HET VENNOOTSCHAPSRECHT Er bestaat geen gecodificeerd Europees vennootschapsrecht als zodanig. Wel zijn er in EUwetgeving minimumnormen vastgelegd die gelden voor ondernemingen in de hele Europese Unie. In 2001 heeft de Raad twee belangrijke wetgevingsinstrumenten aangenomen, die hebben geleid tot de totstandbrenging van een werkelijke „Europese vennootschap”. Sinds de invoering van de Europese vennootschap hebben zich al ten minste 1800 ondernemingen als zodanig laten inschrijven. Daarnaast behouden de lidstaten echter hun eigen vennootschapswetten, die zij van tijd tot tijd herzien om aan de EU-richtlijnen en verordeningen te voldoen. Een modern en efficiënt rechtskader op het gebied van corporate governance en vennootschapsrecht voor Europese ondernemingen, beleggers en werknemers draagt bij aan de verbetering van het ondernemingsklimaat in de EU.
RECHTSGRONDSLAG Artikel 49 VWEU, artikel 50, lid 1 en lid 2, letter g), VWEU, artikel 54, tweede alinea, VWEU en de artikelen 114, 115 en 352 VWEU.
DOELSTELLINGEN De belangrijkste doelstellingen van de harmonisatie van het vennootschapsrecht zijn de bevordering van de vrijheid van vestiging (titel IV, hoofdstuk 2, VWEU) en de verwezenlijking van het in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde fundamentele recht, te weten het recht op vrijheid van ondernemerschap, binnen de grenzen van het bepaalde in artikel 17 van het Handvest (recht op eigendom). (1.1.6) Artikel 49, tweede alinea, VWEU waarborgt het recht op toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan, alsmede het recht om een onderneming te op te richten en beheren, meer bijzonder vennootschappen. Met de EU-wetgeving op dit gebied wordt beoogd de oprichting van ondernemingen overal in de EU mogelijk te maken (recht op vrij verkeer), aandeelhouders en andere partijen die een bijzonder belang hebben bij vennootschappen te beschermen, de efficiëntie en het concurrentievermogen van ondernemingen te verbeteren en grensoverschrijdende samenwerking tussen ondernemingen die gevestigd zijn in verschillende EU-landen te stimuleren. Aangezien de interne markt de oprichting van vennootschappen met een Europese dimensie impliceert, moeten vennootschappen hun activiteiten in de gehele EU op basis van een uniform juridisch kader kunnen ontplooien. Hierdoor zullen de gevolgen van het bestaan van meerdere nationale rechtsstelsels naast elkaar worden weggenomen. De harmonisatie van het Europese vennootschapsrecht omvat de bescherming van de belangen van de aandeelhouders, het kapitaal van naamloze vennootschappen, overnamebiedingen, openbaarmakingsvereisten, fusies en splitsingen en minimumvoorschriften voor eenpersoonsvennootschappen, financiële Eurofeiten - 2016
1
verslaglegging en boekhouding, en beoogt de openbaarmakingsvereisten voor vennootschappen te vereenvoudigen en ervoor te zorgen dat het publiek gemakkelijker en sneller toegang heeft tot informatie over vennootschappen. Het strekt zich voorts uit over diverse Europese rechtsvormen zoals de Europese Vennootschap (SE), het Europees Economisch Samenwerkingsverbond (EESV) en de Europese coöperatieve vennootschap (ECV).
RESULTATEN A.
Een minimum aan gemeenschappelijke verplichtingen
Door de financiële crisis, die in 2008 uitbrak, zijn bij Europese beursgenoteerde vennootschappen bepaalde tekortkomingen op het gebied van corporate governance aan het licht gekomen. Deze tekortkomingen hebben betrekking op verschillende actoren binnen de corporate-governance: bestuurders, aandeelhouders (institutionele beleggers en vermogensbeheerders) en volmachtadviseurs. Op het gebied van corporate governance zijn slechts enkele belangrijke aspecten op EU-niveau geharmoniseerd. Het belangrijkste instrument in dit kader is Richtlijn 2007/36/EG betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen. 1.
Oprichting van vennootschappen
De eerste Richtlijn van de Raad (68/151/EEG van 9 maart 1968, gewijzigd bij Richtlijn 2003/58/EG van het Parlement en de Raad van 15 juli 2003) heeft als doel het publiek gemakkelijker en sneller toegang te bieden tot informatie over vennootschappen en tegelijk de openbaarmakingsformaliteiten voor deze laatste te vereenvoudigen. De tweede Richtlijn van de Raad (77/91/EEG van 13 december 1976) heeft uitsluitend betrekking op naamloze vennootschappen. Wegens het specifieke karakter van de naamloze vennootschap, is bij de oprichting van een dergelijke vennootschap een minimumbedrag aan maatschappelijk kapitaal vereist, dat een waarborg vormt voor de schuldeisers en een tegenwicht vormt voor de beperkte aansprakelijkheid van de vennoten. Voorts worden er minimumvoorwaarden gesteld aan de inhoud van de oprichtingsakte van een naamloze vennootschap. Richtlijn 77/91/EEG is gewijzigd bij Richtlijn 2006/68/EG om de voorschriften met betrekking tot de oprichting van naamloze vennootschappen en de instandhouding en wijziging van hun kapitaal te vereenvoudigen. 2.
Het functioneren van vennootschappen
Het vraagstuk van de rechtsgeldigheid van de verbintenissen die de vennootschap aangaat ten aanzien van derden die te goeder trouw handelen, wordt geregeld door de eerste richtlijn. Dit onderwerp bevindt zich, afgezien van de richtlijn van de Raad (Richtlijn 2009/102/EG van 16 september 2009) inzake het vennootschapsrecht betreffende eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, nog altijd in de ontwerpfase. Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 (geamendeerd door Richtlijn 2003/123/EG) betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten in belastingregels die concurrentieneutraal zijn voor groepen van ondernemingen uit verschillende lidstaten. Hierin is de dubbele belastingheffing van dividenduitkeringen door een dochteronderneming in een lidstaat aan zijn moedermaatschappij in een andere lidstaat afgeschaft. Wat de fiscale regeling betreft, is verder Richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal goedgekeurd. Eurofeiten - 2016
2
3.
De herstructureringen van vennootschappen
Er zijn inspanningen verricht om te waarborgen dat aandeelhouders en derden bij herstructureringen dezelfde waarborgen genieten, onder meer via Richtlijn 2011/35/EU van het EP en de Raad van 5 april 2011 (tot intrekking van de derde Richtlijn 78/855/EEG van de Raad van 9 oktober 1978) betreffende fusies van naamloze vennootschappen, en de zesde Richtlijn van de Raad (82/891/EEG van 17 december 1982) betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen. Deze laatste richtlijn is gewijzigd bij Richtlijn 2007/63/EG wat betreft de verplichte opstelling van een verslag van een onafhankelijke deskundige bij fusies of splitsingen van naamloze vennootschappen, en bij Richtlijn 2009/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (gedeeltelijk ingetrokken bij Richtlijn 2012/30/EU), teneinde de verplichtingen op het gebied van verslaglegging en documentatie in geval van fusies of splitsingen van vennootschappen te vereenvoudigen. Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod heeft als doel minimumrichtsnoeren op te stellen voor de afwikkeling van openbare overnamebiedingen op effecten van onder het recht van een lidstaat vallende vennootschappen, wanneer alle of een deel van deze effecten in één of meer lidstaten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt. De zogeheten transparantierichtlijn (Richtlijn 2004/109/EG) voorzag in een aantal drempels voor de kennisgeving van de verwerving van een deelneming in een beursgenoteerde onderneming. De oorspronkelijke regels bevatten echter een belangrijk onderscheid: het bezit van bepaalde soorten financiële instrumenten die kunnen worden gebruikt voor de verwerving van een economische deelneming in beursgenoteerde ondernemingen zonder verwerving van aandelen vielen buiten de bepalingen van de richtlijn betreffende de verstrekking van informatie. Om het verschil in vereisten inzake kennisgeving te overbruggen verplicht de Transparantierichtlijn tot kennisgeving van een aanzienlijk bezit van alle financiële instrumenten die kunnen worden aangewend voor de verwerving van een economische deelneming in beursgenoteerde ondernemingen, en dat hetzelfde effect sorteert als het bezit van aandelen. 4.
De waarborgen voor de financiële situatie van vennootschappen
Om ervoor te zorgen dat de in de boekhoudkundige bescheiden vervatte informatie in alle lidstaten gelijk is, moeten de vierde, zevende en achtste Richtlijn (78/660/EEG van 25 juli 1978, 83/349/EEG van 13 juni 1983 en 84/253/EEG van 10 april 1984) ervoor zorgen dat de rekeningen van het bedrijf (jaarrekeningen, geconsolideerde rekeningen, erkenning van de personen die belast zijn met de wettelijke controle van de boekhouding) een getrouw beeld geven van het vermogen, de schulden, de financiële toestand en de winst of het verlies van de vennootschap. Verordening 1606/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen harmoniseert de financiële informatie die wordt gepresenteerd door beursgenoteerde vennootschappen om de bescherming voor investeerders te garanderen. Richtlijn 2006/43/EG van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen wijzigt de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG en trekt Richtlijn 84/253/EEG in. Deze richtlijn heeft tot doel de betrouwbaarheid van de financiële overzichten van vennootschappen te vergroten door het vaststellen van minimumeisen voor de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen. Richtlijn 2009/49/ EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 (tot wijziging van onder meer Richtlijn 83/349/EEG) beoogt de vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat, en met name de vereisten inzake financiële verslaglegging, voor middelgrote ondernemingen, met als doel hun concurrentievermogen en hun groeipotentieel te versterken. Eurofeiten - 2016
3
EEN REGELING VOOR VENNOOTSCHAPPEN VAN EUROPESE OMVANG A.
Opheffing van belemmeringen voor de Europese ontwikkeling van vennootschappen
Om te voorkomen dat grensoverschrijdende activiteiten van vennootschappen stuiten op verschillen in nationale wetgeving op het gebied van vennootschapsrecht, zijn wetgevingsinstrumenten aangenomen om grensoverschrijdende fusies en de grensoverschrijdende uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders van beursgenoteerde vennootschappen te vergemakkelijken. Grensoverschrijdende verplaatsing van de zetel van vennootschappen is een kwestie waarover nog geen beslissingen zijn genomen en waarover de Commissie tussen januari en april 2013 een openbare raadpleging heeft georganiseerd. 1.
Grensoverschrijdende fusies
Richtlijn 2005/56/EG betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen is erop gericht de grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen te vergemakkelijken. Daarvoor is een eenvoudig kader opgezet dat liquidatie van een overgenomen vennootschap voorkomt en van toepassing is op fusies van kapitaalvennootschappen die in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht en die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Unie hebben, indien ten minste twee daarvan onder de wetgeving van verschillende lidstaten vallen. De richtlijn geldt voor alle kapitaalvennootschappen, met uitzondering van instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE's). 2.
De grensoverschrijdende uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders
Richtlijn 2007/36/EG van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen heft de belangrijkste belemmeringen op voor grensoverschrijdend stemmen in beursgenoteerde vennootschappen die hun statutaire zetel in een lidstaat hebben, door bijzondere vereisten in te voeren met betrekking tot bepaalde rechten van de aandeelhouders met betrekking tot de algemene vergadering. B.
Europese statuten
1.
Doelstelling
Vennootschappen die in een andere lidstaat activiteiten wensen te ontplooien of zich in een andere lidstaat wensen te vestigen de mogelijkheid bieden onderworpen te zijn aan één wetgevingskader, in plaats van aan een aantal, zoals nu het geval is. 2.
De Europese vennootschap (SE)
Na een lange periode van impasse – 30 jaar onderhandelingen – heeft de Raad de beide instrumenten aangenomen die vereist zijn voor de oprichting van de Europese vennootschap, te weten Verordening (EG) nr. 2157/2001 betreffende het statuut van de Europese Vennootschap en Richtlijn 2001/86/EG tot aanvulling van het statuut met betrekking tot de rol van de werknemers in de Europese vennootschap. Krachtens Verordening (EG) nr. 2157/2001 kunnen op het grondgebied van de Unie vennootschappen worden opgericht in de vorm van een naamloze vennootschap, aangeduid met de Latijnse benaming Societas Europaea (SE). De SE maakt het mogelijk op het niveau van de Unie te opereren en tegelijkertijd onderworpen te zijn aan Uniewetgeving die direct van toepassing is in alle lidstaten. Vennootschappen uit ten minste twee lidstaten die een SEstatuut wensen aan te nemen, beschikken voortaan over verschillende keuzemogelijkheden: fusie, holding, oprichting van een dochtervennootschap of de omvorming tot een SE. De SE Eurofeiten - 2016 4
moet de vorm aannemen van een vennootschap met aandelenkapitaal. Om te garanderen dat dergelijke vennootschappen een redelijke omvang hebben, is het minimumkapitaal vastgesteld op 120 000 EUR. Richtlijn 2001/86/EG is bedoeld om ervoor te zorgen dat de oprichting van een SE niet gepaard gaat met intrekking of inperking van bestaande praktijken aangaande de rol van de werknemers in de vennootschappen die aan de oprichting van een SE deelnemen. Indien er in een of meer van de vennootschappen die een SE oprichten, medezeggenschapsrechten bestaan, blijven deze rechten gevrijwaard door ze op de SE over te dragen zodra die opgericht is, tenzij de partijen anders besluiten in het kader van de „bijzondere onderhandelingsgroep”, die is samengesteld uit de vertegenwoordigers van de werknemers van alle betrokken vennootschappen. 3.
De Europese coöperatieve vennootschap (SCE)
Verordening (EG) nr. 1435/2003 betreffende het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap (SCE) heeft feitelijk voorzien in één enkel wettelijk statuut voor dit soort vennootschappen. Hierdoor kan door personen die in verschillende lidstaten woonachtig zijn of door juridische lichamen die onder het recht van verschillende lidstaten ressorteren een coöperatie worden opgericht. Met een minimumkapitaal van 30 000 EUR kunnen dergelijke nieuwe SCE's in de hele interne markt met één rechtspersoonlijkheid, stelsel van regels en structuur opereren. Ze kunnen hun grensoverschrijdende activiteiten uitbreiden en herstructureren zonder een netwerk van dochterondernemingen te hoeven opzetten, hetgeen zowel tijd als geld bespaart. Bovendien kunnen coöperaties in een aantal verschillende lidstaten nu fuseren tot een ECV. En ten slotte kan een nationale coöperatie met activiteiten in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zich de zetel bevindt, worden omgezet in een Europese coöperatie zonder voorafgaande ontbinding van de coöperatie. Richtlijn 2003/72/EG van 22 juli 2003 vult dit statuut aan met betrekking tot de rol van de werknemers in de ECV om ervoor te zorgen dat de oprichting van een ECV niet gepaard gaat met intrekking of inperking van bestaande praktijken aangaande de rol van de werknemers in de vennootschappen die aan de oprichting van de ECV deelnemen. 4.
Europees economisch samenwerkingsverband (EEIG)
Het EESV, dat een eigen rechtsbevoegdheid heeft, wordt beheerst door Verordening (EEG) nr. 2137/85 en biedt vennootschappen in één lidstaat de mogelijkheid met vennootschappen of natuurlijke personen uit andere lidstaten samen te werken met een bepaald doel voor ogen (bijvoorbeeld om de economische werkzaamheid van zijn leden te vergemakkelijken of te ontwikkelen, maar niet om zelf winst te maken), waarbij de winst onder de leden wordt verdeeld. De werkzaamheid van een EESV kan ten opzichte van de werkzaamheid van zijn leden slechts een ondersteunend karakter hebben. Een EESV mag zijn effecten niet op de openbare markt aanbieden. 5.
De besloten eenpersoonsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid (SUP)
Op 10 april 2014 heeft de Commissie een voorstel ingediend (COM(2014)0212) voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake besloten eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (Societas Unius Personae). Het doel van dit voorstel is het vereenvoudigen van de grensoverschrijdende oprichting van besloten eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid in de EU.
Eurofeiten - 2016
5
VOORSTELLEN Op 8 februari 2012 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese stichting „Fundatio Europaea” (FE). In december 2012 hechtte de Europese Commissie haar goedkeuring aan het Actieplan: Europees vennootschapsrecht en corporate governance. In dit actieplan presenteert zij diverse initiatieven die kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van een modern rechtskader voor ondernemingen, dat de betrokkenheid van aandeelhouders moet vergroten en moet resulteren in duurzamere vennootschappen. Naar aanleiding van de mededeling van de Commissie met als titel „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen”, heeft het Parlement in februari 2013 een resolutie over dit onderwerp aangenomen. Op 10 april 2014 diende de Commissie een voorstel in voor herziening van de richtlijn betreffende de uitoefening van bepaalde rechten door aandeelhouders, om tekortkomingen in de corporate governance aan te pakken met betrekking tot het gedrag van de verschillende actoren binnen vennootschappen, zoals hun directies, aandeelhouders, tussenpersonen en volmachtadviseurs.
DE ROL VAN HET EUROPEES PARLEMENT Het Parlement is erin geslaagd een aantal van zijn amendementen in de wetgeving te laten opnemen. Het heeft zich vooral opgeworpen als pleitbezorger voor de medezeggenschap van de werknemers in de vennootschap. Daarnaast heeft het Parlement erop aangedrongen dat er werk wordt gemaakt van de uitwerking van de verschillende vormen van Europese vennootschappen, om het grensoverschrijdend zakendoen te stimuleren. Hiertoe heeft het Parlement de Commissie in februari 2007 gevraagd een voorstel voor te leggen betreffende de Europese besloten vennootschap om tegemoet te komen aan de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen, alsmede voorbereidingen te treffen voor een herziening van het statuut van de Europese vennootschap om de bepalingen betreffende de oprichting van dergelijke vennootschappen te vereenvoudigen. Bovendien heeft het Parlement, na intrekking van twee verordeningsvoorstellen inzake de Europese vereniging en onderlinge verzekeringsmaatschappij, de Commissie verzocht deze voorstellen opnieuw op te pakken. Voorts heeft het ertoe opgeroepen een passend wettelijk kader tot stand te brengen voor stichtingen en verenigingen. In zijn resolutie van 14 juni 2012 over de toekomst van het Europees vennootschapsrecht stelt het Parlement zich op het standpunt dat EUvennootschapsvormen die de bestaande vennootschapsvormen uit hoofde van nationale regelgeving aanvullen een aanzienlijk potentieel hebben en verder ontwikkeld en bevorderd moeten worden. Voorts dringt het Parlement er bij de Commissie op aan om verdere inspanningen te leveren om het statuut van de Europese besloten vennootschap (EBV) goed te keuren. De resolutie van 14 maart 2013 van het Parlement over het Statuut van de Europese onderlinge maatschappij bevatte aanbevelingen aan de Commissie betreffende het Statuut van de Europese onderlinge maatschappij. Tot slot heeft het Parlement reeds herhaaldelijk aangedrongen op een voorstel betreffende de grensoverschrijdende overdracht van de statutaire zetels. Recentelijk heeft het Parlement zijn instemming betuigd met de doelstelling om de administratieve lasten van de Europese ondernemingen te verlagen. Udo Bux 06/2016 Eurofeiten - 2016
6