Het stoppen van geweld of het verspillen van geld? Een onderzoek naar de werking en de gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld
Katinka Oldenburger Enschede, augustus 2006
Een onderzoek voortkomend uit een idee van de Integrale Projectgroep Huiselijk Geweld Twente. Een samenwerking tussen Regiopolitie Twente (feitelijke opdrachtgever) en Universiteit Twente, faculteit Bestuurskunde.
Afstudeercommissie: Prof. dr. C.D. van der Vijver (voorzitter) Drs. O.J. Zoomer (afstudeerbegeleider Universiteit Twente) M. Kroezen (afstudeerbegeleider Regiopolitie Twente) Drs. B.H.M. Spiegelenberg- Altink (afstudeerbegeleider Regiopolitie Twente)
1
Voorwoord In het kader van de afstudeeropdracht voor de opleiding Bestuurskunde, heb ik gedurende de periode september 2005 tot en met juli 2006 stage gelopen op het Regionaal Bureau Jeugdpolitie & Huiselijk Geweld van de Regiopolitie Twente. De afstudeeropdracht was iets waar ik erg tegen op heb gezien. Nu kan ik terugkijken op een periode waarin zoveel is gebeurd, dat het eigenlijk niet te vergelijken is met andere studiejaren. Ik heb pieken en dalen gekend, maar het was vooral een leerzame en erg leuke tijd. Onderzoek verrichten naar de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld was een geweldige ervaring. Voor het onderzoek mocht ik gedurende drie maanden twee gehele Trainingen Agressie Beheersing Huiselijk Geweld volgen, en heb ik daders van huiselijk geweld gesproken. Hierdoor heb ik een andere kant van het leven ontdekt. Graag wil ik iedereen bedanken die het onderzoek mede mogelijk heeft gemaakt. In de eerste plaats mijn begeleiders, de heer Van der Vijver, mevrouw Zoomer, de heer Kroezen en mevrouw Spiegelenberg- Altink, voor hun kritische noot. Ook wil ik graag alle medewerkers van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, en in het bijzonder de heer Ettes, bedanken voor het aandurven van dit onderzoek en de bereidheid te helpen bij de uitvoering. Verder wil ik graag alle deelnemers van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld die hebben meegewerkt aan het onderzoek, bedanken voor hun openheid. Mijn speciale dank gaat uit naar alle medewerkers van het Regionaal Bureau Jeugdpolitie & Huiselijk Geweld, die mijn afstudeerperiode tot een ontzettend leuke tijd hebben gemaakt, waar ik met veel plezier aan zal terug denken. Voor de inhoudelijke steun wil ik graag meneer Mijwaart, mevrouw Hogenelst en mevrouw Van den Berg bedanken. Tot slot, maar zeker niet in de laatste plaats, wil ik mijn ouders bedanken. Zij hebben mij de mogelijkheid gegeven deze studie te volgen. Maar boven alles staan zij altijd voor mij klaar, wat niet zo vanzelfsprekend is als het soms lijkt.
Katinka Oldenburger Enschede, augustus 2006
2
Inhoudsopgave Voorwoord
i
Samenvatting
v
Hoofdstuk 1 – Inleiding
1
1.1 Introductie 1.2 Definitie huiselijk geweld 1.3 Beeldvorming huiselijk geweld 1.4 De ernst van huiselijk geweld: omvang en gevolgen 1.5 De aanpak van huiselijk geweld 1.6 Aanleiding voor het afstudeeronderzoek 1.7 Doelstelling en voorlopige vraag
1 1 2 4 5 6 7
Hoofdstuk 2 – Effectiviteit van straffen en behandeling
9
2.1 Empirische grondslagen voor effectieve interventie 2.2 Theoretische grondslagen voor effectieve interventie
9 12
Hoofdstuk 3 – Opzet van het onderzoek
17
3.1 Onderzoeksvragen en deelvragen 3.2 Schematische voorstelling van het onderzoek 3.3 Operationalisatie en onderzoeksmethoden 3.4 Deelname aan het onderzoek 3.5 Methodologische kanttekeningen
17 18 20 25 27
Hoofdstuk 4 – De werking van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld
31
4.1 Toelichting Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld 4.2 Opzet en doelstellingen Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld 4.3 De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in de praktijk 4.4 Positieve en/ of negatieve bijdragen aan gedragsverandering 4.5 Conclusie
31 32 33 37 46
Hoofdstuk 5 – De gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld: ontwikkeling van geweldsincidenten
49
5.1 Toelichting BPS- onderzoek 5.2 Resultaten BPS- onderzoek 5.3 Conclusie
49 49 53
3
Hoofdstuk 6 – De gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld: beleving van de training
55
6.1 Resultaten interviews deelnemers 6.2 Resultaten interviews gedragstrainers 6.3 Discussiepunten voortvloeiend uit interviews 6.4 Conclusie
55 57 58 60
Hoofdstuk 7 – Conclusies en aanbevelingen
63
7.1 Conclusies 7.2 Aanbevelingen 7.3 Nabeschouwing
63 64 66
Literatuurlijst
69
Bijlagen 1 Kanttekeningen bij het onderzoek van Intomart 2 Selectie van de voorwaarden 3 Toelichting non-respons 4 Beperkingen registratie BPS en instroom TAB HG 5 Proces voordat een persoon in de TAB HG kan komen 6 Vragenlijsten 7 Overzicht van controlefactoren 8 Overzicht resultaten BPS 9 Resultaten BPS per deelnemer
4
Samenvatting De laatste jaren is men zich er steeds meer van bewust dat ingrijpen bij huiselijk geweld noodzakelijk is. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden in het denken over geweld in privé-situaties. Huiselijk geweld wordt niet meer beschouwd als een relatieprobleem en/ of hulpverleningsprobleem. Het wordt steeds meer gezien als een strafbaar feit, waarbij naast hulpverlening ook strafrechtelijk optreden nodig is. Dit optreden is gericht op het stoppen van huiselijk geweld. Het Integrale Projectteam Huiselijk Geweld Twente vraagt zich af of de justitiële daderaanpak in Twente daadwerkelijk leidt tot het stoppen van het geweld. In dit afstudeerproject wil ik inzicht verschaffen in dit vraagstuk. Dit onderzoek is gericht op één van de justitiële daderaanpakken in Twente: de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld die sinds de zomer van 2003 door het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering wordt uitgevoerd. De doelstelling van dit onderzoek luidt: een beeld krijgen van de werking en de gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Om deze doelstelling te bereiken, is antwoord gezocht op de volgende onderzoeksvragen: 1. Hoe gaat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in zijn werk? 2. Wat zijn de gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld en waardoor worden deze gevolgen veroorzaakt? Het antwoord op vraag 1 is verkregen door documentatieonderzoek, en door gedurende drie maanden twee gehele Trainingen Agressie Beheersing Huiselijk Geweld bij te wonen. Het antwoord op vraag 2 is verkregen door BPS- onderzoek1, waarvoor in het politiesysteem van de Politie Twente is gekeken naar registratie van deelnemers voor (huiselijk) geweld gedurende 1,5 jaar vóór tot en met en 1,5 jaar na de training, en interviews met deelnemers en gedragstrainers. Het antwoord op vraag 1: Hoe gaat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in zijn werk?, luidt: De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is een straf die door justitie wordt opgelegd aan daders van lichtere geweldsdelicten in de huiselijke sfeer. De training beoogt deelnemers in 26 uur leren alternatieven te ontwikkelen voor agressief gedrag. De training staat gelijk aan 13 dagen celstraf. Dit betekent dat wanneer deelnemers de training niet met goed gevolg afronden, ze alsnog 13 dagen detentie opgelegd kunnen krijgen. Het volgen van de training moet deelnemers in de eerste plaats zicht geven op hun agressie en gedrag. In de tweede plaats moeten deelnemers cognitieve vaardigheden en gedragsvaardigheden aanleren. Hiertoe wordt in elke training een ander onderwerp besproken, dat wordt overgebracht door middel van mondelinge en schriftelijke uitleg, films, spellen, oefeningen en huiswerk. Op deze manier wordt getracht gewelddadig gedrag te voorkomen en/of te beëindigen. Om te kijken of de training invloed zou kunnen hebben op het gedrag, ben ik nagegaan of de training voldoet aan enkele belangrijke voorwaarden voor gedragsverandering, die uit de empirie en theorie voortvloeien. De kans dat de training daadwerkelijk leidt tot gedragsverandering is groter, naarmate beter is voldaan aan deze voorwaarden. 1
BPS is het BedrijsProcessen Systeem van de Politie Twente. In dit systeem staan alle incidenten waarbij de politie is betrokken, en verdachten, slachtoffers, getuigen e.d. rondom de zaken die bij de politie terechtkomen.
5
De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld lijkt zowel een negatieve sanctie als een positieve bekrachtiger te zijn, hetgeen volgens de empirie en theorie de kans bevordert dat de training leidt tot gedragsverandering. Daarnaast wordt het programma van de training afgestemd op de groep. Verder zijn in de uitvoering van de training duidelijk onderdelen van Cognitieve GedragsTraining te vinden. Zo wordt gebruik gemaakt van elementen uit het Competentiemodel en van Rationeel Emotieve Therapie: deelnemers leren zowel ander gedrag, als een andere manier van denken over hun gedrag. De training besteedt ook veel aandacht aan gedachten en gevoelens die van invloed zijn op gedrag. Verder hanteert de training actievere vormen van leren. Naast kennisoverdracht in de vorm van mondelinge voorlichting, maakt de training gebruik van rollenspelen, oefeningen en huiswerk. Tenslotte komen de doelen van de training op papier en in de praktijk overeen. Van deze elementen van de training kan op basis van de empirie en theorie een positieve bijdrage aan gedragsverandering worden verwacht. Er wordt zeker rekening gehouden met de voorwaarden waaronder iemand mag instromen in de training. Toch zitten er personen in de training die niet voldoen aan bepaalde voorwaarden. Daarnaast blijkt de training in de praktijk bijna 25% minder tijd in beslag te nemen dan in de programmabeschrijving vermeld staat. Tenslotte staan niet alle deelnemers open voor de training en begrijpen niet alle deelnemers de training. Van deze elementen van de training kan op basis van de empirie en theorie geen positieve bijdrage aan gedragsverandering worden verwacht. Het antwoord op vraag 2: Wat zijn de gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld en waardoor worden deze gevolgen veroorzaakt?, luidt: Dit onderzoek leidt tot de conclusie dat er sinds het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld minder geweld is gepleegd door de personen in dit onderzoek. Dit blijkt zowel uit het BedrijfsProcessen Systeem van de Politie Twente, als uit interviews met deelnemers en gedragstrainers. De positieve invloed op gewelddadig gedrag wordt volgens dit onderzoek veroorzaakt door verschillende factoren. De invloed lijkt gedeeltelijk veroorzaakt te worden door de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Daarnaast lijkt de invloed deels veroorzaakt te worden door politiecontact of justitiecontact. De invloed op het gedrag lijkt verder te komen door een combinatie van de training en het politie- en/ of justitiecontact. Ook blijkt uit dit onderzoek dat er een positieve invloed op gewelddadig gedrag kan zijn, doordat de leefsituatie van personen is veranderd. Volgens dit onderzoek levert de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld dus een bijdrage aan minder gewelddadig gedrag. De training lijkt geen andere positieve of negatieve gevolgen te hebben, dan dat de training wel of niet bijdraagt aan minder gewelddadig gedrag. De positieve gevolgen van de training voor agressie en geweld, worden volgens deelnemers en gedragstrainers veroorzaakt doordat deelnemers beter kunnen communiceren door de training, doordat ze zijn gaan nadenken door de training en doordat ze hebben geleerd om zelf weg te lopen bij confrontaties. Daarnaast worden de groepsgenoten genoemd als pluspunt van de training. Verder zijn zowel deelnemers als gedragstrainers van mening dat de factoren ‘openstaan voor de training’ en ‘de fase waarin een deelnemer zich bevindt’ van belang zijn voor wel of geen positieve werking van de training. Tenslotte geven zowel deelnemers als gedragstrainers aan dat de training te kort is voor een (nog) positieve(re) invloed op gewelddadig gedrag.
6
Op basis van de resultaten en de conclusies van het onderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan: ● Uit het BedrijfsProcessen Systeem van de Politie Twente komt naar voren dat sinds het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld minder geweld is gepleegd door de personen in dit onderzoek. Uit de interviews komt naar voren dat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld én het proces eromheen een positieve invloed hebben op gewelddadig gedrag bij de meerderheid van de deelnemers. Daarom wordt geadviseerd door te gaan met deze aanpak van daders van huiselijk geweld. ● De uitkomsten van het onderzoek geven aan dat verder onderzoek tot hele interessante conclusies kan leiden: Waardoor staan personen vóór het volgen van de training vaker geregistreerd in BPS dan na het volgen van de Training? Welke personen zijn gevoelig voor welk deel van de aanpak? ● De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is te kort om de leerstof te behandelen. Tegelijkertijd wordt slechts 75% van de beschikbare tijd benut. Er wordt dan ook geadviseerd de training opnieuw in te delen. Hierbij moet een aanvulling met enkele individuele trainingen worden overwogen. In de nabeschouwing zijn de volgende overwegingen aangestipt: ● Artikel 304 in het wetboek van strafrecht sluit niet volledig aan bij de definitie van huiselijk geweld. Daarom is het naar mijn mening van belang dat opnieuw wordt gekeken naar dit wetsartikel. ● Het is belangrijk dat de zekerheid en snelheid van straffen bij huiselijk geweld wordt verhoogd. Daarbij moet aandacht worden besteed aan de aangiftebereidheid, het oppakken van zaken door de politie en het doorverwijzen naar justitie en hulpverlening, en de snelheid van het gehele strafproces. ● Bij huiselijk geweld is het van belang dat justitie altijd contact zoekt met de reclassering. Daarnaast is het aan te raden dat het BeslissingsOndersteunend Systeem dat justitie gebruikt, wordt aangepast met de vraag of er sprake is van huiselijk geweld, zodat er geen geldboete wordt opgelegd aan daders van huiselijk geweld. ● Naar mijn mening is het belangrijk dat opnieuw wordt gekeken naar de theoretische onderbouwing van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. ● Er moet worden overwogen of er een koppeling kan worden gelegd tussen de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld en hulpverlening. Uit dit onderzoek blijkt dat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld bijdraagt aan het stoppen van geweld. In dat opzicht verspilt het ministerie van Justitie geen geld met de financiering van deze leerstraf. Door de genoemde aanbevelingen en overwegingen kan de bijdrage aan het stoppen van het huiselijk geweld worden verhoogd, zodat dit geweld verder wordt uitgebannen.
7
Hoofdstuk 1 - Inleiding 1.1 Introductie Huiselijk geweld is een onderwerp waaraan in toenemende mate aandacht wordt besteed. Vanaf de jaren zestig en zeventig groeide de aandacht voor kindermishandeling en vrouwenmishandeling, als gevolg van een verminderde tolerantie ten aanzien van dit geweld (Ministerie van Justitie, 1999). Ook ging men er eerder vanuit dat dit geweld weinig voorkwam. In de jaren zeventig ontstonden de eerste Blijf-van-m’n-lijfhuizen. Van deze huizen werd zoveel gebruik gemaakt door mishandelde vrouwen, dat het probleem niet meer te ontkennen viel (Zoomer, 1990). Vanaf die tijd werd er ook steeds meer onderzoek verricht, zoals onderzoek van Draijer naar seksueel misbruik van meisjes door verwanten (1988) en onderzoek van Römkens naar vrouwenmishandeling (1989). Deze onderzoeken lieten hoge slachtofferpercentages zien. Zo blijkt uit het onderzoek van Draijer dat ruim 15% van de vrouwen vóór haar zestiende jaar ervaring had met seksueel misbruik door verwanten. Het onderzoek van Römkens laat zien dat bijna 21% van de Nederlandse vrouwen tussen de 20 en 60 jaar ooit eenzijdig geweld van haar (ex-)partner ondervond. Pas sinds het einde van de jaren negentig is er in Nederland meer aandacht gekomen voor privé-geweld in de breedste zin van het woord. Daar waar eerder vooral gesproken werd over en onderzoek werd gedaan naar vrouwenmishandeling, kindermishandeling of seksueel misbruik van meisjes door verwanten, kwam aandacht voor alle mogelijke vormen van geweld in de privé-sfeer (ministerie van Justitie, 2001).2 Verschillende onderzoeken brachten onder de aandacht dat de situatie met betrekking tot dit huiselijk geweld ernstig is. Voor velen was het onderzoek in opdracht van het ministerie van Justitie in 1997 een eye-opener. Uit dit onderzoek blijkt dat 45% van de Nederlandse bevolking zelf ooit slachtoffer is geworden van niet-incidenteel huiselijk geweld.3 Dat is bijna de helft van de bevolking! Huiselijk geweld blijkt de meest voorkomende geweldsvorm in onze samenleving. In 2002 kreeg huiselijk geweld dan ook een prominente plaats in het veiligheidsbeleid van de overheid door de verschijning van de landelijke nota Privé GeweldPublieke Zaak. 1.2 Definitie huiselijk geweld Wat wordt er eigenlijk bedoeld, wanneer we het hebben over huiselijk geweld? Er is een landelijke definitie, die zowel door de hulpverlening, als door politie en justitie wordt gehanteerd: Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. Onder geweld verstaat men de aantasting van de persoonlijke integriteit. Hierbij onderscheiden we lichamelijk, seksueel en geestelijk geweld. De huiselijke kring bestaat uit (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. Huisvrienden zijn personen die een vriendschappelijke band onderhouden met het slachtoffer of met iemand uit de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer en die het slachtoffer in huiselijke sfeer ontmoeten (Intomart, 1997, p. 26).
2 3
Zie 1.2. en 1.3. voor de verschillende vormen van huiselijk geweld. Er zijn enkele kanttekeningen te plaatsen bij dit onderzoek, zie bijlage 1.
8
De benaming huiselijk geweld heeft betrekking op de relatie tussen slachtoffer en pleger, en niet op de plaats waar het geweld gebeurt. Partners die elkaar mishandelen in de kroeg of een zoon die zijn moeder mishandelt op straat, vallen binnen de definitie van huiselijk geweld. Maar een indringer die mishandeld wordt in huis, valt daarbuiten. Plegers en slachtoffers kunnen familieleden zijn: ouders, grootouders, kinderen, ooms en tantes enzovoort4. Maar ook directe naasten als partners, ex- partners en huisvrienden. Vooral bij seksueel geweld zijn vaak huisvrienden de plegers: “Zij genieten het vertrouwen van gezinsleden of hebben hen om een of andere reden zodanig in hun macht dat zij zich zonder risico’s veel kunnen permitteren binnen het betrokken gezin” (Schaafsma, 2005, p. 35). Het is daarom belangrijk dat ook huisvrienden onder de definitie vallen. 1.3 Beeldvorming huiselijk geweld Voor de buitenwereld ligt geweld in de huiselijke kring vaak eenvoudig: “Slaat je man je? Dan ga je toch bij hem weg!” Mensen kunnen zich vaak moeilijk voorstellen dat iemand zich ‘laat slaan’. Ze denken dat zoiets niet in hun eigen omgeving voorkomt of dat het ‘haar eigen schuld wel zal zijn’. Uit deze beeldvorming komen enkele dingen naar voren, die een toelichting behoeven. In de eerste plaats betreft huiselijk geweld niet alleen partnergeweld. In de maatschappij denken veel mensen bij huiselijk geweld aan vrouwen die door hun partner worden mishandeld. Naast deze vorm van mishandeling zijn er ook andere vormen van huiselijk geweld, zoals kindermishandeling en ouderenmishandeling5. Ook mannen kunnen slachtoffer zijn van huiselijk geweld, zowel in hetero- als in homorelaties. Sinds enkele jaren worden ook kinderen die getuige zijn van het geweld tussen hun ouders, beschouwd als indirecte slachtoffers van huiselijk geweld (GGD, 2005). Kinderen kunnen ook plegers zijn. Het geweld kan bestaan uit fysiek geweld, seksueel geweld, psychisch geweld, emotionele of fysieke verwaarlozing en financiële uitbuiting (GGD, 2005). In de tweede plaats komt geweld in de huiselijke sfeer voor onder alle bevolkingsgroepen. Onderzoek heeft uitgewezen dat relationeel geweld en kindermishandeling voorkomen in alle sociale milieus, in de stad en op het platteland, bij autochtonen en allochtonen en bij mensen met en zonder geloof (Römkens, 1989). Verder heerst bij de buitenwereld vaak de vraag: waarom verbreekt het slachtoffer de relatie niet? 6 Dit heeft onder andere te maken met het patroon dat vaak bij huiselijk geweld voorkomt: zowel het slachtoffer als de pleger zitten vaak vast in de cyclus van geweld, waar ze zelf moeilijk uit kunnen komen.
4 Meestal spreekt men over pleger in plaats van dader vanwege het strafrechtelijke onderscheid: een dader is een door de rechter veroordeelde pleger (GGD, 2005, p. 10). 5 Er is een onderscheid tussen ouderenmishandeling en het mishandelen van ouders. Ouderenmishandeling is het mishandelen van personen van 65 jaar en ouder. Een belangrijke vorm hiervan is ontspoorde zorg. Dit is mantelzorg (voor ouderen) die door overbelasting van de mantelzorger uit de hand is gelopen, wat zich kan uiten in verwaarlozing, verschillende vormen van mishandeling en foutieve behandeling (GGD, 2005). 6 Hierbij moet vermeld worden dat de rollen van het slachtoffer en de pleger niet per definitie makkelijk te onderscheiden zijn bij huiselijk geweld. Er kan bijvoorbeeld een aanleiding zijn geweest, die geweld teweeg heeft gebracht. Het slachtoffer kan dan ook een rol spelen in de situatie. Het uitgangspunt is echter dat er geen geweld gebruikt mag worden.
9
Tijdens interviews met 1500 mishandelde vrouwen ontdekte Walker (1979) dat veel mishandelde vrouwen dezelfde cyclus beschreven. Er hoeft echter niet altijd sprake te zijn van deze cyclus, huiselijk geweld kan ook eenmalig voorkomen. Hoewel de cyclus oorspronkelijk van toepassing was op vrouwenmishandeling, is in de cursus Huiselijk Geweld van de Politie Twente7 naar voren gekomen dat de dader niet altijd mannelijk is en het slachtoffer niet altijd vrouwelijk. Ook hoeft er geen sprake te zijn van partnergeweld. De cyclus komt ook vaak voor bij kindermishandeling of wanneer een kind zijn ouder(s) mishandelt. Wel moet vermeld worden dat de cyclus niet op alle vormen van huiselijk geweld betrekking heeft, bij financiële uitbuiting is bijvoorbeeld geen sprake van deze cyclus. Bij de geweldscyclus zijn verschillende fasen te onderscheiden. Figuur 1: de geweldscyclus
Tijdens de eerste fase van de cyclus loopt de spanning steeds verder op. In deze fase vinden plegers vaak dat ze in hun recht staan met hun handelen. Sommige plegers voelen een sterke behoefte aan macht en controle, en rechtvaardigen daarmee het geweld. Anderen schamen zich ervoor en leggen de schuld bij het slachtoffer. Daarnaast hebben plegers van huiselijk geweld vaak niet geleerd dat er andere manieren zijn om met conflicten om te gaan. Machteloosheid kan ook een grote rol spelen. Bovendien kunnen de plegers vaak lange tijd doorgaan met het geweld zonder gestraft te worden. Hierdoor kunnen ze het idee krijgen dat ze niets verkeerd doen. In de tweede fase volgt de uitbarsting van het geweld. De aanleiding tot deze uitbarsting is vaak iets kleins. Na de explosie volgt een periode van ontspanning. Dit wordt ook wel de wittebroodsfase genoemd, omdat plegers berouw tonen en op allerlei manieren proberen spijt te betuigen. Het woord wittebroodsfase is daarbij enigszins verwarrend, omdat dit niet alleen gebeurt tussen partners. Ook een moeder die haar kind (bijvoorbeeld uit machteloosheid) slaat, heeft dan de intentie het voortaan anders aan te pakken en doet alles om haar spijt te betuigen. In deze fase overheersen meestal de positieve herinneringen aan de relatie boven de negatieve herinneringen. Er vindt herstel plaats van het gevoel van controle over de situatie en het slachtoffer voelt zich weer veilig(er).
7
De Politie Twente biedt een cursus Huiselijk Geweld aan voor onder andere teamchefs en taakaccenthouders huiselijk geweld. De beschreven informatie is gebaseerd op deze cursus.
10
Slachtoffers ondernemen vaak geen stappen, omdat ze de relatie niet willen of kunnen verbreken. Voor kinderen die door hun ouder(s) mishandeld worden, is het meestal onmogelijk om de relatie te verbreken. Ouders die geconfronteerd worden met geweld door hun kind(eren) willen de relatie vaak niet verbreken (‘het is toch je kind’). Dit geldt eveneens voor geweld binnen partnerrelaties. Alle slachtoffers willen dat het geweld stopt, maar ze hebben veel redenen om bij de dader te blijven. Enkele voorbeelden hiervan zijn: ze houden van de dader, ze hebben hoop dat de situatie zal veranderen of ze zijn afhankelijk van de dader. Deze afhankelijkheid kan emotioneel zijn, maar ook financieel of sociaal (qua kennissenkring). Ook angst is een belangrijke reden om bij de dader te blijven. Angst wordt door slachtoffers zelfs vaak genoemd als belangrijkste reden om geen actie te ondernemen (Eggens, 2003 en 2005). Slachtoffers zijn bang dat het doen van aangifte of het zoeken van hulp leidt tot een toename van het geweld. Door het geweld komt het slachtoffer veelal ook in een isolement terecht. Al dan niet onder druk van de pleger, sluiten ze zich namelijk steeds meer af van de buitenwereld. Verder spelen schuldgevoelens en schaamte een belangrijke rol. Daarnaast ontstaat door jarenlang huiselijk geweld een negatief zelfbeeld. Slachtoffers denken dat ze niets waard zijn en dat ze niets kunnen. Hierdoor krijgen ze het gevoel dat ze het geweld verdienen of dat ze er nog goed vanaf komen. In de cursus Huiselijk Geweld die door de Politie Twente wordt gegeven, is duidelijk gemaakt dat het juiste moment voor interventies, tijdens of kort na de geweldsuitbarsting is (Cursus Huiselijk Geweld, Eggens, 2005).8 Tijdens de periode van ontspanning is de kans namelijk zeer groot dat het slachtoffer geen bemoeienis wil. Toch lopen de spanningen gewoonlijk weer op na de ontspanningsfase. Een nieuwe geweldsuitbarsting lijkt vrijwel niet te vermijden, tenzij er wordt ingegrepen. Naast het cyclische karakter is er bij geweld in de huiselijke sfeer ook vaak sprake van een geweldsspiraal. Vaak volgen incidenten zich in de tijd steeds sneller op en ook wordt het geweld vaak steeds heftiger. Dit is ook een reden waarom ingrijpen van buitenaf zo belangrijk is. 1.4 De ernst van huiselijk geweld: omvang en gevolgen De omvang van huiselijk geweld De omvang van huiselijk geweld blijkt groot te zijn. Bij geen enkele geweldsvorm vallen zoveel slachtoffers als bij huiselijk geweld (Nota privé geweld, publieke zaak, 2002). Uit het onderzoek van Intomart in opdracht van het ministerie van Justitie (1997)9, blijkt dat 11% van de Nederlanders slachtoffer is (geweest) van huiselijk geweld dat lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Bij 30% van de Nederlanders blijkt dat ze slachtoffer van huiselijk geweld zijn (geweest) dat noemenswaardige gevolgen heeft gehad. Verder heeft 21% van de Nederlanders huiselijk geweld meegemaakt dat langer dan vijf jaar duurde. Ook uit andere onderzoeken komt naar voren dat huiselijk geweld een ernstig probleem is. Naar schatting worden in Nederland bijvoorbeeld jaarlijks 211.000 vrouwen mishandeld (Römkens, 1989). Van de geweldsdelicten die bij de politie worden aangegeven, betreft gemiddeld 20% geweld in huiselijke kring (Lunneman e.a., 2005).
8
De politie Twente biedt een cursus Huiselijk Geweld aan voor onder andere teamchefs en taakaccenthouders huiselijk geweld. In 2005 werd deze cursus gegeven door mevrouw Eggens. 9 Er zijn enkele kanttekeningen te plaatsen bij dit onderzoek, zie bijlage 1.
11
In de cursus Huiselijk Geweld van de Politie Twente kwam naar voren dat alleen de Politie Twente al ruim 4100 keren per jaar wordt geroepen bij huiselijk geweldsituaties10 (Cursus Huiselijk Geweld, Eggens, 2005). Deze cijfers geven duidelijk aan dat er een probleem is. Maar bij huiselijk geweld is ook nog sprake van een hoog dark number. Zo blijkt dat slechts 12% van de slachtoffers van huiselijk geweld dit meldt bij de politie. Daarvan doet 6% ook daadwerkelijk aangifte (Intomart, 1997). Voordat een slachtoffer contact opneemt met de politie blijken er gemiddeld al 37 geweldsincidenten te zijn geweest (Eggens e.a., 2004). De cijfers die bekend worden bij de politie zijn dus slechts het topje van de ijsberg. De gevolgen van huiselijk geweld Geweld in privé-situaties brengt vaak ernstige en langdurige gevolgen met zich mee. Mishandeling of verwaarlozing kunnen naast fysieke gevolgen ook psychische gevolgen hebben. Zo komen bijvoorbeeld symptomen voor als depressies, angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, eetstoornissen en zelfdestructie. Uit het onderzoek van Intomart (1997) komt naar voren dat één op de vijf slachtoffers van huiselijk geweld last van angstgevoelens heeft gekregen. Ruim een kwart van de slachtoffers zegt minder zelfvertrouwen te hebben als gevolg van het geweld. Tevens zijn er veel ‘vage’ psychosomatische klachten11, zoals hoofdpijn, hyperventilatie en bedplassen (GGD, 2005). Ook op sociaal vlak werkt huiselijk geweld ontwrichtend. Slachtoffers kunnen zich onzeker voelen in (intieme) relaties of ze voelen zich schuldig en/ of schamen zich. Ook kunnen ze geïsoleerd raken. Huiselijk geweld kan ook economische gevolgen hebben, bijvoorbeeld wanneer iemand arbeidsongeschikt raakt en daardoor minder inkomen ontvangt. Kinderen kunnen in zowel hun geestelijke als hun lichamelijke ontwikkeling ernstige schade oplopen, ook als ze ‘alleen’ getuige zijn van geweld. Uit de meest recente onderzoeken blijkt dat getuige zijn van geweld zelfs nog meer impact heeft dan slachtoffer zijn. De onmacht die het kind ervaart en het niets kunnen of durven doen, kan ervoor zorgen dat het kind zich medeplichtig voelt (Eggens, 2005). Uit onderzoek blijkt verder dat huiselijk geweld over kan gaan van generatie op generatie: het blijkt dat plegers zelf vaker dan gemiddeld in een gewelddadige thuissituatie zijn opgegroeid en dat ze geen hulp hebben gehad om dit te verwerken (Eggens e.a, 2004). Dit houdt niet in dat een slachtoffer van huiselijk geweld gedoemd is zelf dader te worden. Toch ontwikkelt ongeveer éénderde van de slachtoffers van huiselijk geweld zich tot dader. 1.5 De aanpak van huiselijk geweld Nadat het duidelijker was geworden dat huiselijk geweld zo omvangrijk is en zulke ernstige gevolgen kan hebben, is men zich er steeds meer van bewust dat ingrijpen noodzakelijk is. Dit geldt helemaal voor geweld dat plaatsvindt in privé-situaties, waarbij een grote kans is dat het geweld niet zal stoppen zonder hulp van buitenaf. Een belangrijke reden om dit geweld niet langer als een privé-probleem te zien, is dat de overheid een taak heeft in het verzekeren van de veiligheid van iedere burger (Nota privé geweld, publieke zaak, 2002, p. 8).
10
In werkelijkheid is dit nog meer, omdat in het onderzoek een situatie als 1 geteld is, ook wanneer de politie bij een gezin meerdere malen op assistentie is geweest. 11 Psychosomatische klachten zijn klachten waarvoor geen lichamelijke ziekte of afwijking als oorzaak kan worden aangewezen.
12
Met de nota Privé Geweld - Publieke Zaak wil het kabinet dan ook de aandacht vestigen op huiselijk geweld, omdat ze vindt dat dit geweld onder alle omstandigheden onaanvaardbaar is. Het kabinet benadrukt daarbij dat politie, justitie, opvang en hulpverlening allemaal een taak hebben, waarbij samenhang en afstemming belangrijk is. Uit de beleidslijn die met de nota is ingezet, vloeit de Aanwijzing Huiselijk Geweld (2003) voort. Het doel van deze aanwijzing is een effectiever optreden van de politie en het Openbaar Ministerie met betrekking tot huiselijk geweld. Volgens de aanwijzing is bij dit geweld een voortvarende aanpak van belang. Daarbij is het noodzakelijk dat daderhulpverlening in een zo vroeg mogelijk stadium wordt geïntegreerd in de strafrechtelijke aanpak. Met daderhulpverlening bedoelt men de behandeling van, en trainingen en cursussen voor daders (Transact, 2005, p. 15). De strafrechtelijke reactie fungeert dan als stok achter de deur om de hulpverlening te laten aanvangen en te voltooien. Ook in Overijssel wordt aandacht besteed aan de aanpak van het probleem. Kort na het verschijnen van de landelijke nota initieerde de Provincie Overijssel het starten van de aanpak van huiselijk geweld in Overijssel. Hiertoe heeft de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) van de regio Twente een integraal project huiselijk geweld gestart in januari 2003: het Model Integrale Aanpak Huiselijk Geweld Regio Twente12. In dit project komt naar voren dat de veertien gemeenten in Twente ervoor hebben gekozen om gezamenlijk te werken aan de aanpak van huiselijk geweld. Inmiddels hebben meer dan veertig organisaties zich aangesloten in de strijd tegen huiselijk geweld. Deze organisaties werken samen aan monitoring, preventie, signalering, hulpverlening en strafrechtelijk optreden (GGD, 2003). Uit hetgeen hiervoor is beschreven, valt af te leiden dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden in het denken over geweld in privé-situaties. Huiselijk geweld wordt niet meer beschouwd als een privé-probleem en/ of hulpverleningsprobleem. Het wordt steeds meer gezien als een strafbaar feit, waarbij naast hulpverlening eveneens strafrechtelijk optreden nodig is. 1.6 Aanleiding voor het afstudeeronderzoek Tot nu toe is er weinig bekend over welke manier van ingrijpen effectief is bij huiselijk geweld. In verschillende landelijke publicaties, waaronder de nota Privé Geweld - Publieke Zaak, wordt aangegeven dat er onderzoek nodig is naar aanpakken van daders van huiselijk geweld die door justitie worden opgelegd. De Integrale Projectgroep Huiselijk Geweld Twente vraagt zich ook af wat het effect is van de justitiële daderaanpak. De projectgroep weet tot nu toe namelijk niet of de justitiële daderaanpak in Twente rendement heeft.
12
In de projectgroep die hiervoor is opgericht, zitten de volgende organisaties: Gemeentelijke Gezondheidsdienst, Regiopolitie Twente (vanuit de politie en justitie keten), Algemeen Maatschappelijk Werk, Geestelijke Gezondheidszorg, Bureau Jeugdzorg Overijssel en Vrouwenopvang Overijssel. Sinds januari 2006 is er geen Integraal Projectteam Huiselijk Geweld Twente meer. Het projectteam is opgericht om (de implementatie van) het beleid rondom huiselijk geweld gestalte te geven. Vanaf januari 2006 heeft het projectteam haar taken overgedragen naar de 14 gemeenten in Twente. Er is wel een regiegroep huiselijk geweld, van waaruit monitoring van het proces plaatsvindt.
13
De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is één van de justitiële aanpakken van daders van huiselijk geweld in Twente. Deze daderaanpak is bedoeld voor personen die lichtere geweldsdelicten in de huiselijke sfeer hebben gepleegd. Het is een straf die door justitie wordt opgelegd en die wordt gefinancierd door het ministerie van Justitie. Het betreft een leerstraf, waarbij door middel van training wordt getracht deelnemers te leren alternatieven te ontwikkelen voor agressief gedrag. Dit wil men bereiken door meer inzicht te geven in gedrags- en agressieketens en door gedragsoefening. De straf beslaat 26 uur en bestaat uit een individueel kennismakingsgesprek, acht groepstrainingen van 2 uur en 15 minuten, huiswerk en een individueel eindgesprek. De training staat gelijk aan 13 dagen celstraf. Dit betekent dat wanneer deelnemers de training niet met goed gevolg afronden, ze alsnog 13 dagen detentie opgelegd kunnen krijgen. De training maakt gebruik van Cognitieve Gedragstherapie en Rationeel Emotieve Therapie: deelnemers leren zowel ander gedrag, als een andere manier van denken over hun gedrag. Op deze manier wil de training leren hoe daders hun agressie in de hand kunnen houden. Het programma is een combinatie van twee elementen. Het eerste element bestaat uit voorlichting over gedrag en over het ontstaan van agressie. Het tweede element bestaat uit trainingen om verschillende gedrags- en cognitieve vaardigheden aan te leren en te versterken. De aanleiding tot deze afstudeeropdracht is de behoefte aan kennis over de werking van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Op dit moment is onduidelijk wat het rendement is van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld, en wat sterke en zwakke punten van deze training zijn. Dat zal in dit onderzoek aan de orde komen. 1.7 Doelstelling en voorlopige vraag In dit afstudeerproject wil ik een bijdrage leveren aan de vraag naar onderzoek naar de justitiële daderaanpak van huiselijk geweld. Dit onderzoek is daarom gericht op één van de daderaanpakken in Twente: de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld die sinds de zomer van 2003 door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering wordt uitgevoerd. De doelstelling van dit onderzoek luidt: Een beeld krijgen van de werking en de gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. In de beschouwingen hiervoor is meer duidelijk geworden over huiselijk geweld en over de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Naar aanleiding van deze informatie, richt dit onderzoek zich op de volgende voorlopige vraag: Wat is de werking van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld?
14
15
Hoofdstuk 2 – Effectiviteit van straffen en behandeling Het probleem dat in deze scriptie centraal staat, is dat het niet duidelijk is wat de werking en de gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld zijn. Deze training is een leerstraf, die door justitie wordt opgelegd bij het plegen van huiselijk geweld. Door middel van deze leerstraf wordt getracht handvatten aan te reiken om het gedrag te (kunnen) veranderen. De training heeft zowel een strafkarakter als een hulpverleningskarakter: enerzijds is het een verplichte training die, wanneer hij niet naar behoren wordt uitgevoerd, gelijk staat aan 13 dagen celstraf, en anderzijds wordt geprobeerd personen te helpen met het aanleren van ander gedrag. In dit hoofdstuk zullen onderzoeken en theorieën uiteengezet worden die ten grondslag liggen aan deze onderwerpen. Eerst zal vanuit de empirie gekeken worden naar het strafkarakter en naar het eerste element van de training: voorlichting. Vervolgens zal vanuit de theorie gekeken worden naar het tweede element van de training: het aanleren van gedrag. 2.1 Empirische grondslagen voor effectieve interventie Algemene voorwaarden voor effectief straffen Volgens Bol (1995) is uit psychologisch, pedagogisch en criminologisch onderzoek naar de algemene vorm van straffen bekend, dat in ieder geval aan de volgende kenmerken dient te worden voldaan willen ze het gedrag kunnen beïnvloeden: ● Zekerheid In het algemeen gaat men ervan uit dat het ongewenste gedrag afneemt naarmate de zekerheid omtrent strafoplegging toeneemt. ● Snelheid Zowel uit psychologisch als uit criminologisch onderzoek komt naar voren dat hoe sneller de straf op het ongewenste gedrag volgt, hoe groter de kans op effectiviteit is. ● Soort Vooral interventies die qua inhoud direct te maken hebben met de gepleegde daad blijken effectief zijn. Voor het behandelen van agressief gedrag kan overcorrectie een geschikte straf zijn, mits de betrokkene zich coöperatief opstelt (Bol, 1995, p. 112). Overcorrectie betreft een straf waarbij, naast het ongedaan moeten maken van een handeling of een situatie, iets extra’s moet worden gedaan. Een voorbeeld hierbij is dat iemand graffiti op een bushok maakt. Overcorrectie houdt dan in dat deze persoon niet alleen het betreffende bushok moet schoonmaken, maar dat hij of zij ook de andere bushokken in de straat moet schoonmaken. ● Intensiteit In het algemeen geldt dat bij een verhoging van de intensiteit van de straf, de effectiviteit toeneemt. Uit onderzoeken die bij dieren zijn verricht, blijkt dat bij een geringe toename van de intensiteit, het gestrafte gedrag tijdelijk wordt onderdrukt. Wanneer de intensiteit verder toeneemt, kan dit soms leiden tot een permanente onderdrukking van het gedrag (Bol, 1995, p. 115).
16
Voorwaarden voor effectief strafrechtelijk straffen De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is een sanctie die door justitie wordt opgelegd. Sherman en anderen hebben onderzoek gedaan naar een groot aantal strafrechtelijke interventies13, waarbij ze hebben gekeken of interventies effect hebben (1998). De interventies zijn ingedeeld in verschillende categorieën: What Works, What Doesn’t Work, What’s Promising en What’s Unknown (Sherman e.a., 1998, p. 6). Uit deze evaluaties zijn voorwaarden afgeleid die nodig zijn om een interventie in de categorie ‘What Works’ te kunnen plaatsen. Deze voorwaarden zijn te vinden in veel binnenlandse en buitenlandse literatuur. Hier is gebruik gemaakt van een onderzoek van Slotboom e.a. (2002). Strafrechtelijk ingrijpen blijkt effectiever te zijn, naarmate beter is voldaan aan de volgende voorwaarden: ● Risicobeginsel Het risicobeginsel schrijft voor dat de intensiteit van de reactie wordt afgestemd op de mate van risico dat een dader recidiveert. ● Behoeftenbeginsel Dit beginsel schrijft voor dat strafrechtelijke interventies zich dienen te richten op criminogene factoren. Criminogene factoren zijn kenmerken, risicofactoren en problemen van de pleger, die direct samenhangen met delinquent gedrag. ● Responsiviteitsbeginsel Het responsivititeitsbeginsel houdt in dat rekening gehouden moet worden met de sociale en intellectuele capaciteiten van de deelnemer. Deelnemers die problemen hebben met lezen en schrijven, moeten bijvoorbeeld geen dikke boeken mee naar huis krijgen, waarover ze iets moeten schrijven. ● Beginsel van behandelmodaliteit Een interventie moet multi-modaal zijn. Er zijn altijd meerdere oorzaken voor crimineel gedrag. Straffen dienen zich daarom op meerdere criminogene factoren te richten en niet op enkele. Volgens de literatuur mag het meeste worden verwacht van het leren van sociale vaardigheden, zoals problemen oplossen en de sociale omgang met anderen. ● Beginsel van programma-integriteit Dit beginsel heeft betrekking op de opzet en uitvoering van een interventie. Zo moet er een theoretische basis zijn voor de interventie, moeten alle onderdelen van een programma ook daadwerkelijk worden uitgevoerd en moet er nazorg zijn nadat de interventie is afgerond. ● Professionaliteitbeginsel Een interventie kan alleen goed worden uitgevoerd als de uitvoerders goed zijn opgeleid, weten wat ze doen en voldoende worden ondersteund door hun organisatie. ● Beginsel ‘gemeenschap- georiënteerd’ Vanuit het beginsel ‘gemeenschap- georiënteerd’ gaat de voorkeur uit naar interventies waarbij de betrokkene niet uit zijn sociale omgeving wordt verwijderd. Een taakstraf is volgens dit beginsel bijvoorbeeld beter dan een gevangenisstraf. Tot nu toe is naar de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld gekeken vanuit het perspectief dat de training een justitiële sanctie is. Inhoudelijk gezien is het programma van de training een combinatie van twee elementen. Het eerste element bestaat uit voorlichting over gedrag en over het ontstaan van agressie. Het tweede element bestaat uit trainingen om verschillende gedrags- en cognitieve vaardigheden aan te leren en te versterken. 13
Deze strafrechtelijke interventies betreffen interventies om criminaliteit in de breedste zin van het woord te voorkomen en/ of aan te pakken: van het dealen van drugs tot het stelen van spullen en van straffen tot behandelen.
17
Voorwaarden voor effectieve voorlichting Humbert (1993, p. 6) stelt dat voorlichting kan worden opgevat als een instrument waarmee beslissingen die ten grondslag liggen aan gedrag opzettelijk worden beïnvloed. In figuur 2 is te zien dat gedragskeuzes van de ontvanger door middel van een voorlichtingsboodschap kunnen worden beïnvloed. De boodschap wordt door de zender verzonden via een medium. De ontvanger krijgt de boodschap en deze boodschap kan invloed hebben op de gedragskeuzes van de ontvanger (het effect). Deze beïnvloeding vindt plaats binnen een sociaal systeem. Op het sociale systeem zijn externe factoren van invloed. Figuur 2: het voorlichtingsmodel
Zender
Boodschap
Medium
Ontvanger
Effect
Externe factoren
Uit onderzoek op het gebied van voorlichtingskunde heeft Humbert (1993) voorwaarden gehaald waaraan het voorlichtingsproces moet voldoen om zo effectief mogelijk te zijn. Hierbij gaat het om zender-, boodschap-, medium- en ontvanger- gerelateerde condities. Zender- gerelateerde condities: ● De zender moet geloofwaardig zijn in de ogen van de ontvanger. ● De zender moet zich richten op de behoeften en achterliggende waarden van de ontvanger. ● De zender moet zich inspannen en moet gemotiveerd zijn voor het geven van voorlichting. Boodschap- gerelateerde condities: ● De inhoud van de voorlichtingsboodschap en de wijze waarop de voorlichtingsboodschap naar buiten wordt gebracht, moet de interesse c.q. belangstelling opwekken van de ontvanger. ● De inhoud van de boodschap moet afgestemd zijn op de behoeften en waarden van de ontvanger. ● De inhoud van de boodschap moet aansluiten bij aanwezige voorkennis (begrip) van de ontvanger. ● De inhoud van de boodschap moet niet alleen aangeven dat bepaald gedrag gewenst is, maar ook duidelijk maken hoe dat gedrag door de ontvanger in de praktijk kan worden gebracht.
18
● De boodschap moet leiden tot behoud van het nieuwe gedrag. De ontvanger moet merken dat het nieuwe gedrag positieve gevolgen heeft, waardoor een terugkoppelingsmogelijkheid ontstaat: wanneer de ontvanger positieve gevolgen ondervindt, zal het gedrag waarschijnlijk vaker plaatsvinden. Medium- gerelateerde condities: ● Het voorlichtingsmiddel moet afgestemd zijn op de beoogde doelstelling van de voorlichtingsboodschap. Ontvanger- gerelateerde condities: ● De ontvanger moet aandacht opbrengen voor de voorlichtingsboodschap. ● De ontvanger moet de voorlichtingsboodschap begrijpen. ● De geldende normen van het sociale systeem van de ontvanger moeten geen belemmerende factor zijn. ● De ontvanger moet beschikking hebben over de middelen of wegen die nodig zijn om het gewenste gedrag in praktijk te brengen. 2.2 Theoretische grondslagen voor effectieve interventie De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld geeft voorlichting om inzicht te geven in gewelddadig gedrag en het ontstaan van dit gedrag. Uiteindelijk is het de bedoeling dat dit inzicht leidt tot het veranderen van het gewelddadige gedrag. Dit komt terug in het tweede element van de training: het aanleren en versterken van verschillende gedrags- en cognitieve vaardigheden. In dit opzicht is het belangrijk te kijken naar het totstandkomen van gedrag. Innatisme- empirisme In de gedragswetenschappen bestaat discussie over het tot stand komen van gedrag. Deze discussie staat bekend als de innatisme- empirisme (of nature- nurture) discussie (Heuvelman en Gutteling, 2002). Aanhangers van het innatisme stellen dat belangrijke elementen van het gedrag zijn aangeboren. Haaks op de gedachte van het innatisme, staat de empirische gedachte. De empirische gedachte stelt dat gedrag niet is aangeboren, maar aangeleerd. Naast deze twee verklaringen, wordt ook beredeneerd dat gedrag bepaald wordt door interactie van aanleg en erfelijkheid enerzijds en opvoeding en omgeving anderzijds (Heuvelman en Gutteling, 2002). Tegenwoordig wordt deze laatste verklaring vaak als uitgangspunt genomen. Om gedrag te kunnen veranderen is het dan ook van wezenlijk belang inzicht te hebben in leerprocessen. Hiervoor zijn verschillende theoretische verklaringen ontwikkeld. De klassieke en de operante leertheorie Uit onderzoek van Pavlov (1927) blijkt dat klassieke conditionering van groot belang is bij het verklaren van bepaalde aspecten van gedrag. Conditionering is het proces waarbij een respons direct onder controle van een stimulus wordt gebracht (Heuvelman en Gutteling, 2002). Een respons heeft daarbij betrekking op gedrag en een stimulus op een situatie of een gebeurtenis. Klassieke conditionering kan een goede verklaring geven voor eenvoudige vormen van leren, waarbij responsen door bekende of te traceren stimuli worden uitgelokt. Voorbeelden hiervan zijn het knipperen met de ogen, het afscheiden van speeksel of hartkloppingen. Het gaat daarbij om onwillekeurige gedragingen.
19
Bij gedragingen waarbij de weg naar de oorspronkelijke stimuli onmogelijk is terug te vinden, kan volgens Skinner (1938) het gedrag echter niet zo verklaard worden. Dit leidde tot de ontwikkeling van operante conditionering. Bij operante conditionering wordt geen gebruik gemaakt van een stimulus om een reactie uit te lokken. In plaats hiervan volgt de beloning pas als zich de gewenste reactie voordoet. Het kan lang duren voordat toevallig een handeling wordt verricht. Toch is het bij operante conditionering mogelijk om vrij complexe handelingen aan te leren door stapsgewijze conditionering. Stapje voor stapje worden dan gedragingen beloond die uiteindelijk moeten leiden tot het gewenste gedrag. Een belangrijk verschil tussen de twee leertheorieën is dat het lerende individu bij de klassieke leertheorie passief blijft, terwijl het individu bij de operantie leertheorie actief is. Bij de operante leertheorie gaat het er om dat mensen leren dat hun gedrag bepaalde gevolgen heeft. Deze gevolgen kunnen positief of negatief zijn. Op basis van positieve gevolgen wordt verwacht dat gedrag vaker voor zal komen, en op basis van negatieve gevolgen wordt verwacht dat gedrag minder vaak voor zal komen. Schematisch wordt dit weergegeven in figuur 3. Figuur 3: klassieke en operante conditionering Klassieke conditionering: Stimuli
Gedrag (respons)
Operante conditionering: Beloning
Gedrag zal vaker voorkomen
Straf
Gedrag zal minder vaak voorkomen
Gedrag
De cognitieve leertheorie Een uitbreiding op de operante leertheorie biedt de cognitieve leertheorie. Deze theorie besteedt expliciet aandacht aan de rol van het mentale proces (Heuvelman en Gutteling, 2002). De cognitieve leertheorie stelt dat iemand in een bepaalde situatie bepaalde gevoelens en gedachten heeft. Deze gedachten en gevoelens bepalen welk gedrag een persoon gaat vertonen. De cognitieve leertheorie stelt dat dezelfde gebeurtenis totaal andere gevoelens en gedachten kan oproepen bij verschillende mensen. Dit komt dit doordat iemands gedachten worden beïnvloed door zijn kernovertuigingen (Beck, 1999). Kernovertuigingen zijn gedachten en ideeën die iemand heeft over zichzelf, anderen en de wereld. Veel kernovertuigingen ontwikkelen zich in de kinderjaren en worden op den duur als waar ervaren. Veel mensen met psychische problemen of probleemgedrag hebben negatieve kernovertuigingen ontwikkeld, zoals ‘ik kan niets’ of ‘je kunt niemand vertrouwen’. Vanuit de kernovertuigingen komen leefregels tot stand. Deze leefregels kunnen bestaan uit attituden, aannames en regels. De leefregels leiden tot automatische gedachten. Dit zijn korte, snelle gedachten die als het ware automatisch tot stand komen.
20
Mensen zijn zich nauwelijks bewust van automatische gedachten. Deze gedachten roepen echter gevoelens op, die wel merkbaar zijn. Deze gevoelens oefenen invloed uit op gedrag. Schematisch wordt dit weergegeven in het cognitieve model van Beck (1999), bewerkt door Bartels (2001). Figuur 4: het cognitieve model van Beck Kernovertuigingen Leefregels
Automatische gedachten
Gebeurtenis
Gevoelens
Gedrag
Gevolgen
Uit onderzoek van Meyers en Jones (1993) blijkt verder dat actievere vormen van leren betere resultaten geven dan meer passieve vormen van kennis opdoen. Naast het opdoen van kennis, blijkt het opdoen van vaardigheden van belang. Ook in dat opzicht zijn cognitieve processen van groot belang bij het leren. De sociaal cognitieve leertheorie De sociaal cognitieve leertheorie is een combinatie van elementen uit de operante leertheorie en de cognitieve leertheorie. Het aanleren van gedrag gebeurt volgens deze theorie niet alleen door associatie van bepaald gedrag dat tot een beloning of een straf leidt, maar ook door de verwachting over een gevolg op basis van wat je bij anderen ziet. Volgens deze theorie wordt gedrag bepaald door cognitieve en andere persoonsgebonden factoren, omgevingsfactoren en gedragsfactoren (Bandura 1986). Persoonsgebonden factoren zijn de vaardigheden van een persoon om de betekenis van gedrag te kunnen leren via ervaring (enactive learning) of via observatie (vicarious learning). Omgevingsfactoren betreffen variabelen die buiten de persoon liggen, zoals beloning en het voorbeeld nemen aan anderen (modeling).14 Gedragsfactoren zijn variabelen die te maken hebben met vaardigheden die een persoon heeft om bepaald gedrag ook daadwerkelijk uit te voeren. Deze drie factoren staan niet los van elkaar, maar beïnvloeden elkaar.
14
Bandura onderscheid het tamelijk specifiek kopiëren van het gedrag van een model (imitatie) en gedrag dat aspecten bevat van de eerste persoon, maar waaraan de tweede persoon zelf nieuwe elementen toevoegt (modeling).
21
Er zit veel verschil tussen het gedrag van mensen. Maar hoe valt het te verklaren dat bepaalde mensen ongewenst gedrag vertonen en andere mensen niet? Dit is van belang, omdat je hier op in kunt spelen om gedrag te veranderen. Er zijn veel (criminologische) theorieën ontwikkeld die ongewenst en/ of crimineel gedrag verklaren. Nu volgt een uiteenzetting van het Competentiemodel als verklaring voor de vraag waarom bepaalde mensen ongewenst gedrag vertonen en anderen niet. Deze theorie wordt uitgebreid uiteengezet, omdat er een directe link is met de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. In de training wordt getracht personen vaardigheden aan te leren, om zo gedrag te kunnen veranderen. Volgens de programmabeschrijving van de training wordt daarbij ingespeeld op het evenwicht tussen taken en vaardigheden, oftewel op de competentie van een deelnemer. In het Competentiemodel wordt ingegaan op factoren die de competentie kunnen vergroten. Het Competentiemodel Volgens Slot (1988) moet er evenwicht zijn tussen de vaardigheden die een persoon heeft en de taken die van hem gevraagd worden. Vaardigheden zijn taakspecifieke gedragsrepertoires, waardoor je in staat bent een bepaalde taak te vervullen. Taken zijn opgaven waarvoor een persoon komt te staan in het leven. Als er een evenwicht is, dan is een persoon competent. Competentie is tijd- en situatiegebonden: voor welke taken iemand komt te staan, is grotendeels afhankelijk van de samenleving en (sub)-cultuur waarin hij leeft. In figuur 5 is te zien dat competentie een balans is tussen taken en vaardigheden. Als de taken te zwaar zijn of wanneer er te veel taken zijn, raakt de balans verstoord. Hetzelfde gebeurt wanneer de persoon over onvoldoende vaardigheden beschikt. Tevens zijn er factoren die de balans positief kunnen beïnvloeden. Deze protectieve factoren zijn aspecten van het individu of de omgeving die hem beschermen tegen risico’s en tegenslag, zoals bijvoorbeeld gunstige persoonlijkheidskenmerken en sociale contacten. Daarnaast zijn er factoren die de balans negatief kunnen beïnvloeden. Deze factoren worden ook wel stressoren genoemd. Dit zijn situaties of gebeurtenissen waaraan iemand zich moeilijk kan onttrekken en die een negatieve invloed uitoefenen op zijn functioneren. Dit kunnen kenmerken van een persoon zijn, maar ook kenmerken van de omgeving of omstandigheden waarmee iemand geconfronteerd wordt. Voorbeelden zijn ziekte, het verlies van een geliefd persoon of (gevolgen van) seksueel misbruik. Maar onder stressvolle gebeurtenissen worden ook gebeurtenissen en omstandigheden verstaan waarvan de negatieve invloed niet groot hoeft te zijn, maar die door betrokkenen als stressvol worden ervaren.
22
Figuur 5: het Competentiemodel Stressoren
Taken
Vaardigheden
Protectieve factoren Uit het Competentiemodel valt af te leiden dat een persoon zijn competentie kan vergroten door in te spelen op het leren van vaardigheden, het verlichten of verrijken van taken, het verminderen van de invloed van stressoren of het vergroten van protectieve factoren. Het vergroten van de competentie kan effect hebben op het gedrag. Dit impliceert dat de genoemde factoren die van belang zijn voor het vergoten van de competentie, eveneens van belang zijn voor het leren van gedrag. De beschreven theorieën hebben voornamelijk betrekking op het aanleren van gewenst gedrag door positieve bekrachtiging (beloning) van dat gewenste gedrag, terwijl het bij de aanpak van huiselijk geweld gaat om het afleren van ongewenst gedrag. Bij het afleren van ongewenst gedrag wordt in de leerpsychologie gedacht aan straffen van dat gedrag. Aan straffen is in het eerste deel van dit hoofdstuk aandacht besteed. Uit de genoemde psychologische onderzoeken en theorieën bleek dat de kans op gewenst gedrag toeneemt, naarmate gewenst gedrag positief bekrachtigd wordt. Bol zegt hierover (1995, p. 126): “het zou ineffectief zijn om in het strafrecht niet tevens te proberen via positieve of althans niet-negatieve middelen het gewenste resultaat te bereiken”. Vanuit dit standpunt kan worden geredeneerd dat huiselijk geweld het beste aangepakt kan worden door een combinatie van straf en positieve bekrachtiging. Relevantie van het hoofdstuk Het probleem dat centraal staat in dit onderzoek, is het bestaan van een kennistekort over de werking van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Met andere woorden, dit onderzoek wil een antwoord geven op de vraag of deze training werkt. De training is een leerstraf, die door justitie wordt opgelegd bij het plegen van huiselijk geweld. Door middel van deze training wordt geprobeerd deelnemers te leren hoe ze hun gedrag kunnen veranderen. Uit een verkenning van de empirie blijkt dat straffen effectiever kunnen zijn naarmate meer aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Uit een verkenning van de theorie blijkt hoe gedrag aangeleerd kan worden. Kortom, uit dit hoofdstuk komt naar voren dat de training kan werken, wanneer meer aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan en wanneer iets geleerd wordt door gebruik van bepaalde manieren van leren.
23
Hoofdstuk 3 – Opzet van het onderzoek 3.1 Onderzoeksvragen en deelvragen In hoofdstuk 1 is de volgende voorlopige onderzoeksvraag uiteengezet: Wat is de werking van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? Om de werking van de training te achterhalen is het nodig te weten hoe de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld eigenlijk in zijn werk gaat op papier en in de praktijk. Ook is het interessant te weten in hoeverre dit zou kunnen leiden tot gedragsverandering (zie ook hoofdstuk 2). Dit komt tot uiting in de volgende onderzoeksvraag: 1. Hoe gaat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in zijn werk? Om antwoord te kunnen geven op vraag 1 zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 1a. Wat is de formele opzet en wat zijn de formele doelstellingen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? 1b. Hoe gaat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in de praktijk in zijn werk? 1c. Zijn er elementen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld waarvan een positieve en/ of een negatieve bijdrage aan gedragsverandering kan worden verwacht, en zo ja, welke? Vervolgens gaat het om de vraag of de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld inderdaad werkt en waardoor de training wel of niet werkt. Dit komt tot uiting in de volgende onderzoeksvraag: 2. Wat zijn de gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld en waardoor worden deze gevolgen veroorzaakt? Om antwoord te kunnen geven op vraag 2 zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 2a. Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed op gewelddadig gedrag volgens BPS, en zo ja, wat voor invloed? 15 2b. Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed op gewelddadig gedrag volgens deelnemers en gedragstrainers, en zo ja, wat voor invloed? 2c. Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld nog andere positieve en/ of negatieve gevolgen volgens deelnemers en gedragstrainers, en zo ja, welke? 2d. Welke factoren dragen volgens deelnemers en gedragstrainers bij aan de positieve en aan de negatieve gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld?
15
BPS is het BedrijsProcessen Systeem van de Politie Twente. In dit systeem staan onder meer alle incidenten waarbij de politie is betrokken, en verdachten, slachtoffers, getuigen e.d. rondom de zaken die bij de politie terechtkomen.
24
3.2 Schematische voorstelling van het onderzoek Schematisch ziet het onderzoek er als volgt uit: Figuur 6: schematische voorstelling onderzoek
Positieve invloed C: Voldoen aan voorwaarden voor gedragsverandering
D: Invloed op gewelddadig gedrag A: Opzet TAB HG
E: Andere positieve gevolgen B: Praktijk
F: Andere negatieve gevolgen
G: Factoren die bijdragen aan de gevolgen
Toelichting op het schema In dit schema is een voorstelling gemaakt van het onderzoek naar de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld (TAB HG). In het blok waar de TAB HG in staat, wordt onderscheid gemaakt tussen wat de opzet van de TAB HG is die op papier staat (A) en hoe de TAB HG in de praktijk werkt (B), omdat dit uiteen zou kunnen lopen.
25
Onderzoeksvraag 1a heeft betrekking op de TAB HG zoals die op papier beschreven staat. Het doel van deze vraag is beschrijven wat de opzet van de training en de doelstellingen van de training zijn, zoals beschreven staat in het trainingsprogramma. Onderzoeksvraag 1b heeft betrekking op de TAB HG in de praktijk. Het doel van deze vraag is beschrijven hoe de werkelijke uitvoering van de training gaat. In het schema loopt vanuit blok C een pijl richting blok D. Het blok C geeft de voorwaarden weer die nodig zijn om invloed te kunnen hebben op gedrag. Deze voorwaarden zijn uiteengezet in het vorige hoofdstuk. Hier wordt verondersteld dat wanneer bij de uitvoering van de TAB HG niet wordt voldaan aan deze voorwaarden, het doel (invloed hebben op gewelddadig gedrag) waarschijnlijk niet bereikt zal worden. Het doel van onderzoeksvraag 1c is antwoord geven op de vraag wat de verwachte relatie is tussen C en D. Met andere woorden, of er een positieve en/ of een negatieve bijdrage aan gedragsverandering kan worden verwacht van elementen van de training. Vanuit het blok waar de TAB HG in staat loopt een pijl richting blok D: invloed op gewelddadig gedrag. Deze pijl geeft het uiteindelijke doel van de training aan, de training moet namelijk bijdragen aan het stoppen van het gewelddadige gedrag. De onderzoeksvragen 2a en 2b hebben tot doel te beantwoorden of de training daadwerkelijk invloed heeft op gewelddadig gedrag. Naast kijken of de TAB HG invloed heeft op gewelddadig gedrag, is in het onderzoek ook gekeken of de TAB HG andere gevolgen heeft. Deze gevolgen kunnen zowel positief (E) als negatief (F) zijn. Met onderzoeksvraag 2c wordt beantwoord welke (andere) gevolgen de TAB HG heeft. Vanuit blok G: factoren die bijdragen aan gevolgen, lopen onregelmatig onderbroken lijnen naar de pijlen tussen het blok waar de TAB HG instaat (A en B) en de blokjes D,E en F, waar onderzoeksvragen 2a tot en met 2c in weergegeven staan. Dit geeft onderzoeksvraag 2d weer, en heeft betrekking op de factoren die bijdragen aan de positieve en aan de negatieve gevolgen van de TAB HG. Het doel van onderzoeksvraag 2d is antwoord geven op de vraag welke factoren van de training nu eigenlijk leiden tot de positieve en/ of negatieve gevolgen van de training. Het onderzoeksdesign Uit de schematische voorstelling van het onderzoek en de toelichting hierop, is af te leiden dat in dit onderzoek de werking en gevolgen van de TAB HG in kaart worden gebracht door middel van het volgende onderzoeksdesign: Figuur 7: schematische voorstelling onderzoeksdesign T1 O
T2 X
O
O staat voor observatie oftewel waarnemingen. X staat voor interventie, hier de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. T staat voor tijdstip, waarbij T1 staat voor tijdstip 1 en T2 voor tijdstip 2.
26
3.3 Operationalisatie en onderzoeksmethoden In deze paragraaf worden begrippen die een belangrijke rol spelen in het onderzoek concreter gemaakt. Het zal duidelijk worden wat wordt verstaan onder bepaalde begrippen en hoe deze begrippen zijn gemeten. Operationalisatie Vraag 1a luidt: Wat is de formele opzet en wat zijn de formele doelstellingen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? Onder de formele opzet van de training wordt in dit onderzoek verstaan: • Doelgroep van de training Dat zijn de personen voor wie de training is bedoeld. • Inhoud van de training Dat zijn de onderdelen en onderwerpen waaruit de training bestaat. • Methodieken Dat zijn de (onderdelen van) methodieken waarop de training is gebaseerd. • Duur van de training Dat is de totale duur van het programma en de duur per onderdeel. Onder formele doelstellingen wordt in dit onderzoek verstaan: • Doelen van de training Dat zijn de doelen die worden nagestreefd. Met andere woorden, wat men wil bereiken met de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Vraag 1b luidt: Hoe gaat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in de praktijk in zijn werk? Met ‘ in de praktijk in zijn werk gaan’ wordt in dit onderzoek de daadwerkelijke uitvoering van de Training Agressie Beheersing bedoeld. Voor de onderzoeksvragen 1c, 2a en 2b is het volgende van belang. Het uitoefenen van invloed op gewelddadig gedrag wordt in dit onderzoek opgevat als het zodanig beïnvloeden, dat er veranderingen waarneembaar zijn in gewelddadig gedrag. In dit onderzoek zijn verschillende manieren gebruikt om vast te stellen of er veranderingen (kunnen) zijn in gewelddadig gedrag. Dit komt tot uiting in de onderzoeksvragen 1c, 2a en 2b en bij de bespreking van de onderzoeksmethoden. Vraag 1c luidt: Zijn er elementen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld waarvan een positieve en/ of een negatieve bijdrage aan gedragsverandering kan worden verwacht, en zo ja, welke? Wanneer elementen van de training voldoen aan voorwaarden om gedrag te kunnen veranderen, kan waarschijnlijk een bijdrage aan gedragsverandering worden verwacht, maar er is in ieder geval geen belemmering voor gedragsverandering te verwachten. Wanneer elementen van de training niet voldoen aan voorwaarden om gedrag te kunnen veranderen, kan worden verwacht dat er geen bijdrage aan gedragsverandering zal zijn, of met andere woorden, dat er een belemmering te verwachten is voor gedragsverandering.
27
In hoofdstuk 2 zijn voorwaarden uiteengezet om gedrag te kunnen veranderen. Voor het beantwoorden van vraag 1c is een selectie gemaakt van deze voorwaarden.16 • Straf en positieve bekrachtiging In hoofdstuk 2 wordt geredeneerd dat het afleren van bepaald gedrag en het aanleren van ander gedrag waarschijnlijk het beste kan worden aangepakt door een combinatie van straf en positieve bekrachtiging. In dit onderzoek wordt het volgende verstaan onder straf: een maatregel tegen iemand als vergelding voor een onrechtmatige daad, een verzuim of overtreding (Wolters, 1987). Onder positieve bekrachtiging van gewenst gedrag wordt in dit onderzoek het belonen van gewenst gedrag verstaan. • Papier en praktijk Volgens deze voorwaarde voor gedragverandering moeten papier en praktijk overeen komen. In dit onderzoek komt dit overeen wanneer de training in de praktijk wordt uitgevoerd zoals beschreven staat in de programmabeschrijving. Daarbij moet(en) de inhoud van de training, de methodieken waarop de training is gebaseerd, de duur van de training, en de doelen van de training, op papier en in de praktijk hetzelfde zijn. Ook is het voor de werking van de training belangrijk dat de groep waar de training voor bedoeld is, ook daadwerkelijk de groep is die de training volgt. • Cognitieve factoren en actieve vormen van leren Om gedrag aan te leren kan volgens de empirie en theorie in hoofdstuk 2 het beste gebruik worden gemaakt van en ingespeeld worden op cognitieve factoren. Daarnaast kan de training het beste actievere vormen van leren gebruiken. Onder cognitieve factoren worden in dit onderzoek gedachten en gevoelens verstaan, die van invloed zijn op gedrag. Onder actievere vormen van leren wordt in dit onderzoek verstaan: leren dat verder gaat dan het opdoen van kennis door te luisteren. Naast het opdoen van kennis en informatie door te luisteren, moeten er vaardigheden geleerd worden door bijvoorbeeld het doen van oefeningen en het krijgen van feedback. • Openstaan voor de training Volgens deze voorwaarde moeten deelnemers openstaan voor de training. In dit onderzoek wordt daaronder verstaan dat de deelnemers de training en de trainers serieus nemen. Daarnaast moeten de deelnemers belangstelling of aandacht hebben voor de training. • Begrip De deelnemers moeten de training begrijpen. Dat wil zeggen dat de deelnemers snappen wat er in de training besproken wordt. Daarnaast moeten de trainers opletten of deelnemers de training begrijpen en uitleg geven wanneer dit niet het geval is. Bij vraag 1c ging het om de vraag of de training het gedrag zou kunnen veranderen. Bij vraag 2 gaat het om de daadwerkelijke invloed van de training op gewelddadig gedrag.
16
Zie bijlage 2.
28
Vraag 2a luidt: Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed op gewelddadig gedrag volgens BPS, en zo ja, wat voor invloed? De training heeft invloed op gewelddadig gedrag volgens het BedrijfsProcessen Systeem, wanneer iemand na het volgen van de training minder vaak of vaker geregistreerd staat in dit systeem van de Politie Twente voor (huiselijk) gewelddelicten. Vraag 2b luidt: Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed op gewelddadig gedrag volgens deelnemers en gedragstrainers, en zo ja, wat voor invloed? In dit onderzoek heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed op gewelddadig gedrag volgens deelnemers, wanneer deelnemers zeggen dat de training invloed heeft op het plegen van (huiselijk) geweld. In dit onderzoek heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed op gewelddadig gedrag volgens gedragstrainers, wanneer gedragstrainers zeggen dat de training invloed heeft op het plegen van (huiselijk) geweld door de deelnemers. Vraag 2c luidt: Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld nog andere positieve en/ of negatieve gevolgen volgens deelnemers en gedragstrainers, en zo ja, welke? In dit onderzoek heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk geweld andere positieve en/ of negatieve gevolgen volgens deelnemers en gedragstrainers, wanneer deelnemers en gedragstrainers zeggen dat dit zo is en aangeven welke gevolgen dit zijn. Vraag 2d luidt: Welke factoren dragen volgens deelnemers en gedragstrainers bij aan de positieve en aan de negatieve gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? In dit onderzoek dragen de factoren bij aan de positieve en negatieve gevolgen van de training, waarvan de deelnemers en gedragstrainers aangeven dat het zo is. Onderzoeksmethoden In dit onderzoek is gebruik gemaakt van vier onderzoeksmethoden: documentatie, observatie, BPS-onderzoek en interviews. Nu volgt een uiteenzetting van de methoden per vraag. Vraag 1a De formele opzet en de formele doelstellingen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk geweld zijn achterhaald door middel van documentatie van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering. Hierbij gaat het om gegevens over deelname aan en deelnemers van de training, de programmabeschrijving van de training, een map waarin vastgelegd is wat de gedragstrainers moeten doen in het kader van de training, intakeformulieren en eindrapporten. Vraag 1b Om te achterhalen hoe de training daadwerkelijk uitgevoerd wordt, heb ik de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld gevolgd. Het volgen van de training houdt in dat ik gedurende drie maanden bijna alle bijeenkomsten heb bijgewoond van twee groepen: acht bijeenkomsten van de eerste groep en acht bijeenkomsten van de tweede groep. Een volledige training bestaat uit negen bijeenkomsten: acht trainingen en een inhaaltraining. Deze inhaaltraining is voor deelnemers die een training gemist hebben. De eerste groep was al begonnen, waardoor ik de eerste bijeenkomst niet meer kon bijwonen. In deze training ben ik, samen met twee deelnemers, in de tweede bijeenkomst ingestroomd. Van de tweede groep heb ik bijeenkomst zeven gemist.
29
Door het volgen van deze trainingen krijg je een goede indruk hoe de training in de praktijk in zijn werk gaat. Hierbij zie je wat er gebeurt in een training en welke uitwerking de training heeft op de deelnemers. Ook geeft dit gelegenheid om, bijvoorbeeld in de pauze, met deelnemers te praten. Verder kun je de interactie tussen de trainers en de deelnemers en tussen de deelnemers onderling observeren. Tijdens het bijwonen van de training, heb ik mijn observaties zoveel mogelijk genoteerd. Indien nodig, heb ik de observaties gelijk na de training verder uitgewerkt. Dit heeft geresulteerd in een beschrijving van hetgeen ik heb ervaren. Vraag 1c Het achterhalen van de te verwachten positieve dan wel negatieve bijdrage van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld aan gedragsverandering, is gebeurd door vijf voorwaarden voor gedragsverandering uit hoofdstuk 2 te vergelijken met de training: • Straf en positieve bekrachtiging Door informatie van justitie, in de vorm van een gesprek met een parketsecretaris, en het bijwonen van de hele training wordt achterhaald of de training een combinatie van straf en positieve bekrachtiging is. • Papier en praktijk De bedoelde en werkelijke doelgroep van de training, is achterhaald door het vergelijken van hetgeen hierover in de programmabeschrijving staat en de werkelijke instroom. Informatie over de werkelijke instroom is verkregen door informatie van justitie, in de vorm van een gesprek met een parketsecretaris, en het bijwonen van de training. Door het bijwonen van de hele training is achterhaald of de inhoud van de training, de duur van de training, de methodieken waarop de training is gebaseerd en de doelen van de training daadwerkelijk uitgevoerd worden zoals dat beschreven staat in informatie van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (zie ook vraag 1a). • Cognitieve factoren en actieve vormen van leren Door het bijwonen van de hele training is achterhaald of de training gebruik maakt van en inspeelt op cognitieve factoren, en of er gebruik wordt gemaakt van actievere vormen van leren. • Openstaan voor de training Of deelnemers openstaan voor de training is achterhaald door het bijwonen van de training. Tijdens de training is geobserveerd of deelnemers de training en de trainers serieus nemen en of de deelnemers belangstelling of aandacht hebben voor de training. • Begrip Of deelnemers de training begrijpen is achterhaald door het bijwonen van de training. Tijdens de training is gelet op antwoorden die deelnemers geven en vragen die deelnemers stellen. Daarnaast is geobserveerd in hoeverre trainers opletten of deelnemers de training begrijpen en of de trainers hierop inspelen. Daarvoor is geobserveerd of extra aandacht besteed wordt wanneer iemand iets niet begrijpt, en of er, indien nodig, ergens dieper op in wordt gegaan en iets verduidelijkt wordt.
30
Vraag 2a Of de training invloed heeft op gewelddadig gedrag volgens BPS is achterhaald door in het BedrijfsProcessen Systeem van de politie Twente te kijken naar registratie van de deelnemers vóór en na het volgen van de training. Het BPS onderzoek heeft betrekking op een periode van drie jaren. Gedurende anderhalf jaar vóór de training en anderhalf jaar na de training is gekeken hoe vaak en voor wat voor delicten iemand voorkomt in het BedrijfsPocessen Systeem van de politie Twente. 17 Hierbij zijn de gevonden mutaties doorgelezen en op papier genoteerd. Voor het omzetten in een bestand in Excel is vervolgens gekeken of er sprake was van geweld en of er sprake was van huiselijk geweld. Daarbij is een lijst gehanteerd die gegevensbeheer van de Politie Twente gebruikt als ondersteuning om incidenten aan huiselijk geweld te koppelen. Volgens deze lijst zijn de volgende incidenten vaak gerelateerd aan huiselijk geweld18: aandachtsvestiging (incidentcode 29), overige vernielingen/ beschadiging (269), geweld zonder letsel zonder wapen (301), geweld zonder letsel met wapen (302), geweld met letsel zonder wapen (311), geweld met letsel met wapen (312), verkrachting (333), incest (334), bedreiging (342), man/ vrouw mishandeling (343), kindermishandeling (346), stalking (347), huisvredebreuk (393), overlast van de vermoedelijk gestoorde/ overspannene (556), hulpverlening burger (711), buren- en relatieproblemen (751 en 755) en jeugdzorg (803). Vervolgens is voor de incidenten van de lijst gekeken of het een geweldsdelict betrof en of er daadwerkelijk sprake was van huiselijk geweld. Al deze incidenten plus andere incidenten (die niet op de lijst staan) die huiselijk geweld of ander geweld betroffen zijn in een Excelbestand gezet.19 Bij twijfel of iets huiselijk geweld betreft, is het incident aan een projectcoördinator van de Politie Twente voorgelegd. Vraag 2b, 2c en 2d Of de training invloed heeft op gewelddadig gedrag volgens deelnemers en trainers, of de training nog andere positieve en/ of negatieve gevolgen heeft volgens deelnemers en trainers, en welke factoren volgens deelnemers en gedragstrainers bijdragen aan de positieve en negatieve gevolgen van de training, is achterhaald door middel van mondelinge interviews met deelnemers en gedragstrainers. De interviews zijn mondeling afgenomen om de volgende redenen. Huiselijk geweld is (in dit onderzoek voor de plegers van het geweld) een gevoelig onderwerp. Bij een gevoelig onderwerp verdient een mondeling interview de voorkeur (Dijkstra en Smit, 1999). Deze methode is het beste geschikt voor het stellen van open vragen. Met deze methode kan namelijk de meeste informatie gevraagd worden doordat doorgevraagd en bijgestuurd kan worden. Daarnaast krijg je een zo hoog mogelijke respons (Dijkstra en Smit, 1999). De interviews met de plegers van huiselijk geweld zijn afgenomen met behulp van een vragenlijst. Daarbij was de respondent het uitgangspunt, in de zin dat ik de respondent liet praten. Hierbij heb ik wel gestuurd om de antwoorden te verkrijgen en om niet teveel af te dwalen. Ik heb geen bandrecorder of laptop gebruikt, omdat ik denk dat dit stug over zou kunnen komen.
17
Voor de training van september/ oktober 2004 geldt de periode van maart 2002 tot en met april 2006. Voor de training van november/ december 2004 geldt de periode van mei 2002 tot en met juni 2006. 18 Bij deze lijst gaat het niet zozeer om het type incident, maar om de vraag of er inhoudelijk sprake is van huiselijk geweld. 19 Er is gekeken naar huiselijk geweld en ander geweld, omdat de training gericht is op het beheersen van agressie. De onderzoeksvraag gaat ook over de invloed op gewelddadig gedrag.
31
Wel heb ik de antwoorden met pen en papier opgeschreven en gelijk na het interview uitgewerkt. Ik heb het op deze manier gedaan om zoveel mogelijk en zo juist mogelijke informatie te vergaren. Een nadeel van een mondeling interview is dat het tijdrovend is. Het afnemen van een interview nam gemiddeld anderhalf uur in beslag. Een ander (mogelijk) nadeel van een mondeling interview is dat plegers eerder geneigd zijn tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden (Dijkstra en Smit, 1999). Daarom is duidelijk aangegeven dat het niet zozeer om de respondent draait, maar om de informatie die de respondent heeft met betrekking tot de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Ook is benadrukt dat vertrouwelijk met de informatie is omgegaan. In bijlage 3 is de vragenlijst voor de deelnemers en de vragenlijst voor de gedragstrainers opgenomen. Toelichting op de manier van onderzoeken Onderzoek naar de werking en de gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld zou het beste gedaan kunnen worden met behulp van een experimentele controlegroep. In dit onderzoek is het echter niet mogelijk een experimentele controlegroep te gebruiken, omdat alle personen in Twente die vergelijkbaar zijn, ook worden geselecteerd voor de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld.20 Door middel van BPS is het wel mogelijk om metingen op verschillende tijdstippen te verrichten. Zo heb ik voor een groep deelnemers achterhaald hoe vaak en voor wat voor zaken ze voorkomen in BPS vóór het volgen van de TAB HG (Tijdstip 1) en na het volgen van de TAB HG (Tijdstip 2). De interviews zijn afgenomen op één tijdstip, maar de vragen hebben betrekking op twee tijdstippen. Ik heb namelijk vragen gesteld waardoor ik kan achterhalen of er verschil zit tussen het gedrag van de dader vóór deelname aan de TAB HG (Tijdstip 1), en na deelname aan de TAB HG (Tijdstip 2).21 3.4 Deelname aan het onderzoek Selectie van deelnemers TAB HG voor BPS onderzoek Voor het BPS-onderzoek heb ik me gericht op de personen die in de tweede helft van 2004 (2 groepen van september en november 2004) deel hebben genomen aan de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Dit blijken 15 personen te zijn. Ik heb voor de tweede helft van 2004 gekozen, omdat het tot aan de eerste helft van 2004 ook mogelijk was om vrijwillig deel te nemen aan de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Daarnaast is er bij deze keuze een redelijke tijdsperiode om te kijken wat er na de training is gebeurd: van de tweede helft van 2004 tot en met de eerste helft van 2006. Het is dan mogelijk om over een periode van 3 jaren, 1.5 jaar vóór de straf en 1.5 jaar na de straf, te kijken hoe vaak iemand geregistreerd staat bij de politie Twente voor gewelddadig gedrag.
20
Ik heb overwogen of het mogelijk zou zijn om een controlegroep te gebruiken uit een andere regio, bijvoorbeeld politie IJsselland, maar na overleg met begeleiders werd dit idee terzijde geschoven. 21 Zie ook figuur 7 op pagina 19.
32
Selectie van deelnemers TAB HG en gedragstrainers voor interviews Voor de interviews is een aantal van de deelnemers uit de tweede helft van 2004 geselecteerd. Daarnaast is een aantal personen geïnterviewd die de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in de eerste helft van 2006 (2 groepen van februari en maart 2006) hebben gevolgd. Deze groepen zijn gedurende het onderzoek toegevoegd. Voor het onderzoek heb ik de trainingen van deze twee groepen gevolgd. Daarbij heb ik de deelnemers van deze twee groepen enigszins leren kennen, waardoor ik deze deelnemers makkelijk(er) zou kunnen benaderen voor het onderzoek. Daarnaast is het een voordeel dat deze personen de training recent hebben gevolgd. Door een deel van deze personen op te nemen in het onderzoek wordt een beter beeld gekregen van de training: deze personen kunnen zich waarschijnlijk meer herinneren over de training en hebben een ‘verse’ mening over de training. Voor de interviews met de deelnemers is ten eerste een steekproef genomen uit de personen die in de tweede helft van 2004 de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld hebben gevolgd. Van de 15 personen zijn in eerste instantie 4 personen willekeurig geselecteerd. Hierbij zijn de deelnemers op achternaam op alfabetische volgorde gezet, waarna de nummers 1, 5, 9 en 13 benaderd zijn middels een brief. Enkele dagen na het versturen van de brief is telefonisch contact gezocht voor het maken van een afspraak voor een gesprek. Wanneer een deelnemer niet mee zou willen of kunnen werken, zou het (op)volgende ‘nummer’ benaderd worden. Daarnaast zijn in eerste instantie 4 van de 9 personen geselecteerd voor de interviews, die gelijk met mij de training hebben gevolgd in februari en maart 2006. In de laatste training had ik daarvoor al medewerking gevraagd aan de deelnemers. De deelnemers uit deze groepen heb ik zelf gekozen op basis van ervaringen tijdens de trainingen. Hierbij heb ik uit elke groep 2 deelnemers genomen: de deelnemer die het meest positief en gemotiveerd overkwam en de deelnemer die het minst positief en gemotiveerd overkwam. Daarbij heb ik ook gelet op het feit of een bepaalde deelnemer iets interessants en nuttigs zou kunnen vertellen over de training en zijn ervaringen. Deze vier deelnemers heb ik eveneens een brief gestuurd en vervolgens telefonisch benaderd. Voor de interviews met de gedragstrainers zijn de vier gedragstrainers benaderd die de Trainingen Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in de eerste helft van 2006 hebben gegeven. Daarnaast is een gedragstrainers benaderd die beide trainingen in 2004 heeft gegeven. Nonrespons De benaderde gedragstrainers wilden alle vijf meewerken aan het interview. De medewerking van de personen die de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld hebben gevolgd, bleek, zoals verwacht, lastiger te zijn. Voor de interviews zijn achttien deelnemers benaderd. Van deze achttien personen heb ik vier personen telefonisch niet kunnen bereiken. Van de veertien personen die ik bereikt heb, hebben uiteindelijk zeven personen meegewerkt aan het onderzoek. Zoals verwacht, was de bereidheid mee te werken aan het onderzoek groter bij de ‘bekende’ groep. Van de 6 personen die ik daadwerkelijk persoonlijk gevraagd heb voor het onderzoek, wilden er 4 meewerken. Bij de ‘onbekende’ groep uit 2004 hebben 3 van de 8 personen die ik daadwerkelijk gevraagd heb voor het onderzoek meegewerkt.22
22
Zie voor een toelichting op de nonrespons bijlage 4.
33
De geïnterviewde deelnemers Van de zeven deelnemers die aan het interview hebben meegewerkt, zijn vijf deelnemers geboren in Nederland. Eén deelnemer is geboren in Irak en één deelnemer is geboren in Afghanistan. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 37 jaar, waarbij de jongste deelnemer 20 jaar is en de oudste 56 jaar. Van de zeven deelnemers heeft een deelnemer (24 jaar) straf opgelegd gekregen wegens geweld tegen zijn vriendin. Een andere deelnemer heeft spullen vernield en dreigende taal geuit tegen zijn vriendin (42 jaar). Twee deelnemers ( 56 en 50 jaar) zaten in de training vanwege geweld tegen hun vrouw. Eén deelnemer (23 jaar) heeft geweld gepleegd tegen zijn vader. Een andere deelnemer (20 jaar) heeft vernielingen gepleegd en dreigende taal geuit tegen zijn moeder. De zevende deelnemer (44 jaar) zat in de training wegens het gebruiken van geweld tegen zijn zoon. 3.5 Methodologische kanttekeningen Voor het beoordelen van de waarde van empirisch onderzoek zijn twee criteria belangrijk: validiteit en betrouwbaarheid. Een onderzoek is valide wanneer daadwerkelijk is gemeten wat de onderzoeker vooraf wilde weten. Validiteit valt uiteen in interne en externe validiteit. Een onderzoek is intern valide wanneer gesteld kan worden dat het verband tussen variabelen causaal is. Een onderzoek is extern valide wanneer de uitkomsten van het onderzoek generaliseerbaar zijn naar (deel)populatie, tijd en plaats (Cook & Campbell, 1979). Betrouwbaarheid gaat over het al dan niet aanwezig zijn van toevalsfouten. Meetresultaten zijn betrouwbaar, indien je bij herhaling van de metingen dezelfde uitkomsten verkrijgt. Met betrekking tot de validiteit en betrouwbaarheid van de gegevens in dit onderzoek, zijn enkele kanttekeningen op zijn plaats. Zoals is beschreven, was het gebruik van een controlegroep niet mogelijk. Dit is van belang voor de interne validiteit. Zonder controlegroep is het namelijk moeilijker te bepalen of veranderingen door de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld worden veroorzaakt (of er een causale relatie is), of dat andere factoren een rol spelen. Aan het gebruik van het politiesysteem (BPS) om na te gaan of er nog steeds huiselijk geweld wordt gepleegd, zitten twee beperkingen met betrekking tot de interne validiteit. In de eerste plaats zijn de data die de politie heeft niet volledig. Zo bleek in hoofdstuk 1.3 al dat slechts 12% van de slachtoffers van huiselijk geweld dit meldt bij de politie. Daarvan doet 6% ook daadwerkelijk aangifte (Intomart, 1997). Vervolgens moet het huiselijk geweld ook daadwerkelijk geregistreerd worden als huiselijk geweld. Daarvoor moet het gekoppeld worden aan de projectcode huiselijk geweld. In eerste instantie dient de verbalisant dit te koppelen. Helaas gaat dit vaak niet goed. Van de gevallen van huiselijk geweld, wordt volgens de afdeling Gegevensbeheer van de Politie Twente ongeveer 60% gekoppeld en 40% niet gekoppeld. Om dit op te vangen, vindt er bij de politie Twente een correctie plaats door de afdeling gegevensbeheer. Deze afdeling controleert zo goed mogelijk of er goed gekoppeld wordt en verbetert dit als dat nodig is.23 Daarnaast kan het geweld wel bekend zijn bij de politie, maar hoeft dit niet de Politie Twente te zijn. Het niet meer voorkomen in BPS van de Politie Twente betekent dan ook niet automatisch dat iemand geen geweld meer heeft gepleegd.
23
Zie bijlage 5.
34
In de tweede plaats is het lastig om op basis van BPS een causale relatie vast te stellen tussen huiselijk geweld en de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Met andere woorden, als uit BPS blijkt dat er geen geweld meer is gepleegd, hoef dit niet te betekenen dat dit door de training komt. Het geweld kan ook gestopt zijn door bijvoorbeeld de ervaring met de politie of justitie. Door het afnemen van mondelinge interviews, kun je tegemoet komen aan één van deze beperkingen van de interne validiteit: de causale relatie. Wanneer een respondent geen geweld meer gebruikt en aangeeft dat de training geholpen heeft of dat hij veel aan de training heeft gehad, kun je de training namelijk wel als oorzaak zien van het niet meer plegen van geweld. Een andere beperking van het onderzoek betreft de kleine groep personen op wie het onderzoek betrekking heeft. Van de 121 deelnemers zijn er vijftien nagetrokken in BPS. De interviews hebben betrekking op drie van deze vijftien deelnemers en op vier deelnemers die ik zelf heb geselecteerd. Daarnaast zijn vijf gedragstrainers opgenomen in het onderzoek. Het hebben van een kleine onderzoeksgroep is een tekort van dit onderzoek met betrekking tot de externe validiteit, omdat de uitkomsten niet bij voorbaat generaliseerbaar zijn. Met betrekking tot de effectiviteit van de training betekent dit, dat de werking en de gevolgen die het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld heeft gehad voor de deelnemers die opgenomen zijn in het onderzoek, niet hoeven te gelden voor andere deelnemers. In dit onderzoek is specifiek voor deze opzet gekozen, vanwege de gevoeligheid van het onderwerp en de beperkte manieren om huiselijk geweld te meten. Gekozen is voor een onderzoek dat dieper ingaat op enkele deelnemers, zodat kwalitatief meer gezegd kan worden over de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld en er een indicatie kan worden gekregen van de werking en de gevolgen van deze training. Met betrekking tot deelname aan het onderzoek is er een bedreiging voor de interne validiteit. Het willen meewerken aan het onderzoek zou namelijk samen kunnen hangen met een belangrijke variabele uit het onderzoek. Het zou zo kunnen zijn dat de deelnemers die willen meewerken aan het onderzoek, positiever zijn over de training dan deelnemers die niet mee willen werken. Deelnemers die niet willen meewerken, zouden kunnen vinden dat de training niet geholpen heeft. Deze deelnemers zien het nut dan misschien niet in van een interview over zo’n training. Het zou echter ook zo kunnen zijn dat deelnemers die niet tevreden zijn, juist wel willen meewerken om zo hun beklag te doen. Uit de uiteindelijke deelname blijkt dat er zeer uiteenlopende meningen zijn over de training. Bovendien wilden deze deelnemers niet allemaal even graag meewerken. Het heeft heel wat telefoontjes gekost en er zijn heel wat afspraken gemaakt om de zeven interviews af te nemen. Verder is bij het niet willen meewerken aan de deelnemers gevraagd waarom ze niet wilden meewerken24. Hier werden verschillende redenen voor gegeven, zoals: zo’n training is echt onzin, ik wil wel meewerken, maar heb geen tijd, ik heb wel wat aan de training gehad, maar heb dat hoofdstuk nu afgesloten. Zowel uit deelname als uit de nonrespons lijkt het er dan ook op dat het willen meewerken niet samenhangt met het oordeel over de training.
24
Zie bijlage 4.
35
Met betrekking tot de validiteit en betrouwbaarheid zijn nog twee punten van belang. In de eerste plaats zijn verschillende interviewvragen gebaseerd op herinneringen van respondenten, omdat drie geïnterviewde deelnemers de training in 2004 hebben gevolgd. Het is mogelijk dat gegevens niet meer of niet goed worden herinnerd, of dat herinneringen beïnvloed zijn door latere ervaringen. Bovendien kan informatie over huiselijk geweld vertekend zijn doordat mensen niet willen antwoorden en/ of sociaal wenselijke antwoorden geven. Om aan deze beperking tegemoet te komen, is aan de plegers duidelijk gemaakt dat het niet gaat om hen, maar dat de Training Agressie Beheersing Huiselijk geweld en het proces daaromheen centraal staat. Daarnaast heb ik in het onderzoek niet alleen personen opgenomen die de training in 2004 hebben gevolgd. Door gedurende twee maanden de trainingen bij te wonen, heb ik enkele deelnemers enigszins leren kennen. Door de kleine groep en de emotionele sfeer heb ik het idee dat ik geaccepteerd werd in de groep en dat deze personen eerder openstaan voor, en zich eerder open zullen stellen bij een interview. Doordat deze deelnemers de training recent hebben gevolgd, zullen ze zich waarschijnlijk ook meer herinneren over de training. De dubbele rol als interviewer en observator heeft echter ook een keerzijde, dit kan namelijk invloed hebben gehad op het onderzoek. Het feit dat ik de training heb bijgewoond, kan invloed hebben gehad op het gedrag van de deelnemers. Zij waren ervan op de hoogte dat ik noch trainer, noch deelnemer was en dat ik de training onderzocht. De trainers zijn van mening dat mijn aanwezigheid geen invloed heeft gehad op het leerproces van de deelnemers. Zelf heb ik ook de indruk dat hier niet echt sprake van was, zowel in de training als in de interviews. De beschreven beperkingen zijn naast wat reeds hierboven genoemd is, ondervangen doordat gebruik is gemaakt van verschillende methoden van onderzoek. Ten eerst is BPS geraadpleegd. Verder zijn 16 bijeenkomsten van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld gevolgd. Daarnaast zijn zowel plegers en gedragstrainers geïnterviewd. Op deze manier denk ik een redelijk goed beeld te hebben gekregen van de werking en de gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld.
36
37
Hoofdstuk 4 – De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de volgende vragen: 1a. Wat is de formele opzet en wat zijn de formele doelstellingen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? 1b. Hoe gaat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in de praktijk in zijn werk? 1c. Zijn er elementen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld waarvan een positieve en/ of een negatieve bijdrage aan gedragsverandering kan worden verwacht, en zo ja, welke? Hieronder volgt eerst een toelichting op de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld, waarbij kort wordt ingegaan op het ontstaan van deze training. Daarna zal een beschrijving worden gegeven van de opzet van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld (vraag 1a). Hierbij wordt ingegaan op de doelgroep van de training, de inhoud van de training, de duur van de training en de methodieken waarop de training is gebaseerd. Ook worden de doelen geschetst waar de training op gericht is. Deze informatie is gebaseerd op documentatie van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering. Vervolgens wordt beschreven hoe de training in de praktijk in zijn werk gaat (vraag 1b). Daarbij wordt beschreven wat besproken is tijdens twee Trainingen Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in februari, maart en april 2006. Daarna wordt uiteengezet of er elementen van de training zijn waarvan een positieve of een negatieve bijdrage aan gedragsverandering kan worden verwacht (vraag 1c). Vervolgens volgt de conclusie, waarin antwoord wordt gegeven op de vragen 1a, 1b en 1c. 4.1 Toelichting Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld Er is een Nationale Menukaart Leerstraffen, waarop alle leerstraffen staan die landelijk worden aangeboden. De Training Agressie Beheersing (TAB) is één van deze leerstraffen. In Enschede werd door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering als eerste gewerkt met een Training Agressie Beheersing die specifiek werd toegespitst op daders van huiselijk geweld. Deze straf is ontwikkeld in 2003 naar aanleiding van een vraag vanuit het Openbaar Ministerie, omdat er veel huiselijk geweld voorkwam (en voorkomt). Daarnaast was er bij het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering de ervaring dat binnen reguliere TAB- groepen de norm heerst dat je geen vrouwen slaat, en dat agressie binnen relaties een ander verloop heeft dan agressie op straat. De reguliere Training Agressie Beheersing leek dan ook minder geschikt voor daders van huiselijk geweld. De programmabeschrijving van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is gebaseerd op de programmabeschrijving van de reguliere Training Agressie Beheersing.25 Het verschil tussen de trainingen is dat bij de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld (TAB HG) meer dan bij de reguliere Training Agressie Beheersing aandacht wordt besteed aan emoties en irritaties die aan geweld in huiselijke sfeer ten grondslag liggen. Ook de interactie tussen de dader en het slachtoffer staat meer centraal.
25
Het ministerie van Justitie heeft in 2004 een evaluatie uitgevoerd naar de reguliere Training Agressie Beheersing, waarbij is gekeken naar de theoretische onderbouwing. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat deze training niet voldoende theoretisch onderbouwd is. Van de mogelijke totaalscore van 10, behaalt de Training Agressie Beheersing slechts een score van 4.9.
38
4.2 Opzet en doelstellingen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld Doelgroep waarop de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld zich richt De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is bedoeld voor personen die voor lichtere geweldsdelicten in de huiselijke sfeer zijn veroordeeld. Om in aanmerking te komen voor de TAB HG moeten personen geschikt zijn voor training in groepsverband. Wanneer personen dit zijn, staat verder niet beschreven. Verder moeten de deelnemers ontvankelijk zijn voor de gehanteerde methodiek. In dit verband moeten deelnemers reflexief kunnen denken: ze moeten kunnen denken over hun denken. Het is niet perse nodig dat deelnemers hun delict bekennen, maar ze moeten wel inzien dat er iets scheef zit in hun relatie. Er zijn ook twee voorwaarden waaronder personen niet in aanmerking komen voor de training. Personen mogen geestelijk en/ of lichamelijk niet afhankelijk zijn van drugs.26 Ook personen die ernstige psychiatrische problematiek hebben komen niet in aanmerking. Inhoud van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld Volgens de programmabeschrijving van de training beseffen daders van huiselijk geweld vaak niet waar hun agressie vandaan komt. Door middel van voorlichting wordt dit verduidelijkt. Een belangrijk deel van de training wijdt zich aan ontleding van agressieketens, waarbij in wordt gegaan op het ontstaan en de opbouw van agressie. Bij deze ontleding wordt uitgebreid ingegaan op persoonlijke risicosituaties en mogelijke reacties van de dader, gevoelens bij bepaalde reacties, de door de dader gewenste reacties en de gevoelens die de dader zal hebben bij de gewenste reacties. Deelnemers leren zo situaties te herkennen die agressie oproepen, door goed te kijken naar de omstandigheden rond het delict. Daarnaast leren deelnemers zowel een andere manier van denken over hun gedrag, als ander gedrag. Daarbij wordt voorlichting gekoppeld aan het trainen van vaardigheden. Deelnemers leren gedrag te kiezen op grond van het doel van het gedrag. Ook moeten deelnemers in staat zijn om alternatief gedrag te kunnen bedenken. Tenslotte gaat de training in op ontspanning en op non-verbale communicatie. Op deze manier wil de training leren hoe daders hun agressie in de hand kunnen houden. De totale duur van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld Het programma duurt in totaal 26 uur, verdeeld over acht weken. Allereerst is er een intake gesprek van 2 uur. In de intake wordt ingegaan op allerlei verschillende situaties, zoals de gezinssituatie, huisvesting, werk of school, vrienden, relatie, gezondheid, delicten enzovoort. Deze intake vindt plaats om een beeld van iemand te krijgen en om op bepaalde problemen in te kunnen spelen (bijvoorbeeld jaloezie of alcohol). De training zelf beslaat acht wekelijkse groepsbijeenkomsten van 2 uur en 15 minuten. Aan het einde van iedere bijeenkomst worden individuele huiswerkopdrachten gegeven, waarmee de deelnemers ongeveer een half uur per week bezig zijn. De deelnemer sluit het programma af met een werkstuk waarin hij verwoordt of verbeeldt hoe hij over agressie denkt. De training wordt afgesloten met een individuele eindevaluatie van 2 uur.Verder wordt het programma afgesloten met een rapport waarin wordt beschreven wat de indicaties voor de training waren, wat de opstelling van de deelnemer was en welke cognitieve en gedragsvaardigheden zijn ontwikkeld of versterkt. Daarnaast worden in het rapport aandachtspunten aangestipt en worden aanbevelingen gedaan ten behoeve van de deelnemer. 26
Onder drugs verstaat het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering verdovende middelen, alcohol valt hier ook onder.
39
De methodieken waarop de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is gebaseerd De TAB HG is grotendeels gebaseerd op Cognitieve GedragsTraining. Cognitieve GedragsTraining is gericht op het veranderen van gedrag, en beïnvloeding van gedachten en gevoelens. Gedrag wordt in deze methodiek beschouwd als iets dat geleerd wordt. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat gedrag ook afgeleerd kan worden. Een belangrijk begrip hierbij is competentie. Iemand is competent als er evenwicht is tussen zijn taken en verantwoordelijkheden.Wanneer dit evenwicht er niet is, is iemand incompetent. Veel delictgedrag is het gevolg van incompetentie. Door middel van de TAB HG kunnen oplossingen gezocht worden voor incompetentie. Bij het programma wordt eveneens gebruik gemaakt van een cognitieve vorm van zelfcontrole. Daarbij wordt gebruik gemaakt van Rationeel- Emotieve Therapie. Het uitgangspunt van Rationeel Emotieve Therapie is dat iemands gedrag ontstaat door opvattingen die iemand heeft over dit gedrag. Wanneer deze opvattingen irrationeel zijn, kunnen ze volgens deze therapie leiden tot disfunctioneel gedrag. Verandering van dat disfunctionele gedrag kan dan bereikt worden door verandering van die irrationele opvattingen. De doelen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld Het doel dat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld wil bereiken is: Het voorkomen en/of beëindigen van gewelddadig gedrag. Dit doel is onder te verdelen in drie subdoelen: 1. De deelnemer dient zicht te krijgen op zijn eigen gedrag en agressieketen. 2. De deelnemer dient cognitieve vaardigheden te leren, waarmee hij invloed kan uitoefenen op het denken over zijn gedrag en agressieketen. 3. De deelnemer dient gedragsvaardigheden te leren waarmee hij risicosituaties zonder geweld tegemoet kan treden. 4.3 De Training Agressie Beheersing Huiselijk geweld in de praktijk In totaal heb ik zestien bijeenkomsten gevolgd: twee Trainingen Agressie Beheersing Huiselijk Geweld van ieder acht bijeenkomsten. De eerste training De eerste training begint met het maken van naambordjes. Vervolgens worden huishoudelijke mededelingen gedaan omtrent roken, pauze, tijden, telefoneren, toiletteren en dergelijke. Daarna worden de groepsregels doorgenomen. Hierbij wordt benadrukt dat alles wat verteld wordt, binnen de groep blijft. Ook wordt ingegaan op het feit dat agressief gedrag niet is toegestaan tijdens de training. Tenslotte volgt een uiteenzetting van de training. De trainers vertellen dat ze de deelnemers niet willen veranderen, maar dat ze door middel van deze training deelnemers willen leren hoe zij hun agressieve gedrag onder controle kunnen houden. Huiswerkopdrachten, werken met de camera, het invullen van vragenlijsten en het tekenen van de presentielijst is onderdeel van de training. Bovendien moet in de laatste training een eindwerkstuk gemaakt worden. In principe moet je bij alle acht bijeenkomsten aanwezig zijn. Wanneer je verhinderd bent, moet je dit melden. Je kunt dan deelnemen aan de inhaaltraining. Wanneer je twee keer afwezig bent, gaat de zaak terug naar de officier van Justitie. Hetzelfde geldt voor te laat komen. Vervolgens wordt aangestipt dat de training gelijk staat aan 13 dagen celstraf.
40
Het invullen van de emotielijst Aan het begin van elke training wordt een lijst uitgedeeld waarop allemaal emoties staan. Op deze lijst moet aangekruist worden welke emoties de deelnemers op dat moment voelen. Na de training wordt deze lijst weer ingevuld. Deze lijst is om de eigen emoties beter te herkennen, erkennen en onder woorden te brengen. Agressie is namelijk ook een emotie. Bij het bespreken van de emotielijst wordt eveneens ingegaan op hoe het met de deelnemers is en wat er de afgelopen week is gebeurd. Daarbij vragen de trainers naar zaken die vorige week ter sprake kwamen. Bespreken huiswerk Indien de vorige training huiswerk is gegeven, wordt dit huiswerk besproken. Daarbij moet één van de deelnemers antwoorden geven en uitleg bij zijn antwoorden geven. De trainers geven feedback op dit antwoord. Vervolgens worden de antwoorden van de andere deelnemers besproken en is er ruimte voor vragen en toelichting. Het onderwerp Iedere week wordt een bepaald onderwerp besproken. In de twee trainingen die ik heb gevolgd, worden de onderwerpen echter niet standaard in een bepaalde training besproken. De trainers proberen de lijn te volgen van de programmabeschrijving, maar door tijdsgebrek lukt dit niet altijd. Dit heeft te maken met de deelnemers en de groep. Wanneer een deelnemer of de groep moeite heeft met een bepaald onderdeel of wanneer er bepaalde problemen zijn, wordt daar langer bij stil gestaan. Daarnaast wordt er ook veel tijd besteed aan de emotielijst en aan de gebeurtenissen en emoties die daarbij ter sprake komen. Hieronder volgt een beschrijving van de onderwerpen op basis van wat ik in de praktijk heb ervaren. Hierbij wordt de volgorde van de programmabeschrijving aangehouden: Training 1: Wat is agressie en welke emoties spelen hierbij een rol? Er wordt gevraagd waar de deelnemers aan denken bij agressie. Uiteindelijk komen de trainers bij de definitie dat er sprake is van een opeenstapeling van emoties die eruit komt. Er wordt uitgelegd dat er materiële, geestelijke en lichamelijke agressie is. Vervolgens wordt gevraagd welke uitwerkingen agressie kan hebben. De trainer zet enkele voorbeelden uiteen van positieve uitwerkingen en negatieve uitwerkingen. Daarna wordt ingegaan op de verklaring van agressie. De deelnemers komen zelf met het verleden, opvoeding, school en vrienden. De trainers gaan kort in op het nature/ nurture vraagstuk, waarbij wordt uitgelegd dat gedrag zowel aangeboren als aangeleerd is. Daarna wordt uitgelegd dat agressie een uiting van emotie is door middel van een ballon met vier ventielen. De vier emoties blij, boos, bang en bedroefd hebben allemaal hun eigen ventiel, waardoor de uiting naar buiten komt. Wanneer een ventiel verstopt zit, moet die emotie via een ander ventiel naar buiten. Hoe meer emoties door één ventiel naar buiten komen, hoe heftiger ze eruit zullen komen. De emoties blij en boos zijn voor de meeste mensen makkelijker te uiten dan bang en bedroefd. Wanneer deze emoties eruit komen bij het ventiel boos, zal er een explosie plaatsvinden: er zal dan (hevige) agressie volgen. Het is daarom belangrijk dat emoties geuit kunnen worden. Training 2: Een analyse van risicosituaties en verbaal en non-verbaal gedrag Aan de hand van een filmfragment wordt het S-R-C uitgelegd. De S staat voor situatie, de R staat voor reactie en de C staat voor consequentie. Bij elke situatie is altijd sprake van twee gtjes: gedachten en gevoel, die samen je reactie bepalen. Wanneer je je hier bewust van bent, kun je de reactie beïnvloeden.
41
Het is belangrijk om deze keten te kunnen toepassen op een bepaalde situatie en te bedenken dat de situatie vaststaat, maar dat je jouw reactie zelf bepaalt. Door middel van jouw reactie kun je dan invloed uitoefenen op de consequentie. Na de uitleg moeten alle deelnemers zelf een S-R-C bedenken. Vervolgens wordt uitgelegd wat het verschil is tussen verbale en non-verbale communicatie. Daarbij wordt duidelijk gemaakt dat 70- 80% van de communicatie plaatsvindt door nonverbaal gedrag. Veel deelnemers kijken hier van op. Daarna wordt er een rollenspel gespeeld dat wordt opgenomen op camera. In de rollenspelen die ik heb meegemaakt, speelde de vrouwelijke trainer een vriendin, vrouw of moeder die door middel van non-verbale communicatie duidelijk maakt dat ze erg boos is (bijvoorbeeld door de deur hard dicht te gooien). De deelnemers moeten dan verschillende manieren bedenken om te reageren op deze situatie. Training 3: Gedragstypen: hoe gaan bepaalde typen om met emoties Er wordt een spel gespeeld om gedragstypen te herkennen. Er zijn zeven gedragstypen: bink, meeloper, angstbijter, driftkop, vulkaan, robot en popeye. De trainers hebben kaartjes met daarop tekst, bijvoorbeeld: laat irritaties lang sudderen of gedraagt zich stoer. Deze kaartjes moeten de deelnemers bij een gedragstype plaatsen. Vervolgens moeten de deelnemers aangeven welk(e) gedragstype(n) het beste bij hen past en waarom. Daarna moeten de deelnemers de andere deelnemers bij een bepaald gedragstype plaatsen. Vervolgens wordt de agressietrap/ zegelkaart uitgelegd. Er wordt uitgelegd dat er treden lopen van rustig, naar geïrriteerd, naar boos, naar kwaad en dat daarna een explosie volgt. De kunst is de treden af te gaan/ te zorgen dat je zegeltjes kwijt raakt. Anders sta je nog bovenaan/ is de zegelkaart nog vol, waardoor je snel ontploft. Training 4: Risicosituaties en grenzen aangeven De trainers vragen de deelnemers wat risicofactoren voor hen zijn: wanneer word je boos/ agressief? Vervolgens wordt er een lijst uitgedeeld met factoren die een risico kunnen vormen. De deelnemers wordt gevraagd aan te geven welke factoren op hen van toepassing zijn. De deelnemers geven grotendeels dezelfde factoren aan: als een kind geslagen wordt, vreemdgaan, incest. Vervolgens wordt ingegaan op het aangeven van grenzen. De trainers tekenen een cirkel op het bord waarin een naam staat. Dan zetten de trainers alle dingen die ze belangrijk vinden in de cirkel, bijvoorbeeld familie, relatie, eerlijkheid, geld, respect, gezondheid. Als mensen aan deze zaken komen, dan gaan ze bij jou over de grens. Er wordt nog een tweede cirkel getekend waarin ‘de ander’ staat, dit kan bijvoorbeeld een vriend zijn, je baas of je vriendin. Iedereen heeft zo’n cirkel en ook grenzen. De rand van de cirkel geeft je grens aan. Het is heel belangrijk dat je jouw grenzen bewaakt. Dit kun je op verschillende manieren doen. Je kunt hier bijvoorbeeld om lachen of erop slaan. Als er iemand over je grens gaat, kun je op verschillende manieren reageren. Je kunt over je heen laten lopen, je komt op een verkeerde manier voor jezelf op (bijvoorbeeld door middel van asociaal of agressief gedrag) of je komt op een goede manier voor jezelf op, waarbij je eveneens de grens van de ander respecteert. Kenmerkend voor het gedragstype vulkaan is dat hij er heel lang niets aan doet, totdat het hem teveel wordt. En dan ineens… boem. Je hebt dan je eigen grenzen niet goed bewaakt, waardoor je knapt en dan de grenzen van de ander overtreedt.
42
Training 5: De gevolgen voor het slachtoffer Eerst wordt er een oefening gedaan: wie is het slachtoffer? De deelnemers krijgen een formulier waarop ze bij verschillende situaties moeten aangeven wie het slachtoffer is. Dit wordt vervolgens in de groep besproken. Het is niet bij iedereen duidelijk wat precies een slachtoffer is. Dit wordt uitgelegd. Verder wordt de oefening slechts kort behandeld. Vervolgens wordt een film getoond. In de ene training ‘Factor’ en in de andere ‘Gevaarlijke liefde’. Beide films gaan over slachtoffers van huiselijk geweld. Daarna worden de gevolgen die huiselijk geweld kan hebben uiteen gezet. Daarbij wordt ingegaan op lichamelijke, geestelijke, sociale en materiële gevolgen. De trainers vertellen eveneens dat mensen die in het verleden huiselijk geweld mee hebben gemaakt, het later vaak weer meemaken. Vrouwen worden later vaak weer slachtoffer en mannen worden later vaak dader. Vervolgens vragen de trainers wat je van de film kunt leren. Training 6: Gedragsalternatieven en het geven van kritiek De deelnemers moeten opschrijven wat er gebeurd is, waarvoor ze hier zitten. Daarna moeten ze vier momenten zoeken, waarop ze anders hadden kunnen reageren. Daarbij gaat het erom dat de situatie is zoals hij is, maar dat je altijd anders kunt reageren. Hierbij wordt ingegaan op gedragsalternatieven, zoals weglopen, eerst nadenken of ontspanning zoeken. Er wordt ingegaan op wat je kunt doen om te voorkomen dat je agressie opbouwt of om opgebouwde agressie kwijt te raken, zoals bijvoorbeeld sporten, muziek luisteren. Vervolgens worden de zeven stappen van het geven van kritiek uitgelegd: bedenk waar je het niet mee eens bent, zeg tegen de ander dat je iets wilt zeggen, zeg rustig waar je het wel me eens bent en leg uit waarom, zeg rustig waar je het niet mee eens bent en leg uit waarom, luister naar de reactie van de ander, vraag indien nodig om verduidelijking, vraag wat de ander eraan gaat doen. Daarbij worden de stappen toegepast op privé-situaties. Vervolgens moeten de deelnemers kritiek geven voor de camera in de vorm van een rollenspel, waarbij ze de zeven stappen moeten toepassen. Dit wordt vervolgens teruggekeken, waarbij wordt uitgelegd wat goed gaat en wat niet. Training 7: Het ontvangen van kritiek De zeven stappen van kritiek ontvangen worden uitgelegd en geoefend. De zeven stappen van kritiek ontvangen zijn: kijk de ander aan, luister wat de ander zegt en blijf rustig, vraag verduidelijking, zeg rustig waar je het wel mee eens bent, zeg rustig waar je het niet mee eens bent en leg uit waarom, doe een voorstel: vertel wat je eraan gaat doen, vraag een reactie van de ander op het voorstel. Dit wordt vervolgens geoefend in rollenspelen. Huiswerk Na het bespreken van het onderwerp wordt soms huiswerk gegeven over het onderwerp. Het geven van huiswerk verschilt per onderwerp.27 Het huiswerk krijgen de deelnemers soms op papier uitgereikt en soms wordt mondeling verteld wat het huiswerk is. Emotielijst Aan het einde van elke training wordt nogmaals de emotielijst ingevuld. Daarbij wordt besproken of er iets veranderd is en of deelnemers iets aan de training hebben gehad.28
27
In de trainingen die ik heb gevolgd, werd in beide groepen drie keer huiswerk gegeven (plus de eindopdracht). De deelnemers geven elke training hele uiteenlopende antwoorden: de ene deelnemer zegt dat hij wel iets aan de training heeft gehad en de andere deelnemer geeft aan van niet.
28
43
De laatste training Voor de eindtraining krijgen de deelnemers een opdracht mee naar huis. Ze moeten daarin aangegeven met welke verwachting ze aan de training zijn begonnen, of die verwachting is uitgekomen en wat ze geleerd hebben over bijvoorbeeld agressie, emotietrap of risicofactoren. Dit mag op allerlei manieren worden gepresenteerd, bijvoorbeeld voor het bord, maar ook met behulp van muziek of een tekening. De trainer benadrukt dat iedereen dit moet doen, anders kun je de training niet goed afronden. Na de presentaties geven de trainers aan wat ze van de deelnemers vonden en geven ze iedere deelnemer een tip. Tenslotte krijgen de deelnemers een certificaat dat ze de training met goed gevolg hebben afgelegd. Hierbij krijgen ze ook een tegoedbon: als een deelnemer een keer een probleem heeft dan kan hij de trainers bellen. Die kunnen dan kijken wat ze kunnen doen. 4.4 Positieve en/of negatieve bijdragen aan gedragsverandering In hoofdstuk 2 zijn empirische en theoretische grondslagen uiteengezet die relevant zijn voor dit onderzoek. Volgens de beschreven empirie en theorie kan de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld eerder tot gedragsverandering leiden, wanneer meer is voldaan aan bepaalde voorwaarden. In hoofdstuk 3.3 en bijlage 2 is duidelijk geworden dat uit deze voorwaarden vijf voorwaarden zijn geselecteerd waarvoor wordt gekeken of de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld er aan voldoet. Dit zijn de volgende voorwaarden: • Straf en positieve bekrachtiging Huiselijk geweld kan het beste aangepakt kan worden door een combinatie van straf en positieve bekrachtiging. • Papier en praktijk Papier en praktijk moeten overeen komen. Daarbij moeten de doelgroepen van de training, de inhoud van de training, de duur van de training, de methodieken waarop de training is gebaseerd en de doelen van de training, op papier en in de praktijk hetzelfde zijn. • Cognitieve factoren en actieve vormen van leren De training moet gebruik maken van en inspelen op cognitieve factoren. Daarnaast moet de training gebruik maken van actievere vormen van leren. • Openstaan voor de training De deelnemers moeten openstaan voor de training: de deelnemers moeten de training en de trainers serieus nemen en belangstelling of aandacht hebben voor de training. • Begrip De deelnemers moeten de training begrijpen, de trainers moeten opletten of deelnemers de training begrijpen en indien deelnemers iets niet begrijpen moeten de trainers hierop inspelen. De training in het kader van de voorwaarden ● Straf en positieve bekrachtiging In hoofdstuk 3.3 is beschreven dat onder straf het volgende wordt verstaan: een maatregel tegen iemand als vergelding voor een onrechtmatige daad, een verzuim of overtreding (Wolters, 1987). De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld wordt door justitie opgelegd wegens het plegen van huiselijk geweld. Voordat iemand in de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld terecht komt, heeft er een heel proces plaatsgevonden: een pleger van huiselijk geweld krijgt bijvoorbeeld te maken met politie en het Openbaar Ministerie.29 29
Zie bijlage 5 en 6.
44
De training kan gezien worden als een straf, in de zin van een maatregel als vergelding voor huiselijk geweld. De training is verplicht: wanneer de training niet naar behoren wordt afgerond, kunnen daders alsnog 13 dagen detentie opgelegd krijgen. Daarnaast kan het proces waarin de training is ingebed worden gezien als straf. Zo schrijft Bol (1995, p. 130): “Zo zouden aanhouding, verhoor, diverse dwangmiddelen enzovoort, door verdachten wel eens als een straf kunnen worden ervaren.” Veel plegers van huiselijk geweld maken deze zaken mee, voordat ze in de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld komen. De deelnemers van de training zouden dit dan ook als onderdeel van een straf kunnen ervaren. Positieve bekrachtiging is in hoofdstuk 3.3 beschreven als: het belonen van gewenst gedrag. De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is een specifiek soort straf, namelijk een leerstraf. In deze leerstraf wordt daders van huiselijk geweld meer inzicht in hun gedrag gegeven, zodat ze leren het ongewenste gedrag te beheersen. In de training wordt daders de gelegenheid geboden om zich van hun goede kant te laten zien. De daders worden daarvoor ook beloond. In de training ligt de nadruk op wat de deelnemers wel kunnen. Van de gedragstrainers en de andere deelnemers krijgen ze complimenten wanneer ze goed handelen. Dit kan in theorie zijn tijdens de training, wanneer ze bijvoorbeeld goed handelen in een rollenspel. Het kan ook in de praktijk zijn, wanneer deelnemers verhalen en ervaringen vertellen, waarbij ze goed hebben gehandeld. Daarnaast ontvangen de deelnemers bij afronding van de training een certificaat. De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is inderdaad te beschouwen als zowel een negatieve sanctie als een positieve bekrachtiger, waardoor de kans dat de training bijdraagt aan gedragsverandering, op dit punt niet wordt belemmerd. ● Papier en praktijk Doelgroep De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is bedoeld voor personen die voor lichtere geweldsdelicten in de huiselijke sfeer zijn veroordeeld. De TAB HG kan ten eerste opgelegd worden als transactie. Dit houdt in dat de verdachte al een traject ingaat, voordat hij naar de rechter gaat. Het verdere verloop van de zaak wordt dan bepaald en afgehandeld door de officier van Justitie. Wanneer de verdachte niet bekent of niet wil meewerken aan de transactie, dan gaat hij naar de rechter. Ten tweede kan de TAB HG direct worden opgelegd als vonnis door de rechter. Ten derde kan de TAB HG worden opgelegd bij reclasseringstoezicht, wanneer de reclasseringswerker dit nodig vindt. In de praktijk blijkt ‘een lichter geweldsdelict’ een subjectief element in zich te hebben30 : ‘In het algemeen worden voor een taakstrafzitting (een taakstraf kan bestaan uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide) verdachten opgeroepen die veroordeeld zouden kunnen worden voor hun vergrijp tot een maximum taakstraf van 120 uren (komt overeen met 3 maanden gevangenisstraf). Verder komen alleen feiten in aanmerking voor een transactieafdoening (artikel 74 wetboek van Strafrecht) waarop niet meer gevangenisstraf staat dan 6 jaren (een aantal zwaardere delicten valt dus voor een taakstraftransactie af, zoals zware mishandeling, artikel 302 wetboek van Strafrecht, waarop 8 jaar staat). Overigens kan wel een taakstraf opgelegd worden door bijvoorbeeld de lichtere variant van dat delict, te weten eenvoudige mishandeling, te hanteren bij de beoordeling.’
30
Deze informatie is afkomstig van een parketsecretaris.
45
‘Naast de OM taakstraftransactie zijn er de taakstraffen die door de rechter worden opgelegd (zie artikel 9 en 22c van het wetboek van Strafrecht). Een rechter kan een taakstraf opleggen in geval van misdrijven die worden bedreigd met een vrijheidsstraf (een strafmaximum geldt hier dus niet), of een geldboete, of ten aanzien van overtredingen die worden bedreigd met een vrijheidsstraf. Het aantal uren dat de taakstraf (opgelegd bij vonnis) kan duren, bedraagt ten hoogste 480, waarvan niet meer dan 240 uren werkstraf.’ Verder moeten personen geschikt zijn voor trainingen in groepsverband, ontvankelijk zijn voor de methodiek en inzien dat er iets scheefs zit in hun relatie. Personen mogen geestelijk en/ of lichamelijk niet afhankelijk zijn van drugs en ook personen die ernstige psychiatrische problematiek hebben komen niet in aanmerking. Hier wordt rekening mee gehouden bij het advies dat de reclassering uitbrengt aan het Openbaar Ministerie.31 Ook wordt hier aandacht aan besteed in het intake gesprek voor het starten van de training. Tijdens het onderzoek is echter gebleken dat er soms wel personen in de training zitten, die niet voldoen aan de voorwaarden. Zo ben ik tijdens het onderzoek een deelnemer tegen gekomen die niet goed Nederlands spreekt. Het lijkt me dan lastig om ontvankelijk te zijn voor de gehanteerde methodiek. Ook ben ik deelnemers tegen gekomen die van mening zijn dat ze ten onrechte in de training zitten. Het is geen criterium dat deelnemers het delict bekennen. Maar wanneer je vindt dat je ten onrechte in de training zit, lijkt naar mijn mening de kans niet groot dat je ontvankelijk bent voor de training. Over de totale deelname aan de training is het volgende bekend: Jaartal 2003 2004 2005 1e1/2 2006 Totaal
Aantal groepen HG 1 4 7 1 2 1
Aantal deelnemers per groep 3 8 8 9 8 6
Totale aantal deelnemers 3 32 56 9 16 6 122
Volgens cijfers van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering zijn er in totaal 122 deelnemers aan de TAB HG geweest. Hiertoe worden de personen gerekend die een intake hebben gehad. Dit aantal staat dan ook niet gelijk aan het aantal personen dat de Training Agressie Beheersing heeft gestart en afgerond. In de twee trainingen die ik heb gevolgd, zijn in de ene groep 6 personen gestart en hebben 4 personen de training afgerond32. In de andere training zijn 5 personen gestart. Deze 5 personen hebben de training allemaal afgerond.
31
Zie ook bijlage 6. De ene deelnemer is twee keer niet aanwezig geweest omdat hij ziek was, één keer zelfs zonder zich af te melden. Hierdoor is het retour gezonden naar justitie. De ander heeft gekozen om te gaan werken. Aan hem zijn nog wel een aantal alternatieven geboden, zo kon hij bijvoorbeeld een training later meedraaien. Ook hebben de trainers aangeboden om zijn baas te bellen om hierover te overleggen. Op de geboden alternatieven is hij niet ingegaan. Uiteindelijk is hij twee keer niet aanwezig geweest. Hierdoor is het retour gezonden naar justitie.
32
46
De personen die tot nu toe deel hebben genomen aan de TAB HG zijn over het algemeen mannen. Sinds de start hebben twee vrouwen de training gevolgd. Het huiselijk geweld dat gepleegd wordt, varieert van mishandeling van de partner, moeder, vader of kinderen tot het vernielen van spullen en bedreiging. Er wordt zeker rekening gehouden met de voorwaarden waaronder iemand mag instromen in de training. Toch zitten er personen in de training die niet voldoen aan bepaalde (instroom)criteria. Aan de voorwaarde ‘doelgroep’ voldoet de training niet volledig, hetgeen een belemmering kan zijn voor het verkrijgen van gedragsverandering. Inhoud In de programmabeschrijving staat dat de TAB HG een combinatie is van twee elementen: voorlichting over gedrag en over het ontstaan van agressie, en trainingen om verschillende gedrags- en cognitieve vaardigheden aan te leren. In de vorige paragraaf (hoofdstuk 6.2) komt duidelijk naar voren dat deze twee elementen inderdaad aan de orde komen bij de training. Er wordt veel aandacht besteed aan het ontleden van agressieketens en aan persoonlijke situaties. Daarbij wordt gebruik gemaakt van verschillende manieren van voorlichting en oefeningen om vaardigheden aan te leren: voorlichting door praten en op het bord schrijven, oefeningen door huiswerk, oefeningen in spelvorm, oefenen door het toepassen van de stof op privé-situaties, en rollenspelen. Voor het uitvoeren van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is er een handleiding voor de trainers. In deze handleiding wordt uiteengezet wat er in elke training behandeld dient te worden. Tijdens het volgen van de training en gesprekken met gedragstrainers, heb ik ervaren dat het vergelijken van deze handleiding (papier) en de praktijk niet eenvoudig is. Voor het onderzoek heb ik twee verschillende trainingsgroepen gevolgd, waar vier trainers bij betrokken waren (de trainingen huiselijk geweld worden altijd gegeven door een man- vrouw koppel, om zo een voorbeeldfunctie te geven). Wat opvalt bij de uitvoering van de training, is dat zowel de groepen als de trainers onderling van elkaar verschillen. De twee groepen die ik gevolgd heb, zijn moeilijk te vergelijken. De deelnemers in de groep van februari/maart waren veel gemotiveerder en serieuzer dan de deelnemers in de groep van maart/april. Daarnaast is het opvallend dat er tijdens de training zaken spelen die niet te vatten zijn in een beschrijving. Ik heb ervaren dat er gedurende het trainingsproces een soort groepsproces plaatsvindt. Dit proces kan echter zowel positief als negatief uitpakken. Dit gebeurde dan ook in de twee groepen. In de groep van februari/maart steunden de deelnemers elkaar, maar verbeterden ze elkaar ook en gaven ze elkaar advies. In de andere groep zat één deelnemer die de training totaal niet serieus nam. Deze deelnemer vond het belachelijk dat hij in de training zat en hij vond de training onzinnig. Daarbij stookte hij de rest van de groep enigszins op. Naast het feit dat de groepen met deelnemers niet goed vergelijkbaar zijn, werken de trainers ook verschillend. Hierbij kan worden gedacht aan uiteenlopende zaken, bijvoorbeeld: de ene trainer confronteert de deelnemers meer dan de andere trainer, de ene trainer is strenger dan de andere trainer en de ene trainer werkt gestructureerder dan de andere trainer. Ook worden er verschillende filmpjes in de trainingen gebruikt en proberen trainers op verschillende manieren informatie over te brengen, zoals bijvoorbeeld een spelvorm, uitleg of discussie. Alle gedragstrainers stemmen daarbij af op de groep die ze trainen. In elke groep zijn specifieke problemen of zaken waar extra aandacht aan wordt besteed. Daarnaast lopen de trainingen door elkaar, niet in elke vierde training wordt bijvoorbeeld hetzelfde behandeld.
47
Er wordt geprobeerd het programma te volgen, maar daarbij wordt afgestemd op de groep. Bovendien is het afhankelijk van de trainers. De handleiding wordt dan ook niet nauwgezet gevolgd. De handleiding lijkt ook niet echt bedoeld om nauwgezet te volgen, om zo een training op maat te geven. Door het geven van een training op maat zou de training kunnen leiden tot gedragsverandering. Op basis van dit element van de training lijkt er in ieder geval geen belemmering te zijn voor het verkrijgen van gedragsverandering. Duur Een gehele Training Agressie Beheersing Huiselijk geweld bestaat uit 8 trainingen, plus een inhaaltraining voor deelnemers die een training gemist hebben. In de handleiding staat dat een training 2 uur en 15 minuten duurt, inclusief een pauze van 10 minuten. In de praktijk duren de trainingen 2 uur waar de pauze bij in zit. Deze tijd blijkt te beperkt te zijn om alles te behandelen wat er in de handleiding staat. In de programmabeschrijving staat verder aangegeven dat er een uitgebreide intake is van 2 uur en dat er een individuele eindevaluatie is van 2 uur. De intake blijkt niet door alle gedragstrainers hetzelfde te worden gedaan, de ene trainer trekt hier meer tijd voor uit dan de andere. De meeste trainers blijken hier een uur mee bezig te zijn. De eindevaluatie blijkt vrijwillig te zijn. De deelnemers van de twee trainingen die ik gevolg heb, hebben geen eindevaluaties gehad. Ook het huiswerk dat gegeven wordt, is niet standaard. De opdrachten verschillen tussen de twee gevolgde trainingen. Ik denk, op basis van de resultaten in de training en de reacties van de deelnemers, echter niet dat de deelnemers een half uur per week aan het huiswerk besteden. Soms wordt het huiswerk zelfs helemaal niet gedaan. Hoewel hier enkele uitzonderingen op zullen zijn, en bepaalde deelnemers meer dan een half uur besteden aan het huiswerk. De 26 uur die op papier voor de training staat, is erg ruim genomen.Tijdens dit onderzoek is gebleken dat een gehele training ongeveer 19 uur in beslag neemt: er is een intake van 1 uur, 8 trainingen van 2 uur (16 uur) en 15 minuten huiswerk per week (2 uur). 33 Dit betekent dat de training over het algemeen 25% minder tijd in beslag neemt dan is voorgeschreven. De duur van de training komt op papier en in de praktijk niet overeen. De training is korter dan op papier staat, terwijl de tijd te beperkt blijkt te zijn om alle stof te behandelen. Dit kan een belemmering zijn voor het verkrijgen van gedragsverandering door de training. Methodieken Volgens de programmabeschrijving is de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld grotendeels gebaseerd op Cognitieve GedragsTraining. Ook wordt gebruik gemaakt van een cognitieve vorm van zelfcontrole, waarbij gebruik wordt gemaakt van inzichten uit de Rationeel- Emotieve Therapie. In de praktijk komt de Cognitieve GedragsTraining naar voren bij het vergroten van de competentie van de deelnemer. Ik heb ervaren dat de deelnemers positief benaderd worden tijdens de training. De trainers leggen niet zozeer de nadruk op wat de deelnemers allemaal fout hebben gedaan, als wel op het leren van nieuw gedrag. De trainers spreken de deelnemers aan op hun kwaliteiten, om deelnemers op die manier vertrouwen te geven dat zij zelf in staat zijn hun leven positief te beïnvloeden. Zo wordt geprobeerd vaardigheden en opgaven waar deelnemers in het dagelijks leven voor staan (taken) in evenwicht te krijgen.
33
Deze berekening geldt voor deelnemers in het algemeen. Er zullen uitzonderingen zijn, bijvoorbeeld deelnemers die wel een half uur of misschien wel een uur over het huiswerk hebben gedaan, die wel een intake van twee uur hebben gehad of die wel een individuele eindevaluatie hebben gehad.
48
In hoofdstuk 2.2 is het Competentiemodel uiteengezet. In dit model worden de volgende factoren beschreven die het evenwicht tussen taken en vaardigheden beïnvloeden: 1. Het verlichten van taken of het introduceren van nieuwe taken 2. Het vergroten van vaardigheden 3. Het reduceren van stressoren en het versterken van protectieve factoren Om het evenwicht te vergroten kan de training volgens de theorie van het Competentiemodel gericht zijn op deze factoren. In de praktijk heb ik ervaren dat de training aandacht besteed aan deze elementen op de volgende manieren: 1. Het verlichten van taken of het introduceren van nieuwe taken De trainers doen dit in de eerste plaats door het geven van informatie aan deelnemers. Dit kan door uit te leggen hoe bepaalde situaties in elkaar zitten. Dit gebeurt bijvoorbeeld doordat een groot probleem uiteengerafeld wordt, zodat het overzichtelijker is voor de deelnemers. Hierbij valt op dat trainers uitleg geven, maar niet echt dingen voorkauwen. Het geven van informatie heeft in dat opzicht betrekking op het (aan)leren van dingen, door deelnemers te stimuleren dingen te ondernemen. Zo zaten er in één van de trainingen die ik gevolgd heb, twee deelnemers die met problemen zaten. De trainers hebben deze deelnemers geadviseerd wat ze konden doen, maar hebben het initiatief bij de deelnemers zelf gelaten. De week erop werd teruggekoppeld: er werd gevraagd wat de deelnemers ondernomen hebben en wat het resultaat daarvan was. Vervolgens gaven de trainers deze deelnemers complimenten. De trainers helpen taken van een deelnemer verder verlichten door het benadrukken van sterke punten. Dit gebeurde in de training bijvoorbeeld op de volgende manier: de trainers zeggen tegen een deelnemer dat hij erg slim is en dat hij precies aanvoelt wanneer er een onprettige sfeer hangt. Hier moet hij gebruik van maken door zelf weg te lopen. Ook kregen deelnemers vragen van de trainers als: ‘Met wie kun je daar wel over praten?’ Op die manier worden taken verlicht doordat het sociale netwerk van de deelnemers betrokken wordt. 2. Het vergroten van vaardigheden In de training wordt geprobeerd vaardigheden te vergroten door middel van uitleg (voorlichting). Dit gebeurde zowel mondeling als met behulp van tekeningen op het bord en films. Daarnaast werd feedback gegeven, waarbij de deelnemers iets te horen kregen over hun gedrag. Gewenst gedrag werd gestimuleerd. Wanneer iemand bijvoorbeeld goed meedeed tijdens de training, werd dit benadrukt en wanneer iemand goed had gehandeld in een bepaalde situatie, kreeg hij complimenten. Ongewenst gedrag werd gecorrigeerd, zo werden deelnemers die te laat kwamen toegesproken. Ook gaven de trainers alternatieve manieren aan waarop deelnemers konden reageren. Verder heeft het trainingskoppel een voorbeeldfunctie: de training wordt altijd gegeven door een man en een vrouw, zodat de deelnemers hier een voorbeeld aan kunnen nemen. Deelnemers kunnen vaardigheden leren, door dit gedrag over te nemen (zie de theorie van Bandura in hoofdstuk 2.2). Of ze dit daadwerkelijk doen, is moeilijk te zeggen. Ook van de andere deelnemers en het commentaar dat zij krijgen kunnen deelnemers leren. Naast deze elementen komt in de praktijk naar voren dat vaardigheden worden vergroot door het doen van oefeningen. Zo werd huiswerk gegeven, waarin de stof werd toegepast. Ook werden rollenspelen geoefend, waarin deelnemers leren reageren op bepaalde situaties.
49
3. Het reduceren van stressoren en het versterken van protectieve factoren In hoofdstuk 2.2 zijn stressoren beschreven als situaties of gebeurtenissen waaraan iemand zich moeilijk kan onttrekken en die een negatieve invloed uitoefenen op zijn functioneren. Voorbeelden zijn ziekte, het verlies van een geliefd persoon of (gevolgen van) seksueel misbruik. Maar onder stressvolle gebeurtenissen worden ook gebeurtenissen en omstandigheden verstaan waarvan de negatieve invloed niet groot hoeft te zijn, maar die door betrokkenen als stressvol worden ervaren. In de training heb ik ervaren dat trainers soms adviseren om stressoren weg te nemen door bijvoorbeeld weg te lopen bij een bepaalde situatie. Daarnaast wordt deelnemers geleerd met bepaalde stressoren om te gaan, door bijvoorbeeld goed te luisteren en rustig te blijven. Protectieve factoren worden in de training versterkt doordat het zelfvertrouwen van de deelnemer wordt vergroot, bijvoorbeeld doordat in de training de nadruk ligt op hetgeen de deelnemer wel kan, in plaats van hetgeen hij niet kan. Daarnaast worden protectieve factoren versterkt door het stimuleren van sociale contacten. Zo geven de trainers advies aan de deelnemers om dingen te ondernemen met vrienden. Ook stimuleren de trainers het ondernemen van activiteiten. Eén van de deelnemers kreeg bijvoorbeeld het advies te gaan biljarten of vrijwilligerswerk te gaan doen. In het programma staat verder dat gebruik wordt gemaakt van een cognitieve vorm van zelfcontrole, waarbij elementen van de Rationeel- Emotieve Therapie worden gebruikt. Dit komt heel duidelijk tot uiting in het SRC-schema dat in training 2 is behandeld en gedurende alle trainingen terugkomt. Het uitgangspunt van Rationeel Emotieve Therapie is dat iemands gedrag ontstaat door opvattingen die iemand heeft over dit gedrag. Wanneer deze opvattingen irrationeel zijn, kunnen ze leiden tot disfunctioneel gedrag. Verandering van dat disfunctionele gedrag kan dan bereikt worden door verandering van die irrationele opvattingen. Het SRC- schema lijkt sterk op de cognitieve leertheorie van Beck, waarin ook expliciet aandacht wordt besteed aan de rol van het mentale proces. Deze cognitieve leertheorie stelt dat iemand in een bepaalde situatie bepaalde gevoelens en gedachten heeft. Deze gedachten en gevoelens bepalen welk gedrag een persoon gaat vertonen. In het SRC- schema staat de S voor situatie, de R voor reactie en de C staat voor consequentie. Bij elke situatie is altijd sprake van twee g-tjes: gedachten en gevoel, die samen je reactie bepalen. Wanneer je je hier bewust van bent, kun je de reactie beïnvloeden. Tijdens de training is uitgelegd dat het belangrijk is om deze keten te kunnen toepassen op een bepaalde situatie en te bedenken dat de situatie vaststaat, maar dat de deelnemers zelf hun reacties bepalen. Door middel van deze reactie, kan dan invloed uitgeoefend worden op de consequentie. In de uitvoering van de training zijn duidelijk onderdelen van Cognitieve GedragsTraining te vinden. Zo wordt gebruik gemaakt van elementen uit het Competentiemodel en van Rationeel Emotieve Therapie. Op basis van de methodieken is dan ook geen belemmering voor gedragsverandering door de training te verwachten.
50
Doelen Door het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld moet gewelddadig gedrag worden voorkomen en/of beëindigd. De drie subdoelen die centraal staan luiden: 1. De deelnemer dient zicht te krijgen op zijn eigen gedrag en agressieketen. 2. De deelnemer dient cognitieve vaardigheden te leren, waarmee hij invloed kan uitoefenen op het denken over zijn gedrag en agressieketen. 3. De deelnemer dient gedragsvaardigheden te leren waarmee hij risicosituaties zonder geweld tegemoet kan treden. Tijdens het volgen van de training en in interviews met gedragstrainers (zie hoofdstuk 6.3) komt naar voren dat aandacht wordt besteed aan deze drie subdoelen: het zijn alle drie onderdelen van de training. De doelen komen op papier en in de praktijk overeen, waardoor de kans dat de training effect heeft op het gedrag, op dit punt niet wordt belemmerd. ● Cognitieve factoren en actievere vormen van leren Onder cognitieve factoren worden in dit onderzoek gedachten en gevoelens verstaan, die van invloed zijn op gedrag. De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld besteedt veel aandacht aan cognitieve factoren. Zo begint en eindigt elke training met het invullen van de emotielijst, waarbij wordt uitgelegd dat agressie ook een emotie is. Deze lijst wordt ingevuld om emoties te leren herkennen, erkennen en onder woorden brengen. Ook wordt bij het bespreken van de emotielijst aandacht besteed aan gedachten. Zo vragen trainers bijvoorbeeld: “kun je uitleggen waarom jij je zo voelt?” Verder wordt in de training aandacht besteed aan de agressietrap en/of de zegelkaart. Op die manier leren deelnemers hoe agressie tot stand komt en kunnen ze hun gevoelens op tijd herkennen en erkennen. Ook de ballon met de vier ventielen dient ter verduidelijking van (het ontstaan van) emoties, waaronder agressie. In het SRC komt eveneens expliciet de rol van het mentale proces aan de orde. Bij de bespreking van het SRC wordt de wisselwerking tussen gedachten en gevoelens uitgelegd. Bovendien moeten de deelnemers het SRC toepassen door in hun eigen situatie momenten aan te geven, waarop ze anders hadden kunnen handelen en welke rol gedachten en gevoelens daarbij spelen. Onder actievere vormen van leren wordt in dit onderzoek verstaan: leren dat verder gaat dan het opdoen van kennis door te luisteren. De Training Agressie Beheersing huiselijk Geweld maakt gebruik van actievere vormen van leren. De training maakt gebruik van tekeningen op het bord en films. Ook worden spellen gespeeld. Deze spellen worden gespeeld ter verduidelijking van de stof, bijvoorbeeld het gedragstypenspel, en voor het oefenen van vaardigheden, bijvoorbeeld het rollenspel. Verder worden oefeningen gedaan, zoals wie is het slachtoffer en het geven en krijgen van kritiek. Verder krijgen deelnemers feedback. Gewenst gedrag wordt door de trainers gestimuleerd en ongewenst gedrag wordt verbeterd. Hierdoor bestaat er een terugkoppelingsmogelijkheid: deelnemers kunnen gedrag dat gestimuleerd wordt vaker gaan vertonen en gedrag dat bestraft wordt minder vaak. Ze leren dan door ervaring (zie ook Bandura in hoofdstuk 2.2). Ook krijgen deelnemers huiswerk, waarin ze de stof moeten toepassen op hun eigen situatie. De training maakt zowel gebruik maakt van cognitieve factoren als van actievere vormen van leren. De kans dat de training effect heeft op gedrag, wordt op dit punt dan ook niet belemmerd.
51
● Openstaan voor training Onder openstaan voor de training wordt verstaan: de mate waarin deelnemers belangstelling of aandacht hebben voor de training en de training en de trainers serieus nemen. Het hebben van belangstelling of aandacht voor de training verschilt per deelnemer. De ene deelnemer is bijvoorbeeld gemotiveerder dan de andere deelnemer en de ene deelnemer kan zich beter concentreren dan de andere deelnemer. Het serieus nemen van de training en de trainers verschilt ook per deelnemer. Zo zeggen bepaalde deelnemers dat ze echt iets willen leren in de training, terwijl andere deelnemers duidelijk maken (door verbaal en non-verbaal gedrag) dat ze de training onzin vinden. Deze factoren kunnen door verschillende zaken veroorzaakt worden. Zo kan het liggen aan de selectie voor de training (het bekennen van het delict is bijvoorbeeld geen criterium om in te stromen) of aan de groepssamenstelling (dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met het feit dat ouderen en jongeren bij elkaar in de groep zitten of dat deelnemers verschillende vormen van huiselijk geweld hebben gepleegd). Zoals hierboven reeds beschreven staat (bij de voorwaarde ‘papier en praktijk, inhoud’), heb ik in de twee groepen een soort groepsproces ervaren dat in de ene groep positief en in de andere groep negatief heeft uitgepakt. Ook de gedragstrainers kunnen invloed uitoefenen op de aandacht van de deelnemers en het serieus nemen. De trainers gaan bijvoorbeeld specifiek in op problemen die spelen in een bepaalde groep. De deelnemers én de groep hebben hier echter veel invloed op. Daarnaast gaan de gedragstrainers op verschillende manieren om met de deelnemers. De ene trainer is strenger en confronteert meer dan de andere gedragstrainer, hetgeen zeker verschillende reacties kan oproepen bij de deelnemers. Welke reactie is moeilijk te zeggen, de ene deelnemer heeft structuur en ‘gezag’ nodig, terwijl een andere deelnemer daar juist helemaal niet tegen kan en daardoor juist ‘in de weerstand gaat zitten’. Zowel de aandacht/ belangstelling als het serieus nemen van de training verschilt per deelnemer. Er is daarmee niet volledig voldaan aan deze voorwaarde. Hierdoor kan er een belemmering zijn voor het verkrijgen van gedragsverandering. ● Begrip Onder het begrijpen van de training wordt verstaan: dat deelnemers de training snappen, hetgeen wordt afgeleid uit antwoorden die deelnemers geven en vragen die deelnemers stellen, en dat de trainers hierop inspelen wanneer dit niet zo is. Uit de antwoorden die deelnemers geven bij het bespreken van oefeningen en uit het stellen van bepaalde vragen, blijkt dat niet alle deelnemers alles snappen. Bij het bespreken van de oefening ‘Wie is het slachtoffer’ kwam bijvoorbeeld naar voren dat niet alle deelnemers begrepen wat een slachtoffer is. Er zat ook een deelnemer in de training die bepaalde dingen niet snapte, omdat hij niet goed Nederlands sprak. Dit punt is ook al genoemd onder de voorwaarde die wordt gesteld aan de doelgroep. Tijdens de gevolgde trainingen lette de trainers goed op of de deelnemers begrepen wat er in de training werd uitgelegd. Wanneer een deelnemer iets niet begreep of de betekenis van een bepaald woord niet begreep, gingen ze hier dieper op in. Ook zochten trainers interactie met de deelnemers. Zo stelden ze vragen om te achterhalen hoe iemand ergens over denkt, of hij iets begrijpt of om dieper op een probleem in te gaan.
52
Of deelnemers de stof begrijpen van de training, verschilt per deelnemer. De gedragstrainers spelen hier echter goed op in, waardoor deelnemers de training beter zullen begrijpen. In dit opzicht wordt de kans dat de training effect heeft op gedragsverandering, niet duidelijk belemmerd. Maar het feit dat sommige deelnemers de training misschien (ondanks de inzet van de trainers) nog niet begrijpen, kan een belemmering zijn voor het verkrijgen van gedragsverandering. 4.5 Conclusie De antwoorden op de vragen 1a, 1b en 1c luiden: 1a. Wat is de formele opzet en wat zijn de formele doelstellingen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is bedoeld voor personen die lichtere geweldsdelicten in de huiselijke sfeer hebben gepleegd. Deze straf wordt door justitie opgelegd en wordt gefinancierd door het ministerie van Justitie. Het is een verplichte training: wanneer de training niet met goed gevolg wordt afgerond, kunnen alsnog 13 dagen celstraf worden opgelegd. De training beoogt deelnemers in 26 uur leren alternatieven te ontwikkelen voor agressief gedrag. Het volgen van de training moet deelnemers in de eerste plaats zicht geven op hun gedrag en agressie. In de tweede plaats moeten deelnemers cognitieve vaardigheden en gedragsvaardigheden aanleren. Op deze manier wordt getracht gewelddadig gedrag te voorkomen en/of te beëindigen. 1b. Hoe gaat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in de praktijk in zijn werk? Elke training begint met het invullen van de emotielijst, waarbij in wordt gegaan op gebeurtenissen van de afgelopen week. Daarna wordt eventueel huiswerk besproken. In elke training staat een ander onderwerp centraal, dat besproken wordt door middel van uitleg door de trainers (zowel mondeling als schriftelijk op het bord), films, spellen en het doen van oefeningen. Er wordt ingegaan op wat agressie is en welke emoties daar bij betrokken zijn, het analyseren van risicosituaties en non-verbaal gedrag, verschillende gedragstypen, risicosituaties en het aangeven van grenzen, de gevolgen voor het slachtoffer, gedragsalternatieven, het geven van kritiek, en het ontvangen van kritiek. Eventueel wordt er huiswerk gegeven voor de volgende week. Elke training eindigt weer met het invullen van de emotielijst. 1c. Zijn er elementen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld waarvan een positieve en/ of een negatieve bijdrage aan gedragsverandering kan worden verwacht, en zo ja, welke? Uit de empirie en theorie heb ik enkele voorwaarden geselecteerd, die van belang zijn voor gedragsverandering. De kans dat de training daadwerkelijk leidt tot gedragsverandering is groter, naarmate beter is voldaan aan deze voorwaarden.
53
De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld blijkt zowel een negatieve sanctie als een positieve bekrachtiger te zijn. Daarnaast is het programma van de training afgestemd op de groep. Verder zijn in de uitvoering van de training duidelijk onderdelen van Cognitieve GedragsTraining te vinden en wordt gebruik gemaakt van actievere vormen van leren. Ook de doelen komen op papier en in de praktijk overeen. Van deze elementen van de training kan op basis van de empirie en theorie een bijdrage worden verwacht aan gedragsverandering. De training voldoet echter niet volledig aan de voorwaarden. Zo wordt er wel rekening gehouden met de voorwaarden waaronder iemand mag instromen in de training, maar toch zitten er personen in de training die niet voldoen aan bepaalde voorwaarden. Daarnaast blijkt de training in de praktijk bijna 25% minder tijd in beslag te nemen dan in de programmabeschrijving vermeld staat. Tenslotte staan niet alle deelnemers open voor de training en begrijpen niet alle deelnemers de training. Deze elementen van de training kunnen een belemmering zijn voor het verkrijgen van gedragsverandering.
54
55
Hoofdstuk 5 – De gevolgen van de training: ontwikkeling van geweldsincidenten In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de volgende vraag: 2a. Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed op gewelddadig gedrag volgens BPS, en zo ja, wat voor invloed? Hieronder zal eerst een toelichting worden gegeven op het BPS- onderzoek, waarbij beschreven wordt waar ik tegen aan ben gelopen tijdens het onderzoek. Vervolgens zullen de resultaten uiteengezet worden. Daarna volgt de conclusie, waarin antwoord wordt gegeven op vraag 2a. 5.1 Toelichting BPS- onderzoek Op de lijst van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld van september/ oktober en november/ december 2004 staan 16 personen. Tijdens het onderzoek bleek dat één van deze personen nooit heeft deelgenomen aan de training, omdat hij geen vaste woon- en verblijfplaats had en niet kon worden getraceerd. Voor de 15 personen die aan deze Trainingen Agressie Beheersing Huiselijk Geweld hebben deelgenomen, zijn alle mutaties doorgelezen tussen 1,5 jaar vóór de training en 1,5 jaar na de training. Voor de training van september/ oktober 2004 geldt de periode van maart 2002 tot en met april 2006. Voor de training van november/ december 2004 geldt de periode van mei 2002 tot en met juni 2006. Alle mutaties zijn genoteerd en alle mutaties die betrekking hebben op huiselijk geweld of ander geweld zijn in een Excel- bestand gezet.34 Eén van deze 15 personen heeft deelgenomen aan de training en heeft de training ook met goed gevolg afgelegd, maar bij het BPS- onderzoek bleek dat een deel van de aangiften die tegen deze deelnemer zijn gedaan, zijn opgenomen door een ander politie korps.35 Het politiesysteem van de Politie Twente geeft om die reden geen juist beeld van de registratie van geweld gepleegd door deze persoon36. Daarom is besloten deze deelnemer uit het BPSonderzoek te laten. 5.2 Resultaten BPS- onderzoek Excel- bestanden Alle geweldsincidenten en alle incidenten huiselijk geweld, die betrekking hebben op de 14 deelnemers en plaats hebben gevonden 1,5 jaar vóór tot en met 1,5 jaar na de training, zijn in Excel gezet. Ter controle Ter controle is voor de 14 deelnemers nagegaan of ze nog steeds in de regio Twente wonen, om te voorkomen dat iemand niet meer in het politiesysteem van de politie Twente voorkomt, alleen omdat hij verhuisd is.
34
Zie voor toelichting hoofdstuk 3.3. In dit geval betrof het de vriendin van de deelnemer die aangifte(n) heeft gedaan tegen hem bij de politie in Kampen. 36 Het politiesysteem van de Politie Twente kan een onvolledig beeld geven, zie ook hoofdstuk 1.3. en 3.5. Bij deze betrokkene is het echter zeker dat het politiesysteem van de Politie Twente geen volledig beeld geeft. Om die reden is hij uit het BPS- onderzoek gelaten. 35
56
Dit is op 2 mei nagekeken in de Gemeentelijke Basis Administratie. Met deze gegevens wordt duidelijk op welke adres iemand ingeschreven staat op 2 mei. Dit zegt verder niets over het feit of hij daar daadwerkelijk woonachtig is. Daarnaast is gekeken of deelnemers sinds de tweede helft van 2004 in detentie hebben gezeten of zitten. Het is dan lastig om huiselijk geweld of een ander geweldsdelict te plegen. Dit is achterhaald middels het justitieel documentatiecentrum van de arrondissementsrechtbank te Almelo. Het overzicht met de resultaten van de controle is te vinden in bijlage 7. Uit het overzicht is op te maken dat bij de deelnemers 7, 13 en 14 afwijkende resultaten zijn gevonden. Deelnemer 7 is niet traceerbaar via de Gemeentelijke Basis Administratie. Via Infodesk van de Politie Twente is naar voren gekomen dat hij waarschijnlijk is geëmigreerd. Deze deelnemer komt weliswaar niet meer voor in BPS van de Politie Twente, maar aangezien hij waarschijnlijk is geëmigreerd, wil dit niet zeggen dat hij geen geweld meer heeft gepleegd. Om een juist beeld te krijgen, wordt deelnemer 7 dan ook niet meegenomen in de analyse. Deelnemer 13 heeft in detentie gezeten van 13 april tot 4 mei 2006, en heeft in die tijd geen geweld kunnen plegen. Omdat dit echter een korte periode betreft, zal dit geen storende invloed hebben en blijft deze deelnemer in de analyse. Deelnemer 14 staat niet ingeschreven in Twente. Deze deelnemer woont in Meppel. Hij woonde daar echter ook al in 2004. De persoon die aangifte heeft gedaan woont (nog steeds) in Rijssen, wat wel onder de Politie Twente valt. Ook deze deelnemer blijft daarom in de analyse. Een overzicht van de resultaten Uiteindelijk zijn er dertien deelnemers meegenomen in de analyse. Dit leidt tot het overzicht in bijlage 8. Grafieken De gegevens uit deze bijlage zijn ook grafisch weer te geven:
Verdeling van het totale aantal incidenten huiselijk geweld in BPS (N= 61) voor, tijdens en na de training. 60 50 40 30 20 10 0 1,5 jaar voor de training
Tijdens de training
1,5 jaar na de training
Totale aantal incidenten huiselijk geweld per periode
57
Verdeling van het totale aantal geweldsincidenten (incl. HG) in BPS (N= 66) voor, tijdens en na de training. 60 50 40 30 20 10 0 1,5 jaar voor de training
Tijdens de training
1,5 jaar na de training
Totale aantal geweldsincidenten (incl. HG) per periode
Toelichting op de resultaten Een duidelijke daling Door de 13 betrokkenen zijn er in totaal 66 geweldsincidenten gepleegd, waarvan 61 incidenten huiselijk geweld betreffen. Wanneer we kijken naar het tijdstip waarop deze incidenten zijn gepleegd, zien we het volgende: van de 66 geweldsdelicten hebben er 53 plaatsgevonden in de 1,5 jaar voordat de betrokkenen de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld hebben gevolgd, en 10 in de 1,5 jaar nadat de betrokkenen de training hebben gevolgd. Het totale aantal geweldsdelicten (66) is 100 %. Dit betekent dat iets meer dan 80 % van de geweldsdelicten (53 van 66) heeft plaatsgevonden in de 1,5 jaar voordat de betrokkenen de training hadden gevolgd en iets meer dan 15 % (10 van de 66) in de 1,5 jaar nadat de betrokkenen de training hadden gevolgd.37 Met betrekking tot huiselijk geweld zien we het volgende: van de 61 incidenten huiselijk geweld (100 %), heeft 82 % (50 van de 61) plaatsgevonden in de 1,5 jaar voordat de betrokkenen de training hebben gevolgd, en bijna 15 % (9 van de 61) heeft plaatsgevonden in de 1,5 jaar nadat de betrokkenen de training hebben gevolgd.38 In totaal zijn er door de 13 deelnemers 53 geweldsincidenten gepleegd, in de 1,5 jaar vóór deelname aan de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Van deze 53 geweldsincidenten betreffen 50 incidenten huiselijk geweld. Dit betekent dat er gemiddeld 4,1 geweldsincidenten per persoon c.q. 3,8 huiselijk geweldincidenten per persoon zijn gepleegd vóór deelname aan de Training Agressie Beheersing. 37
80% plus 15% maakt nog geen 100%. Deze 5% van de geweldsdelicten heeft plaatsgevonden tijdens de training. Dit wordt verder buiten beschouwing gelaten. 38 Iets meer dan 3% van het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden tijdens de training. Dit wordt verder buiten beschouwing gelaten.
58
In de 1,5 jaar na de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld hebben de 13 deelnemers in totaal 10 geweldsincidenten gepleegd. Hiervan betreffen 9 incidenten huiselijk geweld. In de 1,5 jaar nadat de 13 betrokkenen de training hebben gevolgd, hebben ze daarmee gemiddeld per persoon 0,8 geweldsincidenten gepleegd c.q. 0,7 huiselijk geweldincidenten. In een tabel ziet het er als volgt uit:
1,5 jaar vóór de training 1,5 jaar na de training
Totale geweldsdelicten per persoon 4,1 0,8
Huiselijk Gewelddelicten per persoon 3,8 0,7
Vóór de training werden per persoon gemiddeld 4,1 geweldsdelicten gepleegd en na de training 0,8. Dit betekent een vermindering van 80,5 %. Vóór de training werden per persoon gemiddeld 3,8 huiselijk gewelddelicten gepleegd en na de training 0,7. Dit betekent een vermindering van huiselijk geweld gepleegd per persoon van 81,6 %. Spreiding van de daling Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat de 13 betrokkenen in de 1,5 jaar vóór het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld meer geweld hebben gepleegd, dan in de 1,5 jaar na het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Bovenstaande gegevens zeggen echter iets over de 13 deelnemers gezamenlijk. Om preciezer te kijken naar de aard van de daling, zijn de resultaten per deelnemer op een rij gezet. Deze resultaten zijn te vinden in bijlage 9. Uit de tabel in bijlage 9 blijkt dat 4 betrokkenen geweldsdelicten, exclusief huiselijk geweld, hebben gepleegd. Door 3 van de 4 betrokken zijn in de 1,5 jaar na het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld minder gewelddelicten gepleegd dan in de 1,5 jaar vóór het volgen van de training. De 4e persoon heeft vóór de training geen geweldsdelicten (exclusief huiselijk geweld) gepleegd en na de training 1 geweldsdelict. De betrokkenen hebben de training opgelegd gekregen voor het plegen van huiselijk geweld. Alle 13 betrokkenen hebben dan ook huiselijk geweld gepleegd. Door 12 van de 13 betrokkenen is in de 1,5 jaar na het volgen van de training minder huiselijk geweld gepleegd dan in de 1,5 jaar vóór het volgen van de training. De 13e persoon heeft vóór en na de training evenveel huiselijk gewelddelicten gepleegd. Wanneer wordt gekeken naar het totale aantal gepleegde geweldsdelicten (geweld inclusief huiselijk geweld) komt naar voren dat 12 van de 13 betrokkenen in de 1,5 jaar na het volgen van de training minder geweld hebben gepleegd dan in de 1,5 jaar vóór de training. De 13e persoon heeft vóór en na de training evenveel geweld plus huiselijk geweld gepleegd.39
39
De 13e persoon heeft geen betrekking op deelnemer 13 in bijlage 9. Het gaat er hier om dat 12 personen minder geweld hebben gepleegd en dat er voor de 13e persoon geen invloed is geconstateerd.
59
5.3 Conclusie Het antwoord op vraag 2a luidt: 2a. Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed op gewelddadig gedrag volgens BPS, en zo ja, wat voor invloed? Op basis van BPS lijkt de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in dit onderzoek een positieve invloed te hebben op gewelddadig gedrag. De 13 betrokkenen in dit onderzoek staan gezamenlijk in de 1,5 jaar na het volgen van de training duidelijk minder vaak geregistreerd in BPS voor geweldsdelicten en huiselijk gewelddelicten dan in de 1,5 jaar vóór de training. Gemiddeld zijn er 4,1 geweldsincidenten per persoon c.q. 3,8 huiselijk geweldincidenten per persoon gepleegd in de 1,5 jaar vóór deelname aan de Training Agressie Beheersing. In de 1,5 jaar na de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld zijn per persoon 0, 8 geweldsincidenten gepleegd c.q. 0, 7 huiselijk geweldincidenten. Dit betekent een vermindering van 80,5%, respectievelijk 81,6 %. Wanneer wordt gekeken naar het geweld per deelnemer is te zien dat 12 van de 13 personen die hebben deelgenomen aan de training in de 1,5 jaar na het volgen van de training minder vaak geregistreerd staan in BPS voor huiselijk geweld en het totale geweld, dan in de 1,5 jaar vóór het volgen van de training. Voor 12 van de 13 deelnemers is dus een verbetering te constateren na het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Voor de 13e deelnemer is er geen verandering te constateren. Op basis van BPS kan dan ook worden geconcludeerd dat er na het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld een positieve invloed te constateren is op het gewelddadig gedrag van bijna alle 13 personen in dit onderzoek. Voor één persoon is er geen invloed op gewelddadig gedrag. Nieuwe vraag Het lijkt er op dat de Training Agressie Beheersing Huiselijk geweld een positieve invloed heeft op gewelddadig gedrag. In hoofdstuk 3.5 zijn echter de kanttekeningen van het onderzoeken met behulp van BPS al aan de orde geweest. Daar is duidelijk geworden dat het niet geregistreerd staan in BPS van de Politie Twente niet daadwerkelijk hoeft te betekenen dat het geweld is gestopt. Wanneer we wel uit gaan van een juist beeld van BPS van de Politie Twente, zit er echter nog een addertje onder het gras. Het is namelijk niet zo dat de conclusie kan worden getrokken dat het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld ertoe leidt dat er een positieve invloed is op gewelddadig gedrag. Er kunnen andere factoren van invloed zijn geweest op de positieve invloed op dit gedrag. Deelnemers hebben bijvoorbeeld te maken met meerdere maatregelen. Zo komen ze in contact met politie en justitie en kunnen ze reclasseringstoezicht hebben. De conclusie roept dan een belangrijke vraag op, want wat zorgt er nu eigenlijk voor dat personen na het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld minder vaak in BPS voorkomen? Door middel van interviews is getracht dit te achterhalen. Hierover is meer te lezen in het volgende hoofdstuk.
60
61
Hoofdstuk 6 – De gevolgen van de training: beleving van de training In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de volgende vragen: 2b. Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed op gewelddadig gedrag volgens deelnemers en gedragstrainers, en zo ja, wat voor invloed? 2c. Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld nog andere positieve en/ of negatieve gevolgen volgens deelnemers en gedragstrainers, en zo ja, welke? 2d. Welke factoren dragen volgens deelnemers en gedragstrainers bij aan de positieve en aan de negatieve gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? Hieronder worden eerst de resultaten van de interviews met de deelnemers uiteengezet. Daarna volgen de resultaten van de interviews met de gedragstrainers. Vervolgens worden discussiepunten gepresenteerd die voortvloeien uit de interviews. Tenslotte volgt de conclusie, waarin antwoord wordt gegeven op de vragen 2b, 2c en 2d. 6.1 Resultaten interviews deelnemers Algemeen oordeel over de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld De meeste geïnterviewde deelnemers zijn positief over de training. Vier deelnemers geven aan dat ze de training “wel oké” (1 deelnemer), “goed” (2 deelnemers) en “heel goed” (1 deelnemer) vonden. Eén van die deelnemers vond de training wel “rommelig”. De vijfde deelnemer vond het vervelend, maar achteraf vond hij de training best leuk. Deze deelnemer is er ook trots op dat hij de training heeft afgerond: “Ik laat vaak het diploma zien aan anderen.” Eén deelnemer vond het tijdsverspilling. Een andere deelnemer gebruikte de woorden: “frustrerend, zielig en nep”. Deze deelnemer is helemaal niet te spreken over hulpverleningsinstanties. De oordelen over de plus- en minpunten lopen erg uiteen. Een pluspunt dat meerdere geïnterviewde deelnemers (3 van de 7) noemen zijn de andere deelnemers. Deelnemers geven aan dat ze goed kunnen praten met andere deelnemers en dat ze kunnen kijken hoe andere deelnemers reageren. Zo zei een deelnemer: “Ik heb veel geleerd van de verhalen van de groep” en een andere deelnemer: “In de training zie je hoe mensen het anders aanpakken, daar leer je van”. Verder wordt tijdens de interviews duidelijk dat meerdere deelnemers (3 van de 7) de training te kort vinden. Een deelnemer zei: “Acht lessen en elke les twee uurtjes per week is te weinig. Als het elke week drie of vier uur was per keer dan zou je meer leren.” Een andere deelnemer vond één keer in de week training voor acht weken te kort, omdat “je het dan bij wijze van spreken voor de volgende training alweer vergeten bent”. Gevolgen voor agressie en geweld Bijna alle geïnterviewde deelnemers geven aan dat ze agressie niet anders ervaren sinds het volgen van de training (6 van de 7 deelnemers). Een deelnemer omschreef dit als volgt: “Dat gevoel van binnen is moeilijk uit te leggen. Dat opeenstapelen van gevoelens gebeurt nog steeds.” De geïnterviewde deelnemers gaan echter wel anders om met agressie (6 van de 7 deelnemers). Alle deelnemers geven aan dat het geweld minder vaak voorkomt en de meeste (6 van de 7) deelnemers zeggen dat het geweld minder erg is. Zo vertelde de deelnemer die het opeenstapelen van gevoel moeilijk kon uitleggen dat “het nu in bedwang is”. Andere deelnemers vertelden: “Ik ben bezig rustig te blijven” en “Ik schreeuw nu hard. Ik zeg eerder wat ik denk”.
62
Waardoor worden deze gevolgen veroorzaakt? Een kleine meerderheid van de geïnterviewde deelnemers (4 van de 7) geeft aan dat het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de gevolgen voor agressie en geweld. Drie van deze vier deelnemers geven aan dat ze ook vóór de training weinig last van agressie (2 deelnemers) of confrontaties/ ruzies hadden (1 deelnemer). Twee deelnemers omschreven dit als volgt: “Ik ben sowieso geen gewelddadige jongen” en “sinds de training is het niet meer voor gekomen. Maar vóór de training kwam het eigenlijk ook weinig voor”. Van de drie deelnemers die vinden dat de training geen gevolgen heeft gehad voor agressie en geweld, geeft één deelnemer aan dat hij vóór de training weinig last van agressie had. Verder komen er twee andere opvallende dingen naar voren uit de interviews. Ten eerste is de leefsituatie van de meeste (6 van de 7) geïnterviewde deelnemers veranderd. Deze veranderingen kunnen duidelijk van invloed zijn op de mate waarin situaties konden resulteren in agressie en geweld. Zo zijn twee deelnemers op zichzelf gaan wonen. Een andere deelnemer is gescheiden. Een vierde deelnemer heeft de relatie met zijn vriendin verbroken. Deze deelnemer geeft ook aan dat hij drie dagen in de cel heeft gezeten. Eén deelnemer vertelt dat hij een jaar geen contact heeft gehad met zijn zoon. Hij heeft nu sinds ongeveer een half jaar wel weer contact en dit contact verloopt goed. De zesde deelnemer is afgekickt van een softdrugverslaving. Vijf van deze zes deelnemers geven ook aan dat het veranderen van de situatie heeft bijgedragen aan het hebben van minder agressie en het uiten van minder geweld. Zo zei een deelnemer: “Het komt minder vaak voor, maar niet door de training. Doordat ik weg ben uit die situatie, ik woon niet meer thuis.” De geïnterviewde deelnemers geven overigens allemaal aan dat de verandering in hun leefsituatie niet door de training komt, maar dat deze verandering al gaande was of al gepland was. Ten tweede valt op dat een kleine meerderheid van de deelnemers (4 van de 7) aangeeft dat ze nu anders omgaat met agressie en geweld, omdat ze niet meer in aanraking wil komen met justitie (1 deelnemer) en politie (3 deelnemers). Een deelnemer zei: “Ik probeer me in te houden, want ik wil niet meer met justitie in aanraking komen.” Over de politie vertelde een deelnemer: “Toen na het intrappen van die ruit, kwam de politie me ophalen en moest ik een paar uur in zo’n cel. En iedereen kijkt als de politie bij je komt. Ik wil geen politie meer aan de deur.” Een andere deelnemer zei: “Ik heb elf dagen in de cel gezeten en daar heb ik veel nagedacht. Dat vond ik het ergst.” Hierboven is beschreven dat vier van de zeven deelnemers aangeven dat het volgen van de training daadwerkelijk heeft bijgedragen aan minder agressie en geweld. Maar wat van de training zorgt dan (wel of niet) voor dat effect? Hoezo leidt de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld (niet) tot minder agressie en geweld? De vier deelnemers die aangeven dat de training heeft geleid tot minder agressie en geweld, vertellen dat ze beter (kunnen) communiceren door het volgen van de training. Zo zei een deelnemer: “Ik heb leren praten met mijn familie en met de kinderen.” Twee van de vier deelnemers geven ook aan dat ze “zijn gaan nadenken”. De andere twee deelnemers geven naast het beter communiceren aan dat ze in de training hebben geleerd om confrontaties uit de weg te gaan door zelf weg te lopen: “Ik heb geleerd om confrontaties uit de weg te gaan. Daar houd ik me ook aan. Als ik voel dat er spanning hangt, dan ga ik weg.”
63
Verder worden ‘openstaan voor de training’ en ‘de fase waarin een deelnemer zich bevindt’ genoemd als factoren die van invloed zijn op het wel of niet werken van de training. Zo geeft een deelnemer -die vindt dat de training geen gevolgen heeft gehad voor agressie en geweldaan dat het tijdens de training “te druk was in zijn leven”. Twee andere deelnemers -die aangeven dat de training wel gevolgen heeft gehad voor agressie en geweld- geven aan dat ze “wilden veranderen”. Daarnaast noemen meerdere deelnemers de groepsgenoten als pluspunt van de training. Deelnemers geven verder als verklaring voor het niet hebben van invloed op agressie en geweld dat ze de training te kort vinden (zie ook het algemene oordeel over de training). Eén geïnterviewde deelnemer is van mening dat het te lang duurde voordat hij in de training kwam: “Er zat nu een jaar tussen, dat is te lang. Ik had het al achter me gelaten en dan wordt het weer naar boven gehaald. Als ik de training eerder had gevolgd, had ik meer kunnen leren.” Andere gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld Bijna de helft van de deelnemers (3 van de 7) geeft aan dat de training geen andere gevolgen heeft gehad. Eén deelnemer geeft aan dat de training negatieve gevolgen heeft gehad omdat het verplicht was.40 Drie deelnemers geven uiteenlopende positieve gevolgen aan. Daarbij wordt twee keer aangegeven dat er meer of betere communicatie is. Dit wordt echter ook genoemd (als verklaring) voor de gevolgen voor agressie en geweld. 6.2 Resultaten interviews gedragstrainers Een algemeen beeld De geïnterviewde gedragstrainers willen door middel van de training het recidiverisico verminderen. Deelnemers zitten in de training voor het plegen van huiselijk geweld en de training moet dit geweld verminderen. Het uiteindelijk doel daarbij is dat het geweld stopt. Dit proberen de trainers te bereiken in twee stappen. In de eerste plaats moeten de deelnemers inzicht krijgen in hun emoties en daarmee in hun agressie (agressie is een emotie) en hun handelen. Vervolgens moet dit leiden tot gedragsverandering. De trainers willen dit bereiken door inzicht te geven in emoties en daarna nieuw gedrag aan te leren. Daarbij gaan ze af op het verhaal dat de deelnemer zelf vertelt. Er wordt bij de training geen gebruik gemaakt van informatie uit politiedossiers. De deelnemers worden ook niet echt geconfronteerd met het delict dat ze hebben gepleegd. Het bekennen van het delict is geen criterium om in te kunnen stromen in de training. Deelnemers moeten wel inzien dat er iets scheef zit in hun relatie. Alle trainers betwijfelen het nut van confrontatie. Ze geven aan dat er bij confrontatie “meer weerstand zal ontstaan”. Volgens twee gedragstrainers wordt er in het voortraject al voldoende aandacht besteed aan het delict. Daarnaast wordt twee keer aangegeven dat tijdgebrek een rol speelt. Invloed op gewelddadig gedrag De vijf geïnterviewde trainers stellen dat iedereen die de training afrondt, wel iets van de training leert. De mate waarin ze iets leren, verschilt echter per deelnemer. Alle trainers denken dat de training een positieve invloed heeft op gewelddadig gedrag. Ze geven daarbij echter aan dat dit niet altijd zal leiden tot het stoppen van het geweld. Het valt op dat de trainers aangeven dat dit ook niet bij alle deelnemers realistisch is. Meerdere trainers geven aan dat ze tevreden zijn wanneer de kans op recidive verminderd is.
40
Dit is niet zozeer te wijten aan de training, als wel aan zijn gedrag, waarvoor hij straf opgelegd heeft gekregen.
64
Waardoor worden deze gevolgen veroorzaakt? Alle geïnterviewde trainers zijn van mening dat deze positieve invloed op gewelddadig gedrag (mede) veroorzaakt wordt door de vorm van de training. Vier trainers noemen daarbij het inzicht geven in emoties en het aanreiken van manieren om gedrag te veranderen. Eén trainer noemt als kracht van de training dat ieder onderwerp op meerdere manieren behandeld wordt. Verder komt uit alle vijf interviews naar voren dat het groepsproces een belangrijke rol speelt. Een punt dat meerdere trainers minder sterk vinden, is de beschikbare tijd. Drie trainers geven aan dat ze de training te kort vinden. Naast elementen van de training zelf, noemen twee trainers de invloed van het voortraject. Gedragsverandering begint volgens deze trainers al in het proces voorafgaand aan de training: “In het voortraject worden deelnemers geconfronteerd met hun daden, praten ze erover en hebben ze te maken met politie en justitie.” Verder geven de trainers aan dat de mate waarin de training invloed heeft op gewelddadig gedrag, afhankelijk is van de deelnemer. Dit hangt samen met veel verschillende factoren. Twee gedragstrainers noemen de instelling van de deelnemer en de (levens)fase waarin een deelnemer zich bevindt: “Wanneer iemand openstaat voor de training, leidt dit eerder tot gedragsverandering.” Een andere factor die door meerdere trainers wordt genoemd is leeftijd, waarbij de meeste geïnterviewde trainers denken dat de training beter kan helpen bij ouderen dan bij jongeren. Zij geven als verklaring dat jongere deelnemers “minder goed kunnen reflecteren”, dat ze “meer in de weerstand zitten” of dat ze “de schuld bij de ander leggen”. Ook het hebben van kinderen kan van invloed zijn, hetgeen vaker voorkomt bij wat oudere deelnemers. Een trainer vertelde: “In de training proberen we duidelijk te maken dat geweld heel schadelijk is voor kinderen. Dat heeft veel impact.” Verder wordt intelligentie twee keer genoemd. Andere gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld Meerdere geïnterviewde gedragstrainers geven aan dat ze niet echt zicht hebben op andere gevolgen van de training. Drie trainers denken dat deelnemers beter leren communiceren door de training. Dit kun je echter ook zien als onderdeel van het doel van de training. Twee trainers denken verder aan negatieve gevolgen voor een eventuele baan. Twee andere trainers geven echter duidelijk aan dat dit niet zozeer een negatief gevolg is van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld als wel van de leerstraf. Andere gevolgen die genoemd worden zijn: “het vinden van erkenning in andere deelnemers”, “minder drinken”, en “terugkoppeling naar de partner, waardoor hij of zij ook anders kan gaan handelen”. 6.3 Discussiepunten voortvloeiend uit de interviews Op basis van de informatie verkregen uit de interviews, zie ik verschillende mogelijke verklaringen voor het hebben van minder of meer invloed van de training op gewelddadig gedrag van deelnemers: • Drie van de vier deelnemers die van mening zijn dat de training een positieve invloed heeft gehad op gewelddadig gedrag, geven aan dat ze ook vóór de training weinig last van agressie hadden (2 deelnemers) of confrontaties hadden (1 deelnemer). Van de drie deelnemers die vinden dat de training geen gevolgen heeft gehad voor agressie en geweld, geeft één deelnemer aan dat hij vóór de training weinig last van agressie had.
65
Dit is interessant, want het kan betekenen dat de mate van gewelddadig gedrag van invloed is op de werking van de training. De training zou (beter) kunnen helpen bij personen die minder gewelddadig gedrag vertonen dan bij personen die meer gewelddadig gedrag vertonen. Dit zou kunnen leiden tot de overweging om bij het opleggen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld meer naar de mate van agressie en geweld te kijken.41 • Uit het bijwonen van de training en de antwoorden van de interviews met zowel deelnemers als gedragstrainers, lijken ‘het hebben van motivatie’ en ‘het openstaan voor de training’ belangrijke verklarende factoren te zijn voor de werking van de training. Deelnemers die wat willen leren, lijken ook echt meer te leren dan de deelnemers die het wel best vinden, die met tegenzin in de training zitten of die vinden dat ze onterecht in de training zitten. Daarnaast is tijdens het bijwonen van de training in combinatie met interviews gebleken dat een deelnemer een verstorende factor kan zijn voor het leerproces van de hele groep.42 Nader onderzoek naar de invloed van ‘het hebben van motivatie’ en ‘het openstaan voor de training’ is interessant met betrekking tot de werking van de training en de verstoring van het groepsproces. Zijn de factoren ‘motivatie’ en ‘openstaan’ van zodanig belang dat er rekening mee moet worden gehouden bij de instroom in de training? Nu hoeven plegers van huiselijk geweld het delict niet te bekennen (en ze hoeven dus niet in te zien dat iets moeten veranderen), ze moeten alleen inzien dat er iets scheef zit in hun relatie. • De leeftijd van de deelnemers kan van invloed zijn op de gevolgen van de training voor gewelddadig gedrag. De deelnemers die aangeven dat de training geen gevolgen heeft gehad voor agressie en geweld, zijn 42, 20 en 23 jaar. Dit is gemiddeld 28.3 jaar. De deelnemers die aangeven dat de training deze gevolgen wel heeft gehad, zijn 56, 50, 44 en 24 jaar. Dit is gemiddeld 43.5 jaar. Hoewel het hele kleine aantallen betreffen, zou het zo kunnen zijn dat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld meer effect heeft bij wat oudere deelnemers dan bij jonge deelnemers. Dit stemt overeen met de mening van de geïnterviewde gedragstrainers. Zij geven als verklaring dat jongere deelnemers “minder goed kunnen reflecteren”, dat ze “meer in de weerstand zitten” of dat ze “de schuld bij de ander leggen”. Ook het hebben van kinderen kan van invloed zijn, hetgeen vaker voorkomt bij wat oudere deelnemers. Wanneer blijkt dat dit inderdaad zo is, zou rekening kunnen worden gehouden met de leeftijd bij het opleggen van de training. Ook zou dit kunnen leiden tot een specifieke samenstelling van een trainingsgroep (bijvoorbeeld ouderen en jongeren gemixt ter compensatie of juist jongeren bij elkaar in de groep, met een aangepast programma).
41
In de beschrijving van de training staat dat de training wordt opgelegd bij lichtere geweldsdelicten. In de praktijk blijkt dit niet zo eenvoudig te liggen. Zie ook hoofdstuk 4.4. 42 In één van de twee trainingsgroepen die ik heb gevolgd, zat een deelnemer die vond dat hij onterecht in de training zat. Deze deelnemer was ongemotiveerd en bovendien verstoorde hij het leerproces van de groep door bijvoorbeeld het maken van opmerkingen. Ook in interviews met deelnemers uit die groep bleek dat deze deelnemer het leerproces had verstoord.
66
6.4 Conclusie Uit de interviews komen interessante zaken naar voren over de werking van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld en over de meer algemene aanpak van daders van huiselijk geweld. De antwoorden op de vragen 2b, 2c en 2d luiden: 2b. Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed op gewelddadig gedrag volgens deelnemers en gedragstrainers, en zo ja, wat voor invloed? De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld heeft voor een deel van de deelnemers inderdaad invloed op gewelddadig gedrag, en deze invloed is positief. In de interviews geeft zelfs een meerderheid van de deelnemers (namelijk vier van de zeven) aan, dat er positieve gevolgen zijn voor agressie en geweld door het volgen van de training. Geen enkele deelnemer gaf bij het interview aan dat de training een negatieve invloed heeft gehad. Uit de meeste interviews met de deelnemers komt naar voren dat er een positieve invloed is op gewelddadig gedrag door een samenloop van maatregelen. Een meerderheid van de deelnemers (4 van de 7) geeft aan dat ze niet meer met justitie en/of politie in aanraking willen komen. Dit alleen, kan reden zijn om anders te handelen. In dit onderzoek was dat bij twee deelnemers het geval. De training kan deelnemers daarbij ook handvatten bieden om dit daadwerkelijk te voorkomen. Twee deelnemers geven aan dat er een positieve invloed is op agressie en geweld, door een combinatie van politiecontact of justitiecontact en deelname aan de training. Twee deelnemers geven aan dat ze door het volgen van de training beter omgaan met agressie en geweld. Eén deelnemer geeft aan dat er geen verandering is in gedrag door de training of door andere maatregelen. Een meerderheid van de deelnemers, namelijk 4 van de 7, geeft dus aan dat de training een bijdrage levert aan het plegen van minder geweld. Deze deelnemers geven aan dat ze beter kunnen communiceren door het volgen van de training. Daarbij geven twee van deze deelnemers eveneens aan dat ze zijn gaan nadenken door de training. De twee andere deelnemers geven eveneens aan dat ze hebben geleerd om weg te lopen bij confrontaties. Verder is het belangrijk dat de leefsituatie van zes van de zeven deelnemers is veranderd. Deze veranderingen kunnen invloed hebben op gewelddadig gedrag. Dit geven vijf van de zes deelnemers ook aan. De veranderde leefsituatie bleek los te staan van het volgen van de training. Ook de gedragstrainers denken dat er een positieve invloed is op gewelddadig gedrag door de training. Alle geïnterviewde trainers denken dat iedereen die de training afrondt er wel iets van heeft geleerd. De trainers denken dat de mate waarin dit leidt tot gedragsverandering verschilt per deelnemer. Twee gedragtrainers geven in overeenstemming met de deelnemers aan, dat het proces dat aan de training voorafgaat eveneens een belangrijke rol speelt. 2c. Heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld nog andere positieve en/ of negatieve gevolgen volgens deelnemers en gedragstrainers, en zo ja, welke? De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld lijkt geen andere positieve of negatieve gevolgen te hebben. Bijna de helft van de deelnemers (3 van de 7) geeft aan dat de training geen andere gevolgen heeft gehad. Eveneens drie deelnemers geven uiteenlopende positieve gevolgen aan. Het enige gevolg dat twee keer wordt genoemd is dat er betere communicatie is door het volgen van de training. Het beter (kunnen) communiceren wordt echter ook genoemd als verklaring voor het hebben van minder agressie en geweld.
67
Uit de interviews met de gedragstrainers blijkt dat de meeste trainers niet echt zicht hebben op andere gevolgen van de training. In overeenstemming met de deelnemers denkt een meerderheid van de trainers, namelijk drie van de vijf, eveneens dat deelnemers beter leren communiceren door de training. Het beter kunnen communiceren kun je echter ook zien als onderdeel van het doel van de training en niet zozeer als ander gevolg. 2d. Welke factoren dragen volgens deelnemers en gedragstrainers bij aan de positieve en aan de negatieve gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? Het positieve gevolg dat uit de interviews naar voren komt, is de positieve invloed van de training op agressie en geweld. Bij het beantwoorden van deze vraag wordt ‘het hebben van geen invloed op agressie en geweld’ als negatief gevolg beschouwd. Over de positieve invloed van de training op agressie en geweld komt het volgende naar voren. De geïnterviewde deelnemers die vinden dat de training positieve gevolgen heeft gehad voor hun agressie en geweld, geven aan dat ze beter kunnen communiceren door de training, dat ze zijn gaan nadenken door de training en dat ze geleerd hebben om zelf weg te lopen bij confrontaties. Dit komt overeen met het antwoord van de geïnterviewde trainers. Die zijn van mening dat er een positieve invloed is door de vorm van de training, waarbij inzicht wordt gegeven in emoties, en manieren worden aangereikt om gedrag te veranderen. Daarnaast noemen meerdere deelnemers de groepsgenoten als pluspunt van de training. Ook alle trainers geven aan dat het groepsproces een belangrijke rol speelt. Verder zijn zowel bij deelnemers als bij gedragstrainers geluiden te horen over het openstaan voor de training en de fase waarin een deelnemer zich bevindt. Volgens meerdere trainers en deelnemers zijn dit factoren die van invloed zijn op de werking van de training. Deelnemers geven verder als verklaring voor het niet hebben van invloed op agressie en geweld dat ze de training te kort vinden. Ook dit is in overeenstemming met de antwoorden van de trainers. Meerdere gedragstrainers geven namelijk als minder sterk punt van de training aan dat ze de training te kort vinden.
68
69
Hoofdstuk 7 – Conclusies en aanbevelingen 7.1 Conclusies In de hoofdstukken 4, 5 en 6 zijn de resultaten weergegeven van het onderzoek, en is antwoord gegeven op de deelvragen. Op basis hiervan, kunnen de twee onderzoeksvragen worden beantwoord die in hoofdstuk 3 zijn gesteld. Het antwoord op vraag 1: Hoe gaat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld in zijn werk?, luidt: De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld is een straf die door justitie wordt opgelegd aan daders van lichtere geweldsdelicten in de huiselijke sfeer. De training beoogt deelnemers in 26 uur leren alternatieven te ontwikkelen voor agressief gedrag. De training staat gelijk aan 13 dagen celstraf. Dit betekent dat wanneer deelnemers de training niet met goed gevolg afronden, ze alsnog 13 dagen detentie opgelegd kunnen krijgen. Het volgen van de training moet deelnemers in de eerste plaats zicht geven op hun agressie en gedrag. In de tweede plaats moeten deelnemers cognitieve vaardigheden en gedragsvaardigheden aanleren. Hiertoe wordt in elke training een ander onderwerp besproken, dat wordt overgebracht door middel van mondelinge en schriftelijke uitleg, films, spellen, oefeningen en huiswerk. Op deze manier wordt getracht gewelddadig gedrag te voorkomen en/of te beëindigen. Om te kijken of de training invloed zou kunnen hebben op het gedrag, ben ik nagegaan of de training voldoet aan enkele belangrijke voorwaarden voor gedragsverandering, die uit de empirie en theorie voortvloeien. De kans dat de training daadwerkelijk leidt tot gedragsverandering is groter, naarmate beter is voldaan aan deze voorwaarden. De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld lijkt zowel een negatieve sanctie als een positieve bekrachtiger te zijn, hetgeen volgens de empirie en theorie de kans bevordert dat de training leidt tot gedragsverandering. Daarnaast wordt het programma van de training afgestemd op de groep. Verder zijn in de uitvoering van de training duidelijk onderdelen van Cognitieve GedragsTraining te vinden. Zo wordt gebruik gemaakt van elementen uit het Competentiemodel en van Rationeel Emotieve Therapie: deelnemers leren zowel ander gedrag, als een andere manier van denken over hun gedrag. De training besteedt ook veel aandacht aan gedachten en gevoelens die van invloed zijn op gedrag. Verder hanteert de training actievere vormen van leren. Naast kennisoverdracht in de vorm van mondelinge voorlichting, maakt de training gebruik van rollenspelen, oefeningen en huiswerk. Tenslotte komen de doelen van de training op papier en in de praktijk overeen.Van deze elementen van de training kan op basis van de empirie en theorie een positieve bijdrage aan gedragsverandering worden verwacht. Er wordt zeker rekening gehouden met de voorwaarden waaronder iemand mag instromen in de training. Toch zitten er personen in de training die niet voldoen aan bepaalde voorwaarden. Daarnaast blijkt de training in de praktijk bijna 25% minder tijd in beslag te nemen dan in de programmabeschrijving vermeld staat. Tenslotte staan niet alle deelnemers open voor de training en begrijpen niet alle deelnemers de training. Van deze elementen van de training kan op basis van de empirie en theorie geen positieve bijdrage aan gedragsverandering worden verwacht.
70
Het antwoord op vraag 2: Wat zijn de gevolgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld en waardoor worden deze gevolgen veroorzaakt?, luidt: Dit onderzoek leidt tot de conclusie dat er sinds het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld minder geweld is gepleegd door de personen in dit onderzoek. Dit blijkt zowel uit het BedrijfsProcessen Systeem van de Politie Twente, als uit interviews met deelnemers en gedragstrainers. De positieve invloed op gewelddadig gedrag wordt volgens dit onderzoek veroorzaakt door verschillende factoren. De invloed lijkt gedeeltelijk veroorzaakt te worden door de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Daarnaast lijkt de invloed deels veroorzaakt te worden door politiecontact of justitiecontact. De invloed op het gedrag lijkt verder te komen door een combinatie van de training en het politie- en/ of justitiecontact. Ook blijkt uit dit onderzoek dat er een positieve invloed op gewelddadig gedrag kan zijn, doordat de leefsituatie van personen is veranderd. Volgens dit onderzoek levert de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld dus een bijdrage aan minder gewelddadig gedrag. De training lijkt geen andere positieve of negatieve gevolgen te hebben, dan dat de training wel of niet bijdraagt aan minder gewelddadig gedrag. De positieve gevolgen van de training voor agressie en geweld, worden volgens deelnemers en gedragstrainers veroorzaakt doordat deelnemers beter kunnen communiceren door de training, doordat ze zijn gaan nadenken door de training en doordat ze hebben geleerd om zelf weg te lopen bij confrontaties. Daarnaast worden de groepsgenoten genoemd als pluspunt van de training. Verder zijn zowel deelnemers als gedragstrainers van mening dat de factoren ‘openstaan voor de training’ en ‘de fase waarin een deelnemer zich bevindt’ van belang zijn voor wel of geen positieve werking van de training. Tenslotte geven zowel deelnemers als gedragstrainers aan dat de training te kort is voor een (nog) positieve(re) invloed op gewelddadig gedrag. 7.2 Aanbevelingen Op basis van de resultaten en conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan: Aanbeveling 1 In dit onderzoek komt uit het BedrijfsProcessen Systeem van de Politie Twente naar voren dat sinds het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld minder geweld is gepleegd door de personen in dit onderzoek. Uit de interviews komt naar voren dat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld én het proces eromheen een positieve invloed hebben op gewelddadig gedrag bij de meerderheid van de deelnemers. Omdat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld én het proces eromheen over het geheel genomen positieve resultaten bereiken, wordt geadviseerd om door te gaan met deze aanpak van daders van huiselijk geweld. Aanbeveling 2 Uit het onderzoek is gebleken dat verschillende maatregelen zorgen voor het effect op gewelddadig gedrag. Sommige deelnemers geven aan dat het politiecontact of justitiecontact hiervoor heeft gezorgd. Bij andere deelnemers is het de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Bij een derde groep lijkt de combinatie van deze twee verantwoordelijk voor dit effect. Er is ook een groep bij wie het gehele proces geen vruchten lijkt af te werpen (in dit onderzoek 1 deelnemer).
71
In het achterhoofd moet ook worden gehouden dat de situaties van bijna alle deelnemers veranderd zijn. Dit is waarschijnlijk ook een belangrijke verklarende factor voor de vermindering van het gewelddadige gedrag. Naar mijn mening geven de resultaten van dit onderzoek aan dat er meer onderzoek nodig is. Waardoor staan personen vóór het volgen van de training vaker geregistreerd in BPS dan na de training? Welke personen zijn gevoelig voor welk deel van de aanpak? Waarom geeft de ene deelnemer aan dat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld een positieve invloed heeft op gewelddadig gedrag en geeft de andere deelnemer aan dat dit niet het geval is? Het is erg complex om hier onderzoek naar te doen, juist omdat er veel factoren van invloed kunnen zijn. Ik denk echter dat het zeker de moeite waard is, om zo huiselijk geweld verder uit te bannen. Wanneer je weet welk(e) (deel van de) aanpak effect heeft bij welke persoon, dan kun je dit gericht toepassen. Wanneer je weet bij welke personen de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld invloed heeft op gewelddadig gedrag, weet je ook welke personen een dergelijke training opgelegd moeten krijgen. Een onderzoek op grote schaal kan dan ook tot hele interessante conclusies en aanknopingspunten leiden. Aanbeveling 3 Tijdens het bijwonen van de training is gebleken dat een training geen 26 uur in beslag neemt, maar gemiddeld slechts 19 uur. Dit betekent dat de training over het algemeen 25% minder tijd in beslag neemt dan is voorgeschreven. Terwijl tijdens het bijwonen van de training is gebleken dat er niet voldoende tijd is om alle stof te behandelen. Dit komt mede door alle interactie en het inspelen op de persoonlijke situaties en problemen van de deelnemers. Dit kan niet in een programmabeschrijving worden opgenomen, maar is wel zeer belangrijk. Uit zowel de interviews met de deelnemers als uit de interviews met de gedragstrainers is ook naar voren gekomen dat te training te kort is. Op basis van het bovenstaande wordt geadviseerd de training opnieuw in te delen. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van de tijd die wel gepland staat voor de training, maar waar geen gebruik van wordt gemaakt. Het is aan te raden meer trainingen in te plannen en niet de trainingen uit te breiden. Na twee uur is de concentratie van de meeste deelnemers voorbij en bovendien kan in een nieuwe training een nieuw onderwerp worden behandeld. Bij het herindelen van de trainingen moet worden overwogen of het aanvullen van de groepstrainingen met enkele individuele trainingen meerwaarde heeft. In individuele trainingen kan dieper in worden gegaan op de persoonlijke situatie. Zowel deelnemers als gedragstrainers geven in de interviews aan dat hier behoefte aan is. Het aanvullen met individuele trainingen zou in de volgende vorm kunnen: een individuele training als eerste training, een individuele training na de eerste vier trainingen en één als afronding. Volgens een gedragstrainer geven de eerste vier trainingen inzicht in emoties en gaan de vijfde tot en met de achtste training in op het aanleren van nieuw gedrag. Door hier een individuele training tussen te plannen kan in worden gegaan op een onderwerp dat specifiek voor die deelnemer van belang is (bijvoorbeeld het gebruik van alcohol) of een onderwerp dat een deelnemer niet goed heeft begrepen. Zo kan een brug worden geslagen tussen het eerste en het tweede deel van de training. Door een combinatie van individuele trainingen en groepstrainingen kan aandacht worden besteed aan het individu en kunnen de voordelen van groepstrainingen blijven behouden.
72
7.3 Nabeschouwing In hoofdstuk 2 zijn empirische en theoretische grondslagen van het onderzoek uiteengezet. In dat hoofdstuk zijn voorwaarden beschreven voor gedragsverandering. Wanneer een interventie meer aan deze voorwaarden voldoet, zal de interventie volgens de empirie en theorie eerder leiden tot gedragsverandering. De resultaten die in dit onderzoek zijn verkregen, zijn niet consistent met de verwachtingen op basis van deze grondslagen. In het onderzoek is naar voren gekomen dat aan bepaalde geselecteerde voorwaarden is voldaan. Er is echter niet volledig aan alle vijf geselecteerde voorwaarden voldaan. Daarnaast is tijdens het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld en tijdens interviews naar voren gekomen dat ook aan andere (niet geselecteerde) voorwaarden niet is voldaan. Zo vindt de instroom in de training meestal niet op korte termijn plaats: dit kan wel een half jaar of zelfs een jaar duren. Toch blijkt uit dit onderzoek dat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld wel werkt. Zowel uit het BedrijfsProcessen Systeem van de Politie Twente als uit interviews blijkt dat de meerderheid van de deelnemers sinds het volgen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld minder (huiselijk) geweld pleegt. Kortom, uit dit onderzoek blijkt dat niet volledig is voldaan aan de voorwaarden die volgens de empirie en theorie nodig zijn om gedrag beter te kunnen veranderen. Ondanks dat blijkt de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld wel te werken. Ondanks de positieve werking van deze aanpak van huiselijk geweld, is het van belang dat aandacht wordt besteed aan bepaalde zaken. Tijdens de uitvoering van het onderzoek ben ik verschillende punten tegen gekomen, waar verbetering nodig en mogelijk is. Deze zaken vloeien niet direct voort uit het onderzoek en staan dan ook niet bij de aanbevelingen in 7.2. Wel houden ze (deels) verband met de empirie en theorie uit hoofdstuk 2. Bepaalde zaken reiken verder dan het oorspronkelijke onderzoek naar de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld, maar zijn duidelijk van belang voor de aanpak van huiselijk geweld en/ of de instroom in de training. Overweging 1 Tijdens het onderzoek is gebleken dat de term huiselijk geweld niet in de wet voorkomt. De maximumstraf die de rechter kan opleggen, kan echter wel verhoogd of verlaagd worden. In artikel 304 Wetboek van Strafrecht bepaalt de wet dat de maximumstraf voor mishandeling die wordt gepleegd tegen moeder, vader, echtgenoot, levensgezel of kind met éénderde wordt verhoogd. Dit wetsartikel sluit daarmee niet volledig aan bij de definitie van huiselijk geweld. Deze definitie omvat namelijk ook ex-partners, huisvrienden en gezinsleden in het algemeen. Ik vraag me af waarom voor deze personen de strafverzwarende omstandigheden niet gelden. Uit de cursus Huiselijk Geweld van de Politie Twente43 blijkt dat er bijvoorbeeld juist veel huiselijk geweld plaatsvindt tussen ex-partners. Naar mijn mening moet dan ook opnieuw worden gekeken naar dit wetsartikel.
43
De politie Twente biedt een cursus Huiselijk Geweld aan voor onder andere teamchefs en taakaccenthouders huiselijk geweld. De beschreven informatie is gebaseerd op deze cursus.
73
Overweging 2 In hoofdstuk 2 is uiteengezet dat ongewenst gedrag meer afneemt naarmate de zekerheid en de snelheid van straffen toeneemt. Tijdens het onderzoek is gebleken dat hier een verbeterpunt ligt met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld. De zekerheid van straffen bij huiselijk geweld laat te wensen over. Dit komt enerzijds door de lage aangiftebereidheid van de slachtoffers: er is een beperkte hoeveelheid huiselijk geweld bekend en wat niet bekend is, kan ook niet worden aangepakt. Daarom denk ik dat het goed is wanneer geïnvesteerd wordt in het verhogen van de aangiftebereidheid, of dat er in ieder geval onderzoek wordt gedaan naar hoe deze bereidheid verhoogd kan worden. Maar ook wanneer huiselijk geweld wel bekend is bij de politie, wordt er niet altijd wat meegedaan44. Het oppakken van zaken door de politie en vervolgens het doorverwijzen naar justitie en hulpverlening, verdient dan ook meer aandacht. Ook aan de snelheid van straffen bij huiselijk geweld moet naar mijn mening meer aandacht worden besteed. Tijdens het volgen van de training en in de interviews met zowel deelnemers als gedragstrainers, heb ik meerdere geluiden gehoord over de te lange tijdsduur die het strafproces in beslag neemt. Juist bij huiselijk geweld, waarbij vaak sprake is van een geweldscylus en –spiraal, is het van belang dat snel ingegrepen wordt door politie, justitie en reclassering, en dat personen niet pas na een jaar instromen in de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Overweging 3 Binnen justitie is ook verbetering nodig en mogelijk. Hier verdient de implementatie van de Aanwijzing Huiselijk Geweld extra aandacht. Zo is het bij huiselijk geweld erg belangrijk dat justitie altijd contact zoekt met de reclassering, om zo daderhulpverlening in een zo vroeg mogelijk stadium te integreren in de strafrechterlijke aanpak van huiselijk geweld. Daarnaast wordt door het Arrondissementsparket van justitie bij de beslissing welke straf opgelegd wordt aan een dader, gebruik gemaakt van het BeslissingsOndersteundend Systeem (BOS). Huiselijk geweld is zo’n specifieke vorm van geweld dat dit programma in zijn huidige vorm niet volstaat. Zo blijkt er vaak het advies tot het opleggen van een geldboete uit te rollen. Dit is bij huiselijk geweld geen goede straf, omdat je daar ook de andere gezinsleden mee treft. Bovendien speel je niet in op de mogelijkheden die er zijn specifiek voor de aanpak van huiselijk geweld. Het opleggen van een geldboete leidt in ieder geval niet tot het stoppen van geweld en het voorkomen van recidive, wat toch het doel van de aanwijzing is. Naar mijn mening is het daarom belangrijk dat het BOS wordt aangepast met de vraag of er sprake is van huiselijk geweld. Op die manier kun je voorkomen dat er een geldboete als advies uitkomt, en kun je gebruik maken van de Training Agressie Beheersing die specifiek is afgestemd op daders van huiselijk geweld. Overweging 4 Zoals in hoofdstuk 4.1 wordt genoemd, heeft het ministerie van Justitie een evaluatie uitgevoerd naar de reguliere Training Agressie Beheersing, waarbij is gekeken naar de theoretische onderbouwing. Deze theoretische onderbouwing is noodzakelijk voor financiering door het ministerie van Justitie en is in dat opzicht dus onmisbaar. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat deze training niet voldoende theoretisch onderbouwd is. Van de mogelijke totaalscore van 10, behaalt de Training Agressie Beheersing slechts een score van 4.9.
44
Zie ook bijlage 5.
74
Naar mijn mening is het van belang dat opnieuw wordt gekeken naar de theoretische onderbouwing van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld, aangezien deze training is gebaseerd op de reguliere Training Agressie Beheersing. Overweging 5 Uit het bijwonen van de trainingen is gebleken dat er soms deelnemers zijn die meer hulpverlening nodig hebben en ook vragen, dan in het huidige kader van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld past. Toch ben ik van mening dat deze hulp goed aansluit bij de training. Sommige deelnemers bouwen een band op met een trainer en geven daardoor makkelijker hun problemen bloot en vragen makkelijker om hulp. Daarnaast hebben de trainers veel kennis van de mogelijkheden qua hulpverlening. Het is daarom een overweging waard te kijken naar mogelijkheden of hier een koppeling kan worden gelegd. De gedragstrainers bieden nu soms ook hulp aan, maar dat gebeurt in eigen tijd. Misschien kan dit gecombineerd worden met de individuele trainingen die in aanbeveling 3 in 7.2 zijn genoemd. Wanneer meer tijd wordt vrijgemaakt voor de koppeling met hulpverlening, biedt dit naar mijn mening mogelijkheden. De trainers kunnen dan uitgebreider op persoonlijke situaties ingaan en meer doorverwijzen, zodat de deelnemers, en daarmee de slachtoffers, meer worden geholpen. Tenslotte Uit dit onderzoek blijkt dat de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld én/ of het proces eromheen een positieve invloed hebben op gewelddadig gedrag. De Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld blijkt bij te dragen aan het stoppen van huiselijk geweld. Het ministerie van Justitie verspilt in dat opzicht dan ook geen geld met het financieren van deze leerstraf. De genoemde aanbevelingen en overwegingen kunnen naar mijn mening de positieve invloed op het stoppen van geweld verhogen, zodat huiselijk geweld verder wordt uitgebannen.
75
Literatuurlijst Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: A social cognitive theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice- Hall. Bartels, A.A.J. (2001). Sociale- competentiebevordering als forensische jeugdpsychiatrische behandeling: een verdieping en verbreding van het begrip sociale- competentiebevordering, Antisociaal gedrag van jeugdigen. Interventies en determinanten. Lisse: Swets & Zeitlinger. Beck, J.S. (1999). Basisboek cognitieve therapie. Baarn: Intro. Bijleveld, C. (1998). Huiselijk geweld: ruis en resultaat, Tijdschrift voor criminologie, 40, nr. 1, 65-69. Boer, M. de (2005). Juridische aspecten van huiselijk geweld: informatie voor slachtoffers en hun adviseurs. Utrecht: TransAct. College van Procureurs – Generaal (2003). Aanwijzing Huiselijk Geweld. Den Haag: ministerie van Justitie. Cook, T.D. & Campbell, D.T. (1979). Quasi- Experimentation. Design & Analysis Issues for Field Settings. Boston: Houghton Mifflin Company. Dijk, T. van, Flight, S., Oppenhuis, E. & Duesman, B. (1997). Huiselijk geweld: aard, omvang en hulpverlening. Den Haag: Ministerie van Justitie. Dijkstra, W & Smit, J. (1999). Onderzoek met vragenlijsten. Een praktische handleiding. Amsterdam: VU uitgeverij. Eggens, J. Graaf, E. de & Jonge Poerink, H. (2004). Kinderen en huiselijk geweld: mijn zaak..? jouw zaak..? onze zaak! Enschede: Saxion Hogeschool. Eggens (2003 en 2005). Cursus Huiselijk Geweld. Enschede: Regionaal Bureau Jeugdpolitie en Huiselijk Geweld, Politie Twente. Ferwerda, H. B. (2004). Huiselijk geweld: de voordeur op een kier: omvang, aard en achtergronden in 2004 op basis van landelijke politiecijfers. Dordrecht: Advies- en Onderzoeksgroep Beke. GGD Regio Twente (2004 en 2005). Project integrale aanpak huiselijk geweld Twente. Enschede. Hamhuis, H. (2004). Werkbeschrijving beoordeling huiselijk geweldzaken. Enschede. Heuvelman, A. & Gutteling, J. (2002). Psychologie. Amsterdam: Boom. Hoekendijk, M. (2003). Politie Zakboek. Strafvordering voor de hulpofficier. Alphen aan den Rijn: Kluwer.
76
Lunneman, K. D. & Bruinsma, M. Y. (2005). Geweld binnen en buiten: aard, omvang en daders van huiselijk en publiek geweld in Nederland. Utrecht/ Tilburg: Verwey- Jonker instituut/ IVA beleidsonderzoek en advies. Luten, I. & Zoomer, O. (2004). Brochure Op Eigen Kracht. Wat kun je doen tegen geweld in je relatie? Den Haag: Ministerie van Justitie. Meyers, C. & Jones, T.B. (1993). Promoting active learning: strategies for the college classroom. San Fransisco: Jossey-Bass. Naber, P., Berweger, N. & Zoomer, O. (2001). Aanpak huiselijk geweld. Een overzicht van projecten en initiatieven. Den Haag: Ministerie van Justitie. Nota Privé geweld- publieke zaak: een nota over de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld. (2002). Den Haag: Ministerie van Justitie. Pavlov, I.P. (1927). Conditioned reflexes. London: Oxford University Press. Projectteam huiselijk geweld Twente. (2004). Notitie aanpak huiselijk geweld. Afstemming politie, justitie, hulpverlening. Regiopolitie Twente (2003). Protocol Huiselijk Geweld Regiopolitie Twente. Schaafsma, H. (2005). Project Huiselijk Geweld politie Amsterdam- Amstelland: Doorbreek de vicieuze cirkel, Recherchemagazine 4, nr. 2, 32-33. Sherman, L.W. e.a. (1998). Preventing Crime: What Works, What Doesn’t, What’s Promising. Washington: U.S. Department of Justice. Skinner, B.F. (1938). The behavior of organisms. New York: Appleton. Slot, N.W.(1988). Residentiele hulp voor jongeren met antisociaal gedrag. Lisse: Swets en Zeitlinger. Vink, R. (2005). Aanpak en preventie van huiselijk geweld. Utrecht: GGD Nederland. Walker, L.E. (1979). Battered women and learned helplessness, Victimology, an International Journal, 2, 525-534. WODC (1999). Huiselijk geweld; beschrijving van het probleem en interventiestrategieën. Den Haag: ministerie van Justitie. Zoomer, O.J. (1990). Vrouwenmishandeling; politiewerk. Een onderzoek naar het politieoptreden bij vrouwenmishandeling en “relatieproblemen”. Arnhem: Gouda Quint BV.
77
Bijlagen
78
Bijlage 1: Kanttekeningen bij het onderzoek van Intomart In het onderzoek van Intomart komen schokkende cijfers naar voren: zo meldt 45% van de ondervraagden, slachtoffer te zijn (geweest) van niet-incidenteel huiselijk geweld. Zijn deze cijfers realistisch of zouden de opzet en uitvoering van het onderzoek (mede) de oorzaak kunnen zijn van de zeer hoge cijfers? 45 Bij het bekijken van de opzet en uitvoering van het onderzoek vallen enkele zaken op. Het eerste dat opvalt is de brede operationalisering van ‘slachtofferschap’. Om huiselijk geweld te meten, zijn 32 voorvallen van huiselijk geweld geformuleerd. Op zich is dit een goede zaak. Toch worden deze voorvallen wel heel breed genomen. Zo vallen ‘iemand dreigde u te slaan’, ‘dreigementen dat relatie verbroken zou worden’, ‘niet mogen uitgaan’, ‘de eigen post niet mogen inkijken’ en ‘iemand maakte vervelende obscene gebaren’ onder slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Aan de andere kant vallen ‘gesneden met een mes of ander scherp voorwerp’, ‘verkrachting’ en gedwongen tot seksuele handelingen’ onder dezelfde definitie. De onderzoekers stellen zelf dat het belangrijk is om huiselijk geweld en incidenten te scheiden. Hiervoor stellen ze dat er sprake is van een incident als het geweld: -geen lichamelijk letsel veroorzaakte én -geen noemenswaardige gevolgen had (zoals eetproblemen, angstgevoelens, een echtscheiding, problemen met intimiteit en/ of seksualiteit), én -minder dan één jaar duurde, én -eenmalig, of ten hoogste enkele keren voorkwam. Het valt op dat ook deze definitie erg breed is geformuleerd (let op het woordje én). Zo schrijft Bijleveld in het Tijdschrift voor Criminologie (1998, p. 68): “met name bij geestelijk geweld valt op dat dit het vaakst voorkomt in de leeftijd tussen 15 en 20 jaar, en dat een vaak genoemde categorie is: niet mogen uitgaan. Een puber die vindt dat zij twee jaar lang niet mocht uitgaan op een leeftijd dat vriendinnetjes dat wel mochten, is daarmee slachtoffer van niet-incidenteel huiselijk geweld, en draagt bij aan de 45% prevalentie”. Het derde dat opvalt is dat de onderzoekers zelf aangeven dat er in de steekproef alleen Nederlanders zitten die de Nederlandse taal machtig waren: de resultaten zijn dus alleen te generaliseren naar die groep Nederlanders. De onderzoekers geven daarnaast aan dat er sprake kan zijn van selectieve non-respons: degenen die weigeren mee te doen aan het onderzoek, kunnen op relevante kenmerken afwijken van degenen die wel meedoen. Ondanks deze bezwaren, geeft het onderzoek toch een signaal. Ook als de definitie van slachtofferschap minder ruim zou worden genomen, is er waarschijnlijk nog steeds een hoog percentage slachtoffers van huiselijk geweld. Met betrekking tot de non-respons, is er zelfs kans dat er een onderrapportage is van huiselijk geweld. Het lijkt logisch dat juist de mensen die in extreme mate slachtoffer zijn van huiselijk geweld, niet mee hebben kunnen of willen doen aan het onderzoek. Het blijft onduidelijk in hoeverre de cijfers een juist beeld geven. Maar door het onderzoek is er een bel geluid, en is er meer aandacht voor huiselijk geweld gekomen. Het onderzoek is daarmee waardevol.
45
Gebaseerd op Bijleveld in het Tijdschrift voor Criminologie (1998).
79
Bijlage 2: Selectie van voorwaarden De selectie van de voorwaarden is met name tot stand gekomen door specifiek te kijken naar voorwaarden die betrekking hebben op de leerstraf: de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Daarbij blijft het proces rond deze leerstraf op de achtergrond. De eerste voorwaarde straf en positieve bekrachtiging is vrij algemeen. In de leerspsychologische theorieën komt naar voren dat het aanleren van gedrag goed mogelijk is door positieve bekrachtiging van het gewenste gedrag. Bij de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld gaat het echter ook om het afleren van (gewelddadig) gedrag. In dat opzicht is straffen van het ongewenste gedrag belangrijk. In de programmabeschrijving van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld staat een omschrijving van de training met betrekking tot de inhoud, doelen, methoden enzovoort. Het is van belang te weten in hoeverre deze programmabeschrijving overeen komt met de uitvoering van de training in de praktijk (papier en praktijk), want wat zien we eigenlijk terug van bijvoorbeeld de inhoud en de methodieken waarop de training volgens de programmabeschrijving is gebaseerd? Dit grijpt terug op de onderzoeksvragen 1a en 1b. De TAB HG heeft een cognitieve insteek en volgens de leerpsychologische theorieën zijn cognitieve factoren en actievere vormen van leren van belang bij het aanleren van vaardigheden. De vraag is nu wat we terug vinden van deze cognitieve insteek in de praktijk (cognitieve factoren en actievere vormen van leren). Om de deelnemers van de training überhaupt iets te kunnen leren is het van belang dat deelnemers openstaan voor de training en dat deelnemers begrijpen wat er in de training verteld en geoefend wordt. Wanneer niet voldaan wordt aan de voorwaarden openstaan en begrip, is de kans klein dat deelnemers vaardigheden kunnen aanleren. Bij de selectie van de voorwaarden moet vermeld worden dat het geen uitputtende lijst is. De geselecteerde voorwaarden zijn voorwaarden die naar mijn mening erg relevant zijn met betrekking tot de inhoud van de TAB HG, en dan met name met betrekking tot de cognitieve insteek om voorlichting te geven en vaardigheden aan te leren. Andere voorwaarden die genoemd zijn in hoofdstuk 2 zijn ook van belang, maar niet allemaal in dezelfde mate. Zo hebben bepaalde voorwaarden betrekking op straffen of het strafproces en niet zozeer op de inhoud van de training. Met betrekking tot de voorwaarden die Humbert uiteenzet voor effectieve voorlichting, zijn meerdere voorwaarden van belang ten opzichte van de inhoud van de training. Ik heb de voorwaarden openstaan en begrip geselecteerd, omdat deze voorwaarden betrekking hebben op de onmiddellijke effecten van de training. De andere voorwaarden hebben meer betrekking op effecten op lange termijn. Voorbeelden hiervan zijn dat ‘de ontvanger moet beschikken over de middelen of wegen die nodig zijn om het gewenste gedrag in de praktijk te brengen’ of dat ‘de boodschap moet leiden tot behoud van het nieuwe gedrag’. Daarbij ga ik er vanuit dat wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor onmiddellijke effecten, kan worden gesteld dat de kans op effectieve werking van de training op termijn klein is. De voorwaarden die uiteen zijn gezet in hoofdstuk 2 overlappen elkaar en er komen dan ook meerdere voorwaarden tot uiting in de vijf geselecteerde voorwaarden. De voorwaarde begrip heeft bijvoorbeeld betrekking op het ‘responsiviteits-beginsel’ (Slotboom), ‘begrijpen’ (ontvanger, Humbert) en ‘begrip’ (boodschap, Humbert). En de voorwaarde ‘papier en praktijk’ heeft betrekking op de doelgroep van de training, de inhoud, de duur en de methodieken. Deze geselecteerde voorwaarde heeft daarmee bijvoorbeeld eveneens betrekking op de voorwaarde ‘normen van de ontvanger’ (ontvanger, Humbert), omdat één van de criteria voor de doelgroep is dat deelnemers ontvankelijk moeten zijn voor de training.
80
Bijlage 3: Vragenlijsten Vragenlijst deelnemers Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld U heeft de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld gevolgd. Dit interview gaat over deze training en over de gevolgen die deze training heeft gehad voor u en uw gezin/ familie. 1. Hoe bent u bij de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld terecht gekomen? (De deelnemer weet als het goed is, zelf hoe hij bij de training terecht is gekomen. De mogelijkheden hiervoor zijn het TOM-model, via de rechter of door middel van reclasseringstoezicht. Deze mogelijkheden leg ik hem dan ook niet voor, dit is meer ter verduidelijking van het interview. Wanneer blijkt dat de deelnemer niet begrijpt wat ik bedoel, zal ik vragen hoe hij de training opgelegd heeft gekregen en dit uitleggen) Ik wil graag weten wat de invloed is of was van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld. Ik zal u daarom enkele vragen stellen over deze training. 2. Heeft u iets geleerd door de training? Zo ja, wat heeft u geleerd? (Denk hierbij aan: ik heb geleerd wat agressie is en dat agressie zich opstapelt als je ‘je zegelkaart’ niet leegmaakt/ ik heb alternatieven geleerd hoe ik me kan gedragen als ik agressief word/, ik heb ervaren dat ik niet de enige ben die dit ervaart/ ik heb geleerd dat ik de situatie niet kan veranderen, maar dat ik mijn reactie op de situatie wel zelf kan bepalen) 3. Gaat u door het volgen van de training anders om met agressie? Zo ja, wat doet u nu anders dan vóór de training? (Denk hierbij aan: ik loop weg als ik voel dat ik boos word/ om te voorkomen dat ik boos word, ga ik sporten/ als ik agressief word, tel ik eerst tot tien/ ik drink minder alcohol, zodat ik beter met agressie om kan gaan/ ik denk meer na waarom ik agressief word, in plaats van dat ik gelijk emotioneel reageer) Ik wil graag nog iets meer weten over hoe u agressie precies ervaart en hoe u agressie uit sinds het volgen van de training. Hierbij gaat het erom of er iets veranderd is door het volgen van de training. 4. Ervaart u uw agressie nu anders? Hierbij gaat het om uw persoonlijke ervaring, bijvoorbeeld duurt het langer voordat u boos wordt, maar als u boos wordt is het dan veel heftiger? Ervaart u minder agressie of juist meer of ervaart u iets anders? 5. Uit u uw agressie nu anders? Hier gaat het om de mate en de vorm waarin het geweld geuit wordt, in de zin van naar buiten brengen, dit kan bijvoorbeeld zijn schreeuwen, dingen vernielen, slaan. Graag wil ik ook nog iets meer weten over het karakter van het geweld.
81
Allereerst over de regelmatigheid van het geweld: 6. Komt het geweld minder vaak, even vaak of vaker voor? Ten tweede over de zwaarte van het geweld: 7. Is het geweld minder erg, even erg of erger? We hebben het net vrij specifiek gehad over de invloed van de training op agressie en geweld. 8. Heeft de training over het geheel genomen gevolgen gehad voor uw agressie en geweld? Nu wil ik het graag hebben over eventuele andere gevolgen die de training heeft gehad voor u en uw gezin/ familie. 9. Heeft het volgen van de training nog andere positieve of negatieve gevolgen gehad? Zo ja, welke gevolgen? Indien nodig: vindt u dit een positief of een negatief gevolg? U vertelde net dat de training gevolgen voor u en/ of uw gezin heeft gehad: bijvoorbeeld uw gedrag is veranderd door de training. 10. Waardoor denkt u dat dit komt? Bij alle gevolgen vragen waardoor deze gevolgen veroorzaakt worden. Afhankelijk van het verloop en de duur van het interview: 11. Wat vond u over het geheel genomen van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? 12. Zijn er delen van de training of zaken rond de training waarover u heel tevreden bent of waarover u juist heel ontevreden bent? Zo ja, welke delen en/ of zaken en waarom? Afhankelijk van het antwoord op vraag 1 wordt de volgende vraag gesteld: indien al bij vraag 1 aangegeven is dat hij door middel van reclasseringstoezicht in de training terecht is gekomen, wordt deze vraag niet gesteld: 13. Heeft u naast de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld ook reclasseringstoezicht opgelegd gekregen? (zou invloed kunnen hebben op de werking van de training, omdat er dan na de training nog contact is) Voor het onderzoek is het van belang of uw leefsituatie sinds het geweld of sinds het volgen van de training veranderd is. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan het feit dat u en uw partner uit elkaar zijn gegaan of dat u op uw zelf bent gaan wonen. 14. Is uw leefsituatie veranderd? Zo ja, wat is er veranderd en sinds wanneer? Tenslotte 15. Heeft u nog vragen of opmerkingen?
82
Vragenlijst gedragstrainers Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld U bent gedragstrainer bij het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering en u geeft Trainingen Agressie Beheersing aan daders van huiselijk geweld. 1. Wat wilt u bij de deelnemers bereiken met de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? (Het doel of de doelen van het geven van de training. Hierin komt zeer waarschijnlijk tot uiting dat ze het huiselijke geweld willen verminderen of voorkomen. Zo niet dan zal hier expliciet naar gevraagd worden, zie ook vraag 4) 2. Hoe probeert u dit te bereiken? 3. Waarom doet u dit op deze manier? (Indien het niet ter sprake komt, het ter sprake brengen: wordt er per deelnemer gekeken waar het probleem zit en wordt dit probleem vervolgens geanalyseerd?Weten jullie waarvoor iemand in de training komt en wat de achtergrond is van iemand? Zien jullie bijvoorbeeld de dossiers van de politie/ BPS in?Ingaan op het feit dat er vrijwel geen druk wordt uitgeoefend op de deelnemers, er wordt niet geconfronteerd. Bijvoorbeeld: Ik heb tijdens de training gemerkt dat er niet geconfronteerd wordt. Waarom gebeurt dit op die manier? Waarom wordt er niet gezegd van: je zit hier niet voor niets, want…) 4. Denkt u over het geheel genomen dat het lukt om dit te bereiken? Waarom/ waardoor wel of niet? Bij deze vraag wordt voortgeborduurd op het antwoord op vraag 1. Hierbij moet in ieder geval specifiek in worden gegaan op het feit of de training invloed heeft op gewelddadig gedrag. Indien dit niet (geheel) voort vloeit uit het antwoord op de vraag, zullen de volgende vragen worden gesteld: 5. Denkt u dat de training invloed heeft op gewelddadig gedrag? Zo ja, wat voor invloed? Waarom denkt u dat (de training wel of geen invloed heeft op gewelddadig gedrag)? (Bij deze vraag ook ingaan op de invloed van de training en de invloed van andere zaken, bijvoorbeeld in de cel zitten. De straf is vaak een gecombineerde maatregel) 6. Denkt u dat het volgen van de training nog andere positieve of negatieve gevolgen heeft gehad voor de deelnemers en/ of hun gezin in het algemeen? Zo ja, welke gevolgen? Indien nodig: vindt u dit een positief of een negatief gevolg? (bijvoorbeeld met betrekking tot werk of school, voor het gezin of de relatie enzovoort) U vertelde net dat u denkt dat de training gevolgen heeft voor deelnemers en/ of hun gezin in het algemeen: bijvoorbeeld het gedrag is veranderd door de training.
83
7. Waardoor denkt u dat dit komt? Bij alle gevolgen vragen waardoor deze gevolgen veroorzaakt worden. 8. Waarom denkt u dat de training bij de ene deelnemer wel een bepaald gevolg heeft (ingaan op dat gevolg) en bij de andere deelnemer niet? 9. Wat vond u over het geheel genomen van deze Trainingen Agressiebeheersing Huiselijk Geweld (de 2 groepen van 2006)? 10. Wat vindt u de sterke en minder sterke punten van de Training Agressie Beheersing Huiselijk Geweld? 11. Denkt u dat mijn aanwezigheid invloed heeft gehad op de deelnemers/ training? Tenslotte 12. Heeft u nog opmerkingen of vragen?
84
Bijlage 4: Toelichting nonrespons Drie deelnemers die gelijk met mij de training in 2006 hebben gevolgd, wilden meewerken en kwamen op de gemaakte afspraak. Bij de vierde deelnemer gold het spreekwoord drie keer is scheepsrecht: hij kwam bij de eerste twee afspraken niet opdagen, de derde keer was hij er wel. Medewerking krijgen van personen die in 2004 de training gevolgd hebben, bleek lastiger te zijn. Van de vier personen die bij de eerste ronde benaderd zijn, wilden twee personen meewerken. Bij één van deze personen gold eveneens het spreekwoord drie keer is scheepsrecht: ook hij kwam bij de eerste twee afspraken niet opdagen. De derde persoon wilde niet meewerken, omdat het al lang geleden was. Hij had dit hoofdstuk afgesloten. Bovendien vertelde deze deelnemer (of schreeuwde eigenlijk) dat hij op dit moment agressietherapie bij De Tender volgt. De vierde persoon wilde er even over nadenken. Ik heb hem daarna niet meer kunnen bereiken. Vervolgens heb ik nog zes deelnemers uit 2004 een brief gestuurd en daarna telefonisch benaderd. Twee personen hiervan waren telefonisch niet te bereiken. De derde persoon wilde niet meewerken, omdat hij vond dat hij de training onterecht opgelegd had gekregen. De vierde persoon wilde niet meewerken omdat hij vond dat alles in de schoenen van de man werd geschoven. Met de vijfde persoon heb ik twee keer een afspraak gemaakt, waarop hij twee keer niet kwam opdagen. De tweede keer bleek er sprake te zijn van een misverstand: hij vertelde dat hij verwachtte dat ik bij hem thuis zou komen. Samen met een collega van de politie heb ik toen het interview bij hem thuis afgenomen. De zesde persoon had geen zin om aan het onderzoek mee te werken, omdat hij die periode had afgesloten. Hij vertelde dat het gebeurde een incident was. Hij was wel positief over de training. Om toch meer interviews te krijgen, heb ik telefonisch (in verband met de tijd heb ik niet eerst een brief gestuurd) nog vier deelnemers benaderd uit de training van 2006. Twee personen hiervan kon ik niet bereiken. Van één persoon was de telefoon afgesloten en de andere persoon nam iedere keer zijn telefoon niet op. Een derde persoon zei dat hij wel mee wilde meewerken, maar dat hij geen tijd had. Hij had over drie weken wel tijd. Met de vierde persoon heb ik twee keer een afspraak gemaakt, waarbij hij niet op kwam dagen. Ik kon hem vervolgens telefonisch niet meer bereiken.
85
Bijlage 5: Beperkingen registratie BPS en instroom TAB HG
46
46
Het eerste deel van het schema (tot de ononderbroken lijn) is gebaseerd op Politie Twente, Criminaliteitsbeeldanalyse Jeugd 1999-2004, 2005. Voor het tweede deel heb ik het proces rond huiselijk geweld bestudeerd. Het deel van het schema boven de stippellijn heeft betrekking op de registratie van huiselijk geweld. Het deel van het schema boven en onder de stippellijn heeft betrekking op de instroom in de TAB HG.
86
Bijlage 6: Proces voordat een persoon in de TAB HG kan komen 47
47
Dit is een schema uit werkafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de reclassering.
87
Bijlage 7: Overzicht van controlefactoren Deelnemer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Ingeschreven in Twente op 2 mei 2006 Ja, Hengelo Ja, Enschede Ja, Oldenzaal Ja, Enschede Ja, Enschede
Ja, Almelo Niet traceerbaar. Waarschijnlijk geëmigreerd. Ja, Enschede Ja, Hellendoorn (Nijverdal) Ja, Twenterand (Vriezenveen) Ja, Enschede Ja, Enschede Ja, Enschede Nee, in Meppel.
In detentie gezeten van de tweede helft van 2004 tot juni 2006 Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Ja, 13 april tot 4 mei 2006 Nee
88
Bijlage 8: Overzicht resultaten BPS Alleen Huiselijk Geweld 29 aandachtsvestiging 261 vernieling auto 269 Overige vernielingen/ beschadiging 301 geweld zonder letsel zonder wapen 311 geweld met letsel zonder wapen 312 geweld met letsel met wapen 342 bedreiging 343 man/vrouw mishandeling 711 hulpverlening burger 751 en 755 buren/relatieproblemen 803 jeugdzorg Totale aantal incidenten hg Totale aantal incidenten hg in % Geen HG, wel geweldsincidenten 29 aandachtsvestiging 261 vernieling auto 269 Overige vernielingen/ beschadiging 301 geweld zonder letsel zonder wapen 311 geweld met letsel zonder wapen 312 geweld met letsel met wapen 342 bedreiging 343 man/vrouw mishandeling 711 hulpverlening burger 751 en 755 buren/relatieproblemen 803 jeugdzorg Geweldsincidenten (geen hg) Geweldsincidenten (geen hg) in % Totale geweldsincidenten, inclusief HG 29 aandachtsvestiging 261 vernieling auto 269 Overige vernielingen/ beschadiging 301 geweld zonder letsel zonder wapen 311 geweld met letsel zonder wapen 312 geweld met letsel met wapen 342 bedreiging 343 man/vrouw mishandeling 711 hulpverlening burger 751 en 755 buren/relatieproblemen 803 jeugdzorg Totale aantal geweldsincidenten, incl.HG Totale aantal geweldsincidenten, incl.HG in %
1,5 jaar voor de training Tijdens 1,5 jaar na Totale aantal 1 0 1 1 0 0 1 0 0 2 0 1 3 0 2 0 0 1 7 0 3 9 1 0 4 0 0 19 1 1 3 0 0 50 82%
2 3,3%
9 14,8%
61 100%
1,5 jaar voor de training Tijdens 1,5 jaar na Totale aantal 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 3 60%
1 20%
1 20%
3 4,6%
0 0 0 1 2 0 2 0 0 0 0
5 100%
1,5 jaar voor de training Tijdens 1,5 jaar na Totale aantal 1 0 1 1 0 0 1 0 0 3 0 1 4 1 2 0 0 1 8 0 4 9 1 0 4 0 0 19 1 1 3 0 0 53 80,3%
2 1 1 3 5 1 10 10 4 21 3
10 15,2%
2 1 1 4 7 1 12 10 4 21 3
66 100% 89
Bijlage 9: Resultaten BPS per deelnemer
Deelnemer 1 Deelnemer 2 Deelnemer 3 Deelnemer 4 Deelnemer 5 Deelnemer 6 Deelnemer 7: uit analyse Deelnemer 8 Deelnemer 9 Deelnemer 10 Deelnemer 11 Deelnemer 12 Deelnemer 13 Deelnemer 14
Aantal gd vóór training
Aantal gd na training 0
Aantal hg vóór training 3
0 1
0
0
Aantal hg na training
Totale gd+ hg na training 0
Verbetering gd
Verbetering hg
Verbetering totaal
0
Totale gd + hg vóór training 3
n.v.t.
Ja
Ja
10
1
11
1
Ja
Ja
Ja
0
1
0
1
0
n.v.t.
Ja
Ja
0
0
2
0
2
0
n.v.t.
Ja
Ja
1
0
3
0
4
0
Ja
Ja
Ja
0
0
3
3
3
3
n.v.t.
-
-
-
-
-
-
-
Nee, gelijk -
Nee, gelijk -
0
0
5
0
5
0
n.v.t.
Ja
Ja
1
0
1
0
2
0
Ja
Ja
Ja
0
0
2
1
2
1
n.v.t.
Ja
Ja
0
0
1
0
1
0
n.v.t.
Ja
Ja
0
0
1
0
1
0
n.v.t.
Ja
Ja
0
1
16
4
16
5
Nee
Ja
Ja
0
0
1
0
1
0
n.v.t.
Ja
Ja
Toelichting: Gd staat voor geweldsdelicten en hg staat voor huiselijk-gewelddelicten. De laatste kolom ‘verbetering totaal’ is tot stand gekomen door het verschil tussen kolom 6 en 7, het totale aantal geweldsdelicten plus huiselijk gewelddelicten vóór en na de training, te vergelijken. Wanneer er na de training minder geweldsdelicten plus huiselijk gewelddelicten zijn gepleegd dan vóór de training is er in dit onderzoek sprake van een verbetering.
90