverwezen naar de woningbeheerder of de politie. Indien dit niet het geval is wordt doorverwezen naar de handhaver van bouwtoezicht.
27
Bijlage 1
Begrippenlijst
28
andere geluidsgevoelige gebouwen: 1°. onderwijsgebouwen; 2°. ziekenhuizen en verpleeghuizen; 3°.
bij
algemene
maatregel
van
bestuur
aan
te
wijzen
andere
gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2°; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een onderwijsgebouw;
bebouwde kom: bebouwde kom, vastgesteld krachtens de Wegenverkeerswet 1994; bouwvergunning: bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet; buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;
equivalent geluidsniveau: gemiddelde – te bepalen op een door Onze Minister krachtens toepassing van artikel 110d aangegeven wijze – van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld volgens de door Onze Minister krachtens toepassing van dat artikel gestelde regels;
etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een industrieterrein: hoogste van de volgende drie waarden: 1°. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00–19.00 uur (dag); 2°. de met 5 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 19.00–23.00 uur (avond); 3°. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00–07.00 uur (nacht);
etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een weg : hoogste van de volgende twee waarden: 1°. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00–19.00 uur (dag); 2°. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00–07.00 uur (nacht);
Gebiedsgerichte
geluidsniveaus:
De
gemeente
Maastricht
hanteert
een
gebiedsgericht
geluidbeleid. Binnen de gemeentegrenzen zijn 8 gebiedstypen onderscheiden. Per gebied is voor geluid een ambitie vastgesteld die dus in de plaats komt van de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
geluid: met het menselijk oor waarneembare luchttrillingen; geluidhinder: gevaar, schade of hinder, als gevolg van geluid; geluidsbelasting binnen een woning: geluidsbelasting binnen een geluidsgevoelige ruimte; geluidsbelasting in dB(A) vanwege een industrieterrein : etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein;
geluidsbelasting in dB(A) vanwege een weg: etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;
geluidsbelasting in dB: op een geheel getal af te ronden geluidsbelasting in Lden op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 07.00–19.00 uur, van 19.00–23.00 uur en van 23.00–07.00
29
uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);
geluidsbelasting Lnight: geluidsbelasting op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 23.00–07.00 uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 2, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);
geluidsgevoelige bestemmingen: een gebouw of terrein die in de Wet geluidhinder (Wgh) zijn aangewezen als geluidsgevoelig. Als een bestemming als geluidsgevoelig is aangemerkt, gelden de regels uit de Wgh. Geluidsgevoelige bestemmingen worden in beginsel beschermd tegen te hoge geluidsniveaus van verkeerswegen, spoorlijnen en industrie, of tegen toename van deze niveaus als er iets aan de situatie verandert. (zie toelichting op de begrippenlijst)
geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;
geluidsgevoelige terreinen: 1°. terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of 2°. woonwagenstandplaatsen;
geluidsniveau in dB(A): gemeten of berekende geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A) overeenkomstig de door de Internationale Electrotechnische Commissie terzake opgestelde regels;
geluidsvermogen: hoeveelheid geluidsenergie die door een toestel of inrichting per tijdseenheid naar de omgevende lucht kan worden uitgestraald;
Geluidszones: Een geluidszone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een weg, spoorbaan of rondom een industrieterrein. De omvang van de geluidszones is in de wet nauwkeurig geregeld. Toetsing aan de Wet geluidhinder en bijbehorende normstelling is uitsluitend van toepassing wanneer woningen en/of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone geprojecteerd worden of aanwezig zijn. Buiten een geluidszone is toetsing aan de Wet geluidhinder niet vereist.
geprojecteerde weg: nog niet in aanleg zijnde weg, in de aanleg waarvan door een gelden bestemmingsplan wordt voorzien;
geprojecteerde woning of gebouw: nog niet aanwezige woning of nog niet aanwezig gebouw, waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de bouwvergunning toelaat, maar deze nog niet is afgegeven;
gevel: bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
hoofdspoorweg: krachtens artikel 2 van de Spoorwegwet aangewezen hoofdspoorweg, niet zijnde een spoorwegemplacement;
industrieterrein: terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit;
inrichting: inrichting als aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer; inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar; maximale ontheffingswaarde: Het geluidsniveau dat in de Wet geluidhinder als maximaal toelaatbaar wordt beschouwd. Bij niveaus boven de maximale ontheffingswaarde mogen geen
30
geluidsgevoelige
bestemmingen
worden
gerealiseerd.
De
maximale
ontheffingswaarde
voor
verkeerslawaai bedraagt 63 dB; voor railverkeerslawaai 68 dB en voor industrielawaai 55 dB(A).
motorvoertuig: motorvoertuig als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm; Onze Minister: Onze Minister voor Infrastructuur en Milieu; reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd;
rijstrook: strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook;
spoorweg: spoorweg als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet, voor zover deze is aangegeven op een bij of krachtens deze wet vastgestelde kaart;
stedelijk gebied: gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;
toestel: toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen;
voorkeursgrenswaarde: Het geluidsniveau dat in de Wet geluidhinder acceptabel wordt gevonden. Bij niveaus boven de voorkeurswaarde moeten bijzondere maatregelen worden getroffen. De voorkeurswaarde voor verkeerslawaai bedraagt 48 dB; voor railverkeerslawaai 55 dB en voor industrielawaai 50 dB(A);
weg: voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen of duikers;
wegaanlegger: opdrachtgever tot aanleg of reconstructie van een weg; weg in aanleg: weg met de aanleg waarvan een begin van uitvoering is gemaakt; wijziging van een spoorweg: wijziging met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege die spoorweg in acht genomen moeten worden en waarvan uit akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen hoger zal zijn dan 63 dB of, indien die berekende geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar 63 dB of lager zal zijn maar hoger dan een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven geluidsbelasting, uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting voorafgaand aan de wijziging zal toenemen met ten minste 3 dB;
woning: gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is; woning of gebouw in aanbouw: nog niet aanwezige woning of nog niet aanwezig gebouw, waarvoor de bouwvergunning is afgegeven;
woonwagenstandplaats: standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet.
31
Toelichting op de begrippenlijst Geluidsgevoelige bestemmingen volgens de Wet geluidshinder zijn: Woningen (Wgh); Onderwijsgebouwen exclusief gymzaal (Wgh art.1); Ziekenhuizen en verpleeghuizen (Wgh art.1); Andere gezondheidsgebouwen (Bg 1.2): Verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medisch centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven; Geluidsgevoelige terreinen: o
Terreinen die behoren bij andere gezondheidsgebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of
o
Woonwagenstandplaatsen.
Welke verblijfsruimten zijn geluidsgevoelig van bovenstaande bestemmingen: Leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen; Onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen; Onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van
andere
gezondheidszorggebouwen
als
bedoeld
in
laatste
punten
van
gevoelige
bestemmingen; Theorievaklokalen van onderwijsgebouwen; Ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen. Ruimten en bestemmingen die niet in de Wgh zijn opgenomen worden dus als niet geluidsgevoelig beschouwd. Asielzoekercentra zijn met een reparatiewet rond 2000 niet-geluidsgevoelig verklaard, om de bouw van de asielzoekerscentra op geluidsbelaste locaties mogelijk te maken. Toch zijn er bestemmingen waarbinnen het voor een goede leefkwaliteit wenselijk is om het binnenniveau te beschermen. Geen geluidsgevoelige bestemmingen maar wel volgens Maastrichts beleid eis voor aanvaardbaar binnenniveau: woningen aan een niet gezoneerde weg, bijv 30 km/h wegen; slaapruimtes van kinderopvang (bv. Kinderdagverblijven); opvangcentra voor asielzoekers. Geen geluidsgevoelige bestemmingen maar wel volgens Maastrichts beleid advies voor aanvaardbaar binnenniveau: slaapruimtes van logiesgebouwen (bv. Hotels); onderzoeks-, behandelingsruimtes van tandarts cq huisartspraktijken; vakantie/recreatiewoningen. woonboten
32
Bijlage 2
Wet geluidhinder, normering
33
Tabel 1: Geluidhindernormen van wegverkeerslawaai nieuwe situaties
Voorkeursgrenswaarde
maximaal toelaatbare waarde in dB
maximale binnenwaarde in dB
in dB Wegverkeerslawaai
Buiten stedelijk
Binnen stedelijk
53
58
33
Bestaande woning
48
58
63
33
Nieuwe woning
48
53
63
33
48
58
58
48
58
68 (63 snelweg)
Onderwijsgebouwen
48
58
63
Ziekenhuizen of verpleeghuizen
48
58
63
Aanwezig weg
weg
48
Nieuw
Nieuwe woning
Nieuwe agrarische bedrijfswoning Vervangende nieuwbouw
33
33 theorielokalen 28 theorievaklokalen 33 onderzoek en behandelruimten 28 huisvestingsruimten, recreatie en conversatieruimten van 33 onderzoek / behandelruimten 28
Andere gezondheidszorggebouwen
48
53
huisvestingsruimten, recreatie en conversatieruimten van 33
Woonwagenstandplaatsen
48
53
33
Geluidsgevoelige terreinen (niet woonwagenterreinen)
53
58
-
(art. 1.2 Besluit geluidhinder)
Reconstructie Wegverkeerslawaai
Uitgangspunt hoogst toelaatbare
maximaal toelaatbare waarde
geluidsbelasting
in dB
Heersende geluidsbelasting < Voorkeursgrenswaarde Woningen Onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen 48 Andere gezondheidszorggebouwen (art. 1.2 Besluit geluidhinder)
Verhoging maximaal 5 dB en maximaal tot eerder genoemde maximale ontheffingswaarden
Woonwagenstandplaatsen Geluidsgevoelige terreinen (niet
53
woonwagenterreinen)
Eerder HGW vastgesteld en heersende geluidsbelasting > 48 dB Woningen Onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen andere gezondheidszorggebouwen (art. 1.2 Besluit gh)
Laagste van: 1 jaar voor rec. of HGW
Verhoging maximaal 5 dB en maximaal tot eerder genoemde maximale ontheffingswaarden
Woonwagenstandplaatsen Geluidsgevoelige terreinen (niet woonwagenterreinen) Nier eerder HGW vastgesteld en heersende geluidsbelasting > 48 dB
34
Woningen Onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen andere gezondheidszorggebouwen (art. 1.2 Besluit gh)
Heersende waarde voor reconstructie
Woonwagenstandplaatsen
Verhoging maximaal 5 dB en maximaal tot eerder genoemde maximale ontheffingswaarden
Geluidsgevoelige terreinen (niet woonwagenterreinen)
Tabel 2: Geluidhindernormen van industrielawaai nieuwe situaties
Voorkeurs-
maximaal toelaatbare
maximale binnenwaarde in
waarde in dB (A)
dB (A)
Industrielawaai
grenswaarde in dB (A)
Woningen
50
55
35
Onderwijsgebouwen
48
Ziekenhuizen of verpleeghuizen
50
60
50
55
huisvestingsruimten, recreatie en conversatieruimten van 35
Woonwagenstandplaatsen
50
55
35
Geluidsgevoelige terreinen (niet woonwagenterreinen)
50
55
58
theorielokalen 33
63
theorievaklokalen 35 Onderzoek en behandelruimten 30
Andere gezondheidszorggebouwen (art. 1.2 Besluit geluidhinder)
huisvestingsruimten, recreatie en conversatieruimten van 35 onderzoek en behandelruimten 30
Tabel 3: Geluidhindernormen van spoorweglawaai nieuwe situaties
Voorkeursgrenswaarde
Spoorweglawaai
in dB
Woningen
Bestaand spoor Wijziging spoor
55
maximaal toelaatbare waarde in dB 68 71
Onderwijsgebouwen
53
68
Ziekenhuizen of verpleeghuizen
53
68
maximale binnenwaarde in dB
35 theorielokalen 28 theorievaklokalen 33 Onderzoek en behandelruimten 28 huisvestingsruimten, recreatie en conversatieruimten van 33 onderzoek en behandelruimten
Andere gezondheidszorggebouwen (art. 1.2 Besluit geluidhinder)
53
68
huisvestingsruimten, recreatie en conversatieruimten van 28
Woonwagenstandplaatsen
55
63
35
55
63
Geluidsgevoelige terreinen (niet woonwagenterreinen)
NB: Voor windmolens geldt een voorkeurgrenswaarde van 47 dB. Er is voor windmolens geen maximaal toelaatbare waarde vastgesteld.
35
Bijlage 3
Overzicht bevoegd gezag bij aanvraag van hogere waarden
36
Tabel: Overzicht situatie bij het aanvragen van hogere grenswaarden
37
38
Bijlage 4
Ontheffingscriteria hogere grenswaarden
39
Het besluit hogere grenswaarde moet goed worden onderbouwd. In de oude Besluiten geluidhinder zijn criteria opgenomen waaraan een hogere grenswaarde verzoek moet worden getoetst. Deze criteria zijn in het nieuwe Besluit geluidhinder volledig vervallen. Elke gemeente kan nu zelf bepalen of een hogere waarde alleen in uitzonderlijke gevallen of altijd verleend kan worden. Het verlenen van een hogere grenswaarde moet wel goed worden gemotiveerd. Het opnemen van ontheffingscriteria in gemeentelijk beleid kan de procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde eenvoudiger maken. Voor het goed onderbouwen van de hogere grenswaarde moet duidelijk zijn welke afwegingen zijn gemaakt. Daarbij zijn name de volgende twee zaken van belang: Uit het bestemmingsplan moet blijken dat alleen op de gekozen plaats nog kan worden gebouwd en dat er binnen de gemeente in de komende periode een bepaald aantal woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen moet worden gerealiseerd; Vervolgens moet uit het akoestisch onderzoek blijken dat er overwegende bezwaren zijn om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Deze bezwaren moeten goed worden onderbouwd (zie ook paragraaf 4.2). Verder moet worden bekeken of het vaststellen van hogere grenswaarden past binnen eerder genomen besluiten of nog te nemen besluiten, zoals het (vastgestelde) bestemmingsplan. In onderstaande tabel staan de voorgestelde ontheffingscriteria op een rij. Deze zijn gelijk aan de ontheffingcriteria zoals deze in het verleden in de Wet waren opgenomen. ontheffingscriteria
aanvullende vereisten
Nog niet geprojecteerde woningen buiten de bebouwde kom Dit betreffen solitaire woningen. die verspreid gesitueerd zijn. Nog niet geprojecteerde woningen buiten of binnen de De woningen moeten een directe relatie hebben met het op bebouwde kom die ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen hetzelfde perceel gelegen bedrijf c.q. met de op hetzelfde van grond- of bedrijfsgebondenheid.
perceel plaatsvindende activiteiten. Hierbij moet dus ook gedacht worden aan aanleunwoningen bij een verzorgingstehuis of studentenwoningen bij een school.
Nog niet geprojecteerde woningen buiten of binnen de Een open plaats in de bebouwing is een gebied dat aan bebouwde kom die door de gekozen situering een open plaats minimaal twee zijden begrensd wordt door bestaande tussen de aanwezige bebouwing opvullen.
woningen of een ander ruimtelijk beeldbepalend element (bijvoorbeeld een park). De open plaats moet geheel gevuld worden waarbij de dichtheid tussen bebouwing en open ruimte overeen moet komen met de dichtheid bebouwing.
bij de bestaande
Nog niet geprojecteerde woningen buiten of binnen de Hiervoor moet bestaande bebouwing verbouwd worden bebouwde kom die ter plaatse gesitueerd zijn als vervanging (eventueel in combinatie met een wijziging van van bestaande bebouwing. bestemming) of moet een gebouw op nagenoeg dezelfde
de
locatie worden teruggebouwd. Nog niet geprojecteerde woningen binnen de bebouwde
Hiertoe kunnen woningen gerekend worden die onder een
kom die in een dorps- of stadsvernieuwingsplan worden stadsvernieuwingssubsidieregeling vallen of in een expliciet opgenomen.
aangewezen stadsgeprojecteerd worden.
en/of
dorpsvernieuwingsplan
Nog niet geprojecteerde woningen binnen de bebouwde kom De afscherming kan alleen gerealiseerd worden met een die door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige aaneengesloten bouwvorm van voldoende hoogte. Woningen akoestische afscherming vormen voor andere woningen. die zonder afscherming kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde behoren niet tot de afgeschermde woningen. Het aantal afgeschermde woningen moet minimaal de helft bedragen van het aantal ontheffingswoningen. Op de afgeschermde
woningen
moet
als
gevolg
van
deze
40
afscherming de geluidbelasting afnemen met minimaal 5 dB. Een nog niet geprojecteerde weg die een noodzakelijke De noodzaak voor de weg moet aangetoond worden met verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen.
behulp van recente gegevens (structuurschema verkeer en vervoer, meerjarenplan personenvervoer, streekof structuurplan, de toelichting bij een bestemmingsplan, tracénota of iets dergelijks).
Een
nog
niet
geprojecteerde
weg
die
een
zodanige Het effect van de weg moet aangetoond worden met behulp
verkeersverzamelfunctie zal hebben, dat de aanleg van de weg van recente gegevens (structuurschema verkeer en vervoer, zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidsbelastingen van meerjarenplan personenvervoer, streek- of structuurplan, de woningen binnen de zone van een andere weg. toelichting bij een bestemmingsplan, tracénota of iets dergelijks). Het aantal woningen waarop de geluidbelasting af neemt is minimaal gelijk aan het aantal woningen waarop de geluidbelasting toe neemt. Netto moet er sprake zijn van een verbetering. Dit betekent dat de totale afname (aantal woningen x afname per woning) groter moet zijn dan de totale toename (aantal woningen x toename per woning).
41
Bijlage 5
Omschrijving gebiedstypen
42
Extensief wonen: De hoofdfunctie van dit gebiedstype wordt gekenmerkt door wonen. Deze functie kan gemengd zijn met kleinschalige bedrijvigheid met beperkte milieubelasting of bedrijvigheid die ondersteunend is aan de woonfunctie. De gebruiksintensiteit is relatief laag, waarbij de nadruk ligt op het begin van de ochtend en het eind van de middag. De dichtheid is laag, de opzet van de woonwijken is ruim en groen. Intensief wonen/werken: De
hoofdfunctie
van dit
gebiedstype
wordt
gekenmerkt
door
wonen
en/of werken. De
gebruiksintensiteit is stevig, waarbij de nadruk ligt op overdag en ‟s avonds. De dichtheid is gemiddeld tot hoog, een versteend gebied waarbij de bouw vaak gestapeld is. Centrum: De nadruk ligt op commerciële, publieke en culturele functies, die sterk gemengd zijn met wonen. De dichtheid is hoog: meer dan 50 woningen per hectare. Het gebied is sterk versteend. 43
De gebruiksintensiteit is eveneens hoog (24-uurs economie). Er zijn echter ook stille plekken te vinden in de vorm van hofjes en binnenterreinen. Gezien de drukte aan de voorzijde van de woningen zijn deze stille plekken extra belangrijk en moet bij nieuwbouw aandacht worden besteed aan de oriëntatie van de woning en het creëren van geluidluwe gevels en buitenruimten aan dergelijke hofjes. Industrie: Binnen
dit
gebiedstype
is
de
zwaardere
(milieubelastende)
bedrijvigheid
gevestigd.
De
gebruiksintensiteit van het gebied is stevig. Er zijn dag en nacht personen- en goederenstromen. Het gebied kent doorgaans veel verharding. Extensief werken: In dit gebiedstype zijn de bedrijven gevestigd, niet zijnde zware industrie. Er kan een beperkte functiemenging zijn met (bedrijfs)woningen. Bij de gebruiksintensiteit ligt de nadruk op overdag en avond. De dichtheid wisselt. Naast “plakken” van gebouwen en parkeerterreinen is er af en toe ruimte voor groen. Groene verbindingszones: Binnen dit gebiedstype zijn drie hoofdfuncties te onderscheiden: Ecologische verbindingszone tussen landschappelijke waardevolle gedeelten van het buitengebied. Uitloopgebied van het dorp voor recreatie en sport Uitloopgebied voor het dorp voor extensieve functies. De gebruiksintensiteit is een mix van zeer extensief (ecologie) tot minder extensief (uitloopgebied). De mix is zodanig dat de functies naast elkaar kunnen bestaan. Landschappelijk waardevol buitengebied: Binnen dit gebiedstype zijn twee functies te onderscheiden: Natuur en ecologie. De gebieden maken deel uit van gemeentegrens overschrijdende landschappelijke eenheden; Landbouw en extensieve recreatie. De gebruiksintensiteit is laag en de dichtheid is zeer laag. Buitengebieden: De in deze gebieden voorkomende functies zijn landbouw, natuur en (extensieve) recreatie. De gebruiksintensiteit is gematigd tot laag en de dichtheid zeer laag.
44
Bijlage 6
Gebiedsgerichte geluidsniveaus
45
Het vaststellen van gebiedsgerichte geluidsniveaus kan op basis van een aantal principes; a. het heersende geluidsniveau ter plaatse, b. perceptie van het geluidsniveau, c.
percentage gehinderden bij een bepaald geluidsniveau
a. Het heersende geluidsniveau ter plaatse; Het daadwerkelijk bepalen van het heersende geluidsniveau ter plaatse kan alleen plaatsvinden op basis van het uitvoeren van langdurige geluidsmetingen op een groot aantal locaties in Maastricht. Het uitvoeren van deze metingen is een kostbare aangelegenheid terwijl de betrouwbaarheid van de gegevens altijd discutabel blijft door het optreden van stoorgeluiden of niet representatieve situaties. Met name omdat een stedelijke omgeving erg dynamisch is zullen meetresultaten blijven fluctueren en kan door bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden veel storingen van de metingen optreden. Ook zullen deze metingen regelmatig moeten worden herhaald om actueel te blijven. Wel kan een betrouwbare indicatie van de aanwezige geluidsniveaus worden vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens die gebruikt worden voor het voeren van (juridische) procedures bij nieuwe plannen. Om dit op een verantwoorde manier te kunnen doen beschikt de gemeente over een actueel verkeersmodel en actuele zonebewakingsmodellen voor gezoneerde industrieterreinen. Door deze gegevens aan elkaar te koppelen in een geluidsniveaukaart wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de aanwezige geluidsniveaus binnen de gemeente Maastricht. Daarnaast moet Maastricht, in het kader van de wijziging van de Wet geluidhinder 2 e tranche, geluidskaarten opstellen. Middels deze kaarten worden de in het voorliggende beleid vastgestelde gebiedsgerichte geluidsniveaus opnieuw bekeken en waar nodig aangepast. Het nu voorliggende beleid zal in het actieplan geïntegreerd worden. De geluidskaarten zullen gereed zijn voor 30 juni 2012, het actieplan voor 18 juli 2013. Deze geluidskaarten en het actieplan moeten iedere 5 jaar worden geactualiseerd. Na gereedkoming van de geluidskaarten en het actieplan zal het nu voorliggende beleid komen te vervallen. b. Perceptie van het geluidsniveau Op basis van de geluidsniveaus in de geluidsniveaukaart is het vooral van belang om vast te stellen welke geluidsniveaus acceptabel worden gevonden in een bepaald gebieden en hoe deze geluidsniveaus bereikt kunnen worden. Uitgangspunt hiervoor vormen de gebiedstypen en de kwalitatieve beschrijving van de gewenste geluidskwaliteit uit het Natuur en Milieuplan Maastricht 2030 (NMPM 2030). Deze gebiedstypen en kwalitatieve beschrijvingen worden afgezet tegen een drietal tabellen die op basis van langdurig onderzoek, dat sinds het inwerkingtreden van de Wet geluidhinder (1979), op de (gezondheids)effecten van geluid op de mens en zijn omgeving heeft plaatsgevonden. Deze tabellen worden onder andere ook gehanteerd in de handreiking industrielawaai en vergunningverlening van het ministerie van VROM ten behoeve van het opstellen van een nota industrielawaai. Tabel 1: Cat.
Perceptie
Equivalent geluidsniveau (LAeq) in dB(A) Dag (07-19 u.)
Avond (19-23 u.)
Nacht (23-07 u.)
1
Zeer stil
<= 40
<= 35
<= 30
2
Stil
41-45
36-40
31-35
3
Rustig
46-50
41-45
36-40
4
Hoorbaar
51-55
46-50
41-45
46
5
Rumoerig, druk
56-60
51-55
46-50
6
Lawaaiig
61-65
56-60
51-55
7
Zeer lawaaiig
>= 66
>= 61
>= 56
(Bron: „geluid en gezondheid, achtergrondstudie‟, Gezondheidsraad 1993)
In bovenstaande tabel wordt de perceptie van het omgevingsgeluid weergegeven. Het bepalen van een
kwalificatie
van
de
categorieën
is
subjectief
en
afhankelijk
van
veel
verschillende
omstandigheden. Zo zal de voorkeur van een bewoner voor een levendige binnenstad of een rustige woonwijk een rol spelen. Wat wel objectief kan worden vastgesteld is dat de kwaliteit van de leefomgeving bij niveaus als genoemd in categorie 7 van de tabel in alle gevallen als zeer slecht gekwalificeerd kan worden. c.
Percentage gehinderden bij een bepaald geluidsniveau
Tabel 2a:
Percentage geluidgehinderden binnen geluidklassen volgend methode Miedema
geluidklasse
% ernstig gehinderd
% gehinderd
% matig gehinderd
% totaal gehinderd
40 – 45
0,2%
2,1%
12,2%
14,4%
45 – 50
0,2%
7,4%
16,4%
24,0%
50 – 55
1,9%
11,9%
19,8%
33,6%
55 – 60
5,3%
15,6%
22,3%
43,2%
60 – 65
10,4%
18,4%
23,9%
52,7%
65 – 70
17,2%
20,5%
24,7%
62,4%
70 – 75
25,7%
21,8%
24,5%
72,0%
75 – 80
35,9%
22,3%
23,4%
81,6%
Tabel 2b: Letmaal in dB(A)
Ernstige gehinderde in %
45-50
0-10
50-55
10-20
55-60
20-25
60-65
25-40
In bovenstaande tabel worden de percentages ernstig gehinderde door industrielawaai aangegeven. (Bron: „Response functions for noise in residential areas‟, VROM 1993) De vertaling vindt op twee niveaus plaats. Tabel 1 wordt gebruikt voor de gebieden waar mensen vooral komen om te recreëren. Tabel 2a en b worden vooral gebruikt voor de gebieden waar mensen wonen en werken. Op basis van bovenstaande tabellen kunnen de doelstellingen uit het NMPM 2030 worden vertaald naar geluidsgrenswaarden per gebiedstype. Hierbij is gekozen voor een combinatie van principe b en c. Principe a komt in beeld na het vaststellen van de geluidkaarten in 2012. Het in dat kader op te stellen actieplan zal deze nota te zijner tijd vervangen. De onderstaande tabellen die in het NMPM 2030 zijn opgenomen worden daarmee omgezet in toetsbare gebiedsgerichte geluidsniveaus zoals aangegeven in hst 8. Tabel 4: Gebiedstype
Geluidskwaliteit
Centrum
Voldoende (algemeen) Goed (hofjes)
47
Matig (tijdens evenementen) Intensief wonen/werken
Voldoende
Extensief wonen
Goed Voldoende (ontsluitingswegen)
Industrie
Slecht
Extensief werken
Matig
Landschappelijk waardevol buitengebied
Goed Voldoende (ontsluitingswegen)
Groene verbindingszones
Voldoende
Tabel 4: Kwaliteit
Omschrijving
Goed
Geen geluidgehinderden
Voldoende
Buiten geluidgehinderden, binnen niet
Matig
Alleen in de nacht binnen geen geluidgehinderden
Slecht
Zowel binnen als buiten geluidhinder
Voorbeelden: Centrum: NMPM 2030 doelstelling = voldoende = buiten geluidgehinderden, binnen niet. Bij 55 dB(A)/53dB etmaalwaarde zullen er naar verwachting buiten 20 % ernstige gehinderden aanwezig zijn. Toch is 55 dB(A)/53dB etmaalwaarde het gewenste geluidsniveau omdat met een gemiddelde gevelisolatie van 20 dB(A) voor een woning een binnenniveau van 35 dB(A)/33dB mogelijk is. Dit is de grens waarbij spraak- en slaapverstoring en dus hinder in de woning gaat optreden. De etmaalwaarde van 55 dB(A)/53dB betreft een gemiddelde voor het gebied. Voor de hofjes geldt namelijk als NMPM 2030 doelstelling goed = geen geluidgehinderden = 45 dB(A)/43dB en voor evenementen geldt conform het evenementen beleid 95 dB(A) op de grens van het terrein hetgeen in de dagperiode en avondperiode kan leiden tot hinder in en om de woning. Dit contrast tussen rustige binnenterreinen en drukke pleinen vormen vaak de kracht van het centrum. Buitengebied: NMPM 2030 doelstelling = goed = geen geluidgehinderden. Omdat er in deze gebieden over het algemeen weinig mensen langdurig verblijven is het moeilijk het aantal gehinderden goed te definiëren. Beter is te kijken naar de perceptie van het aanwezige geluid bij de gebruikers van het gebied zoals aangegeven in tabel 1. Hierbij kan de categorie-indeling worden doorvertaald naar de kwaliteit in het NMPM 2030, namelijk; goed = cat 1 en 2, voldoende = cat 3, matig = cat 4 en 5 en slecht = cat 6 en 7. Dit houdt in dat voor het buitengebied een geluidsniveau van maximaal 45 dB(A)/43dB gaat gelden en ter plaatse van de ontsluitingswegen maximaal 50 dB(A)/48dB.
In bijlage 5 is een kaart opgenomen van de gewenste gebiedstypen en is per gebiedstype een uitgebreide omschrijving opgenomen.
48
Bijlage 7
Procedure
49
Procedure: In de procedure kunnen vijf fasen worden onderscheiden, namelijk de aanvraag, de beoordeling van de aanvraag door de gemeente, mogelijkheden voor inspraak, het besluit over de hogere waarde en eventueel bezwaar en beroep en de inschrijving van de hogere waarde in het register van Kadaster. Deze vijf fasen zullen hierna beknopt worden toegelicht. De aanvraag De aanvraag voor een hogere grenswaarde kan nu door verschillende partijen worden ingediend, waaronder door de gemeente zelf. In een vooroverleg is er tussen gemeente en aanvrager contact geweest over de uitvoering van het akoestisch onderzoek en over de informatie die moet worden aangeleverd. Aan het verzoek om vaststelling van een hogere grenswaarde zijn eisen gesteld. Het verzoek dient minimaal de volgende informatie te bevatten: • de verzochte hogere waarde; • de redenen die aan het verzoek ten grondslag liggen; • de resultaten van het akoestisch onderzoek; in dit onderzoek moeten de volgende onderwerpen behandeld zijn: - motivering waarom geen maatregelen getroffen kunnen worden die ervoor zorgen dat het geluidsniveau aan de voorkeursgrenswaarden voldoen. de geluidbelasting op de woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, indien geen geluidsreducerende maatregelen kunnen worden getroffen; - de doeltreffendheid van maatregelen om te voorkomen dat de geluidbelasting in de toekomst boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt; - de doeltreffendheid van de maatregelen om te voldoen aan de vast te stellen hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting; - de heersende geluidbelasting, indien het onderzoek betrekking heeft op reconstructie van een weg; - indien relevant een overzicht van de gecumuleerde geluidbelasting; - een verklaring dat maatregelen zullen worden getroffen om te voldoen aan het wettelijk binnenniveau (gevelmaatregelen). Het hoeft op het moment van het verzoek voor een hogere waarde nog niet gedetailleerd bekend te zijn welke maatregelen getroffen zullen worden. Deze
maatregelen
moeten
wel
gedetailleerd
inzichtelijk
gemaakt
zijn
bij
de
bouwvergunningsaanvraag. Aangezien de doeltreffendheid van maatregelen moet worden aangetoond, zal ook inzicht moeten worden gegeven in de kosten/baten van de maatregelen en de geluidsreductie die daarmee kan worden bereikt. Beoordeling Na ontvangst van het verzoek voor vaststelling van een hogere grenswaarde, vindt de ambtelijke beoordeling plaats. Tijdens de beoordeling van het verzoek kan zonodig aanvullende informatie worden opgevraagd bij de aanvrager van de hogere grenswaarde. In het geval de gemeente de aanvraag indient én beoordeelt (ambtshalve vaststellen hogere grenswaarde) is het aan te bevelen een functionele scheiding te organiseren tussen de opsteller en de beoordelaar van de aanvraag. Bijvoorbeeld door de aanvraag te laten opstellen door een medewerker
50
van een andere afdeling dan de afdeling die verantwoordelijk is voor de beoordeling (doorgaans de afdeling waar de akoestisch medewerker werkzaam is). De gemeente heeft wel vaker met deze situatie te maken, bijvoorbeeld als de gemeente aanvrager en verlener is van een milieuvergunning. Indien het verzoek hogere grenswaarden betrekking heeft op geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd zijn in een andere gemeente, zal afstemming over het verlenen van de hogere grenswaarde moeten plaatsvinden met deze gemeente. Deze afstemming kan worden uitgevoerd op ambtelijk niveau. Indien gemeenten op ambtelijk niveau niet tot overeenstemming kunnen komen, kan het overleg worden gevoerd op het niveau van Burgemeester en wethouders. Verder kan de provincie worden ingeschakeld bij aanzienlijke meningsverschillen. Bij de beoordeling spelen verschillende criteria een rol. In ieder geval dient de aanvraag goed onderbouwd en gemotiveerd te worden. De gemeente zal de aanvraag minimaal beoordelen op stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke en financiële overwegingen. Als de aanvrager kan aantonen dat woningbouw ter plaatse noodzakelijk is en dat de bebouwing niet anders gesitueerd kan worden, is het in beginsel mogelijk om op basis van stedenbouwkundige argumenten en locatiespecifieke kenmerken de ontheffing te verlenen. Daarbij dient aangegeven te worden of maatregelen de geluidbelasting kunnen beperken. Deze maatregelen kunnen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij landschappelijke overwegingen valt bijvoorbeeld te denken aan het voorkomen van doorsnijdingen met geluidsafschermende voorzieningen in een open landschap. Deze overwegingen zijn altijd locatiespecifieke afwegingen die goed gemotiveerd moet worden in de aanvraag. In de nieuwe Wet geluidhinder wordt sterker de nadruk gelegd op de financiële afweging van bronen overdrachtsmaatregelen om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde en de kosten van gevelmaatregelen bij het verlenen van een hogere waarde. Pas als duidelijk is dat de bron- en overdrachtsmaatregelen om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde onacceptabel hoog zijn, kan
een
hogere
grenswaarde
worden
vastgesteld.
Als
eerste
worden
de
bron-
en
overdrachtsmaatregelen doorgerekend en pas daarna de gevelmaatregelen. Op basis van deze doorrekening kan worden bepaald welke maatregelen het meest doelmatig zijn. Indien de kosten van maatregelen om kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde binnen een acceptabele bandbreedte hoger zijn dan de kosten voor gevelmaatregelen, wordt de motivatie voor een hogere grenswaarde moeilijker. Wat wel en niet meer acceptabel is, is wettelijk niet vastgelegd. Daarin dient elke gemeente haar eigen afweging te maken. Het inzichtelijk maken vraagt wel dat er een eenduidig maatregelencriterium
wordt
gehanteerd.
Met
name
in
het
kader
van
bijvoorbeeld
saneringsmaatregelen zijn op basis van het Besluit geluidhinder maatregelencriteria beschikbaar. Voor niet saneringsituaties zal in overleg een criterium moeten worden geformuleerd. In de Wet geluidhinder worden geen eisen meer gesteld aan de situering van geluidsgevoelige ruimten, alsmede de tot de woning behorende buitenruimten, ten opzichte van de relevante geluidsbron. De gemeente kan in haar beleid vastleggen in welke situaties zij daar toch een uitzondering op wil maken. Bijvoorbeeld als sprake is van cumulatie van geluid (geluidsbron op de voor- en achtergevel van de woning) of als de geluidbelasting op de gevel meer bedraagt dan 58 of 63 dB.
51
Inspraak Nadat het verzoek voor een hogere grenswaarde is beoordeeld en in aanmerking komt voor een Collegebesluit, dienen belanghebbenden hierover te worden geïnformeerd. Voor de inspraak van belanghebbenden bij de vaststelling van een hogere waarde wordt verwezen naar Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure betekent onder meer dat: • het voornemen tot vaststelling van een hogere waarde bekend wordt gemaakt in lokale bladen; • een ieder in de gelegenheid wordt gesteld het ontwerpverzoek in te zien en schriftelijke opmerkingen te maken; • een openbare zitting wordt gehouden, waarbij een ieder de gelegenheid wordt gegeven opmerkingen over het ontwerpverzoek te maken; • een rapport wordt opgesteld van de wijze waarop de bevolking bij de totstandkoming van het hogere waarde verzoek is betrokken (inclusief verslag openbare zitting en schriftelijk gemaakte opmerkingen). Wanneer een hogere grenswaarde procedure gerelateerd is aan een vaststelling of herziening van het bestemmingsplan moet het besluit hogere grenswaarden samen met de bestemmingsplanwijziging ter inzage worden gelegd. Hoewel in artikel 110c lid 2 niet expliciet vermeld staat dat deze gelijktijdige inzage ook geldt voor een Projectbesluit, moet ervan worden uitgegaan dat de wetgever dit wel als zodanig heeft bedoeld. Besluit Na inspraak wordt het verzoek voor een hogere grenswaarde door het college van B&W vastgesteld. De door het College vastgestelde hogere waarde moet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. De gemeenteraad heeft in principe de mogelijkheid het bestemmingsplan niet vast te stellen of te herzien als zij niet akkoord wenst te gaan met de door het college van B&W vastgestelde hogere grenswaarde. Om dit soort situaties te voorkomen is het verstandig beleid voor het verlenen van hogere waarde formeel vast te leggen. Ook is overleg tussen het college van B&W en Gedeputeerde Staten nodig bij hogere grenswaarden die door Gedeputeerde Staten worden vastgesteld en die betrekking hebben op een bestemmingsplan waarvoor de gemeenteraad bevoegd gezag is. De inspectie hoeft geen advies uit te brengen bij het vaststellen van een hogere grenswaarde. Op het besluit van het College (of de Raad) tot vaststelling van een hogere grenswaarde staat volgens artikel 146 van de Wet geluidhinder beroep open bij de administratieve rechter overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer. Indien de hogere grenswaarde is vastgesteld voor een gezoneerd industrieterrein, zal de zonebeheerder hierover zo spoedig mogelijk moeten worden geïnformeerd, zodat de hogere waarde ook kan worden vastgelegd in het zonebeheermodel. Kadaster Na het besluit of de afhandeling van een eventuele beroepsprocedure moet de vastgestelde hogere waarde worden opgenomen in het Kadaster, als informatie behorende bij de betreffende woning. Het Kadaster dient derhalve van de gemeente een afschrift te ontvangen van de verleende hogere waarde, zodat deze kan worden verwerkt.
52
Binnenniveau bestaande geluidsgevoelige bestemmingen Daarnaast zal vrijwel direct nadat de hogere grenswaarde van kracht is geworden bij bestaande geluidsgevoelige bestemmingen een onderzoek moeten worden gestart naar de binnenniveaus in deze geluidsgevoelige bestemmingen. In het Besluit geluidhinder wordt aangegeven binnen welke termijn bewoners/eigenaren van deze geluidsgevoelige bestemmingen een uitnodiging tot deelname aan een dergelijk onderzoek moeten ontvangen. Tevens is beschreven hoe moet worden gehandeld, indien bewoners/eigenaren niet mee willen werken aan een dergelijk onderzoek. Wettelijke termijnen Bij het vaststellen van een hogere grenswaarde moet Afdeling 3.4 van de Awb worden gevolgd. Hierin is opgenomen welke wettelijke termijnen in acht moeten worden genomen. In deze paragraaf worden de wettelijke termijnen weergegeven vanaf het moment dat de ontwerpbeschikking ter inzage wordt gelegd (zie tabel 3.1.). De procedure voor het verzoek om een hogere waarde is voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai nagenoeg gelijk. Meestal is een dergelijke procedure gekoppeld aan de vaststelling van een bestemmingsplan of een Projectbesluit. Overzicht procedure en termijnen Actie
Nevenacties
Grondslag
Ontwerpbeschikking 6 weken (2 weken in het geval van
Termijn
- kennisgeving ontwerpaanvraag
art. 3.11 lid 1 Awb
ter inzage
een procedure hogere grenswaarden)
- openbare zitting - indienen reacties
art. 110 c lid 2 Wgh
B&W nemen een
indien geen zienswijzen naar voren
- algemene bekendmaking
art. 3.18 lid 4 Awb
besluit
zijn gebracht binnen 4 weken vanaf einde inspraaktermijn
- mededeling aan insprekers - inschrijving van de hogere grenswaarde bij het kadaster
binnen 6 maanden na ontvangst verzoek (tenzij aanvullende
art. 3.18 lid 1 en 2 Awb
informatie is gevraagd → opschorten termijn) Beroep bij RvS
binnen 6 weken na verzending
art. 6.7 Awb
heroverweging
Het college van B&W dient binnen 6 maanden na de ontvangst van het verzoek hogere grenswaarde een besluit te nemen. De termijn van de inspraakprocedure bedraagt minimaal 10 weken als er geen zienswijzen zijn ingebracht. Als er wel zienswijzen zijn ingebracht moet toch rekening worden gehouden met 4 tot 6 weken (redelijke termijn) tijd voor het verwerken van de inspraakreacties. Daarmee bedraagt de inspraaktermijn circa 4 maanden. Voor de beoordeling van het verzoek hogere grenswaarden heeft de gemeente derhalve circa 2 maanden de tijd. Bij het ambtshalve vaststellen van een hogere waarde (als de gemeente initiatiefnemer is en dus aanvrager van de hogere waarde) staat niet vast wanneer de procedure start. Er is immers geen formele aanvraag. Dan gelden slechts de wettelijke termijnen voor de inspraakprocedure. De gemeente is immers zelf belanghebbende bij het tijdig nemen van het besluit met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan.
53
Bijlage 8
Randvoorwaarden voor de akoestisch onderzoeken
54
Cumulatie Cumulatie is het bij elkaar optellen van de geluidsbelasting van verschillende (soorten) geluidsbronnen. Cumulatie van geluid doet zich voor als woningen en/of andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn gelegen in twee of meer geluidszones. De cumulatieve geluidbelasting wordt bepaald volgens de methode L cum uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De cumulatieve geluidbelasting wordt omgerekend naar wegverkeerslawaai.
Voorbeeld cumulatie: Nieuwbouwplan binnenstedelijk aan drukke weg (50km/uur), aan spoorweg en binnen 50-55 dB(A) contour van gezoneerd industrieterrein. Alle bronnen liggen aan dezelfde zijde van de woning, achtergevel kan als geluidsluw beschouwd worden. Er zijn geen maatregelen mogelijk om geluidsbelasting verder terug te dringen. Ontheffingscriterium is "· woningen die door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen". Maximale ontheffingswaarden per bron Wegverkeerslawaai 63 dB Industrielawaai 55 dB(A) Railverkeerslawaai 68 dB Berekende geluidsbelastingen Waarde boven voorkeursgrenswaarde Wegverkeerslawaai 62,5 (excl. correctie ex. art 110g) Ja Industrielawaai 53,2 Ja Railverkeerslawaai 66,3 Ja Cumulatie Wegverkeerslawaai L*VL = 1,00 LVL + 0,00 Industrielawaai L*IL = 1,00 LIL + 1,00 Railverkeerslawaai L*RL = 0,98 LRL + 7,03 LCUM = 10 log [10^(L*VL/10)+10^(L*IL/10)+10^(L*RL/10)] Max. ontheffingswaarden Wegverkeerslawaai Berekende waarde is
Meenemen voor cumulatie Ja Ja Ja
L*VL = 1,00 * 62,5 + 0,00 = 62,5 Maatgevend L*IL = 1,00 * 53,2 + 1,00 = 54,2 L*RL = 0,95 * 66,3 -1,40 = 61,6 LCUM = 10 log [10^(62,5/10)+10^(54,2/10)+10^(61,6/10)] =
65,4 dB
Cumulatiewaarde omgerekend naar bronsoort 63 dB LVL,CUM = 1,00 * LCUM + 0,00 = LVL,CUM = 1,00 * 65,4 + 0,00 = 65,4 dB 2,4 dB hoger dan maximale ontheffingswaarde, maar incl. correctie ex. art. 110g zou de gecumuleerde waarde lager zijn dan de maximale ontheffingswaarde dus is de geluidsbelasting toelaatbaar.
Reflecties Bij het berekenen van weg- en railverkeerslawaai wordt uitgegaan van maximaal één reflectie. Dit stemt overeen met het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. Indien de specifieke situatie dat vereist mag hiervan, mits voldoende onderbouwd worden afgeweken. In de Maastrichtse situatie is afwijken alleen nodig bij akoestisch complexe stedenbouwkundige bouwvormen. Hieronder wordt bijvoorbeeld een gesloten bouwblok verstaan waarin zich een (overdekte) doorvoer opening aan de wegzijde bevindt. Detaillering hogere waarden De akoestische onderzoeken waarop de hogere waarden worden gebaseerd dienen een zodanige mate van detailniveau te hebben dat vaststelling van hogere waarden “per adres” in beginsel mogelijk is. Uiteraard dienen de onderzoeken wel leesbaar en inzichtelijk te blijven. Dit detailniveau is om de volgende redenen nodig: Een vastgestelde hogere waarde vormt voor de bewoners het beschermingsniveau dat bij een eventuele toekomstige reconstructie van de (spoor)weg in acht genomen moet worden.
55
De beoordeling van de geluidbelasting vindt plaats per object. Dit blijkt het duidelijkste uit de memorie van toelichting op de gewijzigde Wet geluidhinder (paragraaf 3.1) waarin staat dat “Hogere waarden worden vastgesteld per geluidsgevoelig object (woning, ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein)” Sinds de wetswijziging is de registratie van hogere grenswaarden bij het kadaster verplicht. De kadastrale registratie vindt plaats op het niveau van een kadastraal perceel of gedeelte daarvan. Reden hiervoor is volgens de memorie van toelichting het belang van de herkenbaarheid van een hogere waarde bij eventuele latere procedures (bv reconstructie) en de herkenbaarheid voor (toekomstige) bewoners. Wanneer voor een woning een hogere waarde is vastgesteld kan dat een rol spelen bij de woonlocatie keuze.
56
Bijlage 9
Eisen gevel met geluidwerend scherm
57
Uitgangspunt: handhaving van de buitenluchtkwaliteit.
A. Situaties De kwaliteit van de lucht ter weerszijden van het geluidsscherm dient gelijk te zijn. Om dit te bewerkstelligen, zorgen openingen in en rond het scherm voor voldoende toevoer van verse lucht naar de ruimte tussen het scherm en de achterliggende gevel (hierna te noemen: de ruimte) en afvoer van „vuile‟ lucht naar buiten. In de relatie tussen de woningen en de ruimte zijn de volgende situaties denkbaar: 1a. Er vindt geen vervuiling vanuit de woning(en) naar de ruimte plaats; er bevinden zich geen te openen delen, waaronder ventilatietoevoervoorzieningen, in de gevel. Er is met andere woorden geen sprake van luchtafname uit de ruimte. 1b. Als 1a, maar nu is sprake van afname van lucht uit de ruimte, uitsluitend voor ventilatie van de woning(en). 2a. Er zijn spuivoorzieningen in de woninggevel aanwezig, waardoor de woning (gedeeltelijk) via de ruimte kan worden gespuid. Er vindt daarmee luchtuitwisseling tussen de ruimte en de woning(en) en vice versa plaats. Dit betekent dat vervuilde lucht uit de woning(en) voor een verslechtering van de luchtkwaliteit in de ruimte kan zorgen. De ruimte is per woning gescheiden; er kan geen vervuilde lucht naar de ruimte vóór een andere woning overstromen. Voorzieningen die niet voor het spuien van de woning zijn bedoeld, blijven buiten beschouwing. Er is immers altijd de gelegenheid om de betreffende verblijfsruimte via de werkelijke spuivoorziening te spuien; 2b. Als 2a, maar nu is sprake van een ruimte die als een plenum kan worden beschouwd voor meer dan één woning. De ruimte vóór de woning staat in open verbinding met de ruimte vóór een andere woning. Tijdens het spuien van een woning zal er daarmee luchtuitwisseling plaatsvinden tussen de verschillende voorruimten. Het onderscheid tussen de varianten 1 en 2 is het wel of niet kunnen optreden van een vervuiling van de ruimte vanuit de woning(en).
B. Capaciteitbepaling Vanuit het principe dat een spuivoorziening voldoet aan het beoogde doel, namelijk in korte tijd vervuilde lucht vervangen door verse lucht, zijn de voorzieningen hierop afgestemd. De capaciteitseis, geldend voor een verblijfsgebied in woningen, 6 dm3/s.m2 vloeroppervlakte van dat gebied, vormt hiervoor de basis. In het Bouwbesluit (art. 3.62) is bij spuien sprake van beweegbare onderdelen en wordt voor de bepaling van de capaciteit verwezen naar NEN 1087 (hoofdstuk 5.4). Omdat in de ruimte behoefte is aan continue verversing wordt het scherm voorzien van permanente openingen. Voor de bepaling van de benodigde oppervlakte aan toe- en afvoervoorzieningen in het geluidsscherm dient een luchtsnelheid in de openingen aangehouden te worden van 0,1 m/s indien sprake is van openingen in slecht één gevel en 0,4 m/s bij openingen in meer gevels (e.e.a. is nader gedefinieerd in hoofdstuk 5.4.4 van genoemde norm). Andere berekeningsmethoden op basis van optredende fysische principes zijn op basis van gelijkwaardigheid toegestaan.
58
C. Uitwerking Hieronder wordt voor de onder A genoemde situaties een verdere uitwerking gegeven. 1a. Luchtuitwisseling tussen de buitenlucht en de ruimte vindt uitsluitend plaats via schermopeningen. De verversing bedraagt 6 dm3/s.m2 oppervlakte van de grootste horizontale doorsnede van de ruimte ter plaatse van de achterliggende woning. In dit geval is sprake van basisventilatie. Hiermee wordt beoogd de buitenluchtsituatie in de ruimte te handhaven als deze niet gebruikt wordt om daaruit lucht ten behoeve van de woningen te betrekken en er bovendien geen lucht vanuit de woningen naar toe kan stromen. 1b. Als aanvulling op situatie 1a geldt dat ook gegarandeerd moet worden dat de voor de woningen benodigde ventilatietoevoercapaciteit via de schermopeningen kan worden gerealiseerd. De openingen in het scherm moeten worden gedimensioneerd op basis van de maatgevende capaciteit: voor het „spuien‟ van de ruimte of voor het ventileren van de woning(en). 2a. en 2b. In aanvulling op situatie 1a geldt ook dat gegarandeerd moet worden dat de voor de woning benodigde spuicapaciteit kan worden gerealiseerd. De openingen in het scherm moeten worden gedimensioneerd op basis van de maatgevende capaciteit: voor het „spuien‟ van de ruimte of voor het spuien van de woning(en). Daarbij moet worden aangetekend dat voor het bepalen van de openingen in het scherm voor het spuien van de woning gerekend mag worden met een luchtsnelheid van 0,4 m/s ter plaatse van de schermopening indien in de woning nog een andere gevel aanwezig is waarin spuiopeningen aanwezig zijn, zodat tweezijdig kan worden gespuid.
D. Gestelde randvoorwaarden • Gekozen is voor een minimum afstand tussen scherm en gevel van 0,5 m. Dit levert een luchtbuffer van enige inhoud, waarmee veranderingen in het luchtevenwicht t,g.v. van luchtwervelingen en het openen van ramen of deuren worden opgevangen. Bovendien zal de instroomweerstand van de schermopeningen toenemen naarmate de afstand tussen scherm en gevel afneemt, waardoor NEN 1087 niet langer van toepassing is. • Openingen in het scherm zijn gelijkmatig verdeeld. • De bouwkundige voorzieningen in het scherm dienen permanent geopend zijn en niet afsluitbaar te zijn. • Tussen scherm en woningen zijn geen luchtvervuilende functies, activiteiten of installaties gesitueerd. • Voor de brandveiligheid wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van het scherm. Opmerkingen • Bovenstaande uitwerking kan niet gebruikt worden om aan te tonen dat bij brand door buitenlucht wordt gevlucht. Om eventueel aanwezige rook te verdrijven, is een veel grotere ventilatievoud vereist [zie de toelichting in het Bouwbesluit bij artikel 2.169]. • Er zijn situaties denkbaar waarbij de aanwezigheid van het scherm bijdraagt aan een ongewenste temperatuurverhoging in de ruimte. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een op het zuiden gelegen volglas scherm en een daarachter liggende gecompartimenteerde ruimte als bij situatie 2a. In voorkomende gevallen is het aanbevolen om de initiatiefnemer op dat effect te wijzen. • De aanwezigheid van het scherm heeft invloed op de licht- en zontoetreding van de achterliggende woning. Bij daglicht- en epcberekeningen moet hiermee rekening worden gehouden.
59