Hoe vitaal ouder worden? Interviews in ouderencentrum De Coenen Frauke Antje Ellinor Baller
Studentnummer: 1618911 Externe begeleidster: Drs. E. Dozeman Interne begeleidster: Prof. Dr. A.M. Pot Tweede beoordelaar: Drs. E.H.Warmerdam Masterthese Klinische Psychologie Juni, 2010 Vrije Universiteit Amsterdam
Inhoudsopgave Voorwoord
2
Abstract Inleiding
3
-
-
Oudere ouderen Vitaliteit of continuïteit Subjectief welbevinden Sociaal netwerk Status Succesvol ouder worden Het ouderenontmoetingscentrum De Coenen
4 4 5 5 5 6 7 7 8
Methode Analyse
10
Resultaten - - - - - - - - - -
Wat is vitaal ouder worden? Wat geeft kracht, wat belemmert? Contacten Het heft in eigen handen Welke rol speelt De Coenen? De eettafel Groepen bij De Coenen ‘Voor ouderen door ouderen’- vrijwilligerswerk Het verschil tussen jongere en oudere ouderen
11 13 13 16 19 19 22 24 28
Conclusie - - - - - - -
Wat is vitaal ouder worden? Wat helpt bij het vitaal ouder worden? Contacten Zelfstandigheid De Coenen Het verschil tussen jongere en oudere ouderen
29 29 29 30 31 31 32
11
Discussie
33
Literatuur
35
Bijlage A: Interviewvragen
39
Bijlage B: Uitnodiging bijeenkomst alle geïnterviewden
41
Bijlage C: Overzicht labels
42
Voorwoord ‘Dit huis is ingericht voor ouderen, jawel voor ouderen die eigenlijk geen tijd hebben om oud te worden, omdat ze actief zijn en blijven, en zoals u weet, is ouderdom een relatief begrip en hier straalt de relativiteit op je af’ Kees Bruins (medestichter) op de opening van De Coenen op 18-3-1988 In 1988 werd het ouderenontmoetingscentrum ‘De Coenen’ in Amsterdam Oud- Zuid geopend. Vele jaren moeite en inzet van ouderen zijn aan deze opening voorafgegaan en zouden volgen. Het was de idee van ouderen iets voor ouderen te doen. Zij hebben zelf een invulling aan het centrum gegeven en moesten hun centrum in het verleden vaker tegen bezuinigingen en politieke veranderingen verdedigen. Een grote overwinning van de ouderen was de opening van het centrum in 1988. Het is onmogelijk de trots en enthousiasme in dit citaat niet op te merken. Sindsdien zijn er veel ouderen bijgekomen en anderen helaas overleden. Ook het programma veranderde met de tijd. Het is echter een plek gebleven waar ouderen veelzijdig actief kunnen zijn. Zo zijn er lessen Frans en Italiaans, een filosofiecursus, bridgen, een koor, een yogagroep en nog veel meer. In de zomer van 2009 ontstond het idee van een gemeenschappelijke studie van het ouderenontmoetingscentrum De Coenen in Amsterdam Oud- Zuid en de preventieafdeling van Prezens, onderdeel van GGZ inGeest. Want van wie kun je beter leren hoe je vitaal ouder wordt dan van ouderen zelf? Dit idee stelden zij voor aan Anne Margriet Pot, bijzondere hoogleraar ouderenpsychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Het enthousiasme sloeg over. Madelien Krips (externe voorzitter Stichting De Coenen), AnneMargriet Pot en Els Dozeman (Prezens) ontwikkelden samen een concept voor een masteronderzoek. Bij het lezen van het concept werd mij snel duidelijk: ‘Dat moet ik doen!’. En zo mocht ik, 22 jaar na de opening, een aantal Coenenaren voor dit onderzoek interviewen. Daarvoor wil ik de mensen van De Coenen bedanken. Elk gesprek was anders en elke ontmoeting was een inspiratie voor mij. Ik heb veel geleerd en vooral bij onze laatste afspraak ontzettend veel gelachen! Soms voelde ik mij heel oud en saai vergeleken met jullie! De openheid en vriendelijkheid waarmee ik bij De Coenen werd ontvangen was fantastisch. Dank jullie wel, het was een heel bijzondere ervaring voor mij!
Abstract This qualitative study explored older senior’s attitudes and lived experience of vigorously getting old. All participants were active visitors of the Multifunctional Centrum Coenen Lydia in Amsterdam. In individual in- depth interviews, ten participants were asked to define vitality in old age and which factors help and hinder it. Special attention was paid to the role of the Centre Coenen Lydia. The participants defined vitality as being physically and mentally active. They wish to keep doing what they always did. To remain active it helps to have regularity in life, talk to other people every day and being important to others. The centre is a place where the participants can meet and practice their hobbies. Furthermore the senior’s of this centre are proud of their independence. Being vigorous means to them that they decide about their life and the activities in their centre. In regards to the independence they get over the physical obstacles of old age by using resources like a crutch. But the participants think that a cognitive decline will be the end of a vigorous life. Keywords: vitality in old age, physically and mentally active, social contacts, regularity, independence
Het huidige kwalitatieve onderzoek exploreert de attitude en de ervaringen die oudere ouderen ten opzichte van vitaal ouder worden hebben. De deelnemers waren actieve bezoekers van het Multifunctioneel Centrum Coenen Lydia in Amsterdam. In individuele diepte- interviews werd aan de ouderen gevraagd hoe zij vitaal ouder worden definiëren, wat hierin kracht geeft en wat belemmert. Van speciaal interesse was daarbij de rol van het centrum. De deelnemers definieerden vitaliteit als lichamelijk en geestelijk actief zijn. Zij willen blijven doen wat ze altijd deden. Om actief te blijven helpt het regelmaat in het leven te hebben, elke dag met andere mensen te praten, bekend en belangrijk voor anderen zijn. Het centrum is een plaats van ontmoeting en het uitoefenen van hobbies. Bovendien zijn de oudere ouderen trots op hun zelfstandigheid. Vitaal zijn betekent voor hen ook over het eigen leven en de activiteiten in het centrum beslissen. Betreffend de zelfstandigheid zijn lichamelijke leeftijdsgerelateerde beperkingen met hulpmiddelen te overwinnen. Met een cognitieve achteruitgang zou het vitale leven volgens de deelnemers echter eindigen. Keywords: vitaal ouder worden, fysiek en mentaal actief, sociale contacten, regelmaat, zelfstandigheid
Inleiding Dit onderzoek richt zich op een onderwerp dat steeds belangrijker wordt: veroudering. In de huidige Nederlandse politiek kun je niet meer om het begrip vergrijzing heen. In 2008 vormden ouderen (ouder dan 65 jaar) 15% van de Nederlandse bevolking. Voorspellingen zeggen dat er in 2020 ruim 3 miljoen ouderen in Nederland zullen wonen, in 2040 ruim 4 miljoen. Dat betekent dat Nederland in 2030 zal behoren tot een van de meest vergrijsde landen van Europa (Knipscheer, 2009). In de media lijkt het een doemscenario: over 20 jaar zullen er overal oude, gebrekkige, zieke mensen zijn die verzorgd moeten worden.
Oudere ouderen Het grootste probleem van de vergrijzing lijkt te zijn dat mensen steeds ouder worden. Baltes & Walth (1996) zien een verschil tussen jongere (beneden de 75) en oudere (boven de 75) ouderen. Verschillende onderzoeken tonen aan dat ouderen vanaf hun 75e levensjaar er vaak slechter aan toe zijn dan ouderen onder de 75 jaar. Het risico op lichamelijke klachten neemt toe en mobiliteit wordt een steeds groter probleem voor deze ouderen. Daarbij komen vaak de weduwstaat, gebrek aan geld en ontevredenheid over de woonsituatie. Dit lijkt samen te hangen met de toename van eenzaamheid onder 75- plussers (Linneman, 1999). Eenzaamheid heeft veel negatieve effecten op zowel de psyche als het lichaam. Depressie en alcoholmisbruik onder ouderen neemt toe (Trimbos Instituut, 2009). Eenzame mensen worden sneller ziek en herstellen langzamer van ziekten (KiecoltGlaser et.al., 1984; Lynch, 1977). De cognitie gaat vanaf 75 jaar sterk achteruit en het risico op dementie stijgt snel (Aartsen & Smits, 1998; Linneman, 1999). Volgens Steverink (2009) is de enige mogelijkheid om gelukkig ouder te worden de leeftijdsgerelateerde achteruitgang uit te stellen of te voorkomen (door overlijden). Ook Baltes & Smith (2003) zien dit als de enige mogelijkheid om de waarde van ouderen te bewaren. Tegen dit sombere beeld spreekt dat steeds weer wordt aangetoond dat ouderen niet minder tevreden met hun leven zijn dan jongere volwassenen (Brandstädter & Greve, 1994; Diener & Suh, 1998; Westerhof, Dittmann- Kohli, & Bode, 2003). Bovendien lukt het bijna 50% van de 95- plussers nog zelfstandig te wonen (VROM-raad, 2005). Er is ook een andere, tegenovergestelde mediahype: het plaatje van de vrolijke, gezonde en aantrekkelijke oudere wordt steeds populairder. Er is ondertussen een grote markt voor ouderen ontstaan: vitaminepilletjes, gezondheidsdrankjes, potentiemiddelen, sportactiviteiten speciaal voor ouderen en nog veel meer (Katz & Marshall, 2003; Pot, Kuin, & Vink, 2009). Alles lijkt te kunnen. Katz & Marshall (2003) noemen het ook ‘successful antiaging’. Zowel het cliché van de gebrekkige en zielige oudere als het cliché van de niet-ouder wordende oudere zijn niet wenselijk. De waarde van de mens is een mensen- recht. Negeren dat ouderen ouder worden zou om die reden echter niet nodig moeten zijn. Bovenuit is het wenselijk dat mensen met kracht en lust tot leven ouder worden. Volgens de Van Dale is dit de definitie van vitaliteit (Grote Van Dale woordenboek van de Nederlandse taal, 2005). Hoe word je echter vitaal ouder? Dit onderzoek vraagt het aan mensen die het moeten weten: vitale oudere ouderen. Vitaliteit of continuïteit
Vitaliteit wordt vaak met lichamelijke beweging geassocieerd. Dit komt overeen met de activity theory uit de jaren 70 en 80. Volgens deze theorie zouden ouderen zo lang mogelijk vooral lichamelijk actief moeten blijven. Door regelmatige beweging zou men de lichamelijke achteruitgang kunnen uitstellen en blijft men daarmee vitaal. Sommige wetenschappers beweren dat regelmatige lichamelijke activiteit ook de sociale en mentale achteruitgang zou kunnen voorkomen. Anderen vinden geen relatie tussen beweging en cognitie (Aartsen, Smits, Tilburg van, Knipscheer, & Deeg, 2002; Denk, Pache, & Rieder, 1997; Lemon, Bengtson, & Peterson, 1972). Zou het een goede preventiemethode zijn om ouderen aan te moedigen om meer te bewegen? Een groot aantal zelfhulpboeken vindt van wel. Ander onderzoeken toont aan dat beweging om de beweging eerder negatieve dan positieve effecten heeft (Kossuth & Brengtson, 1988). Dat zou betekenen dat ouderen die zich niet graag bewegen ook niet veel baat bij een sportgroep voor ouderen zou hebben. Of moeten ouderen gewoon blijven doen wat zij doen? Volgens de continuïteitstheorie blijven mensen op hogere leeftijd activiteiten doen die zij vroeger ook al belangrijk vonden (Victor, 1987; Atchley, 1993). Op oudere leeftijd veranderen echter de mogelijkheden om deze activiteiten uit te voeren. Subjectief welbevinden Voorwaarde om een vitaal leven te leiden lijkt te zijn dat men tevreden met zijn leven is. Daarom is het interessant om te kijken wat nodig is om tevreden te zijn. Er is een aantal basale behoeften die ieder mens heeft en die ook iedereen op elke leeftijd vervuld tracht te krijgen. Wanneer deze bevredigd zijn ervaart men een subjectief welbevinden. Er zijn sociale en fysieke behoeften. Sociale behoeften zijn de behoefte aan affectie, gedragsbevestiging en status. De fysieke behoeften van mensen zijn de behoefte aan comfort en stimulatie. Om deze behoeften te vervullen hebben alle mensen hulpbronnen nodig. Hulpbronnen kunnen uit de omgeving komen, het kunnen bijvoorbeeld sociale netwerken, zorginstellingen of uitkeringen zijn. Hulpbronnen zijn echter ook de eigen vaardigheden om bijvoorbeeld contact te maken, vriendschappen te onderhouden en in de toekomst investeren (Lindenberg, 1996; Steverink, Lindenberg & Ormel, 1998; Steverink, Lindenberg, & Slaets, 2005; Steverink, 2009). Sociaal netwerk Inherent aan het ouder worden zijn verlieservaringen zoals lichamelijke achteruitgang en het overlijden van partners en vrienden. De sterkste hulpbron bij het omgaan met deze ervaringen is een goed functionerend sociaal netwerk. De meeste emotionele en praktische steun ontvangen ouderen van hun partner en kinderen of andere familieleden (Geerlings, Broese van Groenou, & Deeg, 2004). De steun vermindert het ervaren van emotionele stress en zorgt daarmee ook voor een betere fysieke en emotionele gezondheid (Krause, 1989; Penninx et.al., 1997). Praktische hulp zoals hulp in de huishouding of vervoer ontvangen ouderen vooral van familieleden of buren (Broese van Groenou & Van Tilburg, 2003). Door regelmatig contact met anderen voelt men zich sociaal geïntegreerd, men doet nog mee, hoort er bij. Volgens de socio- emotionele selectiviteittheorie beginnen volwassenen al jong hun sociale relaties te selecteren. Met de geselecteerde relaties worden vriendschappen gevormd. In deze vriendschappen blijft men ook op hoge leeftijd investeren (Carstensen, 1992; Carstensen & Charles, 1994; Carstensen, 1995). Onderzoek naar de omvang van sociale netwerken van ouderen laat zien
dat de netwerken van ouderen niet kleiner worden. Ook de behoefte aan sociale contacten lijkt op hoge leeftijd niet af te nemen (Van Tilburg, 1998). Het verschil zit dus niet in de kwantiteit van relaties, maar in de kwaliteit (Antonucci & Akiyama, 1995). Ouderen met partner proberen op hoge leeftijd niet meer hun partner te veranderen, maar concentreren zich juist meer op de positieve aspecten van de relatie en genieten van het moment. Ook in vriendschappen is dit te merken. Ouderen richten zich meer op al bestaande relaties en willen van positief geladen informatie en activiteiten genieten (Antonucci & Akiyama, 1995; Carstensen, Gottmann, & Levenson, 1995; Carstensen, Isaacowitz, & Levenson, 1999; Carstensen, Fung, & Charles, 2003). Wanneer men een partner of vriend verliest, valt een belangrijke bron van affectie weg. Dit gebeurt echter vaker op oudere leeftijd. Onderzoek laat zien dat ouderen niet meer moeite met rouwen hebben dan jongere volwassenen. Opvallend is dat vrouwen zich meestal na het overlijden van hun partner meer op vriendschappen met andere weduwen gaan richten (Belsky, 1999). Weduwen lijken meer moeite te doen voor het maken van nieuwe vriendschappen, terwijl oudere mannen vaak minder geïnteresseerd in nieuwe vriendschappen lijken te zijn (Field, 1997; Van Grootheest, Beekman, Broese van Groenou & Deeg, 1999). Veel weduwnaars hertrouwen of krijgen nieuwe relaties ( O’Byrant & Hansson, 1995). Weduwnaars of gescheiden oudere mannen vormen echter ook de grootste risicogroep voor eenzaamheid en depressie (Smits, 2009; Factsheet Trimbos Instituut, 2009). Oudere ouderen (75plus) lijken zich steeds meer op familieleden en verwanten in hun netwerk te richten, die emotioneel gezien dichter bij hen staan (Broese van Groenou & Van Tilburg, 2009). Status Volgens Steverink, Lindenberg & Slaets (2005) is de behoefte aan status meestal de eerste die niet meer vervuld kan worden bij ouderen. De meeste mensen (vooral mannen) verkrijgen hun gevoel van status via hun werk. Wanneer men niet meer werkt zou deze status vervallen (Peck, 1968). Ook het gevoel dat men niet meer nuttig is voor anderen bijvoorbeeld wanneer de kinderen uit huis zijn, kan een onvervulde behoefte achterlaten. Andere onderzoeken tonen aan dat ouderen het juist als bevrijdend kunnen ervaren wanneer zij met hun betaald werk mogen stoppen. Zij gebruiken hun vrije tijd om oude hobby’s weer op te pakken of nieuwe dingen te leren (Kuin & Westerhof, 2009). Status hoeft echter niet speciaal door het werk of de rol als moeder vervuld te worden. Het gaat erom dat men gewaardeerd wordt omdat men iets bijzonders heeft of kan. Dit kan ook door andere activiteiten gebeuren. Volgens Baltes & Baltes (1990) moeten ouderen vanwege gebrek aan tijd en energie hun activiteiten meer selecteren. Zij doen niet meer alles, maar wat zij kunnen doen willen zij goed doen. De gebreken worden met hulpbronnen (zoals een rollator of een leesbri) gecompenseerd en de activiteit, waar iemand talent voor heeft, wordt geperfectioneerd. Een mogelijkheid om talent te laten zien is vrijwilligerswerk. Het positieve effect van vrijwilligerswerk blijkt voor een groot deel door het ervaren van waardering te komen (Siegrist, von dem Knesebeck, & Pollack, 2004). Daarmee biedt vrijwilligerswerk een kans om sociale behoeften te vervullen. Het is een mogelijkheid om waardering voor het werk te krijgen en om regelmatig in contact met anderen te komen. Bovendien kan het ook de behoefte aan stimulatie vervullen. Uit onderzoek naar vrijwilligerswerk blijkt dat de meeste mensen zich in kerkgemeenschappen of ouderenorganisaties engageren
(Knipscheer, Broese van Groenou, & Rijsselt, 1998). Verder valt op dat vooral mensen met een hogere opleiding, meer inkomsten en meer sociale contacten zich inzetten. Zij beginnen eerder ermee en blijven het ook langer doen. Dit zou ermee samen kunnen hangen dat zij vaak meer verantwoordelijke taken krijgen dan minder hoog opgeleide ouderen (Wilson & Musick, 1999). Succesvol ouder worden Volgens Heuft, Kruse & Radebold (2005) is het ouder worden een succes als men leert om de lichamelijke achteruitgang, met zijn krenkingen en beperkingen, cognitief te overwinnen. Daarbij vergeten zij echter een van de grootste angsten van ouderen: de angst voor geheugenverlies (Ward Robinson & Halderman, 2002; Ebersole, 2005). Nauw verbonden met het cognitieve vermogen van ouderen is het vermogen om een zelfstandig leven te leiden. Lichamelijke beperkingen zijn voor een lange tijd door externe en interne hulpbronnen te overwinnen. Maar als men zijn gedrag niet meer kan sturen en zich niet meer kan oriënteren, kan men ook niet meer voor zichzelf zorgen. Daarmee gaat het gevoel van controle verloren. Dit gevoel is echter zeer belangrijk om zich gelukkig te voelen (Flammer, 1995). In de interviews zal ook de geestelijke achteruitgang en de omgang ermee besproken worden. Het ouderenontmoetingscentrum De Coenen Het ouderenontmoetingscentrum De Coenen bleek een uiterst geschikte plek te zijn om vitale oudere ouderen te spreken. In de jaren tachtig werd het centrum door ouderen in Amsterdam opgericht. Zij hebben er zelf een invulling aan gegeven. Het programma bestaat onder andere uit bridgen, zingen, filosoferen, yoga lessen en lessen Italiaans en Frans. Het meest bezocht wordt echter de Coenen- eettafel. De slagzin van het centrum is: ` Voor ouderen en door ouderen`. Het ouderenontmoetingscentrum wordt geheel door vrijwilligers gerund. Inmiddels werkt De Coenen met verschillende welzijnsinstellingen. Samen vormen zij het Multifunctioneel Centrum CoenenLydia. In dit onderzoek gaat het om de belevingswereld van de ouderen en richt de focus daarom in het bijzonder op de rol van het ouderenontmoetingscentrum van de Stichting De Coenen. Hoe definiëren zij vitaal ouder worden? Wat geeft daarin kracht en wat belemmert? Welke rol vervult het ouderenontmoetingscentrum Stichting De Coenen daarin? En ervaren zij een verschil tussen hoe zij zich als jongere ouderen (75minus) en nu (75plus) voelen?
Methode Er is een kwalitatief onderzoek verricht onder ouderen, mannen en vrouwen, woonachtig in Amsterdam. De ouderen waren allemaal ouder dan 75 jaar en horen daarmee bij de leeftijdsgroep ‚oudere ouderen‘. Alle deelnemers van dit onderzoek zijn bezoekers van het ouderenontmoetingscentrum De Coenen in Amsterdam Oud- Zuid. Voorafgaand aan het onderzoek werden twee ouderen (83 en 85 jaar) uit Amsterdam en Amstelveen in pilotinterviews ondervraagd. Zij zijn geen bezoekers van het ontmoetingscentrum.
De selectie van deelnemers verliep met hulp van de interne en externe voorzitter van het bestuur van het ouderenontmoetingscentrum Stichting De Coenen en de coördinator van MFC Coenen Lydia. Via hen kreeg de onderzoeker een overzicht van de bestuursleden, commissieleden en bezoekers van de eettafel. Het bleek dat alle bestuurs- en commissieleden ook bezoekers van de eettafel waren. Er werd voor deze drie lijsten gekozen, omdat het het doel van het onderzoek was om met bezoekers te spreken die minstens één keer per week aan het programma van De Coenen deelnamen, op organisatorisch als ook op het praktische niveau. Bij de selectie van deelnemers werd naast de leeftijd en activiteit, naar een diversiteit in geslacht en burgerlijke staat gestreefd. Van de bezoekers aan de eettafel werden tien ouderen, waarvan vijf mannen en vijf vrouwen, voor de interviews geworven. Hieronder volgt een overzicht van de demografische gegevens:
Tabel 1 Leeftijd en burgerlijke staat Geslacht
Gemiddelde leeftijd 82 82,2
Vrouwen Mannen
Range leeftijd 75- 90 75- 89
Getrouwd
Gescheiden
Weduwstaat Vrijgezel
1 2
1 0
2 3
1 0
Tabel 2 Opleiding, werkjaren en het hebben van kinderen Geslacht
Mulo/Lts
Hbs
Universiteit
< 30 werkjaren
> 30 werkjaren
3 1
1 1
4 0
1 5
+vervolgopleidingen Vrouwen Mannen
1 3
Hebben van kinderen 5 4
Tabel 3 Woonsituatie en bezoek bij De Coenen Geslacht Vrouwen Mannen
Zelfstandig wonend 4 4
Aanleun- of wibowoning 1 1
Bezoeker eettafel 5 5
Deelname activiteiten 3 3
Bestuur of commissielid 2 4
Vrijwilliger eettafel 3 0
Als onderzoeksmethode is gekozen voor semigestructureerde interviews. Na een literatuurstudie werd een vragenlijst van twaalf vragen ontwikkeld. In twee pilootinterviews werden de vragen op hun begrijpelijkheid getest. Zo nodig werden de formuleringen aangepast. Na de eerste vijf interviews met bezoekers van het centrum werd de begrijpelijkheid van de formuleringen en volgorde van vragen geëvalueerd. Enkele formuleringen werden aangepast, zo werd bijvoorbeeld ‘zeggenschap over het leven’ in ‘de baas over zijn eigen leven zijn’ veranderd. Daarna volgden er vijf gesprekken met andere bezoekers. De interviews duurden tussen 50 en 80 minuten. Na de analyse van de interviews werden in een bijeenkomst voor alle geïnterviewden vier onderwerpen nog dieper uitgevraagd. Dit gebeurde om meer duidelijkheid over de mening van de deelnemers te verkrijgen en interpretaties van de onderzoeker te testen. De onderwerpen waren: engagement, sociale contacten en de omgang met geestelijke en lichamelijke achteruitgang (beperkte mobiliteit). Bij deze bijeenkomst waren zes van de tien geïnterviewden aanwezig, verder waren er de tweede onderzoeker, de externe voorzitter van Stichting De Coenen en een dochter van een geïnterviewde bij aanwezig. Vier geïnterviewden waren verhinderd. Het protocol van het gesprek werd in de analyse verwerkt.
Analyse Alle interviews werden opgenomen en uitgeschreven. Met behulp van Atlas ti -software werd de data door twee onderzoekers geanalyseerd. Op deze manier vond een content analyse plaats. De teksten werden op een systematische manier onderzocht op de aanwezigheid van thema`s en concepten. Wat is de kern van elk interview? Welke begrippen worden het meest in de interviews genoemd, waarover hebben zij verschillende meningen over te vinden? De antwoorden van alle respondenten werden per vraag vergeleken. Dan werden algemene onderwerpen zoals ‘huwelijk’, ‘reizen’, ’eten’, ‘huiselijkheid’ en ‘liefde’ gelabeld. Verder werden opvallende formuleringen zoals ‘niet achter de geraniums zitten’ gekenmerkt. Daarna werd binnen
de brede onderwerpen zoals ‘contacten’ specifiekere labels toegevoegd zoals ‘kennissen’, ‘vrienden’, ‘familie’. Het eerste interview werd door de eerste en tweede onderzoeker (Els Dozeman) samen gelabeld. Daarna werden de volgende twee interviews onafhankelijk van elkaar gelabeld en achteraf vergeleken. In totaal werden 92 labels in de analyse gebruikt. De drie meest gebruikte labels waren contacten (32 keer), zelfstandigheid (29 keer) en lichamelijke achteruitgang (28 keer). De labels geestelijke of mentale achteruitgang werden in de analyse niet gebruikt. Dit was geen bewuste beslissing van de onderzoeker. De gedachten en gevoelens hierover werden door alle geïnterviewden op een vage manier verwoord. Zo ontstonden labels als: ‘hersenen gebruiken’, ‘geheugen’ en ‘persoonlijke veranderingen’. Dit was de reden dat het onderwerp in de laatste bijeenkomst nog een keer werd aangesproken. De uitspraken van de ouderen tijdens de bijeenkomst werden genoteerd en met de uitspraken uit de interviews vergeleken. In bijlage B is de uitnodiging voor de bijeenkomst met de overzicht van vragen te vinden. De tweede stap was het leggen van verbanden tussen de labels. Welke factoren hangen samen en wat betekenen zij? In de resultatensectie worden de belangrijkste labels benoemd. Bijlage C geeft een overzicht over de labels.
RESULTATEN Wat is vitaal ouder worden? Actief zijn Alle geïnterviewden verstaan onder het begrip ‘vitaliteit’ actief zijn. Vier van hen zeggen letterlijk dat vitaal ouder worden betekent: ‘niet achter de geraniums zitten’. Actief zijn wordt ook vaak ‘in beweging blijven’ genoemd. Daarmee wordt vooral de lichamelijke beweging bedoeld: sport, naar buiten gaan, dingen ondernemen. Zo wil men voorkomen dat het lichaam afbouwt. Daarna noemen ook alle geïnterviewden de geestelijke activiteit. Door de geest in beweging te houden proberen de
ouderen te voorkomen dat hij achteruitgaat. Drie ouderen zeggen dat zij elke dag hun geest trainen door raadsels op te lossen, geheugentraining te doen of elke dag de krant te lezen. Op de hoogte blijven Veel ouderen trainen hun geest, omdat zij hem nodig hebben om op de hoogte te blijven. Het is een vaak genoemde wens van de ouderen dat zij bij willen blijven, mee willen praten. Een voorbeeld daarvan geeft een deelnemer. : ‘In de activiteitencommissie, dat vind ik wel leuk om daar een beetje mee te praten, ik bedoel ten eerste voor mezelf, dat ik in beweging ben en ik hou wel van organiseren’. Blijven doen wat je altijd deed Later in het interview wordt duidelijk dat deze deelnemer altijd al hield van het organiseren en regelen van activiteiten. Dit is iets wat ook bij de andere geïnterviewden opvalt: vitaal ouder worden lijkt op ‘blijven doen wat je altijd deed’. Er zijn geen voorbeelden gevonden van mensen die toen ze ouder werden hun leven helemaal overhoop gooiden. Wie altijd voor zijn familie zorgde, wil dat ook blijven doen. Wie altijd regelmatig leefde, leeft nu nog steeds regelmatig. Sommigen hebben gefitnesst en anderen hadden al hun hele leven lang een passie voor goed eten. Zij willen hiervan blijven genieten. Wie echter nooit op reis ging, gaat dat ook niet op hoge leeftijd doen. Wie nooit van sport hield, heeft ook moeite dit op hoge leeftijd te doen. Een deelnemer was altijd van plan vrijwilligerswerk te doen, later wanneer het betaalde werk erop zat. Toen dat moment bereikt was, wees de vereniging de deelnemer vanwege de hoge leeftijd af. De deelnemer voelde zich opgelucht, want eigenlijk wilde hij het niet doen. Een andere geïnterviewde vertelt dat zij op hogere leeftijd begon zich voor filosofie te interesseren en meer begon te lezen. Deze geïnterviewde geeft echter ook aan, dat zij altijd al heel nieuwsgierig was en nieuwe dingen wilde uitproberen.
In de running blijven Vaak genoemd is het begrip ‘in de running blijven’. Veel geïnterviewden zijn bang dat zij hun gewoontes niet meer kunnen oppakken als zij ermee stoppen. Hierbij werd de noodzaak van regelmaat bij drie geïnterviewden duidelijk genoemd. Een vaste planning zorgt ervoor dat je de dingen ook echt doet, die je je voorneemt. Je gaat bijvoorbeeld ook echt naar de fitness als het als een vaste afspraak elke week op dezelfde dag in jouw agenda staat. Je gaat vanzelfsprekend naar de eettafel als je elke dag naar de eettafel gaat. Het is gemakkelijker om ambitieuze plannen ook echt uit te voeren als je vaste regels in je leven hebt. Dat je ’s ochtends wakker wordt en weet dat je ’s avonds een afspraak hebt. Het is voor sommigen geruststellend. Anderen noemen regelmaat niet als belangrijke factor in hun leven. Wanneer zij echter over hun plannen gevraagd worden, wordt duidelijk dat de agenda’s van vitale ouderen meestal vol staan. De
volle agenda’s hebben een duidelijke functie: zich niet vervelen, bezig zijn en goed plannen. Sommige ouderen hebben het zo druk met afspraken en verplichtingen dat zij het niet anders aankunnen dan met een goede planning. Dit hangt samen met twee aspecten: aan de ene kant stellen veel ouderen de eis aan zichzelf bezig te zijn. Aan de andere kant zijn er op hogere leeftijd meer factoren waarmee rekening gehouden moet worden, zoals hun mogelijk beperkte mobiliteit. Nuttig willen zijn Zeven van de tien geïnterviewden zeggen dat zij ‘nuttig willen zijn’. Zij willen hun tijd niet verspillen, maar willen iets bereiken en iets voor anderen betekenen. Zij willen zich inzetten voor goede dingen en willen ook resultaten zien. Hierbij klinkt de rol in de maatschappij mee, zij willen iets voor de maatschappij betekenen. Daarbij wordt vaak ‘verantwoordelijkheid’ genoemd. Zich verantwoordelijk voelen voor een bepaalde taak bij hun vrijwilligerswerk of in de familie lijkt een grote rol te spelen. Twee voorbeelden hiervan: ‘.... zeker nu, op het ogenblik doordat ik dan weinig respons heb, dat ik denk van: nou ik blijf hier toch nog maar even rondlopen’. En: ‘...maar dan rekent de hele familie op mij, die steunen allemaal op mij...’. Iemand anders heeft steun aan het geloof, dat hem de motivatie geeft om zich ‘voor het goede’ in te zetten. Op een bepaald moment kan teveel verantwoordelijkheid ook belastend zijn. Voor een andere geïnterviewde lijkt het afgeven van een deel van zijn verantwoordelijkheid een opluchting te zijn. ‘Ja, ik vind dat ook fijn! Kijk, ik heb mijn portie wel gehad...’.
Wat geeft kracht, wat belemmert? Contacten Het meest genoemde onderwerp in dit onderzoek is contacten. Contacten lijken heel belangrijk te zijn om vitaal ouder te worden. De heer H zegt hierover: ‘...maar zolang je dus geestelijk dus bij de tijd blijft, denk ik dat het goed is dat je niet achter de geraniums gaat zitten maar dat je het contact onderhoudt. Ik bedoel waardoor ook je geest levendig blijft.’ Een vrouw zegt: ‘Ik leef een beetje op de energie van de mensen om me heen.’ Alle respondenten zien elke dag andere mensen. Vooral mensen wier partner overleden is, ondernemen actie om niet te vereenzamen. Zij verhuizen en/ of gaan naar de eettafel, zoeken nieuwe activiteiten op. Alle respondenten geven aan dat zij graag en elke dag onder mensen komen. Zij kennen mensen en anderen kennen hen. Daarmee laten zij zien dat zij nog erbij horen, dat zij er
toe doen. De reden dat de contacten voor hen zo belangrijk zijn, zijn vaak de gezelligheid en vermakelijkheid. Het contact met anderen houdt levendig, omdat het stimuleert. Alleen twee geïnterviewden noemen ook de factoren steun en de mogelijkheid tot relativeren van de eigen beperkingen. Niemand zei dat de behoefte aan contacten op hogere leeftijd af- of toeneemt. Maar er overlijden steeds meer mensen om hen heen die van dezelfde leeftijd zijn. Daarom zijn er nieuwe contacten nodig om het weer aan te vullen. Een man vertelt dat hij geduldiger is geworden met andere mensen. Vroeger maakte hij sneller een keuze wie hij mag en wie niet. Inmiddels staat hij meer open voor andere mensen. Vriendschappen Terwijl de frequentie van ontmoeting tussen mensen niet lijkt te veranderen, verandert de intensiteit van de relaties wel. Acht van de tien respondenten vertellen dat hun echte vrienden overleden zijn. Zij hebben nu alleen nog contacten en goede kennissen. Het verschil tussen een vriend en een kennis is volgens een bevraagde: ‘Vrienden zijn mensen met wie ik alles kan bespreken en kennissen zijn mensen met die ik niet alles hoef te bespreken.’ Voor velen (zeven van de tien) is het een bewuste keuze om niet meer zo veel in hun contacten te investeren. Een geïnterviewde formuleert het zo: ‘De vraag bij het ouder worden is of een contact een relatie wordt of een contact blijft.’ Er is behoefte aan contact, maar dit wordt meestal oppervlakkig gehouden. Volgens de geïnterviewden heeft dat met het verleden te maken. Zij hebben vrienden gehad die zij kwijt zijn geraakt. Nu willen zij dit niet opnieuw meemaken. Een relatie kan veel zorg oproepen, het kan als verplichting ervaren worden die belastend is. Dat een contact in een relatie verandert, kan volgens de geïnterviewden op twee manieren: iemand via diepgaande gesprekken heel goed leren kennen of iemand frequent over langere termijn zien. De mensen bij De Coenen zien elkaar frequent in het centrum gedurende veel jaren. Volgens de meeste geïnterviewden zijn de gesprekken met de contacten en kennissen een beetje oppervlakkig. Het gaat meer om een vermakelijk gesprek dan om diepgaande gesprekken. Een man zei: ‘ Er zijn betere dingen dan over je kwalen te praten’. Volgens hem gaat het in de conversatie erom een ander aan de praat te krijgen, met een geschikte vraagstelling de ander over zichzelf en zijn interesses te laten vertellen. Hierbij gaat het hem om hobby’s en interesses van de ander. Een respondent geeft aan dat zij veel vriendinnen heeft waarmee zij dingen onderneemt en bespreekt. Bijna al haar vriendinnen zijn net zoals zij weduwe. Volgens haar kunnen andere weduwen beter begrijpen hoe je je voelt en hoe je rouwt. Ook een andere vrouw vertelt van een vaste vriendin met wie zij een hechte band heeft. Alle anderen zijn inmiddels overleden. Belangstelling voor de ander Een andere respondent legt uit dat de belangstelling voor de ander op hogere leeftijd afneemt: ‘Een heerlijk gesprek is als de een een enorme belangstelling heeft in een ander en dat heb je als je jong bent.’ Op hogere leeftijd heb je goede gesprekken met minder veel belangstelling in de ander, zegt deze geïnterviewde. Volgens hem wordt echter wel over onaangename dingen zoals
gezondheidsklachten en belastingen met kennissen gesproken. Hij ervaart steun door de gesprekken met anderen. Weer een andere geïnterviewde merkte op dat zij juist toen zij ouder werd meer naar anderen begon te luisteren. Zij heeft interesse in mensen en hoe zij in elkaar zitten. Om een persoonlijk gesprek te krijgen, is zij eerlijk over zichzelf en vertelt hoe het met haar gaat. Haar ervaring is dat anderen dan ook beginnen over zichzelf te vertellen. Zij let echter bewust op dat het contact vrijblijvend is. Op het moment zelf is het heel belangrijk, maar zij probeert het niet vast te houden. Omgang met zorgen en verdriet Blijft de vraag met wie de andere respondenten hun zorgen delen. Drie ouderen zijn getrouwd. Een mevrouw benadrukt dat het een gevoel van kracht geeft dat zij met haar echtgenoot nog steeds een eenheid vormt, dat zij samen tegen alles aan kunnen gaan. Zij zijn allebei heel zelfstandig en hebben ook hun eigen dingen die zij onafhankelijk van elkaar doen, maar samen zijn ze sterk. Bij de andere twee is niet duidelijk in hoeverre hun huwelijk steun biedt. Twee ervan en een andere geïnterviewde geven aan dat zij na de dood van dierbaren veel steun in hun geloof en vooral in gesprekken met de pastoor hebben ervaren. De gesprekken met de pastoor hebben volgens hen een sterker effect dan gesprekken met hun kennissen. Deze gesprekken geven moed om door te gaan, om verder te leven.
Twee anderen ervaren kracht door hun geloof, dat niet aan een kerkelijke voorstelling gebonden is. Zij scheppen kracht uit de concentratie op overleden dierbaren. Een geïnterviewde praat, soms in haar dromen, met haar overleden partner. Zij gelooft erin dat alle mensen samen God zijn. Door zich soms terug te trekken en van de overledene te dromen of met iets of iemand te spreken, krijgt zij extra kracht. De andere geïnterviewde vertelt dat zij zich soms afvraagt wat haar overleden vader in haar situatie zou doen. Het helpt haar om oplossingen voor problemen te vinden. Volgens haar zijn de overledenen niet van de wereld verdwenen, maar leven zij verder in hun dierbaren. Duidelijk werd in de gesprekken dat in noodgevallen altijd eerst familieleden worden gebeld. Dit zijn de echtgenote, de kinderen of de neven en nichten. Praktische problemen worden vaak door hen opgelost. Kinderen nemen bijvoorbeeld hun ouders mee op een uitje, organiseren een feestje, regelen de rollator of andere hulpmiddelen, komen op bezoek in geval van ziekte. Zij zijn bij alle respondenten de eerste aanspreekpartner. Twee geïnterviewden vertellen dat zij hun zorgen niet met hun kennissen willen delen. Een geïnterviewde vindt het vervelend dat men bij ziekenbezoeken ‘een andere verhouding’ krijgt. Men staat niet meer op hetzelfde niveau, maar de kennissen hebben medelijden met jou. De andere geïnterviewde geeft aan dat zij zich liever terugtrekt wanneer het niet goed met haar gaat. Zij schaamt zich ervoor wanneer zij chagrijnig is of verdrietig. De enige die haar zo mag zien is haar dochter. Bijna alle geïnterviewden hebben familieleden in de buurt, bij de andere respondenten bellen zij vaak op om te checken hoe het gaat. De ene geïnterviewde voelt zich door haar kinderen gecontroleerd en vindt het soms overdreven, maar het geeft haar wel een veilig gevoel dat zij in de buurt zijn. Een andere ondervraagde vertelt lachend dat zijn kinderen elke dag bellen. Volgens hem is het niet nodig, maar dan vertelt hij gewoon wat hij de hele dag doet en laat zien dat het nog goed
met de oude vader gaat. Een man wordt tijdens het interview door zijn dochter op zijn mobieltje gebeld, hij lacht, ‘ Zij houden mij wel in de gaten.’ Liefde en de eigen manier van leven Alle geïnterviewden kregen vragen over de liefde gesteld. Het antwoord was duidelijk: niemand verwacht of plant nog een keer verliefd te worden. Een getrouwde geïnterviewde legt het zo uit: ‘We hebben dan x- aantal jaren goed met elkaar geleefd met alle ups en downs. Nee, dat hoef ik dan niet meer. Als we het weleens daarover hebben dan zeg ik dat het idee dat een vreemde man in mijn kast, weet je, nee, daar ben ik te zelfstandig voor. Dat is iets dat je in de loop der jaren naar elkaar toegroeit.’ Hieruit is te concluderen dat je moeite en tijd in een relatie moet steken. Deze geïnterviewde heeft haar eigen gewoontes en een manier om te leven gevonden, zij zou dat niet graag weer ter discussie stellen. Twee andere proefpersonen zijn er ook duidelijk tegen. Zij hebben hun partner of zelfs twee partners zien overlijden en hebben ook voor een deel voor hen moeten zorgen. Op de vraag of hij nog graag een keer verliefd zou willen zijn, antwoord een van hen: `... als je 87 bent, dan zitten ze niet op je te wachten, hoor, dan denken ze alleen maar aan verpleegd worden.` En de ander is met 70 jaar voor de tweede keer getrouwd, maar zou dit nu ook niet meer willen: `...maar je bent ook wel 80, hoor, moet je ook rekening mee houden...`. Naast de leeftijd speelt ook de onafhankelijkheid mee waarvan zij nu genieten: `Of ik nog verliefd zou kunnen worden? Nou, ik zou weer, maar daar komt weer iets bij...Ik vind het zó lekker want dan wordt het toch altijd weer, ja, mannen hebben altijd wat te doen. Dan is je wasmachine weer vol, weet je, dan ga je strijken...ik zorg dan gauw...U zei net ook: ik zou het niet erg vinden als het zou gebeuren- Nee, ik zou het niet erg vinden, maar ik zou het wel op afstand houden.- dat ie niet zo afhankelijk wordt? Nee, nee, dat zou ik echt niet willen. Zou ik écht niet willen. En een man wil dat, de meeste mannen willen dat wel.` Een man antwoordt op dezelfde vraag: `Nee, ik zou geen vaste band meer willen hebben. Omdat ik me dan teveel gebonden voel. Ik wil vrij zijn.` Ook anderen vinden op basis van hun ervaringen hun zelfstandigheid belangrijker dan de liefde: `Ik ben namelijk ongelofelijk verliefd geweest in mijn leven en altijd op de verkeerde! Ik heb er slechte ervaringen mee. En ik heb ook slechte ervaringen vanuit mezelf dat het me een idioot gevoel geeft wat ik niet, wat ik niet onder controle heb...’. Concluderend is te zeggen dat de ouderen over jaren heen hun eigen manier van leven hebben ontwikkeld. Deze willen zij niet voor een ander opgeven of veranderen. Aan de andere kant ‘voelt het wel fijn als iemand moeite voor je doet’ en zou het wel leuk zijn. Vier geïnterviewden vertellen dat zij weleens erover nadenken of contacten hebben. De wens naar intimiteit en seksualiteit lijkt te spelen, maar door vroegere ervaringen zijn velen bang voor een belastende relatie waarin iemand voor de ander moet zorgen of de ander ziet overlijden. Een ander aspect is schaamte. In het gesprek met meerdere geïnterviewden samen werd gezegd dat het ‘heerlijk bij het ouder worden is dat het elkaar beoordelen op uiterlijkheden vervalt’. Dit lijkt niet bij
iedereen zo te zijn. Een man vertelt dat hij de vrouwen van zijn leeftijd niet meer interessant vindt. Aan de andere kant vindt hij het belangrijk hoe hij op jongere vrouwen overkomt. Ook een andere man maakt zich zorgen dat hij minder aantrekkelijk is nu hij ouder en minder fit is.
Het heft in eigen handen Als een rode draad loopt het begrip ‘zelfstandigheid’ door alle interviews. Zelfstandigheid is na de contacten de meest genoemde factor voor vitaal ouder worden. Een vitaal leven houdt volgens de ouderen in dat men zelf over zijn leven beslist, de regie in eigen handen heeft. Een vrouw vindt dat de maatschappij te behoedzaam met de ouderen omgaat. Volgens haar achten de meeste mensen ouderen tot te weinig in staat. Twee anderen vertellen dat hun kinderen overdreven behoedzaam met hen omgaan. Hier kan een conflict ontstaan tussen hoe de ouderen zichzelf inschatten en hun wensen en de inschatting van de omgeving. ‘Ik heb dat vaak als ik buiten loop: ‘ach, we regelen het wel voor de oudjes’ en dat maakt me zó boos, dan denk ik potverdorie die oudjes tegenwoordig...’ . De groep van respondenten is het gewend zelfstandig hun leven te leiden. Sommigen hebben meer dan 30 jaar in leidende functies gezeten, hebben voor de klas gestaan, hun kind alleen opgevoed of stonden rond hun 50e levensjaar voor de situatie weer alleen te zijn na een huwelijk. Een geïnterviewde vertelt dat zij haar autonomie steeds weer tegen anderen moet verdedigen. Volgens haar is dit strijden iets wat haar vitaal houdt. Lichamelijke achteruitgang
Negen van de tien geïnterviewden hebben problemen met lopen, voornamelijk vanwege versleten knieën en heupen. Meerdere geven aan dat hun bewegingen trager gaan, dat zij sneller buiten adem raken en dat het gehoor achteruitgaat. De moeite met lopen is volgens de respondenten hun grootste leeftijdsgerelateerde probleem dat zij op dit moment ervaren. Meer aan thuisgebonden zijn, laat meer tijd over om te piekeren. Een ander aspect is het verlies van spontaniteit, men moet activiteiten beter plannen. Zij uiten veel frustratie en verdriet over de achteruitgang van hun lichaam. Een probleem met lopen is voor iedereen zichtbaar, want een stok, rollator of scootmobiel valt op. Doktersafspraken De lichamelijke achteruitgang brengt ook meer afspraken bij artsen en ziekenhuizen mee. Dit zijn afspraken waarvoor tijd gemaakt moet worden. Drie van de respondenten hebben al operaties aan hun heupen of knieën achter de rug. Twee respondenten zijn niet tevreden met de uitkomsten. Zij moesten veel ondergaan en hebben niet het gevoel dat het dat waard was. Meerdere geïnterviewden klaagden over de hoeveelheid doktersafspraken die zij hebben. Velen lijken de omgang met ouderen in ziekenhuizen als onaangenaam te ervaren. Drie geïnterviewden stonden tijdens de interviews voor de keuze of zij een operatie wilden ondergaan. Twee ervan, die nog niet eerder een operatie hebben gehad, zien het als een onaangename noodzakelijkheid. De respondent die al een operatie achter de rug heeft, wil dit liever niet nog een keer meemaken.
Hulpmiddelen en steun Naast afspraken met artsen en grote beslissingen zoals operaties, worden de respondenten in het dagelijkse leven vaak met hun beperkingen geconfronteerd. Zes van de ondervraagden gebruiken elke dag hulpmiddelen. Het meest gebruikt wordt de rollator. Volgens de ouderen is het gebruiken van een hulpmiddel een ‘verlenging van vitaliteit’. Het is een manier van ‘aanvaarden van ouderdom’. Men geeft de invaliditeit toe en zoekt een oplossing daarvoor. Het is ‘een belangrijk aspect bij het bewaren van zelfstandigheid’. Met de hulpmiddelen kunnen de ouderen zich bewegen zonder van anderen afhankelijk te zijn. Het is een grote stap om aan iedereen te laten zien dat men een beperking heeft, maar het is ook de mogelijkheid om de dingen te blijven doen die je leuk vind. Sommige ondervraagden benadrukken dat iemand anders de hulpmiddelen voor hen geregeld heeft. Een dochter heeft een rollator gehaald of iemand van het stadskantoor heeft over de mogelijkheden verteld en het geregeld. Zo vervangt een scootmobiel nu de fiets van een man. Hij kan nog steeds snel naar de eettafel komen en is er heel blij mee. Dat iemand anders het onderwerp aankaart en daarbij ondersteunt, lijkt een belangrijke factor te zijn. Dit zijn twee voorbeelden waarin de omgeving de oudere positief benaderde en enkele mogelijkheden heeft laat zien. Een andere respondent voelt zich echter beklemd door zijn omgeving. ‘Zij bemoeien’ zich teveel met zijn beperkingen. Zijn omgeving probeert hem blijkbaar aan te moedigen meer te bewegen en meer te durven. Hij voelt aan wat moeilijk is en hoeveel hulp hij nodig heeft, maar andere mensen vinden dat hij te voorzichtig is. Hij is bang te vallen, maar volgens hem begrijpen anderen zijn onzekerheid niet. Dit onbegrip maakt hem verdrietig en woedend.
Volgens de ouderen beperkt men zichzelf als men geen hulpmiddelen gebruikt. Zij denken dat het anderen kan stimuleren als je een goed voorbeeld geeft, als men meer mensen met een rollator zou zien. Ook zou men buddy’s kunnen hebben, die in het begin helpen met de omgang met hulpmiddelen. Iemand die ook moest leren met een rollator op straat te gaan, kan zo iemand anders daarmee helpen. Woonsituatie Twee respondenten hebben besloten om preventief te verhuizen naar speciale woonvormen voor ouderen. Beiden deden dit na de dood van hun partner. De reden om te verhuizen was voor de een dat zij op de eerste verdieping met een steile trap woonde. Zij was bang dat zij een keer zou vallen en zij dan niet meer in het huis alleen zou kunnen wonen. Bovendien zag zij dat kennissen van haar al problemen met de trap hadden. Voordat iemand anders voor haar zou besluiten dat zij moet verhuizen, heeft zij zelf een nieuwe woning gezocht. Bovendien was zij bang dat niemand haar zou willen bezoeken, zij zou geïsoleerd in haar woning zitten. Ook de andere respondente was bang geïsoleerd te wonen. Hij wilde liever op een plek dicht bij de stad en andere ouderen wonen. Allebei beleven er veel plezier aan om hun nieuwe huis naar hun smaak in te richten en in stand te houden. Een andere vrouw vertelt dat zij ook graag zou willen verhuizen. Zij heeft vooral moeite met de trappen in haar huis. Maar zij voelt zich te oud en vindt het teveel werk nu nog alles te verhuizen en afscheid te nemen van het huis waarin zij al meer dan 50 jaar woont. Huwelijk Onder de respondenten zijn drie getrouwde ouderen. Een ervan gaat lichamelijk sterker achteruit dan zijn echtgenote. Hij heeft een heel vitale echtgenote, waarmee hij vroeger vaak samen sportte. Dat kan nu niet meer, zijn vrouw gaat nu alleen naar de fitness. Het onderwerp lichamelijke beweging komt in hun relatie vaak ter sprake, het was altijd een vast bestanddeel van hun leven. Hij maakt zich zorgen dat zij nu minder tevreden met haar man is. Hij mist de activiteiten die zij samen deden. De twee anderen hebben partners die sterker achteruitgaan dan zij zelf. Zij zorgen nu allebei meer voor hun partner dan vroeger en richten zich minder op het vrijwilligerswerk bij De Coenen, de kerk of andere verenigingen. De reden die de man hiervoor aangeeft is dat hij nu minder tijd heeft, de vrouw zegt dat zij meer bezorgdheid om haar partner heeft. Allebei geven aan dat zij nu meer aan thuis gebonden zijn en minder leuke dingen met hun partner kunnen ondernemen. Zij missen vooral de reizen en uitstapjes naar de bioscoop of het concertgebouw. Vrijetijdsbesteding Alle respondenten ervaren beperkingen in hun leven als oudere. Wat zij het meest missen zijn de regelmatige bezoeken naar het concertgebouw, musea of bioscopen. Vijf geïnterviewden vertellen dat zij vroeger op verre reizen gingen. De lange reizen missen zij allemaal. Of zij reizen nu helemaal niet meer of zij maken kortere (bus)reisjes naar plekken die dichterbij zijn. Mentale achteruitgang
Naast de lichamelijke beperkingen ervaren de ouderen ook mentale beperkingen. Tijdens de interviews wordt dit aspect door iedereen genoemd, maar er wordt weinig over verteld. Meerderen zeggen dat het belangrijk is bezig te blijven en de geest te trainen. Iemand valt op dat ‘zijn geheugen voor feiten minder is geworden, maar het aanbrengen van verbanden door zijn ervaring juist heel goed blijft’. Wat deze mensen zelf ervaren is dat zij niet op woorden kunnen komen, dat zij de feitjes niet allemaal onthouden, soms moeite hebben zich in een gesprek met meerdere mensen te concentreren, het overzicht te houden of te multitasken. Velen zeggen bang te zijn dat zij op een bepaald moment niet meer mee kunnen doen, dat zij bij gesprekken niet meer bijblijven. Dit zijn dingen die alle geïnterviewden min of meer meemaken. In gesprekken met anderen kunnen zij het relativeren en merken dat het normaal is. Zij maken zich er niet ongerust over. Als anderen dingen vaker herhalen, gaat men ze niet daarmee confronteren. Misschien gaat men deze mensen wel op den duur vermijden. Volgens een groot deel van de groep helpt het om de achteruitgang met humor te dragen. Een man vertelt tijdens het interview dat het hem opvalt dat er steeds meer mensen om hem heen oud worden. Je moet geduldiger met je omgeving worden. Hij probeert ook in contact met jongere ouderen te blijven. Het valt op dat het onderwerp dementie graag gemeden wordt. Het is gemakkelijker om met de ouderen over ‘gewone’ ouderdomsverschijningen te praten dan over dementie. Welke rol speelt De Coenen voor het vitaal ouder worden? De eettafel Gezelligheid Voor de hand liggend zijn de praktische voordelen van de eettafel: de ouderen hoeven niet zelf boodschappen te halen, te koken en op te ruimen en het kost niet veel geld. Een andere reden is het onderhouden van contacten. Mevrouw I. zegt: ‘Als je zoiets neemt als De Coenen, dan heb je veel ouderen ook, maar dat is ook heel begrijpelijk want die komen voor de contacten. Kijk dat eten komt daarbij, maar de contacten zijn voor de mensen heel belangrijk.’ Alle proefpersonen geven aan dat zij het gezellig vinden om met andere mensen bij De Coenen te eten. Het is een beetje small talk, op de hoogte blijven van het leven van de anderen en wat er allemaal in Amsterdam en de buurt gebeurt. Het is een belangrijke bron van informatie over andere mensen, cultuur en activiteiten en stimulans. Mevrouw C.: ‘En dan heb je gesprekken aan de eettafel, hé? Van: ben je naar de Hermitage geweest? Ja, ik ben al twee keer naar de Hermitage geweest! Weet jij dat in het concertgebouw dat en dat en dat is? Oh, nee, dat wist ik niet, nou dan ga ik daar...’ Dhr. H.: ‘Ohja, daar wordt van alles en nog wat gepraat. Dat is heel divers...wat andere mensen dus beleven en wat ze ondernemen.’ Het belangrijkst lijkt bij de eettafel echter de ontmoeting en herkenning te zijn. Alle geïnterviewden noemen als belangrijk punt dat zij bij de eettafel bekenden tegenkomen. Hieronder volgen enkele voorbeelden:
Mw. I.: ‘...en dan ga ik als de gym afgelopen is, ga ik even de krant zitten lezen en dan komen er altijd mensen binnen die ik ken, waar je dan mee gaat zitten praten...’’ Mw. M.:’ en als u daar nu komt, blijft u dan nog even een kopje koffie drinken? Oh, jawel, ik ken daar natuurlijk een hoop mensen...’ Mw. MA: ‘jajaja, ik heb er heel wat mensen zien gaan en komen...als je bijvoorbeeld binnenkomt voor de eettafel en met de een heb je natuurlijk wat meer dan met de ander...’
Sociale controle Vijf mensen noemen in samenhang met de eettafel het begrip ‘sociale controle’. Drie anderen vertellen van hun ervaringen en bedoelen ermee hetzelfde. Bij De Coenen wordt in de gaten gehouden wie naar de eettafel komt en wie wegblijft. Er wordt geïnformeerd waarom anderen niet meer komen. In het geval van ziekte gaan anderen van De Coenen op bezoek. Een geïnterviewde werd een tijdje opgehaald door anderen van de eettafel toen zij problemen had te lopen en een ander haalt mensen met de auto op voor de eettafel. Voor sommigen was het een bewuste keuze, zij hebben er hun best voor gedaan dat de sociale controle bij De Coenen bestaat. Een man vertelt dat er een bellijst werd gemaakt. Als iemand ziek wordt of overlijd is er een belketen, zo dat iedereen weet wat er aan de hand is. Een ander vertelt over het invoeren van bezoekerslijsten voor de eettafel, zodat men kan bijhouden wie regelmatig komt. Voor de anderen gaat het vanzelfsprekend. Het verschil is duidelijk: de mensen die in het bestuur zitten of zaten, hebben hier veel over nagedacht en een systeem opgebouwd. Zij zijn (behalve een mevrouw) onregelmatige bezoekers van de eettafel. De anderen komen vijf dagen per week naar de eettafel. Zij zien vanzelf wie er mist en kunnen anderen hierover informeren. Zeven van deze mensen zijn zeer tevreden over de sociale controle bij De Coenen. De mensen van De Coenen vormen een groep en letten op elkaar. Met ziekenbezoeken probeer je de ander te steunen. Men hoort nog steeds bij de groep ondanks ziekte of beperkingen. Dat is volgens een voormalige bestuursvoorzitter de bedoeling van de sociale controle. Een geïnterviewde vertelt dat hij het wel goed vindt dat het gedaan wordt, maar zelf niet bij zieken op bezoek wil gaan. Hij vindt het te belastend. Een andere respondente heeft het anders ervaren. Zij kent de organisatie bij De Coenen en weet van het sociale controle- systeem. Haar man werd ziek en zij verwachtte een reactie van de mensen bij De Coenen. Toen er niemand belde of op bezoek kwam, stelde haar dat zeer teleur. Twee van de groep hebben geen sociale controle opgemerkt.
Groepen bij De Coenen Meerdere respondenten vertellen dat er verschillende groepen aan de eettafel zitten. Maar twee respondenten zeggen dat zij spontaan gaan zitten waar het uitkomt. Mevrouw MA: ‘...en met de een heb je natuurlijk wat meer dan met de ander, en als daar toevallig iemand al zit waar je graag bijzit, dan ga je daar zitten en anders kan het me nooit schelen waar ik zit.’ Twee mensen van het bestuur vertellen dat er vaker pogingen werden gedaan om de plaatsing aan de eettafel meer te mengen. Zonder succes. Mensen gaan zitten bij wie zij graag willen zitten. Uit de groep respondenten zijn drie groepen te filteren. De eerste groep bestaat uit drie mensen die onregelmatig komen eten, soms nog een kennis of vriend meenemen en verder niet op een plaatsing letten. De tweede groep bestaat uit drie bezoekers die vijf dagen in de week naar de eettafel gaan. In de derde groep zijn vooral mensen die zich bij voor organisatie van De Coenen inzetten en onregelmatig bij De Coenen eten. Zoals de frequentie van de bezoeken bij De Coenen verschillen ook de wensen die zij hebben van De Coenen. De eerste groep heeft een groot sociaal netwerk, waaronder De Coenen. De activiteiten en het vrijwilligerswerk bij De Coenen is maar één van de hobby’s die deze mensen hebben. De Coenen is voor hen niet belangrijker dan de andere verenigingen en groepjes waar zij inzitten. Zij komen er graag voor de gezelligheid, wanneer het uitkomt, zonder belastende verplichtingen. De tweede groep komt regelmatig bij De Coenen en heeft een vaste groep waarmee zij eten. Enkele voorbeelden van de tweede groep: ‘Nou, je kletst een beetje over onbenullige dingen en wel interessante dingen, nouja, zo van alles, je ontmoet elkaar, en je weet een beetje hoe het gaat met ze- lange tijd, want het zijn natuurlijk allemaal mensen, diezelfde mensen, we hebben echt een vast groepje dat daar komt en ja, we lachen veel, want dat is natuurlijk ook belangrijk, dat is heel belangrijk.’
Deze respondent heeft een vaste groep gevonden waarin zij elkaar goed kennen, doordat zij elkaar vaak zien. ‘Ja, je hebt algemene praatjes en je hebt geouwehoer af en toe, maar ook wel zinnige dingen dat je bijvoorbeeld iets over belasting of gezondheid of weet ik wat ‘houd daar eens even rekening mee.’Je geeft elkaar belangrijke hints...als ik bijvoorbeeld iets niet weet, die T. is administratief vrij goed, dan vraag het eens aan T.’ ‘ Wat vindt u zo gezellig aan de groep bij de Coenen? Je kunt over alles praten, wij zitten met een groep van acht mensen. Vrouwen en mannen, zeker drie keer in de week heeft ieder zijn eigen stoelzijn eigen plekje- vandaag hebben we het hierover, morgen daarover en er is altijd wel wat nieuws en daar praat je over, heerlijk ontspannend praten.... ik heb twee grote tabletten 500mg per stuk en dat is wel wat en dan heb ik nog een kleintje voor de hoge bloeddruk- praat u over zulke dingen ook bij de Coenen? Tuurlijk over medische dingen, natuurlijk we praten over alles. Zijn er veel weduwnaars? Allemaal. Allemaal? Ja, er is een vrouw die is nooit getrouwd geweest maar voor de rest...’ De laatste twee respondenten benadrukken dat zij ook over persoonlijke zorgen en praktische problemen met de anderen uit hun groep kunnen praten. Zij ervaren praktische en emotionele steun in hun groep en hebben plezier met elkaar. Dit was voor een deel ook de reden waarom zij begonnen zijn naar de eettafel te gaan: ‘Toen mijn man dus overleden was, toen dacht ik, nou nu ga ik toch wel naar De Coenen, hoor, vind ik wel veel gezelliger, hoor. Dan zie je nog mensen, dan ben je niet zo eenzaam.’ De anderen werden door de huisarts of een medewerker van De Coenen erop attent gemaakt dat zij bij De Coenen goedkoop en gezellig kunnen eten. Voor hen is de eettafel het belangrijkste element van De Coenen. Daarna komen activiteiten die zij altijd al leuk vonden en nu bij De Coenen kunnen voortzetten, bijvoorbeeld zingen in het koor. Deze groep mensen komt sinds zeven- acht jaar regelmatig naar de eettafel. De derde groep komt, behalve één vrouw, al langer dan 15 jaar naar De Coenen. Zij zijn ouder dan 85 jaar (behalve één vrouw). Hun begin bij De Coenen verschilt van het begin van de tweede groep. Zij vertellen bijna allemaal dat zij het vrijwilligerswerk bij De Coenen ‘inrolden’, het gebeurde automatisch. Sommigen gingen een cursus bij De Coenen volgen en werden door anderen gevraagd om bij De Coenen mee te werken. Iemand vroeg of men in een commissie wilde gaan werken en daarna werd je gevraagd bij het bestuur te komen. Een andere werd gevraagd als bestuurslid, voordat hij er ook maar binnen was geweest. De reden om bezoeker van De Coenen te worden, was een activiteit of een nieuwe, nuttige taak in hun leven te vinden. ‘Dat is vrije tijd, daar wordt beroep op je gedaan en dat vond ik wel leuk, nou dat je zegt, dat is een goede zaak, daar geef ik mij voor.’ De eettafel was een van de eerste activiteiten die De Coenen heeft opgericht, de eettafel is praktisch en gezellig. Is het ook een bron van emotionele steun? ‘Nouja, ik praat natuurlijk- bij De Coenen praat ik ook wel over deze persoonlijke dingen, dat weten ze dan wel. Maar dat is dan meer een mededeling....-en spreekt u daar ook af en toe over ziektes of gebreken of...? Neeee, liever niet. Liever niet. Het is wel natuurlijk zo, als je veel met oudere mensen praat, gaat het altijd over hun ziekte en toekomstige kwalen en enerzijds moet je dat aanhoren, ook belangstellend, anderzijds zeg je nou, dat moet je niet bij jou laten zitten, dan moet je over andere dingen praten! Er zijn betere dingen dan over je kwalen te praten. Je kan desnoods beter over
politiek praten of over kunst, over films of boeken enzo, ja, dat is toch veel interessanter!...Het gaat nooit erg diep, die gesprekken, vind ik.’ Een andere respondente vertelt hierover: ‘Nee, de meeste mensen zijn eh, ja, waarom ze bang zijn weet ik niet, want je gaat er toch nooit misbruik van maken, ik weet het toch niet, hoor. Het is ook een beetje de buurt, die is toch wat terughoudend, of misschien is het ook wel een kwestie van omgangsvormen, kan ook wel, hoor.’
Vrijblijvendheid Toen het onderwerp werd aangesproken bij de terugkoppelingsbijeenkomst, werd duidelijk dat de meeste mensen van de ontmoeting en herkenning zonder verplichtingen genieten. Zij zien de eettafel als iets vrijblijvends. Men heeft wel interesse in elkaar, maar geen claim. Dit ziet men juist als voordeel: men heeft de gezelligheid en vermakelijkheid, maar gaat geen verplichtingen aan en wordt daarmee ook niet belast. Tijdens de interviews blijkt dat, ondanks het genieten van vrijblijvendheid, twee mensen uit de groep tijdens gesprekken proberen meer persoonlijke dingen over anderen te weten te komen: ‘Ja, het rare is dat je met mensen daar best over kan praten als je eerst je eigen sores op tafel legt.’ Deze respondente vindt het interessant om meer over anderen te weten te komen. Op een ander moment van het gesprek maakt zij duidelijk dat zij de contacten op afstand houdt. Op het moment zelf is het interessant en helpt het vaak om zijn eigen zorgen en problemen te relativeren. Maar het gaat haar niet om langdurende verbindingen. Een ander vertelt: ‘ En dat je met een goede vraagstelling en een speciale vraag, die, zeg maar, bij de betrokkene iets oproept en dat als ie over zichzelf begint te praten en over zijn belangstelling, hé? Dán heb je een gesprek! Dan leer je een ander ook kennen en dat is ook de kunst van het converseren eigenlijk, dat je niet over jezelf praat, maar dat je probeert iemand anders aan het praten te krijgen... En dat onthoudt u of niet? Nou, nee, ik onthoud niet alles. Het gaat me om het gesprek.’ Hierbij gaat het de respondent om de vermakelijkheid van een goede conversatie. Hij wil zelfs niets over zijn eigen zorgen kwijt, maar zich afleiden met de belangstelling voor een ander. Een man uit deze derde groep ziet nog een andere functie van de eettafel: ‘Alles komt bij de eettafel terecht, ja, alle activiteiten worden best doorgekauwd.’ Alles wat door het bestuur en de commissies wordt besloten en georganiseerd, wordt aan de eettafel besproken.
‘De Coenen betekent door ouderen voor ouderen’- vrijwilligerswerk In deze groep valt vaak de slagzin ’De Coenen is door ouderen voor ouderen met ouderen’. Zij zien het als de taak van de ouderen om De Coenen een vorm te geven, te organiseren. Voor velen vormt De Coenen een belangrijk deel van hun leven. Een voorbeeld ter illustratie:’ Dat zegt mijn vrouw ook weleens: je bent de Coenen of je doet met de Coenen. ‘ Een groep van gelijkgestemden Mensen uit deze groep hebben in de loop der jaren verschillende functies bij De Coenen gehad, waaronder bestuursvoorzitter en penningmeester. Hun taak was de organisatie, de leiding van De Coenen. Zij hadden het overzicht van de financiën van De Coenen, van de activiteiten en de eettafel. Zonder hen was er geen Coenen geweest. Zo groeide ook het gevoel dat De Coenen echt van hen was. Zij zijn bezig met nuttige dingen en dragen verantwoordelijkheid. Allemaal vertellen zij over hun succeservaringen. Een nieuwe cursus die goed loopt, een zondag middag activiteit die goed aanslaat. Zij zijn bekend bij De Coenen en krijgen bijvoorbeeld aan de eettafel positieve feedback terug. Bij velen is de trots over wat zij bereikt hebben in de interviews te voelen. Zij zijn enthousiast over hun activiteiten, over hun werk. Zij vormen een belangrijk deel van de maatschappij. De Coenen is voor hen een plek waar zij hun creativiteit kwijt kunnen. Zij kunnen hun ideeën uiten én realiseren. Daarbij komt het contact met andere mensen, in de commissies maar ook met andere organisaties. De heer V. zegt over zijn werk in het bestuur: ‘Het heeft me ook heel veel verbreding van mijn visie gegeven natuurlijk, want je komt met zo veel andere organisaties, met zoveel andere mensen in aanraking. Dat geeft zeker ook voldoening natuurlijk.’ Hoe komt het dat deze mensen in het werk bij De Coenen rolden? Volgens een respondent was dat, omdat De Coenen zo direct is. Van mens tot mens. Mevrouw C vertelt dat zij eerst twijfelde om bij een buurthuis te gaan. Het leek haar ‘kneuterig’, iets voor oude mensen. Zij voelde zich toen nog helemaal niet oud. Bij haar eerste cursus bij De Coenen leerde ze de oprichters kennen: ‘ Heel leuke mensen om mee te praten, want toch uit een heel ander milieu, ze waren uit een heel andere wereld gekomen.’ Voor haar kregen deze mensen een voorbeeldfunctie. Het voorbeeld dat je ook op hoge leeftijd nog vrolijk, actief en leuk kan zijn.
Zelfstandigheid en fusie Centraal staat bij alle verhalen de zelfstandigheid van De Coenen. Bijna traumatisch lijken daarbij de herinneringen aan de fusie met een andere zorginstelling. Mensen die in het bestuur zaten en het gewend waren de leiding te hebben, mochten niet meer meebepalen. Voor hun gevoel was alles door anderen al vooraf besloten. De leiding werd hun uit handen genomen. Zo traumatisch als dit voor hen was, des te meer heeft het een gevoel van samenhorigheid opgeleverd. Deze groep heeft samen meegemaakt hoe De Coenen veranderd is. Zij wilden dat niet en probeerden zich te weren. Volgens een respondente geeft het samen tegen iets ingaan een gevoel van verbondenheid en houdt het ook vitaal. Dit is ook in de interviews en de gespreksgroep te merken. Men kent elkaar goed, heeft een vrije omgang met elkaar. Volgens de respondenten zijn zij goede kennissen van elkaar. De fusie is al een aantal jaren geleden. De herinneringen zijn echter nog levendig. Men spreekt van ‘De oude Coenen’ en ‘De nieuwe Coenen’. De meningen over de tegenwoordige leiding zijn verschillend. Sommigen vinden dat De Coenen minder aandacht krijgt, teveel compromissen moet sluiten, anderen vinden dat het allemaal meevalt. Meerderen zeggen dat door de fusie meer vergaderd moet worden. Voordat een nieuwe activiteit of een verandering bij de eettafel komt, moet dit eerst met meer partijen besproken worden. Daarmee duurt de besluitvorming langer. Het spontane omzetten van ideeën is daarmee moeilijker geworden. Sommigen vrezen daarom dat De Coenen niet meer ván de ouderen is. Motivatie voor vrijwilligerswerk Waarom zijn deze mensen zo betrokken bij De Coenen? Zoals eerder beschreven hadden deze mensen de intentie om een activiteit te doen. Zij werden voor het werk gevraagd. En het contact met de andere ‘Coenen- mensen’ was inspirerend. Zij zijn ongeveer op dezelfde leeftijd begonnen bij De Coenen als de mensen uit groep 2. Wanneer deze groep gevraagd wordt zichzelf te beschrijven, valt op dat zij hun zelfstandigheid zeer belangrijk vinden. In tegenstelling tot de andere groepen benoemen ze dit niet alleen in samenhang met hun woonsituatie of partnerschappen, maar zien ze het als een rode draad in hun leven. Zelfstandig leven
Een geïnterviewde beschrijft het zo: ’ … een heleboel hebben banen gehad, waarin je zelfstandig denkend zeker verantwoording had, je hebt mensen uit het onderwijs, mensen uit eh, het zijn geen kantoorjuffrouwen geweest, ofzo, dus diegene die echt het voortouw nemen.’ In de andere interviews wordt dit bevestigd, de verantwoordelijkheid op het werk wordt benadrukt, er wordt verteld van leidinggevende banen, banen waarin veel vergaderd en georganiseerd werd. Wie geen leidinggevende baan had, had dan in elk geval een baan met zeer veel verantwoordelijkheid. Zij zijn hoogopgeleid en schrijven veel van hun succes aan zichzelf toe. Zo wordt verteld dat men tijdens de oorlog terwijl ze ondergedoken zaten hun studie deden, of dat men zich zijn leven lang bleef opleiden, zodat men steeds hogere banen kreeg. Een man vertelt: ‘ Ik heb mijn hele leven me alles zelf geleerd.’ Er waren steeds weer nieuwe situaties waaraan men zich moest aanpassen. Zij moesten steeds nieuwe dingen leren en hun best doen. De mannen uit deze groep hebben meer dan 30 jaar gewerkt, een man zelfs meer dan 50 jaar. De vrouwen hebben allebei minstens een situatie gehad waarin zij dachten dat zij ‘ zichzelf moesten redden’. Voor de een was het door de oorlog, voor de ander na de scheiding van haar partner. De mensen uit deze groep hebben situaties meegemaakt waarin zij het gevoel hadden zichzelf te moeten redden en het hun ook nog gelukt is. Zij hebben de oorlog doorstaan, hebben goede banen gehad en wonen nu goed op zichzelf. Zich inzetten bij De Coenen betekent voor velen: blijven doen wat zij altijd deden. Hun eigen leven succesvol managen en aan anderen laten zien wat zij kunnen. Zij houden namelijk allemaal van plannen en organiseren. Drie van de mensen uit deze groep waren al voor hun pensioen bezig met vrijwilligerswerk. Zij zaten ook in andere besturen of commissies. En vier van deze mensen engageren zich ook nog bij andere organisaties en verenigingen. Een mevrouw legt het uit als volgt: ‘Ik heb een behoefte aan daadkracht’. Voor een geïnterviewde had het werk echter ook een andere functie: zij werd zelfverzekerder. Mensen zien haar en vinden dat zij haar werk goed doet. Zij is bekend bij De Coenen en hoort duidelijk bij het centrum. Zij heeft bevestiging in haar vrijwilligerswerk gevonden en is er zelfbewuster van geworden. Beperkingen Deze groep is de oudste groep mensen bij De Coenen. Zij ervaren steeds meer lichamelijke achteruitgang bij zichzelf of hun partner. Dit belemmert hun ook bij het vrijwilligerswerk. Voor het mobiliteitsprobleem hebben zij oplossingen gevonden: hulpmiddelen of een taxi- service. Daarmee kunnen zij bij De Coenen komen en doorgaan met mentale activiteiten zoals de filosofiecursus of het bijwonen van vergaderingen. Zij trekken zich echter meer terug. Een vrouw vertelt dat zij graag ‘ het voortouw neemt’ en niet van ‘ oeverloos gezeur of wat dan ook’ houdt. Zij wil resultaten zien. Een ander geïnterviewde bevestigt dat. Hij heeft decennia ervaring met vergaderingen en houdt van effectiviteit. Hij kan er niet tegen als men te lang doorgaat of van het onderwerp afdwaalt. Hinderlijk lijkt het te worden wanneer de geestelijke achteruitgang bij de vrijwillige werkzaamheden opvalt. Dan moet men toch sommige taken neerleggen. Zij zijn het allemaal eens dat de ‘mogelijkheid om je in te zetten met het mentaal vermogen te maken heeft’. Het wordt als confronterend ervaren wanneer mensen die zich vroeger zeer inzetten nu achteruitgaan. Een vrouw
zegt tijdens het gesprek dat men altijd naar De Coenen kan gaan, ook als het geestelijk wat minder gaat. Een ander zegt dat hij waarschijnlijk niet meer zou komen als hij dement zou raken. Volgens enkelen is er een ‘natuurlijk buddysysteem’, men blijft aandacht voor de ander houden en kaartjes sturen. Een ander ziet dat anders: dementie is erg confronterend, zolang je het niet hebt wil je er ook niets mee te maken hebben.
Ervaren de geïnterviewden een verschil tussen hoe zij zich als jongere ouderen (75minus) en nu (75plus) voelen? Wanneer de ouderen gevraagd worden of zij een verschil waarnemen tussen hoe zij zich met 65 jaar en nu voelen, beginnen de meeste mensen over hun lichamelijke achteruitgang en de daaruit volgende beperkte mobiliteit te vertellen. Een mevrouw vertelt dat zij rustiger is geworden. Zij dacht op haar 65e dat zij altijd zo ondernemend zou doorgaan, maar dat was niet zo. Zij heeft het gevoel dat zij minder kan produceren, dat haar fantasie en energie afneemt, maar dat zij daardoor nu meer de tijd neemt om dingen op te nemen. Zij neemt nu de tijd om een boek te lezen of zich met filosofie bezig te houden. Een man vertelt dat hij geduldiger met zijn omgeving is geworden. Hij oordeelt niet meer zo snel over anderen. Zijn kalenderleeftijd lijkt hem daarbij niet zo bepalend. Hij voelt zich niet oud. Een andere vrouw hecht juist veel waarde aan het getal. Volgens haar tel je met 65 nog mee. Toen zij 70 werd, was zij daarom heel verdrietig. Zij voelde zich niet meer bij de maatschappij behorend. Nu is zij over de 80 en maakt ze zich hierover geen zorgen meer. Een man gebruikt zijn leeftijd ook als rechtvaardiging om zich minder in de maatschappij (bijvoorbeeld als vrijwilliger) in te zetten en zich meer op zijn partner en zijn eigen interesses te richten. Hij heeft veel hobby’s en wil zijn laatste tijd niet verspillen. Dit is een bewuste keuze van hem.
Conclusie Het huidige onderzoek richtte zich op de belevingswereld van vitale oudere ouderen. Het was de bedoeling te weten te komen hoe oudere ouderen ‘vitaal ouder worden’ definiëren, hoe zij dit zelf doen, wat hen daarbij helpt en wat hen belemmert. Vitaal ouder worden Uit dit onderzoek blijkt dat de geïnterviewde ouderen vitaal ouder worden aan de hand van lichamelijke en geestelijke activiteit definiëren. Vitaal ouder worden betekent voor hen actief zijn om achteruitgang te voorkomen. Daarmee lijken zij dezelfde oplossing als Baltes & Smith (2003) en Steverink (2009) voor het ouderdomsprobleem te hebben. Als men lichamelijk en geestelijk al achteruit is gegaan, kan men niet meer vitaal zijn volgens de ouderen. Daarbij valt op dat de omgang met de lichamelijke achteruitgang gemakkelijker lijkt te zijn. De ouderen uit dit onderzoek gebruiken externe hulpmiddelen en compenseren daarmee vooral hun problemen met het lopen. Daarnaast gebruiken zij interne hulpmiddelen zoals het relativeren van hun lichamelijke problemen door observatie van anderen of gesprekken met andere lotgenoten. Het omgaan met geestelijke achteruitgang lijkt moeilijker. Ook hier kan men zijn gebreken relativeren. ‘Normale’ ouderdomsverschijnselen zoals vergeetachtigheid en moeite zich te concentreren zijn in het begin goed op te vangen. Wanneer deze verslechteren, vervalt echter de optie tot relativeren. De ouderen zien de geestelijke achteruitgang (zoals dementie) als de grootste bedreiging voor hun zelfstandige en vitale leven. Wat helpt bij het vitaal ouder worden? Veel ouderen in dit onderzoek hebben bepaalde rituelen om regelmatig lichamelijk te bewegen of met hun geest bezig te zijn. Bij de een is dat elke ochtend gymnastiek doen, voor de ander is het elke dag de krant lezen. Of dit geestelijke achteruitgang kan uitstellen is empirisch niet duidelijk bewezen. Maar de ouderen hebben wel het gevoel dat het helpt. Misschien is hier ook sprake van een placeboeffect. Als mensen denken dat zij zo controle over hun achteruitgang hebben, voelen zij zich ook sterker en zelfverzekerder en zijn zij meer tevreden met hun leven. Dit voorkomt depressieve gevoelens en kan verdere achteruitgang voorkomen. Opvallend is dat de ouderen de nadruk op verschillende activiteiten leggen. Zij hebben elk hun eigen hobby’s en interesses. Zij geven geen eenduidig recept van welke activiteiten men moet doen om vitaal ouder te worden. Het lijkt er meer op dat mensen zichzelf trouw blijven en blijven doen wat zij
altijd leuk vonden. Uit dit onderzoek blijkt dat ouderen er zelf voor kiezen om met deze activiteiten door te gaan. Het is dus aan de maatschappij om ouderen de mogelijkheid te geven zo lang als mogelijk door te gaan met de activiteiten die zij graag doen, in plaats van het stimuleren van nieuwe activiteiten bij ouderen. Veel ouderen noemden het belang van nuttig zijn en verantwoordelijkheid dragen in hun leven. Daaraan is een bepaalde status verbonden. Ouderen die zich inzetten en ‘nuttige dingen’ voor de maatschappij doen worden gewaardeerd. Zij spelen nog een rol in de maatschappij. De ouderen die dit vooral belangrijk vonden, waren hoog opgeleid en hadden vroeger verantwoordelijke banen. Zij zijn het gewend om deze status te bezitten. Zij waren nuttig voor de bedrijven waar zij voor werkten en gaven vaak leiding aan anderen. Zij gingen van hun betaald werk gauw over naar vrijwilligerswerk of deden altijd al vrijwilligerswerk en engageerden zich meer na het beëindigen van hun betaalde werk. Dit bevestigt de resultaten van Wilson en Musick (1999) dat hoger opgeleiden eerder vrijwilligerswerk doen. Verder wordt bevestigd dat hoger opgeleide mensen taken met meer verantwoordelijkheid in het vrijwilligerswerk krijgen. De taken zijn in dit geval vooral organisatorische, mentaal veel vragende taken. Dat houdt in dat de geestelijke achteruitgang de mogelijkheid van dit soort vrijwilligerswerk termineert. Daarnaast biedt het besef dat mensen die veel organisatorisch werk deden dit graag willen blijven doen, veel opties voor de toekomst. Er is blijkbaar behoefte aan organisatorische en nuttige taken bij ouderen. Bovendien komen er steeds meer ouderen die veel in hun leven gewerkt hebben (ook meer vrouwen), mensen worden steeds hoger opgeleid en werken steeds vaker op mentaal niveau in plaats van dat zij lichamelijke werkzaamheden doen. Deze toekomstige ouderen zouden baat kunnen hebben bij meer mogelijkheden voor verantwoordelijk vrijwilligerswerk of langer door werken. Sociale contacten Het sociale netwerk bleek in dit onderzoek de belangrijkste ondersteunende factor in het leven van de ouderen te zijn. Het buffer effect van sociale steun bij het omgaan met verlieservaringen werd in andere onderzoeken al aangetoond. Verder bevestigt dit onderzoek de mening van onder andere Baltes & Baltes (1996), dat als adequaat ervarene steun een positief effect heeft, terwijl niet als adequaat ervaren opmerkingen ook gevoelens van frustratie en stress bij de ouderen kunnen oproepen. Zo geeft het een vrouw kracht dat zij samen met haar man de dingen aan kan gaan, terwijl een ander geïnterviewde zenuwachtig en gefrustreerd raakt door de steun die anderen hem willen geven. Emotionele steun vinden de geïnterviewden vooral bij hun partner en/of familieleden. Instrumentele steun ontvangen zij voor een deel van het ouderencentrum bijvoorbeeld door de eettafel of hulp bij de administratie. De behoefte aan affectie wordt voor een deel door de partner en familieleden vervuld. In een geval ook door vriendschappen. De behoefte aan affectie wordt echter bij de meeste niet volledig vervuld. Door belastende ervaringen in het verleden willen de deelnemers niet meer in nieue vriendschappen of relaties investeren. Velen hebben ook hun eigen manier te leven gevonden en willen deze niet voor een nieuwe persoon in hun leven opgeven. In tegenstelling tot ouder onderzoek zien ook de weduwnaars in het onderzoek het beginnen van een nieuwe relatie niet als een optie. Dit is mogelijk
een verschil tussen jongere oudere en oudere oudere weduwnaars. De resultaten voor relaties stemmen overeen met de socio- emotionele theorie van Carstensen (2000). Bovendien bevestigt het de theorie van Steverink (2005) dat met het afnemen van externe hulpbronnen, in dit geval overlijden van vrienden en/of partner, ook de interne hulpbronnen afnemen, bijvoorbeeld het investeren in nieuwe relaties en in de toekomst. Desondanks vinden de ouderen sociale contacten heel belangrijk voor het vitaal ouder worden. Maar twee geïnterviewden bevestigen dat oudere ouderen op hoge leeftijd meer aandacht voor familieleden dan voor emotioneel minder dichtbijstaande zouden hebben. Het sociale leven van deze ouderen vindt voor een groot deel plaats in De Coenen. Zelfstandigheid Zelfstandigheid is een belangrijk onderwerp voor de geïnterviewden. In deze interviews komt naar voren dat alle tien de oudere ouderen gewend zijn de controle over hun leven te hebben. Het zijn allemaal oudere ouderen die zelfstandig hun leven leiden. Zelfstandig hun leven leiden houdt echter ook in dat zij de keuze maken om hulpmiddelen te gebruiken. Sommige besloten zelf om te verhuizen. Daarmee aanvaarden zij hun oudere leeftijd en de ongemakken die daarmee gepaard gaan en houden desondanks zelf de controle over hun leven. In de gesprekken wordt duidelijk dat een positieve benadering door anderen en het laten zien van opties aan ouderen een positieve invloed op het omgaan met beperkingen heeft. Deze oudere ouderen geven allemaal aan de baas over hun eigen leven te zijn. De Coenen De Coenen lijkt vooral een plek van ontmoeting en herkenning te zijn. Het centrum biedt een groot aantal activiteiten aan en er komen veel ouderen met verschillende interesses en beperkingen. Alle bezoekers waarderen de mogelijkheid van gesprekken bij De Coenen. De gesprekken verschillen van elkaar net als de bezoekers, maar het effect blijft gelijk: de gesprekken houden levendig. De ontmoeting en herkenning blijken dé sleutel van De Coenen te zijn. Daarvoor komen de bezoekers en daarmee levert De Coenen een belangrijke bijdrage aan de bestrijding van eenzaamheid en depressie. Onderzoeken tonen aan dat oudere weduwnaars een risicogroep vormen voor eenzaamheid en depressie (Linneman, 1999; Smits, 2009). In de interviews werd duidelijk dat de reden om naar De Coenen te gaan voor enkele weduwen en weduwnaars was dat zij dit wilden voorkomen. Bij De Coenen komen de ouderen bekenden tegen, kunnen hun eigen leeftijdsgerelateerde ongemakken relativeren, hebben positieve voorbeelden van het ouder worden, blijven op de hoogte van veranderingen in hun omgeving en kunnen om praktische steun vragen. Bovendien lijkt de sociale controle bij De Coenen sterk te zijn. Het valt in de meeste gevallen op wanneer je van de eettafel wegblijft, je je niet goed voelt of ziek bent. De ouderen horen- indien ze dat zelf willen- bij een groep. Door de nauwe samenwerking met anderen in het bestuur, commissies of cursussen kunnen zich de ouderen over de jaren heen beter leren kennen en ervaren daarmee mogelijk een vertrouwdheid die
op de vertrouwdheid in langdurige vriendschappen lijkt, maar niet de daarmee verbonden belastende verplichtingen met zich brengt. Als men het programma van De Coenen bekijkt, wordt snel duidelijk dat de ouderen in dit centrum een bepaalde interesse aan cultuur hebben. Zij zijn grotendeels hoog opgeleid en wonen in een veilige en prettige woonbuurt in Amsterdam. De ouderen in dit onderzoek hebben mogelijk met minder financiële problemen te kampen dan andere ouderen. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat deze omstandigheden een gelukkig en gezonde ouder worden bevorderen. Door een prettige woonbuurt en de afwezigheid van financiële problemen wordt voor een deel de behoefte aan comfort vervuld. Het vervult echter niet de behoefte aan gedragsbevestiging, status en stimulatie. Uit dit onderzoek blijkt dat een ouderencentrum dit wel kan. Van begin af aan heeft dit onderzoek een positieve kijk op De Coenen. Het is een kwalitatief onderzoek waarbij niet alle ouderen in Amsterdam- Oud- Zuid te woord komen. Zelfs niet alle bezoekers van De Coenen werden naar hun mening en ervaringen gevraagd. Alleen een klein aantal mensen dat het centrum vaker bezoekt werd geïnterviewd. De onderzoeker gaat al bij voorbaat ervan uit dat deze mensen baat bij het bezoeken van het centrum hebben, want waarom zouden zij anders er naartoe gaan? Door variatie in leeftijd (tussen 75 en 90 jaar) en sekse in dit onderzoek te handhaven, lukt het desondanks om een bredere visie op De Coenen te krijgen. Het blijkt dat ouderen verschillende beweegredenen hebben om bij De Coenen te komen en dat het centrum erin slaagt een breed scala aan behoeften te vervullen. Jongere en oudere ouderen Blijft de vraag of de ouderen in dit onderzoek een verschil waarnemen tussen het jongere ouder zijn en oudere ouder zijn? De ouderen ervaren bij zichzelf een duidelijke lichamelijke achteruitgang. Ze hebben minder last van een cognitieve achteruitgang en merken die dan ook maar sporadisch op. Een man geeft duidelijk aan dat hij als oudere oudere meer moet selecteren in zijn tijdsbesteding, in overeenstemming met de theorie van Baltes. Deze ouderen hebben meer hulpmiddelen nodig en moeten meer plannen. Volgens een vrouw deed zij er toen zij jonger ouder was nog meer toe in de maatschappij. Anderen voelen zich steeds minder serieus genomen. Zij voelen zich steeds meer in hun autonomie bedreigt. Maar: er zijn wel tien oudere ouderen die tevreden zijn met hun leven, actief, betrokken en productief zijn en een groot aantal behoeften vervuld krijgen. In de gesprekken werd duidelijk: zo somber hoeft ouder ouder zijn niet te zijn!
Discussie Tijdens de interviews is de belangrijkste vraag: hoe blijf je vitaal wanneer jouw lichaam en geest achteruitgaan? De geïnterviewden geven aan dat het moeilijk is om de lichamelijke achteruitgang te accepteren. Het gebruik van hulpmiddelen is vooral in het begin voor velen beschamend. Gepaard met de lichamelijke achteruitgang gaan angsten om te vallen of voor eventuele operaties. De ouderen in deze groep zijn het echter met elkaar eens dat het gebruik van hulpmiddelen, hoewel soms vervelend, beter dan het stoppen met activiteiten. Volgens hen moet je je daarover heen zetten. Doordat ook veel anderen in het centrum hulpmiddelen gebruiken, vinden zij het minder beschamend. Hier hebben andere ouderen een voorbeeldfunctie. Zij laten zien hoe je er goed mee omgaat. Dit zou men nog kunnen uitbreiden. Ouderen die al langer hulpmiddelen gebruiken zouden in een buddysysteem anderen begeleiden in de moeilijke beginfase met bijvoorbeeld de rollator. Humor lijkt een belangrijke rol bij het accepteren van de lichamelijke beperkingen te spelen. Wanneer je erover kan lachen, wordt het volgens hen ook makkelijker. Bij enkele ouderen is daarom ook animo voor een uitvoering van een rollator- dansvoorstelling. Dit te realiseren lijkt echter onwaarschijnlijk. Realistischer is het om meer training in de omgang met hulpmiddelen aan te bieden om de gevoelens van angst en schaamte te verminderen. De omgang met de lichamelijke achteruitgang lijkt een te overwinnen obstakel. De omgang met de geestelijke achteruitgang bleef in de interviews echter een vaag onderwerp. Alle respondenten zijn er bang voor. Het lijkt erop dat met dementie het leven eindigt. Maar één geïnterviewde vertelt dat zij ook dan nog naar het centrum zou gaan. Het contact bij het centrum is gebaseerd op de gesprekken onder elkaar. Het gaat vooral om de gedachte-uitwisseling, conversatie en plannen. Als je dit niet meer kan, kan je ook niet meer meedoen, zo lijkt het. Juist het mee doen is een methode om zich van verdrietige onderwerpen zoals de eigen achteruitgang af te leiden. Er blijft minder tijd om te piekeren en is daarom een beschermende factor tegen depressie. Volgens de geïnterviewden negeert men het beleefd wanneer een ander af en toe dingen vergeet of herhaalt. Vervolgens kan het echter wel gebeuren dat men minder met deze persoon gaat praten. Daarmee valt het belangrijkste kenmerk van De Coenen, de gesprekken, voor sommige bezoekers weg. Het gevolg hiervan kan zijn dat de dementerende zich eenzamer en daardoor somberder voelt. De reden hiervoor is dat het voor veel niet- dementerende ouderen te pijnlijk lijkt te zijn. Zien dat iemand geestelijk achteruitgaat, die vroeger net als men zelf functioneerde confronteert de ouderen met het feit dat het henzelf ook kan gebeuren. Hoewel de confrontatie pijnlijk is, zou het kunnen helpen de angst voor dementie te reduceren. Onderzoek toonde aan dat het kijken naar een film over het ouder worden de angstklachten hierover reduceerde (Pot, et al., 2010). Het is zeker mogelijk om meer films over de problematiek te laten zien. Op basis van de gesprekken in dit onderzoek is echter nog te betwijfelen of veel ouderen naar deze films zouden willen kijken. Men zou ook, net als voor de omgang met rollatoren, de voorbeeldfunctie van ouderen bij De Coenen hiervoor kunnen gebruiken. Indien er (voormalige) bezoekers zijn die onder dementie lijden, zou men portretten van hen kunnen maken waarbij men het accent zou kunnen leggen op het leven dat zij nu leiden. Men zou kunnen laten zien hoe zij en hun omgeving met dementie omgaan én wat zij tegenwoordig graag doen. Daarmee zou men hen ten eerste nog een eer kunnen bewijzen. Ten
tweede zou men dementie meer bekijken als iets wat bij het leven hoort. De Coenen lijkt een nieuwe uitdaging te wachten: de omgang met dementie.
Literatuur Aartsen, M.J.& Smits, C.H.M.(1998). Age, Gender, Level of Education and Functional Limitation as Determinants of Change in Cognitive Functions. In Deeg, D.J.H., Beekman, A.T.F., Kriegsman, D.M.W., Westendoro-de Seriére, M. (eds.), Autonomy and well-being in the aging population 2 (pp.71-85). Amsterdam: VU University Press. Aartsen, M.J., Smits, C.H.M., Van Tilburg, T.G., Knipscheer, C. P.M., & Deeg, D.J.H. (2002). Activity in older adults: Cause or consequence of cognitive functioning? A longitudinal study on everyday activities and cognitive performance in older adults. Journal of Gerontology, B57, 153- 162. Antonucci, T.C. & Akiyama, H. (1995). Convoys of social relations: Family and friendships within a lifespan context. In R. Blieszner & V.H. Bedford (Eds.), Handbook of Aging and the family (pp.355- 372) Westport, CT: Greenwood Press. Atchley, R.C. (1993). Continuity theory and the evolution of activity in later adulthood. In J.R. Kelly (Ed.), Activity and aging: Staying involved in later life (pp. 5-16). Newbury Park, CA, USA: Sage. ATLAS.ti (computer program). Version 5.2.0., (2006). Berlin: Scientific Software Development GmbH. Baltes, P.B., & Baltes, M.M. (1990). Psychological perspectives on successful aging: The Model of selective optimization with compensation. In P.B. Baltes & M.M. Baltes (eds), Successful aging: perspectives from behavioral sciences (pp.1- 34). New York: Cambridge University Press. Baltes, M.(1996). The many faces of dependency in old age. New York: Cambridge University Press. Baltes, M., & Wahl, H.W. (1996). Patterns of communication in old age: The dependence-support and independence- ignore script. Health Communication, 8, (pp. 217-231). In Baltes, M., The many faces of dependency in old age. New York: Cambridge University Press. Baltes, P.B. & Smith, J. (2003).New Frontiers in the Future of Aging: From successful aging of the young old to the dilemmas of the Fourth Age. Gerontology, 49, 123-135. Belsky, J. K. (1999). Life Transitions: Retirement and widowhood. In: Belsky, J.K., The psychology of aging (pp.328- 365). Pacific Grove: Brooks/ Cole Publishing Company. Brandstädter, J. & Greve, W. (1994). The aging self: stabilizing and protective processes. Developmental Review, 14, 52-80. Broese van Groenou, M.I., & Tilburg, T.G. van (2003). Network size and support in old age: Differentials according to childhood and adulthood socioeconomic status. Ageing & Society, 23, 625635.
Broese van Groenou, M.I., & Van Tilburg, T.G. (2009). Ouder worden in sociaal- relationeel perspectief. In: Pot, A.M., Kuin, Y. & Vink, M. (eds.). Handboek ouderenpsychologie. (pp. 51-64). Utrecht: De Tijdstroom Uitgeverij. Carstensen, L.L. (1992). Social and emotional patterns in adulthood: Support for socio- emotional selectivity theory. Psychology and Aging, 7, 331- 338.
Carstensen, L.L., & Charles, S.T. (1994). The salience of emotion across the adult life span. Psychology and Aging, 9, 259- 264. Carstensen, L.L. (1995). Evidence for a life- span theory of socio- emotional selectivity. Current Directions in Psychological Science, 4, 151- 156. Carstensen, L.L., Gottman, J.M., & Levenson, R.W. (1995).Emotional behavior in long- term marriage. Psychology and Aging, 10, 140- 149. Carstensen, L.L., Isaacowitz, D.M., & Charles, S.T. (1999). Taking time seriously: A theory of socioemotional selectivity. American Psychologist, 54, 165- 181. Carstensen, L.L., Fung, H.H., & Charles, S.T. (2003). Socioemotional selectivity theory and the regulation of emotion in the second half of life. Motivation and Emotion, 27,103-123. Denk, H., Pache, D., & Rieder, H. (1997). Zur Bedeutung von Bewegungs- und Sportaktivitäten im Alter. Zeitschrift für Gerontologie und Geriatrie, 30, 311- 320. Diener, E.,& Suh, E.M. (1998). Subjective well-being and age: An international analysis. Annual review of gerontology and geriatrics, 17, 304-324. Ebersole, P. (2005). Losing and retrieving. Geriatric Nursing, 26, 69. Field, A. (1997). A longitudinal study of friendships in old age. Paper presented at the 50th Annual Scientific Meeting of the Gerontology Society of America. Flammer, A. (1995). Developmental analysis of control beliefs. In: Bandura, A. (ed.), Self- efficacy in changing societies (pp. 69- 113). Cambridge, England: Cambridge University Press. Geerlings, S.W., Broese van Groenou, M.I., & Deeg, D.J. H. (2004). Determinanten van veranderingen in zorggebruik. In M.M.Y. de Klerk (Red.), Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen. Rapportage Ouderen 2004 (pp.81- 111). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Grootheest, D.S. van, Beekman, A.T.F., Broese van Groenou, M.I. & Deeg, D.J.H. (1999). Sex differences in depression after widowhood. Do men suffer more? Social Psychiatry and psychiatric Epidemiology, 34, 391- 398. Grote Van Dale Woordenboek (2005). Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers. Heuft, G., Kruse, A., & Radebold, H. (2005). Lehrbuch der Gerontopsychosomatik und Alterspsychotherapie. München, Basel: Ernst Reinhardt Verlag. Katz, S. & Marshall, B. (2003). New sex for old: lifestyle, consumerism, and the ethics of aging well. Journal of Aging Studies, 17, 3- 16. Kiecolt- Glaser, J.K., Garner, W., Speicher, C., Penn, G.M., Holliday, J. & Glaser, R. (1984). Psychosocial modifiers of immunocompetence in medical students. Psychosomatic Medicine, 46, 7-14.
Knipscheer, C.P.M. (2009). Ouder worden in social- culturele en omgevingscontext. In: Pot, A.M., Kuin, Y. & Vink, M. (eds.), Handboek ouderenpsychologie. (pp. 37- 50). Utrecht: De Tijdstroom Uitgeverij. Knipscheer, C.P.M., Van Tilburg, T.G., Broese van Groenou, M.I., & Van Rijsselt, R.J.T. (1998). Determinants of Changes in Societal Participation. In Deeg, D.J.H., Beekman, A.T.F., Kriegsman, D.M.W., Westendoro- de Seriére, M. (eds.), Autonomy and well-being in the aging population 2(pp.141- 137). Amsterdam: VU University Press. Kossuth, P. M., and Bengtson, V. (1988). Sociological Theories of Aging: Current Perspectives and Future Directions. In Birren, J. E., and Bengtson, V. L., (eds.), Emergent Theories of Aging. New York: Springer Publishing Company. Krause, N. (1989). Issues of measurement and analysis in studies of social support, aging and health. In: K.S. Markdes (ed.), Aging and health: perspectives on gender, race, ethnicity and class (pp. 43-66) Newbury Park, CA: Sage. Kuin, Y. & Westerhof, G.J.(2009). Zingeving. In: Pot, A.M., Kuin, Y. & Vink, M. (eds.), Handboek ouderenpsychologie (pp. 175- 190). Utrecht: De Tijdstroom Uitgeverij. Lemon, B.W., Bengtson, V.L., & Peterson, J.A. (1972). An exploration of the activity theory of aging, activity, activity types and life satisfaction among in- movers to a retirement community. Journal of Gerontology, 27, 511- 523. Lindenberg, S. (1996). Continuities in the theory of social production functions. In H. Ganzeboom, & S. Lindenberg (Red.), Verklarende sociologie, opstellen voor Reinhard Wippler ( pp. 169- 184). Amsterdam: Thesis Publishers. Linneman, M. (1999). Eenzaamheid. In Buijssen, H.(Red.). Psychologische hulpverlening aan ouderen, deel 1 (pp. 156- 199). Baarn: Uitgeverij Intro. Lynch, J.J. (1977). The broken heart. The medical consequences of loneliness in America. New York: Basic Books, Inc. O’Byrant, S. L. & Hansson, R.O. (1995). Widowhood. In R. Blieszner & V.H. Bedford (Eds.), Handbook of aging and the family (pp 440- 458). Westport, CT: Greenwood Press. Peck, R.C. (1968). Psychological developments in the second half of life. In B.L. Neugarten (Ed.), Middele age and aging: A Reader in Social psychology. Chicago: University of Chicago press. Penninx, B.W.J.H., Tilburg, T.G. van, Kriegsman, D.M.W., Deeg, D.J.H., Boeke, A.J.P., & Eijk, J.T.M. van (1997). Effects of social support and personal coping resources on mortality in older age: The Longitudinal Aging Study Amsterdam. American Journal of Epidemiology, 146, 510- 519. Pot, A.M., Kuin, Y., & Vink, M. (2009). Ouder worden, ouderen en ouderenpsychologie in de huidige samenleving. In: Pot, A.M., Kuin, Y. & Vink, M. (eds.), Handboek ouderenpsychologie. (pp. 13- 22). Utrecht: De Tijdstroom Uitgeverij.
Siegrist, J., von dem Knesebeck, O., & Pollack, C.E. (2004). Social productivity and well- being of older people: a sociological exploration. Social Theory and Health, 2, 1- 17. Smits, F. (2009). Preventie van depressive. In: Trimbos Instituut. Factsheet Preventie. Steverink, N., Lindenberg, S., & Ormel, J. (1998). Towards understanding successful ageing: patterned change in resources and goals. Age and society, 18, 441- 467. Steverink, N., Lindenberg, S., & Slaets, J.P.J. (2005). How to understand and improve older people’s selfmanagement of well- being. European Journal of Ageing, 2, 235- 244. Steverink, N.(2009). Gelukkig en gezond ouder worden: welbevinden, hulpbronnen en zelfmanagementvaardigheden. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 40, 244-252. Tilburg, T. G. van (1998). Losing and gaining in old age: Changes in personal network size and social support in a four- year longitudinal study. Journal of Gerontology: Social Sciences 53B, S313- 323. Trimbos Instituut (2009). Alcohol en ouderen in de verslavingszorg in Nederland (1998- 2007). In; Factsheet Trimbos Instituut. Victor, C. (1987). Old age in modern society. London: Croom Helm. VROM- raad (2005). Oude bomen? Oude bomen moet je niet verplanten. Den Haag: VROM- raad. Ward Robinson, J., & Halderman, S. (2002). Perspectives from the world’s largest Alzheimer’s disease research conference: Stockholm, Sweden, July 2002. Current Women’s Health Reports, 2, 394- 396. Westerhof, G.J., Dittmann-Kohli, F., & Bode, C. (2003). The aging paradox: Towards personal meaning in gerontological theory. In S. Biggs, A. Lowenstein & J. Hendricks (Eds.), The Need for theory: Social Gerontology for the 21st Century (pp.127-143).Amityville, NY: Baywood. Wilson, J., & Musick, M.A. (1999). Attachment to volunteering. Sociological Forum, 14, 2, 243-272.
Bijlage A Interviewvragen 1. Hoe betrokken bent u bij de Coenen?
-> Hoe bent u hier terecht gekomen? Hoe lang bent u al bij de Coenen? Drinkt u hier weleens koffie, komt u regelmatig? Doet u ook weleens wat vrijwillig bij de Coenen? Bent u bezoeker (cursusdeelnemer, koffiedrinker) en/ of vrijwilliger bij de Coenen?
2.Hoe ziet u vitaal ouder worden? -> Wat betekent ‘vitaal ouder worden’ voor u? Wat geeft u daarin kracht? Wat helpt daarbij? Welke woorden /termen gebruikt u voor “zo goed mogelijk oud worden”? Bv. Sociale steun, praktische hulp of belemmerende angsten? 3. Hoe ziet u zichzelf? Hoe zou u zichzelf beschrijven? Bent u meer een vrolijk persoon, een geslaagde, een terughoudende,...? -> Is uw beeld van uzelf veranderd in de loop der tijd? Is het positiever of negatiever geworden? Was er een aanleiding voor (levensgebeurtenis) of gebeurde het geleidelijk? Bv met pensioen gaan? 4. Hebt u nog evenveel zeggenschap (woord ‘controle’ vermijden) over uw leven als toen u jonger was? Beslist u nog net zo veel over uw leven als vroeger? -> Zo ja beschrijf, zo nee, waarom niet? ->Waarbij hebt u hulp nodig? Als u hulp nodig hebt, hoe moet die eruit zien? Wat mag men absoluut niet doen? Ontvangt u hulp/steun door de Coenen? Wat mist u? 5. Hoe ervaart u het opgeven van zeggenschap? Na de eerste 5 interviews veranderd in ‘baas van je eigen leven’ Hoe ervaart u het ontvangen van hulp? Voelt het als eigen keuze of meer als gedwongen door de omstandigheden en de omgeving? 6. Voelt u een verschil tussen hoe u zich met 65 voelde en nu? -> toen nog actiever, nog gezonder, nog meer verplichtingen of voelde u zich juist ouder en meer aan de zijlijn staan? -> Wat is voor u een overgangsmoment/leermoment geweest? Wat beveelt u andere mensen in zo een situatie aan? Bv dagbesteding, praktische tips… 7. Voelt u zich soms niet lekker, bent u weleens verdrietig of angstig?
-> Zo ja, wat helpt u dan daaruit te komen? Hoe wilt u dat mensen u dan benaderen? Wat moeten ze vooral niet doen? Ontvangt u hulp/steun via de Coenen? Hoe ervaart u deze? 8. Wat inspireert u? Waar(door) wordt u gestimuleerd? -> Ervaart u het contact bij de Coenen en/of de activiteiten als inspirerend en stimulerend? Zo ja geef voorbeelden, zo nee, waarom niet? (Zijn het de gesprekken, het contact, herkenning...?) 9. Hebt u plannen voor de volgende dagen, weken, maanden, jaren? Wat voor plannen? Wat zou u willen? 10. Bent u lid van een religieuze gemeenschap of een andere vereniging? Zo ja, doet u er (ook) weleens wat vrijwillig? Zo ja, wat is het verschil tussen uw vrijwilligerswerk/lidmaatschap daar met de Coenen? 11. Zijn uw vriendschappen in de laatste jaren veranderd? -> ziet u zich vaker of minder? Onderneemt u andere dingen met elkaar? Ziet u minder of meer mensen? Hebt u veel te bespreken of hebt u elkaar niets meer te zeggen? Zijn afspraken met vrienden belangrijker of minder belangrijk voor u geworden? Spreekt u weleens bij de Coenen af? Hebt u vrienden bij de Coenen gemaakt? 12. Hoe staat het met de liefde? Wat betekent het op dit moment voor u, speelt er iets op dit moment, wat zou u graag willen, hoe kijkt de omgeving er tegenaan?
Bijlage B Uitnodiging bijeenkomst alle geïnterviewden
Geachte mevrouw/ meneer
U bent van harte uitgenodigd voor de bijeenkomst
‘Hoe vitaal ouder worden?’
Afgelopen januari werd u geïnterviewd voor het onderzoek ‘vitaal ouder worden’. Bij het uittypen en het analyseren van de interviews werd duidelijk dat er twee factoren heel belangrijk zijn voor het vitaal ouder worden: contacten en zelfstandigheid. Op deze begrippen willen wij bij de bijeenkomst dieper ingaan. De volgende vragen zullen aan bod komen: 1. 1. De behoefte aan contacten neemt toe wanneer men ouder wordt, maar wordt de behoefte aan diepgaande contacten minder? 2. 2. Onder welke omstandigheden wil/ kan ik mij voor iets inzetten? 3. 3. Is het gebruik van hulpmiddelen zoals een rollator een teken van zwakte of juist van vitaliteit? 4. 4. Lichamelijke achteruitgang belemmert je vooral in uw mobiliteit, maar je kunt nog
meepraten- is dementie dan ‘het einde’? Wij verheugen ons op uw komst! Met vriendelijke groet,
Frauke Baller
Madelien Krips
Els Dozeman
(Masterstudente VU)
(Externe voorzitter De Coenen)
(Prezens Preventie)
Bijlage C Overzicht gebruikte labels 1e contactpersoon voor steun aan banden gelegd activiteiten bij de Coenen afleiding afwisseling alcohol alleen zijn andere eettafel angst bekend zijn
mensen bij De Coenen mobiliteit muziek niet achter de geraniums gaan zitten nieuwsgier nodig zijn nuttig zijn ontmoeting gelijkgestemde ontspanning op de hoogte blijven
belangstelling voor anderen bezig moeten zijn Coenen verleden computer concentratie contacten creativiteit definitie ouder worden doorzetten dromen eenzaamheid emotionele steun de Coenen eten familie geheugen geld geloof genieten gesprekken gesprekken bij De Coenen gevoel van eigenwaarde herinneringen hersenen hoe vitaal blijven huiselijkheid hulpmiddelen huwelijk individualist interesse jongere mensen kennissen lachen lichaamsbeweging lichamelijke achteruitgang liefde meepraten
organiseren overlijden overlijden partner persoonlijke verandering door ouder worden praktisch/organisatie de Coenen praktische steun regelmaat Reizen relativeren schaamte seks slapen start bij de Coenen status succes terugblik op leven terugtrekken tijd toekomst De Coenen uitdaging vaste groep verantwoordelijkheid verbreding van visie verdriet Vergaderingen verhuizen voldoening vrienden vrijetijdsbesteding vrijheid waardering wantrouwen werk zelfstandigheid zich voor iets inzetten zingeving?