Het perspectief centraal Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
227595_2
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Het perspectief centraal Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Provincie Zuid-Holland December 2012
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Inhoudsopgave 1
INLEIDING ................................................................................................................................ 6
1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
AANLEIDING .............................................................................................................................................................7 AMBITIE EN DOELEN ..............................................................................................................................................7 RESULTAATGERICHTHEID .................................................................................................................................... 8 KANSEN, MAAR OOK RISICO’S ........................................................................................................................... 9
2
HET PERSPECTIEF ................................................................................................................... 10
2.1. 2.2. 2.3. 2.4.
HET PERSPECTIEF CENTRAAL ............................................................................................................................. 11 DE CLIËNT EN ZIJN/HAAR OMGEVING.............................................................................................................. 11 ORGANISATIEONTWIKKELING EN PROFESSIONALISERING BJZ EN DE JEUGDZORGAANBIEDERS ....12 FACILITERING VAN DE GEMEENTEN .................................................................................................................13
3
AANSLUITING GEMEENTELIJK JEUGDBELEID EN PROVINCIALE JEUGDZORG ................... 14
3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
BESTUURLIJKE AFSPRAKEN AANSLUITING LOKAAL JEUGDBELEID EN PROVINCIALE JEUGDZORG ...15 AANSLUITENDE LOKALE ZORG EN BEGELEIDING VOOR JONGEREN DIE UITSTROMEN ......................16 ONDERSTEUNING ..................................................................................................................................................16 AANSLUITING ZORG EN ONDERWIJS ................................................................................................................17
4
DE TOEGANG TOT JEUGDZORG ........................................................................................... 18
4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
AANSLUITING PREVENTIEF JEUGDBELEID ......................................................................................................19 INDICATIESTELLING..............................................................................................................................................19 ADVIES- EN MELDPUNT KINDERMISHANDELING ......................................................................................... 20 JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING .......................................................................................... 20
5
DE AANSPRAAK OP JEUGDZORG ......................................................................................... 22
5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.4.1. 5.4.2. 5.5. 5.6.
INLEIDING EN PROVINCIALE PRESTATIEBEGROTING .................................................................................. 23 FINANCIERINGSSYSTEMATIEK .......................................................................................................................... 23 FLEXIBILITEIT......................................................................................................................................................... 24 JEUGDZORGAANBIEDERS ................................................................................................................................... 24 LANDELIJK WERKENDE INSTELLINGEN (LWI’S)............................................................................................. 24 PARTICULIER ZORGAANBOD, PLEEGZORG ..................................................................................................... 25 JEUGDZORGPLUS .................................................................................................................................................. 25 BELANGENBEHARTIGING EN CLIËNTENPARTICIPATIE ................................................................................ 26
6
TRANSITIE JEUGDZORG ........................................................................................................ 28
6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
LANDELIJKE AFSPRAKEN OVER DE ROL VAN DE PROVINCIE ..................................................................... 29 INHOUDELIJKE OPGAVE CENTRAAL ................................................................................................................. 30 PROVINCIALE INZET TRANSITIE ....................................................................................................................... 30 INZET INSTRUMENTEN ........................................................................................................................................31
7
FINANCIEN ............................................................................................................................. 32
BIJLAGE 1A: DOORWERKING LANDELIJK BELEIDSKADER .............................................................................................................. 35 BIJLAGE 1B: KANSEN EN RISICO’S UITVOERING VAN PROVINCIALE BELEIDSKADER JEUGDZORG 2013-2016 ..................................................................................................................................................... 36
Inhoudsopgave
3
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Voorwoord
4
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Voorwoord Voor u ligt het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016 “Het perspectief centraal”. Het Rijk heeft bepaald dat in 2015 alle jeugdzorgtaken naar de gemeenten gaan. Daarbij gaat het niet alleen om een wijziging van de bestuurlijke structuur en van de organisatie van de uitvoering, maar ook om een vernieuwing van de inhoud van de zorg. De provincie Zuid-Holland ziet het als haar taak om gemeenten in de regio’s zo goed mogelijk te ondersteunen bij het overdrachtsproces. Dit op basis van de kennis, kunde en ervaring die de provincie de afgelopen jaren heeft opgebouwd. Daarbij hebben we oog voor ieders rol en verantwoordelijkheid: gemeenten zijn als eerste aan zet. Verder werkt de provincie de komende periode met gemeenten en regio’s aan de transformatie met innovatieve pilots en de focus op zwaardere vormen van zorg. Het Beleidskader heeft niet voor niets de titel “Het perspectief centraal”. Het gaat erom dat jeugdigen door de geboden zorg daadwerkelijk een betere kans krijgen om zelfstandig te kunnen functioneren in de samenleving. Tot de transitie blijft de provincie haar jeugdzorgtaken minimaal op het huidige niveau uitvoeren. Daar waar mogelijk voeren we verbeteringen in de keten van de jeugdzorg door, zodat deze voor de nieuwe toekomst is ingericht. Daar gaan we de komende jaren verder aan werken. Dit doen we samen met Bureau Jeugdzorg en de jeugdzorgaanbieders, maar vooral ook samen met de jongeren zelf. Jeugdzorg is heel simpel: een kind dat hulp nodig heeft, moet die hulp ook krijgen op het juiste moment en op de juiste plek. Wij moeten dat op een goede manier organiseren. Nu en straks in het nieuwe stelsel. December 2012 Rik Janssen, gedeputeerde jeugdzorg
Voorwoord
5
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
1 Inleiding
Inleiding
6
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
1.1.
Aanleiding
Op grond van artikel 31 van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) is de provincie Zuid-Holland ertoe gehouden eenmaal in de vier jaar een provinciaal beleidskader jeugdzorg op te stellen voor de ZuidHollandse regio’s die onder haar verantwoordelijkheid vallen. De Wjz legt taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van de jeugdzorg bij de provincies en de drie stadsregio’s. De provincie Zuid-Holland draagt met name zorg voor: • planning en financiering van de toegang tot de jeugdzorg; • planning en financiering van het jeugdzorgaanbod; • het opstellen (en uitvoeren) van een provinciaal beleidskader jeugdzorg alsmede het daartoe voeren van overleg met onder meer de colleges van B&W; • een goede aansluiting van de jeugdzorg op lokale, algemene voorzieningen, conform artikel 30, lid 2b. Stadsregio Rotterdam en stadsgewest Haaglanden zijn op basis van artikel 2 van de Wjz en op basis van afspraken tussen Rijk-IPO en VNG voor de transitie zelfstandige bestuursgebieden. Het beleidskader moet in het verlengde liggen en een uitwerking zijn van het landelijke beleidskader en bevat hoofdlijnen voor het door de provincie te voeren beleid met betrekking tot de toegang tot de jeugdzorg, het jeugdzorgaanbod en de wijze waarop het aanbod aansluit op de vraag. Een financieel kader moet aangeven met welke middelen het beleid wordt uitgevoerd. Voor de uitvoering van het beleid ontvangt de provincie jaarlijks een doeluitkering van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Veiligheid en Justitie (VenJ). Tevens zet de provincie autonome provinciale middelen in. Het huidige Beleidskader Jeugd 2009-2012 “Samen aan zet voor de Jeugd” liep eind 2012 af. Op 12 december 2012 hebben Provinciale Staten (PS) een nieuw vierjarig beleidskader vastgesteld. Het voorliggende beleidskader “Het perspectief centraal” is tevens ter goedkeuring voorgelegd aan de ministers van VWS en VenJ. Omdat een nieuw landelijk beleidskader niet nog niet voorhanden is, is het provinciale beleidskader hier niet op gebaseerd.
De provincie heeft zich daarom bij de ontwikkeling van het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016 gebaseerd op: • Afsprakenkader Jeugdzorg 2010-2011 tussen Rijk en IPO; • Landelijk Beleidskader 2009-2012 incl. bijstelling 2012; • Bestuursafspraken 2011-2015 tussen Rijk-IPOVNG-Unie van Waterschappen; • Transitieagenda van VWS-VenJ-VNG-IPO; • VWS-beleidsbrief “Geen kind buiten spel”; • Startnotitie Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016 provincie Zuid-Holland; • Expertmeeting jeugdzorg provincie Zuid-Holland, 20 april 2012. Op die manier is geprobeerd om het provinciaal beleid zo nauw mogelijk te laten aansluiten op landelijke ontwikkelingen én op de in het kader van de inspraak door de (samenwerkende) gemeenten geuite wensen over het te voeren beleid. In de transitieagenda jeugdzorg, vastgesteld door Rijk, IPO en VNG, is het voornemen opgenomen om per 1 januari 2015, de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van de jeugdzorg via wetswijziging bij de gemeenten te leggen. De transitie is vastgelegd in Bestuursafspraken 2011- 2015 tussen Rijk, IPO, VNG en Unie van Waterschappen. Een eventuele vertraging zal slechts tot gevolg hebben dat de huidige provinciale Wjztaken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden later naar de gemeenten overgaan. Dat heeft geen gevolgen voor de ambitie, doelen en beleidsrichting van dit beleidskader. De provincie blijft vol op koers om haar beide kerndoelen, zie hieronder, te realiseren.
1.2.
Ambitie en doelen
Beleid in een bijzondere periode: zorgvuldige transitie en inhoudelijk hoogwaardige zorg Dit beleidskader is opgesteld aan de vooravond van een wezenlijke herverdeling van de verantwoordelijkheden tussen provincie en gemeenten. Dit vormt het vertrekpunt voor de provinciale ambities voor de komende periode. De doelstelling die de provincie wil realiseren is dan ook tweeledig: het op peil houden en zo mogelijk verbeteren van
Inleiding
7
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
het huidige niveau van uitvoering van de wettelijke taken (Wjz) enerzijds en het faciliteren van een zorgvuldig transitieproces anderzijds. De Zuid-Hollandse ambitie met betrekking tot jeugdzorg staat in het Hoofdlijnenakkoord 2011 – 2015 “Zuid-Holland verbindt en geeft ruimte” en is uitgewerkt in de provinciale begroting 2012 (zie hoofdstuk 1.3) en in de Startnotitie beleidskader jeugdzorg 2013-2016. Het Hoofdlijnenakkoord richt zich op twee kerndoelen: 1. “De jeugdzorgtaken dragen wij over aan de gemeenten. In het belang van kinderen en gezinnen kiezen wij voor een zorgvuldige overdracht in overleg met instellingen en gemeenten”. De provincie wil een zorgvuldige transitie faciliteren in het belang van kinderen en gezinnen, in overleg met gemeenten en instellingen. In de bestuursafspraken Rijk-IPO-VNG-Unie van Waterschappen 2011-2015 is afgesproken dat de provincies tot de transitie volledig verantwoordelijk blijven voor de uitvoering van hun wettelijke taken. De provincie heeft geen verantwoordelijkheid voor de overdracht van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van jeugdzorg naar de gemeenten. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden gaan bij de inwerkingtreding van de nieuwe Wet Zorg voor Jeugd op één moment en in één keer naar gemeenten. Wel acht de provincie zich mede verantwoordelijk voor het faciliteren van een zorgvuldige voorbereiding hierop door middel van het overdragen van kennis, expertise en beleidsinformatie op het gebied van de provinciale taken voor de jeugdzorg. De vormgeving van deze overdracht in de transitiefase vindt zoveel mogelijk plaats met inachtneming van de wensen van de (samenwerkende) gemeenten. 2. “Tot de overdracht voert de provincie haar wettelijke taak op het huidige niveau uit, die is gericht op kwalitatief goede zorg die tijdig wordt geboden”. PS stellen daarbij dat ieder kind in het bestuursgebied Zuid-Holland de kans moet hebben zich goed te ontwikkelen. Veilig, gezond en gelukkig opgroeien hoort daarbij. Wanneer dit niet vanzelf gaat, dient er hulp aanwezig te zijn om de jeugdige
en de ouders/opvoeders te ondersteunen op de weg naar volwassenheid. Verder wordt extra aandacht besteed aan kwetsbare jongeren (bijvoorbeeld tienermoeders en dak- en thuisloze jongeren). De ambities van de provincie krijgen vorm door het sturen op hoofdlijnen van beleid. De operationalisering, met gebruikmaking van ter beschikking staande menskracht en middelen, geschiedt door de provinciaal gesubsidieerde instellingen.
1.3.
Resultaatgerichtheid
De provincie gaat in haar beleid uit van een meetbare, kwantitatieve en kwalitatieve resultaatgerichtheid. In de provinciale begroting 2012 is als doel geformuleerd: “kwalitatief goede en tijdige jeugdzorg”. Als provinciale verantwoordelijkheid is het volgende vastgesteld: • De toegang tot de jeugdzorg door het in stand houden van BJZ, met als kerntaak het opstellen van indicaties voor de geïndiceerde jeugdzorg, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en de uitvoering van jeugdbeschermingsen jeugdreclasseringsmaatregelen. • Het plannen en financieren van voldoende aanbod op indicatie van BJZ voor jeugdzorg bij opvoedings-, psychosociale en gedragsproblemen. • Een goede aansluiting tussen het gemeentelijk preventief jeugdbeleid en het provinciaal jeugdzorgbeleid waaronder het geven van advies en het bieden van deskundigheidsbevordering. • Een samenwerkende en effectieve keten van gemeentelijk preventief jeugdbeleid tot nazorg • Versterking van de nazorg van uitbehandelde jongeren1. Als effectindicatoren (“wat willen we bereiken”) is in de begroting vastgelegd: • Het percentage jeugdzorgcliënten waarbij de ernst van de problematiek (na de hulp) is verminderd stijgt van 60% in 2012 naar 75% in 2015 (meting via een geëigend meetinstrument). • De afwijking tussen zorgaanbod en vraag naar jeugdzorg bedraagt van 2012 tot en met 2015 maximaal 5%.
1 Op de expertmeeting jeugdzorg van 20 april 2012 is voorgesteld een andere term te gebruiken. In deze beleidsnota zal daarom verder worden gesproken over “aansluitende lokale zorg en begeleiding”.
Inleiding
8
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
De volgende taken zijn in de begroting vastgelegd: • Kaders stellen, inclusief bekostigingssystematiek P x Q (vanaf 2012 wordt het effect (E) toegevoegd) • Afspraken maken over adequate toegang tot het zorgaanbod met BJZ. Prestatie-indicatoren: ➢ Percentage indicatiestelling binnen 77 dagen: minimaal 90% tot en met 2015. ➢ Gemiddeld aantal dagen doorlooptijd van aanmelding naar indicatiestelling: maximaal 60 tot en met 2015. ➢ Percentage kinderen met die indicatiestelling die casemanagement krijgen: minimaal 90 tot en met 2015. ➢ Aantal wachtenden bij Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK): 0 (nul) tot en met 2015. Gemiddelde caseload binnen de organisaties bij jeugdbescherming en jeugdreclassering: 1: 15, resp. 1: 17 tot en met 2015. • Afspraken maken over efficiënt en effectief zorgaanbod met zorgaanbieders. Prestatie-indicatoren: ➢ Maximaal aantal weken wachttijd voor geïndiceerd jeugdzorgaanbod: 9 weken tot en met 2015. ➢ Gemiddelde kosten per cliënt bij regionale aanbieder: < € 9500, - tot en met 2015. ➢ Gemiddelde kosten per cliënt bij bovenregionale aanbieder: < € 17000, - tot en met 2015. • Zorgvuldige overdracht naar gemeenten van provinciale jeugdzorgtaken. Prestatie-indicator: ➢ Percentage gemeenten dat voldoet aan kwaliteits- en veiligheidseisen: tot en met 2014 0%, in 2015: 100%. Elk kwartaal ontvangt de provincie van BJZ en de jeugdzorgaanbieders beleidsinformatie waarmee
de voortgang wordt beoordeeld. Op basis daarvan worden kwartaalrapportages opgesteld waarmee de stand van zaken inzichtelijk wordt gemaakt. Op de taken wordt verder ingegaan in de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6. In elk hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de wijze waarop de provincie inhoudelijk zal sturen om de gestelde doelen te bereiken. Het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016 geeft op hoofdlijnen aan WAT het beleid van de provincie is van 2013 tot en met 2016. In jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s wordt ingegaan op de vraag HOE we het beleid invullen.
1.4. Kansen, maar ook risico’s Stimuleer de kansen, minimaliseer de risico’s In hoofdstuk 2 wordt nadrukkelijk ingegaan op de kansen. De risico’s in de periode waarin de provincies nog verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wjz zijn in IPO-verband in april 2012 besproken. Afgesproken is dat de provinciale beleidskaders aandacht besteden aan kansen en risico’s die aan de transitie zijn te onderkennen. De risico’s bestaan uit factoren die direct van invloed zijn op mogelijkheden het provinciale beleidskader jeugdzorg 2013-2016 uit te voeren en uit factoren die met name zichtbaar kunnen worden na de transitie. De door IPO geïnventariseerde factoren zijn in de hoofdstukken 2 tot en met 6 meegenomen. Voor een samenvatting wordt verwezen naar bijlage 1B. Het Beleidskader Jeugdzorg 2013-2016 richt zich er op de kansen te stimuleren en risico’s te minimaliseren.
Inleiding
9
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
2 Het perspectief
Het perspectief
10
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
2.1.
Het perspectief centraal
De provincie stelt het perspectief van de cliënt centraal: de zorg is gericht op de versterking, mogelijkheden en de eigen kracht van het kind, de jongere en zijn/haar omgeving, zonder concurrerende zorgverleners. De provincie wil de jeugdzorgaanbieders en BJZ de gelegenheid geven door te ontwikkelen en verder te professionaliseren. De provincie wil de gemeenten faciliteren om de taken en verantwoordelijkheden van de jeugdzorg op zich te nemen. Het bijzondere aan dit beleidskader is, dat in de betreffende periode een wezenlijke herverdeling van de verantwoordelijkheden tussen provincie en gemeenten zal worden doorgevoerd. Dat vormt – naast de inhoudelijke ambities – één van de uitgangspunten van het nieuwe beleidskader, dat mede van invloed is op de wijze waarop de provincie haar inhoudelijke ambities wil realiseren. Het Rijk is voornemens de verantwoordelijkheid voor de zorg voor jeugdigen volledig onder te brengen bij de gemeenten: de transitie. Inmiddels wordt het begrip transitie gecombineerd met transformatie. Daarbij gaat het om het streven de daadwerkelijke uitvoering van jeugdzorg aan te passen en te verbeteren. Zorg wordt steeds meer verleend met een integrale aanpak indien nodig (gecombineerde zorg) en met zoveel mogelijk gebruik van eigen regie en eigen kracht van het kind/gezin en het netwerk om hen heen. Zorg heeft dan tot doel bij te dragen aan verhoging van de draagkracht van het kind/gezin en het omringende netwerk. In het in april 2012 uitgekomen rapport van de Raad van Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) wordt dit “ontzorgen” genoemd, waarbij de zorg zoveel mogelijk systeemondersteunend en -versterkend, in de eigen omgeving, moet worden geboden. De provincie sluit aan op deze maatschappelijke ontwikkeling die onder meer door de RMO is verwoord, maar heeft een kanttekening. Immers, minimale motivatie en inzicht in eigen zorgbehoefte van de cliënt is dan voorwaarde. Mensen die geheel niet gemotiveerd zijn, dan wel noodzakelijke competenties tot enige zelfregie missen, kunnen vanuit dit perspectief niet voldoende worden geholpen. Zware zorg en/of zorg met dwang zal noodzakelijk
blijven. De provincie wil dat deskundigheid op het gebied van zware zorg al in een zo vroeg mogelijk stadium wordt ingezet om een “zorgcarrière” te voorkomen. Tegen die achtergrond stelt de provincie vast dat transitie en transformatie in combinatie met elkaar zowel kansen als risico’s opleveren bij realisatie van de inhoudelijke ambities. Het beleid van de provincie is er daarom op gericht de kansen zoveel mogelijk te benutten, de risico’s zoveel mogelijk te minimaliseren en perspectieven te verbeteren. De inspanningen moeten hun effect ook nog sorteren op het moment dat de provincie niet meer verantwoordelijk is voor de jeugdzorg. Het werken aan perspectiefontwikkeling sluit direct aan op het eerste kerndoel: het op huidig peil handhaven en zo mogelijk verbeteren van de uitvoering van wettelijke taken. Daarbij is het van belang dat zorgverleners niet “concurreren”, maar onderling goede afspraken maken. De provincie wil met dit beleidskader de perspectieven op een drietal fronten verbeteren: • Versterken van perspectiefontwikkeling door verbeterde trajectzorg aan de cliënt en zijn/ haar omgeving. • Organisatieontwikkeling en professionalisering van BJZ en de jeugdzorgaanbieders. • Deskundigheidsbevordering en facilitering van gemeenten in de regio’s in Zuid-Holland waar de provincie verantwoordelijk is voor de geïndiceerde jeugdzorg.
2.2.
De cliënt en zijn/haar omgeving
Focus op drie thema’s die de beleidsrichting aangeven. De provincie legt de komende periode nadruk op de transitie en op een drietal inhoudelijke thema’s. Deze thema’s komen in de verschillende hoofdstukken naar voren en worden hier ook in onderling verband beschreven. Het gaat om thema’s waar niet het onderscheid, maar juist de samenhang centraal staat. De thema’s zijn tijdens de Expertmeeting jeugdzorg in april 2012 besproken met deskundigen uit het veld en gemeenten. Hun inbreng heeft de inhoud van de drie thema’s in belangrijke mate bepaald.
Het perspectief
11
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Perspectiefontwikkeling Dit betreft de kern van het zorgproces: gerichtheid op de mogelijkheden en de eigen kracht van het kind, de jongere en zijn/haar omgeving. Structurele oplossingen moeten worden gevonden voor de inhoud van de zorg, maar ook in organisatorische zin: er moet sprake zijn van optimale aansluiting tussen de verschillende vormen van geboden zorg met zo weinig mogelijk “overgangen”. Daarbij is het noodzakelijk om de juiste zorg op het juiste moment te verlenen; zorgtrajecten aan te bieden die zo kort als mogelijk zijn maar zo lang als noodzakelijk en waarbij geen sprake is van concurrentie tussen zorgverleners. Aansluitende lokale zorg en begeleiding Het perspectief van de jongere wordt verbeterd doordat na de fase van geïndiceerde zorg, zorg of begeleiding onafgebroken kan worden geboden. Deze zorg zal veelal lokaal vanuit gemeentelijke verantwoordelijkheid worden verleend. Een persoonlijke overdracht moet hiervoor worden georganiseerd. Dat kan worden bereikt door realisatie van een zogenaamde “dakpanconstructie”, waarbij een jongere tijdelijk door twee hulpverleners wordt begeleid om een geleidelijke overgang naar het lokale veld mogelijk te maken. Hierbij wordt lokale zorg al ingezet voor uitstroom en kan de mentor uit de jeugdzorg maximaal één jaar contact houden met de jongere na uitstroom. Waar nodig kan de jeugdige ook een beroep doen op ambulante hulp via een zogeheten strippenkaart. Integrale zorg en indicatiestelling Het perspectief van jeugdigen, met name in multiproblemsituaties, wordt vergroot door integrale indicatiestelling en zorgtoewijzing. Zo ontstaan zorgtrajecten of zorgpaden waarbij het perspectief leidend is en waarbij zorgverleners vanuit meerdere disciplines betrokken kunnen zijn. Voorwaarde is dat daadwerkelijk wordt samengewerkt en dat concurrerende verhoudingen ondergeschikt zijn. Casemanagement zal optimaal geregeld moeten zijn. De provincie is van mening dat integrale zorg en samenwerking het beste op regionaal niveau kan worden georganiseerd en is gesterkt in dit beeld op grond van de expertmeeting van april 2012. Betrokkenheid van BJZ en jeugdzorgaanbieders zal om die reden worden gestimuleerd, o.a. via facilitering van pilots in het kader van de transitie.
Op cliëntniveau vragen de drie thema’s gezamenlijk om intensivering van trajectzorg. Daaronder wordt verstaan: • Een doelgericht, transparant zorgtraject dat zo snel mogelijk, samen met de cliënt en zijn/ haar omgeving (netwerk), wordt opgesteld en dat zo adequaat mogelijk toewerkt naar het op een aanvaardbaar niveau maatschappelijk zelfstandig kunnen functioneren. Kernwaarden zijn hierin huisvestingssituatie, relatie met ouders/opvoeders/omgeving, school of werk en inkomen. • Een zo kort mogelijke duur, zo veel mogelijk in de eigen omgeving en zo licht mogelijk. Daarom versterking van (intensief) ambulante zorg, pleegzorg en zorg in gezinshuizen. • Een integrale indicatiestelling en zorgverlening (m.n. voor multiproblemgezinnen) door intensieve samenwerking op regionaal niveau van tenminste de sectoren jeugdzorg, jeugd-GGZ, jeugd-LVB, waarbij casemanagement optimaal is geregeld. • Kortdurende, enkelvoudige zorg als dat kan, integrale zorg als dat moet. • Optimaal en gericht onderwijs, aansluitend bij de mogelijkheden van de cliënt, een essentiële voorwaarde voor perspectiefverbetering van de cliënt. • Een efficiënte zorgketen met zo weinig mogelijke overgangen of doorverwijzingen, op basis van vooraf gemaakte afspraken. Om deze reden moet de jeugdzorgaanbieder van “zware zorg” zo vroeg mogelijk worden betrokken in het proces van indicatiestelling. • Samenwerkende partners in ketenverband die elkaar versterken als collega’s, vanuit het perspectief van de cliënt. • Nadrukkelijke betrokkenheid van de cliënt.
2.3.
Organisatieontwikkeling en professionalisering BJZ en de jeugdzorgaanbieders
Kansen voor BJZ en jeugdzorgaanbieders. Voorkomen moet worden dat de instellingen als gevolg van de transitie die in de komende periode gestalte moet krijgen, in een onzekere situatie terecht komen. Indien te weinig mogelijkheid ontstaat om zich voor te bereiden dan wel in te spelen
Het perspectief
12
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
op de ontwikkelingen, dan zouden kansen onvoldoende kunnen worden benut en zou de transitie mogelijk vertraging kunnen ondervinden. Werken aan organisatieontwikkeling en professionalisering ten behoeve van de instellingen vertaalt zich in de volgende punten: • Aanpassing van de financieringssystematiek P x Q (prijs x hoeveelheid). Kern is dat zal worden afgerekend op basis van het aantal unieke clienten en het totaal van gerealiseerde bekostigingseenheden (BE’s). • In de bekostigingssystematiek wordt een stimulans ingebouwd voor efficiënter inzet van middelen. • Samen met de betrokken instellingen worden financiële risico’s nadrukkelijk gemonitord. Eventuele aanpassingen van beleid worden in het uitvoeringsprogramma opgenomen. • Flexibele inzet van BE’s, afhankelijk van de vraag, zonder voorafgaande instemming van de provincie, zodat jeugdzorgaanbieders sneller en adequater op wijzigingen in de vraag kunnen reageren dan wel inzet kunnen leveren bij innovatieve projecten (achteraf te monitoren). • Stimuleren van - en betrokken zijn bij (conform het Afsprakenkader Jeugdzorg 2010-2011 tussen Rijk en IPO) zorg zonder indicatie maar “door tussenkomst van” BJZ. • Stimuleren van inzet van de toegang resp. indicatiestelling dan wel zorgaanbod op lokaal niveau. • Waar mogelijk vermindering van regeldruk en vereenvoudiging van procedures. • Planvorming verdere verbetering professionaliteit en deskundigheid, zowel op individueel werknemersniveau als op instellingsniveau, samen met BJZ en de jeugdzorgaanbieders.
2.4.
Facilitering van de gemeenten
Faciliteren van het gemeentelijke transitieproces, pilots en een bestuurlijk platform. De provincie wil de (in hoofdstuk 6 nader beschreven) transitie optimaal en zo zorgvuldig mogelijk faciliteren. Uitgangspunt daarbij is dat de gemeenten regisseur van hun eigen proces blijven. De provincie treedt hierin niet, maar wil de gemeenten ondersteunen en faciliteren door advisering, deskundigheidsbevordering en kennisoverdracht. Vanuit deze invalshoek wil de provincie de komende periode graag met gemeenten samenwerken met als doel om de aanwezige deskundigheid van de provincie en instellingen door persoonlijke overdracht aan de gemeenten ter beschikking te stellen. Werken aan deskundigheidsbevordering, overdracht aan- en facilitering van gemeenten wordt als volgt vormgegeven: • Gemeenten en provincie ontwikkelen op basis van de gemeentelijke regierol en de provinciale faciliteringsrol een gemeenschappelijke visie op de transitie en transformatie. • Provincie en gemeenten, samenwerkend in de drie transitieregio’s Holland-Rijnland, Midden Holland en Zuid-Holland Zuid alsmede GoereeOverflakkee, maken bestuurlijke afspraken over de facilitering door de provincie van het transitieproces. • Faciliteren van het gemeentelijke transitieproces door aan de Zuid-Hollandse regio’s HollandRijnland, Midden Holland, Zuid-Holland Zuid, alsmede Goeree Overflakkee een transitiebudget ter beschikking te stellen. • Faciliteren van een bestuurlijk platform waar kennis en ervaring wordt uitgewisseld door per thema deskundigheid en praktijkervaring in te brengen. • De provincie zal pilots en initiatieven die gemeenten met elkaar en met instellingen willen aangaan stimuleren met projectsubsidies. • BJZ en jeugdzorgaanbieders kunnen betrokken worden bij lokale/regionale initiatieven en pilots, voor zover de Wjz en eventuele andere afspraken dit mogelijk maken en de uitvoering van de Wjz niet in het gedrang komt.
Het perspectief
13
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
3 Aansluiting gemeentelijk jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg
Aansluiting gemeentelijk jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg
14
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Realiseren van een goede aansluiting tussen lokaal jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg. Goede overdracht van jongeren van het lokale domein naar de jeugdzorg en vice versa voor een effectieve en efficiënte keten van preventie tot en met aansluitende lokale zorg en begeleiding Het is belangrijk om problemen bij het opgroeien en opvoeden van de jeugdige zo snel mogelijk te signaleren en zo nodig aan te pakken. Dit gebeurt in het lokale jeugdbeleid, dat onder de verantwoordelijkheid van gemeenten valt. De provincie is verantwoordelijk voor de toegang tot jeugdzorg (BJZ) en het subsidiëren van voldoende kwalitatief jeugdzorgaanbod als een indicatie hiervoor is afgegeven door BJZ. De overheden en organisaties in beide domeinen dienen samen te werken, zodat jongeren en hun ouders/opvoeders adequaat geholpen worden en niet tussen wal en schip vallen. Het doel van deze gezamenlijke inspanningen is het creëren van perspectief voor jongeren op maatschappelijk zelfstandig functioneren. De provincie verwacht in het verlengde hiervan landelijk gedragen ideeën en ambities van gemeenten zodat ze met het oog op de transitie jeugdzorg het lokaal jeugdbeleid verder opbouwen, terwijl de provincie haar directe inzet in lokaal jeugdbeleid afbouwt.
3.1.
Bestuurlijke afspraken aansluiting lokaal jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg
Realiseren van bestuurlijke afspraken over de aansluiting tussen lokaal jeugdbeleid en provinciale geïndiceerde jeugdzorg en de ondersteuning van kwetsbare jongeren. De provincie vindt het van belang om over de Wjz en de relevante thema’s in het Hoofdlijnenakkoord 2011-2015 bestuurlijke afspraken te maken met regio’s. De huidige afspraken met de RAS-regio’s, zoals neergelegd in de Regionale Agenda Samenleving (RAS) 2009-2012, liepen op 31 december 2012 af en zijn niet verlengd. De RAS sloot niet meer aan bij de nieuwe koers die de provincie voorstaat. De aankomende transitie – en de daarmee verband houdende wensen van de gemeenten – zijn hiervoor de aanleiding. Met de transitie van de jeugdzorg in het vooruitzicht in de komende beleidsperiode heeft de provincie zich beraden op de vraag welke taken
en verantwoordelijkheden op haar rusten. De provincie wil gemeenten in haar gebied, waar zij verantwoordelijk is voor uitvoering van de Wjz, ondersteunen bij het treffen van voorbereidingen op de transitie. Daarnaast heeft de provincie zich gebaseerd op de inspraakreacties die zijn binnengekomen op het ontwerp voor het onderhavige beleidskader Jeugdzorg, de reacties op de concept bestuursovereenkomst RAS nieuwe stijl en het Overhedenoverleg van september 2012. Daaruit is naar voren gekomen dat ook gemeenten al doende zijn hun beleid aan te passen aan de komende transitie. Daarbij past niet (meer) een vormgeving van afspraken waarbij door de provincie wordt voorgeschreven hoe de gemeenten zich dienen voor te bereiden. De provincie zal om die reden de bestuurlijke afspraken RAS die eind 2012 afliepen niet verlengen of aangepast voortzetten. Dat geldt daarmee eveneens voor de medefinanciering van lokaal jeugdbeleid in de vorm van subsidies voor de inkoop van cliëntcontacturen. De provincie zal wel vasthouden aan hetgeen in het provinciale Hoofdlijnenakkoord staat en met de transitieregio’s Holland-Rijnland, Midden Holland, Zuid-Holland Zuid, alsmede Goeree-Overflakkee bezien of in onderling overleg kan worden gekomen tot bestuursafspraken over de aansluiting tussen lokaal jeugdbeleid en provinciale geïndiceerde jeugdzorg en afspraken in het licht van de transitie jeugdzorg. Dit gerelateerd aan de Wjz en de landelijke transitieafspraken tussen Rijk, IPO en VNG. In het Hoofdlijnenakkoord 2011-2015 wordt ook aandacht gevraagd voor kwetsbare jongeren. Daarom worden ook afspraken gemaakt over de ondersteuning van kwetsbare jongeren (bijvoorbeeld tienermoeders en dak- en thuisloze jongeren). Ter ondersteuning van de afspraken kan de provincie middelen ter beschikking stellen. De bestuursafspraken zullen in het teken staan van de transitie en zijn gericht op een zo zorgvuldig mogelijke overgang van jeugdzorgtaken naar de gemeenten in regio’s. Voor de uitvoering van deze bestuursafspraken worden, naast investering in pilotprojecten, vanaf 1 juli 2013 aan de regio’s waar de provincie beleidsverantwoordelijk is voor uitvoering van de Wjz, transitiebudgetten beschikbaar gesteld om het gemeentelijke transitieproces te faciliteren. Dit budget is bedoeld voor het realiseren van plannen/projecten die verband houden
Aansluiting gemeentelijk jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg
15
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
met de transitie en die passen binnen de daarover tussen gemeenten en provincie te maken bestuurlijke afspraken. De plannen zullen worden beoordeeld of zij voldoende bijdragen aan de transitie en/of de transformatie. De provincie heeft ten behoeve van de transitie een bestuurlijk platform transitie jeugdzorg ingesteld. Met de gemeentebestuurders uit dit platform, te weten de vertegenwoordigers van de drie transitieregio’s Holland-Rijnland, Midden Holland, ZuidHolland Zuid wordt overhedenoverleg gevoerd. Dit gaat over de wederzijdse aansluiting tussen lokaal jeugdbeleid en provinciaal beleid geïndiceerde jeugdzorg, alsmede over de provinciale ondersteuning van het transitieproces en het beperken van problemen en frictiekosten bij de overgang. De provincie zal onder het nieuwe beleid geen bijdragen meer verlenen aan lokaal preventief jeugdbeleid. De provincie heeft tot 1 januari 2013 subsidies aan regio’s verleend voor het voeren van preventief jeugdbeleid. De regio’s zullen in de gelegenheid worden gesteld om verplichtingen die onder de RAS zijn aangegaan en die na 1 januari 2013 doorlopen (desgewenst) af te bouwen, waarvoor zij tot 1 juli 2013 subsidie kunnen ontvangen. Dat geldt overigens uitsluitend voor de regio’s die niet al op of omstreeks 19 maart 2012 hebben vernomen dat met hen geen nieuwe RAS zou worden gesloten (de stadsregio’s).
3.2.
Aansluitende lokale zorg en begeleiding voor jongeren die uitstromen
Persoonlijke overdracht naar het lokale domein door de “dakpanconstructie” met extra provinciale inzet. De provincie zet zich in voor een goede voorbereiding op uitstroom uit de provinciale jeugdzorg en een persoonlijke overdracht naar de zorg en begeleiding in het lokale domein. De provincie vindt dat verdere inzet nodig is om te voorkomen dat jongeren die uitstromen uit de jeugdzorg uit beeld raken, als er nog zorgen over bestaan. Dan ontstaat het risico dat jongeren problemen krijgen, gaan rondzwerven en in de maatschappelijke opvang belanden. Een groot deel van de cliënten in de maatschappelijke opvang is afkomstig uit de jeugd-
zorg. Verwacht wordt dat de instroom in de maatschappelijke opvang kan verminderen als jongeren in de jeugdzorg goed worden voorbereid op hun zelfstandigheid en er een persoonlijke overdracht plaatsvindt naar het lokale domein. Hiervoor is verdere inzet vanuit de provinciale jeugdzorg en aansluitende lokale zorg en begeleiding nodig. Vóór het moment van uitstroom moeten de jeugdzorgaanbieders i.s.m. BJZ, gemeenten en lokale organisaties een gezamenlijk zorg- en/of begeleidingsplan opstellen per leefgebied waar de jeugdige nog ondersteuning op wenst. Ook wil de provincie stimuleren en faciliteren dat een contactpersoon vanuit een gemeentelijke voorziening al betrokken is nog voor de jeugdige uitstroomt en dat de begeleider vanuit de jeugdzorgaanbieder na uitstroom de jeugdige nog enige tijd actief volgt. Zo ontstaat een zogenaamde ‘dakpanconstructie’ die een warme overgang mogelijk maakt waarmee het risico verkleind wordt dat de jongere uit beeld verdwijnt. De verantwoordelijkheid voor aansluitende lokale zorg en begeleiding ligt bij de gemeente na uitstroom van de jeugdige uit de geïndiceerde zorg.
3.3.
Ondersteuning
Ondersteuning van regionale programma’s en van BJZ/jeugdzorgaanbieders De provincie zal ook de komende jaren ondersteuning kunnen bieden aan gemeenten, BJZ en jeugdzorgaanbieders bij steunfunctiewerk c.q. het ondersteunen van het lokaal jeugdbeleid en aansluitingsvraagstukken, conform artikel 13 en 14 van de Wmo. Hiertoe worden expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Ontwikkeling (JSO) en Tympaan ingezet. Bij de ondersteuning van gemeenten in het kader van de Wmo (steunfunctiewerk) ligt het accent bij de uitvoering van op te stellen regionale programma’s2. Het Tympaan Instituut ontwikkelt daartoe voor alle ZuidHollandse regio’s de Barometer Sociaal met de pijlers leefomgeving, jeugd en participatie. Voor deze regionale programma’s komen ondersteuningsuren van JSO beschikbaar. JSO-jeugd levert verder vraaggerichte tweedelijnsondersteuning aan BJZ en jeugdzorgaanbieders op
2 De provincie is conform de Wmo niet verantwoordelijk voor ondersteuning van de gemeenten Den Haag en Rotterdam, behalve op het terrein van minderheden (artikel 14).
Aansluiting gemeentelijk jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg
16
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
het gebied van de aansluiting tussen lokaal jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg. Hierbij vervullen BJZ en de jeugdzorgaanbieder(s) de rol van inhoudelijke opdrachtgever, JSO de rol van opdrachtnemer en de provincie de rol van kaderstellende subsidieverstrekker.
Passend onderwijs zijn verantwoordelijk voor de toelating van leerlingen tot het speciaal onderwijs en voor het budget voor de extra ondersteuning. Hiervoor kan het samenwerkingsverband adviseurs inschakelen. Als het zorgadviesteam (ZAT) hiervoor wordt ingeschakeld, kan er geïntegreerde ondersteuning worden afgesproken met de jeugdzorg.
3.4.
De 32 Zuid-Hollandse samenwerkingsverbanden voor Passend onderwijs moeten over hun conceptondersteuningsplan overleg voeren met gemeenten. In dit overleg wordt de extra ondersteuning in het onderwijs afgestemd op de (jeugd)zorg van gemeenten/provincies.
Aansluiting zorg en onderwijs
Stimuleren van samenhang jeugdzorg en Passend Onderwijs via faciliteren van pilots. Op basis van de (nog in werking te treden) Wet Passend onderwijs zijn scholen vanaf 1 augustus 2014 verplicht een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben3. Dit nieuwe onderwijsbeleid valt binnen de termijn die door de onderhavige beleidsperiode wordt bestreken. De samenwerkingsverbanden
Het is aan de gemeenten om hun structuur Passend onderwijs vorm te geven, maar de provincie sluit niet uit dat pilots waarbij jeugdzorg en Passend onderwijs integraal worden benaderd, in het kader van de transitie kunnen worden gefaciliteerd.
3 Scholen moeten in het kader van hun zorgplicht elk kind dat extra ondersteuning nodig heeft plaatsen op hun school. Als de school de onderwijsondersteuning niet zelf kan bieden, zoekt de school na overleg met de ouders naar een passende plek op een andere reguliere of speciale school (speciaal onderwijs). In Zuid-Holland zijn hiervoor 18 samenwerkingsverbanden voor primair onderwijs en 14 samenwerkingsverbanden voor voortgezet onderwijs. Het speciaal onderwijs (cluster 3 en 4) maakt deel uit van deze samenwerkingsverbanden.
Aansluiting gemeentelijk jeugdbeleid en provinciale jeugdzorg
17
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
4 De toegang tot Jeugdzorg
De toegang tot Jeugdzorg
18
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
De provincie Zuid-Holland zorgt voor de toegang tot de jeugdzorg door de instandhouding van- en het maken van afspraken met BJZ. Hierbij staat de veiligheid van jeugdigen centraal.
van de CJG’s, te bevorderen. Doel hiervan is een goede doorverwijzing en een betere informatievoorziening vanuit de eerste lijn naar BJZ. Deze deskundigheidsbevordering wordt voortgezet.
BJZ garandeert de noodzakelijke bescherming voor jeugdigen die in hun ontwikkeling worden bedreigd en organiseert de juiste zorg. BJZ is de ‘spin in het web’ en onderhoudt de contacten met de jeugdige, de ouders/opvoeders en de professionals. BJZ draagt zorg voor de aansluiting met het lokale jeugdbeleid, het opstellen van indicaties voor de geïndiceerde jeugdzorg en jeugd-GGZ, fungeert als Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en is verantwoordelijk voor het uitvoeren van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen.
Gelet op de transitie van de jeugdzorg geeft de provincie meer ruimte aan BJZ voor een meer intensieve samenwerking met en aansluiting op het lokale veld, in het bijzonder de CJG’s. Hiermee wordt de expertise van BJZ optimaal benut bij de vroegsignalering en zorgtoewijzing. Hierin leidend zijn de definitieve plannen van het Rijk met betrekking tot de transitie jeugdzorg. De inzet van BJZ mag niet ten koste gaan van reguliere taakuitvoering.
4.2. Gelet op de transitie verkeert BJZ in een dynamische omgeving en wordt er veel van BJZ verwacht. Aan de ene kant handhaaft BJZ de kwaliteit van de zorgtoewijzing en voert, waar nodig, verbeteringen door. Aan de andere kant levert BJZ een bijdrage aan de transitie door kennisoverdracht aan het lokale veld en een actieve samenwerking met en aansluiting op de CJG’s, voor zover hierdoor de reguliere taakuitoefening niet wordt belemmerd.
4.1.
Aansluiting preventief jeugdbeleid
Ruimte voor Bureau Jeugdzorg. Vanuit de voorpostfunctie heeft BJZ, in het kader van de Wjz, verschillende taken op het terrein van de aansluiting met het lokale veld. Hierbij staat een vroegtijdige signalering van problemen bij jeugdigen die tot jeugdzorg kunnen leiden voorop. Daarbij draagt BJZ zorg voor een snelle toeleiding naar geïndiceerde zorg indien dit noodzakelijk is. Om de algemene voorzieningen voor jeugdigen te versterken onderhoudt BJZ contacten en geeft advies. BJZ neemt deel aan de diverse lokale netwerken, zoals de CJG’s, Zorgadviesteams (ZAT’s) en veiligheidsnetwerken, om zo snel te kunnen bepalen of geïndiceerde jeugdzorg of jeugd-GGZ nodig is. Daarnaast verzorgt BJZ de zorgcoördinatie voor cliënten die geïndiceerde jeugdzorg krijgen, op basis van afspraken met de gemeenten in de regio’s. BJZ is in 2011 gestart met pilots om de deskundigheid van medewerkers in de eerste lijn, waaronder
Indicatiestelling
De provincie stimuleert de komende jaren de voortzetting en, waar mogelijk, uitbreiding van de experimenten hulp zonder indicatie maar ‘door tussenkomst van’ BJZ en zorgt voor de ondersteuning van BJZ bij het vervullen van de centrale rol in de hulpverleningsketen. Bij de indicatiestelling door BJZ staat het perspectief van de cliënt centraal. De indicatie gebeurt snel, kwalitatief goed en tijdig. BJZ indiceert op basis van de landelijke methodiek Verbetering Indicatiestelling Bureaus Jeugdzorg (VIB). In minimaal 90% van de gevallen wordt het indicatiebesluit binnen 77 dagen afgegeven. Gekoppeld hieraan bevat het indicatiebesluit in ieder geval het doel dat aan het einde van het traject moet zijn behaald, waarna de zorg kan worden afgesloten. Daarnaast wordt de ernst van de problematiek van de cliënt (de jeugdige én het gezin) aangegeven. Binnen de ruimte die de Wjz biedt om te experimenteren is BJZ gestart met een verwijzing naar de jeugdzorg ‘door tussenkomst van’ BJZ. Voor (licht) ambulante jeugdzorg, die door de zorgaanbieders op scholen wordt ingezet, is geen indicatiebesluit meer nodig. Wel voert BJZ een risicotaxatie uit om de veiligheid van jeugdigen te waarborgen. De centrale rol die BJZ binnen de jeugdhulpverleningsketen vervult, geeft BJZ vorm door de inzet van casemanagement voor alle cliënten met een indicatie, zorgcoördinatie, het wachtlijstbeheer en de trajectgerichte benadering ‘Perspectief gericht werken’. Met deze benadering wordt meer inzicht geboden in het eindperspectief, worden lacunes in
De toegang tot Jeugdzorg
19
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
het zorgaanbod tijdig ontdekt en wordt een verkorting van de duur van geïndiceerde zorg beoogd. Landelijk is de afspraak gemaakt dat wachtlijsten maximaal 9 weken mogen zijn. Hiervan kan worden afgeweken als langer wachten “niet onverantwoord” is. De vaststelling wat wel en wat niet onverantwoord is, wordt bepaald door de professionals van BJZ.
4.3.
Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
De provincie draagt er zorg voor dat wachtlijsten bij het AMK worden voorkomen en ziet erop toe dat BJZ bij de aanpak van kindermishandeling werkt volgens de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. De afgelopen jaren is het aantal meldingen van kindermishandeling bij het AMK sterk toegenomen. Jeugdigen die het slachtoffer zijn van kindermishandeling hebben recht op snelle hulp. Het is daarom noodzakelijk dat er een goede afstemming bestaat tussen de organisaties in de jeugdzorgketen: van lokale partners waar kindermishandeling als eerste wordt opgemerkt tot de Raad voor de Kinderbescherming. Onderdeel van het Actieplan aanpak kindermishandeling 2012 – 2016, Kinderen Veilig, van de Ministeries van VWS en V&J is de verplichte meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld, waarmee alle organisaties en zelfstandigen binnen o.a. de jeugdzorg, gezondheidszorg en het onderwijs verplicht zijn te werken. BJZ en de jeugdzorgaanbieders werken volgens deze meldcode. In de meldcode staan de stappen beschreven welke een professional moet doorlopen wanneer er een vermoeden van kindermishandeling of huiselijk geweld bestaat. Ook het bundelen van krachten (jeugdzorg, medici, justitie) vloeit voort uit de meldcode. Cruciaal in de aanpak van geweld in huiselijke kring is
de samenwerking tussen het AMK en de Steunpunten Huiselijk Geweld. De praktijk wijst uit dat er meestal een link bestaat tussen huiselijk geweld en kindermishandeling. Met een multidisciplinaire aanpak kunnen jeugdigen sneller en beter worden geholpen.
4.4.
Jeugdbescherming en jeugdreclassering
De provincie stimuleert en ondersteunt de inzet van Signs of Safety en het Familie Netwerk Beraad. Bij een groot aantal jeugdigen vormen jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen –het gedwongen kader- de basis voor een totaal hulpverleningstraject. Doordat zowel het vrijwillige als het gedwongen kader binnen BJZ zijn samengevoegd, kan BJZ optimaal schakelen tussen beide kaders en deze met elkaar in verbinding brengen. BJZ staat naast het kind en activeert de positieve krachten in het gezin om te komen tot een duurzame verandering. BJZ bewerkstelligt de activering van het kind, zijn gezin en zijn netwerk door een organisatiebrede toepassing van de benaderingswijze Signs of Safety. Hiermee wordt beoogd om samen met het gezin concrete mogelijkheden te onderzoeken waarmee zelfstandig kan worden zorggedragen voor de veiligheid en goede ontwikkeling van het kind. Daarnaast zet BJZ waar mogelijk het instrument Familie Netwerk Beraad in. Dit is een door BJZ gefaciliteerde bijeenkomst waarin het gezin en/of het sociale netwerk van het gezin in staat wordt gesteld een plan van aanpak op te stellen. Eind 2008 heeft het programma ‘Beter Beschermd’ geleid tot een advies over het verbeteren van verschillende elementen van wetgeving rond kinderbescherming en de uitvoering ervan. Eén van de resultaten hiervan is het wetsvoorstel Herziening Kinderbescherming, waarvan de implementatie de komende jaren zijn beslag zal krijgen.
De toegang tot Jeugdzorg
20
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
De toegang tot Jeugdzorg
21
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
5 De aanspraak op Jeugdzorg
De aanspraak op Jeugdzorg
22
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
5.1.
Inleiding en provinciale prestatiebegroting
Structurele verbetering van het aanbod door vergroting van effectiviteit en efficiency. De provincie subsidieert vier provinciaal werkende jeugdzorgaanbieders en enkele landelijk werkende jeugdzorgaanbieders (LWI’s). Deze jeugdzorgaanbieders verlenen verantwoorde zorg volgens de Wjz4. Het zorgaanbod bestaat uit een verscheidenheid aan geïndiceerde zorgvormen Ook vinden experimenten “zorg zonder indicatie” plaats, maar door “tussenkomst” van BJZ. De jeugdzorgaanbieders stemmen het zorgaanbod af op de vraag. De omvang van de intensieve ambulante zorg, inclusief pleegzorg en zorg in gezinshuizen, aan jeugdigen en gezinnen is de afgelopen jaren toegenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de maatschappelijke ontwikkeling om steeds meer gezinsgericht en gezinsondersteunend zorg te bieden, rekening houdend met de eigen kracht van de jeugdige en zijn/haar omgeving. Primair bestaat het zorgaanbod uit geïndiceerde zorg. In toenemende mate wordt gevraagd om de deskundigheid van jeugdzorgaanbieders op innoverende wijze aan te bieden, bijvoorbeeld in vormen van zorg zonder indicatie, maar wel door “tussenkomst” van BJZ, en om zorg in buurten, wijken, op scholen en kindercentra. Tevens gaan de provinciale jeugdzorgaanbieders in toenemende mate samenwerkingsverbanden aan met instellingen voor jeugd-GGZ, jeugd-LVB en nemen deel aan lokale en/of regionale samenwerkingsverbanden waarbij gemeenten zijn betrokken. Deze ontwikkelingen vragen om een visie van de provincie met het oog op de transitie. In dit beleidskader wordt daar op meerdere plaatsen op ingegaan. Kern is dat de provincie de geschetste ontwikkelingen en innovaties steunt en verder wil stimuleren, zolang deze niet ten koste gaan van het eerste kerndoel van de provincie: behoud van de kwaliteit van uitvoering van de wettelijke taken. Het aanbod in Zuid Holland wordt verzorgd door: • Cardea, Zuid-Holland Noord • Stek, Zuid-Holland Midden • TriviumLindenhof, Zuid-Holland-Zuid • Horizon, bovenregionale jeugdzorgaanbieder, zware residentiële zorg en pleegzorg
In de provinciale begroting 2012, met doorkijk naar 2013 tot en met 2015, is als taak vastgelegd om met de jeugdzorgaanbieders afspraken te maken over een efficiënt en effectief zorgaanbod. Dat beleid zet de provincie in dit beleidskader voort. Al in 2011 zijn met de jeugdzorgaanbieders afspraken gemaakt over een meer perspectiefgerichte, trajectmatige wijze van zorg. Ook deze inzet wordt gehandhaafd en versterkt. Als prestatie-indicatoren zijn in de begroting vastgelegd: • Tot en met 2015 maximaal 9 weken wachttijd voor geïndiceerde jeugdzorg. • Maximale gemiddelde kosten per cliënt bij een regionale aanbieder is € 9.500, -. • Maximale gemiddelde kosten per cliënt bij bovenregionale aanbieder is € 17.000, -.
5.2.
Financieringssystematiek
Werken aan verdere ontwikkeling van P x Q + E; werken met het Rijksbrede subsidiekader en tegengaan topinkomens in de jeugdzorg. Sinds 2010 worden de jeugdzorgaanbieders gefinancierd op basis van een aantal bekostigingseenheden (BE) tegen een vastgestelde prijs (P x Q). Deze bekostigingssystematiek is een instrument waarmee op kostenefficiency kan worden gestuurd. Vanaf 2013 wordt ook het effect (E) van de zorg betrokken in de sturing. In de komende jaren zal, in samenspraak met de provinciale jeugdzorginstellingen, worden gewerkt aan de verdere ontwikkeling van het systeem door het opnemen van een stimulans voor efficiencyverbetering. Naast de hoeveelheid bekostigingseenheden (Q) en de prijs (P) per bekostigingseenheid wil de provincie Zuid-Holland meer gaan sturen op het aantal cliënten dat geholpen wordt. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt hoeveel de jeugdzorg gemiddeld per cliënt kost, tegelijkertijd is er ook zicht op welke zorg (BE’s) geboden wordt. Dit betekent dat de provincie Zuid-Holland vanaf 2013 afspraken maakt met de jeugdzorgaanbieders over het aantal te behandelen cliënten per jaar met de daarvoor benodigde bekostigingseenheden.
4 Verantwoorde zorg, zoals beschreven in artikel 24 en 25 van de Wjz is zorg die doeltreffend, doelmatig en afgestemd is op de behoefte van de cliënt zoals beschreven in het indicatiebesluit. De provincie verlangt verder van jeugdzorgaanbieders dat zij HKZ-gecertificeerd zijn, van alle medewerkers over een recente Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) beschikken en dat de brandveiligheid van (semi)residentiële accommodaties gegarandeerd is.
De aanspraak op Jeugdzorg
23
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Daarnaast wil de provincie de maatregelen van het Rijksbrede subsidiekader opnemen in de Algemene Subsidie Verordening (ASV) om de bureaucratie m.b.t. aanvragen en verantwoorden van subsidies zo veel mogelijk te beperken. In 2013 wordt gestart met het beleid dat verlening en vaststelling van subsidies minder dan € 25.000, - samenvallen. Steekproefcontroles kunnen wel worden gehouden. Deze maatregel levert veel winst op in de beperking van bureaucratie voor zowel instellingen als provincie, bijvoorbeeld ten aanzien van buitenprovinciale plaatsingen.
• Creëren van zo veel mogelijk ruimte om zorg zonder indicatie te verlenen maar wel door “tussenkomst” van BJZ. • Zoeken van mogelijkheden om te innoveren. • Zo veel mogelijk beperken van bureaucratie. • Stimuleren van regionale samenhang/samenwerking, integrale indicatiestelling en zorgtoewijzing. • Veel vertrouwen, maar ook scherpe controle achteraf (high trust, high penalty)
5.4. BJZ en de jeugdzorgaanbieders dienen op basis van de Wet openbaarmaking publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) inzicht te geven in de hoogte van salarissen die het salaris van de minister-president overschrijden (ook wel Balkenendenorm genoemd). Het wetsvoorstel voor de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, ligt momenteel ter behandeling bij de Eerste Kamer. Totdat deze wet van kracht is, zijn er geen mogelijkheden om in te grijpen indien de norm uit de Wopt overschreden wordt. Om deze reden zal vanaf 2013 in de Subsidieregeling Jeugdzorg Zuid-Holland worden opgenomen dat salarissen van medewerkers van BJZ en de jeugdzorgaanbieders die de Wopt-norm overschrijden, in mindering worden gebracht op de verleende subsidie.
5.3.
Flexibiliteit
Meer ruimte en flexibiliteit voor de jeugdzorgaanbieders. De twee kerndoelen van de provincie, handhaven van kwaliteit van de uitvoering van wettelijke jeugdzorgtaken en faciliteren van een zorgvuldige transitie, moeten op haalbaarheid worden beoordeeld tegen het licht van beperkte financiële middelen. De jeugdzorgaanbieders moeten daarom in elk geval in de gelegenheid zijn zo efficiënt mogelijk hun bedrijfsprocessen te organiseren binnen de grenzen van de wettelijke verantwoordelijkheden. In overleg met de jeugdzorgaanbieders wil de provincie werken aan: • Verdere uitwerking van perspectiefontwikkeling onder meer door slimme constructies met betrekking tot de in- door- en uitstroom van cliënten.
Jeugdzorgaanbieders
Omwille van behoud van kwaliteit en het minimaliseren van risico’s wordt het aantal aanbieders van jeugdzorg beperkt gehouden.
5.4.1. Landelijk werkende instellingen (LWI’s) De transitie stimuleert het ontstaan van nieuwe initiatieven en aanbieders. De provincie is van mening, gezien de twee kerndoelen en de kansen en risico’s, dat gewaakt moet worden voor verlies van kwaliteit door versnippering. De provincie wil daarom het aantal jeugdzorgaanbieders zo beperkt mogelijk houden. Doelstelling is om zo veel mogelijk het zorgaanbod te laten verzorgen door de huidige provinciale jeugdzorgaanbieders. Alleen als het strikt noodzakelijk is naar het oordeel van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, zal van een andere jeugdzorgaanbieder, eventueel van buiten de provincie, gebruik worden gemaakt. Per 1 januari 2013 wordt het door VWS aan de doeluitkering toegevoegde budget van de LWI’s vrij besteedbaar en is “gedwongen winkelnering” niet meer aan de orde. Dat betekent dat per 1 januari 2013 de provincie vrij is om een subsidierelatie aan te gaan onder eigen, provinciale, beleidsverantwoordelijkheid. De provincie kiest er voor vanwege specifieke zorgbehoefte, gebruik te blijven maken van de William Schrikkergroep, Pluryn-Hoenderloo Groep, Avenier en SGJ. Dit gebeurt in de vorm van een directe subsidierelatie tot het niveau van het budget dat de provincie ontvangt voor de LWI’s in de doeluitkering jeugdzorg. Eventuele verschuivingen in het toe te voegen budget voor de LWI’s in de doeluitkering zullen, positief of negatief, worden doorberekend. Deze subsidierelaties worden aangegaan voor 2013 en 2014, gezien de beoogde transitiedatum 1 januari 2015. De met deze subsidierelaties samen-
De aanspraak op Jeugdzorg
24
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
hangende bedragen worden opgenomen in de provinciale begroting voor deze jaren.
5.4.2. Particulier zorgaanbod, pleegzorg Veiligheid voor alles: naleven van protocollen. De veiligheid van jeugdigen staat voorop. Om die reden is de provincie geen voorstander van gebruikmaking van particuliere zorgaanbieders (inclusief vormen van gastouderschap en netwerkpleegzorg). In de afgelopen jaren is in IPO-verband overleg gevoerd over het gebruik maken van particuliere zorgaanbieders. Samen met VWS, de Inspectie Jeugdzorg en Jeugdzorg Nederland is naast het “Protocol Nieuwe Zorgaanbieders” het “Protocol Particulier Zorgaanbod” ontwikkeld waarin kwaliteitseisen zijn vastgelegd. Uitgangspunt is “nee, tenzij”, waarbij in uitzonderingssituaties door een (door de provincie gefinancierde) hoofdaannemer een jeugdige kan worden geplaatst bij een onderaannemer. Door een contract tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer komt de onderaannemer te vallen onder de werking van de Wjz. De hoofdaannemer is geheel verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de geleverde zorg omdat de onderaannemer niet rechtstreeks valt onder de eisen die de Wjz stelt. Het gebruik door een provinciaal gefinancierde hoofdaannemer van een onderaannemer moet door de hoofdaannemer worden gemeld bij de provincie. De provincie meldt het onderaannemerschap bij de inspectie. In IPO-verband is de provincie akkoord gegaan met dit convenant. De provincie ziet toe, in voorkomend geval, op de naleving van de voorwaarden in het convenant. Vanuit de geïndiceerde jeugdzorg wordt gebruik gemaakt van weekendouders, gastouders, vakantieouders. Deze vormen van gastouderschap vallen onder de verantwoordelijkheid van de jeugdzorgaanbieder, de werking van genoemd convenant en als zodanig onder de werking van de Wjz. In de pleegzorg is, naast “bestandspleeggezinnen”, sprake van “netwerkpleeggezinnen” . Dit zijn pleeggezinnen in het sociale netwerk van de jeugdige. Kinderen verblijven hier vaak al voordat sprake is van de inzet van jeugdzorg. Met betrekking tot netwerkpleegzorg is een “protocol netwerkpleegzorg” ontwikkeld en in alle provincies
en stadsregio’s ingevoerd per 1 mei 2012. Om de veiligheid van het kind te verbeteren is landelijk het “kwaliteitskader voorbereiding en screening pleegouders” ingevoerd. De invoering van het kwaliteitskader en het protocol netwerkpleegzorg door de provincies en stadsregio’s zijn een verbetering van de screening van pleegouders en resulteren in betere afspraken over wie zicht houdt op de veiligheid van het kind in (netwerk)pleeggezinnen. De provincie ziet toe op de naleving van beide protocollen in regulier overleg met betrokken instellingen.
5.5.
JeugdzorgPlus
De provincie werkt samen met VWS aan ontwikkeling van zorgtrajecten JeugdzorgPlus. JeugdzorgPlus, de gesloten jeugdzorg, neemt jeugdigen op die met een rechterlijke machtiging in een gesloten setting moeten worden opgenomen. Bij JeugdzorgPlus is sprake van zware problematiek, waarbij de jeugdige tegen zichzelf, dan wel tegen de samenleving, moet worden beschermd. Sinds 2008 is sprake van een strikte scheiding tussen civielrechtelijke gesloten plaatsing (in JeugdzorgPlusinstellingen) en strafrechtelijke gesloten plaatsing (in een justitiële jeugdinrichting, JJI). Na uitstroom uit de JeugdzorgPlusinstelling (gemiddeld 11 maanden) komt een deel van de cliënten in een vorm van open jeugdzorg. De JeugdzorgPlusinstellingen vallen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van VWS. In 2012 heeft het ministerie van VWS, in samenwerking met de JeugdzorgPlusinstellingen en het IPO, een beleidsnota ontwikkeld die voorziet in de ontwikkeling van zorgtrajecten. Uitgangspunt is dat zo snel mogelijk na opname in de JeugdzorgPlusinstelling een perspectief wordt ontwikkeld voor de jeugdige en dat samen met (toekomstige) partners het zorgtraject wordt uitgezet. De regie op het zorgtraject wordt belegd bij de JeugdzorgPlusinstelling en BJZ. Gezien de ontwikkeling van zorgtrajecten zal in eerder stadium een jeugdige instromen in de provinciale jeugdzorg. De provincie heeft het standpunt dat verkorting van verblijf in de gesloten fase en verlenging van verblijf in de open fase mede moet worden gefinancierd uit de besparingen in de
De aanspraak op Jeugdzorg
25
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
JeugdzorgPlusinstelling als gevolg van de kortere verblijfsduur. Ook de verantwoordelijkheden moeten nog nader worden uitgewerkt en belegd. De provincie is positief over de inzet van de trajectzorg en ten principale bereid om hiervoor aanvullende middelen ter beschikking te stellen mits de financiële ruimte dit toelaat.
5.6.
Belangenbehartiging en cliëntenparticipatie
Belangenbehartiging en participatie zijn belangrijke thema’s, ook in de transitie; betrokkenheid van jeugdigen wordt gestimuleerd. De provincie draagt conform de Wjz zorg voor behartiging van de belangen van cliënten in de jeugdzorg, zowel op individueel als collectief niveau. De Wjz schrijft voor dat de provincie moet voorzien in
het beschikbaar zijn van cliëntvertrouwenspersonen. Hiertoe subsidieert de provincie het AKJ. Voor de collectieve belangenbehartiging, waaronder het ondersteunen van cliëntenraden en jongerenraden, subsidieert de provincie Zorgbelang Zuid-Holland. De provincie vindt belangenbehartiging en participatie belangrijke beleidsthema’s. Het belang neemt nog toe met het oog op de komende transitie, omdat belangenbehartiging en participatie van jeugdigen daarin nadrukkelijk om aandacht vragen. Het moet niet alleen gaan óver jeugdigen, maar het moet ook gaan mét jeugdigen. De provincie wil bereiken dat afstemming tussen Zorgbelang en AKJ op het terrein van belangenbehartiging wordt vergroot en dat activiteiten jeugdparticipatie verder worden gestimuleerd. Wat betreft jeugdparticipatie wordt gebruik gemaakt van het door de Zuid-Hollandse cliënten in de jeugdzorg opgestelde 10-puntenplan (oktober 2012).
De aanspraak op Jeugdzorg
26
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
De aanspraak op Jeugdzorg
27
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
6 Transitie Jeugdzorg
Transitie Jeugdzorg
28
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Verbeteringen in de keten en facilitering van zorgvuldige voorbereiding op de transitie. De transitie van de jeugdzorg is de komende jaren een belangrijke opgave voor zowel gemeenten als provincie. Tot aan de overdracht zet de provincie zich in om haar wettelijke jeugdzorgtaken minimaal op het huidige niveau uit te voeren. De provincie ziet het daarnaast als haar taak om – waar mogelijk - verbeteringen in de keten van de jeugdzorg door te voeren, zodat deze voor de toekomst is ingericht5. Daarnaast vervult de provincie – zoals hiervoor in de hoofdstukken 2 en 3 al toegelicht - een actieve rol gericht op de facilitering van een zorgvuldige voorbereiding op de transitie. Dat gebeurt door middel van het overdragen van kennis, expertise en beleidsinformatie op het gebied van de provinciale taken voor de jeugdzorg.
6.1.
Landelijke afspraken over de rol van de provincie
Landelijke afspraken over de rol van de provincie zijn leidend. Hoewel nog niet alle kaders voor de transitie helder zijn, zijn er landelijk de afgelopen tijd een aantal besluiten genomen over de inhoud en het proces van de transitie. Daarnaast is in de Bestuursafspraken 2011 – 2015 tussen Rijk, IPO, VNG en Unie van Waterschappen een aantal algemene uitgangspunten opgenomen voor het toekomstige gemeentelijke jeugdzorgstelsel. In deze afspraken staat het volgende verwoord: “Het Rijk, IPO en de VNG hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om deze decentralisatieoperatie goed te laten verlopen. Hiervoor zijn goede afspraken tussen Rijk, provincies en gemeenten nodig. De afspraken hebben tenminste betrekking op: • Rijk, VNG en IPO stellen samen een transitieplan op dat naar de Tweede Kamer wordt gezonden. • Gemeenten en provincies maken samen afspraken over hoe de transitie in hun regio plaatsvindt, met inachtneming van de landelijke afspraken over fasering en transitie. • De transitie wordt gezamenlijk door Rijk, VNG en IPO aangestuurd, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid.
• Er wordt gezamenlijk door Rijk, IPO en VNG een transitiecommissie ingesteld. De commissie houdt zicht op het transitieproces dat vooral in de regio’s zelf moet plaatsvinden. • Provincies en stadsregio’s zijn tot aan de overdracht verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg en verantwoordelijk voor een zorgvuldige overdracht. • Om inhoud te geven aan vernieuwingen in de jeugdzorg kunnen gemeenten en provincies de maximale ruimte benutten die de huidige wetgeving biedt. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om te experimenteren met nieuwe werkwijzen en ervaringen op te doen. Rijk, VNG en IPO stellen gezamenlijk een kader op waarbinnen deze experimenten kunnen plaatsvinden en maken afspraken hoe de resultaten gewogen, beoordeeld en geborgd kunnen worden. Bij experimenten moet volstrekt duidelijk zijn wie de formele verantwoordelijkheden, zoals vastgelegd in de Wjz, draagt: de provincie of de gemeenten (pg. 34)”. Op 20 maart 2012 is de landelijke transitieagenda jeugdzorg voor de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten door de staatssecretarissen van VWS en VenJ aan de Tweede Kamer aangeboden6. Deze landelijke transitieagenda geeft de voor de komende beleidsperiode tot uitgangspunt te nemen afspraken weer en heeft primair betrekking op de bestuurlijke en organisatorische transitie van de jeugdzorg. De zorginhoudelijke transformatie wordt in samenhang met de inrichting van het stelsel in de agenda meegenomen. In de transitieagenda is ook een verantwoordelijkheidsverdeling opgenomen. Voor de provincie is relevant: • De stelselwijziging betreft onder meer het (door)decentraliseren van de verantwoordelijkheid voor jeugdzorg naar de gemeenten. Het Rijk, provincies en zorgverzekeraars dragen allen de verantwoordelijkheid om de taken en verantwoordelijkheden zoals bedoeld met de herinrichting zorgvuldig over te dragen naar gemeenten. • Provincies, Rijk en zorgverzekeraars zijn met gemeenten verantwoordelijk voor een adequate en zorgvuldige overdracht van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden waarbij de continuïteit en kwaliteit van de zorg gewaarborgd wordt.
5 Hoofdlijnenakkoord 2011 – 2015 “Zuid-Holland verbindt en geeft ruimte”, Hoofdlijnenakkoord van VVD, CDA, SP en D66, april 2011. 6 Transitieagenda Jeugdzorg, gezamenlijke agenda Rijk/VNG/IPO, d.d. 20 maart 2012, pg. 8.
Transitie Jeugdzorg
29
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Daarnaast bevat de landelijke transitieagenda een fasering van de veranderoperatie. Hierbij zijn drie fasen onderscheiden: • Definitiefase: april 2012 • Ontwerpfase: medio 2012 • Realisatiefase: medio 2012 – 2016. De exacte planning van de fases is mede afhankelijk van de snelheid waarmee het wetgevingstraject van het Rijk wordt gerealiseerd. De landelijke transitieagenda wordt elk half jaar geactualiseerd en geconcretiseerd. Het beleidskader is gebaseerd op de transitieagenda van 20 maart 2012. De transitieagenda vormt de basis voor de planning en fasering van de transitie in Zuid-Holland.
6.2.
Inhoudelijke opgave centraal
De landelijke opgave beoogt, via transitie, ook transformatie. De transitie van de jeugdzorg gaat niet alleen over een wijziging van de bestuurlijke structuur en van de organisatie van de uitvoering. Centraal moet staan een vernieuwing van de inhoud van zorg en ondersteuning aan ouders en kinderen. De jeugdzorg moet beter aansluiten bij de eigen kracht en de sociale netwerken van jeugdigen en hun ouders of verzorgers. Ook moet voorkomen worden dat ouders en jeugdigen verdwalen in het systeem. Er moet een samenhangende zorgstructuur komen met één wettelijk kader en één financieringssysteem voor de jeugdzorg, zodat meer integrale zorg in geval van meervoudige problematiek beter mogelijk wordt gemaakt . De provincie beschrijft hieronder haar rol binnen het transitie- en transformatieproces.
6.3.
Provinciale inzet transitie
De provincie wil actief de transitie stimuleren door pilots van gemeenten met jeugdzorginstellingen te ondersteunen en transitiebudget beschikbaar te stellen. De regie voor het inrichten van het nieuwe stelsel ligt bij het Rijk. De gemeenten worden verantwoordelijk voor de planning en financiering van alle
vormen van jeugdzorg en zijn als eerste aan zet om te bepalen op welke manier zij dit gaan invullen. De provincie faciliteert vanuit haar verantwoordelijkheid partijen die bij de transitie zijn betrokken. Dit doet zij door: • Overdracht van kennis en ervaring. • Het organiseren van kennisdeling tussen partijen en kennisontwikkeling bij partijen. • Het maken van afspraken over de transitie in de provincie met inachtneming van de Wjz en de landelijke afspraken over fasering en transitie. • Het maken van bestuurlijke afspraken met de drie transitieregio’s Holland-Rijnland. Midden Holland, Zuid-Holland Zuid, alsmede GoereeOverflakkee over de aard, hoogte en duur van de provinciale facilitering. • Financiering van pilots van gemeenten die gedragen worden door het bestuurlijk platform transitie jeugdzorg. • Jaarlijks aan de transitieregio’s toe te kennen subsidie voor projecten en plannen die passen binnen de bestuurlijke afspraken en die bijdragen aan de transitie-, respectievelijk transformatiedoelstelling. De subsidieregeling zal in de verlening van dergelijke transitiesubsidies gaan voorzien. Overdracht van kennis en ervaring Kennis van zaken is belangrijk in het transitieproces en noodzakelijk om tot zorginhoudelijke vernieuwing te komen. De provincie wil dat tijdens het transitieproces kennis, informatie en expertise met betrekking tot provinciale taken op het juiste moment en met zorgvuldigheid en met betrokkenheid van alle partijen aan de juiste doelgroep wordt overgedragen. Om tot zorginhoudelijke vernieuwing te komen faciliteert en stimuleert de provincie pilotprojecten van gemeenten, BJZ en de jeugdzorgzorgaanbieders. Daar waar nodig neemt zij deel aan pilotprojecten van andere organisaties en/of financiert of initieert zij zelf pilotprojecten. Kennisdeling en kennisontwikkeling De transitieopgave en daaraan gekoppelde inhoudelijke veranderopgave vragen om samenwerking tussen betrokken partijen. Voor afstemming op niveau van de provincie is een bestuurlijk platform samengesteld. Deze bestaat uit de bestuurlijke trekkers van de transitie van de Zuid-Hollandse regio’s Noord, Midden en Zuid, de gedeputeerde
7 De provincie is conform de Wmo niet verantwoordelijk voor ondersteuning van de gemeenten Den Haag en Rotterdam, behalve op het terrein van minderheden (artikel 14).
Transitie Jeugdzorg
30
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
jeugdzorg en bestuurlijk vertegenwoordigers van de verschillende jeugdzorgorganisaties alsmede op afzonderlijke momenten vertegenwoordigers van cliëntenorganisaties. Het bestuurlijke platform heeft een faciliterende rol bestaande uit: • Het bevorderen van onderlinge samenwerking, kennisuitwisseling en kennisontwikkeling. • Het adviseren over inhoudelijke criteria, prioritering en fasering (pilot-) projecten. • Het bewaken van de voortgang en evalueren (pilot-)projecten. • Het stimuleren van innovatie, initiëren van onderzoeken.
6.4.
Inzet instrumenten
Om het transitieproces op gang te helpen, te faciliteren en te ondersteunen zet de provincie verschillende instrumenten in onderlinge samenhang in: • Bestuurlijk platform; • Overhedenoverleg; • Themabijeenkomsten; • Facilitering en stimulering van pilotprojecten; • Beleidsinformatie met betrekking tot het provinciale takenpakket; • Bestuurlijke afspraken transitie (zie hfst 3.1 en 6.3);
• Transitiesubsidies, ten behoeve van op transitie en transformatie gerichte projecten binnen het raamwerk van de bestuurlijke afspraken. In de septembercirculaire 2011 van het Rijk is aangegeven dat in 2012 € 16 miljoen beschikbaar is voor provincies en gemeenten voor uitvoering van de transitie. Voor 2013 is € 48 miljoen beschikbaar. In 2012 is een deel van het budget bestemd voor provincies en stadsregio’s(1,6 miljoen), € 100.000 per provincie. In 2013 is € 150.000,- beschikbaar per provincie. Het resterende deel van het budget wordt via een decentralisatie-uitkering verdeeld over gemeenten. Voor de dekking van de kosten voor de (pilot) projecten, onderzoeken en andere afspraken uit het bestuurlijke platform, ter bevordering van de voorbereiding op een zorgvuldige transitie, stelt de provincie (project)subsidies beschikbaar. Daarbij is het de intentie de projecten gezamenlijk te financieren met inbreng van de betrokken partijen. Subsidieverstrekking vindt plaats onder voorwaarden van de ASV en de subsidieregeling jeugdzorg. De laatstgenoemde regeling wordt voor 2013 aangepast. Tijdens de transitieperiode kunnen ook andere instrumenten nodig zijn en door de provincie worden ingezet.
8 Zie ook Programmaplan Transitie Jeugdzorg Provincie Zuid-Holland, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 24 april 2012.
Transitie Jeugdzorg
31
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
7 Financiën
Financiën
32
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Jeugdzorg, jeugdbeleid, ondersteuning
2013*
2014*
2015*
2016*
638.943 40.600.365 75.544.486
638.943 40.600.365 75.408.637
638.943 40.600.365 75.408.637
PM PM PM
Lasten op jeugdzorg (wettelijke taken)
116.783.794
116.647.945
116.647.945
PM
Doeluitkering 2013 (onder voorbehoud van JR&JB) Dekking egalisatie reserve Dekking autonome middelen PZH
107.169.770 5.787.359 3.826.665
107.169.770 3.523.846 5.954.329
107.169.770 3.226.571 6.251.604
PM PM PM
Dekking jeugdzorg (wettelijke taken)
116.783.794
116.647.945
116.647.945
PM
1. Jeugdzorg (wettelijke taken) Cliëntenbeleid (AKJ) Toegang (BJZ) Aanspraak **
2. Aansluiting lokale jeugdzorg en provinciale jeugdzorg
2013
2014
2015
2016
Participatie 357.161 Innovatie 1.135.023 RAS afbouw inzet regio’s (uren verantwoorden t/m juni 2013)2.165.592 Kwetsbare jongeren 289.934 Transitie jeugdzorg/transformatie 3.083.680
357.161 1.385.543
357.161 1.285.543
PM PM
900.000 4.802.551
800.000 4.246.805
PM
Aansluiting lokale jeugdzorg en provinciale jeugdzorg
7.031.390
7.445.255
6.689.509
PM
Dekking autonome middelen PZH
7.031.390
7.445.255
6.689.509
PM
*
Opgenomen plafond is gelijk met boekjaarsubsidie 2012 incl. uitbreiding in 2012.
**
Inclusief gereserveerd bedrag voor aansluiting JeugdzorgPlus-open jeugdzorg, intensivering aansluitende lokale zorg en begeleiding, KTC.
Toelichting dekking autonome middelen jeugdzorg: 2013
2014
2015
2016
PZH middelen regulier (jeugdbeleid) Herallocatie*** Programma reserve
3.826.665
2.954.329 3.000.000
3.251.604 3.000.000
PM PM PM
Dekking PZH middelen
3.826.665
5.954.329
6.251.604
PM
*** onder voorbehoud besluitvorming PS
Financiën
33
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Overige toelichting: In bovenstaande meerjarenraming zijn onder (1) alle kosten begroot die te maken hebben met de uitvoering van Wjz-taken. De meerjarenbegroting laat een tekort zien dat gedurende de jaren 2013 t/m 2015 met middelen uit de egalisatiereserve en met PZH middelen wordt gedekt. Eind 2011 zijn projectmiddelen ter beschikking gesteld aan de jeugdzorgaanbieders welke met name waren bestemd voor de invulling van de functie “uitstroomcoördinatie”. Doel hiervan was de efficiency te vergroten, overgang bij de uitstroom uit de jeugdzorg te verbeteren en wachttijden structureel te verkorten. Deze middelen worden per 1 januari 2013 structureel toegevoegd aan de boekjaarbudgetten. Tegelijkertijd krijgen alle instellingen een generieke 2% efficiencykorting op de subsidie, als gevolg van de verlaging van de doeluitkering van het Rijk. In het budget “Aanspraak” is rekening gehouden met extra investeringen op het gebied van: • Aansluitende zorg en begeleiding na geïndiceerde zorg; • Kamertrainingscentra; • Capaciteit als gevolg van afspraken met VWS over zorgtrajecten JeugdzorgPlus. In de raming onder 2 Jeugdbeleid en transitie/transformatie zijn alle kosten opgenomen van beleid dat samenhangt met de transitie. Deze kosten komen ten laste van autonome PZH middelen. Voorts worden in het jeugdzorgbeleid JSO en Zorgbelang (gedeeltelijk) gefinancierd uit de begrotingspost maatschappelijke participatie. Het beleid met betrekking tot JSO, Zorgbelang en Tympaan (kennisinstituut) is vastgelegd in het Beleidskader Maatschappelijke Participatie. PS hebben met de begrotingsvaststelling 2012 bepaald dat subsidies maatschappelijke participatie tot en met 2015 in stappen (gedeeltelijk) worden afgebouwd. Aan JSO-jeugd zullen middelen ter beschikking worden gesteld volgens het volgende schema: • 2013 € 2.787.287,- • 2014 € 2.647.922,- • 2015 € 2.508.559,-
Financiën
34
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Bijlage 1A: Doorwerking landelijk beleidskader • Stelselherziening jeugd. In paragraaf 2.4; paragraaf 3.1 en met name in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het transitieplan van de provincie Zuid-Holland. De provincie zal pilots op gang helpen, faciliteren en stimuleren waarbij haar kennis en ervaring worden overgedragen aan de gemeenten. • Beleidsinformatie. De provincie stuurt op beleidsinformatie volgens het nieuwe informatieprotocol. Toename van regeldruk moet daarbij worden vermeden. • Verantwoordingsinformatie. In 2012 zijn afspraken gemaakt met de instellingen over de verantwoording volgens de systematiek van het Jaardocument. Deze geldt ook voor Bjz. • De provincie steunt de ontwikkeling van trajecten jeugdzorgPlus en wil actief bijdragen aan pilots, echter wel met kanttekeningen. Uitwerking vindt plaats in hoofdstuk 4. • Stimulering intersectoraal zorgaanbod is één van de hoofdthema’s voor de komende jaren en wordt uitgelicht in hoofdstukken 2 en 5. • Terugdringen instroom geïndiceerde jeugdzorg. In dit beleidskader is een complex aan beleidsvoorstellen opgenomen die beogen te leiden tot vermindering van instroom geïndiceerde jeugdzorg. Ondersteuning van gemeenten bij preventiegerichte activiteiten blijft bestaan. • Buitenlands en particulier zorgaanbod. De provincie werkt geheel volgens geldende afspraken en protocollen en zal eventuele wijzigingen hierin volgen. • Provinciegrensoverschrijdende opvang. Hierop wordt ingegaan in hoofdstuk 5. • De provincie draagt zorg voor een eenduidige en uniforme klachtafhandeling bij bureau Jeugdzorg. Uitwerking in hoofdstuk 4. • De provincie zal bij de Landelijk Werkende Instellingen alleen nog zorg inkopen als dit om zorginhoudelijke redenen strikt noodzakelijk is. Zie ook hoofdstuk 5. • De provincie wil jaarlijks in werkplannen en jaarverslagen van BJZ en jeugdzorgaanbieders zien hoe de stand van zaken is met betrekking tot de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en de inzet voor brandveiligheid van (semi) residentiële accommodaties. • De caseload gezinsvoogdij zal, conform gemaakte afspraken, zoveel als mogelijk op 1:15 worden gehouden. Wat betreft de voogdij ziet de provincie er op toe dat afspraken zoals vastgelegd in de nota “implementatie- en financieringskader methode voogdij “verschoven gezag””, worden uitgevoerd. • Aan de provincie is gevraagd naleving van de afspraken en protocollen te bevorderen van de samenwerking BJZ en Raad voor de Kinderbescherming. Dit thema maakt nu onderdeel uit van reguliere besprekingen met BJZ. • De provincie ziet toe op de uitvoering van de (nieuwe) kinderbeschermingswetgeving door BJZ. • Aansluitende zorg, begeleiding en coaching is één van de hoofdthema’s van dit beleidskader. • De provincie gaat bij de pleegzorgaanbieder(s) na of voorbereiding en screening van aspirant pleegouders conform het kwaliteitskader (opgesteld door Jeugdzorg Nederland), wordt uitgevoerd. • De provincie voert actief beleid met betrekking tot kwetsbare jongeren (o.a. dak- en thuisloze jongeren). Uitwerking vindt plaats in hoofdstuk 3.1 en 3.3.
Bijlage
35
Beleidskader Jeugdzorg 2013 - 2016
Bijlage 1B: Kansen en risico’s uitvoering van provinciale beleidskader jeugdzorg 2013-2016 • De eenzijdige resultaatverplichting die VWS voor 2012 heeft opgelegd is niet waar te maken als de groeiramingen (IPO citeert een SCP rapport dat uitgaat van 4% groei in de vraag in 2013 en 2014) niet gevolgd wordt door verruiming van budgetten. IPO heeft berekend dat de afgelopen jaren al een efficiencywinst is geboekt van 17%. In de situatie dat VWS budgetten niet verruimt, geldt voor de provincie dat de doelstelling de kwaliteit overeind te houden alleen mogelijk is als budgettaire reserves worden aangesproken. Hiervoor wordt de egalisatiereserve ingezet. • Bezuinigingen in aanpalende sectoren zoals Passend Onderwijs, de Wet Werken naar Vermogen, de overheveling van de functie begeleiding naar de Wmo, veroorzaken grotere onzekerheid en afname van bestaande mogelijkheden van zorg. Mogelijk neemt de vraag naar Jeugdzorg toe. Dit risico is niet verwerkt in de SCP-prognoses. De provincie zet in op structurele verhoging van efficiency en effectiviteit, bijvoorbeeld door de toegang en indicatiestelling zo vroeg mogelijk en lokaal in te zetten, anderzijds moet de groei in de vraag worden opgevangen, zonodig met inzet van extra middelen, als dat nodig blijkt. In de provinciale begroting 2012 is hierover opgenomen dat tot en met 2015 een maximaal verschil van 5% mag bestaan tussen vraag en aanbod. • De provincie stemt in met de trajectbenadering vanuit de JeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg). VWS start in 2013 met pilots. De traject- en perspectiefaanpak van VWS stemt overeen met provinciale doelen. • De inzet van VWS is om in samenwerking met provincie en beide stadsregio’s het beleid te formuleren en te operationaliseren. Echter, het ontbreekt nog aan helderheid wie op welk moment waarvoor verantwoordelijk is. Het ontbreekt ook aan duidelijkheid over de wijze waarop de besparing die VWS boekt door de gesloten verblijfsduur te bekorten van gemiddeld 11 maanden naar 6 maanden wordt ingezet in open vormen van aansluitende jeugdzorg. Wanneer een en ander niet goed wordt geregeld, zal de gegroeide vraag (kwantitatief en kwalitatief), verdringing en concurrentie kunnen opleveren en vergroting van wachtlijsten. • De provincie is bereid om, als goede afspraken worden gemaakt, extra te investeren in de aansluiting open jeugdzorg en JeugdzorgPlus, onder de voorwaarde dat capaciteitsuitbreiding in gezamenlijkheid met VWS wordt gepland en gefinancierd. • Een zorgvuldige en kwalitatieve transitie is onder meer afhankelijk van de wijze en mate waarin gemeenten in staat zijn in de komende jaren werk te maken van preventie en vroeginterventie. Het bouwwerk moet immers op stevige fundamenten kunnen rusten. De facilitering door de provincie via middelen vanuit de bestuursovereenkomsten RAS, dan wel vanuit de pilots transitie, zijn hier dan ook mede op gericht. • In de aanloop naar de transitie ontstaan onzekerheden voor jeugdzorgaanbieders en BJZ. Het risico is dat personeel, en daarmee deskundigheid, verdwijnt en dat de sector steeds onaantrekkelijker wordt om te solliciteren. De provincie zet zich in om, binnen de wettelijke verantwoordelijkheden en mogelijkheden, de nodige flexibiliteit te bieden om organisaties te kunnen laten “bewegen” en zal met gemeenten in overleg treden hoe dit risico kan worden beperkt. Van het Rijk wordt verwacht de frictiekosten te vergoeden die samenhangen met onder andere wachtgelden, langlopende contracten en boekwaarde van gebouwen. • Bij een transitie bestaat een risico dat jeugdigen die op het moment van transitie in zorg zijn van die zorg verstoken raken. De provincie zal zo veel als mogelijk met gemeenten afspraken maken om lopende zorgtrajecten voort te zetten maar vraagt van het Rijk waarborgen hiervoor. • De provincie staat positief tegenover de transitie als deze ook kan leiden tot transformatie. Zij wil daaraan bijdragen door facilitering en stimulering van pilots, initiatieven en experimenten, het binnen de mogelijkheden inzetten van de jeugdzorginstellingen en het organiseren van samenwerking en afstemming met (samenwerkende) gemeenten. Inzet vindt primair op verzoek van gemeenten en instellingen plaats (beleidsregie bij gemeenten). Gebruik kan worden gemaakt van alle mogelijkheden die door Rijk-IPO en VNG in het kader van de transitie worden afgesproken.
Bijlage
36
Colofon Vastgesteld door Provinciale Staten, 12 december 2012
Uitgave Provincie Zuid-Holland Tekst Bureau Maatschappelijke Participatie en Jeugd Fotografie / opmaak / print Bureau Mediadiensten Oplage 100
227595_2