HET ONDERNEMERSCHAP IN HET OUDE NOORDEN ONDER DE LOEP Een analyse naar het functioneren van ondernemingen in het winkelgebied Noorderboulevard-Zwaanshals
In opdracht van Rabobank Rotterdam Deelgemeente Noord Havensteder Woonstad Rotterdam
Onderzoek en redactie drs. Sergej Bulterman Bureon
Utrecht/Rotterdam, maart 2012
2
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING AANLEIDING EN DOELSTELLING AANPAK EN VERANTWOORDING
3 3 4
2. PROFIEL WIJKECONOMIE OUDE NOORDEN 2.1 WINKELSTRUCTUUR 2.2 SOCIAAL-ECONOMISCH PROFIEL 2.3 MORFOLOGIE WINKELGEBIED
8 8 8 9
3. PROFIEL RESPONDENTEN
11
4. BEDRIJFSECONOMISCHE ONTWIKKELINGEN
14
5. ACHTERGROND ONDERNEMERS
16
6. PLANNEN EN AMBITIES 6.1 GROEIPLANNEN 6.2 HANTEREN VAN EEN STRATEGIE 6.3 GEMOTIVEERDHEID ONDERNEMER
20 21 21 23
7. HUISVESTING EN VASTGOED
24
8. RUIMTELIJKE PATRONEN: ‘HITTEKAART’ WINKELGEBIED
26
9. SYNTHESE 9.1 DIAGNOSE 9.2 BELANGRIJKE AANDACHTSGEBIEDEN 9.3 VAN HITTEKAART NAAR MAATWERK
32 32 33 37
CONCLUSIE
39
SLOTBESCHOUWING: AANBEVELINGEN
42
GERAADPLEEGDE BRONNEN
51
BIJLAGE 1: UITKOMSTEN RONDE TAFELGESPREK ONDERNEMERS
52
BIJLAGE 2: VRAGENLIJST INTERVIEWS ONDERNEMERS
57
3
1. INLEIDING
A ANLEIDING
EN DOELSTELLING
De woningbouwcorporaties Havensteder en Woonstad Rotterdam werken samen met de gemeente Rotterdam en deelgemeente Noord aan het programma gericht op herstructurering en revitalisering van de Rotterdamse wijk het Oude Noorden. Binnen deze samenwerking is vastgesteld dat het van belang is ook aandacht te besteden aan de economie in de wijk. Dit vanwege het aanwezige aanbod van bedrijfs- en winkelruimte in het gebied, aanvullend aanbod dat op termijn vanuit de herontwikkeling gecreëerd kan worden, het belang van de wijkeconomie voor leefbaarheid en attractiviteit van het gebied en de rol van de wijkeconomie in de sociaaleconomische ontwikkeling van het gebied. Rabobank Rotterdam is door de woningcorporaties benaderd met de vraag haar kennis over het functioneren van ondernemingen in te brengen in de verdere uitwerking en de voorbereiding van de implementatie van het economische beleid voor het Oude Noorden. De bank beschikt over bottom-up kennis over het functioneren van ondernemingen, waarmee de performance en potentie van ondernemers, sectoren en gebieden kan worden onderbouwd. Deze onderbouwing maakt het mogelijk om maatregelen, zoals die in het plan van aanpak en het aan de EFRO subsidie gekoppelde beleid zijn uitgewerkt, nog beter (lees: effectiever) in te zetten. Dat is van belang, omdat middelen beperkt zijn en bij de versterking van de wijkeconomie zo veel mogelijk het kansrijke versterking verdient. Het doel van dit onderzoek is met de kennis en het beoordelingsvermogen van de Rabobank kritisch te kijken naar de prestaties en de potentie van ondernemers in het Oude Noorden. Dit speelt in het bijzonder voor de twee dragers van de wijkeconomie in Noord: het winkelgebied van de Noorderboulevard en de creatieve economie in Noord. De kracht, ambities en het perspectief van de ondernemers zijn doorslaggevend voor de ontwikkeling van de wijkeconomie. Inzicht daarin bevordert een effectieve uitvoering van het beleid: zonder dit micro-economische beeld lopen betrokken partijen het risico om tijd en geld onvoldoende te richten op sterke en kansrijke bedrijfsactiviteiten. De aandacht in het onderzoek gaat uit naar het verwerven van inzicht in de actuele bedrijfseconomische situatie van de ondernemers en hun toekomstkansen, in een tijd dat de economie zich voorzichtig herstelt van de zwaarste crisis in decennia. Het belangrijkste onderdeel van het onderzoek is een zogenoemde 'hittekaart' van de Noorderboulevard, 1 Noordplein en het Zwaanshalsgebied. De hittekaart waardeert de bedrijfseconomische situatie op pandniveau: omzet, bedrijfsresultaat, ondernemerschap, strategie, marktpotentie, enzovoorts. Met deze kaart kan het ruimtelijk-economische beleid effectief worden ingezet. De kaart schetst het ruimtelijk patroon van kwetsbare en vitale bedrijven. Daarmee geeft het zicht op de vraag waar het maximale 'hefboomeffect' met het ondernemersgerichte beleid kan worden gesorteerd. Dit resulteert in een bottom-up visie op de prestaties en potenties van de retail- en horecasector in het Oude Noorden.
A ANPAK EN VERANTWOORD ING METHODIEK: 'STOPLICHT'ANALYSE De hittekaart van het winkelgebied is een ruimtelijke weergave van de staat van het ondernemerschap. Die staat is waarderend van aard. Hiervoor wordt het succes van ondernemingen beoordeeld in termen van financieel resultaat en groei. Dit is een vrij 'enge' en klassieke definitie van het begrip 'succes'. Ondernemers kunnen zelf andere doelstellingen hanteren waaraan zij hun succes afmeten. Bijvoorbeeld door een hoge klanttevredenheid na te streven, door voorop te lopen met (technologische) vernieuwingen, of door een maatschappelijke functie te vervullen (op het gebied van arbeid of leefbaarheid). De keuze voor de klassieke definitie is ingegeven door het doel van deze studie: het analyseren van het functioneren van de ondernemers 1
Deze straten worden door de opdrachtgevers gezien als het kernwinkelgebied van het Oude Noorden, waarop het detailhandelsbeleid zich dient te concentreren.
4
om het perspectief voor het ondernemerschap in het winkelgebied te kunnen vaststellen. Voor dat perspectief zijn de continuïteit en financiële gezondheid van de gevestigde ondernemingen harde basisvoorwaarden. Dit natuurlijk wel naast de bredere bijdrage die vestiging van nieuw ondernemerschap in het gebied kan leveren. Vanuit een viertal invalshoeken wordt de staat van het ondernemerschap geanalyseerd: 1. know how van de ondernemer 2. achtergrond en motivatie van de ondernemer 3. huisvesting(ssituatie) 4. bedrijfseconomische prestaties Alle mogelijke criteria die van invloed zijn op succesvol ondernemen zijn in figuur 1 weergegeven. Daarbij zijn contextuele aspecten, zoals het ondernemingsklimaat en marktomstandigheden, apart weergegeven. Deze omgevingsfactoren komen in dit onderzoek zijdelings aan bod. De invloed van de markt uit zich onder andere in verschillen in functioneren tussen branches. Aan het branchekenmerk zal, voor zover de beschikbare cijfers dat toelaten, apart aandacht worden besteed. Het ondernemingsklimaat is op het niveau van een winkelgebied vrij generiek werkende factor. Bovendien is het ondoenlijk de verschillende uitwerkingen van het ondernemingsklimaat op de diverse bedrijfstypen elk afzonderlijk te bepalen en te analyseren. Ondernemingsklimaat is namelijk een koepelbegrip voor onder meer het fiscale regime, wet- en regelgeving, bereikbaarheid, arbeidsmarkt, bedrijfshuisvesting, etc.. Binnen het kader van dit onderzoek valt niet voor elke ondernemer in het onderzoeksgebied te bepalen wat de invloed van deze aspecten is op het functioneren van diens bedrijf. Ook persoonlijkheidskenmerken van de ondernemer vallen buiten de hier uitgevoerde analyse. Zaken als doorzettingsvermogen, gedrevenheid, behoefte aan zelfstandigheid, geloof in eigen kunnen en durf zijn 2 karaktereigenschappen die voor succesvol ondernemerschap van groot belang zijn. Dergelijke persoonlijkheidskenmerken van de ondernemers zijn in de interviewronde echter niet aan de orde gekomen. Om deze kenmerken op individueel niveau goed te kunnen beoordelen zou het onderzoek zich overwegend daarop hebben moeten richten. Het onderzoek zou anders te omvangrijk zijn geworden. De opdrachtgevers van het onderzoek hebben aangegeven prioriteit te willen geven aan de aspecten zoals die in voornoemde vijf criteria zijn onderscheiden. Overigens zijn persoonlijkheidskenmerken en kenmerken die onder de criteria 'achtergrond ondernemer' en 'ambities en plannen ondernemer' vallen nauw met elkaar verweven. Zo verandert met de leeftijd de mentaliteit en het gedrag van ondernemers in de zin dat ze milder worden, meer uitgebalanceerd zijn, maar 3 ook minder gretig om doelen te bereiken. Ook krijgen ondernemers een deel van hun houding en gedrag mee met hun opvoeding. Ondernemers uit een ondernemersgezin hebben hun ouders als voorbeeld. En het hebben van hogere groeiambities is vaak een teken voor een gretiger houding en grotere passie.
2 3
Bron: Nandram, S.S. & K.J. Samsom (2000). Bron: Roberts et al. (2006).
5
Know how
Huisvesting
- Opleidingsniveau - Ervaring - Strategie - Marktoriëntatie
- Kwaliteit pand - Kwaliteit omgeving -Vloeroppervlak - Eigendomsverhouding
Persoonlijkheid
Succesvol Ondernemerschap
- Lef - Doorzettingsvermogen - Zelfvertrouwen - ……
Context
Domein ondernemer
Figuur 1 : Schematische weergave van het stoplichtmodel
Locatie -Ligging in winkelgebied -Kwaliteit winkelgebied
Motivatie - Ondernemersgezin - Ondernemer zijn - Groeiambities
Economisch presteren -Omzet en resultaat - Invloed crisis
Vestigingsklimaat
Economisch klimaat
-Bereikbaarheid - Veiligheid - Regelgeving - …..
- Consumentenvertrouwen - Koopkrachtontwikkeling - Trends, voorkeuren en gedrag - ……
Bron: Bureon.
Van de in de analyse betrokken criteria lijkt bedrijfseconomische prestaties op voorhand de meest relevante te zijn. Het gaat hierbij om 'output'-indicatoren die een directe weerspiegeling zijn van de staat van het ondernemerschap. De onderzoekspraktijk leert echter dat het lastig is bedrijfseconomische gegevens boven tafel te krijgen, gezien het feit dat het om bedrijfsgevoelige informatie gaat. Dekkende registratiecijfers zijn niet voorhanden. Instanties als de Kamer van Koophandel, banken en corporaties beschikken over cijfers die slechts een klein deel van het MKB beslaan. Het direct bevragen van de ondernemers zelf is daarom noodzakelijk. Behalve de terughoudendheid van ondernemers om bedrijfseconomische gegevens te verstrekken, is ook de betrouwbaarheid van de wel door hen verstrekte gegevens een aandachtspunt. Veel ondernemers kennen hun cijfers niet (uit hun hoofd) en het gevaar bestaat dat cijfers geflatteerd worden weergegeven. De relatie tussen succesvol ondernemerschap en bedrijfseconomische prestaties is een wederkerige en als zodanig in het schema weergegeven. De gedachte hierbij is dat enerzijds succesvol ondernemerschap zich uit in goed bedrijfsprestaties terwijl anderzijds in dit onderzoek bedrijfsprestaties als indicator voor de staat van het ondernemerschap worden gezien. Verder is in het schema onderscheid gemaakt tussen locatie en huisvesting. Locatie kan worden gezien als kenmerk van de huisvesting. In dit onderzoek vormt het ruimtelijk patroon van het functioneren van ondernemers echter een belangrijk onderdeel. Locatie wordt daarbij niet in eerste instantie als een voor het functioneren bepalende indicator gezien, maar als een ruimtelijke weerslag van het functioneren. De vier onderscheiden criteria zijn geoperationaliseerd naar indicatoren die in de interviewronde onder de ondernemers zijn gemeten. Deze indicatoren zijn eveneens in het schema (met bullets) weergegeven. De indicatoren worden op hun beurt weer vertaald naar scores die een waardering zijn voor het functioneren van de betreffende onderneming. De waarderingen op individuele indicatoren worden in drie groepen gecategoriseerd: groen: een onderneming komt op het betreffende criterium goed uit de bus geel: de onderneming scoort gemiddeld op het betreffende criterium rood: de onderneming scoort lager dan gemiddeld. Kortom, het functioneren van afzonderlijke ondernemingen in het onderzoeksgebied wordt gewaardeerd door middel van dit zogenoemde 'stoplicht'-model. Het moge duidelijk zijn dat naarmate een onderneming op meer criteria 'groen' scoort het functioneren positiever wordt beoordeeld dan bij een groot aantal 'rode' scores. 6
De indeling van een indicator in groen, geel of rood wordt gebaseerd op de score van een onderneming in vergelijking tot de scores van alle ondernemers in de groep geïnterviewde ondernemers in het winkelgebied. Er wordt dan ook niet uitgegaan van algemene 'normen' die voor een indicator (landelijk) gelden. In de eerste plaats zijn dergelijke landelijke normen voor lang niet alle indicatoren bekend. In de tweede plaats wijken de lokale omstandigheden om te ondernemen af van de landelijke. Het uitgaan van landelijke normen zou veronderstellen dat een winkelier in het Oude Noorden onder dezelfde condities zou opereren als elders in het land. En daarvan is geen sprake, wanneer alleen al wordt gekeken naar het profiel van de lokale afzetmarkt, de kenmerken van de structuur van het winkelgebied zelf en de huisvestingssituatie. De analyse van afzonderlijke indicatoren resulteert niet in één overall score per ondernemer in het stoplichtmodel. Het berekenen van een totale of gemiddelde score over alle indicatoren zou ten onrechte impliceren dat criteria onderling vergelijkbaar zijn en allemaal even veel zouden bijdragen aan het succesvol ondernemen. Om toch tot een synthese in de analyse te komen zijn indicatoren geaggregeerd tot het niveau van de vier eerder genoemde categorieën: bedrijfseconomische prestaties, motivatie, know how en huisvesting. GEGEVENSVERZAMELING De gegevens voor de indicatoren zijn verkregen van de ondernemers in het gebied zelf. In mei en juni 2011 is een grootschalige interviewronde gehouden onder de ondernemers op de Noorderboulevard, het Noordplein en het Zwaanshalskwartier. De interviews zijn door studenten van de Hogeschool Rotterdam en de Erasmus Universiteit bij de ondernemers in de zaak afgenomen. Voor de interviews is een modelvragenlijst gehanteerd om kwantitatieve analyses van de resultaten mogelijk te maken. De analyseresultaten op basis van de interviewronde zijn daarmee gebaseerd op de informatie die ondernemers hebben gegeven. Het gaat niet dus niet om harde cijfers, maar om waarnemingen van de ondernemers zelf. Dat geldt ook voor de bedrijfseconomische gegevens waarnaar is gevraagd en die in het onderzoek zijn geanalyseerd. Van de gevestigde ondernemers in de detailhandel en horeca heeft ruim 50% aan de interviewronde meegewerkt. Hierdoor is het niet mogelijk geweest een complete hittekaart van het ondernemerschap te realiseren. De gedeeltelijke 'hittekaart' geeft wel de nodige inzichten in de ruimtelijke patronen van het functioneren van de ondernemers in het gebied. Voor de verantwoording van de interviewresultaten en de responsanalyse wordt verwezen naar respectievelijk pagina's 6 en 10. Na afloop van de interviewronde is medio september een ronde tafelbijeenkomst belegd waarvoor een aantal ondernemers is uitgenodigd. Deze bijeenkomst was bedoeld om de ondernemers: onderzoeksresultaten te laten toetsen: de genodigde ondernemers is gevraagd te reageren op een aantal belangrijke resultaten uit de interviewronde. ideeën te laten uitwisselen: de ondernemers is gevraagd (ondernemers)kansen en initiatieven in te brengen, inclusief mogelijkheden voor samenwerking en wensen ten aanzien van het 'flankerend' beleid (ter verbetering van het vestigingsklimaat in het gebied). Een verslag van de ronde tafelbijeenkomst met ondernemers is in bijlage 1 opgenomen. INTERPRETATIE INTERVIEWRESULTATEN Hiervoor is reeds opgemerkt dat de gegevensverzameling van ondernemers door middel van een interviewronde onder de ondernemers is uitgevoerd. Daardoor zijn de gegevens subjectief van aard. Het gaat om interpretaties, inschattingen en inzichten die ondernemers van hun eigen bedrijf hebben die niet zijn getoetst aan harde cijfers. Het afgaan op door ondernemers gegeven antwoorden en niet op objectieve gegevens heeft als risico dat de ondernemer een te gunstig beeld van de situatie in het eigen bedrijf schetst. Deels is dit gevaar van (zelf)overschatting gecontroleerd door tijdens de interviews door te vragen en om onderbouwing c.q. toelichting op gegeven antwoorden te vragen. Deels is controle hierop mogelijk (en toegepast) door achteraf te toetsen op inconsistentie in antwoorden tussen vragen. Ook is achteraf gekeken naar sterk van het gemiddelde afwijkende antwoorden, ofwel statistisch getoetst op zogenoemde 'uitbijters' en bekeken in hoeverre en dergelijk afwijkend antwoord plausibel is. In een beperkt aantal gevallen heeft dit geleid tot het niet meenemen van sterk afwijkende antwoorden in de analyse. Niet op alle interviewvragen is de respons even hoog geweest. Weigering te antwoorden of het niet weten van een antwoord zijn hiervoor de aanleiding. Bij sommige vragen is laatst genoemde reden aanleiding geweest een negatief oordeel te vellen over de betreffende onderneming op het bevraagde onderwerp. Het niet op de 7
hoogte zijn van bepaalde zaken van de eigen onderneming, zoals bedrijfseconomische cijfers, heeft een negatieve invloed op de waardering van de kwaliteit van het ondernemerschap. Als norm mag immers worden verondersteld dat een ondernemer op hoofdlijnen inzicht heeft in de ontwikkeling van de omzet, de winst en in de herkomst van zijn klanten. Indien een ondernemer daarmee niet bekend is, mag dat als een zwak element in zijn ondernemerschap worden gezien. Uiteraard zijn er ook gevallen waarbij het voor de ondernemer niet mogelijk was de vraag te beantwoorden, aangezien de vraag niet relevant bleek te zijn. Een ondernemer bijvoorbeeld die slechts een jaar actief is kan geen antwoord geven op vragen die slaan op de situatie van het bedrijf in eerdere jaren. Zoals te verwachten valt, zijn vragen over bedrijfseconomische cijfers relatief vaak niet beantwoord. In de eerste plaats omdat dergelijke gegevens als bedrijfsgevoelige informatie worden gezien, maar ook omdat het inzicht van ondernemers in dergelijke cijfers ontbreekt. Bij het beoordelen van het ondernemerschap op afzonderlijke aspecten is de eigen groep (lees: de groep respondenten) als benchmark gehanteerd. Het hanteren van 'objectieve' standaarden die de kwaliteit of vitaliteit van ondernemingen waarderen is op zich al nauwelijks haalbaar. Dergelijke objectieve standaarden variëren sterk naar het bedrijfsprofiel waarbinnen de betreffende onderneming past, zoals de branche waarin de onderneming actief is en bedrijfsgrootte. Bovendien doet het hanteren van standaarden geen recht aan de specifieke lokale situatie waarin ondernemers in het Oude Noorden acteren. Bij een aantal interviewvragen is, omwille van een hogere respons, op voorhand uitgegaan van een gesloten vraagstelling. De vertaling van gegeven antwoorden op dergelijke gesloten vragen naar stoplichtwaarderingen is niet gedaan door het gemiddelde van de groep als benchmark te nemen. Voor het toekennen van een groene, gele of rode waardering is een logische grens getrokken tussen de gehanteerde antwoordcategorieën. Het gaat hierbij vooral om interviewvragen naar bedrijfseconomische aspecten.
8
2. PROFIEL WIJKECONOMIE OUDE NOORDEN
2.1 W INKELSTRUCTUUR Het Oude Noorden telt begin 2011 ongeveer 540 vestigingen in de consumentensector, de sector waartoe de detailhandel, horeca en consumentgerichte dienstverlening worden gerekend. Van deze vestigingen bevinden zich 351 in het onderzoeksgebied, dat zich uitstrekt over de Noorderboulevard, het Noordplein en het 4 Zwaanshalskwartier. De meeste andere vestigingen zijn in het gebied Bergweg/Benthuizerstraat geconcentreerd. Het onderzoeksgebied vormt dan ook het kernwinkelgebied van de wijk. Opvallend is dat ook het leeuwendeel van de leegstand in het Oude Noorden zich in het onderzoeksgebied concentreert. Het gaat begin 2011 om 73 van de 87 leegstaande panden. De leegstand in het onderzoeksgebied, die neerkomt op 22% van vestigingen, is dan ook hoog. Ter vergelijking: in Rotterdam bedraagt de leegstand 10% en van een gezonde 'frictieleegstand' is sprake bij circa 5%. De leegstand is de afgelopen jaren fors toegenomen. In 2003 was de 5 leegstand met 6% nog als gezond te bestempelen. Begin 2010 was ze al opgelopen naar een kleine 20%. Het Oude Noorden staat bekend om zijn brede branchering. In een ranglijst van het CBS stond het Oude Noorden in 2008 op de 12de plaats van buurten in Nederland, gemeten naar de diversiteit van de aanwezige 6 detailhandel. In 1996 stond de wijk nog hoger op die lijst (9de), maar in 2004 juist een stuk lager (24ste). Op het gebied van diversiteit in foodwinkels laat het Oude Noorden zelfs de hoogste score van alle winkelbuurten in Nederland zien. Een ander opvallend kenmerk van het retailaanbod in het winkelgebied is de kleinschaligheid. Het 2 2 verkoopvloeroppervlak van winkelvestigingen bedraagt hier gemiddeld 96 m , tegenover 100 m in Rotterdam 7 als geheel. Leegstaande winkelpanden hebben gemiddeld een kleiner verkoop vloeroppervlak dan niet2 2 leegstaande panden, respectievelijk 78 m en 104 m . Dat geldt overigens ook voor Rotterdam als geheel. Dit verschil in gemiddelde omvang sluit aan bij de veel gehoorde stelling dat de levensvatbaarheid van winkels deels onder druk staat doordat winkels te kleinschalig zijn. Deze stelling is met name van toepassing op specifieke branches of formules (zoals bepaalde ketenzaken). Een laatste kenmerk van de structuur van de consumentensector is de lage filialiseringsgraad. In nog geen 20% van de vestigingen is een filiaal van een keten gehuisvest.
2.2 S OCIAAL - ECONOMISCH
PROFIEL
Het Oude Noorden is, met ruim 17 duizend inwoners, een van de grotere wijken in Rotterdam. De wijk behoort echter niet tot die met de meeste koopkracht. In 2008 lag het gemiddeld besteedbaar jaarinkomen per huishouden op € 24,2 duizend, tegenover € 29,3 in Rotterdam als geheel en € 34,3 duizend in Nederland. Daarmee lag het welvaartspeil in de wijk 30% onder het landelijk gemiddelde. Het Oude Noorden heeft de sinds 2002 gerealiseerde koopkrachtgroei in Rotterdam redelijk kunnen bijhouden. De achterstandssituatie is daardoor niet vergroot, noch verkleind. De werkgelegenheid in het Oude Noorden omvat 2.500 banen. Daarmee heeft de wijkeconomie hier een naar verhouding bescheiden omvang. Het aantal banen per 100 inwoners bedraagt 15, terwijl dat er in Rotterdam als geheel 50 zijn en in de woonwijken gemiddeld 20. Overigens mag de bijdrage van ondernemers in de wijk aan de leefbaarheid en welvaart van de wijk niet 8 worden overschat. Uit eerder gehouden onderzoek is gebleken dat het grootste deel van de werkgelegenheid in de wijk niet aan de beroepsbevolking in de wijk zelf ten goede komt. Bovendien zorgen ondernemers voor
4
Bron: Locatus (2011). Bron: Polyground (2010). 6 Bron: CBS (2008). 7 Bron: Locatus (2011). 8 Zie onder andere Rabobank Amsterdam (2008) en Bulterman, S.D. et al. (2007). 5
9
9
minder sociale cohesie en veiligheid dan wordt verondersteld. De consumentensector vormt hierop wel een uitzondering. Tegenover de overlast die winkels en horeca ook kunnen veroorzaken, staat dat ze een ontmoetingsplaats voor wijkbewoners vormen.
2.3 M ORFOLOGIE
WINKELGEBIED
De Noorderboulevard is, samen met de Beyerlandselaan, de langste winkelstraat in Rotterdam. Deze eigenschap kan worden ingezet in de marketing van het winkelgebied. Anderzijds legt het ook een zwak punt bloot in de ruimtelijke structuur van het winkelgebied: er ontbreekt een logische routing. Bovendien zijn de Noorderboulevard en het Zwaanshalsgebied niet logisch aan elkaar gekoppeld. Ondanks de ontwikkelingen in het Zwaanshalsgebied van de recente jaren fungeert het Noordplein niet als 'scharnierpunt' tussen beide gebieden. Dit heeft voor een groot deel te maken met verschillen in profiel tussen de beide gebieden. Het Zwaanshals trekt andere groepen klanten dan de Noorderboulevard. Klanten met een gemiddeld hoger opleidings- en inkomensniveau, die meer geïnteresseerd zijn in creatieve, vernieuwende producten en vaker afkomstig uit andere delen van de stad (en daarbuiten). Een andere oorzaak is de magere functionaliteit van het Noordplein zelf. Ondanks initiatieven om er intensiever gebruik van te maken (o.a. door het organiseren van evenementen) blijft het plein een overwegend lege en kale uitstraling hebben. Met name de Noorderboulevard karakteriseert zich door een omvangrijk aantal kleinschalige winkels die overwegend in oudere panden zijn gehuisvest. Oude, vaak monumentale panden met een –in potentie– aantrekkelijke uitstraling. In potentie, aangezien veel van deze panden kampen met achterstallig onderhoud en winkels huisvesten met een kwalitatief laagwaardige uitstraling. Overigens zijn er ook positieve voorbeelden aanwezig, zoals notenbar Kisnet in de Noordmolenstraat en wijnhandel Chateautjes in de Zwart Janstraat. De kleinschaligheid van het winkelaanbod in de Noorderboulevard gaat gepaard met een zeer versnipperd eigendom van de panden. Dit versterkt de verschillen in onderhoudskundige staat van de panden en het kwaliteitsniveau van de er gevestigde ondernemingen. Op deze wijze is het versnipperd eigendom mede debet aan een rommelige uitstraling van het gebied. Bovendien bemoeilijkt het versnipperd eigendom en gecoördineerde versterking van de ruimtelijke en vastgoedstructuur van het gebied, waaronder het realiseren van winkelruimten met een groter oppervlak. Een overzicht van sterke en zwakke kenmerken van de wijkeconomie en het winkelgebied is weergegeven in schema 1. Dit overzicht volgt uit de voorgaande analyse en is mede gebaseerd op een sterktezwakte analyse uit de door Polyground in 2010 opgestelde Concept Brancheringsvisie. De in de SWOT weergegeven sterkten en zwakten hebben betrekking op kenmerken van het winkelgebied zelf. Bij kansen en bedreigingen gaat het altijd om krachten die van buitenaf op het winkelgebied werken.
9
Bron: Planbureau voor de Leefomgeving (2010).
10
Schema 1 : Sterkte-zwakte analyse STERKTEN
ZWAKTEN
GEVARIEERD, KLEINSCHALIG WINKELAANBOD WINKELS SPELEN IN OP WENSEN HUIDIGE DOELGROEP/LOKALE
BEVOLKING
STERKE KOOPKRACHTBINDING ALBERT HEIJN, KOOKPUNT EN CORRECT ALS TREKKERS BINDING BEWONERS MET HET WINKELGEBIED PASSANTENSTROMEN: NOORDERBOULEVARD DRUKKE, LEVENDIGE WINKELSTRAAT
UITSTRALING VAN EEN AANTAL HISTORISCHE PANDEN
GROEIENDE DIVERSITEIT AAN CULTUREN
BEREIKBAARHEID: VANAF SNELWEG A20 EN MET OV SCHONE UITSTRALING NOORDERBOULEVARD TOERISTISCH POTENTIEEL: ROTTE EN NOORDPLEIN
UITSTRALING VAN VEEL PANDEN IS MATIG EN ONVERZORGD GEBREK AAN GROOTSCHALIGE WINKELS T.B.V. KETENZAKEN VEEL ACHTERSTALLIG ONDERHOUD ROMMELIG, ONVERZORGD STRAATBEELD
(FOCUS OP) LAGER INKOMENSNIVEAU KLANTEN UIT DE WIJK BEPERKTE AANTREKKINGSKRACHT VAN DE BUURT BEPERKTE PARKEERVOORZIENINGEN LEEGSTAND WINKELPANDEN VERKEERSDRUKTE NOORDERBOULEVARD BEPERKT AANBOD WINKELGEBONDEN HORECA GEEN 'LOGISCHE' ROUTING WINKELGEBIED NOORDERBOULEVARD MET ZWAANSHALSGEBIED VORMEN GEEN GEHEEL
KANSEN
BEDREIGINGEN
JEUGD EN STUDENTEN VOORTZETTENDE TREND NAAR FUNSHOPPEN EN CREATIEVE WINKELCONCEPTEN
AANDACHT VOOR EN ONTWIKKELINGEN T.B.V. VEILIGHEID POTENTIEEL AAN CREATIEF ONDERNEMERSCHAP
MACRO-ECONOMISCHE ONZEKERHEDEN (VERTROUWEN) CRIMINALITEIT IMAGO ACHTERSTANDSWIJKEN EN WIJKCENTRA WEGWERKZAAMHEDEN CONCURRENTIE ANDERE WINKELCENTRA BIJ GEBREKKIGE STEDELIJKE REGIE
INZET VIRTUELE KANALEN VOOR MARKETING, KLANTENBINDING EN GEBIEDSGERICHTE ORGANISATIE
10
10
VOORTGAANDE GROEI INTERNETWINKELEN
BEPERKTE FINANCIERINGSMOGELIJKHEDEN VASTGOEDSECTOR KOMENDE BEZUINIGINGEN GEMEENTE ROTTERDAM
Internet als promotie- en verkoopkanaal is op zichzelf een kans voor ondernemers. Gezien het beperkte gebruik ervan tot dusver door ondernemers in de Noorderboulevard zorgt het vooralsnog echter voor extra concurrentie.
11
3. PROFIEL RESPONDENTEN Dit eerste empirische hoofdstuk vormt een inleiding op de analyse van de interviewresultaten die in de navolgende hoofdstukken plaatsvindt. Hier wordt ingegaan op het profiel van de respondenten. RESPONS-ANALYSE Het onderzoeksgebied telt in totaal 360 adressen die zijn bestemd voor vestigingen in de detailhandel, horeca en consumentendiensten. Deze adressen vormen tezamen de potentiële of bruto populatie voor de interviewronde onder ondernemers. Op 84 van deze adressen is, op het moment van uitvoeren van de interviewronde, sprake van leegstand. Hierdoor is de netto populatie voor de interviewronde uitgekomen op 276 adressen. Op 69 van die adressen is het niet gelukt om, binnen de termijn waarop de interviewronde liep, contact te leggen met een vertegenwoordiger van de er gevestigde onderneming. Daar kon niemand of in elk 11 geval geen representatieve vertegenwoordiger van de zaak worden bereikt, noch op de locatie zelf, noch telefonisch. Op die adressen kon dus niet worden gevraagd om mee te werken aan een interview. Vooral in het Zwaanshalsgebied zijn relatief veel adressen wel fysiek zichtbaar in gebruik door een onderneming, maar is de betreffende vestiging vaak niet geopend of telefonisch bereikbaar gebleken. Van de 205 adressen waar het wel gelukt is met de manager of eigenaar van de zaak in contact te komen, is in 54% van de gevallen ook daadwerkelijk medewerking verleend aan de interviewronde. Dit is een behoorlijk 12 netto responspercentage. De netto respons in daarmee op 111 ondernemers uitgekomen, waarvan overigens 3 het grootste deel van de interviewvragen niet heeft beantwoord. De bruikbare respons ligt derhalve op circa 109 interviews. Figuur 2 : Responsanalyse (aantal vestigingen in de bruto populatie)
leegstand; 84
geen medewerking; 96
medewerking; 111
niet bereikt; 69
De respons valt voor de Noorderboulevard, inclusief het Noordplein, anders (lees: gunstiger) uit dan voor het Zwaanshalsgebied. De potentiële populatie in het Zwaanshalsgebied is met 134 locaties al minder omvangrijk dan die in de Noorderboulevard (236 locaties). Ook de leegstand is met 47 locaties (35%) hoger dan in de Noorderboulevard (37 locaties, ofwel 16%). Dit resulteert in een netto respons voor het Zwaanshalsgebied van 46% tegenover 57% in de Noorderboulevard. Het aantal respondenten van 28 in het Zwaanshalsgebied is dusdanig beperkt dat het lastiger is voor dit gebied afzonderlijk uitspraken over de interviewresultaten te kunnen doen.
11
Omwille van de kwaliteit van de antwoorden zijn de interviews alleen afgelegd met eigenaren of leidinggevenden van de ondernemingen. Een eerste contact met een andere medewerker moest ertoe leiden dat de ondernemer of vestigingsmanager werd bereikt voor een afspraak. Dit is niet altijd gelukt. 12 Gebruikelijk varieert de respons bij enquêteonderzoek onder ondernemers tussen de 15% en de 35%. De hoogte van het percentage hangt af van de aanleiding en het onderwerp van het onderzoek, het profiel van de populatie en de wijze waarop de doelgroep wordt benaderd en de enquête wordt afgenomen.
12
BRANCHERING EN WERKGELEGENHEID Het gevarieerde karakter van de branchering in het onderzoeksgebied komt ook in de respons naar voren. Alleen de transportmiddelensector en de planten- en dierenbranche zijn beperkt in het gebied vertegenwoordigd. In een meer vereenvoudigde (lees: geaggregeerde) branchering in tabel 1 is te zien dat de respons een redelijke afspiegeling vormt van de populatie. De mode & luxe branche is in de responsgroep wat sterker vertegenwoordigd en de dienstverlening juist minder sterk. Tabel 1 : Branchestructuur van de responsgroep en de populatie (vestigingen) Respons
Populatie
aantal
% verdeling
aantal
% verdeling
Dagelijks
17
15%
40
15%
Mode & luxe
39
35%
71
27%
4
4%
11
4%
16
14%
37
14%
3
3%
9
3%
Leisure
17
15%
47
18%
Diensten
15
14%
50
19%
111
100%
265
100%
Vrije tijd In/om het huis Overige detailhandel
Totaal
De 111 respondenten vertegenwoordigen ongeveer 352 vaste banen. Dat is inclusief de ondernemers die bij hun eigen zaak in loondienst zijn. Zes ondernemers zijn niet in loondienst (maar leven wel van hun zaak) en kunnen nog bij de 352 loondienstbanen worden opgeteld. Daarnaast leveren de geïnterviewde ondernemingen nog eens aan 103 mensen parttime werk en hadden ze op het moment van bevraging 73 uitzendkrachten in dienst. Figuur 3 : Werkgelegenheid in de responsgroep per branche 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
1)
31
30
25
137
Deeltijd 70
5 12
5 34
2 5
5 34
62
Voltijd
Het gaat hier om medewerkers in loondienst, inclusief in loondienst werkende eigenaren en exclusief tijdelijke en uitzendkrachten. De werkgelegenheid is opgehoogd op basis van de 102 respondenten waarvoor het aantal werkzame personen bekend was naar de 111 respondenten in totaal.
ZELFSTANDIG ONDERNEMERS VERSUS VESTIGINGSMANAGERS In een analyse naar de kwaliteit van het ondernemerschap zou idealiter onderscheid moeten worden gemaakt tussen ondernemingen die door een zelfstandig ondernemer worden geleid en vestigingen waar een vestigingsmanager de leiding heeft. In een filiaal wordt het gevoerde beleid immers grotendeels door het moederbedrijf bepaald. De vestigingsmanager heeft een sterk uitvoerende taak. De bevraagde vestigingsmanager is in die zin niet direct verantwoordelijk voor de ambities, plannen en strategie van de zaak. Gezien het beperkte aantal van 20 filiaalzaken in de respons is het niet mogelijk in de analyses onderscheid te maken tussen naar ‘ondernemerstatus’ van de respondent. 13
Figuur 4 : ‘Ondernemerstatus’ van de respondenten (aantal respondenten)
Filiaal : 20
Franchise : 7
Zelfstandig : 84
VESTIGINGSGROOTTE Alleen van de detailhandelsvestigingen in het gebied is het vloeroppervlak bekend. Analyses in relatie tot de omvang van de ondernemingen in deze studie laten de horeca en consumentendienstverlening derhalve buiten 2 beschouwing. De 78 retailers in de responsgroep hebben in totaal 7.600 m winkelvloeroppervlak tot hun 2 beschikking. Zij vertegenwoordigen daarmee een derde van de 23 duizend m vloeroppervlak (inclusief leegstand) dat in het onderzoeksgebied aanwezig is. 2 Het gemiddelde vloeroppervlak per respondent komt daarmee uit op 98 m per vestiging. De meeste winkeliers 2 zijn in een pand met tussen de 50 en 100 m vloeroppervlak gehuisvest. De leegstand, bestaande uit 84 vestigingen, bedraagt een kwart van de panden in het gebied. Figuur 5 : Vloeroppervlak (naar klasse) van respondenten in de retailsector (aantal respondenten)
200 m2 of meer : 9
Tot 50 m2 : 15
100 - 200 m2 : 15 50 - 100 m2 : 39
14
4. BEDRIJFSECONOMISCHE ONTWIKKELINGEN De stoplichtanalyse begint met een weergave van de bedrijfseconomische staat van de ondernemingen in het gebied. Bedrijfseconomische indicatoren geven het succes en de kracht van het ondernemerschap in de meest directe zin weer. In de interviewronde is gevraagd naar de: procentuele omzetontwikkeling in 2008, 2009 en 2010 (de jaren 2009 en 2010 zijn als indicator 13 aangehouden ); procentuele ontwikkeling van het bedrijfsresultaat in 2008, ’09 en ’10 (met wederom 2009 en 2010 als indicator); omzetverwachting voor 2011 ten opzichte van 2010; mate waarin ondernemers last hebben gehad van de economische crisis (algemene ervaringsvraag). Samen vormen deze indicatoren het bedrijfseconomisch criterium waarop de staat van het ondernemerschap wordt beoordeeld. Daarbij kunnen omzetontwikkeling en bedrijfsresultaat als hoofdindicatoren worden gezien. Het aantal ondernemers dat een omzetstijging aangeeft en het aantal met een omzetdaling houden elkaar redelijk in evenwicht. Van bijna de helft van de respondenten zijn echter geen gegevens bekend. Meer dan een kwart van de respondenten zegt niet te weten wat de omzetontwikkeling in 2010 is geweest. Bij het beoordelen van de kwaliteit van het ondernemerschap wordt een dergelijk antwoord negatief beoordeeld. Van ondernemers mag namelijk worden verwacht dat zij, al is het maar op hoofdlijnen, op de hoogte zijn van hun bedrijfseconomische cijfers. Dit punt komt terug bij de vertaling van de omzetindicator naar het stoplichtmodel. Een relatief beperkt deel van de respondenten wil of mag niets over de omzetontwikkeling zeggen. Het gaat daarbij deels om vestigingsmanagers van een ketenzaak. En dan zijn er nog ondernemers die zo recent met het bedrijf zijn gestart dat zij geen cijfers over 2010 kunnen publiceren. Al met al geeft de omzetindicator een gemengd, per saldo licht negatief beeld te zien van de staat van het ondernemerschap in het winkelgebied van het Oude Noorden. Figuur 6 : Omzetontwikkeling in 2010 (aantal respondenten)
wil niet zeggen : 7
n.v.t. : 14
>10% : 9
0%-10% : 22
niet op de hoogte : 29
-10%-0% : 14
<-10% : 15
De ontwikkeling van het bedrijfsresultaat laat op hoofdlijnen hetzelfde beeld zien als de omzetontwikkeling. Ongeveer de helft van de ondernemers die in 2010 actief waren hebben een positief resultaat behaald, maar slechts een derde van hen heeft het bedrijfsresultaat zien groeien. Een andere prestatie-indicator betreft de mate waarin ondernemers aangeven last te hebben gehad van de crisis. Deze indicator geeft enerzijds een breder beeld van de ontwikkeling van ondernemingen, anderzijds gaat 13
De analyse is beperkt tot de jaren 2009 en 2010 om de responsgroep zo omvangrijk mogelijk te houden. Een aanzienlijk aantal respondenten had in 2008 nog geen bedrijfseconomische cijfers, aangezien ze nog niet bestonden of nog niet in het gebied waren gevestigd.
15
de indicator meer in op de beleving door de respondent (in plaats van ‘harde’ cijfers). Ook bij deze indicator houden de groep respondenten met een negatief en die met een positief antwoord elkaar redelijk in balans. Van belang is te constateren dat bij deze vraag een aanzienlijke groep respondenten (18%) aangeeft niet te weten wat de impact van de crisis is geweest. Figuur 7 : Impact van de crisis op de onderneming (aantal respondenten) juist goed gegaan : 5 wil niet zeggen : 4
bestond nog niet : 13 beperkt last v.d. crisis : 33
weet niet : 19
veel last v.d. crisis : 37
Ondernemers verwachten dat de omzetontwikkeling in 2011 per saldo niet veel gunstiger zal uitpakken dan in 2010. Ongeveer een kwart van de respondenten verwachten een hogere omzet, terwijl bijna even zoveel uitgaat van een consolidatie. Niet eens zoveel minder ondernemers geven een daling van de omzet aan. Wanneer de bedrijfseconomische indicatoren voor een aantal jaren op een rij worden gezet blijkt daaruit geen duidelijk herstel. Het gemiddelde beeld van stagnatie lijkt een vrij langdurig karakter te hebben. Dit zal deels samenhangen met het weinig overtuigend economisch (conjunctureel) herstel in zijn algemeenheid. Deels kan het ook duiden op structureel magere (markt)ontwikkelingen in de consumentensector als geheel. Ontwikkelingen die worden gevoed door de toenemende concurrentie als gevolg van overaanbod, in combinatie met de doorzettende groei van internetwinkelen. Binnen de sector zijn echter wel grote verschillen in dynamiek waarneembaar. Naast ondernemingen met omzetkrimp en verslechterende bedrijfsresultaten staan bijna evenveel ondernemingen met groei en goede resultaten. Figuur 8 : Omzetverwachting voor 2011 t.o.v. 2010 (aantal respondenten) wil niet zeggen : 3
bestaat te kort : 12
hogere omzet : 28
weet niet : 19
lagere omzet : 22
stabilisatie omzet : 27
16
5. ACHTERGROND ONDERNEMERS In dit hoofdstuk wordt nagegaan welke achtergrondkenmerken van ondernemers van belang kunnen zijn voor het beoordelen van de staat van het ondernemerschap. Tevens wordt een analyse gemaakt van de achtergrondkenmerken van de respondenten in het onderzoeksgebied. OPLEIDING EN ERVARING Op het eerste oog lijkt opleiding een logische verklarende factor te zijn voor ondernemerssucces. Uit 14 metaonderzoek is gebleken dat de meeste empirische studies naar ondernemerssucces een positief verband met het aantal jaren genoten opleiding hebben aangetoond. Aangezien voor een hogere opleiding doorgaans langer moet worden gestudeerd dan voor een lage, mag daarom worden verondersteld dat ook opleidingsniveau en ondernemerssucces positief met elkaar correleren. De meeste studies hebben echter niet bloot gelegd wat precies de achterliggende verklaring is voor de positieve invloed van opleiding. Daar waar het effect van opleiding op het inkomen van werknemers is vastgesteld, is dat (nog) niet gebeurd voor het inkomen van ondernemers. Dat hoger opgeleiden succesvoller ondernemers zijn kan dan ook evenzeer komen door hun hogere intelligentieniveau en motivatie als door het feit dat ze langer en op een hoger niveau onderwijs hebben genoten. Niettemin is het opleidingsniveau een (indirecte) indicator voor de kans op succesvol ondernemerschap en wordt deze variabele als zodanig in de stoplichtanalyse meegenomen. Het grootste deel van de respondenten, dat wil zeggen bijna de helft, is middelbaar opgeleid. De groepen met een hoog en die met een laag opleidingsniveau houden elkaar redelijk in evenwicht. In vergelijking tot het opleidingsniveau van de populatie Nederlandse ondernemers ligt het niveau hier lager. Waar hier 22% van de 15 respondenten een hogere opleiding heeft genoten is dat van de Nederlandse ondernemers 38%. Het gaat daarbij wel om ondernemers die alle branches actief zijn en dus niet uitsluitend in de consumentensector. Verder hebben 46 van de 111 respondenten (41%) een cursus of opleiding gevolgd gericht op ondernemerschap of management. Dit zijn vooral de wat oudere, al langer actieve ondernemers en managers. Starters geven vaker aan een dergelijke cursus of opleiding (nog) niet te hebben gevolgd. Diezelfde groep kan ook minder vaak aangeven wat hun bedrijfseconomische prestaties (in 2010) zijn geweest, aangezien een relatief groot deel van hen pas recent zijn gestart. Figuur 9 : Hoogst behaalde opleidingsniveau van respondenten (aantal respondenten)
Overig; 5
HBO/WO; 25
Basisonderwijs; 8
Onbekend; 2
LBO/VBO/MAV O; 18
HAVO/VWO/M BO; 53
Ook relevante ervaring draagt bij aan succesvol ondernemen. Des te langer een ondernemer ervaring heeft met ondernemen of het leiden van een bedrijf, des te succesvoller is hij in bedrijfseconomische (financiële) 16 zin. Niet voor niets worden in allerlei ondernemerschapsinitiatieven in het land ervaren ondernemers als 14
Bron: Van der Sluis J., C.M. Van Praag en W. Vijverberg (2008). Bron: EIM (2010). 16 Bron: Wenting, R. et al. (2006). 15
17
'coach' gekoppeld aan startende ondernemers en doorstarters (inclusief potentiële snelle groeiers). Uiteraard hangt het aantal jaren ervaring nauw samen met de leeftijd van de ondernemer (zie figuur 10). Via ondernemerservaring heeft leeftijd dus invloed op succesvol ondernemerschap. Gemiddeld hebben de respondenten ruim 10 jaar ondernemerservaring. Het aantal jaren ondernemerservaring varieert van 0 tot maar liefst 45 jaar. Figuur 10 : Gemiddeld aantal jaren ervaring per leeftijdscategorie 24,1
25 19,2
jaren ervaring
20
15
12,9 10,6
10
6,0 5
2,2
0 <30 jr
30-40 jr
40-50 jr
50-60 jr
>60 jr
Totaal
leeftijd
SOCIALE OMGEVING De achtergrond van de ondernemer is van invloed op zijn (ondernemers)gedrag. Het begint er al mee dat 17 mensen die in een ondernemersgezin zijn opgegroeid vaker zelf ook ondernemer worden. Het feit dat zij als meer vanzelfsprekend de stap naar ondernemerschap zetten betekent echter nog niet dat zij ook over meer ondernemerschapstalent beschikken. Het bestaan van een zogenoemd ‘ondernemersgen’ is tot op heden nooit aangetoond, alhoewel er vaak over wordt gesproken. Ter illustratie: in het ondernemersplan-model van 18 Qredits wordt de vraag gesteld of de aanvrager voor een microkrediet uit een ondernemersgezin afkomstig is. Vooralsnog lijkt de empirie de veronderstelling dat ondernemers uit een ondernemersgezin succesvoller zijn te 19 relativeren : ondernemers uit ondernemersgezinnen scoren niet beter op persoonlijkheidskenmerken als resultaatgedrevenheid en dominantie dan ondernemers uit niet-ondernemersgezinnen. Qua incasseringsvermogen (het omgaan met tegenslagen) lijken ondernemers uit ondernemersgezinnen zelfs lager te scoren. Figuur 11 : Ondernemerschap in de sociale omgeving van de respondent 100%
5,4%
5,4%
5,4%
90% 80% 42,3%
70% 60%
51,4%
74,8%
50%
Onbekend
40%
Nee
30% 10%
Ja
52,3%
20%
43,2%
19,8%
0%
Ouders
Andere familie
Vrienden/ kennissen
17
Bron: EIM (2009). Bron: Qredits. 19 Bron: Nandram, S. et al. (2007); Dijkhuizen, J. (2011). 18
18
De meeste respondenten komen niet uit een ondernemersgezin (figuur 11). Wel heeft meer dan de helft ondernemers elders in de familie en iets minder dan de helft ondernemers in de vrienden- en kennissenkring. Niet bekend is of (gezien het voorgaande) het succes van ondernemers niet afhangt van het feit of men uit een ondernemersgezin komt of niet. Ondanks de beperkte 'voordelen' die een ondernemersgezin de persoonlijkheid van de ondernemer oplevert kan het best zijn dat die achtergrond andere voordelen biedt. Denk aan de toegang tot kennis, netwerken en misschien ook kapitaal en aan de leerschool die zijn ondernemersgezin de ondernemer biedt. Om die reden wordt deze indicator daarom toch in de analyse meegenomen. DEMOGRAFISCHE KENMERKEN LEEFTIJD Tot dusver heeft in ondernemerschapsonderzoek niet kunnen aantonen dat er een correlatie bestaat tussen de leeftijd van de ondernemer en diens (kans op) succes in termen van groei van de onderneming. Onder invloed van de opkomst van de interneteconomie is het idee ontstaan dat de meest succesvolle ondernemers van deze tijd jongeren zijn. Jongeren die met internetbedrijven de kansen in deze groeiende economische sector hebben gegrepen. Wellicht dat jongeren meer een neus hebben gehad voor ondernemerskansen in de interneteconomie dan oudere, dat kan echter niet automatisch naar andere markten en branches worden vertaald. De invloed van leeftijd op ondernemerschap is een indirecte: leeftijd heeft een positieve invloed via ervaring, toegang tot sociale netwerken en toegang tot (eigen) kapitaal. De keerzijde is dat met de leeftijd ook de risicoaversie toeneemt en de fysieke vitaliteit vermindert (een lager energieniveau). Bovendien, en dat is een generatie- en niet zozeer een cohorteffect, neemt het opleidingsniveau af met de leeftijd. Al deze positieve en negatieve factoren tezamen werken bij elke individuele ondernemer in een andere mix uit op de ondernemerskwaliteiten. In deze studie wordt derhalve niet (op voorhand) gediscrimineerd op leeftijd. In het volgende hoofdstuk wordt wel aandacht besteed aan de relatie tussen leeftijd van de ondernemers in het gebied en de bedrijfseconomische prestaties van de ondernemers. Daarbij wordt vooral gekeken naar de invloed van een hogere leeftijd op die prestaties en op de ambities en perspectieven van de ondernemer. Eenvoudigweg omdat oudere ondernemers een grotere kans hebben hun bedrijf te gaan stopzetten of overdragen dan jonge. De respondenten wijken qua leeftijdsopbouw af van het leeftijdsprofiel van Nederlandse ondernemers in de detailhandel. De leeftijdsopbouw hier is jonger dan landelijk. Het aandeel 50+ondernemers bedraagt hier 25% 20 tegenover 35% van de Nederlandse retailers. Het aandeel potentiële stoppers om leeftijdsredenen ligt hier naar verwachting dan ook lager dan landelijk. Figuur 12 : Leeftijdsopbouw van respondenten (aantal respondenten) onbekend : 1 > 60 jr : 8
< 30 jr : 18
50-60 jr : 20
30-40 jr : 39
40-50 jr : 25
20
Bron: Hoofd Bedrijfschap Detailhandel (2010).
19
SEKSE Uit onderzoek naar demografische succesfactoren van ondernemers is naar voren gekomen dat vrouwen niet meer of minder succesvol zijn als ondernemer dan mannen. Wel opereren ze anders en hebben ze andere ambities. Zo zijn vrouwen meer risicomijdend, wat ertoe leidt dat zij hun bedrijven minder snel laten groeien 21 en minder op winstgevendheid richten dan mannen. Dat komt doordat ze vaak in minder lucratieve branches opereren (zoals de consumentendienstverlening) en vaker in deeltijd en kleinschaliger ondernemen. Anderzijds zorgt het voorzichtiger optreden van vrouwen ervoor dat ze minder snel failliet gaan. ETNICITEIT In het onderzoek naar etnisch ondernemerschap is jarenlang de aandacht uitgegaan naar ondernemerschap als oplossing voor sociale problemen onder ‘kansarme’ allochtonen en de bijdrage van ‘allochtoon’ 22 ondernemerschap aan maatschappelijke vraagstukken, zoals de leefbaarheid in de wijk. Onderzoek heeft niet uitgewezen dat etniciteit op zichzelf bepalend is voor het succes van ondernemers in termen van omzetgroei. 23 Wel ligt de winstgevendheid van allochtone ondernemers gemiddeld (nog altijd) lager dan van autochtone. De reden hiervoor is dat ‘allochtoon’ ondernemerschap (hoe divers dat op zichzelf ook weer is) zich qua karakter van autochtoon ondernemerschap onderscheidt. Daarbij gaat het om zaken als het gebruik van (sociale) netwerken en de motivatie om te ondernemen. Dit resulteert erin dat allochtoon ondernemerschap kleinschaliger en minder innovatief is en meer is gericht op het voorzien in (eigen) levensonderhoud dan autochtoon ondernemerschap. Verder kan bij etnisch ondernemerschap een ‘knip’ worden gelegd tussen het ondernemerschap zoals dat door de eerste generatie allochtonen werd ingevuld en het etnisch ondernemerschap ‘2.0’ van erop volgende 24 generatie. Was de eerste generatie vooral actief in de retailsector en de horeca, de tweede generatie kiest voor een breder scala aan bedrijfsactiviteiten, waaronder de zakelijke dienstverlening. Die ontwikkeling gaat gepaard met opschaling van de bedrijvigheid, hogere omzetten en stijging van de winstmarges.
21
Bron: EIM (2011). Zie o.a. Santokhi, S. (2010). 23 Bron: EIM (2011). 24 Bron: Engelen, E. (2010). 22
20
6. PLANNEN EN AMBITIES
6.1 G ROEIPLANNEN Zoals uit hoofdstuk 4 naar voren kwam kent de bedrijfseconomische ontwikkeling van de geïnterviewde ondernemers in het winkelgebied van het Oude Noorden drie gezichten: (1) een groep ondernemers die relatief veel last van de economische crisis heeft gehad en waarvan de omzet en het resultaat sterk onder druk hebben gestaan; (2) een (ongeveer even grote) groep ondernemers die weinig tot geen last van de crisis heeft gehad met een positieve ontwikkeling van omzet en bedrijfsresultaat; (3) een groep net gestarte ondernemers zonder geschiedenis en erfenis van de crisis. Het zal niet verbazen dat in groep 2 en 3 meer ondernemers de ambitie hebben om te groeien dan in groep 1. Die ondernemers zien de toekomst met meer vertrouwen tegemoet en kunnen eenvoudiger over de financiële middelen beschikken om hun groeiplannen te realiseren. Bijna tweederde van de ondernemers geeft aan een groeidoelstelling te hebben (zie figuur 13), maar dat zijn dus vooral starters en ondernemers met relatief gunstige cijfers. Van de net gestarte respondenten geeft 76% aan groeiplannen te hebben, van de ondernemers die weinig tot geen last van de crisis hebben gehad is dat ruim 60% en van de ondernemers die veel last van de crisis hebben gehad 43%. Figuur 13 : Bedrijfsplannen voor de komende drie jaar (aantal respondenten) stoppen/ overdragen : 16
onbekend : 3
overleven : 25 groeien : 67
Uiteraard speelt ook de leeftijd van de ondernemer een belangrijke rol. Oudere ondernemers geven beduidend vaker aan naar consolidatie of het stopzetten of overdragen van het bedrijf te streven. Het stopzetten van een bedrijf hoeft op zich niet te worden uitgelegd als een negatief signaal voor de staat van het ondernemerschap in de zin van kwaliteit van het ondernemerschap. Op zich goed draaiende ondernemingen kunnen, in verband met de hogere leeftijd van de ondernemer, worden stopgezet. Echter, de meeste respondenten die hebben aangegeven de komende jaren te willen stoppen, streven niet naar een bedrijfsoverdracht. Dit kan wel degelijk duiden op gebrek aan toekomstperspectief voor de onderneming. Daar komt bij dat een dergelijke ‘mutatie’ van een onderneming gepaard gaat met het vrijkomen van de bedrijfsruimte. In de ruimtelijke analyse krijgt deze locatie dan ook een ‘rode’ score toebedeeld.
6.2 H ANTEREN
VAN EEN STRA TEGIE
De vraag is waaraan bij (groei)plannen van ondernemers moet worden gedacht. Hoe concreet en serieus zijn deze? Binnen de kaders van dit onderzoek is het niet mogelijk de kwaliteit en haalbaarheid van door ondernemers aangegeven groeiplannen te toetsen. Wel is aan ondernemers gevraagd of zij vanuit een strategie werken en zo ja, hoe deze er in beknopte bewoordingen uitziet. De beantwoording van die vraag geeft een indicatie van de mate waarin ondernemers doordacht met hun bedrijfsvoering –richting de 21
toekomst– bezig zijn. Strategie wordt in het algemeen beschouwd als een belangrijke factor die het succes van 25 ondernemingen bepaalt. Een voorkomend misverstand is dat het hanteren van een strategie alleen relevant is voor grote organisaties. Voor MKB-ers is het eveneens van belang, zeker gezien de neiging van vooral kleine zelfstandigen zich louter met operationele aangelegenheden bezig te houden. Het is van belang dat de ondernemer zich voortdurend bewust is van zijn doelstellingen en de wijze waarop hij dit met een doordachte inzet van capaciteiten en middelen wil bereiken. Circa 60% van de respondenten heeft aangegeven een ‘strategie’ te hebben en daarvan een omschrijving gegeven. ‘Strategie’ is hier tussen aanhalingstekens gezet, aangezien het niet mogelijk is de kwaliteit en uitvoering van de strategie voor elke respondent afzonderlijk te toetsen. We moeten er daarom vanuit gaan dat ondernemers die dat aangaven ook daadwerkelijk ‘iets’ van een strategie hebben en gebruiken. Figuur 14 : Hanteren van een strategie (aantal respondenten) Onbekend : 3
Geen strategie : 42
Wel een 'strategie' : 66
Er blijkt inderdaad een relatie te zijn tussen het hebben van een strategie en het hebben van groeiplannen. Tweederde van de respondenten met groeiplannen geeft aan een strategie te hebben –tegenover 50% onder de respondenten zonder groeiplannen. Het hanteren van een strategie geeft ook richting aan de rol die de onderneming binnen zijn zaak speelt. Een 26 MKB-ondernemer kan zijn rol binnen de te voeren strategie op grofweg vier manieren invullen: Manager: zorgen voor goed management en beheer van de huidige bedrijfsactiviteiten; Marktzoeker: het ontdekken en benutten van mogelijkheden in de markt; Innovator: vernieuwend bezig zijn; Risiconemer: op een gecalculeerde manier risico’s nemen. Om groeiambities te realiseren zijn vooral de laatste drie rollen van belang. De beheersrol is vooral van belang bij ondernemers die willen consolideren/overleven. De respondenten met groeiambities is gevraagd naar de wijze waarop zij die ambities willen realiseren. De rol als marktzoeker komt daarbij als meest prominent naar voren. Marketing gericht op nieuwe doelgroepen, markten en een hoge klanttevredenheid en klantenbinding wordt het vaakst genoemd als manier om de groeiambities te realiseren. Dit is ook de ‘gewoonlijke’ wijze waarop MKB-ers in het algemeen hun rol in hun strategie invullen. Een deel van de respondenten met groeiplannen zien het vergroten van hun marktbereik als middel om aan marktontwikkeling te doen. De geïnterviewde ondernemers richten zich momenteel sterk op de eigen wijk/buurt. Van de totale omzet wordt 58% door klanten uit de buurt gerealiseerd. Een kwart is afkomstig van klanten uit andere delen van Rotterdam. Deze cijfers geven aan dat de stadsdeelfunctie die de 27 Noorderboulevard op papier nog altijd heeft feitelijk niet erg sterk is. Zeker niet wanneer in beschouwing
25
Zie onder andere: J.J. Chrisman et al. (1998). Bron: EIM (2006). 27 Voor het afmeten van een stadsdeelfunctie aan de bovenwijkse afzetoriëntatie is geen hard cijfermatige criterium bekend. Wanneer die bovenwijkse functie zou domineren mag een percentage van minimaal 50 worden verwacht. 26
22
wordt genomen dat het bovenwijkse verzorgingsgebied deels op conto mag worden geschreven van de ondernemers in het Zwaanshalsgebied. MKB-ers in het algemeen herkennen zich minder vaak in de rol als innovator. Ook dat is terug te zien bij de respondenten met groeiambities. Niet meer dan een kwart van de respondenten met groeiplannen geeft innovatie aan om de groeidoelen te bereiken. In dat kader is het ook opvallend dat weinig respondenten aangeven zich (meer) te gaan richten op internetmarketing en -winkelen. En dat terwijl de geïnterviewde ondernemers in het Oude Noorden tot dusver niet meer dan 4% van hun omzet via internet realiseren. In hoeverre respondenten zich de rol als risiconemer toe-eigenen, kan op basis van de interviewresultaten niet goed worden vastgesteld. Bij het onderdeel groeiplannen is wel gevraagd naar investeringsplannen. Van de respondenten die aangeven dergelijke plannen te hebben, willen de meeste (twee derde) van hen dat volledig met eigen geld realiseren. Dit zou erop kunnen wijzen dat ondernemers met groeiplannen zich als risiconemer opstellen. Om welke bedragen het gaat en of het ook kan zijn ingegeven door het beeld dat banken lastig zijn in het verstrekken van krediet is echter niet bekend. Een illustratief overzicht van concrete initiatieven en plannen van ondernemers in het Oude Noorden geeft schema 2. Deze voorbeelden zijn naar voren gekomen tijdens de interviewronde en tijdens het ronde tafelgesprek met een aantal ondernemers, dat op 14 september 2011 heeft plaatsgevonden. Schema 2 : Voorbeelden van ideeën en initiatieven van ondernemers in het gebied ZAKELIJK
- WINKELVERLICHTING VOOR DE DEUR AANBRENGEN - MAKE-UP OPLEIDING STARTEN IN DE WINKEL [BETREFT EEN KAPPERSZAAK] - BEELDSCHERMCOMMUNICATIE MET PROMOTIES E.D. INTRODUCEREN - MEDEWERKERS BIJ DE SOCIALE WERKPLAATS INHUREN - EIGEN VOORTUIN MAKEN (VOOR DE GEVEL) - GEZAMENLIJK EXTRA KOOPAVONDEN MET EXTRA KORTINGEN ORGANISEREN - KORTINGSBONNEN VAN MEDEWINKELIER/GEBIED UITDELEN BIJ AANKOOP BEPAALD BEDRAG - WORKSHOPS ORGANISEREN IN DE ZAAK SAMENWERKING
- GEZAMENLIJKE RECLAME-UITINGEN UITBRENGEN - UITBRENGEN VAN EEN WIJKKRANT - OPENINGSTIJDEN (COLLECTIEF) VERRUIMEN EN KOOPAVOND TERUGBRENGEN - AUTOVRIJE ZONDAG INVOEREN - FOOD-FASHION-DESIGN FESTIVAL ORGANISEREN - TERRASSEN AANLEGGEN, O.A. LANGS HET WATER - KLANTENPAS NOORD MET KORTINGSSYSTEEM INVOEREN - BIJ WINKELAANKOPEN BONNEN VERSTREKKEN VOOR GRATIS CONSUMPTIES BIJ GOEDE DAGHORECA - ONDERNEMERSADVIESTEAM OPRICHTEN: ELKE WEEK WORDT EEN ANDERE ONDERNEMER DOOR HET TEAM GEADVISEERD
23
6.3 G EMOTIVEERDHEID
ONDERNEMER
Ambities en behaalde bedrijfsprestaties hangen, behalve onderling, ook samen met de motivatie voor het ondernemerschap. De groep respondenten als geheel zouden voor het overgrote deel weer voor het zelfstandig ondernemerschap of vestigingsmanagement kiezen wanneer ze opnieuw voor de keuze zouden staan. Onder ondernemers die veel last van de crisis hebben gehad is dat echter 59%, 20%-punt lager dan als bij de groep ondernemers die weinig tot geen last van de crisis hebben gehad. Figuur 15 : Opnieuw ondernemer worden als men weer voor de keuze stond? (aantal respondenten) Onbekend : 2
Nee : 26
Ja : 79
24
7. HUISVESTING EN VASTGOED Voor de woningmarkt is bekend dat het in eigendom hebben van vastgoed de betrokkenheid bij de woning en woonomgeving vergroot. Dit principe is ook op de markt voor retailvastgoed van toepassing. Winkeliers met een eigen pand hebben er belang bij dat hun pand en de omgeving aantrekkelijk blijven. Bij winkeliers die tijdelijk gevestigd zijn in een huurpand is die betrokkenheid minder groot. Het hangt dan vooral van het beleid van de eigenaar/verhuurder af hoe met het pand wordt omgegaan. Het retailvastgoed in het Zwaanshalsgebied is grotendeels in handen van woningbouwcorporatie Havensteder. Zolang een corporatie kwaliteit, continuïteit en betrokkenheid (bij huurders en de buurt) hoog in het vaandel houdt, is een verantwoord beheer van het vastgoed gegarandeerd. Het achterstallig onderhoud van een aantal panden op de Noorderboulevard duidt erop dat daar van verantwoord beheer niet overal sprake is. WAARDERING BEDRIJFSPAND EN OMGEVING Aan ondernemers is gevraagd een rapportcijfer te geven aan de staat van het pand, de directe omgeving en het Oude Noorden. Het cijfer dat zij hun pand geven komt op gemiddeld een 7 uit. De waardering van het pand varieert echter sterk met als laagst gegeven cijfer een 3 en het hoogste cijfer een 10. De omgeving van het pand wordt met een 6 gemiddeld een punt lager beoordeeld dan het pand zelf. Ook hier grote verschillen in waardering, uiteenlopend van een 1 tot een 9. Een ruimtelijke analyse (zie het volgende hoofdstuk) van deze waarderingen zal duidelijk maken in hoeverre slechte en goede vastgoedlocaties in deelgebieden zijn geconcentreerd en waar in het winkelgebied de vastgoed- en omgevingskwaliteit de meeste aandacht vergen. 62 van de 111 respondenten hebben hun onderneming zelf in het gebied gestart en/of gevestigd. Voor bijna een op de drie van hen vormde de beschikbaarheid van een geschikt pand het belangrijkste vestigingsmotief (zie figuur 16). Voor 42% was de geschikte afzetmarkt en/of de aanwezigheid van andere ondernemers (‘netwerk’ in de grafiek) de belangrijkste drijfveer voor vestiging. Het is goed denkbaar dat motieven voor vestiging in het winkelgebied door de jaren heen met het karakter van het gebied en de wijk mee veranderen. Aangezien vestigingsjaren van de respondenten niet bekend zijn is dit nagegaan op basis van leeftijd van de ondernemer. De grafiek laat zien dat het vestigingsmotief op hoofdlijnen niet sterk verschilt tussen oudere ondernemers (waarvan wordt aangenomen dat ze vroeger zijn gevestigd) enerzijds en jongere ondernemers anderzijds. Figuur 16 : Vestigingsmotief van respondenten naar leeftijdsgroep 100% 90%
80%
29%
26%
27%
39%
45%
42%
70% 60% 50%
Privé Netwerk
40%
Pand
30%
20%
32%
29%
31%
<40 jr
>40 jr
Alle respondenten
10% 0%
Een andere opvallende uitkomst van de interviewronde is dat slechts 7 van de 111 respondenten hebben aangegeven te overwegen de komende paar jaar te gaan verhuizen. De verhuisgeneigde ondernemers vertegenwoordigen 6% van de respondenten, hetgeen grofweg twee maal lager is dan de verhuiskans van 28 winkeliers die uit ander onderzoek naar voren komt.
28
Zie onder andere Rabobank (2005) en Gemeente Amsterdam (2005).
25
Figuur 17 : Plannen om binnen twee jaar te verhuizen? (aantal respondenten Onbekend : 3
Ja (misschien) : 7
Nee : 101
VLOEROPPERVLAK In paragraaf 2.1 is reeds opgemerkt dat de kleinschaligheid van panden nogal eens als een belemmering wordt gezien voor de ontwikkeling van een winkelgebied. Dit speelt een winkelgebied vooral parten wanneer die kleinschaligheid gepaard gaat met versnipperd eigendom. De trend in het winkelruimtegebruik is tweeledig: 1. Kleinschaligheid van kleine zelfstandigen met een uniek aanbod, gericht op kwaliteit en beleving, die doelgroepen van het funshoppen aanspreken; 2. (Functionele) grootschaligheid van ketenzaken en grote trekkers die het grote publiek aan zich binden. Op basis van de interviewresultaten is geen positief verband aan te tonen tussen het vloeroppervlak en de bedrijfseconomische prestaties van de gevestigde onderneming. Voor een analyse van dat verband zijn vloeroppervlakcijfers bekend van de in totaal 77 respondenten die actief zijn in de detailhandel (niet van de respondenten actief in de horeca en consumentendiensten). Het verschil in metrage tussen ondernemers met 2 omzetgroei en ondernemers met een omzetdaling in 2010 zijn beperkt, respectievelijk 95,7 en 89,4 m . De categorie ‘weet niet’ vertegenwoordigt ondernemingen die sinds kort zijn gevestigd. Deze ondernemingen zijn verhoudingsgewijs kleiner gehuisvest dan gemiddeld. Opvallende uitschieter in de grafiek is de categorie respondenten die geen informatie over de omzetontwikkeling wilde geven. Het gaat hier overwegend om vestigingsmanagers van ketenzaken, die in relatief grote panden zijn gehuisvest. Figuur 18 : Gemiddeld vloeroppervlak naar omzetontwikkeling in 2010 188,4
200 180
160
m2 VVO
140 120 100
95,7
89,4
98,8
97,7
Bestond nog niet
Totaal
75,1
80 60 40
20 0 Toename omzet
Afname omzet
Weet niet
Wil niet zeggen
26
8. RUIMTELIJKE PATRONEN: ‘HITTEKAART’ WINKELGEBIED Het nu volgende hoofdstuk gaat in op de ruimtelijke inkleuring van de indicatoren die de staat van het ondernemerschap meten; de hittekaarten. Om tot overzichtelijke hittekaarten te komen zijn de indicatorwaarden vertaald naar waarderingen in de vorm van ‘stoplicht’kleuren die op kaarten worden ingevuld. Op voorhand zijn twee opmerkingen over de –uitkomsten van- de ruimtelijke analyse te maken. In de eerste plaats wordt met de 111 respondenten ongeveer 30% van de in het gebied aanwezige locaties ruimtelijk ingekleurd. Met de leegstandlocaties erbij opgeteld komt de ruimtelijke ‘dekking’ uit op 50%. Dit betekent dat de hittekaarten een partieel beeld geven van de ruimtelijke structuur van het ondernemerschap. In sommige zones binnen het gebied is de dekking redelijk hoog, wat het doen van uitspraken over die afzonderlijke gebieden als –zijnde een- geheel mogelijk maakt. Dit geldt voor het middendeel van de Noordmolenstraat het midden- en westdeel van de even zijde van de Zwart Janstraat en in mindere mate ook voor het Noordplein en de Zaagmolenkade (Rotabs). In andere zones is de dekking dermate laag dat daarvoor alleen voorzichtige uitspraken over de ruimtelijke structuur van de staat van het bedrijfsleven kunnen worden gedaan. Dit geldt voor het middendeel van de Zwart Janstraat aan de oneven zijde (=noordzijde), delen van de Zwart Janstraat aan de even zijde (=zuidzijde) en het Zwaanshals. Een tweede opmerking valt te maken over het ‘overall’-beeld dat uit de hittekaarten naar voren komt. Bij de meeste indicatoren is van een duidelijk ruimtelijk patroon op de schaal van het onderzoeksgebied geen sprake. Deels wordt dit veroorzaakt door de voornoemde gebrekkige dekkingsgraad in bepaalde zones van het onderzoeksgebied. Maar ook binnen zones met een redelijk goede dekking variëren scores op indicatoren vaak sterk. Deze constatering sluit aan bij het in hoofdstuk 4 gemaakte opmerking dat de ontwikkeling van het bedrijfsleven in de Noorderboulevard en het Zwaanshalsgebied een veelzijdig karakter heeft. Het aantal goede en minder goede ondernemingen houdt elkaar redelijk in evenwicht, ondernemers met diverse achtergronden opereren naast elkaar en de branchering in het gebied is zeer divers. De ruimtelijke diversiteit in het ondernemerschap zorgt ervoor dat van een duidelijk ruimtelijk patroon in de staat van het ondernemerschap geen sprake is. Daaruit kan tevens de conclusie worden getrokken dat de invloed van de omgevingsfactoren van het gebied op de staat van het ondernemerschap relatief beperkt is. Interne factoren (binnen de muren van de ondernemingen) zijn primair bepalend voor het functioneren van de ondernemers in het gebied. Dit lijkt een open deur, maar de neiging bestaat nogal eens om te veel de aandacht te vestigen op externe factoren, zoals het vestigingsklimaat en marktomstandigheden. Bij zowel maatschappelijke stakeholders als ondernemers zelf bestaat het gevaar dat te veel naar de buitenkant wordt gekeken, respectievelijk naar buiten (anderen) wordt gewezen. Het onderdeel beleidsvertaling in hoofdstuk 9 (Synthese) gaat nader op dit punt in. BEDRIJFSECONOMISCHE PRESTATIES In het gebied zijn geen duidelijke concentraties van succesvol ondernemerschap aan te wijzen, in termen van omzetgroei en bedrijfsresultaat. Het ruimtelijk patroon van beide stoplichtindicatoren wijkt onderling weinig af. Vandaar dat hier, in figuur 19, alleen de hittekaart voor de omzetontwikkeling wordt getoond. In de kaart is nog onderscheid gemaakt tussen locaties waar op omzetontwikkeling ongunstig wordt gescoord en locaties waar men niet op de hoogte was van de bedrijfseconomische cijfers (waarvoor op zichzelf ook een negatieve score mag worden gegeven). Lokale concentraties goed scorende ondernemingen zijn niet waarneembaar. Rode concentraties wel: rond het gebied Noordmolenstraat - Tollenstraat en, minder overtuigend, de Zaagmolenkade (Rotabs). De Zwart Janstraat laat een zeer gemêleerd beeld zien. Dat de zone Noordmolenstraat - Tollenstraat relatief slecht presteert kan als een aandachtspunt worden gezien, vanwege het feit dat dit min of meer het kerngebied van het winkelgebied vormt. De matige bedrijfseconomische situatie lijkt te maken te hebben met de aanwezigheid van veel mode en luxe zaken. Geconcludeerd mag worden dat de bedrijfseconomische problemen zich niet sterk concentreren in één bepaald gebied binnen het winkelgebied. Ook kan op basis van de interviewresultaten geen deelgebied worden aangewezen dat –bedrijfseconomisch gezien– als succesgebied valt aan te merken.
27
Figuur 19 : Hittekaart van de omzetontwikkeling 2009/2010
Slechts weinig respondenten hebben geen last gehad van de economische crisis. Ook op dit punt komen Noordmolenstraat-Tollenstraat en Zaagmolenkade overwegend rood gekleurd uit de verf (zie figuur 20). Maar ook het Noordplein en de westzijde van de Zwart Janstraat (oneven zijde) laten meer rood zien. Figuur 20 : Hittekaart ‘Last van de economische crisis’
Afgaande op figuur 21 lijken de probleemconcentraties van de afgelopen jaren dat ook dit jaar weer te worden: Noordmolenstraat-Tollenstraat, Noordplein en westkant Zwart Janstraat oneven zijde. Voor de even zijde van 28
de Zwart Janstraat lijkt 2011 een gunstiger jaar te worden dan 2010 en ook aan de Zaagmolenkade zou de situatie dit jaar wat kunnen verbeteren. Figuur 21 : Hittekaart van de omzetverwachting voor 2011
KNOW HOW Onder de totaalscore voor de categorie know how vallen vier indicatoren: opleiding, ondernemerservaring, geografische (afzet)marktoriëntatie en het al dan niet hanteren van een strategie. Een hoge score wordt behaald wanneer de ondernemer hoog is opgeleid, veel (jaren) ondernemerservaring heeft, zich op een brede geografische afzetmarkt oriënteert en een strategie heeft. De know how-categorie kan als de meest belangrijke randvoorwaardelijke worden gezien, daar ondernemerssucces bij de kwaliteit van het ondernemerschap zelf begint. Toch komen de patronen op de hittekaarten over het bedrijfseconomisch presteren en die over know how niet sterk overeen. De Zaagmolenkade komt, in tegenstelling tot bij de bedrijfseconomische prestaties, hier redelijk groen uit de bus. De zone Noordmolenstraat-Tollenstraat geeft op dit terrein geen overtuigend rode kleur te zien. Opvallend is verder dat de Zwart Janstraat een redelijk gemiddeld beeld laat zien voor deze categorie indicatoren. Het opleidingsniveau en ook de bovenlokale marktoriëntatie dragen bij aan de hogere score voor de Zaagmolenkade. Het centrale deel van de Noorderboulevard scoort vooral goed op het hebben van een strategie. Dat houdt onder andere verband met de concentratie van ketenzaken alhier. Opvallend is wel dat het centrale deel van de Noorderboulevard laag scoort op het criterium bovenlokale afzetmarkt. De Noorderboulevard heeft formeel nog altijd de status van stadsdeelcentrum en veel geïnterviewde ondernemers willen ook dat dit winkelgebied die status behoudt. De oriëntatie op klanten van buiten de wijk ligt echter ver beneden de 50%. Daarmee lijkt de Noorderboulevard feitelijk niet als een stadsdeelcentrum te functioneren. Dat geldt ook voor het Noordplein. Ook de daar, op de kop van de Noorderboulevard gevestigde ondernemers laten geen overtuigende bovenwijkse functie zien. Het plein fungeert derhalve niet als ‘poort van de Noorderboulevard’ voor mensen van buiten de wijk.
29
Figuur 22 : Hittekaart van de categorie know how
MOTIVATIE ONDERNEMERS Ondernemers kunnen wel over de kennis en kunde beschikken om succesvol te worden, maar ze moeten ook de ambitie hebben en ervoor durven gaan. Onder de categorie ‘Motivatie’ zijn de volgende indicatoren samengenomen: wel/niet afkomstig uit een ondernemersgezin, bedrijfsplannen voor de komende drie jaar en 29 ondernemingszin. De meest gunstige score wordt behaald wanneer men uit een ondernemersgezin afkomstig is, men voor de komende jaren groeiplannen heeft en (nog altijd) achter het zelfstandigondernemer-zijn staat. Duidelijk zichtbaar is de hoge score op motivatie van het Zwaanshalsgebied. Dit is niet verrassend, gezien de vele jonge, creatieve ondernemers die er gemiddeld genomen nog niet zo lang zijn gevestigd. De Noorderboulevard laat een meer gemengd beeld zien. De even zijde laat relatief veel locaties zien waar ondernemers ongunstig scoren. De meeste van hen staan wel achter hun ondernemersbestaan, maar in dit gebied bevinden zich wel de meeste ondernemingen die willen stoppen. Dit lijkt met de gemiddeld hogere leeftijd te maken te hebben. Vanwege het belang ervan is van de indicator bedrijfsplannen in figuur 24 een aparte hittekaart weergegeven. De meeste respondenten die aan het Noordplein zijn gevestigd scoren op het punt van motivatie ook relatief laag. Dit heeft wel degelijk te maken met een lage motivatie om te ondernemen, hetgeen zich ook vertaalt in een defensieve houding naar de toekomst: niet groeien, maar overleven. Dat kan overigens een ‘logisch’ uitgangspunt zijn, wanneer de afgelopen jaren harde klappen in de crisis zijn opgelopen. In ieder geval hebben de geïnterviewden aan het Noordplein vaak aangegeven veel last te hebben gehad van de crisis.
29
Bij deze indicatoren zijn ook de geïnterviewde vestigingsmanagers/ketenzaken meegenomen.
30
Figuur 23 : Hittekaart van de categorie ‘motivatie’
Figuur 24 : Bedrijfsplannen voor de komende drie jaar
LOCATIE Zoals eerder opgemerkt duidt de grote variatie aan bedrijfseconomische prestaties erop dat bedrijfsspecifieke kenmerken de staat van het ondernemerschap bepalen en niet zozeer het vestigingsklimaat van het winkelgebied. Huisvestingskenmerken op en direct rond de vestigingslocatie vallen wel onder de bedrijfsspecifieke kenmerken en worden hier als zodanig uitgewerkt. De categorie ‘locatie’ geeft een 31
totaalscore voor de waardering van de huisvesting, de directe omgeving van de vestigingslocatie, de grootte van het vloeroppervlak en de eigendomsverhouding van de vestigingslocatie. De hittekaart van geaggregeerde locatiekenmerken (figuur 25) laat een vrij duidelijk ruimtelijk patroon zien. Grote delen van het ‘hart’ van de Noorderboulevard scoren onder gemiddeld. In dat gebied zijn de meeste respondenten minder dan gemiddeld tevreden met hun huisvesting en de omgeving. Er lijkt zelfs sprake te zijn van een scherpe scheidslijn door de Zwart Janstraat heen ter hoogte van de Burgemeester Roosstraat. Ten zuidoosten daarvan vallen de waarderingen laag uit. Dat heeft vooral te maken met de lagere waardering van de omgevingskwaliteit. Het gegeven dat zich hier ook de ruimere panden bevinden, compenseert niet voor het gebrek aan huisvestingskwaliteit. Het tegenovergestelde is het geval in de Zaagmolenkade. Hier wordt de huisvesting boven gemiddeld beoordeeld, terwijl het om relatief kleine oppervlakten gaat. Binnen de totaalscore van de categorie ‘locatie’ zijn de kwaliteitsindicatoren oververtegenwoordigd, waardoor de totaalscore voor de locaties in het Zwaanshalsgebied per saldo gunstig uitvalt. Het noordwestelijk deel van de Noorderboulevard laat een gemengd tot positief scorebeeld zien, evenals het Noordplein. Figuur 25 : Hittekaart van het totaal aan locatiekenmerken
32
9. SYNTHESE Dit synthesehoofdstuk geeft een diagnose van de staat van het ondernemerschap in het gebied Noorderboulevard-Zwaanshals en geeft hiervan de beleidsimplicaties aan. Over de vertaalslag naar beleid valt op voorhand een aantal opmerkingen te maken. Deze studie kan niet worden gezien als een marktonderzoek naar de exacte behoeften van ondernemers en het precieze draagvlak voor bepaalde vormen van ondersteuning. Daarvoor is de dekkingsgraad van de respons (maximaal 50%) te laag en bovendien is daarvoor een verdere verdieping in de behoeftepeiling nodig. In de interviews zijn aspecten van het ondernemerschap alleen kort aangestipt en naar visie, wensen en behoeften van de ondernemers is slechts kort gevraagd. Deze studie kan wel worden gezien als een ‘kapstok’ of ‘navigator’ waarmee het vigerend beleid gerichter kan worden ingezet. Een navigator in thematische en in ruimtelijke zin. Ook met de direct van ondernemers zelf verkregen informatie moet ervoor worden gewaakt het ondersteuningsbeleid teveel ‘van boven af’ nader in te richten. Wat ondernemers precies nodig hebben moet vanuit hen zelf worden aangegeven. Zij geven daarmee hun prioriteiten aan richting het voorwaardenscheppend beleid. Daarbij doet zich wel het dilemma voor dat een door een zeer diverse doelgroep met een lage organisatiegraad aangedragen prioriteitstelling lastig te bereiken valt. Hierover later in het hoofdstuk meer.
9.1 D IAGNOSE Het ondernemerschap op de Noorderboulevard en in het Zwaanshalsgebied staat er zeer verschillend voor. Grofweg de helft van de ondernemers staat er in bedrijfseconomische zin redelijk tot goed voor, de andere helft beduidend minder goed. De beschikbare gegevens uit de interviews wijzen er niet op dat de komende jaren veel ondernemers uit het gebied zullen verdwijnen. Het aantal ondernemers dat heeft aangegeven binnen een paar jaar te willen stoppen beperkt zich tot ongeveer een twintigtal. Het aantal ondernemers dat overweegt te gaan verhuizen is nog beperkter. Hierbij moet wel het voorbehoud worden gemaakt dat dit beeld ongeveer de helft van de gevestigde ondernemers vertegenwoordigt. De mutatiekans onder de non-respons groep kan hoger liggen. Wel heeft een flink aantal respondenten aangegeven de komende jaren te willen overleven, of, positiever geformuleerd, consolideren. Ook dat consolideren gaat niet vanzelf door precies te blijven doen wat men al deed. Vernieuwen en investeren is nodig om omzet en winst op peil te houden. En dat terwijl de omzet van een groot deel van deze ondernemers de afgelopen jaren reeds klappen heeft gehad. Ook ruimtelijk-strategisch gezien is er belang bij de consolidatieplannen van ondernemers meer te laten zijn dan het voortzetten van het huidige met als resultaat dat de broekriem alleen maar verder moet worden aangehaald. Een deel van de ‘overlevers’ is namelijk gevestigd in de Noordmolenstraat en aan het Noordplein. Voor het functioneren van het winkelgebied als geheel is bedrijfseconomische dynamiek hier juist van cruciaal belang. De (potentiële) stoppers vallen een-op-een uit de analyse te destilleren. Hiervoor is –voor zover daarvan nog geen sprake is– begeleiding van belang en gaat het om de vraag wat er met de locatie nadien gebeurt. In totaal 2 vertegenwoordigen de 16 geïnterviewde stoppers minstens 1.200 m winkelvloeroppervlak. Bij de meeste 2 vestigingen gaat het om kleine units van circa 50-70 m , bij enkele om grotere units. Ook deze zijn voor een e deel in het kerngebied van de Noorderboulevard gevestigd: ter hoogte van de Tollenstraat en de 1 Pijnackerstraat. Opgeteld bij de daar reeds aanwezige leegstand vormt dit een gebiedsspecifiek aandachtspunt in het acquisitie- en vastgoedbeleid. Dynamisch ondernemerschap is volop te bespeuren in grote delen van de Zwart Janstraat, het westelijk deel van de Noordmolenstraat en vooral ook in het Zwaanshalsgebied. Aan de gemotiveerdheid van ondernemers en hun groeiambities schort weinig. De vraag is wel met welke financiële middelen en kennis en kunde de ambities worden bereikt. De bedrijfseconomische ontwikkeling van veel ondernemers in het Zwaanshals is niet gunstig geweest. Het betreft ook voor een groot deel kleine, jonge ondernemers. ‘Slim innoveren’ lijkt voor deze ondernemers het credo te zijn, met daarin een belangrijke rol voor samenwerking en (wederzijdse) inspiratie. Het gaat hier immers om een gebied met een recente ontstaansgeschiedenis waarvan de 33
ondernemers de toekomst verder kunnen en moeten gaan maken. Opvallend is dat veel ondernemers in het gebied (vooralsnog) niet met een strategie werken. Dit kan erop duiden dat vooral met enthousiasme en veel ideeën en initiatieven aan de slag wordt gegaan, maar dat een planmatige inbedding en reflectie ontbreken. Dit vormt een bijzonder aandachtspunt in het beleid in dit gebied. Uit de hittekaarten blijkt dat aan de oneven of noordzijde van de Noorderboulevard vrijwel alle respondenten groeiplannen hebben, maar de motivatie om te ondernemen niet overal even hoog is. Dat kan deels te maken hebben met de ervaring van de economische recessie, maar ook met de ondernemerssfeer of –cultuur in het gebied. Uit het onderzoek valt niet af te leiden of het bij dat laatste gaat om aspecten als onveiligheid, verloedering of een gebrek aan collegialiteit.
9.2 B ELANGRIJKE
AANDACHTS GEBIEDEN
De verdere ontwikkeling van het ondernemerschap in Noorderboulevard-Zwaanshals gedijt op wat er reeds is en wordt geremd door wat er nog niet is. De uitgangspositie is beknopt weergegeven het volgende overzicht: WAT ER AL IS
WAT ER NOG NIET (VOLDOENDE) IS
- OMVANGRIJKE, DIVERSE POPULATIE STERKE ONDERNEMERS
- BESTEMMING VOOR LEEGSTAND
- DYNAMIEK EN OPKOMST ZWAANSHALSGEBIED
- FUNSHOP-KWALITEIT NOORDERBOULEVARD
- FORMELE STATUS ALS STADSDEELCENTRUM
- STEDELIJKE RETAILVISIE MET POSITIE NOORDERBOULEVARD
- DERDE WINKELCONCENTRATIE R’DAM MET NAAMBEKENDHEID
- STERKE BOVENWIJKSE MARKTORIËNTATIE
- BRANCHERINGSBELEID
- PRIORITEITSTELLING ONDERNEMERSGERICHT BELEID
- KLEINSCHALIG AANBOD EN VEEL ZELFSTANDIG ONDERNEMERS
- GROTERE PANDEN VOOR TREKKERS EN KETENZAKEN
- NIEUW LEVEN IN DE ONDERNEMERSVERENIGING
- STERKE ORGANISATIEGRAAD EN SAMENWERKING
- ANDERE STERKE PUNTEN UIT SCHEMA 1
- ANDERE ZWAKKE PUNTEN UIT SCHEMA 1
Hierna volgt een nadere beschouwing op een aantal van de punten uit het schema. AMBITIE- EN KWALITEITSNIVEAU WINKELGEBIED Vanuit een bottom-up perspectief wordt het ambitieniveau van het winkelgebied bepaald door de optelsom van de ambitieniveaus van de er gevestigde ondernemers. Die ambitieniveaus verschillen in het Noorderboulevard-Zwaanshals-gebied sterk, alleen al kijkend naar de verschillen in plannen voor de komende jaren. Het ambitieniveau heeft meerdere dimensies: 1. De aantrekkingskracht van het gebied; 2. De kwaliteit en prestaties van het ondernemerschap; 3. De uitstraling en verblijfskwaliteit van het gebied. Deze dimensies hangen nauw met elkaar samen. De eerste kan worden gezien als een overkoepelende dimensie. Een grote aantrekkingskracht betekent een groot marktbereik en daarmee een sterke concurrentiepositie als winkelgebied. Dit gebied heeft de status van stadsdeelcentrum. Formeel moet een 2 stadsdeelcentrum (in Rotterdam) voldoen aan een omvangscriterium van minimaal 10.000-30.000 m vvo en 30 globale brancheringscriteria (minimaal twee supermarkten en een uitgebreid doelgericht winkelaanbod). De Noorderboulevard voldoet niet aan het criterium dat (grote) supermarkten aanwezig dienen te zijn. Volgens het Actieprogramma Winkelgebieden van de gemeente Rotterdam uit 2007 heeft de Noorderboulevard een 31 ‘geen volledige wijkfunctie’ en een ‘onvolledige stadsdeelfunctie’. Bovendien verdient volgens het Actieprogramma verbetering van het ondernemerschap de aandacht. De cijfers uit dit onderzoek, inclusief de hittekaarten, ondersteunen deze constatering. In het bijzonder de ruimtelijk-strategisch belangrijke Noordmolenstraat is bedrijfseconomisch gezien kwetsbaar.
30 31
Bolt, E.J. (2003). Gemeente Rotterdam (2007).
34
32
Het Actieprogramma alsook de Brancheringsvisie Oude Noorden spreken tevens over een gebrek aan trekkers en grotere winkelketens in het gebied. Een belangrijke constatering hierbij is dat tijdens de interviewronde massaal door ondernemers op dit punt is gewezen. Het ambitieniveau van ondernemers mag dan onderling verschillen, het gebrek aan trekkers als zijnde een belangrijk aandachtspunt wordt breed gedragen. De meest door respondenten genoemde concrete voorbeelden van trekkers zijn: HEMA; Grote supermarkt; Modeketen: H&M, Zara of C&A. Twee knelpunten maken de komst van een dergelijke keten tot op heden lastig. In de eerste plaats voldoen 2 weinig winkelruimten in het gebied aan de oppervlakte-eisen (van al gauw 300 m vvo) die ketenzaken stellen. Het versnipperd eigendom van het kleinschalige vastgoed bemoeilijkt de samenvoeging van kleine winkelruimten die hiervoor nodig is. Een tweede knelpunt vormt het ontbreken van een visie op de stedelijke detailhandelsstructuur van Rotterdam en de positie van dit gebied daarbinnen. Dit werkt ongewenste concurrentie tussen winkelgebieden om de ketenzaken in de hand. Niettemin kan de Brancheringsvisie Oude Noorden als leidraad dienen om ondernemerschap aan te trekken en te stimuleren. In de Brancheringsvisie worden diverse typen detailhandel, horeca en consumentendiensten als optie genoemd om het ondernemerschap in en het profiel van het gebied te versterken. Dit overzicht vertoont overeenkomsten met de suggesties die respondenten tijdens de interviews hebben gegeven. Door respondenten gevestigd in het Zwaanshals is ook het ontbreken van een pinautomaat in het gebied regelmatig aangegeven. De uitstraling en kwaliteit van het winkelgebied behoeft eveneens aandacht, aldus de respondenten van het onderzoek. Op dit punt scoort met name het oostelijk deel van de Noorderboulevard (tot aan de Burgemeester 33 Roosstraat) wederom beneden gemiddeld. Er lijkt vanuit de ondernemers steeds meer steun te ontstaan voor het gedeeltelijk autoluw maken van de Noorderboulevard. Naast verkeersplanologische overwegingen speelt ook de vraag of daarmee een sterk punt van de winkelstraat, namelijk de autobereikbaarheid en de traffic, onder druk komt te staan. De kernvraag die daaronder ligt is welk winkelconcept het gebied wil nastreven: 1. Functioneel winkelen: praktische laagdrempeligheid, lage prijs en nadruk op inkopen doen; of 2. Belevingswinkelen: gastvrijheid, gemengd tot middelbaar prijsniveau en nadruk op funshoppen en verblijven. De huidige situatie voorziet vooral in het eerste concept en het gebied zal zich in de toekomst nog nadrukkelijker die kant op ontwikkelen indien niet op het tweede concept wordt ingezet. Het tweede concept vergt veranderingen in de branchering, maar vooral een andere uitstraling van de kwaliteit van de winkels en de openbare ruimte. Dat begint bij het consequent uitvoeren van het geldende handhavingsbeleid in het winkelgebied en ‘sociale controle’ van ondernemers onderling. Daar bovenop zijn fysieke ingrepen mogelijk, zoals een plintenaanpak en het stimuleren van tijdelijk gebruik van leegstaande panden (zie hiervoor de ervaringen op de Westkruiskade). Ruimtelijk gezien zou het proces van upgrading van de Noorderboulevard zich idealiter via het Zwaanshals en het Noordplein voltrekken. Er zijn echter twee hordes te nemen: 1. De overgang van het Zwaanshals naar de kop van de Noorderboulevard is fysiek en bedrijfseconomisch gezien groot. De vastgoed- en bedrijfseconomische problemen lijken in de Noordmolenstraat het grootst te zijn. 2. De grote diversiteit aan ondernemers in dit langgerekte gebied en het daarop aanhakende concept ‘Je vindt het op de Noorderboulevard’. Deze filosofie maakt het lastiger een eenduidige uitstraling van het gebied te bewerkstelligen. De uitdaging is hier om esthetisch en qua beleving ‘eenheid in verscheidenheid’ aan te brengen.
32 33
Polyground (2010). Gebaseerd op uitspraken tijdens het ronde tafelgesprek met ondernemers.
35
MARKTORIËNTATIE EN BOVENLOKALE FUNCTIE De status van stadsdeelcentrum is op de vorige pagina vooral vanuit de aanbodzijde benaderd in termen van omvang van het minimale metrage winkels en de aanwezigheid van trekkers. Het in de praktijk ook daadwerkelijk als een stadsdeelcentrum functioneren is een ander verhaal. Het zou te eenvoudig zijn te denken dat door enkele trekkers te werven de Noorderboulevard weer een volwaardige, bovenwijkse functie zou krijgen. De bovenwijkse aantrekkingskracht van het zittend bedrijfsleven is eenvoudigweg te laag en verdient aandacht. Door te innoveren op het gebied van online winkelen en marketing kunnen ondernemers hun marktbereik vergroten. Van de 67 respondenten die aangaven groeiplannen te hebben willen er 18 (een kwart) dat via het vergroten van hun marktbereik gaan doen. En eerder is opgemerkt dat investeren in internet voor marketing en verkoop niet erg lijkt te leven onder de respondenten. Er is dus werk aan de winkel om ondernemers minder lokaal te laten denken en opereren. De komst van nieuw ondernemerschap is ook welkom om de kwaliteit van het ondernemerschap te verbeteren. Profileer het winkelgebied bij potentiële vestigers daarom als een omgeving met stedelijke ambities waar meer te halen valt dan de lokale markt. Het verdient dan ook de aanbeveling om de kersverse bedrijvenacquisiteur voor het winkelgebied een breed mandaat mee te geven: het aantrekken van ketenzaken én particuliere ondernemers met minimaal een bovenwijks ambitieniveau. Een aantal kleine ondernemers kunnen samen immers ook een trekker vormen. De Noorderboulevard heeft nog altijd een grote naamsbekendheid in de stad, maar weet mensen van buiten de wijk maar moeilijk te verleiden het winkelgebied te bezoeken. Wat op de Noorderboulevard niet gebeurt, lukt het Zwaanshalsgebied wel. De ondernemers daar moeten ook wel, aangezien hun ‘natuurlijke’ klandizie slechts voor een beperkt deel binnen de wijk te vinden is. Dat neemt niet weg dat ondernemers erin slagen specifieke doelgroepen vanuit andere stadsdelen en daarbuiten aan zich te binden. Daarin hebben ook de woningbouwcorporaties enigszins de hand, doordat ze stevig investeren in de vastgoedkwaliteit in het gebied en ondernemers bij webmarketing ondersteunen. Over deze ‘luxe’ beschikt de Noorderboulevard tot dusver niet. Dat gebied moet het daarom niet zozeer in de hardware als in de software zoeken. Door met ondernemers in het Zwaanshals samen te werken op gebied van marketing en productvernieuwing, maar ook door evenementen te organiseren. ‘Rondom het Zwaanshals’ is een gebiedsgericht marketinginitiatief dat met ‘Over de Noorderboulevard’ kan worden uitgebreid of aangevuld. Een evenement moet, zeker voor de Noorderboulevard, worden gezien als een tijdelijke jas om het fysieke winkelgebied heen. De koppeling tussen beide is daarbij te concretiseren. Bijvoorbeeld door het Straatkunstevenement ook in de Noorderboulevard te laten plaatsvinden en zo blijvende of kunstwerken in het gebied te realiseren, zoals bij/in leegstaande panden. Tijdens de ronde tafelbijeenkomst met ondernemers kwamen de beide winkel’zones’ erachter dat ze allebei actuele plannen en ideeën voor een te houden evenement hebben, zoals de Swan Market. Een nadere afstemming van initiatieven lijkt perspectiefrijk. De Deelgemeente beschikt over middelen ter cofinanciering van bijzondere evenementen. LEEGSTAND Momenteel staan ruim 70 ofwel circa 20% van de vestigingen in het winkelgebied leeg. Op basis van de interviewresultaten moet de komende paar jaar met 20 tot 30 stoppers worden rekening gehouden. Deze ontwikkeling valt waarschijnlijk niet volledig te compenseren met nieuw ondernemerschap. Acquisitie van winkelketens en zelfstandig ondernemers ter vestiging in het gebied leveren in directe zin een bescheiden bijdrage aan het verminderen van de leegstand. Indirect kan, door de werving van spraakmakende ketens en kleine ondernemers, het winkelgebied als geheel een impuls krijgen die voor een afname van de leegstand zorgt. Er moet echter meer gebeuren. Juist voor een winkelgebied als dit, dat zich traditioneel richt op 34 vergelijkend en doelgericht winkelen, zal de concurrentie van het virtueel winkelen verder toenemen. Tijdens het ronde tafelgesprek met ondernemers kwam naar voren dat wat hen betreft kwaliteit vóór kwantiteit gaat. De vraag is of selecteren aan de poort op eisen aan het ondernemerschap in de praktijk toepasbaar zal zijn. Indien dat wel zou gebeuren bestaat de kans dat –op de kortere termijn– de opvulling van vrijvallende panden nog trager gaat verlopen en daarmee de leegstand verder toeneemt. De gedachte is echter dat door aan de poort te selecteren ondernemers met kwaliteit worden geworven die uitzicht hebben op
34
Dtnp (2011).
36
expansie en zich verbonden voelen met het gebied. Dit vermindert de kans op snelle uitstroom. Dat een dergelijk restrictief vestigingsbeleid per saldo toch in meer leegstand resulteert, heeft als consequentie dat het totale aanbod moet worden gereduceerd. Dit betekent dat moet worden ingezet op functieverandering van een deel van het huidige aanbod aan winkelruimte in het gebied. Dit werkt echter niet goed wanneer elders in de stad het winkelaanbod zich nog verder uitbreidt. Consolidatie of zelfs reductie van het winkelareaal 35 in Rotterdam verdient dan ook hoge prioriteit. In navolging van het kantorenleegstandsbeleid moet dan ook serieus over een vergelijkbaar beleid voor de Rotterdamse retailvastgoedmarkt worden nagedacht. ORGANISEREND VERMOGEN Aan het begin van het hoofdstuk is aangegeven dat een prioriteitstelling in het beleid niet te zeer van bovenaf moet worden ingevuld. De wensen en initiatieven van de ondernemers zelf dienen leidend te zijn. Een 'Economische Agenda Noorderboulevard-Zwaanshals', mede of zelfs geheel opgesteld door de ondernemers past in die gedachte. De vraag is wel of de ondernemers tot een dergelijke, gezamenlijke agenda kunnen komen. Gezien de omvang en diversiteit van het winkelgebied is het geen sinecure een zekere organisatiegraad van de ondernemers te bewerkstelligen. Anderzijds kan het uitzicht op zeggenschap over middelen en (beleids)instrumenten vertegenwoordigers van het bedrijfsleven wel de argumenten bezorgen om ondernemers zich bij hen te laten aansluiten. Een winkeliersvereniging met een betrokken bestuur en een stevig mandaat met bijbehorende middelen wekt mogelijk de interesse bij een kritische massa aan ondernemers zich te verenigen. Dit kan in de eerste (aanloop)fase georganiseerd in een gecofinancierd programma dat enkele jaren loopt. De tweede, opvolgende fase zou een meer structureel collectief gefinancierde vorm moeten krijgen, bijvoorbeeld via een verdergaand model van winkelstraatmanagement (vergelijkbaar met collectieve managementsystemen op bedrijvenparken). De uitdaging daarbij is het realiseren van voldoende draagvlak onder ondernemers voor de collectieve financiering van een dergelijk systeem. Een te onderzoeken mogelijkheid is of financiële participatie in winkelstraatmanagement als randvoorwaarde kan worden gesteld richting ondernemers om in aanmerking te kunnen komen voor subsidies, financiering en andere vormen van ondersteuning. KWALITEIT ONDERNEMERSCHAP De interviewresultaten in combinatie met de hittekaarten geven voorzichtige indicaties dat er ruimte is voor scholing (of andere vormen van kennisontwikkeling) ter bevordering van innovatie. Een eerste aandachtsgroep vormen de oudere en lager opgeleide ondernemers. Uit landelijk onderzoek is gebleken dat deze groepen 36 ondernemers minder vernieuwend gedrag vertonen dan andere groepen ondernemers. En deze groepen zijn sterk vertegenwoordigd in het winkelgebied. Ongeveer de helft van de respondenten is ouder dan 40 jaar en niet meer dan een kwart van de respondenten heeft een hoger opleidingsniveau. Specifieke aandacht lijkt nodig te zijn voor het marktgedrag van veel ondernemers op de Noorderboulevard en voor het strategisch denkniveau van ondernemers in het Zwaanshals. Achter de lokale marktfocus van veel ondernemers op de Noorderboulevard kan een bewuste keuze schuilgaan. Veel van die ondernemers hebben aangegeven wel een strategie te hebben. Niettemin geven de magere bedrijfseconomische cijfers aanleiding tot vernieuwing in onder andere product-marktcombinaties. Zoals al aangegeven kiest vooralsnog een beperkt deel van de ondernemers met groeiplannen voor het vergroten van hun marktbereik. Advisering op dat punt kan daarin mogelijk verandering brengen. De meeste ondernemers in het Zwaanshalsgebied hebben geen strategie. Op dat punt is advisering bij hen een mogelijkheid. In algemene zin gaan scholing, kennisontwikkeling en innovatie hand in hand. En innovatie in de detailhandel en horeca loont. Een op de zes vernieuwingen heeft zelfs een grote marktimpact, ofwel ze zijn nieuw voor de 37 sector of branche als geheel. Gezien de groeiende concurrentie en snelle ontwikkelingen en trends in de markt, zijn kennisontwikkeling en innovatie van cruciaal belang. Dit verdient dan ook prominent de aandacht in het ondersteunend beleid in de Noorderboulevard-Zwaanshalsgebied. De vraag is hoe dat effectief te organiseren.
35
Volgens prognoses van adviesbureau Roots (2011) neemt de marktruimte voor winkelareaal in Rotterdam tot 2020 met 1% toe, afgaande op demografische ontwikkelingen en trends als kopen via internet. 36 EIM (2009). 37 EIM (2010).
37
9.3 V AN HITTEKAART NAAR
MAATWERK
In het begin van dit hoofdstuk is opgemerkt dat voorzichtigheid is geboden bij het gebruik van deze studie als marktanalyse of behoefte-inventarisatie van het ondernemerschap in het gebied. Daarvoor is de respons niet dekkend genoeg en is de vraagstelling in de interviews niet gericht genoeg geweest. Natuurlijk bieden de uitkomsten van de hittekaarten op zich wel de mogelijkheid de geïnterviewde ondernemers gericht te benaderen voor specifieke vormen van ondersteuning. Hoe kan dan het beste met de hittekaarten worden omgegaan? De gegeven kleuren groen, geel en rood hebben ieder een eigen lading: GROEN Bij bedrijfseconomische prestaties gaat het hier om relatief sterke ondernemingen die financieel goed worden geleid en/of actief zijn in groeimarkten. Het zijn de parels in het winkelgebied en het gaat er dus vooral om deze ondernemers de ruimte te geven en op te passen dat ze het gebied als vestigingsplaats niet ‘onopgemerkt’ ontgroeien, doordat de vestigingsplaats niet langer voor het gegroeide en geprofessionaliseerde bedrijf voldoet. Denk aan de beschikbaarheid van parkeergelegenheid, de zichtbaarheid van het bedrijf en de aanwezigheid van voorzieningen in de omgeving. Als dat niet tijdig door de overheid en andere stakeholders wordt opgemerkt is de wijk ze te vroeg of onnodig kwijt. Voor de categorie motivatie geldt dat ondernemers als ambassadeur voor het ondernemerschap in de wijk kunnen worden gezien en wellicht ingezet. Ze staan, meer dan de andere groepen, voor toekomstgerichtheid en gedrevenheid. Een groene kleur voor know how betekent dat hier potenties liggen om ondernemers aan coaching of voorlichting te laten doen. Zij kunnen, indien zij dat willen, ook voorloper zijn in netwerkvorming. Een groene score op locatie houdt in dat de representativiteit hier geen punt van zorg is. Integendeel, deze ondernemingen en locaties zijn voorbeelden voor andere delen van een winkelgebied dat op de weg is naar een hoger kwaliteitsniveau. Voor ‘groen’ scorende ondernemingen geldt vooral dat ze niet moeten worden overvraagd of te zeer lastig gevallen worden met allerlei initiatieven, ideeën en plannen door derden. Zij weten hun kansen doorgaans zelf te vinden. Ga pas met ze in gesprek als je ze echt nodig hebt om zaken in het winkelgebied voor elkaar te krijgen. GEEL Bedrijfseconomisch gezien gaat het hier om twijfelgevallen. Een nadere analyse van de cijfers, plannen en een verdiepend gesprek met de ondernemer zijn nodig om de staat van het ondernemerschap goed te kunnen peilen. Het kan blijken te gaan om een ondernemer die net een zetje in de goede richting nodig heeft. Wanneer de gele score betrekking heeft op de prestaties en de andere criteria groen scoren kan sprake zijn van lastige marktomstandigheden of een (lastige) aanloopfase van jonge ondernemers of ondernemers in een nieuwe markt. De vraag is dan of de financiële onzekerheid van tijdelijke aard is of niet. Als die langduriger aanhoudt is aandacht voor de marktstrategie relevant. Indien de prestaties juist groen scoren en de andere criteria geel mag worden afgevraagd hoe lang de prestaties nog gunstig zullen blijven uitvallen. Het kan gaan om een soepele aanloopfase van een jonge ondernemer die bij de verdere ontwikkeling tegen beperkingen in zijn ondernemerskwaliteit kan gaan aanlopen. Dan is het zaak dat de ondernemer snel know how en ervaring opbouwt. Bij know how is het vooral van belang naar het feitelijke innovatiegedrag te kijken. Bij een gele score op motivatie kan het gaan om ondernemers die wel groeiplannen hebben maar eigenlijk liever niet opnieuw ondernemer zouden willen worden. De vraag is wat daar speelt. Wat demotiveert hen? Gaat het wellicht om een op zich goed lopende zaak die wellicht beter kan worden verkocht aan een andere investeerder of ondernemer? Bij locatie is de ontwikkeling in de waardering door de tijd heen van belang. Het kan zijn dat het pand of de omgeving volgens de ondernemer vooruit gaat, of juist achteruit (die ontwikkeling is in dit onderzoek niet gemeten). Een geel gekleurde zone geeft aan dat in dat gebied de kwaliteit van de vastgoed- en buitenruimte twee richtingen op kan gaan. Voorkomen is beter dan genezen, mits de betrokken 38
partijen openstaan voor verbeteringen. Geel scorende ondernemers verdienen prioriteit in het contact om meer inzicht te krijgen en te kijken of met kleine aanpassingen of ingrepen erger kan worden voorkomen. Dat geldt helemaal voor ondernemers die ruimtelijk gezien strategisch zijn gevestigd. ROOD Een rode score op bedrijfseconomische prestaties duidt op (potentiële) kwetsbaarheid van de onderneming. In combinatie met een rode score op motivatie is het toekomstperspectief van de onderneming een punt van aandacht. Een rode score op prestaties en een groene op de andere categorieën kan duiden op onbenut ondernemerspotentieel. Indien de marktperspectieven op zichzelf gunstig lijken is er wellicht sprake van een tekortschietend financieel beheer of te risicovol ondernemerschap. Wanneer de marktperspectieven de hoofdoorzaak lijken te zijn kan het ondernemerspotentieel beter in een andere discipline of markt worden ingezet. Dan kan worden nagegaan of de ondernemer een switch kan maken naar een andere branche of het ondernemerschap niet beter kan omruilen voor een baan of pensioen. De omgekeerde kleurvolgorde, groen op prestaties en rood op ondernemerskenmerken, is minder plausibel en eenvoudig te duiden. In dat geval moet haast aan de betrouwbaarheid van de tijdens het interview gegeven antwoorden worden getwijfeld of kan (in theorie) sprake zijn van de situatie dat niet in het onderzoek meegenomen karaktereigenschappen van de respondent sterk positief bijdragen aan het resultaat. Voor ondernemers die rood scoren op motivatie en ambitie (plannen) vanwege hun hogere leeftijd kan bedrijfsoverdracht relevant zijn. Zeker wanneer het op zichzelf redelijk goed gaat met het bedrijf. Het realiseren van bedrijfsoverdrachten, met name van bedrijven actief in onzekere markten en minder populaire branches, is geen sinecure. Het tijdig signaleren van en in contact treden met stoppers kan de kansen op een succesvolle overdracht verhogen. De kans is dan immers groter dat het water nog niet tot aan de lippen van de ondernemer staat en bovendien is er dan meer tijd om het (veelal langdurige) proces van overdracht zorgvuldig voor te bereiden en uit te voeren. Een eerste grote uitdaging is het vinden van voldoende potentieel geïnteresseerden voor over te nemen zaken. Dat kan bijvoorbeeld de buurman zijn die zijn eigen bedrijf wil uitbreiden. Het is dan ook van belang dat ondernemers uit de buurt –via ondernemersnetwerken– op de hoogte zijn van ontwikkelingen bij collega’s. Daarnaast kunnen Kamer van Koophandel, Rabobank en andere financiële instellingen als informatiepunt en ‘makelaar’ tussen ondernemers fungeren. De financiering van een bedrijfsoverdracht is een tweede uitdaging, waarbij de kennis en betrokkenheid van KvK en financiële instellingen onontbeerlijk is. Bij ondernemers die over de hele linie rood scoren moet worden voorkomen dat ze veel aandacht en ondersteuning vergen. Het zo gecontroleerd afbouwen van de bedrijfsvoering is dan een relevant scenario. Kansen op een bedrijfsoverdracht zijn minder groot indien de rode score op bedrijfseconomische prestaties structureel van aard (b)lijkt te zijn.
Tot slot dient te worden opgemerkt dat ervoor te waken voornoemde kleurenmethodiek staccato en mechanisch toe te passen. De hittekaarten zijn in de eerste plaats signalerend en geven vooral aanleiding nader kennis te maken met ondernemers om de mogelijkheid voor ondersteuning op maat na te gaan.
39
CONCLUSIE STERK WISSELEND BEELD IN FUNCTIONEREN ONDERNEMERS Uit de bedrijfseconomische analyse van de respondenten komt een sterk gevarieerd beeld naar voren over de staat van het ondernemerschap in het winkelgebied. Ongeveer derde van de respondenten heeft zijn omzet en bedrijfsresultaat in 2009 en 2010 zien verbeteren en ongeveer een even grote groep heeft zijn bedrijfseconomische situatie zien verslechteren. Daarnaast is er een vrij forse groep respondenten die geen inzicht hebben in hun bedrijfseconomische ontwikkeling en een groep die deze gegevens niet wil prijsgeven of pas recent is gestart. De bedrijfseconomische prestaties hebben invloed op de motivatie en het toekomstperspectief van ondernemers. Ondernemers die net zijn gestart of goed gepresteerd hebben zijn gemotiveerd en hebben vrijwel allemaal groeiplannen. Ondernemers die magere jaren achter de rug hebben zijn vaker minder gemotiveerd om te ondernemen. Niet zeker is of de tegenvallende prestaties de motivatie hebben getemperd of dat de al lagere motivatie (mede) debet zijn geweest aan de magere prestaties. Ondernemers die hun bedrijfsprestaties hebben zien verslechteren zijn ook vaker terughoudend over hun toekomst. Ze zetten vaker in op ‘overleven’ dan op groei. Tegelijkertijd blijkt het aantal respondenten met plannen om te stoppen of het bedrijf te verhuizen vrij beperkt te zijn. Deze constateringen leiden tot de verwachting dat ook de komende jaren het functioneren van ondernemers in het winkelgebied een grote variatie zal laten zien. STAAT ONDERNEMERSCHAP HEEFT DRINGEND AANDACHT NODIG Wanneer uit de sterk variërende prestaties van ondernemers de balans wordt opgemaakt mag worden geconcludeerd dat de staat van het ondernemerschap in het winkelgebied nadrukkelijk aandacht verdient. Dat van een urgente situatie kan worden gesproken valt af te leiden uit het feit dat:
circa 40% van de ondernemers de afgelopen paar jaar met omzetdaling en een onder druk staand bedrijfsresultaat te maken heeft gehad; de leegstand in het gebied ongeveer 70 panden (een kwart van de voorraad) omvat, leegstand waarvan ondernemers nadelige invloed zeggen te ondervinden; een derde van de ondernemers weinig gemotiveerd is om te ondernemen; een derde van de ondernemers de komende jaren denkt te zullen stoppen of hoogstens inzet op bedrijfseconomisch ‘overleven’.
Dit betekent dat, naast een gebiedsgericht lange termijnbeleid, al op korte termijn aandacht voor het functioneren van ondernemers op individueel niveau van belang is. RUIMTELIJK PRIORITEREN ONDERNEMERSGERICHT BELEID IS BEPERKT MOGELIJK De variatie in bedrijfseconomisch presteren van ondernemers uit zich ook in ruimtelijke zin. Een eenduidig ruimtelijk patroon in het presteren is uit het onderzoek niet naar voren gekomen. Wel zijn er enkele zones in het winkelgebied waar, met enige voorzichtigheid, van een ondernemers‘overkoepelende’ opgave kan worden gesproken: 1.
2.
3.
In het gebied Noordmolenstraat-Tollenstraat laten relatief veel respondenten matige bedrijfseconomische prestaties zien. Het gaat hier om ondernemers in de food- en modesector. Wat precies de oorzaak van de slechte prestaties is, kan uit het onderzoek niet worden vastgesteld. Aandacht voor de ondernemers in het gebied is wel nodig, aangezien hun toekomst onzeker kan zijn en er reeds de nodige leegstand is. Aan het Noordplein is een aantal respondenten gevestigd die matige bedrijfseconomische prestaties hebben aangegeven. Bovendien heeft dat bij hen een negatief effect op hun motivatie om te ondernemen. Wat daar ook opvalt, is de beperkte gerichtheid op bezoekers van buiten de wijk. Het horecafront functioneert daarmee niet als ‘poort’ tot het winkelgebied voor mensen van buiten. Op de Noorderboulevard ter hoogte van de Jacob Catstraat geven veel respondenten een lage waardering voor hun huisvesting en de uitstraling van het vastgoed. Het onderzoek constateert dat de relatieve onvrede over de huisvesting gepaard gaat met een lagere motivatie onder ondernemers. 40
4.
In het Zwaanshalsgebied geven relatief veel ondernemers aan geen strategie te hebben. Gezien de vaak recente bestaanssituatie is dat niet vreemd. Omwille van de continuïteit van het ondernemerschap is aandacht voor doelstellingen, missie en plan van aanpak gericht op de langere termijn wel van belang.
KWALITEIT ONDERNEMERSCHAP IS NIET EENDUIDIG Het ondernemerschapsgericht beleid zet in op het verbeteren van de kwaliteit van het ondernemerschap. In het onderzoek is een aantal kenmerken van ondernemers meegenomen die volgens deskundigen op het gebied van ondernemerschapsvraagstukken mede bepalend zijn voor die kwaliteit van het ondernemerschap; opleiding, ondernemerservaring, strategisch denken en gemotiveerdheid. Persoonlijkheidskenmerken, zoals incasserings- en doorzettingsvermogen, durf, geloof in eigen kunnen en vermogen tot samenwerken zijn, vanwege de grenzen aan de onderzoeksinzet, buiten beschouwing gelaten. Zo sterk als de bedrijfseconomische prestaties van de respondenten variëren, zo zeer verschillen de ondernemers ook naar achtergrond en persoonlijke kenmerken. Ervan uitgaande dat dergelijke kenmerken bepalend zijn voor het succes van ondernemers, is het dan ook niet verwonderlijk dat grote verschillen in ondernemerssucces zijn waargenomen. Dit onderzoek heeft niet ten doel gehad het succes van ondernemers in het winkelgebied uit de kenmerken van de ondernemers te verklaren. Er bestaat ook geen (wetenschappelijk) integraal model dat het succes van ondernemers verklaart of voorspelt. Dit onderzoek biedt wel inzicht in de kwaliteit van het ondernemerschap voor afzonderlijke kenmerken. Ondernemerschapsgericht beleid schenkt aandacht aan achterstandssituaties die zich bij deze kenmerken voordoen. Aandacht is nodig voor:
het strategisch denkvermogen onder ondernemers 40% van de respondenten zegt geen enkele strategie te hanteren; de innovatiekracht van ondernemers slechts 4% van de omzet van de respondenten wordt via internet behaald en weinig ondernemers hebben concrete plannen om internet strategisch te gaan inzetten; financieel inzicht van ondernemers veel ondernemers geven aan geen inzicht te hebben in hun bedrijfscijfers in; motivatie en vertrouwen (in de toekomst) om te kunnen bepalen welke ondernemers ondersteuning kunnen krijgen en welke niet moet inzicht bestaan in de gemotiveerdheid en toekomstgerichtheid van ondernemers. Voor een aanzienlijk deel van de ondernemers mag daarover twijfel bestaan, zoals onder ‘Urgentie is hoog’ is gebleken. De ernst van het gebrek aan motivatie en vertrouwen valt voor de betreffende ondernemers niet definitief uit dit onderzoek af te leiden.
ONDERNEMERSCHAPSGERICHT BELEID IS RELEVANT Het functioneren van het winkelgebied Noordeboulevard-Zwaanshals staat onder druk. De gemeente 38 Rotterdam heeft dit gebied al eerder bijzondere aandacht in het winkelbeleid toegekend. Voorts heeft het winkelgebied in 2011 gelden toegewezen gekregen uit het zogenoemde EFRO-fonds. Dit onderzoek naar het functioneren van de ondernemers in het winkelgebied onderschrijft de kwetsbaarheid van het winkelgebied. Echter, dit onderzoek heeft het individuele ondernemersniveau als invalshoek gehad en niet het niveau van het hele gebied. De meerwaarde van deze insteek is dat aandacht wordt geschonken aan de situatie waarin afzonderlijke ondernemers verkeren. Het onderzoek heeft aangetoond dat die situatie sterk van ondernemer tot ondernemer varieert. Het onderzoek laat daarmee zien dat achter een algemene waardering voor het winkelgebied als geheel een veel genuanceerdere wereld schuil gaat. Het versterken van het winkelgebied vanuit enkel een ruimtelijke en fysieke benadering zou een te beperkte aanpak betekenen. Uit het onderzoek komt naar voren dat een aanzienlijk deel van ondernemers (bedrijfseconomisch) redelijk tot goed functioneert. Sterker, goed en slecht functionerende winkels zijn nogal eens elkaars buren. Dit duidt erop dat het ondernemingsklimaat van het gebied niet de factor is die het succes van ondernemers sterk bepaalt. Ofwel, het verbeteren van het ondernemingsklimaat zal niet automatisch leiden tot een verbeterd functioneren van het winkelgebied.
38
Gemeente Rotterdam (2007).
41
Uit de onderzoeksresultaten blijkt voorts dat beleid gericht op het ondernemerschap minstens zo belangrijk is als beleid dat versterking van de ruimtelijke structuur van en het vastgoed in het winkelgebied tot doel heeft. De waardering van de eigen huisvesting alsook die van de bedrijfsomgeving varieert sterk tussen respondenten. Suggesties die respondenten geven ter versterking van het winkelgebied betreffen voor het grootste deel andere dan vastgoed gerelateerde wensen (betere organisatie/samenwerking, intensievere handhaving, meer veiligheid, gebiedspromotie, etc.). Bovendien toont het onderzoek aan dat de kwaliteit van het ondernemerschap aandacht behoeft, getuige de gebrekkige kennis over bedrijfseconomische cijfers, de grote groep ondernemers die niet vanuit een lange termijn perspectief werkt en de beperkte marktoriëntatie van veel ondernemers.
42
SLOTBESCHOUWING: AANBEVELINGEN AMBITIENIVEAU EN REALITEITSZIN
Herwaardeer de kernkwaliteiten van het gebied, zonder terug te willen gaan naar vroeger
De Noorderboulevard heeft formeel een functie als stadsdeelcentrum. In winkelmetrage gemeten is het winkelgebied inderdaad meer dan een buurt- of wijkwinkelcentrum. Qua afzetoriëntatie is de bovenwijkse gerichtheid echter beperkt. De afgelopen decennia is het gezicht van het winkelgebied fundamenteel veranderd. Het sociaal-econonomisch karakter van de wijk, de concurrentie met andere winkelgebieden en trends als webshoppen hebben hun effect gehad op de positie van het winkelgebied. Sommige (oudere) ondernemers verlangen terug naar de oude tijden, toen het winkelgebied nog uitstraling had, een prettige verblijfsfeer en een goede naam en naamsbekendheid. Dit rapport biedt, samen met andere studies en beleidsstukken, aanknopingspunten om het winkelgebied een impuls te geven. Terug naar vroeger is daarbij geen optie. Daarvoor zijn de marktomstandigheden en ook het karakter van het gebied zelf te zeer veranderd. Dat wil niet zeggen dat 'oude' waarden en kwaliteiten irrelevant zijn geworden bij het versterken van de winkelfunctie. Voortbouwen op het huidige karakter betekent uitgaan van de bestaande situatie én herwaarderen van 'verborgen', in vergetelheid geraakte, karakteristieken.
Streef naar een breed gedragen, hoger ambitieniveau voor het winkelgebied
Negatief beschouwd kan het versterken van het winkelgebied worden geïnterpreteerd als 'de vlucht voorwaarts'. Immers, de Noorderboulevard is niet het enige Rotterdamse winkelgebied met plannen en ambities in een onzekere tot stagnerende markt. Zowel de consumenten- als de vastgoedmarkt zijn volatiel en laten zich nauwelijks sturen. Een voorbeeld daarvan om de hoek is de (onverwachte) opleving van de Benthuizerstraat, tegen de plannen in. Toewerken naar een gewenste 'eindsituatie', zoals een gebied zonder leegstand en met het geambieerde winkel'niveau', is geen optie. De tijd dat winkelgebieden als planologisch afgebakende projecten werden gerealiseerd is voorbij. Het Zwaanshalsgebied illustreert hoe ambities geheel of gedeeltelijk worden gerealiseerd in onzekere omstandigheden, met ondernemerschap en met vallen en opstaan. De ontwikkeling van dat gebied moet worden gezien als een proces dat nooit ophoudt. Voor de Noorderboulevard lijkt er geen andere keuze te zijn dan, net zo als het Zwaanshalsgebied, met ambitie en nieuw elan de toekomst in te gaan. Een toekomst die valt of staat bij vernieuwend en gedurfd ondernemerschap. Het gaat hier om het ondernemerschap van een paar honderd individuele ondernemers. In die zin wordt het ambitieniveau voor het winkelgebied gevormd door de optelsom van de ambitieniveaus van alle ondernemers tezamen. De kunst is de gemene deler op een hoger ambitieniveau en innovatiegehalte te laten uitkomen dan nu het geval is. Voor het winkelgebied als geheel gaat het daarbij om een duidelijke positionering binnen de (Rotterdamse) markt, ofwel onderscheidend vermogen. OMVANG AANBOD WINKELRUIMTE
Zet in op een bredere marktoriëntatie ter behoud van een zo groot mogelijk winkelbestand
Onderscheidend vermogen is vooral van belang voor het versterken van de bovenwijkse functie. Het Zwaanshalsgebied laat de relatie tussen vernieuwend ondernemerschap met een eigen profiel en bovenwijkse oriëntatie treffend zien. Voor de Noorderboulevard is het zaak eveneens te streven naar een breder afzetgebied (geografisch en virtueel), zeker wanneer het de ambitie is het huidige winkelareaal zoveel mogelijk in stand te houden. De koopkrachtbinding vanuit het Oude Noorden zelf is namelijk al behoorlijk hoog en een substantiële groei van de lokale koopkracht valt niet te verwachten en is voor ondernemers dan ook geen 39 wenkend perspectief. Een verbreding van de marktoriëntatie betekent overigens niet individuele ondernemers meerdere doelgroepen naast elkaar moeten gaan bedienen. Het gaat in eerste instantie om het vergroten van het
39
Realisatie van de ‘Tuin van Noord’ zal een bescheiden impuls aan de lokale koopkracht geven. In hoeverre de ondernemers daarvan zullen profiteren hangt af van de aansluiting van hun aanbod op de doelgroep van ‘Tuin van Noord’. Wel draagt ‘Tuin van Noord’ bij aan een verbetering van de leefbaarheid in en de uitstraling van het (winkel)gebied.
43
geografische marktbereik via nieuwe promotie- en afzetkanalen en het mikken op nieuwe, specifieke productmarktcombinaties. Ter verbreding van hun marktoriëntatie kunnen ondernemers worden gestimuleerd om nieuwe (geografische) afzetgebieden te benaderen door (1) bewustwording en (2) advisering over technieken om nieuwe doelgroepen te bereiken. Bewustwording ontstaat door het verkrijgen van inzicht in de afzetpotenties van producten en diensten. Ondersteuning bij het uitvoeren van marktonderzoek kan ondernemers het zetje geven om de afzetpotenties in beeld te krijgen die hen inspireert tot het plegen van nieuwe marketinginspanningen. Bij ‘technieken’ gaat het om zowel communicatieadvies als het gebruik van (virtuele) kanalen om markten te bereiken. Een collectieve aanpak (alle ondernemers tezamen of bepaalde ondernemersgroepen) zorgt voor lagere kosten per ondernemer en biedt tevens de mogelijkheid het winkelgebied als geheel bij nieuwe doelgroepen neer te zetten.
Overschat bedrijvenacquisitie niet als oplossing voor leegstand
Stakeholders moeten zich niet rijk rekenen met de effecten die het acquisitiebeleid op de kwaliteit van het ondernemerschap in het gebied kunnen hebben. Het aantal vestigers op de totale populatie is beperkt en vaak gaat het om vestigingen van ketenzaken, waarvan de uitstralingseffecten van het ondernemerschap beperkt 40 zijn. Het op voorhand weigeren van 'ongewenste' ondernemers als vestigers in het gebied is juridisch gezien niet mogelijk. Wel kan in de acquisitie van het gebied door zoveel mogelijk stakeholders tezamen één lijn worden getrokken in het toelaten en ondersteunen van ondernemers. Daarbij wordt geselecteerd op basis van ondernemerskwaliteit en het brancheringsbeleid. Toekenning van subsidies, financiering, gunstige huurvoorwaarden en andere vormen van stimulering en ondersteuning dienen door alle partijen gericht te worden ingezet voor potentiële vestigers die gewenst zijn en zittende ondernemers die net een zetje in de goede richting nodig hebben.
Hanteer een ruimtelijke prioriteitsstelling in het beleid binnen het winkelgebied
De leegstand van retailvastgoed is in Rotterdam en zeker ook in dit winkelgebied, de afgelopen paar jaar sterk toegenomen. Evenals andere vastgoedvraagstukken vergt dit een lange termijnaanpak. Groei van bestaand en acquisitie van nieuw ondernemerschap kunnen bijdragen aan een oplossing voor het vraagstuk. Toch zal dat niet voldoende zijn om te compenseren voor het ruime winkelaanbod in de stad, de onzekere marktomstandigheden en de voortgaande trend naar groeiend tijdelijk gebruik. Een ruimtelijke prioriteitstelling is noodzakelijk gezien de beperkte beschikbare middelen en de lange termijn waarop vastgoedbeleid zijn vruchten afwerpt. Concreet betekent dit dat het van belang is de meeste aandacht te richten op het: 1. gecontroleerd afbouwen van winkelvastgoed aan de westzijde van de Zwart Janstraat en mogelijk ook in het Zwaanshals ter hoogte van de Zaagmolenstraat; 2. versterken van de trekkracht van de winkelfunctie in de Zwart Janstraat ter hoogte van de Zegwaardstraat, zodat het uitgroeit tot de nieuwe westentree van het winkelgebied; 3. investeren in vastgoed en vestiging van ondernemers in panden rond de Tollenstraat, het Noordplein en de zuidzijde van het Zwaanshals.
Geef bijzondere aandacht aan het kwetsbare sleutelgebied oostelijke Noordmolenstraat-Noordplein
De zone Tollenstraat-Noordplein vormt een cruciaal deel binnen het winkelgebied als geheel. Het heeft een poort- en scharnierfunctie, maar tegelijkertijd is hier sprake van de nodige leegstand en staan de nodige ondernemers er niet goed voor. Het verdient aanbeveling in te zetten op het behoud van dit sleutelgebied ten koste van de uiteinden van de Zwart Janstraat en eventueel het Zwaanshals (noordzijde). Met name de oneven zijde van de westkant van de Zwart Janstraat staan panden leeg en laat een aantal ondernemers matige bedrijfseconomische resultaten zien. Het bevorderen van functieverandering in dat gebied in combinatie met het bieden van alternatieve vestigingsruimte in de aangewezen kern van het winkelgebied moet ertoe leiden dat op middellange termijn het winkelstraatprofiel verdwijnt en de winkelfunctie zich beperkt tot enkele –goed lopende- solitaire ondernemingen. Dit brengt wel het gevaar met zich mee dat de herkenbaar– en 40
Het aantal vertrekkende ondernemers in het Oude Noorden ligt al jaren boven het aantal vestigers dat van elders afkomstig is. Startende ondernemers nemen het leeuwendeel van de leegstaande panden voor hun rekening. In 2010 waren 2 dat er (geschat op basis van de enquêterespons) circa 30 in het winkelgebied, die tezamen grofweg 1.500 m vvo in gebruik namen.
44
zichtbaarheid van het winkelgebied vanaf de Bergweg afneemt. De aanwezigheid (vestiging) van trekkers en horeca ter hoogte van de Zegwaardstraat kan dit effect beperken.
Streef naar een thematische invulling van het Zwaanshals ter hoogte van de Zaagmolenstraat
Het Zwaanshals ter hoogte van de Zaagmolenstraat is eveneens een toegang tot het winkelgebied dat met leegstand kampt. Hier liggen echter meer mogelijkheden tot een thematische invulling te komen, vanwege het minder versnipperde eigendom en de reeds aanwezige bovenwijkse trekkracht van het gebied als geheel. In de brancheringsvisie staan voorbeelden van thematische trekkers binnen het food-fashion-design concept aangegeven waarop het marketing- en acquisitiebeleid zich kan richten. Dit beleid mag echter niet ten koste gaan van de leegstandsproblematiek aan de zuidzijde (Noordplein) van het Zwaanshals.
Richt vastgoedinvesteringen in Jacob Catstraat, Noordplein en Noordmolenstraat op verbeteren van (monumentale) kwaliteit en uitstraling
Bijzondere aandacht in het vastgoedbeleid vergt verder het gebied rond de Jacob Catstraat en het Noordplein. De Zwart Janstraat rond de Catstraat herbergt een aantal relatief grote panden waarvan de kwaliteit naar het oordeel van de ondernemer ondermaats is. Investeren in onderhoud van de overwegend historische panden in dit gebied leidt tot een hoogwaardiger uitstraling van het winkelgebied als geheel. Datzelfde geldt voor het Noordplein op de kop van de Noordmolenstraat. Het front aan het Noordplein is bepalend voor de eerste indruk die bezoekers van het winkelgebied krijgen. INNOVATIEF ONDERNEMERSCHAP
Leg de nadruk in het beleid sterker op een ondernemersgerichte aanpak
De neiging bestaat om het versterken van het winkelgebied primair vanuit een ruimtelijke en gebiedsgerichte invalshoek in te vullen. Aandacht voor het vastgoed in en de ruimtelijke organisatie van het winkelgebied is zeker van belang. Achterstallig onderhoud, kleinschaligheid van panden en leegstand geven daar direct aanleiding toe. De vestiging van trekkers om het winkelgebied beter te laten functioneren is eveneens relevant. Dit onderzoek heeft echter niet voor niets het functioneren van de zittende ondernemers als kernthema gehad. Die ondernemers bepalen immers uiteindelijk het succes van het winkelgebied. Dat is een gegeven en tegelijkertijd is het lastig hierop effectief beleid te voeren. Investeren in ‘stenen’ en fysiek beleid liggen dichter bij de belevingswereld en ervaring van overheid en zeker woningbouwcorporaties. Bovendien gaat het daarbij al snel om omvangrijke bedragen, zeker in vergelijking tot beleid gericht op de ‘software’, ofwel het direct ondersteunen van ondernemers in hun ondernemerschap. Dergelijke fysieke investeringen die een winkelgebied ruimtelijk-functioneel gezien een impuls geven, zorgen er niet automatisch door dat het gevestigde bedrijfsleven het (ook) beter gaat doen. Vandaar dat parallel aan het fysieke beleid een beleid gericht op het versterken van de ondernemerschapskwaliteiten van zittende ondernemers van essentieel belang is. De nadruk op een ondernemerschapsgericht beleid behoeft op zichzelf ook weer een nadere specificatie. Binnen het ondernemerschapsgerichte beleid verdient ondernemersspecifiek beleid de voorkeur ten opzichte 41 van generiek beleid. In eerder onderzoek is reeds geconcludeerd dat het generiek (financieel) ondersteunen van ondernemers niet effectief is; het beleid dient zich niet te richten op het redden van ondernemers, de markt moet zijn werk doen. Dat geldt ook voor een ondernemersgericht beleid in het Oude Noorden. Het gaat erom kansrijke ondernemers te ondersteunen. Dat kunnen ondernemers zijn die het al goed doen en maar steun kunnen gebruiken bij hun ambitieuze groeiplannen en de daarvoor benodigde verdere professionalisering (‘groene’ ondernemers in het onderzoek), maar ook ondernemers die net even het zetje nodig hebben om succesvol te worden (een deel van de ‘gele’ ondernemers in het onderzoek). Bedrijfsprestaties, know how en motivatie/ambities zijn belangrijke selectiecriteria om een schifting tussen wel en niet te ondersteunen ondernemers aan te brengen. De uitgevoerde stoplichtanalyse biedt een eerste inzicht in de mate waarin ondernemers aan deze criteria voldoen. Het winkelgebied moet het niet hebben van ondernemers zonder groeiambities die slechte resultaten laten zien en niet strategisch en met bredere 41
Wille, L. (2010).
45
marktoriëntatie (willen) werken. Dergelijke ondernemers verdienen dan ook niet de aandacht in het faciliterend beleid. Ondersteuning dient zich hooguit te richten op het zo ordentelijk morgelijk stopzetten van de bedrijfsvoering. Succesvolle ondernemers met ambitie en visie zijn overigens evenmin bij ongevraagde aandacht en ondersteuning gebaat. Voorkomen moet worden dat zij worden gehinderd in hun bedrijfsvoering met allerlei ondersteuningsinitiatieven, subsidies en (ander) pilotbeleid dat voor hen vooral veel tijd kost. Wanneer dergelijke ondernemers zelf met suggesties en wensen komen verdienen die echter de acute aandacht, zoals een goede gast in een kwaliteitsrestaurant die krijgt. In paragraaf 9.3 is nader ingegaan op de wijze waarop het stoplichtmodel als basis kan dienen voor een ondernemersgerichte aanpak op maat.
Hanteer innovatie als ‘Leitmotiv’ voor ondernemersgericht beleid
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de know how van ondernemers op punten tekort schiet. Vooral jonge ondernemers in het Zwaanshalsgebied werken niet vanuit een doordachte strategie. Althans, vooralsnog niet. Zij zijn vol energie en inspiratie hun bedrijf gestart en richten zich in eerste instantie op hun actuele product- en marketingideeën. Deze ideeën moeten echter nog worden ingebed in een perspectief voor de middellange termijn. Voorlichting kan helpen om de bewustwording bij ondernemers te vergroten. Inhoudelijke ondersteuning kan vervolgens worden geboden aan ondernemers die een strategie wensen, maar er onbekend mee zijn. Uit de groeiplannen van ondernemers komt het beeld naar voren dat slechts een minderheid zich met fundamentele marktvernieuwing bezig houdt. Dat kan voor een deel te maken hebben met beperkte financieringsmogelijkheden, maar lijkt vooral het gevolg te zijn van een gebrekkig gevoel voor en visie op marktinnovaties. De tijd dat men in de opening van de winkeldeur stond om de automatisch binnenstappende passant op te vangen is echter allang verleden tijd. De lokale afzetmarkt stagneert, terwijl de concurrentie toeneemt. Het hebben van goed inzicht in marktontwikkelingen en het vermogen om in te spelen op de steeds sneller veranderende consumentenbehoeften zijn cruciaal voor de continuïteit van retailondernemers. Dit resulteert in het voortdurend vernieuwen in marketing- en afzettechnieken, het gevoerde assortiment, de wijze waarop de klant wordt benaderd en bediend en het daarbij zoeken naar de meest passende organisatievorm van het bedrijf. Kortom, vernieuwing is essentieel. Vernieuwend ondernemerschap is de belangrijkste indicator voor de kwaliteit van het ondernemerschap. MARKETING VAN HET GEBIED Met de veranderingen in de maatschappij en consumentenmarkt is de functie van een winkelgebied in de kern dezelfde gebleven: een ruimtelijke concentratie van aanbod van producten en diensten die trekkracht heeft. Ruimtelijke clustering van winkels is om twee redenen aantrekkelijk voor de bezoeker: (1) eenvoudig kunnen vergelijken van aanbod en prijs binnen hetzelfde segment en (2) binnen één gebied diverse producten en diensten kunnen verkrijgen. De eerste reden wordt steeds minder relevant, vanwege de opkomst van internetwinkelen. De meerwaarde zit steeds meer in de beschikbaarheid van een totaalpakket aan goederen en diensten die op een aantrekkelijke manier worden aangeboden. Het winkelgebied als ontmoetingsplek waar de bezoeker wordt verrast met bijzondere producten en plezierig en op professionele wijze wordt geholpen. Daarbij neemt het niet de functie over van het stadscentrum, maar richt het zich op bijzondere producten en vormen van ondernemerschap met oog voor de 'couleur locale'.
Stimuleer winkeliers de stap te maken van product- naar gebiedsgerichte marketing
Marketing van het winkelgebied als geheel is daarmee iets anders dan marketing en promotie van afzonderlijke ondernemingen. Gezamenlijk reclame maken voor individuele producten van afzonderlijke winkels kan een onderdeel vormen, maar is niet de drager van gebiedsmarketing. Datzelfde geldt voor initiatieven waarbij enkele winkeliers bepaalde producten en diensten gezamenlijk aanbieden. Gebiedsmarketing gaat daarentegen uit van de overkoepelende karakteristieken en/of thema's van het winkelgebied. Dergelijke promotie is om twee redenen van groot belang: 1. Profilering van het winkelgebied ten opzichte van concurrerende winkelgebieden; 2. Regieverbetering tussen het diverse ondernemerschap binnen het winkelgebied zelf. 46
Het Zwaanshalsgebied is reeds behoorlijk actief in gebiedsmarketing en niet zonder succes. De gebiedsgerichte en gebiedsbreed georganiseerde marketing van de Noorderboulevard blijft daarbij vergeleken ver achter. Gebiedsgerichte marketing gaat verder dan een (onschuldige) slogan en gezamenlijke huisstijl, maar geeft de individuele ondernemer evenmin het gevoel dat hij in een keurslijf wordt geduwd. In tegendeel, het ontwikkelen van een gezamenlijk gebiedsconcept vergroot de bewustwording van het gemeenschappelijke belang en gemeenschappelijke waarden. Het met de ondernemers samen ontwikkelen van een gebiedsconcept is dan ook van grote waarde om te komen tot een herwaardering van de huidige (onbewuste) kwaliteiten en waarden van het gebied. Ingrediënten daarvoor zijn bijvoorbeeld de diversiteit van het aanbod, de lange ondernemerstraditie en -ervaring, de kwaliteit van de winkelpanden en de aanwezigheid van het Noordplein. FUNCTIE NOORDPLEIN Wie door een negatieve bril op het Noordplein rondkijkt, ziet vooral leegte. Wie positief en met een ondernemende houding kijkt, ziet ruimte. Ruimte om meer uit het bijzondere karakter van het plein te halen. Het plein heeft de potentie om een bruisende ontmoetingsplek en het markante gezicht van het gebied te zijn. Nu reeds heeft het uitstraling en is ze beeldbepalend voor het gebied. Om die potentie als het ‘visitekaartje’ van het winkelgebied te benutten is er nog een lange weg te gaan vanaf de huidige situatie. Het haperende functioneren van –een deel van– de op het plein gevestigde ondernemers spreekt boekdelen. Voor de toekomstige functie van het plein kan uit twee richtingen worden gekozen: Hét evenementenplein van stadsdeel Noord: het Noordplein als functionele locatie voor evenementen, waarbij de grootschaligheid en openheid van het plein zijn gegarandeerd om een intensief programma van evenementen en festiviteiten te kunnen herbergen. Sfeervolle ontmoetingsplek: het nu open plein wordt verdergaand (met groene en culturele objecten) aangekleed en ingericht op de verblijfssfeer te verbeteren en er terrassen mogelijk te maken. Het welslagen van de eerste richting hangt met name af van het vergunningen- en voorkeursbeleid van de gemeente en de aanwezigheid van ondernemerschap dat nodig is om grotere evenementen van de grond te tillen. Voor een intensievere programmering van het plein zijn op meerdere fronten initiatieven nodig: 1. intensiever gebruik van het plein door (tijdelijke) evenementen en activiteiten; 2. intensiever (semi)permanent gebruik randen van het plein; 3. vergroten van de loop tussen Zwaanshals en Noordmolenstraat; 4. de Rotte inzetten als derde 'zijde' van het plein. (1) Laat het Noordplein voor het Zwaanshalsgebied en de Noorderboulevard een aanleiding zijn om intensiever samen te werken op het gebied van evenementen. Denk daarbij aan sport- en spelactiviteiten, muzikale en culturele evenementen, een kerstmarkt, een periodieke thematische markt, mogelijk zelfs een kermis of ijsbaan, etc. Het functioneren van de Noorderboulevard en het Zwaanshals als één winkelgebied valt of staat bij het succes van het Noordplein als verblijfsgebied. Als het Noordplein die functie krijgt zal ook de ruimtelijke samenhang tussen beide deelgebieden groeien. En die functie krijgt het Noordplein veel eerder wanneer de samenwerking tussen beide deelgebieden intensiveert. Natuurlijk zijn er grenzen aan het 'vol'programmeren van het Noordplein. Het programma hoeft echter niet altijd direct ten dienste te staan aan het winkelgebied zelf, zeker niet wanneer op de richting van een bovenwijks functionerend evenementenplein wordt ingezet. Een op zichzelf beter benut Noordplein werpt automatisch zijn vruchten af op het winkelgebied. (2) Op dit moment maken horeca en detailhandel geen gebruik van het plein voor terrassen en uitstallingen. Nagegaan kan worden of er voldoende marktvraag is om de randen van het plein, waarlangs ook horeca is gevestigd, als terrasruimte in te zetten. De verblijfskwaliteit van het plein kan worden verbeterd door het verder in te richten met groen, kunstwerken en elementen als bijvoorbeeld een muziektent of jeu-de-boules plaats. Wellicht valt zelfs te denken aan het vergroenen van het plein in termen van het deels vervangen van steen door gras. (3) Mede onder invloed van ontwikkelingen (1) en (2) bestaan er mogelijkheden de loop tussen de Noorderboulevard en het Zwaanshals te verbeteren. Gezamenlijke productpromoties en -kortingen tussen ondernemers uit beide deelgebieden geven bezoekers sneller aanleiding om beide gebieden aan te doen. Ook wegbewijzering en routegebonden evenementen kunnen een bijdrage leveren aan wederzijds bezoek. 47
(4) Het water van de Rotte heeft tot op heden geen functie voor het gebied. Recreatieve en culturele routes en activiteiten en bedrijvigheid langs het water geven het Noordplein een derde 'front' waardoor het plein in de beleving kleiner en minder leeg wordt. Hierdoor ontstaat mogelijk zelfs de situatie dat de noordoosthoek Zaagmolenkade-Noordplein de 'poort' naar de Noorderboulevard gaat vormen. Evenals voor het Noordplein zelf valt voor de oevers langs de Rotte te overwegen de huidige stenen structuur af te wisselen met een mix van terrassen, (semi)verharde looproute en groene oever/zoom. De combinatie van voornoemde en mogelijke andere initiatieven biedt het Noordplein de kans een markante ontmoetingsplek te worden die het imago van het hele winkelgebied sterk verbetert. Het gaat hier om een belangrijke scharnierfunctie tussen twee winkelzones daar waar 'logische' alternatieve looproutes ontbreken en niet haalbaar lijken te zijn. Een 'rondje' Noorderboulevard-Zwaanshals (via de Zaagmolenstraat) bestrijkt eenvoudigweg een te uitgestrekt gebied en ontbeert op een groot deel van het traject voldoende horeca- en retailaanbod. GEBIEDSVISIE
Baken de verdere visievorming nauw af: van praten naar doen
Een gebiedsgerichte ontwikkeling op basis van een gebiedsconcept vormt de kern van een toekomstvisie op het winkelgebied Noorderboulevard-Zwaanshals. De visie geeft aan op welke wijze de gebiedsgerichte ontwikkeling zorgt voor een optimale meerwaarde van het winkelgebied als geheel ten opzichte van de optelsom van de afzonderlijke ondernemingen. Het voorliggend onderzoek biedt nieuwe inzichten ter actualisering en aanscherping van het vigerend beleid. Het opstellen van een integrale visie voor het gebied is niet nodig en vooral tijdrovend. Wat nog wel ontbreekt, is een gebiedsconcept; een dragend thema en een overkoepelende missie. Het invullen van een dergelijk concept maakt duidelijk hoe sterk de basis is om het onderzochte gebied Noorderboulevard-Zwaanshals als één (samenhangend) winkelgebied te beschouwen. Bovendien wordt met een gebiedsconcept meteen ook het ambitieniveau voor het winkelgebied bepaald. Eenduidigheid over dat ambitieniveau onder de stakeholders is van belang om tot afstemming in het beleid te komen en consequent met dezelfde normen voor onder andere de kwaliteit van het ondernemerschap te werken. Enige terughoudendheid met betrekking tot een op te stellen gebiedsvisie is ook ingegeven door een dergelijk initiatief de fase van praten, denken en plannen maken nog verder verlengt en de uitvoeringsfase, 'het doen' uitstelt.
Betrek ondernemers nauw bij de verdere agenda- en planvorming, ongeacht hun organisatiegraad
Tevens speelt de vraag wat de rol van de ondernemers in het traject vanaf het opstellen van het gebiedsconcept en tot het opstellen van concrete uitvoeringsplannen en initiatieven moet zijn. Dit onderzoek geeft meer inzicht in de stand van het ondernemerschap in het gebied. De informatie en kennis die dit de opdrachtgevers oplevert betekent nog niet dat zij voor de ondernemers kunnen denken en spreken. Een gebiedsconcept en een actieagenda voor het winkelgebied kan niet zonder de nauwe betrokkenheid van ondernemers zelf worden vormgegeven. Het organiseren van die betrokkenheid en input vanuit de ondernemers is weer een uitdaging op zich. Ook daarvoor is het van belang de tijd van uitvoeren niet langer uit te stellen. Onder andere door al tijdens het opstellen van het gebiedsconcept met concrete acties aan de slag te gaan en de Economische agenda Noorderboulevard-Zwaanshals samen met ondernemersvertegenwoordigers al (deels) met concrete actiepunten uit te werken. Uiteindelijk komt het aan op durf om te vernieuwen, ideeën uit te proberen en plannen uit te voeren. Als de stakeholders deze ondernemende houding tentoonspreiden, straalt dat vertrouwen uit naar de ondernemers van wie het gebied het moet hebben en lokt het daarmee ondernemersinitiatieven en nieuwe investeringen van buitenaf uit.
48
ORGANISATIE De vraag is in hoeverre ondersteuning op maat op het niveau van dit winkelgebied of op een hoger schaalniveau moet worden georganiseerd. Dit onderzoek heeft een eerste inzicht geboden in het functioneren van ondernemers in dit winkelgebied. De signaalfunctie is derhalve op een laag schaalniveau ingestoken. Het forse aantal ondernemers waarom het hier gaat en de opgave voor dit winkelgebied zijn argumenten om ook de loketfunctie lokaal in te richten. Voor de feitelijke ondersteuning zelf (in termen van advies, scholing, financiering en netwerken) zal echter vooral van organisaties en regelingen gebruik worden gemaakt die op het gemeentelijke of een hoger schaalniveau werkzaam zijn. Sterker, het belangrijkste instrument om ondernemerschap te versterken is deregulering (het verminderen van bureaucratie en het realiseren van een 42 level playing field). En dat is per definitie een terrein dat op een bovenwijks niveau wordt bepaald en georganiseerd. Wel kan dit winkelgebied bij een beleid gericht op deregulering voor ondernemers als pilotgebied worden aangewezen, ofwel als gebied waar met deregulering geëxperimenteerd wordt en de grenzen van de regelgeving worden opgezocht.
Maak werk van het verminderen van de regeldruk in het gebied ten gunste van het ondernemerschap
Een stevige inzet op een dergelijk baanbrekend beleid betekent dat gedurende langer tijd ervaring moet worden opgedaan met het uitwerken en toetsen van aangepaste regels, procedures en beleidsinstrumenten. Bovendien vereist het een overtuigend draagvlak onder de betrokken stakeholders; ondernemers(organisaties) zelf, financiers, woningbouwcorporaties én (deel)gemeente. En daar schort het in de praktijk nogal eens aan. Deregulering voor bedrijven kan namelijk werkelijk of in elk geval in de beeldvorming ten koste gaan van bewoners. Een gemeente als Amersfoort lijkt de ruimte om te ondernemen in wijken daadwerkelijk te (durven) 43 vergroten. Voorbeelden van dereguleringspilots en -mogelijkheden in gemeenten door het land heen zijn via het VNG-Model voor deregulering en AgentschapNL te achterhalen. Rolverdeling Dit rapport wordt besloten met een verkenning naar de rolverdeling tussen stakeholders voor het uitvoeren van de aanbevelingen. Deze rolverdeling is op hoofdlijnen gemaakt. Een nadere invulling is relevant op het moment dat de aanbevelingen worden vertaald naar een concreet uitvoeringsprogramma met bijbehorend plan van aanpak. Bij de verdeling van rollen is getracht minder te letten op wat gemeengoed is of wat de juridische (on)mogelijkheden zijn, maar is meer gekeken naar de inhoudelijke competenties van stakeholders. Hierna wordt voor een aantal actiepunten aangegeven welke rol verschillende stakeholders bij de realisatie ervan kunnen spelen. Een schematisch overzicht van de rolverdeling is op de volgende pagina te vinden. Een effectieve ondersteuning van individuele ondernemers valt of staat met een werkend 'signaleringssysteem' dat actueel inzicht geeft in het functioneren en de behoeften van de gevestigde ondernemers. Een winkelstraatmanager houdt dagelijks contact met ondernemers en fungeert als vraagbaak en loket voor allerhande vormen van ondersteuning. De winkelstraatmanager wordt gefinancierd en gefaciliteerd door in 44 elk geval de Winkeliersvereniging en de Deelgemeente. Ook KvK en Rabobank spelen een ondersteunende rol door een bijdrage te leveren aan de kennisinfrastructuur en de manager met raad en daad bij te staan. Het beoordelen van de ondersteuningsbehoefte van een ondernemer geschiedt aan de hand van een checklist, die door Rabobank en KvK, in overleg met de Winkeliersvereniging, wordt opgesteld. Het betreft een zoveel mogelijk generieke checklist die door alle stakeholders is aan te wenden om te bepalen of een ondernemer voor ondersteuning in aanmerking komt of niet. De in dit onderzoek gehanteerde beoordelingscriteria kunnen als uitgangspunt voor de checklist worden gebruikt. Het ondersteunen van ondernemers bij het verbeteren van hun ondernemerschapskwaliteiten is een taak van de ondernemersadvieswereld en ervaren collega-ondernemers zelf. Rabobank en Kamer van Koophandel vervullen daarbij wel een belangrijke rol. Een deel van het advies wordt door (daarvoor ingehuurde) gespecialiseerde bureaus verzorgd. De Winkeliersvereniging zet, ondersteund door Rabobank en KvK, een pool 42
Kuiper, A.A.B.H. (2010). Dit is gedaan voor ZZP-ers die vanuit huis starten in de wijk en door de invoering van een aantal maatregelen uit het BMCrapport (2009) ‘Amersfoort Attent en Ontregeld’, dat de Gemeente Amersfoort heeft laten uitvoeren. 44 Bezien moet worden of de Winkeliersvereniging zelf voldoende draagvlak heeft en over de capaciteiten beschikt om namens de ondernemers als stakeholder op te treden of dat een vaste of in steeds wisselende samenstelling opererende groep ondernemers als 'vertegenwoordiger' optreedt. 43
49
van ondernemerscoaches op. Het verbeteren van ondernemerschapskwaliteiten richt zich primair op zaken als: marktonderzoek, marketingtechnieken en -instrumenten, het ondernemers helpen denken in lange termijnperspectieven (strategiebepaling), financieel beheer en het opstellen van investeringsplannen. KvK en Rabobank hebben een makelaarsfunctie bij bedrijfsmutaties (stopzetting, overname en verkoop van bedrijven). Schema 3 : Rolverdeling van stakeholders bij aanbevelingen REGIEROL / INITIATIEF
AANBEVELING
ONDERSTEUNENDE / UITVOERENDE ROL
WIE?
WAT?
WIE?
WAT?
DEELGEMEENTE
-OPDRACHTGEVER OPSTELLEN
STAKEHOLDERS, INCL.
-BEPALEN AMBITIENIVEAU/WENKEND
AMBITIENIVEAU
GEBIEDSCONCEPT
WINKELIERS(VERENIGING)
PERSPECTIEF
WINKELGEBIED
RABOBANK EN KVK (I.O.M.
-BEPALEN SELECTIECRITERIA
WINKELIERSVERENIGING)
ONDERNEMERSGERICHTE
GEBIEDSCONCEPT/
LOKETFUNCTIE
WINKELIERSVERENIGING
-VOORZITTER IN DISCUSSIE GEBIEDSCONCEPT/AMBITIENIVEAU -INRICHTEN
ONDERNEMERS
EN DEELGEMEENTE
WINKELSTRAATMANAGEMENT
-UITDRAGEN CONCEPT EN GEWENSTE IDENTITEIT WINKELGEBIED
-EERSTE CONTACT MET ONDERNEMERS ONDERSTEUNEN
WINKELIERSVERENIGING,
ONDERNEMERS BIJ
KVK
KWALITEIT
ONDERSTEUNING
-ADVISEREN WINKELSTRAATMANAGER -KENNISNETWERK EN MAKELAARSFUNCTIE -MEDE FINANCIEREN
-POOL ONDERNEMERSCOACHES -ADVIES/TRAINING MARKETING, STRATEGIE, FINANCIËN
RABOBANK,
-VERBETEREN 'ROUTING' WINKELGEBIED -PARKEREN EN BEREIKBAARHEID
VASTGOEDEIGENAREN,
-SAMENVOEGING PANDEN VOOR
ONDERNEMERS
GROTERE VESTIGERS
DEELGEMEENTE
ONDERSTEUNINGSACTIVITEITEN
ONDERNEMERSCHAP VERSTERKEN RUIMTELIJKE
DEELGEMEENTE,
STRUCTUUR WINKELGEBIED
WINKELIERSVERENIGING
-ALTERNATIEVE INVULLING VAN
WINKELGEBIED
LEEGSTAND VERBETEREN
DEELGEMEENTE,
-SUBSIDIES EN ADVIES KWALITEIT
VASTGOEDKWALITEIT
VASTGOEDEIGENAREN
VASTGOED
IMAGO WINKELGEBIED
WINKELIERSVERENIGING, DEELGEMEENTE
VERLEVENDIGING
(DEEL)GEMEENTE,
NOORDPLEIN
WINKELIERSVERENIGING
-KWALITEITSVERBETERPLANNEN -GEBIEDSGERICHTE PROMOTIE -UNIFORMERING UITSTRALING GEBIED -EVENEMENTEN/ACTIVITEITEN -MOBILISEREN 'NOORDPLEIN PACT' -POSITIEBEPALING BINNEN R'DAM
RABOBANK
STAKEHOLDERS, INCL. WINKELIERS(VERENIGING) DEELNEMERS 'NOORDPLEIN PACT' (STAKEHOLDERS, BEWONERS, 'VRIENDEN VAN HET NOORDPLEIN')
-VERPLAATSEN ONDERNEMERS -FINANCIERINGSCONSTRUCTIES
-LEVEREN INPUT GEZAMENLIJKE UITINGEN -ENIGE UNIFORMITEIT IN LAY-OUT/GEVEL -PARTICIPATIE IN EVENEMENTEN -KWALITEIT OPENBARE RUIMTE -ORGANISATIE EVENEMENTEN -GEBRUIK DOOR AANPALENDE WINKELIERS/HORECA
Voor vastgoed- en huisvestingsvragen kan de winkelstraatmanager terugvallen op zijn netwerk van woningbouwcorporaties, particuliere vastgoedeigenaren en deskundigen bij de (Deel)gemeente. Het verbeteren van de kwaliteit van het vastgoed is echter primair aan de vastgoedeigenaren en huurders zelf, waarbij de Deelgemeente een regiefunctie heeft. Rabobank (en eventueel andere financiële partijen en experts) worden betrokken bij financieringsconstructies voor vastgoedinvesteringen. Een concreet thema is 'wonen boven winkels'. Deelgemeente en woningbouwcorporaties dragen nieuwe 'klus'concepten aan om gebruikers en eigenaren van panden te inspireren laagdrempelig en betaalbaar het pand op te knappen. De Winkeliersvereniging heeft hierbij een functie als ambassadeur richting de ondernemers. De regiefunctie bij de meer fundamentele fysieke opgave, het versterken van de ruimtelijke structuur van het winkelgebied, ligt bij de Deelgemeente. Zij zet, in samenspraak met de Winkeliersvereniging en de (grotere) vastgoedeigenaren, de lijnen uit voor de winkelstructuur van de toekomst. Deze gewenste structuur sluit aan bij het gebiedsconcept en de geformuleerde ambitie voor het winkelgebied. Ook het brancheringsbeleid wordt ingezet om de gewenste structuur te realiseren. Het verbeteren van de bekendheid en het imago van het winkelgebied wordt inhoudelijk gevoed door het gebiedsconcept en ambitieniveau, welke door alle stakeholders gezamenlijk zijn vastgesteld. De ondernemers (Winkeliersvereniging) zelf nemen het voortouw in het vormgeven van de gebiedsgerichte promotie. Zij bepalen voor zichzelf op welke wijze zij zichzelf als ondernemers als onderdeel van hun eigen winkelgebied willen presteren. De Deelgemeente (of de afdeling citymarketing van de gemeente) adviseert de ondernemers daarbij en de winkelstraatmanager fungeert als ambassadeur en controleur om de afgesproken uniformiteit in het winkelgebied zo consequent mogelijk door te voeren en vervolgens te handhaven. Voor de promotie van het winkelgebied worden de informatiekanalen van alle stakeholders ingezet. 50
De stelling dat uit het Noordplein veel meer te halen valt dan nu gebeurt, wordt stakeholdersbreed onderschreven. Tot dusver ontbreekt het echter aan een partij die het plein ‘adopteert’ en anderen mobiliseert om gezamenlijk meer van het plein te maken. Een belangrijke oorzaak is dat het plein van iedereen en tegelijkertijd ook van niemand is. Een sterkere programmatische invulling van het plein vergt participatie van zo veel mogelijk (lokale) ondernemers, organisaties én bewoners. Wel dient er eerst duidelijkheid te zijn over de kaders waarbinnen initiatieven kunnen plaatsvinden. Deze kaders worden enerzijds gevormd door het ambitieniveau en het gebiedsconcept, anderzijds door de functie die de gemeente voor evenementen en activiteiten aan het plein wil toekennen (ten opzichte van andere locaties in de stad). Bij dat laatste is ook de positie van het Noordplein binnen de visie op de Rotte relevant. Het is van belang dat zoveel mogelijk stakeholders tezamen het initiatief nemen om richting de gemeente een prominente rol voor het plein op te eisen. Iedereen zou een dergelijk initiatief, tot het oprichten van een ‘Noordplein Pact’, kunnen opstarten. Ondernemers en bewoners lijken hiervoor de meest voor de hand liggende en relevante partijen te zijn. Het gaat erom deze partijen –bijvoorbeeld via een soort ondernemer/burgerinitiatief– te mobiliseren. De Winkeliersvereniging en Deelgemeente lijken hiervoor de eerst aangewezenen. In het voorgaande is enkele malen de relatie gelegd met het ambitieniveau en het gebiedsconcept voor het winkelgebied. Het bepalen van het ambitieniveau met een bijbehorend gebiedsconcept vergt de betrokkenheid van alle grote stakeholders in het gebied, inclusief –vertegenwoordigers van– ondernemers en bewoners. De Deelgemeente is de aangewezen partij de realisatie van het gebiedsconcept te coördineren.
51
GERAADPLEEGDE BRONNEN BMC (2009), Amersfoort Attent en Ontregeld. Bolt, E.J. (2003), Winkelvoorzieningen op waarde geschat. BRO (2007), Economisch-ruimtelijke visie Rotterdam-Noord 2007-2010. Bulterman, S.D., Arjen van Klink & Veronique Schutjens (2007), Ondernemers en hun bedrijven in de wijk: het cement voor de economische pijler. Verschenen in: Dijk, J. van & V. Schutjens (2007), De economische kracht van de stad. CBS (2008), Top van buurten met winkels naar diversiteit van de detailhandel, onderverdeeld in food en nonfood sector, 2008. Chrisman, J.J., A. Bauerschmidt & C.W. Hofer (1998), The determinants for new venture performance: an extended model. Verschenen in: Entrepreneurship Theory and Practise, herfst 1998, p.5-29. DHV (2008), De schatkaart van Noord – Economisch Ruimtelijke Visie (concept). Dijkhuizen, J. (2011), Het ondernemersgen – Heb jij het ook in je? Dtnp (2011), Dynamiek door beleid - Hoe de overheid de winkelmarkt stimuleert. EIM (2011), Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010. EIM (2010), Innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht. Verbetering door vernieuwing. EIM (2010), Demografische kenmerken van ondernemers. EIM (2009), Entrepreneurship education monitor. EIM (2006), Ondernemerschap en strategie in het MKB. Engelen, E. (2010), Etnisch Ondernemerschap 2.0 – Oratie. Gemeente Rotterdam (2007), Actieprogramma Winkelgebieden. Hoofd Bedrijfschap Detailhandel (2010), website. Kuiper, A.A.B.H. (2010), Van defensief MKB-beleid naar offensief ondernemerschapsbeleid. Locatus (2011), Retailverkenner. Nandram, S.S., M.Ph. Born & K.J. Samsom (2007), Do entrepreneurial attributes change during the life course of enterprises and entrepreneurs? Verschenen in: NRG Working Papers Series, October 2007 no. 07-08. Nandram, S.S. & K.J. Samsom (2000), Persoonlijkheid en ondernemerssucces. Verschenen in: ESB, 85e jaargang, nr. 4271, pagina 717, 15 september 2000. Planbureau voor de Leefomgeving (2010), Bedrijvigheid en leefbaarheid in stedelijke woonwijken. Polyground (2010), Concept brancheringsvisie Oude Noorden Rotterdam. Polyground (2010), Concept vastgoedaanpak Oude Noorden Rotterdam. Qredits – website. Rabobank Amsterdam (2008), De Kracht van de wijk: belang van wijkeconomie voor de leefbaarheid in Amsterdamse Krachtwijken. Roberts, B.W., K.E. Walton & W. Viechtbauer (2006), Patterns of Mean-Level Change in Personality Traits Across the Life Course: A Meta-Analysis of Longitudinal Studies. Psychological Bulletin, 132 (1), 1-25. Roots (2011), ‘Leegstand winkels gaat niet vanzelf over’. Verschenen in: website Binnenlands bestuur, dossier Ruimte en milieu. Santokhi, S. (2010), Immigrant Entrepreneurship. How blessed are Diverse Neighbourhoods? Paper Metropolis Conference The Hague 2010. Den Haag. Sluis J. van der, C.M. Van Praag & W. Vijverberg (2008), Education and Entrepreneurship Selection and Performance: A Review of the Empirical Literature. Verschenen in: Journal of Economic Surveys, 22 , (5), 795841. Wille, L. (2010), Werk aan de winkel.
52
BIJLAGE 1: UITKOMSTEN RONDE TAFELGESPREK ONDERNEMERS OUDE NOORDEN DATUM: 14 SEPTEMBER 2011, 18.30-22.00 UUR LOCATIE: TURNHOUT OPTIEK AANWEZIG: Mevr. Akyar - Notenbar Kismet Ogüz Akyar - Notenbar Kismet Igor Barac - Rabobank Rotterdam Casper van Beek - Branco Simone v.d. Berg - Chateautjes Ron van Dijk - Bram Ladage Paul Elleswijk - Havensteder Elfi van Ewijk - Hunkemöller Lione Giessen - SHOWROOM41 (L.I.O.N.E.) Elwin & Nynke van der Hoek - &Designshop Erwin Kerkhoff - Deelgemeente Noord Mieke de Leeuw - Deelgemeente Noord dhr. Raats - Parfumerie Raats David Roelofs - Deelgemeente Noord Ed Tijsen - SHOWROOM41 Niels Turnhout - Turnhout Optiek
Introductieronde Mieke de Leeuw heet iedereen welkom en geeft een korte toelichting op het hoe en waarom van het onderzoek naar het functioneren van ondernemers in het gebied Noorderboulevard-Zwaanshals. Vervolgens geven de onderzoekers, Sergej Bulterman en Tjaco Twigt, een toelichting op het programma van de avond. Een introductierondje volgt. Opmerkelijk feit daarbij: de onderzoekers zijn niet op de hoogte van de tv-bekendheid van restaurant Branco in het RTL-programma Herman's Restaurant School.
'Hamerstuk' stellingen Sergej Bulterman presenteert een aantal uitkomsten van de onder 111 ondernemers gehouden interviewronde in de periode mei-juni. Deze uitkomsten worden, ter toetsing, in de vorm van stellingen aan de aanwezigen voorgelegd. De stellingen zijn: Na de crisisjaren 2008-’09 zijn de magere tijden (nog) niet voorbij Ondernemers in mode- & luxeartikelen hebben de crisis heviger gevoeld Ondernemers in de foodsector en horeca zien hun omzet sterker dalen De economische problemen zijn niet verzacht door: meer strategisch te denken, of door: meer ondernemerservaring De crisis demotiveert ondernemers Jongere ondernemers zijn optimistischer dan oudere winkeliers De economische malaise heeft negatieve gevolgen voor groeiplannen Ondernemen vanuit het Oude Noorden is net zo kansrijk als vanuit een andere locatie Winkeliers geloven in ‘upgrading’ van het aanbod ter versterking van het winkelgebied Winkeliers zijn trots op hun zaak maar niet altijd tevreden over de staat van onderhoud van hun pand (Ondernemers werken vanuit een goed doordachte strategie) De laatste -tussen haakjes staande- stelling wordt voorgelegd om de ondernemers bij de les te houden. Dat laatste blijkt niet nodig, aangezien de stellingen al direct de nodige vragen en discussie oproept. Een deel van de aanwezigen herkent zich niet in een aantal van de stellingen. Dat geldt vooral voor de negatief klinkende stellingen over omzet en de invloed van de crisis. De crisis inspireert juist ook ondernemers met creativiteit. Het wordt duidelijk dat de aanwezigen het geïnterviewde bedrijfsleven niet geheel representeert, ofwel er 53
beter voor staat /zegt te staan dan gemiddeld. De drie voorlaatste stellingen krijgen bijval en er wordt volop gesproken over het versterken van het ondernemerschap, het verbeteren van de kwaliteit van het winkelgebied en van het vastgoed.
Voorbereidende stellingen Vervolgens bereidt Tjaco de aanwezigen voor op de groepsopdracht die na de pauze zal volgen. Dit doet hij door drie 'opwarm'stellingen voor te leggen, die als uitgangspunten dienen waarover tevoren waarover tevoren overeenstemming in de groep moet zijn: ‘Mijn eigen zaak verbeteren heeft de hoogste prioriteit’ ‘Als winkelier heb ik er baat bij dat collega’s in de straat goed presteren’ ‘Eerst (gezamenlijke) verbeterpunten bepalen’ (daarna pas kijken naar organisatievormen, draagvlak, financiering en subsidies) Direct ontstaat discussie over het belang van eerste stelling. De tweede lijkt minsten zo belangrijk te worden gevonden. Je kunt je eigen zaken wel op orde hebben, maar je bent ook afhankelijk van de inzet en het succes van collega-ondernemers in de omgeving.
Introductie brainstormsessie De onderwerpen voor de brainstormopdracht van na de pauze worden al meegegeven, onder de kop: 'Op zoek naar verbeterpunten'. De onderwerpen zijn: 1. Individuele acties die leiden tot betere prestaties wat zijn jouw ideeën en plannen? 2. Acties die je samen onderneemt waar denk je aan en met wie? 3. (Randvoorwaarden) In het verlengde van de discussie over de uitgangspunten ontstaat een debat over de relevantie van het eerste onderwerp voor deze bijeenkomst. Door enkele aanwezige ondernemers wordt dat onderwerp als iets gezien dat niet zozeer op de aanwezige groep van toepassing is, maar meer op ondernemers die er niét zijn. Juist ondernemers waarmee het minder goed gaat en een te beperkte bijdrage leveren aan het winkelgebied als geheel zouden verbeterpunten moeten aangeven. De discussie wordt daarom verbreed naar de vraag wat ideeën en plannen van ondernemers zijn om kansen te benutten. Daarnaast blijven de invalshoek samenwerking en randvoorwaardelijk beleid volgens een aantal ondernemer de voor hen belangrijkste in deze brainstormsessie. Het laatste onderwerp is tussen haakjes gezet, aangezien de onderzoekers vooral zijn geïnteresseerd in onderwerp 1 en 2. Hier ontstaat discussie over; dit onderwerp wordt door een aantal ondernemers niet als bijzaak gezien, maar verdient juist aandacht tijdens de brainstormsessie. De ondernemers krijgen tijdens de brainstormsessie de gelegenheid ook ideeën/wensen aan te dragen voor het randvoorwaardelijk beleid. De onderzoekers benadrukken echter het belang om vooral ook in te gaan op punt 1 en 2.
'Futuring': in de toekomst kijken Na de pauze wordt het inspiratiedeel van de avond gestart met een blik in de toekomst. Daarvoor wordt eerst een aantal voorbeelden gegeven van innovatie ter inspiratie voor dit winkelgebied: Het winkelgebied wordt qua uitstraling en straatbeeld vergeleken met de Kleine Kerkstraat in Leeuwarden, de Kleine Houtstraat in Haarlem en de Haarlemmerstraat in Amsterdam. Deze gebieden zijn qua ligging en welvaart van de omgeving niet helemaal met de Noorderboulevard-Zwaanshalsgebied te vergelijken. Wel zijn er overeenkomsten in de potentiële kwaliteit van de bebouwing. Panden zijn hier echter minder goed onderhouden en er is weinig uniformiteit in de presentatie. Veenendaal wordt aangehaald als voorbeeld waar het winkelgebied als geheel de klant via virtuele middelen op maat bedient. Dit is echter een kostbaar pilotproject geweest, dat niet integraal door dit
54
winkelgebied kan worden overgenomen. Er zitten wel interessante elementen in de Veenendaal-aanpak die ter inspiratie kunnen dienen. De Strooptocht is een voorbeeld van een gebiedsgericht evenement in het Zeeheldenkwartier in Den Haag. Ook Rotterdam kent dergelijke voorbeelden. Ook via een spraakmakend evenement kan het winkelgebied zich als een geheel presenteren, profileren en sterker organiseren.
Vervolgens gaan ondernemers in twee subgroepen uit elkaar en geven in hun groep elk voor zich antwoord op de vraag: 'Hoe ziet mijn dagelijks leven als ondernemer er in 2016 uit?' Een aantal uitkomsten van die toekomstbeelden is hieronder weergegeven: Klanten zijn dezelfde, maar meer en ook meer van buiten Rotterdam (Noord). Door de drukte ontstaan op sommige punten problemen met de doorstroom. De eigen winkel is een trekpleister voor mensen. De winkel heeft een flinke productlijn. De eigen onderneming is professioneler en heeft nog meer filialen. Geen leegstand meer in 2016. Op de 1ste en 2de etage wonen mensen. De panden en tuinen zijn mooi opgeknapt. Er zijn geen illegale wiettelers of pensions meer in het winkelgebied. Er zijn belangrijke trekkers zoals de HEMA en V&D in de straat gevestigd. Grote Multinationals gaan in dit gebied goed samen met Creatieven. Ik, kleine ondernemer, kan tips uitwisselen met de grotere ondernemers. Er zijn meer creatieven in het winkelgebied en meer verspreid over het winkelgebied gevestigd. Er zijn meer architecten in het gebied. Het Noordplein is een 'vertoef'plein. De fontein die door de Marokkaanse gemeenschap is geschonken doet het weer. Het Noordplein en het Pijnackerplein zijn bruisend. Een bruisend middelpunt van een bruisend gebied. De openingstijden zijn onbeperkt. Er is een programmering van activiteiten op pleinen. In de Rotte drijft een groot houten terras. De Rotte is schoner. Er is een stadstrand. Een Prik kabelbaan. Een kooktheater. Een Jazzpodium. Een uitbreiding van SHOWROOM 41. Een fashionweek. Licht projecties zijn er op verschillende plaatsen in het gebied. Er is een glaskoepel op Noordplein. Er is goede daghoreca. Er is in 2016 een goede geldautomaat in de buurt van Zwaanshals ofwel het Noordplein, buiten of in een winkel. Er is een aantal 'Chateautjes' in meerdere wijken gevestigd. Ze dragen bij aan de buurtsfeer en trekken klanten én geïnspireerde nieuwe ondernemers van buiten de wijk. De manager van Bram Ladage richt zich nog meer op ondernemersadvies (specialisme: hygiëne); niet meer in één vaste vestiging werkzaam. Een ondernemer ziet meer draagkrachtigen, hoger opgeleiden en (gezinnen met) kinderen in de zaak. De eigen winkel is een 'sprookjeswereld' die mensen aantrekt verleidt. Een make-up school in de huidige kapperswinkel. In de buurt wordt het stop&shop concept toegepast en er zijn veel meer fietsenrekken.
'Mind mapping': brainstormen over plannen, ideeën en oplossingen Plenair gaan de aanwezigen aan de slag met het bedenken van ideeën en aangeven van initiatieven die betrekking hebben op hun eigen zaak, die in samenwerking kunnen plaatsvinden of die randvoorwaardelijk van aard zijn. De ideeën en wensen worden via 'mindmapping' beknopt op memo's uitgeschreven op de muur geplakt. Op het punt van plannen voor de eigen zaak is het aantal bijdragen relatief beperkt. Voor samenwerking en randvoorwaarden worden veel meer ideeën opgeplakt. Een aantal voor de eigen onderneming genoemde ideeën zijn: assortiment en interieur aanpassen mensen van sociale werkplaats inhuren beeldschermcommunicatie in de winkel realiseren waarop actuele promoties en noviteiten worden vermeld enthousiast blijven ondernemen make-up opleiding starten in de zaak 55
winkelverlichting voor de deur aanbrengen gevel verbeteren ieder kwartaal workshop in de zaak organiseren eigen voortuin maken, de buitenruimte groener maken
De vele genoemde gezamenlijke activiteiten zijn in de volgende categorieën onder te verdelen: producten onderling uitwisselen of gezamenlijk promoten (in dezelfde of aanpalende branche), bijvoorbeeld door een gezamenlijke koopavond te organiseren kortingsbonnen of spaarpunten uitgeven: kan gebiedsoverkoepelend zijn (loco's, klantenkaart voor het gebied), of het kan gaan om gerichte kortingen bij bepaalde zaken, zoals een daghorecazaak. marketing van het winkelgebied: campagne, gezamenlijke huisstijl ontwikkelen en gezamenlijk reclameuitingen publiceren organiseren van een festival of evenement: food-fashion-design, Oude Noorden festival, etc. Deze categorieën initiatieven werden vaak genoemd en kregen ook veel stemmen van de aanwezigen. Daarnaast werden nog punten genoemd als: openingstijden gebied verruimen (koopavond terug en 7 dagen per week) meer aantrekkelijke (dag)horeca in het gebied, waaronder Noordplein/Rotte 1 keer per maand een autovrije zondag instellen groep vooraanstaande ondernemers andere ondernemers als coach bezoeken en ondersteunen De veel ingediende ideeën en wensen in de randvoorwaardelijke sfeer zijn als volgt gecategoriseerd: Kwaliteit van het ondernemerschap: brancheringsbeleid; enige ondernemerschapskennis bij vestigers verplichten Leegstand: leegstandsbelasting invoeren; huren verlagen, verhuurders/eigenaren aanspreken; makelaars op hun verantwoordelijkheid aanspreken: zoeken naar passende en duurzame huurders. Kwaliteit buitenruimte: stadstoezicht moet handhaving consequent uitvoeren; eventueel installeren van camera's; uitstallingen voorkomen; subsidies verstrekken voor verbetering van de winkeluitstraling, verlichting en aankleding op straat. Verkeer: verkeersdrempels in Zwaanshals aanbrengen; zondag gratis parkeren; stop en shop invoeren; meer/betere fietsstallingsmogelijkheden realiseren Pinautomaat in het Zwaanshals vestigen Verder is belang van een koepelorganisatie en zelfs een verplicht lidmaatschap van de winkeliersvereniging genoemd.
Afsluitende discussie Na het inventarisatie van de 'mind map'-resultaten wordt hier door de groep in een open sfeer nog een uur over doorgepraat. Onderwerpen die langskomen, zijn onder andere: Mogelijkheden om toelatingseisen aan ondernemers te stellen en een de juridische mogelijkheden 'negatief' brancheringsbeleid te voeren, waardoor bepaalde branches geweerd kunnen worden. Die lijken beperkt te zijn. Er moet worden uitgegaan van een positief beleid, dat gewenste branches gericht werft en extra aandacht en ondersteuning geeft. Subsidiemogelijkheden vanuit de deelgemeente voor onder andere een marketingvisie en het organiseren van evenementen. Er zijn hiervoor aanzienlijke middelen beschikbaar. Mogelijke samenwerking tussen Noorderboulevard en Zwaanshalsgebied bij het organiseren van komende evenementen. Daar lijkt animo voor te zijn en men wil daarover informatie uitwisselen en nader afstemmen. Leegstandsproblematiek: aantrekken van investeerders voor ver- en nieuwbouw en de beschikbaarheid van gelden voor het (gericht) uitkopen van huidige vastgoedbezitters. De aanwezigen vinden een netto reductie van het winkelareaal realistisch, ondanks het feit dat men gelooft in het aantrekken van kwalitatief hoogwaardig ondernemerschap. De mogelijkheden een pinautomaat te installeren in het Zwaanshalsgebied. Rabobank zal de mogelijkheden daartoe bezien, maar geeft op voorhand aan dat daar criteria voor zijn, waaraan het gebied
56
waarschijnlijk (nog) niet voldoet. Een alternatief zou kunnen zijn om bij zoveel mogelijk ondernemers een pinsysteem in te voeren.
Ter afsluiting melden de onderzoekers dat zij de resultaten uit dit ronde tafelgesprek zullen verwerken in het rapport en ze zeggen toe een verslag van de bijeenkomst begin oktober op te leveren. Sergej Bulterman Tjaco Twigt
57
BIJLAGE 2: VRAGENLIJST INTERVIEWS ONDERNEMERS I.
Kenmerken onderneming en positie respondent
1.
Wat is uw functie in dit bedrijf/deze vestiging?
Eigenaar, als oprichter ga door naar vraag 2
Eigenaar, maar niet de oprichter ga door naar vraag 3
Filiaalmanager ga door naar vraag 4
Anders, namelijk…………………………………………………………………………………………………………………
2.
Wat was voor u de aanleiding om dit bedrijf te beginnen/vestigen in het Oude Noorden?
Was/is hier woonachtig
Dit was/is een geschikt pand
De wijk/buurt was/is een goede afzetmarkt
De wijk/buurt was/is aantrekkelijk vanwege andere ondernemers
Geen specifieke reden/toeval
3.
Heeft u op dit moment nog meer bedrijven?
Nee
Ja, nl…………………………………………………………………………………………………………………………………
4.
Is dit een zelfstandig bedrijf of maakt het deel uit van een concern of keten?
Volledig zelfstandig
Vestiging/filiaal van een keten (geleid door een vestigingsmanager)
Franchiseonderneming (zelfstandig ondernemer onder een koepelnaam)
Anders, nl…………………………………………………………………………………………………………………………..
5.
Hoeveel mensen zijn in vaste loondienst van dit bedrijf/deze vestiging, inclusief u zelf?
a.
Aantal personen (betaalde krachten): ……
b.
Hoeveel daarvan (betaalde krachten) werken in deeltijd (= minder dan 18 uur per week)?: ……….
c.
Werkt u daarnaast ook met oproep- of seizoenskrachten, bijvoorbeeld via een uitzendbureau?
6.
Nee
Ja, gemiddeld aantal door het jaar heen: ……….
Waar komen uw klanten vandaan?
<de respondent kan dit aangeven als % aandeel van de omzet (totaal=100%)> Uit de buurt/directe omgeving
…… %
Uit de deelgemeente Oude Noorden
…… %
Van elders uit Rotterdam
…… %
Van buiten Rotterdam
…… %
Virtueel/via internetverkopen
…… %
Totaal
100%
58
II.
Algemene kenmerken van de ondernemer
7.
Wat is uw geboortejaar? Geboortejaar: …………
8.
Wat is uw geboorteland?
Nederland
(Voormalige) Nederlandse Antillen
Suriname
Turkije
Marokko
Ander land, nl ………………………………………………………………………………………………………………………
9.
Wat is uw hoogst genoten afgeronde opleiding? <meerdere antwoorden mogelijk>
Basisschool
LBO/VBO/MAVO/VMBO
HAVO/VWO/MBO
HBO/WO
Anders, nl …………………………………………………………………………………………………………………………...
10.
Heeft u een management- of ondernemersopleiding, of een dergelijke cursus gevolgd?
Ja, namelijk …………………………………………………………………………………
Nee
11.
Hoeveel jaar bent u ondernemer/vestigingsmanager? Aantal jaren ervaring als ondernemer/manager: ………… jaar
12.
Heeft u ondernemers in uw familie- of vriendenkring? <meerdere ‘ja’ antwoorden mogelijk> Nee
Ja, vader/moeder
Ja, overige familieleden
Ja, vrienden/kennissen
13.
Als u nu voor de keuze stond, zou u dan opnieuw manager/ondernemer worden?
Ja, want ………………………………………………………………………………………………………………………………
Nee, omdat ………………………………….........................................................................................................
...................................................................................................................................................................................
59
III. 14.a.
Prestaties van het bedrijf
Hoe heeft de omzet van het bedrijf/deze vestiging zich de laatste jaren ontwikkeld?
% ontwikkeling 2008
>20%
10%-20%
0%-10%
-10%-0%
<-10%
weet niet
2009
2010
14.b.
Wat zijn de belangrijkste redenen voor deze omzetontwikkeling?
Toelichting: …………………………………………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
15.a.
Hoe heeft het resultaat van het bedrijf/deze vestiging zich de laatste jaren ontwikkeld?
Definitie ‘resultaat’: het overgehouden bedrag van de omzet na aftrek van (eigen) belonings- en andere personeelskosten, huisvestingslasten, afschrijvingen en kosten van inkoop van goederen en diensten. winst % ontwikkeling
verlies
2008
stijging
gelijk
daling
afname
gelijk
toename
weet niet
2009
2010
15.b.
Wat zijn de belangrijkste redenen voor deze resultaatsontwikkeling?
Toelichting: …………………………………………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
16.
Welke omzet verwacht u in dit jaar te halen, in vergelijking met 2010? Een hogere dan in 2010, want ………………………………………………………………………………………………….
Een stabilisatie ten opzichte van 2010, want ……………………………………………………………………………….
Een lagere dan in 2010, want …………………………………………………………………………………………………..
Weet het (nog) niet
17.
Heeft uw bedrijf/deze vestiging te lijden gehad onder de economische crisis (2008-2009)?
Veel, omdat ………….……………………………………………………………………………………………………………..
Viel mee, omdat …………………………………………………………………………………………….….………………….
Juist goed gegaan, omdat ……………………………………………………………………………………………………….
60
IV. 18.
Ambities en plannen ondernemer
Kunt u in enkele zinnen/kort de strategie van uw onderneming omschrijven?
Korte omschrijving strategie met als kenmerken: ………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………
Geen (duidelijke) strategie
19.
Wat zijn uw ambities met het bedrijf voor de komende drie jaar?
Groeien: meer klanten // meer omzet // meer vestigingen // uitbreiden bedrijfsruimte
Overleven: situatie zoveel mogelijk verbeteren en in elk geval niet (verder) terugvallen
Bedrijf verkopen aan familielid, vriend of derde
over ……… jaar
Bedrijf overdragen aan familielid of vriend/kennis
over ……… jaar
Stoppen met dit bedrijf en nieuw bedrijf beginnen
over ……… jaar
Stoppen met het bedrijf en stoppen met ondernemen over ……… jaar
Opmerkingen: ……………………………………………………………………………………………………………………………….
ga naar vraag 20 als ‘groeien’ of ‘overleven’ is ingevuld bij 19., anders ga naar vraag 21 20.
Hoe wilt u deze plannen realiseren? <meerdere antwoorden mogelijk>
Investeren
hoe? overwegend krediet
deels krediet/eigen geld 100% eigen geld
Marketing
wie?
andere doelgroepen
zelfde doelgroep
Innovatie
hoe? product/dienst
proces/organisatie
anders
Anders, nl …………………………………………………………………………………………………………………………
groter marktbereik
………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. 21.
Bent u van plan binnen circa twee jaar met uw bedrijf/deze vestiging te verhuizen?
Nee, geen plannen ga naar vraag 23
Ja, misschien ga naar vraag 22
Ja, zeker, ik heb concrete plannen ga naar vraag 22
22.
Waarheen gaat/wilt u vertrekken?
Zelfde winkelstraat
Elders in Oude Noorden
Elders in Rotterdam, nl.……………………………………………. <wijk of buurt noemen>
Buiten Rotterdam
Weet niet
23.
Welk rapportcijfer geeft u uw bedrijfshuisvesting, locatie en Oude Noorden als vestigingsplaats? Pand
: ……… Toelichting: ……………………………………………………………………………………..
Directe omgeving : ……… Toelichting: …………………………………………………………………………………….. Oude Noorden
: ……… Toelichting: ……………………………………………………………………………………..
24.
Zijn er bepaalde voorzieningen of winkels die u in dit winkelgebied mist?
Nee
Ja, nl …..……………………………………………………………………………………………………………………………..
61
25.
Tot slot: heeft u nog suggesties of wensen die u tot nu toe niet kwijt kon in de enquête?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
26.
a.
Beoordeel zelf de uitstraling van de winkel met rapportcijfers
Interieur pand
cijfer
korte toelichting
……
……………………………………………………………………….......................
Criteria: inrichting en gebruikte materialen, hygiëne (stof, frisheid, netheid), assortiment/productaanbod b.
Buitenzijde pand
……
………………………………………………………………………………………….
Criteria: staat van onderhoud (buitenzijde) pand, uitstraling gevel, toegankelijkheid pand c.
Buitenruimte
……
………………………………………………………………………………………….
Criteria: rommel op straat, groenvoorziening, uitstraling aanpalende/naburige winkels
62
63
64