E. Bouwmans
Het tekstevaluatieschema onder de loep genomen Onderzoek naar de meningen van Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts over de betrouwbaarheid, validiteit, hanteerbaarheid en bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema
1
E. Bouwmans
Het tekstevaluatieschema onder de loep genomen Onderzoek naar de meningen van Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts over de betrouwbaarheid, validiteit, hanteerbaarheid en bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema
EPIDASA Project Radboud Universiteit Nijmegen Faculteit der Letteren Communicatie- en Informatiewetenschappen Begeleiders: Prof. Dr. C. Jansen en Prof. Dr. L.G. de Stadler Amsterdam, oktober 2005
2
Samenvatting
Een recente studie wijst uit dat 21,5 % van de Zuid-Afrikaanse bevolking in de leeftijd van 15 tot en met 49 HIV besmet is, dat wil zeggen 5,3 miljoen mensen. Volgens UNAIDS is er helaas nog geen sprake van een afname van de AIDS epidemie, sterker nog het aantal HIV-geïnfecteerde blijkt toe te nemen. Binnen de AIDS-problematiek vormt het tekortschieten van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten een groot probleem. Het blijkt namelijk dat er, ondanks de vele HIV/AIDS campagnes die zijn opgezet door de Zuid-Afrikaanse overheid en diverse, op HIV/AIDS bestrijding gerichte organisaties in Zuid-Afrika, nog maar weinig positieve resultaten zijn geboekt. Juiste informatie en voorlichting zijn essentieel om de overdracht van het HIV-virus zoveel mogelijk te voorkomen, maar helaas schieten de Zuid-Afrikaanse overheid en de op HIV/AIDS bestrijding gerichte organisaties juist op dit punt tekort in Zuid-Afrika (Aids Foundation of South Africa, 2000).
In het onderzoeksproject EPIDASA (Effectiveness of Public Information Documents on HIV/AIDS in South Africa) wordt de effectiviteit onderzocht van HIV/AIDS preventie teksten voor Zuid-Afrikaanse doelgroepen, met het doel die teksten uiteindelijk te verbeteren. Dit onderzoek valt binnen een deelproject van EPIDASA waarin het afstemmen van bestaande HIV/AIDS-documenten op de doelgroep centraal staat.
In dit onderzoek ligt de nadruk op de effectiviteit van een HIV/AIDS-voorlichtingstekst. Door gerichte keuzes van tekstschrijvers op onder andere het gebied van inhoud, structuur, stijl en presentatie & lay-out van teksten kan de effectiviteit van HIV/AIDSvoorlichtingsteksten toenemen. Een instrument dat hierbij goede diensten zou kunnen bewijzen is het tekstevaluatieschema van Rodenburg en De Stadler (2003). Het schema is ontwikkeld om potentiële problemen van de doelgroep bij HIV/AIDSvoorlichtingsteksten naar voren te kunnen brengen. Het schema is volgens Rodenburg en De Stadler op dit moment nog niet optimaal en dient door toetsing verfijnd te worden. De onderzoeksvraag luidde dan ook als volgt:
3
Wat is de kwaliteit van het bestaande tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
Vanwege de beperkte tijd die voor het onderzoek beschikbaar was, is besloten de aandacht te richten op één onderdeel van het tekstevaluatieschema, namelijk de tekststructuur. In dit onderzoek is de kwaliteit van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema bepaald door tien Nederlandse en tien Zuid-Afrikaanse tekstexperts. Aan hen werd gevraagd het onderdeel tekststructuur toe te passen op een bestaande HIV/AIDS-voorlichtingstekst. Aangezien het de bedoeling is dat tekstschrijvers met verschillende culturele achtergronden het tekstevaluatieschema gaan gebruiken, is bovendien onderzocht of er effecten van cultuurverschillen waren tussen Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts in het gebruik en de waardering van het schema.
Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, zijn half gestructureerde face-to-face interviews gehouden, waarbij deskundigen die met het onderdeel tekststructuur van het schema gewerkt hadden, hun oordelen gaven over de validiteit, bruikbaarheid en hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema. Om cultuurverschillen op individueel niveau te meten is gebruik gemaakt van de vragenlijst van Singelis et al. (1995) en Triandis et al. (1998). De interne consistentie van beide meetinstrumenten bleek goed te zijn.
Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat het tekstevaluatieschema een voldoende betrouwbaar en inhoudsvalide manier lijkt te zijn om HIV/AIDS-voorlichtingsteksten te analyseren en evalueren. Het tekstevaluatieschema is daarnaast ook bruikbaar, dat wil zeggen dat gebruikers aan de hand van het schema in staat zijn om potentiële problemen in een HIV/AIDS-voorlichtingstekst aan te geven. De hanteerbaarheid van het schema is echter matig. De lengte en het uiterlijk van het tekstevaluatieschema zijn bijvoorbeeld problematisch.
4
De Zuid-Afrikaanse tekstexperts oordeelden over het algemeen positiever over de validiteit, hanteerbaarheid en bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema dan de Nederlandse tekstexperts. Uit de resultaten van de twee vragenlijsten waarmee cultuurverschillen op individueel niveau werden gemeten, bleek dat de Zuid-Afrikaanse tekstexperts die aan dit onderzoek deelnamen, meer individualistisch georiënteerd waren dan de Nederlandse tekstexperts. Het is echter lastig om met die gegevens de gevonden verschillen in de waardering van het tekstevaluatieschema te verklaren. Nader onderzoek is nodig om na te gaan welke onderliggende variabele de samenhang kan verklaren tussen het oordeel over de validiteit, hanteerbaarheid en bruikbaarheid enerzijds en de mate van individualisme anderzijds.
In dit onderzoek is de kwaliteit van het tekstevaluatieschema bepaald door twintig tekstexperts naar hun mening te vragen over de validiteit, bruikbaarheid en hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema. Het is niet goed mogelijk om uitspraken te doen die gelden voor andere mogelijke gebruikers van het tekstevaluatieschema. Daarvoor is kwantitatief vervolgonderzoek noodzakelijk. Bovendien is onderzoek gewenst naar de predictieve validiteit van het tekstevaluatieschema: antwoord op de vraag of het instrument problemen voorspelt die zich ook echt zullen voordoen, is met de resultaten van dit onderzoek niet goed te geven.
5
Voorwoord
Een woord van dank hoort erbij…
Tijdens de cursus Interculturele aspecten van gezondheidsvoorlichting hoorde ik over de mogelijkheid om in Zuid-Afrika af te studeren. Ik was direct enthousiast, want het was niet alleen een geweldige kans om naar Zuid-Afrika te reizen, maar ook om deel te nemen aan een project dat een bijdrage probeert te leveren aan het verbeteren van de HIV/AIDS-voorlichting.
In juli 2003 ging ik dan ook met een medestudent naar Stellenbosch. Ik heb daar niet alleen een leuke, maar vooral ook een zeer leerzame tijd gehad. De daadwerkelijke aanwezigheid in Zuid-Afrika met alle verschillen in cultuur, gewoontes en leefomstandigheden heeft mijn blikveld zeker verruimd. Met heel veel plezier kijk ik terug op het halfjaar dat ik daar heb gewerkt en gewoond. De toekomst zal uitwijzen of het alleen bij een herinnering blijft.
Voor de totstandkoming van deze scriptie wil ik allereerst graag alle tekstexperts bedanken die aan mijn onderzoek hebben deelgenomen. Ze waren niet alleen erg behulpzaam, maar ook in hoge mate geïnteresseerd in de toekomstige conclusies van mijn onderzoek. Ik hoop dat ze daar met voldoening kennis van zullen nemen.
Een speciaal woord van dank gaat uit naar mijn begeleiders, prof. dr. C. Jansen en prof. dr. L.G. de Stadler. Hun kritische blik en waardevolle adviezen hielden mij op het rechte spoor.
Ten slotte wil ik graag mijn vriend Jerry, mijn familie en vrienden bedanken voor hun morele steun. Hun engelengeduld als het even tegen zat, zal ik niet vergeten.
Amsterdam, 10 oktober 2005 Eefje Bouwmans
6
Inhoudsopgave Samenvatting Voorwoord Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 1.2 1.3
Aanleiding Doel van dit onderzoek Opbouw van het verslag
Hoofdstuk 2 Interculturele aspecten van Document Design 2.1 2.2
2.3
2.4
2.5 2.6
Inleiding Document Design 2.2.1 Typen van evaluatie 2.2.2 Doel van formatieve evaluatie 2.2.3 Dimensies van evalueren 2.2.4 Tekstevaluatiemethoden Cultuurverschillen 2.3.1 Cultuur 2.3.2 Theorie van de culturele variabiliteit Onderzoek naar cultuurverschillen in het kader van Document Design 2.4.1 Culturele oriëntatie bij fear appeals 2.4.2 Multiculturele website-evaluatie. Verschillen tussen individualistische en collectivistische proefpersonen 2.4.3 Enkele problemen bij experimenteel onderzoek naar de relevantie van cultuurverschillen voor tekstontwerp Tekstgerichte evaluatie-instrumenten voor experts 2.5.1 De voorspellende kracht van het CCC-model Beoordelingscriteria voor tekstgerichte evaluatie-instrumenten
Hoofdstuk 3 Onderzoeksvraag 3.1 3.2 3.3 3.4
Inleiding Vraagstelling Deelvragen Definities en operationalisaties
Hoofdstuk 4 Onderzoeksmethode 4.1 4.2
Inleiding Type onderzoek
10 10 12 14 16 16 16 19 21 22 24 27 28 31 33 34 38 41 44 44 47
48 48 48 48 50 54 54 54
7
4.3 4.4
4.5
4.6 4.7
Methode van meten Respondenten 4.4.1 Omvang van de groep 4.4.2 Representatie van de groep 4.4.3 Selectie van de respondenten 4.4.4 Verdeling van de respondenten naar leeftijd, geslacht & opleiding Materiaal 4.5.1 Tekstevaluatieschema 4.5.2 HIV/AIDS-voorlichtingsfolder 4.5.3 Vragenlijst half gestructureerd interview 4.5.4 Vragenlijsten voor het meten van horizontaal en verticaal idiocentrisme en allocentrisme Procedure Analyse van de gegevens 4.7.1 Vragenlijsten voor het meten van horizontaal en verticaal idiocentrisme en allocentrisme
Hoofdstuk 5 Resultaten 5.1 5.2
5.3
5.4 5.5 5.6
Inleiding Betrouwbaarheid van het tekstevaluatieschema 5.2.1 Innerlijke structuur 5.2.2 Uiterlijke structuur Validiteit van het tekstevaluatieschema 5.3.1 Algemene bevindingen van de onderzoeker 5.3.2 Bevindingen van de respondenten Hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema 5.4.1 Bevindingen van de respondenten Bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema 5.5.1 Bevindingen van de respondenten Effecten van cultuurverschillen in het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema
Hoofdstuk 6 Conclusies & Discussie 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Inleiding Onderzoeksvraag en deelvragen Bevindingen en aanbevelingen Reikwijdte conclusies Evaluatie van de gebruikte methode en instrumentarium Vervolgonderzoek
56 58 58 58 59 59 60 61 63 65 65 68 69 70 72 72 72 72 78 100 100 101 106 107 115 116 121 127 127 127 128 131 132 132
Literatuurlijst
8
Bijlagen: Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9 Bijlage 10 Bijlage 11 Bijlage 12 Bijlage 13 Bijlage 14
HIV/AIDS cijfers en schattingen, eind 2003 Tekstevaluatieschema Folders Vragenlijst half gestructureerd interview Scenariovragen Triandis 32 stellingen Singelis Lijst met codes Tabellen tekstevaluatieschema Tabellen inhoudsvaliditeit Tabellen hanteerbaarheid Tabellen bruikbaarheid Alpha’s Singelis Multivariate variantie-analyse HI, HC, VI en VC Singelis Multivariate variantie-analyse HI, HC, VI en VC Triandis
9
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit eerste hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het onderzoek. In paragraaf 1.1 wordt ingegaan op de aanleiding van het onderzoek. Vervolgens beschrijft paragraaf 1.2 het doel van het onderzoek en in slotparagraaf 1.3 wordt de opbouw van het verslag besproken.
1.1
Aanleiding
AIDS is niet hoofdzakelijk een epidemie onder armen, vrachtwagenchauffeurs, prostituees of homoseksuelen, maar AIDS komt voor onder alle lagen van de bevolking. Hoewel de epidemie wereldwijd veel slachtoffers eist, is Zuidelijk Afrika het meest getroffen (zie bijlage 1). In deze regio is AIDS doodsoorzaak nummer één. Binnen de AIDS-problematiek vormt het tekortschieten van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten een groot probleem. In Zuid-Afrika bijvoorbeeld worden veel HIV/AIDSvoorlichtingsteksten niet gelezen, verkeerd begrepen, of de doelgroep verbindt er geen consequenties aan. Het doel van deze teksten wordt dus niet bereikt en vanuit het gezichtspunt van de schrijver van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten zijn ze niet effectief (Swanepoel, 2003). Het tekortschieten van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten vormt dus een cruciaal probleem voor Zuid-Afrika.
Om een goed beeld te krijgen van de omvang van AIDS worden wereldwijd onderzoeken uitgevoerd. Een recente studie wijst uit dat 21,5 % van de Zuid-Afrikaanse bevolking in de leeftijd van 15 tot en met 49 HIV besmet is, dat wil zeggen 5,3 miljoen mensen. Van die 5,3 miljoen mensen zijn 2,9 miljoen vrouwen (The Joint United Nations Programme on HIV/AIDS [UNAIDS], 2004). In 2003 zijn er alleen al in Zuid-Afrika 370.000 volwassenen en kinderen aan AIDS gestorven, en zijn er 1.100.000 wezen als gevolg van AIDS (zie Tabel 1).
10
Tabel 1 HIV/AIDS cijfers en schattingen, eind 2003 (UNAIDS, 2004) 2. AIDS Sterftecijfer
3. Wezen door AIDS
Sterftecijfer volwassenen en kinderen eind 2003
Schatting ZuidAfrika
370*
Sterftecijfer volwassen en kinderen eind 2001
Wezen (0-17) in 2003
[lage [lage schatting schatting - hoge - hoge schatting] Schatting schatting] Schatting [270 – 520*]
270*
[190 – 390*]
1,100*
[lage schatting hoge schatting]
Wezen (0-17) in 2001
[lage schatting hoge Schatting schatting]
[710- 1,500*]
660*
[440 – 940*]
* Cijfers x 1000
Helaas concludeert UNAIDS (2004) in ‘2004 report on the global AIDS Epidemic’ dat er nog geen sprake is van een afname van de AIDS epidemie, sterker nog het aantal HIVgeïnfecteerde blijkt toe te nemen.
Ondanks de vele HIV/AIDS campagnes, opgezet door de Zuid-Afrikaanse overheid en diverse, op HIV/AIDS bestrijding gerichte organisaties in Zuid-Afrika, zijn er nog maar weinig positieve resultaten geboekt. De Aids Foundation of South Africa (2000) noemt de resultaten van HIV/AIDS campagnes en preventie programma’s teleurstellend. AIDS is tot op heden niet te genezen en daarom moet de overdracht van het HIV-virus zoveel mogelijk voorkomen worden. Juiste informatie en voorlichting zijn hierbij essentieel, maar helaas schieten de Zuid-Afrikaanse overheid en de op HIV/AIDS bestrijding gerichte organisaties juist op dit punt tekort in Zuid-Afrika. De bestaande situatie betreffende HIV/AIDS-voorlichting is dus allesbehalve van ideaal.
Wat zijn nu precies de oorzaken van het tekortschieten van de voorlichtingsteksten? Ten eerste zijn er tot op heden nog nauwelijks systematische en wetenschappelijk verantwoorde pogingen gedaan om de effecten van de huidige campagnes en programma’s te evalueren (Kelly, 2000). Er is nauwelijks wetenschappelijk onderzoek
11
voorhanden dat zich richt op de vraag wat voor effecten de preventiecampagnes hebben gehad op de Zuid-Afrikaanse bevolking. Volgens Kelly (2000) duidt de afwezigheid van literatuur over de evaluatie van campagne materiaal (zoals brochures, pamfletten, posters, advertenties etc.) op een veronachtzaming van dit zeer belangrijke onderdeel van de communicatie strategie achter campagnes. Juist in een land als Zuid-Afrika, waar zowel de overheids- als de private organisaties over beperkte middelen beschikken, is het belangrijk dat men die middelen effectief inzet. Het is noodzakelijk dat men weet welke effecten bepaalde preventiecampagnes op de Zuid-Afrikaanse bevolking hebben gehad om in de toekomst daarop te kunnen inspelen. Ten tweede blijken HIV/AIDSvoorlichtingsteksten in Zuid-Afrika vaak vertalingen te zijn vanuit Amerikaanse of Europese bronnen. Door matig of slecht vertaalwerk kan de effectiviteit van deze teksten afnemen. Teksten worden bijvoorbeeld verkeerd begrepen of niet gelezen en het doel van de tekst wordt niet bereikt (Rodenburg & De Stadler, 2003). Ten derde kunnen achtergronden verschillen (o.a. cultuur, taalvaardigheden, interesses, meningen en kennis) tussen tekstschrijvers en doelgroepdeskundigen en de doelgroep ook een negatieve invloed hebben op de effectiviteit van voorlichtingsteksten.
1.2
Doel van dit onderzoek
Zes universiteiten (drie uit Nederland en drie uit Zuid-Afrika) werken samen in een onderzoeksproject. In dit onderzoeksproject wordt de effectiviteit onderzocht van HIV/AIDS preventie teksten voor Zuid-Afrikaanse doelgroepen, met het doel die teksten uiteindelijk te verbeteren. De titel van het desbetreffende project is als volgt:
Improving the Effectiveness of Public Information Documents on HIV/AIDS in South Africa (EPIDASA)1.
Dit onderzoek valt binnen een deelproject van EPIDASA, waarin het afstemmen van bestaande HIV/AIDS-documenten op de doelgroep centraal staat. In dit onderzoek lag de nadruk op de effectiviteit van een HIV/AIDS-voorlichtingstekst. Door gerichte keuzes 1
Meer informatie over het project is te vinden op http://www.epidasa.org.
12
van tekstschrijvers op onder andere het gebied van inhoud, structuur, stijl en presentatie & lay-out van teksten kan de effectiviteit van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten toenemen. Een instrument dat hierbij uitkomst zou kunnen bieden is het tekstevaluatieschema van Rodenburg en De Stadler (2003). Dit tekstevaluatieschema past bij een evaluatie-aanpak die het beste omschreven kan worden als een zogenaamde ‘checklist’- benadering. Het schema is ontwikkeld om potentiële problemen van de doelgroep bij HIV/AIDSvoorlichtingsteksten naar voren te kunnen brengen. Het schema bestaat uit verschillende afdelingen, getiteld: bron, doelgroep, inhoud, doel van de tekst, waardeappèl, overredingsmechanismen, taalgebruik en stijl, tekststructuur, tekst en beeld en lay-out. Het tekstevaluatieschema is volgens Rodenburg en De Stadler op dit moment echter nog niet optimaal en zal door toetsing verder verfijnd dienen te worden. Een belangrijke vraag is dan ook: wat is de kwaliteit van de huidige versie van dit tekstevaluatieschema, en hoe kan die worden verbeterd?
Vanwege de beperkte tijd van het onderzoek is besloten de aandacht te richten op één onderdeel, namelijk de tekststructuur. De motivatie hiervoor wordt gegeven in paragraaf 2.2.3. Om een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de kwaliteit van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur worden de kenmerken onderzocht die samen de kwaliteit van het tekstevaluatieschema uitmaken. Die kenmerken zijn: de betrouwbaarheid, validiteit, bruikbaarheid en hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema. Aangezien het de bedoeling is dat tekstschrijvers met verschillende culturele achtergronden het tekstevaluatieschema gaan gebruiken, wordt tevens onderzocht of er verschillen tussen Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts (-inwording) zijn vast te stellen in het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur. Het doel van dit onderzoek is materiaal aan te leveren dat kan leiden tot verbetering van het huidige tekstevaluatieschema. Zo kan hopelijk een bijdrage worden geleverd (zij het op zeer bescheiden schaal) aan het verbeteren van de effectiviteit van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten.
13
1.3
Opbouw van het verslag
De kwaliteit van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur staat zoals gezegd in dit onderzoek centraal. Aangezien tekstevaluatie onderdeel uitmaakt van Document Design wordt allereerst in hoofdstuk 2, het theoretisch kader, het begrip Document Design, ook wel Tekstontwerp of Information Design, besproken. Aangezien het tekstevaluatieschema door tekstschrijvers met verschillende culturele achtergronden gebruikt moet gaan worden, en aangezien de teksten die met het schema beoordeeld moeten worden, vaak bedoeld zijn voor cultureel zeer diverse doelgroepen, wordt vervolgens stilgestaan bij cultuurverschillen en wordt onderzoek besproken naar cultuurverschillen die een rol (kunnen) spelen in het Document Design proces. Daarbij wordt het onderzoek besproken van Murray-Johnson, Witte, Liu, Hubbell, Sampson & Morrison (2001) en het replicatieonderzoek van Jansen, van Baal & Bouwmans (2005) dat daarop volgde, aangezien deze onderzoeken één van de weinige onderzoeken zijn waarin de relatie wordt gelegd tussen de beoordeling van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten en de culturele achtergrond van de lezer. Omdat het tekstevaluatieschema een tekstgerichte evaluatiemethode is voor tekstexperts, wordt ook ander onderzoek naar tekstgerichte evaluatie-instrumenten voor tekstexperts besproken. Tot slot wordt nader ingegaan op kwaliteitscriteria voor tekstgerichte evaluatie-instrumenten.
Na het theoretisch kader komt in hoofdstuk 3 de onderzoeksvraag aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de vraagstelling van het onderzoek en worden de daarbij behorende deelvragen besproken. Tot slot worden verschillende cruciale begrippen uit hoofd- en deelvragen gedefinieerd en geoperationaliseerd.
In hoofdstuk 4 wordt de methode van onderzoek besproken. Allereerst wordt het type onderzoek nader geanalyseerd. Daarna wordt de methode van meten besproken. De respondenten, het materiaal en de verschillende stappen die tijdens de gegevensverzameling zijn doorlopen worden daarna besproken. Tot slot wordt beschreven hoe de gegevens geanalyseerd zullen worden.
14
In hoofdstuk 5 worden de resultaten gepresenteerd, en wel per deelvraag. Daarbij komt eerst de betrouwbaarheid van het tekstevaluatieschema aan de orde, gevolgd door de validiteit, hanteerbaarheid en bruikbaarheid. Daarna worden de resultaten besproken van het vaststellen van de effecten van cultuurverschillen tussen Nederlandse en ZuidAfrikaanse tekstexperts (-in-wording) in het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur.
Na de analyse van de resultaten worden in hoofdstuk 6 de conclusies gepresenteerd. Daarbij wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag en de deelvragen. Daarna worden de bevindingen en aanbevelingen gepresenteerd en wordt de reikwijdte van de conclusies besproken. Tot slot worden de gebruikte methode en instrumentarium geëvalueerd en worden suggesties gedaan voor vervolgonderzoek.
15
Hoofdstuk 2 Interculturele aspecten van Document Design
2.1 Inleiding
Tot nu toe is in het verslag alleen aandacht geschonken aan de aanleiding van dit onderzoek. In de volgende paragrafen wordt de bredere context van het onderzoek geschetst. De rode draad van het betoog wordt gevormd door Document Design. Het tekstevaluatieschema is immers een evaluatiemethode die gebruikt kan worden bij het ontwerpen van teksten. Allereerst wordt in paragraaf 2.2 het ontstaan van Document Design toegelicht, met daarin aandacht voor de typen van evaluatie, het doel van formatieve evaluatie, de dimensies van evalueren en de tekstevaluatiemethoden. Vervolgens worden in paragraaf 2.3 cultuurverschillen behandeld, met daarin de volgende aandachtspunten: het begrip cultuur en de theorie van de ‘culturele variabiliteit’. Paragraaf 2.4 beschrijft onderzoek naar cultuurverschillen in het kader van Document Design. In paragraaf 2.5 wordt stilgestaan bij tekstgerichte evaluatieinstrumenten voor experts in de context van algemene evaluatiemethoden voor teksten en wordt eerder onderzoek naar tekstgerichte evaluatie-instrumenten behandeld. In slotparagraaf 2.6 worden de vier beoordelingscriteria behandeld die in deze scriptie gehanteerd worden.
2.2 Document Design
Allereerst is het van belang om het ontstaan van Document Design toe te lichten. Volgens Schriver (1989a; 1997) is Document Design (ook wel Tekstontwerp of Information design) ontstaan tijdens de jaren dertig, maar belangrijke ontwikkelingen in theorie, onderzoek en praktijk hebben zich voorgedaan in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Document Design is volgens Schriver de theorie en praktijk van het ontwerpen van begrijpelijke, hanteerbare en persuasieve teksten. Over Document Design zegt Schriver:
An interdisciplinary area of inquiry with rich historical roots. It draws on a matrix of theory and research about how people produce and use text, particularly how
16
they read, write, understand, and are motivated by text. At its heart, Document Design is concerned with readers and writers and how writers can most effectively find ways to provide readers with texts they can use, understand, and perhaps even get excited about. (p. 316).
Hoeken (1998) heeft het, wanneer hij spreekt over tekstontwerp, over het ontwerp van effectieve overtuigende teksten. Teksten worden volgens hem geschreven om doelen te bereiken, maar helaas bereiken schrijvers vaak hun doelen niet. Dat ligt volgens de auteur niet alleen aan de tekst zelf, want wat voor de één aantrekkelijk, begrijpelijk en overtuigend is, kan voor de ander het tegenovergestelde zijn. Volgens Hoeken (1998) zijn begrip, waardering en overtuigingskracht het product van lezers- en tekstkenmerken. Een goede tekst past volgens hem precies bij de eigenschappen van zijn lezers en is toegesneden op de geestelijke kenmerken van de lezer. Onderzoek op het gebied van tekstontwerp houdt zich bezig met de vraag hoe dat toesnijden moet gebeuren, aldus Hoeken (1998). Het uitgangspunt daarbij moet volgens Hoeken (1998) zijn dat de tekst de processen moet stimuleren die noodzakelijk zijn om het doel van de tekst te bereiken. Welke processen dat zijn, hangt af van het doel dat men met de tekst wil bereiken.
Hoeken (1998) geeft aan dat je door gerichte keuzes op het gebied van de inhoud, de structuur en de stijl de effectiviteit van een tekst kunt beïnvloeden. Volgens de auteur waren de eerste drie dimensies al bekend in de klassieke retorica waarbij de eerste drie sprekerstaken werden gevormd door: de inventio, de dispositio en de elocutio. Eerstgenoemde houdt de verzameling en selectie van informatie in. Dispositio betekent de ordening van de geselecteerde informatie en laatstgenoemde, elocutio, is de verwoording van de informatie. Later is daar een vierde dimensie bijgekomen, namelijk de dimensie presentatie & lay-out. Het gaat dan om het gebruik van illustraties in een tekst en de lay-out van een tekst. Hoeken (1998) is van mening dat je voor het ontwerpen van effectieve overtuigende teksten dus twee soorten kennis nodig hebt, allereerst kennis over hoe lezers een tekst zouden moeten verwerken en daarnaast kennis over hoe tekstkenmerken die verwerking beïnvloeden.
17
Nu het doel van Document Design is behandeld, is het van belang om te kijken hoe document designers te werk gaan. Volgens Schriver (1989a;1997) verkrijgen document designers op twee manieren kennis: ze voeren zelf onderzoek uit of bestuderen de resultaten van onderzoek van gerelateerde gebieden. Document Design is volgens Schriver (1989a;1997) op te delen in vijf deelgebieden.
De vijf deelgebieden zijn: •
onderzoek naar schrijvers
•
onderzoek naar lezers
•
onderzoek naar tekstontwerp
•
onderzoek naar tekstevaluatie
•
onderzoek gericht op communicatietechnologieën
De vijf deelgebieden die Schriver (1989a;1997) onderscheidt kenmerken zich door verschillende doelen. De doelen worden per gebied kort samengevat. Het eerste gebied richt zich op onderzoek naar schrijvers. Het doel van onderzoek is hier tweeledig, er wordt aan de ene kant gekeken naar het proces van schrijven en aan de andere kant naar hoe de context de schrijver beïnvloedt.
Het tweede gebied, onderzoek naar lezers, onderzoekt volgens Schriver (1989a;1997) de doelstellingen, verwachtingen, informatievereisten, voorkeuren, prestatiecapaciteiten en leerstrategieën van lezers met verschillende achtergronden (o.a. verschil in opleiding en ervaring). Daarnaast richt het onderzoek zich volgens haar op de taalkundige capaciteiten, eerdere kennis en leesvaardigheid van lezers.
Het derde gebied, onderzoek naar tekstontwerp, betreft volgens Schriver (1989a;1997) de gevolgen van verschillende tekst ontwerpen, zowel visueel als tekstueel, op het begrip, de prestatie en de tekstvoorkeur van lezers.
18
Onderzoek naar tekstevaluatie kenmerkt zich door het ontwikkelen, verfijnen en testen van alternatieve methoden voor de beoordeling van de doeltreffendheid van een tekst. Tot slot onderzoek dat is gericht op communicatietechnologieën. In dit kader wordt het effect van het informatiemedium op lezers onderzocht. Bovendien worden in deze context de effecten van informatiestructuren op lezers onderzocht, aldus Schriver (1989a;1997).
Het tekstevaluatieschema, de naam geeft het in principe al aan, is een instrument waarmee teksten geëvalueerd kunnen worden en kan zodoende worden ondergebracht in het door Schriver onderscheidde deelgebied, onderzoek naar tekstevaluatie. Vandaar dat het betoog zal worden vervolgd met tekstevaluatieonderzoek. Schriver (1989a;1997) is van mening dat tekstevaluatieonderzoek zich in de jaren dertig voornamelijk richtte op het ontwikkelen van formules om de leesbaarheid van teksten vast te stellen. Tegenwoordig is het volgens haar van groter belang om onderzoek te doen naar de persuasiviteit, de begrijpelijkheid, de onthoudbaarheid en de bruikbaarheid van teksten. Schriver (1989a) zegt: “Because textevaluation research is centrally concerned with discovering ways to decide whether what we write works, it is perhaps the most critical research area.”(p. 321).
2.2.1
Typen van evaluatie
In de vorige paragraaf is het ontstaan en het doel van Document Design toegelicht en zijn de door Schriver onderscheidde deelgebieden van Document Design behandeld, maar het is ook van belang om stil te staan bij de verschillende typen van evaluatie. Scriven (1967) introduceerde in de jaren zestig het onderscheid tussen twee typen van evaluatie: formatieve en summatieve evaluatie. Formatieve evaluatie is ondersteunend bij de verbetering van ontwikkelde producten. Ze levert daarvoor de input en wordt uitgevoerd door, of in opdracht van iemand die het product in kwestie kan verbeteren (Scriven, 1967). De evaluatie is dus gericht op de optimalisering van een product in ontwikkeling (het proces). Volgens Scriven (1967) wordt summatieve evaluatie echter niet door of in opdracht van verbeteraars verricht, maar door of in opdracht van besluitvormers. Zij gebruiken de evaluatieve conclusies voor andere doeleinden dan
19
ontwikkelingsdoeleinden, bijvoorbeeld om te beslissen of men iets moet kopen, financieren, stopzetten of niet (Scriven, 1967).
Scriven is niet de enige auteur die over de twee typen van evaluatie publiceert. Brug, Schaalma, Kok, Meertens en van der Molen (2003) hebben het in het kader van tekstevaluatie over procesevaluatie en effectevaluatie. Bij procesevaluatie wordt gekeken of de beoordeling of de interventie wel is uitgevoerd zoals bedoeld en of zij wel terechtkwam bij de mensen waarvoor het was bedoeld. Bovendien wordt gekeken of de evaluatie door die mensen wel begrepen en gewaardeerd werd (Brug et al., 2003). Met effectevaluatie wordt de beoordeling van het effect van een interventie bedoeld. De auteurs wijzen er echter op dat een procesevaluatie niet los staat van een effectevaluatie (Brug et al., 2003). Schellens en Steehouder (1994) menen dat de term tekstontwerp zowel naar een product als naar een proces kan verwijzen. Zij zijn van mening dat ‘in het eerste geval de term verwijst naar de tekstopzet of (concept-) tekst; in het tweede geval naar de totstandkoming van de tekst’. (p. 161).
Naast de bovengenoemde typeringen van evaluatie, wordt volgens De Jong en Schellens (2000) in het verlengde van het verschil tussen formatieve en summatieve evaluatie in de communicatiepraktijk, onderscheid gemaakt tussen enerzijds pretesten en anderzijds effectevaluatieonderzoek. Over pretesten zeggen De Jong en Schellens (1995):
Pretesten is het gericht verzamelen van informatie over een (voorlichtings)produkt bij een deel van het te bereiken publiek, met als doel na te gaan of het produkt de gekozen doelstellingen kan realiseren en/of na te gaan welke verbeteringen mogelijk zijn, zulks nog voor het produkt in een definitieve versie aan het publiek wordt aangeboden. (p. 7/8).
De overeenkomst tussen pretesten en formatieve evaluatie is dan ook groot, maar de term formatieve evaluatie dekt meer dan de pretest alleen, aldus de auteurs. De Jong en Schellens (1995) zijn van mening dat expertbeoordelingen en bureauanalyses ook onder de term formatieve evaluatie vallen. Bovendien kan formatieve evaluatie op verschillende
20
plaatsen in het communicatiekundig ontwerpproces worden ingezet, maar er wordt alleen over formatieve evaluatie gesproken wanneer het onderzoek gericht is op het optimaliseren van een nieuwe versie. Mochten de tekortkomingen van een product namelijk niet verholpen kunnen worden, dan moet het als summatief worden geclassificeerd (De Jong & Schellens, 1995).
Het tekstevaluatieschema, waar zoals gezegd de kwaliteit op het punt van de tekststructuur van wordt bepaald, zou uiteindelijk multifunctioneel van karakter moeten zijn, dat wil zeggen dat het in verschillende stadia van het documentontwerpproces (formatief of summatief) kan worden ingezet. Dit onderzoek richt zich op de formatieve evaluatiefunctie (het proces) van het tekstevaluatieschema, vandaar dat het betoog nu wordt vervolgd met het doel van formatieve evaluatie.
2.2.2
Doel van formatieve evaluatie
Om te bepalen wat voor soort formatieve evaluatie moet worden uitgevoerd is het belangrijk om het doel (aangeduid als de functie) van de evaluatie helder te krijgen. Het is volgens De Jong en Schellens (2000) belangrijk om te bepalen welke functie de evaluatie heeft in het communicatiekundig ontwerpproces. Zij onderscheiden drie evaluatiefuncties voor formatieve evaluatie, te weten: toetsing, probleemopsporing en keuzeverantwoording. Bij de toetsende functie wordt gekeken in hoeverre met het ontwerp de beoogde effecten bereikt kunnen worden. Er wordt dus een oordeel gegeven over de mate waarin een ontwerp voldoet. Deze evaluatie is vaak kwantitatief van aard. De tweede functie, de probleemopsporende functie, heeft de functie eventuele gebreken in een uiting op het spoor te komen en die vervolgens door revisie te verhelpen. Deze evaluatie is normaal gesproken kwalitatief van aard. Van een keuzeverantwoordende functie is sprake wanneer in het ontwerpproces is toegewerkt naar een aantal alternatieve versies van een bepaalde uiting. De evaluatie zou het dan mogelijk moeten maken om uit meerdere ontwerpversies te kiezen, aldus De Jong en Schellens (2000).
21
De tweede functie, de probleemopsporende functie, verdient in dit onderzoek de meeste aandacht aangezien het tekstevaluatieschema vooral deze functie moet vervullen. Schellens en Maes (2000) wijzen erop dat formatieve evaluatie vaak een probleemopsporende functie heeft. Er wordt dan nagegaan of er zich onder de beoogde doelgroep problemen voordoen op het terrein van begrip, waardering, acceptatie, relevantie en volledigheid van de concepttekst. Vervolgens wordt naar aanleiding van de feedback de tekst herzien. Naar de mening van De Jong en Schellens (2000) wordt bij een probleemopsporende functie niet gestreefd naar samenvattende uitspraken over de waarde van het ontwerp, maar naar een divergente lijst van mogelijke problemen in de uiting. Met andere woorden, de effectiviteit van het ontwerp wordt niet bepaald, maar er worden beslissingen ondersteund die bedoeld zijn om de ontwerpeffectiviteit te vergroten. De probleemopsporende evaluatiefunctie heeft zijn voor- en nadelen. Een nadeel is dat bij een probleemopsporende evaluatie wellicht niet zoveel proefpersonen kunnen worden ingeschakeld als bij een toetsende evaluatie. Een voordeel bij deze manier van evalueren is echter dat de proefpersonen meer op de voet worden gevolgd, dan bij een toetsende en keuzeverantwoordende evaluatie (De Jong & Schellens, 2000). Tot slot is volgens De Jong en Schellens (2000) een probleemopsporende evaluatie alleen zinvol als er ruimte is voor een grondige revisieronde, waarin de geconstateerde problemen verholpen kunnen worden.
2.2.3
Dimensies van evalueren
In het voorgaande is het doel van formatieve evaluatie besproken. De volgende stap is het bespreken van de dimensies van evalueren. Het is namelijk van belang te weten op welke dimensies gebruikers een ontwerp, in dit geval HIV/AIDS-voorlichtingsteksten, dient te evalueren. Dat wil zeggen op welke aspecten een formatieve evaluatie zich moet richten. De Jong en Schellens (2000) onderscheiden acht aspecten als ontwerpafhankelijke voorwaarden voor effectief ontwerp. Het betreft de mate waarin een ontwerp (in dit geval een HIV/AIDS-voorlichtingstekst):
22
•
uitnodigt tot contact, dat wil zeggen dat de gebruiker in contact komt met de boodschap;
•
de gebruiker tot de juiste selectie van de relevante ontwerpelementen brengt;
•
voor de gebruiker op hoofdpunten begrijpelijk is;
•
door de gebruiker geaccepteerd wordt, dat wil zeggen dat de gebruiker het ontwerp als juist en realistisch beschouwt;
•
als relevant en volledig door de gebruiker ervaren wordt;
•
wat betreft de inhoud, structuur en vormgeving positief gewaardeerd wordt door de gebruiker;
•
gemakkelijk toepasbaar is door de gebruiker;
•
gemakkelijk te onthouden is voor de gebruiker.
De Jong en Schellens (2000) zijn van mening dat men in de praktijk een evaluatie richt op de voorwaarden die voor de effectiviteit het meest cruciaal zijn en waarover de onzekerheid het groots is. Dat wil niet zeggen dat alle voorwaarden in de formatieve evaluatie meegenomen hoeven te worden. Kijkend naar het tekstevaluatieschema valt op dat het schema uit verschillende onderdelen bestaat, te weten: bron, doelgroep, inhoud, doel van de tekst, waardeappèl, overredingsmechanismen, taalgebruik en stijl, tekststructuur, tekst en beeld en lay-out. Volgens Rodenburg en De Stadler (2003) zijn bovenstaande onderdelen (aspecten) van groot belang bij het analyseren en evalueren van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten. Deze onderdelen zijn cruciaal voor de effectiviteit van de HIV/AIDS-voorlichtingstekst en zijn daarom opgenomen in het tekstevaluatieschema.
In dit onderzoek wordt zoals gezegd de kwaliteit van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema bepaald. Er is voor het onderdeel tekststructuur gekozen, omdat de praktische uitvoerbaarheid van dit onderdeel dikwijls negatief wordt beïnvloed door de lengte van het instrument zelf en door de lengte van de voorlichtingstekst waarop het onderdeel toegepast moet worden (Rodenburg & De Stadler, 2003, p. 13).
Steehouder (2000) geeft aan dat uit experimenteel onderzoek naar teksteffecten blijkt dat de effectiviteit van teksten in hoge mate wordt beïnvloed door de structuur. Over
23
structuur van een tekst zegt Steehouder (2000): ‘Het uitgangspunt is dat een tekst een geheel is dat bestaat uit een aantal onderdelen. Structuur is datgene wat maakt dat die onderdelen één geheel vormen.’ (p. 204). Steehouder et al. (1999) maken onderscheid tussen de innerlijke en uiterlijke structuur van een tekst. De innerlijke structuur van een tekst zorgt ervoor dat de tekst meer is dan een verzameling losse stukjes. Een goede innerlijke structuur zorgt voor inhoudelijke samenhang en een duidelijke lijn in de tekst. De innerlijke structuur wordt zichtbaar door de uiterlijke structuur, want door middel van hulpmiddelen (bijvoorbeeld titels, structuuraanduidende woorden, kopjes etc.) kan de lezer de inhoudelijke structuur van de tekst volgen. Een goede uiterlijke structuur maakt een tekst duidelijker. Uit het bovenstaande kan afgeleid worden dat de effectiviteit van een tekst valt of staat met de structuur, vandaar de keuze om de kwaliteit van het onderdeel tekststructuur te bepalen.
Tot nu toe is in dit hoofdstuk aandacht geschonken aan hetgeen onder Document Design en formatieve evaluatie verstaan dient te worden, welke functie de evaluatie in het communicatiekundig proces vervult en zijn de dimensies van evalueren behandeld. Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat formatieve evaluatie in dienst staat van het verbeteren van een ontwerp. Dit heeft zowel inhoudelijke als praktische consequenties voor de te gebruiken evaluatiemethoden en- technieken. Deze moeten namelijk, naast het aandragen van informatie over de mate waarin een tekst voldoet, ook informatie aandragen over de mate waarin geconstateerde problemen in de tekst verbetering nodig hebben. Het betoog zal daarom vervolgd worden met de evaluatiemethoden die in dit verband gebruikt kunnen worden.
2.2.4
Tekstevaluatiemethoden
In het kader van tekstevaluatiemethoden wordt onderscheid gemaakt tussen tekst-, expert-, en doelgroepgerichte methoden (Schriver, 1989b). De drie methoden worden hieronder toegelicht. Het onderscheid is volgens Schriver (1989b) gebaseerd op de bron die de informatie ter verbetering van de concepttekst aandraagt.
24
Bij tekstgerichte methoden gaat het om methoden waarmee de ontwerper zelf, op basis van een analyse, een conceptboodschap kan evalueren en daar de kwaliteit van kan bepalen. Schriver (1989b) noemt de volgende voorbeelden van tekstgerichte methoden: leesbaarheidsformules, computeranalyses, richtlijnen & regels, en checklists. Eerstgenoemde methode gebruikt formules die op grond van woord-en zinskenmerken voorspellingen doet over de begrijpelijkheid van een tekst. Onder computeranalyses worden automatische methoden verstaan, die voor de beoordeling van teksten worden gebruikt. Richtlijnen en regels zijn methoden die gericht zijn op het geven van schrijversadvies op taalkundige, stilistische of grafische eigenschappen van een tekst en tot slot checklists; schema’s die men gebruikt voor de beoordeling van tekstuele aspecten (Schriver, 1989b).
Volgens Schriver (1989b) zijn bij expertgerichte methoden de evaluaties gebaseerd op oordelen van deskundigen over het ontwerp. Expertgerichte evaluaties nemen volgens De Jong en Schellens (1998) een belangrijke plaats in bij formatieve evaluatie. Bij de expertgerichte methode moet worden gedacht aan de inschakeling van twee soorten experts: communicatie- en doelgroepdeskundigen (De Jong & Schellens, 1998). Onder de eerste groep vallen bijvoorbeeld ‘peers’ en experts. Wanneer gesproken wordt over ‘peers’ dan moet men denken aan directe collega’s en experts zijn specialisten met een voor de boodschap relevante deskundigheid. Intermediairs worden vaak als doelgroepdeskundigen ingezet, aangezien zij op grond van hun ervaringen met de doelgroep feedback kunnen geven op de publieksafstemming van de boodschap. Volgens De Jong en Schellens (2000) wordt vooral in het beginstadium gebruik gemaakt van expertbeoordelingen. Het gebruik van expertgerichte beoordelingen heeft zowel voor- als nadelen. Een voordeel is dat op deze manier informatie wordt verzameld die niet door lezers kan worden gegeven. Zo kunnen experts vanwege hun deskundigheid specifieke problemen in een tekst opmerken. Het nadeel is echter dat beoordelingen van deskundigen persoonsgebonden informatie kan opleveren, dat wil zeggen dat er sprake kan zijn van een persoonlijke voorkeur.
25
Doelgroepgerichte (ook wel gebruikers- of lezersgerichte) methoden zijn gebaseerd op informatie afkomstig van de toekomstige gebruikers van het ontwerp. Een aantal leden uit de doelgroep van de tekst geeft hun oordeel over de geschiktheid ervan. Voorbeelden hiervan zijn surveys, plus-en-minmethode en user edits. Eerstgenoemde zijn vaak schriftelijke, mondelinge of telefonische enquêtes voor het evalueren van tekstkwaliteit. Bij de plus-en-minmethode wordt aan de proefpersoon gevraagd om een document te lezen en plussen en minnen in de kantlijn te zetten op plaatsen waar ze positieve of negatieve leeservaringen hebben en user edits zijn methoden waarbij de gebruiker wordt geobserveerd terwijl hij/zij handelingen verricht met behulp van een handleiding.
Schriver (1989b) geeft de voorkeur aan doelgroepgerichte methoden boven tekst- en expertgerichte methoden. Zij is van mening dat doelgroepgerichte methoden betere informatie geven over de reacties van lezers en de kwaliteit van teksten dan tekstgerichte methoden. Bovendien maken doelgroepgerichte methoden meer gebruik van exacte, empirische methoden van onderzoek vanwege de betrouwbaarheid. Volgens Schriver (1989b) zouden de doelgroepgerichte methoden beter geschikt zijn om globale problemen op te sporen. Tekstgerichte methoden brengen volgens haar vooral problemen op woorden zinsniveau aan het licht.
Wat Rodenburg en De Stadler (2003) echter opmerken is dat het belang van doelgroepgerichte methoden niet overschat moet worden. In dit verband tonen Lentz en Pander Maat (1993) aan dat lezers over het algemeen juist niet in staat zijn om alle tekortkomingen van een tekst op te sporen. De gemiddelde lezer heeft eenvoudig niet de linguïstische kennis in huis om vooral hoger gelegen problemen in de tekst te identificeren (zoals problemen met de inhoud, coherentie, paragrafen etc.). Bovendien zijn Lentz en Pander Maat (1993) van mening dat wanneer het beoordelingsschema aandachtspunten bevat die gericht zijn op de structuur en globale kenmerken van een tekst, tekstgerichte pretests wel degelijk adviezen opleveren voor deze niveaus (in Hoeken, 1998, p. 208). Net als Rodenburg en De Stadler (2003) adviseren Dumas en Redish (1993) in Hoeken (1998, p. 208) om tekst- en doelgroepgerichte methoden aanvullend te gebruiken. De potentiële problemen worden dan opgespoord door
26
tekstgerichte methoden en vervolgens geven de doelgroepgerichte methoden aan of de gesignaleerde problemen zich ook daadwerkelijk bij de doelgroep voordoen.
Het tekstevaluatieschema is ontwikkeld om HIV/AIDS-voorlichtingsteksten te kunnen analyseren en evalueren en is dus een tekstgerichte evaluatiemethode. Het tekstevaluatieschema is zoals gezegd een zogenaamde ‘checklist’- benadering tot tekstevaluatie. Het voordeel van een dergelijke methode is volgens De Jong en Schellens (1995) ‘dat de beoordeling van de tekst niet globaal (totaal oordeel), maar analytisch plaatsvindt’. (p. 68). De tekst wordt namelijk op een aantal deelaspecten geëvalueerd, wat van belang is voor het herzien van de tekst (De Jong & Schellens, 1995). Bovendien zijn tekstgerichte evaluatiemethoden vaak goedkoop in gebruik. Als onderzoeksmethode is in dit onderzoek echter de expertgerichte methode toegepast. De kwaliteit van het onderdeel tekststructuur wordt namelijk bepaald door tekstexperts (-in-wording) het onderdeel toe te laten passen op een bestaande HIV/AIDS-voorlichtingstekst. Zodoende is gekeken in hoeverre het onderdeel tekststructuur geschikt is om HIV/AIDS-voorlichtingsteksten te analyseren en evalueren. Met andere woorden, er is gekeken of het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema betrouwbaar, valide, hanteerbaar en bruikbaar is (zie paragraaf 2.6). In hoofdstuk 4 wordt de onderzoeksmethode behandeld. Allereerst wordt het betoog vervolgd met cultuurverschillen die van invloed kunnen zijn op de verwerking van een tekst, de gebruikte evaluatiemethoden en het ontwerp van teksten.
2.3 Cultuurverschillen
Zuid-Afrika is een land met veel verschillende culturen, kleuren (zwarten, blanken kleurlingen en Indiërs) en talen. Helaas wordt in de bestaande voorlichting over HIV/AIDS nog te weinig rekening gehouden met deze diversiteit en mag geconcludeerd worden dat de voorlichting mede hierdoor weinig tot geen resultaat heeft. Het mag duidelijk zijn dat het in de toekomst van groot belang is dat HIV/AIDS-voorlichting meer inspeelt op culturele verschillen, zodat de effectiviteit van deze voorlichting toeneemt. Er dient meer rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van de doelgroep
27
en tevens moet onderzocht worden welke effecten preventiecampagnes op de ZuidAfrikaanse bevolking hebben gehad.
Naast de culturele diversiteit van de doelgroep van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten in Zuid-Afrika vormt het verschil in achtergrond tussen tekstschrijvers en doelgroepdeskundigen en de doelgroep een probleem. Een schrijver kan bijvoorbeeld bewust of onbewust waarden in een tekst verwerken die in zijn ogen belangrijk zijn, maar voor de doelgroep minder of totaal niet van belang zijn. Wanneer het gaat om tekst- of expertevaluatie dan kunnen verschillende achtergronden van tekstschrijvers in ZuidAfrika een invloed hebben op de uitkomsten van het gebruik van evaluatie-instrumenten. In dit onderzoek is dit laatste aspect belangrijk, aangezien tekstschrijvers in de toekomst het tekstevaluatieschema moeten gaan toepassen en de kans bestaat dat verschillen in analyse en evaluatie worden waargenomen. Daarom wordt in dit onderzoek, naast het bepalen van de kwaliteit van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur, gekeken of effecten van cultuurverschillen zijn waar te nemen in het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur. Alvorens dieper wordt ingaan op cultuurverschillen, wordt allereerst het begrip cultuur behandeld.
2.3.1
Cultuur
In de literatuur zijn verschillende definities te vinden van het begrip cultuur. Cultuur is volgens van der Werf te omschrijven als ‘het geheel van voorstellingen, opvattingen, kennis, waarden en normen dat mensen als lid van een samenleving overdragen en verwerven door middel van bewuste en onbewuste leerprocessen’. (Van der Werf, 1998, p. 87). Over cultuur zegt Hofstede: ‘Cultuur is de collectieve mentale programmering die de leden van één groep of categorie mensen onderscheidt van die van andere.’ (Hofstede 2001, p. 16). Met mentale programmering worden de patronen van denken, voelen en potentieel handelen bedoeld die in de loop van iemands leven zijn aangeleerd. Volgens Hofstede (2001) manifesteren cultuurverschillen zich op verschillende manieren. Er zijn vele termen die worden gebruikt om cultuuruitingen te beschrijven, maar de termen symbolen, helden, rituelen en waarden beslaan volgens Hofstede (2001) het begrip
28
cultuur vrij volledig. De termen worden visueel afgebeeld als de schillen van een ui, waarbij symbolen de meest oppervlakkige lagen en waarden de diepste lagen van een cultuur vertegenwoordigen. Dat wil zeggen dat de kern van cultuurverschillen in de waardehiërarchieën zit. Daartussenin vindt men de helden en rituelen (zie figuur 2).
Figuur 1 Het ui-diagram: cultuuruitingen van oppervlakkig naar diep (Hofstede, 2001)
Onder symbolen worden de woorden, gebaren, afbeeldingen of voorwerpen verstaan met een betekenis die alleen begrepen wordt door de leden van de cultuur. Helden zijn personen, dood of levend, echt of fictief, met eigenschappen die in een cultuur hoog in aanzien staan, en die daarom fungeren als gedragsmodellen. Rituelen zijn collectieve activiteiten die technisch gesproken overbodig zijn om het gewenste doel te bereiken, maar die binnen een cultuur als sociaal essentieel worden beschouwd; zij worden dus verricht omwille van zichzelf. Tot slot wordt de kern van een cultuur gevormd door waarden.Waarden zijn een collectieve neiging om een bepaalde gang van zaken te verkiezen boven anderen (Hofstede, 2001).
In dit onderzoek zijn Nederlandse en blanke Zuid-Afrikaanse tekstexperts (-in-wording) als respondenten gebruikt. Van laatstgenoemde groep wordt allereerst een algemeen beeld van de cultuur geschetst. De blanke bevolking van Zuid-Afrika bestaat uit afstammelingen van Nederlandse, Franse en Duitse kolonisten, de nakomelingen van Britse kolonisten en immigranten uit Zuid- en Oost-Europa die in de 20ste eeuw naar Zuid-Afrika kwamen. Volgens Haape en Van Heerden (1994) hebben Afrikaners een
29
ongekend onafhankelijkheidsstreven en hun politiek heeft altijd grotendeels in het teken gestaan van nationale en culturele onafhankelijkheid. Het Afrikaans, ontstaan uit het Nederlands zoals dat in de Middeleeuwen in Holland en Vlaanderen werd gesproken, is een sterk bindende factor (Müller, 1994). Religie speelt in het leven van de Afrikaners een belangrijke rol. Het christelijke geloof werd geïntroduceerd door calvinistische Nederlanders die de Kaap de goede hoop koloniseerde. In die tijd werd alleen de Nederduits Gereformeerde kerk getolereerd. Van de blanke Afrikaners mag gezegd worden dat ze trots zijn op hun afkomst. In hoofdstuk 4, paragraaf 4.5, worden de respondenten in het kader van de onderzoeksmethode behandeld.
Hoewel elke cultuur zijn eigen symbolen, helden, rituelen en waarden heeft kan er binnen een cultuur wel sprake zijn van meer of minder variatie. Mensen zijn namelijk gevarieerd en iedereen gaat anders met zijn of haar cultuur om. Voor HIV/AIDS-voorlichting is het belangrijk dat men zoveel mogelijk rekening probeert te houden met de specifieke kenmerken van de doelgroep en dat de voorlichting zich richt op de waarden die de doelgroep belangrijk vindt. Daarbij moet aandacht zijn voor het cultureel relativisme, dat wil zeggen dat er naar culturen wordt gekeken zonder deze naar waarden en normen van een andere cultuur te beoordelen. Het tekstevaluatieschema probeert rekening te houden met de waarden en normen die de doelgroep belangrijk vindt. De vragen van het onderdeel waardeappèl bijvoorbeeld, hebben als doel het erachter komen of aan bepaalde waarden, die door de doelgroep belangrijk worden gevonden, wordt geappelleerd. Bovendien wordt er als dit gebeurt, gekeken of dit effectief is.
Om cultuurverschillen vast te kunnen stellen moeten culturen met elkaar vergeleken worden, maar het vergelijken van culturen is niet gemakkelijk. Er zijn zoveel verschillende aspecten die erbij komen kijken dat een cultuur niet zomaar in te delen is in algemene termen. Een methode om culturen te vergelijken is volgens de cultuurdimensies van Hofstede (2001). Dit wordt ook wel de theorie van de ‘culturele variabiliteit’genoemd. In de volgende paragraaf worden de dimensies toegelicht.
30
2.3.2
Theorie van de culturele variabiliteit
Cultuurverschillen worden vaak getypeerd aan de hand van zogenaamde cultuurdimensies. Deze cultuurdimensies zijn ontstaan uit onderzoek dat Hofstede (2001) verrichtte in de jaren zestig en zeventig. In het onderzoek heeft hij de waarden van mensen in meer dan vijftig landen bij de multinationale onderneming IBM onderzocht. In dit onderzoek waren de proefpersonen, met uitzondering van hun nationaliteit, in alle opzichten gelijk en hierdoor zouden nationale verschillen duidelijk worden. Hofstede (2001) kwam tot de conclusie dat de respondenten gelijke problemen ervoeren, maar dat de oplossingen per land verschilden. Uit statistische analyses van de data van de IBMvragenlijsten leidde Hofstede (2001) af dat verschillen tussen nationale culturen te herleiden zijn tot slechts vier basiswaarden. Deze vier basiswaarden staan voor culturele dimensies. Een dimensie is een aspect van waaruit een cultuur met een andere cultuur kan worden vergeleken (Hofstede, 2001). Hij noemt de vier dimensies: •
machtafstand (van klein naar groot)
•
individualisme versus collectivisme
•
masculiniteit versus femininiteit
•
onzekerheidsvermijdig (van zwak naar sterk)
Op basis van onderzoek in Aziatische landen voegde Hofstede later nog een vijfde dimensie toe, te weten de dimensie korte termijngerichtheid versus lange termijngerichtheid.
Een andere dimensie die men in de literatuur tegenkomt en die meestal toegevoegd wordt aan Hofstede’s theorie van de ‘culturele variabiliteit’ betreft de context van communicatie, geformuleerd door de antropoloog E.T. Hall. E.T. Hall (1976) maakt namelijk onderscheid tussen contextgevoelige (high-context) en weinig contextgevoelige (low-context) culturen. Een sterke context (high-context) betekent dat er weinig hoeft te worden gezegd of geschreven, omdat de meeste informatie al besloten ligt in de omgeving of in de veronderstelde vóórkennis van de persoon. Een zwakke context (low-
31
context) betekent dat de informatie grotendeels vervat is in een expliciete code. Deze vorm is volgens Hofstede (2001) typerend voor individualistische samenlevingen. Verschillende auteurs hanteren de dimensie individualisme-collectivisme als centraal concept voor begrip van culturele waarden, sociale systemen en culturele patronen (b.v. Gudykunst, 1991; Han & Shavitt, 1994). Zij zijn van mening dat op basis van deze dimensie algemene verschillen tussen culturen gedefinieerd kunnen worden. Hall, De Jong & Steehouder (2003, p. 255) geven aan dat vergelijkend onderzoek van TingToomey (1998) heeft aangetoond dat de dimensie individualisme-collectivisme de belangrijkste is als het gaat om verschillen tussen culturen.
Om culturele oriëntaties te bepalen wordt dus regelmatig gebruik gemaakt van de dimensie individualisme-collectivisme van Hofstede (2001). Proefpersonen kunnen dan individualistisch scoren, dat wil zeggen dat zij waarde hechten aan het feit dat onderlinge banden tussen individuen los zijn: iedereen wordt geacht uitsluitend te zorgen voor zichzelf en voor zijn of haar naaste familie. Wanneer proefpersonen collectivistisch scoren dan betekent dit dat zij als individuen vanaf hun geboorte opgenomen zijn in sterke, hechte groepen, die hun levenslang bescherming bieden in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit (Hofstede, 2001).
Zoals al eerder in dit verslag is vermeld, zijn in dit onderzoek Nederlandse en ZuidAfrikaanse tekstexperts (-in-wording) als respondenten gebruikt. Wanneer gekeken wordt naar de Individualisme-index voor 53 landen van Hofstede (2001) dan neemt Nederland de 4e/5e plaats in op de Individualisme-index, en Zuid-Afrika de 16e plaats. Nederland heeft namelijk een IDV-score van 80 en Zuid-Afrika een IDV-score van 65. Een lage IDV-score staat voor collectivistische samenlevingen en een hoge voor individualistische. Jansen, van Baal en Bouwmans (2005) wijzen er echter op dat wel rekening gehouden moet worden met het feit dat gedurende het verzamelen van de data van Hofstede apartheid heerste in Zuid-Afrika. Zij geven aan dat blanke Zuid-Afrikanen wellicht overheersten in het onderzoek van Hofstede, terwijl zwarte en gekleurde Zuid-Afrikanen duidelijk de minderheid vormden. Volgens Jansen et al. (2005, p. 6) zou dit aan de ene kant de overeenkomsten verklaren tussen de uitkomst van Zuid-Afrika en landen zoals
32
Groot-Brittannië (IDV-score 89), Australië (IDV-score 90) en Nieuw-Zeeland (IDVscore 79) en aan de andere kant de verschillen tussen de score van Zuid-Afrika en andere landen in Afrika.
Tegenwoordig wordt veel onderzoek uitgevoerd waarbij de culturele achtergrond van de proefpersoon wordt bepaald. Bij Document Design onderzoek bijvoorbeeld, wordt gekeken hoe de interactie tussen document- en ontvangerskenmerken de functionaliteit van een document bepaalt. In de volgende paragraaf wordt onderzoek naar cultuurverschillen in het kader van Document Design beschreven.
2.4 Onderzoek naar cultuurverschillen in het kader van Document Design
Hoeken en Korzilius (2001) geven aan dat onderzoek naar tekstontwerp inmiddels binnen het taalbeheersingonderzoek een eigen en herkenbare plaats heeft gevonden, maar dat dit soort onderzoek zich vooral richt op de communicatie tussen lezers- en tekstkenmerken binnen één cultuur. Aangezien teksten in toenemende mate gelezen en gebruikt worden door lezers uit verschillende culturen, dient de schrijver bij het ontwerpen van teksten rekening te houden met eventuele cultuurverschillen (Hoeken & Korzilius, 2001). Dat er sprake kan zijn van cultuurverschillen bij documenten tonen Le Pair, Crijns en Hoeken (2000) in het artikel van Hoeken en Korzilius (2001) aan. Zij geven een overzicht van onderzoek op het gebied van cultuurverschillen in persuasieve teksten. De meeste onderzoeken daarvan zijn corpus analyses, waarbij verzamelingen van advertenties uit verschillende landen werden geanalyseerd op basis van de hoeveelheid en soort informatie, gehanteerde strategie, het waardeappèl en het beeldgebruik. Uit het onderzoek leiden zij af dat ruim 60% van de vergelijkingen tussen landen, significante verschillen opleverden in de mate waarin reclamemakers, reclames overtuigend vonden.
In dit onderzoek is het van belang om te weten of cultuurverschillen tussen tekstexperts een invloed hebben op het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema. In de volgende subparagrafen worden daarom allereerst twee onderzoeken besproken waarbij de culturele achtergrond van de lezer is onderzocht in het kader van HIV/AIDS-
33
preventieteksten. In het eerste onderzoek is gekeken in hoeverre de culturele achtergrond van de lezer van invloed is op de effectiviteit van een ‘fear appeal’ in HIV/AIDSpreventieteksten (Murray-Johnson et al., 2001). Een ‘fear appeal’ is volgens Hoeken (1998) een strategie van appelleren aan de angst van de lezers voor de onwenselijke gevolgen voor de eigen gezondheid. Burgoon (1990) stelt dat ‘naarmate de angst groter is, de lezer meer geneigd zal zijn om het gepropageerde standpunt over te nemen’. (geciteerd in Hoeken, 1998, p. 126). Het tweede onderzoek is een replicatieonderzoek van het onderzoek van Murray-Johnson et al. (2001) uitgevoerd door Jansen et al. (2005). Belangrijk bij beide onderzoeken is de vraag hoe de culturele achtergrond van de lezer is onderzocht.
Vervolgens wordt het onderzoek van Hall et al. (2003) besproken waarbij is onderzocht of de culturele achtergrond van proefpersonen een invloed heeft op de feedback die wordt verkregen bij een webevaluatie. De vragen die hierbij centraal staan, zijn: hoe is de culturele achtergrond van de proefpersonen bepaald en heeft deze invloed gehad op de feedback die is verkregen?
Tot slot wordt het onderzoek van Hoeken en Korzilius (2001) besproken. Zij bespreken problemen die kunnen ontstaan bij experimenteel onderzoek naar de betekenis van cultuurverschillen voor tekstontwerp en hoewel Hoeken en Korzilius experimenteel onderzoek als uitgangspunt nemen, zijn de problemen die zij aangeven belangrijk in het kader van dit onderzoek.
2.4.1
Culturele oriëntatie bij fear appeals
Tot op heden is er nog maar weinig onderzoek beschikbaar waarin de relatie wordt gelegd tussen de beoordeling van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten en de culture achtergrond van de lezer. Een uitzondering hierop vormt het onderzoek van MurrayJohnson et al. (2001) en het replicatieonderzoek van Jansen et al. (2005) dat daarop volgde. Deze onderzoeken zijn van belang voor dit onderzoek, aangezien in deze onderzoeken meetinstrumenten worden gepresenteerd die het mogelijk zouden moeten
34
maken om culturele oriëntatie te bepalen. Allereerst wordt het onderzoek van MurrayJohson et al. (2001) besproken en vervolgens het replicatieonderzoek van Jansen et al. (2005). Van beide onderzoeken worden alleen de hoofdpunten die van belang zijn voor dit onderzoek besproken.
Murray-Johnson et al. (2001) onderzochten in hoeverre de effectiviteit van fear appeals in HIV/AIDS-preventieteksten afhankelijk is van de culturele oriëntatie van proefpersonen. Zij voerden twee onderzoeken uit. Het eerste onderzoek, onder twee groepen Amerikaanse pubers, leed volgens Murray-Johnson et al. aan een aantal serieuze tekortkomingen. Daarom wordt op dit onderzoek hier niet ingegaan. Het tweede onderzoek, waarin Murray-Johnson et al. probeerden te achterhalen in hoeverre culturele oriëntatie van invloed is op de effectiviteit van diverse varianten van een fear appeal in HIV/AIDS-preventieteksten bij Amerikaanse en Taiwanese studenten, wordt hier wel besproken.
Het desbetreffende experiment betrof een 2 x 2 tussenproefpersoon ontwerp, waarbij twee variabelen werden gemanipuleerd: de tekstvariant en de culturele oriëntatie van de doelgroep. In het experiment werden twee tekstvarianten ingezet met als kern een verhaal over een meisje dat HIV-positief was. Verondersteld werd dat de twee verhalen de lezers angst zou inboezemen. In de ene variant, doordat de lezers bezorgd zouden worden over hun eigen lot als ze zelf besmet zouden worden en in de andere variant, doordat ze bezorgd zouden worden over het lot van hun familie. De verwachting was dat de tekstvariant waarin het lot van het meisje werd benadrukt vooral effectief zou zijn bij Amerikaanse studenten, van wie Murray-Johnson et al. (2001) op basis van onder meer het werk van Hofstede (1980) veronderstelden dat die overwegend idiocentrisch2 georiënteerd zouden zijn. Van de andere tekstvariant, waarin het lot van de familie werd benadrukt, werd verwacht dat deze vooral de Taiwanese studenten zou aanspreken, van wie werd verwacht dat die overwegend allocentrisch georiënteerd zouden zijn. De culturele oriëntatie van de 2 ‘Wanneer de eenheden van analyse geen culturen maar individuen zijn, worden in plaats van individualisme en collectivisme de termen idiocentrisme en allocentrisme gehanteerd.’ (Huiberts, Vollebergh & Meeus, 1999).
35
proefpersonen was vastgesteld middels een variant van de Individualisme-Collectivisme schaal (INDCOL) van Hui (1988).
De uitkomsten van het onderzoek weken echter in belangrijke mate af van de veronderstellingen over de culturele oriëntatie van de twee groepen studenten. Zo bleek namelijk dat de Amerikaanse studenten niet overwegend idiocentrisch, maar overwegend allocentrisch scoorden op de gebruikte variant van de INDCOL-schaal en dat de Taiwanese studenten in plaats van collectivistisch juist individualistisch scoorden op deze schaal. De verwachtingen van Murray- Johnson et al. (2001) dat de Taiwanese studenten collectivistisch georiënteerd en de Amerikaanse studenten individualistisch georiënteerd zouden zijn, bleken niet uit te komen. Murray-Johnson et al. (2001) geven in hun slotparagraaf aan dat in de toekomst meer verfijnde instrumenten gebruikt moeten worden voor het meten van idiocentrisme en allocentrisme. Bij voorkeur moet dan gedacht worden aan de instrumenten van Triandis, Chen en Chan (1998) die Murray-Johnson et al. (2001) aanbevelen, waarmee horizontale en verticale dimensies van idiocentrisme en allocentrisme gemeten kunnen worden. Volgens Triandis et al. (1998) kunnen de vragen, naast het bepalen van verschillen tussen culturen, ook individualisme en collectivisme op het individuele niveau meten.
Omdat de doeltreffendheid van fear appeal boodschappen in HIV/AIDS-voorlichting voor verschillende culturen zeer belangrijk is, besloten Jansen et al. (2005) om een replicatiestudie uit te voeren. Dit onderzoek had verschillende doelen. Het doel, het bepalen van de toegevoegde waarde van meer geavanceerdere instrumenten voor het meten van culturele variabelen op het individuele niveau, wordt in dit onderzoek besproken.
Replicatieonderzoek Jansen et al. (2005) hebben het tweede onderzoek van Murray-Johnson et al. (2001) gerepliceerd in Nederland, Spanje en Zuid-Afrika, waarbij naast de INDCOL-schaal twee andere meetinstrumenten werden gebruikt. In het onderzoek werd namelijk gebruik gemaakt van de door Murray-Johnson et al. (2001) aanbevolen scenariovragen (Triandis
36
et al., 1998) en van 32 stellingen (Singelis, Triandis, Bhawuk & Gelfand, 1995). Beide vragenlijsten zijn ontwikkeld om horizontale en verticale dimensies van idiocentrisme en allocentrisme te meten. Op grond van de Individualisme-index van Hofstede, werd verwacht dat Nederland het meest individualistisch zou zijn (rangorde 4/5 op de IDVindex), gevolgd door Zuid-Afrika (rangorde 16) en Spanje (rangorde 20). Bovendien werd verwacht dat de blanke Zuid-Afrikanen het meest individualistisch zouden zijn en de zwarte Zuid-Afrikanen het meest collectivistisch. De gekleurde Zuid-Afrikanen zouden hier ergens tussenin zitten (Jansen et al., 2005).
Het replicatieonderzoek toonde echter wat betreft de scores op de INDCOL-schaal aan, dat de culturele oriëntatie van de verschillende groepen niet in overeenstemming was met de verwachtingen. De proefpersonen scoorden namelijk niet zoals op grond van hun nationaliteit werd verwacht. Dit was ook het geval in het onderzoek van Murray-Johnson et al. (2001). Bovendien bleek de interne consistentie van de zestien scenariovragen behoorlijk zwak te zijn en de betrouwbaarheid van de 32 stellingen bleek ook niet bevredigend te zijn (Jansen et al., 2005).
Uit beide onderzoeken blijkt dat de gebruikte instrumenten om culturele oriëntatie te bepalen een twijfelachtige validiteit of een lage betrouwbaarheid hebben. Jansen et al. (2005) schrijven: ‘Further development of reliable and valid measures for cultural orientation and the testing of these instruments in varying contexts seems necessary to enable future fruitful cross-cultural and intercultural research.’ (p. 15).
In dit onderzoek is, ondanks de twijfelachtige validiteit en lage betrouwbaarheid van de instrumenten, toch gebruik gemaakt van de vragenlijsten van Triandis et al. (1998) en Singelis et al. (1995) om de culturele oriëntatie te bepalen. Deze instrumenten zijn om twee redenen toegepast: ten eerste om nogmaals de waarde van de instrumenten te bepalen en ten tweede, maar zeker niet het minst belangrijk, omdat er tot op heden nog geen alternatieve instrumenten zijn waarmee horizontale en verticale dimensies van idiocentrisme en allocentrisme gemeten kunnen worden.
37
2.4.2
Multiculturele website-evaluatie. Verschillen tussen individualistische en collectivistische proefpersonen
Dat de culturele achtergrond van proefpersonen een factor is die van invloed kan zijn op de feedback die bij een website-evaluatie wordt verkregen toont onderzoek van Hall et al. (2003) aan. In dit onderzoek is een website geëvalueerd met een combinatie van retrospectieve hardopdenkprotocollen3 en de plus-en-minmethode. Er werden twee groepen proefpersonen gebruikt: assistenten in opleiding uit een collectivistische, contextgevoelige cultuur (proefpersonen uit India, Indonesië, China, Turkije en Soedan) en assistenten in opleiding uit een individualistische, weinig contextgevoelige cultuur (proefpersonen uit Nederland). Hall et al. (2003) karakteriseerde het verschil tussen bovenstaande proefpersonen door een combinatie van Hofstedes (2001) dimensie individualisme-collectivisme en E.T. Halls (1977) onderscheid naar contextgevoeligheid. Dat wil zeggen dat de Afrikaanse en Aziatische proefpersonen collectivistisch (highcontext) en West-Europese proefpersonen individualistisch zouden zijn (low-context). Voorafgaand aan het onderzoek formuleerden Hall et al. (2003) zeven hypothesen. De hypothesen zijn als volgt: •
de plus-en-minmethode zal minder problemen aan het licht brengen bij proefpersonen uit collectivistische culturen dan bij proefpersonen uit individualistische culturen;
•
de retrospectieve hardopdenkprotocollen zullen evenveel problemen aan het licht brengen bij proefpersonen uit collectivistische culturen als bij proefpersonen uit individualistische culturen;
•
de proefpersonen uit collectivistische culturen zullen positiever oordelen over retrospectieve hardopdenkprotocollen dan de proefpersonen uit individualistische culturen;
•
de proefpersonen uit individualistische culturen zullen positiever oordelen over de plus-en-minmethode dan de proefpersonen uit collectivistische culturen;
3
De proefpersonen voeren taken uit met behulp van een website en hun handelingen worden opgenomen op video. Na afloop bekijken ze de video en proberen ze onder woorden te brengen wat ze gedacht hebben tijdens de uitvoering van de taken.
38
•
proefpersonen uit collectivistische culturen zullen in het hardopdenkonderzoek meer geneigd zijn om de schuld voor problemen tijdens de taakuitvoering bij zichzelf te zoeken dan proefpersonen uit individualistische culture;
•
in het retrospectieve hardopdenkonderzoek zullen proefpersonen uit individualistische culturen minder geneigd zijn om zich te houden aan de door de taken geïmpliceerde gebruikersrol dan proefpersonen uit collectivistische landen;
•
proefpersonen uit collectivistische culturen zullen meer geneigd zijn om directe en eufemistische formuleringen te kiezen voor de kritiek die ze hebben op de website dan proefpersonen uit individualistische culturen. (p. 258).
Om de plaats te bepalen van de proefpersonen op het continuüm collectivismeindividualisme werd gebruik gemaakt van de vier vragen uit Hofstedes IDV-index.
De resultaten die voor dit onderzoek het meest van belang zijn, worden in dit verslag besproken. Het eerste resultaat van het onderzoek van Hall et al. (2003) toont aan dat de individualisme-index van de twee groepen niet significant verschilde. De Nederlandse proefpersonen scoorden zoals verwacht. De Aziatische en Afrikaanse proefpersonen scoorden echter individualistischer dan op grond van hun nationaliteit werd verwacht. Hall et al. (2003) geven allereerst als mogelijke verklaring het type proefpersonen dat aan het onderzoek heeft deelgenomen. Hall et al. (2003) zeggen: ‘Door selectie- en/of assimilatieprocessen zouden onze proefpersonen uit Azië en Afrika minder collectivistische kenmerken kunnen hebben dan we op voorhand hadden aangenomen.’ (p. 264). Daarnaast zou volgens Hall et al. (2003) ervaring met de website bij de proefpersonen een rol gespeeld kunnen hebben. Zoals Diamantopoulos, Reynolds en Schlegelmilch (1994) in Hall et al. (2003) aangeven, kan voorkennis van invloed zijn op de feedback die de proefpersonen geven. Bij de bespreking van de resultaten wordt echter nog een belangrijke opmerking door Hall et al. (2003) gemaakt. Zij geven in het artikel namelijk aan dat de IDV-index geen bewezen valide maat is om cultuurverschillen te meten. Hall et al. (2003) zeggen: ‘Het gaat om vier items die vreemd genoeg geen inhoudelijke relatie hebben met typisch individualistische of collectivistische kenmerken, en dus hoogstens als predictor kunnen fungeren.’ (p. 264). Bovendien geven zij aan dat
39
Hofstede zelf ook niet onverdeeld optimistisch is over de betrouwbaarheid en validiteit van de IDV-index om individuele verschillen in kaart te brengen (p. 264).
Het tweede resultaat uit het onderzoek van Hall et al. (2003) laat zien dat de plus-enminmethode veel minder problemen aan het licht brengt bij proefpersonen uit een collectivistische cultuur. De retrospectieve hardopdenkprotocollen blijken minder gevoelig te zijn voor culturele invloeden, maar er waren wel verschillen. Uit het onderzoek bleek namelijk dat proefpersonen uit een collectivistische cultuur zich meer aan de gebruikersrol hielden die voortkwamen uit de taken die ze kregen. Bovendien kozen proefpersonen uit collectivistische landen vaker voor indirecte en eufemistische formuleringen (meer verbloemende formuleringen) dan individualistische proefpersonen (Hall et al., 2003).
Het tekstevaluatieschema is net als de hardopdenkmethode en de plus-en-minmethode een evaluatiemethode die gebruikt kan worden om de effectiviteit van een ontwerp te verhogen. In het geval van het tekstevaluatieschema kan de culturele achtergrond van de gebruikers (schrijvers) van invloed zijn op de feedback die wordt verkregen. Zoals Hall et al. (2003, p. 268) stellen, zou de waarde van het tekstevaluatieschema als evaluatiemethode echter cultuurafhankelijk moeten zijn. Dat wil zeggen dat het niet mogelijk zou moeten zijn dat het tekstevaluatieschema bij proefpersonen uit individualistische, weinig contextgevoelige culturen meer, minder of andere commentaren uitlokt dan bij proefpersonen uit collectivistische, contextgevoelige culturen. Voor dit onderzoek is het om bovengenoemde redenen van belang om na te gaan welke effecten van cultuurverschillen tussen Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts (-in-wording) in het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur zijn vast te stellen.
In de volgende paragraaf wordt stilgestaan bij een publicatie van Hoeken en Korzilius (2001). De publicatie van Hoeken en Korzilius geeft een beeld van de problemen waar een onderzoeker mee geconfronteerd kan worden bij onderzoek naar de invloed van cultuurverschillen op het ontwerpen van teksten.
40
2.4.3
Enkele problemen bij experimenteel onderzoek naar de relevantie van cultuurverschillen voor tekstontwerp
Dat experimenteel onderzoek naar de relevantie van cultuurverschillen voor het ontwerpen van teksten specifieke problemen met zich meebrengt tonen Hoeken en Korzilius (2001) aan. In het beschrijvende onderzoek naar de relevantie van cultuurverschillen voor tekstontwerp worden drie problemen behandeld die kunnen optreden bij experimenteel onderzoek naar cultuurverschillen in tekstontwerp. Hieronder worden de drie problemen puntsgewijs toegelicht. Allereerst het probleem van nationaliteit en interpretatie-exclusiviteit, vervolgens de wenselijkheid van equivalentie van documenten en meetinstrumenten en tot slot het probleem dat veroorzaakt wordt door verschillen in schaalgebruik.
Nationaliteit en interpretatie-exclusiviteit Hoeken en Korzilius (2001) noemen in hun publicatie het probleem van het gebruik van nationaliteit om de variabele cultuurverschil te operationaliseren. Ze stellen dat veel onderzoekers nationaliteit hanteren als operationalisatie van cultuurverschil. Het probleem hierbij is volgens Hoeken en Korzilius (2001) dat ‘naties op veel verschillende dimensies van elkaar verschillen. Elk van deze dimensies kan als verklaring dienen voor het gevonden verschil in overtuigingskracht van de appèls.’ (p. 345). Wanneer de nationaliteit wordt gebruikt om de variabele cultuurverschil te operationaliseren, dan is er geen sprake van interpretatie-exclusiviteit (interpretatie-exclusiviteit wil zeggen dat er maar één verklaring dient voor het gevonden verschil), aldus de auteurs.
Volgens Hoeken en Korzilius (2001) adviseren verschillende onderzoekers om op het niveau van de individuele proefpersoon een variabele te meten die samenhangt met het cultuurverschil (Singelis & Brown, 1995 in Hoeken & Korzilius, 2001). Hoeken en Korzilius (2001) stellen dat cultuurverschillen vaak beschreven worden op groepsniveau (zie b.v. Hofstede) en dat de beschrijvingen gebaseerd zijn op de gemiddelde reacties van de individuen uit die cultuur. Binnen die cultuur kunnen individuen echter sterk van elkaar verschillen. Het is volgens Hoeken en Korzilius (2001) dus van belang dat
41
onderzoekers variabelen, die gerelateerd zijn aan het cultuurverschil op groepsniveau, op individueel niveau meten.
In dit onderzoek worden twee instrumenten gebruikt, waarmee horizontale en verticale dimensies van idiocentrisme en allocentrisme gemeten kunnen worden. Er wordt in dit onderzoek dus, zoals verschillende onderzoekers adviseren, gemeten op het niveau van de individuele proefpersoon (b.v. Murray-Johnson et al., 2001; Triandis et al., 1998).
De wenselijkheid van equivalentie van documenten en meetinstrumenten Hoeken en Korzilius (2001) stellen dat in cross-culturele experimenten vaak verschillende versies van advertenties en vragen voor vragenlijsten gemaakt worden in één taal en vervolgens vertaald worden. Er wordt dan ervan uitgegaan dat beide documenten dezelfde betekenis hebben, maar hierbij kunnen problemen optreden omdat sommige begrippen cultuurspecifiek zijn en geen gelijkwaardig woord hebben in een andere cultuur (Hoeken & Korzilius, 2001). Hetzelfde probleem kan voorkomen bij het gebruik van illustraties.
Om equivalentieproblemen op te kunnen sporen verwijzen Hoeken en Korzilius (2001) naar Zhang en Gelb (1996). Laatstgenoemden pleiten namelijk voor de vertaal- en terugvertaal methode. Bij deze methode wordt bijvoorbeeld een Nederlandse versie van een vragenlijst vertaald in een Afrikaanse versie door één vertaler. Een andere vertaler vertaalt dan de Afrikaanse versie weer terug naar het Nederlands. Dit levert uiteindelijk twee Nederlandse versies op van dezelfde vragenlijst. Naarmate de twee Nederlandse vragenlijsten meer overeenkomen neemt de kans toe dat de Afrikaanse versie ook dezelfde betekenis heeft, maar als de Nederlandse versies op belangrijke punten van elkaar afwijken dan kan dat betekenen dat de Afrikaanse versie niet equivalent is (Hoeken & Korzilius, 2001). Bovendien verwijzen Hoeken en Korzilius (2001) in hun onderzoek naar Erkut, Alarcón, Coll, Tropp en Vázquez Garcia (1999). Erkut et al. (1999) raden namelijk aan om in cross-cultureel onderzoek gebruik te maken van bilinguale (tweetalig) en biculturele onderzoeksteams.
42
Het probleem van equivalentie van documenten en meetinstrumenten is ook herkenbaar voor de huidige HIV/AIDS-voorlichting. Zoals eerder in het verslag is besproken, blijken HIV/AIDS-voorlichtingsteksten vaak vertalingen te zijn vanuit Amerikaanse of Europese bronnen. Bij de vertaling wordt er dan, zoals hierboven door Hoeken en Korzilius (2001) besproken, van uitgegaan dat beide teksten en illustraties dezelfde betekenis hebben, maar vaak zijn begrippen cultuurspecifiek en hebben zij geen equivalent in de andere taal. Het resultaat kan zijn dat teksten verkeerd begrepen of niet gelezen worden, of dat de doelgroep er geen consequenties aan verbindt. Het doel van deze teksten wordt dus niet bereikt. Het tekstevaluatieschema zou in dit geval een uitkomst kunnen bieden, omdat aan de hand van het schema tekstuele aspecten worden beoordeeld en zodoende de effectiviteit van een tekst wordt bepaald. Van de twee versies (Nederlandse en ZuidAfrikaanse) van het tekstevaluatieschema werd, op basis van de informatie verkregen van C. Rodenburg, verondersteld dat deze equivalent aan elkaar waren. De vertalingen van de vragenlijsten van Triandis et al. (1998) en Singelis et al. (1995) naar het Nederlands, zijn in het onderzoek van Jansen et al. (2005) door de vertaal- en terugvertaal methode tot stand gekomen. Er is dus rekening gehouden met het eventuele probleem van equivalentie van deze meetinstrumenten.
Verschillen in schaalgebruik Normaal gesproken geven proefpersonen bij experimenten hun reacties op een vijf-of zevenpuntsschaal, maar dit kan volgens Hoeken en Korzilius (2001) problemen opleveren bij cross-cultureel onderzoek. Zij zeggen: ‘Proefpersonen uit verschillende culturen kunnen bijvoorbeeld meer of minder ervaring hebben met het invullen van vragenlijsten en dat kan hun antwoorden beïnvloeden.’ (p. 348). Bovendien kan de gevoelswaarde van cijfers bij proefpersonen verschillen. Hoeken en Korzilius (2001) verwijzen in dit kader naar onderzoek van de Mooij (1998) dat aantoont dat er ook cultuurverschilen in schaalgebruik zijn.
Om het verschil in gebruik van schaalextremen bij de antwoordschalen op te lossen kan volgens Hoeken en Korzilius (2001) gebruik worden gemaakt van statistische technieken.
43
Zo kan het verschil vastgesteld en gecorrigeerd worden, wanneer mensen met verschillende culturele achtergronden extremen in schalen gebruiken.
2.5
Tekstgerichte evaluatie-instrumenten voor experts
In paragraaf 2.2.4 is naar voren gekomen dat het tekstevaluatieschema een tekstgerichte evaluatiemethode is. In deze paragraaf wordt de aandacht gericht op onderzoek naar tekstgerichte evaluatie-instrumenten en wordt het onderzoek van Elling en Lentz (2003) besproken. Zij hebben onderzocht wat de waarde van het CCC-model is, een model dat is ontwikkeld als instrument voor de evaluatie van tekstkwaliteit, en of dit model een alternatief vormt voor lezersgerichte evaluatiemethoden. Het tekstevaluatieschema is, net als het CCC-model, een tekstgericht evaluatie-instrument en de uitkomsten van het onderzoek van Elling en Lentz (2003) leveren voor dit onderzoek een interessante bijdrage. Bovendien heeft het onderzoek van Elling en Lentz (2003) nog een tweede raakvlak met dit onderzoek, aangezien er gebruik is gemaakt van expertevaluaties. In paragraaf 2.5.1 wordt de bredere context van het onderzoek geschetst.
2.5.1
De voorspellende kracht van het CCC-model
Volgens Elling en Lentz (2003) speelt in de literatuur al jarenlang de vraag of er een alternatief is voor de tijdrovende en kostbare methoden waarbij teksten worden voorgelegd aan lezers uit de doelgroep. In het bijzonder wordt gedacht aan experts die met behulp van een instrument een tekst evalueren (volgens vooraf omschreven criteria), zodat problemen zichtbaar worden die lezers met de tekst zouden ervaren. Elling en Lentz (2003) stellen in hun artikel dat al veel onderzoek is gedaan naar de vraag in hoeverre experts lezersproblemen kunnen voorspellen, maar dat de resultaten van deze onderzoeken vaak teleurstellend waren. Elling en Lentz (2003) noemen verschillende onderzoeken waaruit blijkt dat experts niet meer dan 15% van de lezersproblemen voorspellen (De Jong & Lentz, 1996; Lentz & De Jong, 1997; Pander Maat, 1996). In hetzelfde artikel echter, geven Elling en Lentz (2003) aan dat er ook andere resultaten zijn gevonden, waarbij experts wel degelijk in staat waren om lezersproblemen aan te
44
geven (Dieli, 1986; Nielsen, 1994; Renkema & Wijnstekers, 1997). Elling en Lentz (2003) zijn van mening dat de verschillen te verklaren zijn door drie factoren. Ten eerste zijn de verschillen te verklaren door het wel of niet gebruiken van een beoordelingsinstrument (b.v. een checklist) bij het beoordelen van een tekst. Ten tweede zijn de verschillen te verklaren door de methodiek die wordt gebruikt om vast te stellen of er sprake is van een correcte voorspelling en ten derde door de analysemethode die wordt toegepast. Elling en Lentz (2003) schrijven in het artikel dat Renkema (1996) van mening is dat het CCC-model de prestaties van experts kan verbeteren door het geven van richtlijnen en daarom besloten Elling en Lentz (2003) de waarde van het instrument te bepalen.
Het doel van het onderzoek van Elling en Lentz (2003) was een antwoord te vinden op de volgende vragen: leidt toepassing van het CCC-model tot een goede inschatting van lezersproblemen en leidt tekstrevisie op basis van een CCC-analyse tot betere teksten? In het onderzoek van Elling en Lentz (2003) is gekozen voor een vergelijking van de resultaten van twee expert-evaluaties, te weten met en zonder CCC-model, met de resultaten van twee verschillende eerder uitgevoerde onderzoeken (onderzoek met de plus-en-minmethode en Focus). Focus is een softwareprogramma waarmee teksten in pretestsituaties beoordeeld kunnen worden.
Elling en Lentz (2003) concluderen aan de hand van de resultaten dat het CCC-model niet tot meer overeenstemming tussen beoordelaars leidt. Naar de meningen van de auteurs zorgt het CCC-model er niet voor dat experts meer volgens een zelfde patroon gaan beoordelen en daardoor tot meer overeenstemming komen. Elling en Lentz (2003) formuleerden de volgende slotconclusie:
Toepassing van het CCC-model leidt niet tot een goede inschatting van lezersproblemen. Een tekstrevisie op basis van een CCC-analyse zal dan ook niet tot een betere tekst leiden (dan een revisie zonder gebruik van dat model); enerzijds omdat de oordelen over die tekst niet betrouwbaar en valide zijn,
45
anderzijds omdat de probleemdetecties niet waardevoller zijn dan de detecties van experts zonder CCC-model. (p. 233).
Elling en Lentz (2003) zijn dus van mening dat toepassing van het CCC-model niet tot een goede inschatting van lezersproblemen leidt en dat het instrument geen praktisch instrument is voor tekstevaluatie. Naar het oordeel van Elling en Lentz (2003) is het CCC-model dus geen goed alternatief voor lezergerichte evaluatiemethoden.
Het tekstevaluatieschema van Rodenburg en De Stadler (2003) is net als het hierboven beschreven CCC-model een instrument waarmee experts (tekstschrijvers) een tekst kunnen analyseren en evalueren volgens vooraf omschreven criteria (verschillende onderdelen). Door gebruik te maken van dit schema zouden potentiële problemen van de doelgroep zichtbaar moeten worden. Het tekstevaluatieschema zou misschien, in tegenstelling tot wat Elling en Lentz schrijven over het CCC-model, wel een goed alternatief kunnen zijn voor de vaak tijdrovende en kostbare lezergerichte methoden. Door gebruik te maken van het tekstevaluatieschema verbeteren misschien de prestaties van experts bij het analyseren en evalueren van een tekst. Om daarover uitspraken te kunnen doen, moet de kwaliteit van het schema bepaald worden; dat wordt in dit onderzoek gedaan.
In het voorgaande is geprobeerd relevant onderzoek te bespreken dat in het kader van Document Design is uitgevoerd. Het moge duidelijk zijn dat de effectiviteit van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten in Zuid-Afrika verhoogd dient te worden. Het tekstevaluatieschema van Rodenburg en De Stadler (2003) zou hierbij uitkomst kunnen bieden. Volgens Rodenburg en De Stadler is het tekstevaluatieschema op dit moment echter nog niet optimaal en zal het schema door toetsing verder verfijnd dienen te worden. Dit onderzoek richt zich specifiek op de kwaliteit van de huidige versie van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur. In de volgende paragraaf worden de beoordelingscriteria (ook wel de kwaliteitskenmerken) voor tekstgerichte evaluatieinstrumenten behandeld.
46
2.6
Beoordelingscriteria voor tekstgerichte evaluatie-instrumenten
Om de kwaliteit van teksten te kunnen bepalen moeten tekstgerichte evaluatieinstrumenten voldoen aan een aantal kwaliteitseisen. Ze moeten betrouwbaar, valide, bruikbaar en hanteerbaar zijn. Wanneer aan één van deze criteria niet wordt voldaan dan is het instrument van te lage kwaliteit en heeft daardoor waarschijnlijk een beperkte waarde (Korzilius, 2000). De vier criteria waaraan het tekstevaluatieschema moet voldoen worden hieronder kort toegelicht.
De resultaten van het toepassen van het tekstevaluatieschema op een HIV/AIDSvoorlichtingstekst mogen niet te zeer door het toeval of door irrelevante factoren bepaald zijn. Als het tekstevaluatieschema betrouwbaar is, dan wil dat nog niet zeggen dat het als instrument ook geldige informatie oplevert. De informatie moet namelijk ook valide zijn. Het is namelijk van belang dat het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur meet wat het daadwerkelijk beoogt te meten. Dat wil zeggen: brengt het tekstevaluatieschema door analyse en evaluatie problemen van een voorlichtingstekst naar voren? Als het tekstevaluatieschema betrouwbaar en valide is, hoeft het nog geen bruikbare informatie op te leveren. Eerder in het verslag is naar voren gekomen dat het tekstevaluatieschema een probleemopsporende functie moet vervullen (zie paragraaf 2.2.2). Volgens Steehouder en Jansen (1997) is het daarbij van belang dat op basis van de resultaten een nieuwe verbeterde versie van de tekst gemaakt kan worden. De testresultaten moeten dus bruikbaar zijn: ze moeten te vertalen zijn in aanwijzingen voor de revisie. Het is immers niet voldoende om te weten dat er problemen zijn, maar er moet ook duidelijk worden wat die problemen precies zijn, waardoor ze veroorzaakt worden en hoe ze eventueel voorkomen kunnen worden.
Tot slot is het van belang dat het tekstevaluatieschema hanteerbaar is. Het analyseren en evalueren van HIV/AIDS-voorlichtingsteksten aan de hand van het tekstevaluatieschema zal alleen haalbaar zijn als het niet teveel tijd en moeite kost. Het instrument moet zo hanteerbaar zijn dat tekstschrijvers bereid zijn om het tekstevaluatieschema toe te passen.
47
Hoofdstuk 3 Onderzoeksvraag
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt allereerst de onderzoeksvraag beschreven. Vervolgens worden de deelvragen waarop dit onderzoek een antwoord moet geven behandeld en tot slot worden de begrippen gedefinieerd en geoperationaliseerd, dat wil zeggen de begrippen worden vertaald naar meetbare kenmerken (Baarda & De Goede, 1995).
3.2
Vraagstelling
In dit onderzoek wordt de kwaliteit van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur onderzocht. De volgende onderzoeksvraag staat centraal:
Wat is de kwaliteit van het bestaande tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
3.3
Deelvragen
De kenmerken die zoals gezegd samen de kwaliteit van het tekstevaluatieschema uitmaken, zijn: de betrouwbaarheid, validiteit, bruikbaarheid en hanteerbaarheid. Om een gefundeerd antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is het dan ook van belang deze kenmerken te onderzoeken. De onderzoeksvraag is daarom opgesplitst in de volgende deelvragen:
1. Hoe betrouwbaar is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur? 1.1 In welke mate levert herhaald meten door dezelfde onderzoeker bij verschillende tekstexperts hetzelfde resultaat op (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid)?
48
2. Hoe valide is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur? 2.1 In welke mate is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur op het eerste gezicht een goede manier om HIV/AIDS-voorlichtingsteksten te analyseren en evalueren (face validity)? 2.3 Wat is de inhoudsvaliditeit van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur? 2.2 Hoe oordelen de tekstexperts over de volledigheid van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
3. Hoe bruikbaar is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur? 3.1 In hoeverre biedt het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur de tekstexperts inzicht in de oorzaken van problemen? 3.2 In hoeverre roept het onderdeel tekststructuur problemen en vragen op bij de tekstexperts? 3.3 Op welke plaatsen in het onderdeel tekststructuur ervaart de tekstexpert een probleem? 3.4 Wat is de aard van het probleem (wat is het probleem)? 3.5 Wat zijn de oorzaken van het probleem? 3.6 Wat is een goede oplossing voor het probleem?
4
Hoe hanteerbaar is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur? 4.1 Hoeveel tijd hebben de tekstexperts nodig voor het toepassen van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema? 4.2 Hoe luidt hun oordeel over de hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
5
Welke effecten van cultuurverschillen zijn vast te stellen tussen Nederlandse en ZuidAfrikaanse tekstexperts (-in-wording) in het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur? 5.1 In welke mate beïnvloeden cultuurverschillen de aard van de feedback die verkregen wordt bij de toepassing van het tekstevaluatieschema?
49
3.4
Definities en operationalisaties
Het hanteerbaar maken van de vraagstelling gebeurt door middel van operationalisering. In deze paragraaf wordt allereerst via begripsdefinities de cognitieve begripsinhoud van de te definiëren begrippen (term, woord) vastgelegd. De begrippen betrouwbaarheid (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid), validiteit (face validity en inhoudsvaliditeit), bruikbaarheid, hanteerbaarheid en cultuurverschillen worden daarbij ook geoperationaliseerd.
Tekstevaluatieschema Een begripsdefinitie van tekstevaluatieschema is: een instrument om teksten te kunnen analyseren en evalueren. In dit onderzoek betreft het een instrument om HIV/AIDSvoorlichtingsteksten te kunnen analyseren en evalueren, namelijk het tekstevaluatieschema van Rodenburg en De Stadler (2003).
Tekststructuur Van tekststructuur wordt gesproken als “een tekst een geheel is dat bestaat uit een aantal onderdelen. Structuur is datgene wat maakt dat die onderdelen één geheel vormen”. (Steehouder, 2000, p. 204). Steehouder et al. (1999) maken onderscheid tussen innerlijke en uiterlijke structuur van een tekst. Onder innerlijke structuur wordt verstaan: “Onderdelen die in een bepaalde logische volgorde staan”. (p. 56). De uiterlijke structuur kenmerkt zich door bepaalde woorden en andere hulpmiddelen die duidelijk maken hoe een tekst in elkaar zit (Steehouder et al., 1999).
Betrouwbaar (betrouwbaarheid) Onder betrouwbaarheid wordt verstaan: ‘De mate waarin een meting onafhankelijk is van toeval.”(Baarda & De Goede, 1995, p. 275).
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid “Een instrument is betrouwbaar als twee verschillende onderzoekers dezelfde meetuitkomsten bekomen voor dezelfde onderzoekseenheden. Deze
50
onderzoekersbetrouwbaarheid noemen we ook intersubjectieve overeenstemming. Als het de overeenstemming betreft tussen twee of meerdere beoordelaars (observators, interviewers enzovoorts), dan spreken we van interbeoordelaarsbetrouwbaarheid.” (Katholieke Universiteit Leuven, 2004).
In dit onderzoek is de interbeoordelaars-betrouwbaarheid van het tekstevaluatieschema bepaald door vast te stellen hoe vaak toepassing van het tekstevaluatieschema door verschillende tekstexperts tot dezelfde resultaten leidt. Daarbij ging het er niet om of de resultaten als ‘correct’ beschouwd kunnen worden, maar of toepassing van het tekstevaluatieschema door tekstexperts dezelfde resultaten opleverde.
Experts Als specialisten met een voor de boodschap relevante deskundigheid worden ingeschakeld dan is er sprake van experts.
In dit onderzoek is gekozen voor tien Zuid-Afrikaanse tekstexperts en tien Nederlandse tekstexperts. Van deze twee groepen werd verwacht dat zij, vanwege hun kennis op het gebied van Document Design, belangrijke informatie over de kwaliteit van het tekstevaluatieschema konden verschaffen.
Valide (validiteit) Validiteit is “de mate waarin gemeten wordt wat je beoogt te meten”. (Baarda & De Goede, 1995, p. 295).
Face validity Van face validity wordt gesproken als de testmethode op het eerste gezicht een goede manier is om de testvraag te beantwoorden (Steehouder & Jansen, 1997).
Inhoudsvaliditeit Onder inhoudsvaliditeit wordt verstaan de mate waarin “alle aspecten van een begrip goed zijn gemeten.” (Korzilius, 2000).
51
In dit onderzoek is de ‘face validity’ van het tekstevaluatieschema bepaald door de algemene bevindingen (mening) van de onderzoeker.
De inhoudsvaliditeit is bepaald door te onderzoeken of de innerlijke en uiterlijke structuur van een HIV/AIDS-voorlichtingstekst door het huidige tekstevaluatieschema kan worden achterhaald, dat wil zeggen of de structuur goed wordt gemeten. Er is bovendien onderzocht of het tekstevaluatieschema volledig is en of de kopjes innerlijke en uiterlijke structuur van het tekstevaluatieschema de inhoud van het schema dekken.
Bruikbaar (bruikbaarheid) Bruikbaarheid “is de mate waarin de aangedragen kennis, volgens de normen van degenen die over de bruikbaarheid een oordeel vellen, bijdraagt tot verbetering van de te nemen beslissingen”. (’t Hart, Van Dijk, De Goede, Jansen & Teunissen, 1998, p. 181).
De bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema is in dit onderzoek bepaald door respondenten naar hun mening te vragen over dit aspect. Er is aan de tekstexperts gevraagd of zij aan de hand van het tekstevalutieschema in staat waren om potentiële problemen in de HIV/AIDS-voorlichtingstekst aan te geven. Vervolgens is gevraagd of ze van de gesignaleerde problemen de oorzaken konden aangeven en of ze oplossingen konden aandragen.
Hanteerbaar (hanteerbaarheid) Van hanteerbaarheid wordt gesproken als het toepassen van een instrument niet te veel tijd kost, zodat de resultaten snel beschikbaar zijn. De gebruiker moet niet verdrinken in de hoeveelheid en complexiteit van de vragen van het tekstevaluatieschema.
De hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema is in dit onderzoek bepaald door de tijd te meten die de tekstexperts nodig hadden voor het toepassen van het tekstevaluatieschema. Bovendien is aan de respondenten gevraagd of het toepassen van het tekstevaluatieschema veel moeite kostte.
52
Cultuurverschillen Van cultuurverschillen wordt gesproken als er verschillen zijn in: de manier van omgaan met ongelijkheid, de mate waarin mensen geïntegreerd zijn in groepen, sociale rollen tussen mannen en vrouwen, de mate van tolerantie voor het onbekende en de bereidheid tot opofferingen op de korte termijn, terwille van een beloning op de lange termijn (Hofstede, 2001).
In dit onderzoek zijn cultuurverschillen bepaald tussen Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts (in-wording) in het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur, door de antwoorden die werden gegeven op de vragen van zowel het tekstevaluatieschema als de interviews, met elkaar te vergelijken. Er werd gekeken naar de verschillen tussen de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts. Bovendien is de mate van horizontaal en verticaal idiocentrisme en allocentrisme gemeten door gebruik te maken van de twee eerder genoemde instrumenten van Triandis et al. (1998) en Singelis et al. (1995). De uitkomsten daarvan zijn vervolgens in verband gebracht met de uitkomsten van de tekstanalyses en de uitspraken van de beoordelaars van de Nederlandse en de Zuid-Afrikaanse nationaliteit in de interviews.
53
Hoofdstuk 4 Onderzoeksmethode
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt besproken uit welke onderdelen het onderzoek bestaat. Het geeft een overzicht van de wijze waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden. In paragraaf 4.2 wordt het type onderzoek beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf 4.3 de methode van meten beschreven. In paragraaf 4.4 worden de respondenten beschreven, met daarin aandacht voor de grootte en representatie van de groep. Bovendien wordt stilgestaan bij de selectie en verdeling van de respondenten naar leeftijd, geslacht en opleiding. Vervolgens wordt in paragraaf 4.5 het materiaal dat in dit onderzoek is gebruikt beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde: het tekstevaluatieschema, de HIV/AIDS-voorlichtingsfolder, de vragenlijst van het half gestructureerde interview en de vragenlijsten voor het meten van horizontaal en verticaal idiocentrisme en allocentrisme. In paragraaf 4.6 wordt de procedure beschreven, waarin wordt uitgelegd wat er tijdens het onderzoek is gebeurd en wat er van de respondenten is gevraagd. Tot slot wordt in paragraaf 4.7 beschreven hoe de verzamelde gegevens zijn geanalyseerd, met daarin allereerst aandacht voor de analyse van het tekstevaluatieschema, vervolgens de half gestructureerde interviews en tot slot de vragenlijsten voor het meten van horizontaal en verticaal idiocentrisme en allocentrisme.
4.2
Type onderzoek
Onderzoek bestaat in vele soorten en maten. Volgens Korzilius (2000) zijn er door methodologen vele classificaties van onderzoek gemaakt. Hieronder worden drie classificaties, die voor dit onderzoek relevant zijn, besproken.
Een eerste indeling waarmee men volgens Korzilius (2000) onderzoek tracht te karakteriseren is gebaseerd op de aard van de te verzamelen onderzoeksgegevens. Het gaat hier dan om kwantitatief of kwalitatief onderzoek. ‘In kwantitatief onderzoek tracht men de werkelijkheid via getallen te kwantificeren in hoeveelheden’ en ‘in kwalitatief
54
onderzoek probeert men veelal een verbale reconstructie te maken van gevonden regels, patronen en structuren’. (Korzilius, 2000, p.5).
Een tweede indeling is volgens Korzilius (2000) gebaseerd op een verschil in de doelstelling van onderzoek. Belangrijk in dit kader is de vraag: welke doelen worden met het onderzoek nagestreefd? Wil men door het onderzoek een bijdrage leveren aan het oplossen van een tekort aan kennis op een bepaald terrein of aan de oplossing van een bepaald probleem? Het gaat hier om theoriegericht dan wel praktijkgericht onderzoek.
De derde indeling is volgens Korzilius (2000) gebaseerd op een verschil in de vraagstelling van onderzoek. Belangrijk hierbij is de vraag welk soort kennis het onderzoek moet gaan opleveren om het doel van het onderzoek te kunnen bereiken. Korzilius (2000) onderscheidt vier soorten kennis waartoe een vraagstelling kan leiden, te weten: beschrijvende, verklarende, evaluatieve en adviserende kennis. Volgens Korzilius (2000) wordt bij beschrijvend onderzoek een bepaald object, gebeurtenis of ontwikkeling weergegeven. Bij verklarend onderzoek wordt geprobeerd duidelijk te maken hoe een bepaald fenomeen totstandkomt. Daarbij staat niet alleen de beschrijving van kenmerken centraal, maar ook de relaties tussen de kenmerken. Bij een evaluatieve vraagstelling wordt een oordeel geveld over een bepaalde gebeurtenis of toestand en bij een adviserende vraagstelling wordt er kennis gegenereerd over wat er moet gebeuren of hoe iets moet gebeuren.
Baarde en De Goede (1995) beschrijven kwalitatief onderzoek als volgt: ‘ kwalitatief onderzoek is onderzoek waarbij problemen in en van situaties, gebeurtenissen en personen beschreven en geïnterpreteerd worden’.
Wanneer wordt uitgegaan van bovenstaande classificaties en de beschrijving van Baarda en de Goede, dan wordt duidelijk dat er in dit onderzoek sprake is van kwalitatief onderzoek. In dit onderzoek is namelijk niet getracht de werkelijkheid via getallen te kwantificeren in hoeveelheden, maar is de kwaliteit van het tekstevaluatieschema bepaald door tekstexperts naar hun mening te vragen. Het beschrijven en interpreteren van de
55
problemen die de tekstexperts met het tekstevaluatieschema hebben, staat hierbij centraal. Kijkend naar het doel van onderzoek, valt op dat dit onderzoek hoofdzakelijk praktijkgericht onderzoek is, omdat wordt getracht een bijdrage te leveren aan de oplossing van een bepaald probleem. Het onderzoek dient een maatschappelijk nut. In dit onderzoek vormt de lage effectiviteit van HIV/AIDS preventie teksten in Zuid-Afrika het probleem. Daarnaast wordt een kennisdoel gediend, aangezien met dit onderzoek wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke kennis over tekstevaluatie. Tot slot wordt gekeken naar de vraagstelling van dit onderzoek. Het onderzoek vertoont de meeste raakvlakken met beschrijvend en evaluatief onderzoek. Beschrijvend, omdat inzicht wordt gegeven in de omvang en aard van de problemen die de tekstexperts ervaren met het toepassen van het tekstevaluatieschema en evaluatief omdat er een oordeel wordt geveld over de kwaliteit van het tekstevaluatieschema. Het evaluatieve aspect komt duidelijk naar voren door het gebruik van ‘wat’ in de vraagstelling.
4.3
Methode van meten
In dit onderzoek is de kwaliteit van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema bepaald door tekstexperts (-in-wording). Aan hen werd gevraagd dit onderdeel toe te passen op een bestaande HIV/AIDS-voorlichtingstekst. Er is dus gekeken naar de oordelen van deskundigen over de kwaliteit van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema. Volgens Peters (1995) wordt er, wanneer experts worden geraadpleegd, veelal gebruik gemaakt van interviewtechnieken (In Hüttner, Renckstorf & Wester, 1995, p. 596).
Voor het verzamelen van de data is gebruik gemaakt van het tekstevaluatieschema, de half gestructureerde face-to-face interviews en verder van twee schriftelijke vragenlijsten. Bij half gestructureerde interviews liggen de vragen en antwoorden niet helemaal van tevoren vast, maar de onderwerpen wel. Voor deze onderzoekstechniek is gekozen, omdat het onderzoek kwalitatief van aard was en omdat er nog relatief weinig over het onderwerp, te weten de kwaliteit van het tekstevaluatieschema, bekend was. Van te voren is een topic-lijst opgesteld met de te onderzoeken onderwerpen. Volgens Linders en
56
Hijmans (1995) biedt de topic-lijst de onderzoeker structuur, aangezien de onderzoeker weet welk punt van het informatietraject aan de orde is (In Hüttner, Renckstorf & Wester, 1995, p. 546). Tegelijkertijd zorgt de topic-lijst voor flexibiliteit van het interview. Het interview kan verschillende kanten opgaan en de onderzoeker kan doorvragen wanneer hij of zij het nodig acht. De topic-lijst bestond uit de volgende topics: algemeen, validiteit, bruikbaarheid en hanteerbaarheid.
Er is tijdens de interviews gebruik gemaakt van open vragen. Baarda en De Goede (1995) zijn van mening dat open vragen voornamelijk explorerend worden gebruikt indien nog weinig bekend is over een onderwerp. Volgens Linders en Hijmans (1995) leveren open vragen meer accurate, maar minder complete antwoorden. Door middel van doorvragen kan men dan toch proberen om complete antwoorden na te streven (In Hüttner, Renckstorf & Wester, 1995). ‘Doorvraagtechnieken zijn globaal gericht op de volledigheid van de gespreksonderwerpen, uitwerking van de vraagstelling en op een eerste beantwoording van de vraag wat wel en niet belangrijk is.’(p. 549). De interviews werden op band opgenomen, zodat er geen materiaal verloren zou gaan.
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee schriftelijke vragenlijsten. Volgens Hoeken (2000) zijn schriftelijke vragenlijsten vooral geschikt voor het meten van percepties, meningen, gevoelens, motivaties en houdingen van individuen. In dit onderzoek zijn de twee vragenlijsten gebruikt om de culturele oriëntatie van de respondenten te bepalen. In het onderzoek is gebruik gemaakt van de door Murray-Johnson et al. (2001) aanbevolen scenariovragen van Triandis et al. (1998). Bovendien hebben de respondenten op de 32 stellingen van Singelis et al. (1995) gereageerd. De bovengenoemde scenariovragen en stellingen worden door diverse onderzoekers aanbevolen om als meetinstrumenten te gebruiken om horizontale en verticale dimensies van idiocentrisme en allocentrsime te meten (Murray-Johnson et al., 2001; Triandis et al., 1998; Singelis et al., 1995).
57
4.4
Respondenten
In deze paragraaf worden de relevante kenmerken beschreven van de mensen die hebben deelgenomen aan dit onderzoek. Allereerst wordt de omvang van de groep besproken. Vervolgens wordt de representativiteit van de groep en de selectie van de respondenten besproken. Ten slotte wordt de verdeling van de respondenten naar leeftijd, geslacht en opleiding gepresenteerd.
4.4.1
Omvang van de groep
In totaal namen er twintig respondenten deel aan dit onderzoek, tien Zuid-Afrikaanse en tien Nederlandse tekstexpert. Vijf Nederlandse en drie Zuid-Afrikaanse respondenten waren nog in opleiding om tekstexpert te worden. Volgens Steehouder en Jansen (1997) mag op grond van de beschikbare literatuur worden aangenomen dat bij een redelijke homogene doelgroep een aantal van vijf tot tien respondenten voldoende is om tachtig tot negentig procent van de problemen op het spoor te komen. Deze regel geldt voor een test die tot doel heeft problemen op te sporen en is in dit onderzoek ook gehanteerd vanwege de beschrijvende/evaluatieve kennis die het onderzoek moest opleveren om het doel van het onderzoek te kunnen bereiken. In dit onderzoek was het van belang dat eventuele problemen in het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema aan het licht zouden komen, zodat deze uiteindelijk verholpen kunnen worden.
4.4.2
Representatie van de groep
De twintig respondenten maakten deel uit van de groep mogelijke gebruikers van het tekstevaluatieschema. Er mag worden verwacht dat tekstexperts in de toekomst HIV/AIDS-voorlichtingsteksten gaan analyseren en evalueren aan de hand van het tekstevaluatieschema of soortgelijke checklists. De respondenten zijn niet aselect gekozen. Gezien de gekozen onderzoeksmethode en de grootte van de groep respondenten was bij voorhand duidelijk dat alleen een indicatie zou worden verkregen van de kwaliteit van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema. Het is
58
daarmee niet mogelijk om uitspraken te doen die gelden voor de hele populatie. Daarvoor is kwantitatief vervolgonderzoek noodzakelijk.
4.4.3
Selectie van de respondenten
Bij het selecteren van de deskundigen is rekening gehouden met de volgende twee vragen: wat voor informatie moet de expert-beoordeling opleveren, en welke experts kunnen deze informatie verstrekken? Er is gekozen voor tien Zuid-Afrikaanse tekstexperts en tien Nederlandse tekstexperts. Van deze twee groepen werd verwacht dat zij, vanwege hun kennis op het gebied van Document Design, belangrijke informatie over de kwaliteit van het tekstevaluatieschema konden verschaffen. De tien Zuid-Afrikaanse tekstexperts (-in-wording) zijn benaderd via prof. dr. L.G. De Stadler bij het ‘Taalsentrum van de Universiteit van Stellenbosch’. In Nederland zijn de respondenten onder andere benaderd via prof. dr. C. Jansen. Beide groepen respondenten zijn benaderd via email om deel te nemen aan dit onderzoek.
4.4.4
Verdeling van de respondenten naar leeftijd, geslacht en opleiding
Aan dit onderzoek hebben in totaal twintig respondenten deelgenomen. In Tabel 1 worden de algemene persoonsgegevens weergegeven.
Tabel 2
Persoonsvariabelen per nationaliteit Nationaliteit Zuid-Afrikaanse
Nederlandse
N = 10
N = 10
Persoonsvariabele Geslacht
Man Vrouw
0 10
2 8
Moedertaal
Afrikaans Nederlands
10 0
0 10
Leeftijd
Gemiddelde
32
34
59
De groep Zuid-Afrikaanse respondenten bestond uit Mphil studenten (‘M. Phil-program in dokumentanalise- en ontwerp) aan de Universiteit van Stellenbosch en mensen die de deze cursus al eerder hadden gevolgd. Mphil staat voor Master of Philosophy en is een zelfstandige titel die één tot twee jaar na een Bachelors graad (‘BA of BA Honneurs’) kan worden behaald. De Mphil cursus geeft inzicht in het effectief ontwerpen van verschillende tekstgenres in een multiculturele samenleving. De leeftijd van de groep varieerde van 23 tot en met 50 jaar, met een gemiddelde van 32 jaar. De respondenten waren allen van het vrouwelijke geslacht. De afgeronde opleidingen van deze respondenten varieerden van lerarenopleiding tot vertaalkunde. Van alle tien de respondenten werd verondersteld dat zij over een goede kennis van Document Design beschikken.
De groep Nederlandse respondenten bestond uit vijf studenten Bedrijfscommunicatie (doctoraal programma) aan de Radboud Universiteit Nijmegen en vijf tekstexperts die door hun opleiding(en) ervaring op het gebied van Document Design hebben. De leeftijd van deze groep varieerde van 21 tot en met 63 jaar, met een gemiddelde van 35 jaar. De groep respondenten bestond uit acht vrouwen en twee mannen. Net als bij de ZuidAfrikaanse respondenten varieerden de afgeronde opleidingen van de Nederlandse respondenten, van bijvoorbeeld lerarenopleiding Duits en lerarenopleiding Frans tot Nederlands. Van alle tien de respondenten mocht worden verondersteld dat zij over een goede kennis van Document Design beschikken.
4.5 Materiaal
Hieronder wordt het materiaal beschreven dat in dit onderzoek aan de respondenten is voorgelegd. Allereerst wordt het tekstevaluatieschema toegelicht, gevolgd door de HIV/AIDS-voorlichtingsfolder. Vervolgens wordt de halfgestructureerde vragenlijst van het interview besproken, en tot slot de vragenlijsten voor het meten van de culturele oriëntatie van de proefpersonen.
60
4.5.1
Tekstevaluatieschema
Het tekstevaluatieschema is, zoals eerder in het verslag is aangegeven, een tekstgericht evaluatie-instrument dat is ontwikkeld voor het analyseren en evalueren van HIV/AIDSvoorlichtingsteksten (zie bijlage 2). Er zijn in dit onderzoek twee versies van het tekstevaluatieschema gebruikt, namelijk een Nederlandse en een Zuid-Afrikaanse versie. De Nederlandse versie is verkregen van de studente Bedrijfscommunicatie, C. Rodenburg. De Zuid-Afrikaanse versie is verkregen van prof. dr. L.G. De Stadler. De Nederlandse versie is een vertaling door C. Rodenburg van de Afrikaanse versie. Het schema bestaat uit verschillende afdelingen, te weten: bron, doelgroep, inhoud, doel van de tekst, waardeappel, overredingsmechanismen, taalgebruik en stijl, tekststructuur, tekst en beeld en lay-out. Deze verschillende afdelingen zijn aangegeven met een hoofdletter op alfabetische volgorde. De afdeling tekststructuur heeft in de Nederlandse versie de hoofdletter H en in de Zuid-Afrikaanse de hoofdletter E. Iedere afdeling is opgebouwd uit verschillende items. In de meeste gevallen bestaat een item uit drie vragen: een analysevraag (aangeduid met de letter A en in de Afrikaanse versie met de letter E), een vraag naar de reden waarom tot het antwoord bij de analysevraag is gekomen (aangeduid met de letter B) en tot slot een evaluatievraag over het antwoord dat wordt gegeven bij de analysevraag (aangeduid met de letter C en in de Afrikaanse versie met de letter E).
De afdeling tekststructuur van het tekstevaluatieschema is verdeeld in twee delen, namelijk de innerlijke (inhoudelijke) en uiterlijke structuur. De innerlijke structuur heeft, zoals eerder is aangegeven, te maken met de inhoud en de uiterlijke structuur richt zich met name op oppervlakkige, zichtbare tekstkenmerken. Hieronder worden de vragen van de items van de innerlijke en uiterlijke structuur van het tekstevaluatieschema toegelicht.
Innerlijke structuur De vragen 1 tot en met 3 hebben als doel te achterhalen of de inhoud van de tekst op een logische en begrijpelijke wijze is geordend. Bovendien moeten deze een antwoord geven op de vraag of de onderwerpen en thema’s elkaar op een logische wijze opvolgen. Dit is van belang voor een goede verwerking van een tekst. Vraag 4 heeft te maken met het
61
begrip van de tekst en de vragen 5 tot en met 7 dienen ontbrekende, verwarrende en/of foutieve inlichtingen op te sporen (Rodenburg & De Stadler, 2003).
Uiterlijke structuur De vragen 8 tot en met 23 hebben als doel eventuele problemen in de uiterlijke structuur zichtbaar te maken. De kenmerken van de uiterlijke structuur die in de afdeling worden genoemd hebben invloed op de verwerking en het begrip van een tekst bij de lezer. Een schrijver dient dus rekening te houden met deze kenmerken bij het schrijven van een tekst (Rodenburg & De Stadler, 2003).
Verschillen tussen de Nederlandse en Afrikaanse versie van het tekstevaluatieschema Hoewel de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse versie van het tekstevaluatieschema hetzelfde moet zijn, zijn er toch verschillen tussen de twee versies waargenomen. Bovendien bevat de Nederlandse versie enkele spelfouten. Hieronder worden deze kort besproken: •
Bij vraag H1C wordt gevraagd naar de achtereenvolging van thema’s. Dit is echter geen correct Nederlands woord. Waarschijnlijk wordt hier de opeenvolging van thema’s bedoeld;
•
Bij vraag H2A/E2A is de vraagstelling tussen haakjes niet hetzelfde. In het Nederlandse tekstevaluatieschema wordt gevraagd: ‘dus wat is het hoofdthema en zijn eventuele andere thema’s hieraan verwant?’ Bij de Afrikaanse versie wordt gevraagd: ‘met andere woorden, is er een hoofdthema met subthema’s die hieraan verwant zijn?’;
•
In de Afrikaanse versie ontbreekt niet alleen vraag E3B, ook de vraagstelling van de evaluatievraag (E3E) is anders dan bij de Nederlandse versie. Bij de Afrikaanse versie wordt namelijk gevraagd of de thema’s op een zinvolle manier aan elkaar gekoppeld zijn, met andere woorden of er voldoende bruginhoud is. Bij de Nederlandse versie wordt gevraagd ‘vindt u dat er een goede bruginhoud aanwezig is die de thema’s aan elkaar relateert?’ Bovendien is het woord ‘bruginhoud’ geen ‘correct’ Nederlands;
62
•
Vraag E4B ontbreekt in de Afrikaanse versie;
•
Bij de vragen H5A/C, H6A/C en H7A/C wordt gevraagd naar ‘inlichtingen’. Met ‘inlichtingen’ wordt waarschijnlijk informatie bedoeld;
•
Bij de Afrikaanse versie ontbreekt bij vraag H13E ‘waar er geen uitbouwingen/ondersteuningen zijn: vindt u deze een gemis? Waarom wel/niet?’.
•
Vraag H14C bevat twee spelfouten. Er wordt namelijk gevraagd: ‘Vindt dat de titels voldoende de aandacht trekken?’ De formulering van de vraag moet waarschijnlijk zijn: ‘vindt u dat de titels voldoende aandacht trekken?’ ;
•
Vraag H18C bevat een spelfout. Er wordt namelijk gevraagd: ‘indien kernen niet op voorkeursplaatsen staan: vindt u dit een slecht?’ Het woord ‘een’ is hier overbodig;
•
Bij vraag E20A wordt uitgelegd dat voornaamwoorden de thematische continuïteit in de tekst verzekeren zodat de lezer de draad makkelijker kan volgen. Deze uitleg ontbreekt in de Nederlandse versie;
•
Vraag E20E bestaat uit twee vragen, namelijk: ‘worden naar uw mening voldoende voornaamwoorden gebruikt om de samenhang van de tekst te garanderen?’ en ‘is de verwijzing van de voornaamwoorden duidelijk?’ Bij de Nederlandse versie ontbreekt de eerste vraag;
•
Bij vraag H23A wordt gevraagd: ‘welke opsommingen komen voor?’ Bij de Afrikaanse versie wordt daarentegen gevraagd ‘welke opsommingen of parafrases komen voor?’ Bovendien ontbreekt bij de Afrikaanse versie de toelichting ‘opsommingen worden aangegeven met streepjes, stippen, cijfers of letters’;
•
Bij vraag H23C ontbreekt het woord parafrases.
4.5.2
HIV/AIDS-voorlichtingsfolder
Om de kwaliteit van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema te kunnen bepalen, hebben tekstexperts het onderdeel tekststructuur toegepast op een bestaande HIV/AIDS-voorlichtingsfolder. De folder die in dit onderzoek is gebruikt, is de afgelopen jaren verspreid op de Universiteit van Stellenbosch in Zuid-Afrika. Er bestaat een Afrikaanse en Engelse versie (zie bijlage 3). De titel in het Afrikaans is als volgt: ’n Inligtingpamflet vir ’n beter ingeligte kampus. De Engelse titel luidt: An information
63
pamphlet for a better informed campus. De folder is van A4 formaat met wikkelvouw, dat wil zeggen dat het A4-tje is gevouwen naar drie pagina’s (100 x 210 mm). Aan de tekstexperts is gevraagd of zij de vragen van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema wilden beantwoorden door deze vragen toe te passen op bovengenoemde folder. Voor de Nederlandse respondenten is de folder vertaald naar het Nederlands (zie bijlage 3). De correctheid van de vertaling van de folder is gecontroleerd door prof. dr. C. Jansen. Vervolgens is de folder aangepast. De innerlijke en uiterlijke structuur van de folder worden hieronder kort besproken.
Innerlijke structuur De verschillende thema’s in de folder zijn genummerd van 1 tot en met 10 (bijvoorbeeld nummer 1. Wat is AIDS?). Er wordt in de folder gebruik gemaakt van een probleemoplossingsstructuur. Eerst wordt de onwenselijke situatie beschreven (HIV/AIDS), gevolgd door oplossingen om de onwenselijke situatie te voorkomen (bijvoorbeeld het gebruik van condooms). Algemene informatie wordt aan het begin van de folder gegeven en specifieke informatie aan het einde van de folder. Er is sprake van een hoofdthema (HIV/AIDS) en subthema’s (bijvoorbeeld geslachtsgemeenschap).
Uiterlijke structuur De folder bestaat uit tien secties en heeft vijftien paragrafen. De paragrafen worden aangeduid met een titel en/of subtitel (bijvoorbeeld 6.1 en 6.2). De titels in de tekst zijn rood (cijfers 1 t/m 10) en de tekst onder de titels is zwart. De folder is afgedrukt op wit papier. De eerste vijf titels zijn in vraagvorm geformuleerd. In de folder worden weinig structuuraanduidende passages (vooruitblikken of terugblikken/samenvattingen), signaalformuleringen (bijvoorbeeld kortom, samenvattend en dus) en voornaamwoorden (bijvoorbeeld hij, zij en het) gebruikt. De folder bevat daarentegen wel veel opsommingstekens.
64
4.5.3
Vragenlijst half gestructureerd interview
Om de meningen van de respondenten te achterhalen hebben er half gestructureerde faceto-face interviews plaatsgevonden. De daarbij gehanteerde vragenlijst is opgesteld aan de hand van de volgende vier topics: algemeen, validiteit, hanteerbaarheid en de bruikbaarheid van het schema (zie bijlage 4). Hieronder worden als voorbeeld een aantal vragen gegeven. Het algemene gedeelte bestond bijvoorbeeld uit vragen zoals: ‘wat is uw leeftijd’ en ‘wat is uw moedertaal’. Om de ‘face validity’ te bepalen is onder andere gevraagd naar het oordeel van de respondenten over de volledigheid van het tekstevaluatieschema. Bovendien is gevraagd of er dingen/onderdelen ontbreken in het tekstevaluatieschema. Om de bruikbaarheid te onderzoeken is bijvoorbeeld gevraagd of het schema de tekstexpert helpt bij de diagnose van problemen in de tekst en of de tekstexpert van mening is dat het tekstevaluatieschema kan worden gebruikt om potentiële structuurproblemen aan te geven in een voorlichtingstekst. Ten slotte is de hanteerbaarheid onderzocht. Om deze te onderzoeken is onder andere gevraagd: ‘hoeveel tijd had u gemiddeld per vraag nodig?’en ‘wat vindt u van de lengte van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?’
4.5.4
Vragenlijsten voor het meten van horizontaal en verticaal idiocentrisme en allocentrisme
In dit onderzoek zijn twee vragenlijsten gebruikt voor het meten van horizontaal en verticaal idiocentrisme en allocentrisme. De eerste vragenlijst die in dit onderzoek is gebruikt is van Triandis et al. (1998) en bestaat uit zestien scenariovragen (zie bijlage 5). De inhoud van de vragen heeft volgens Triandis et al. (1998) betrekking op vijf gebieden: vier vragen op sociaal gebied, twee vragen op politiek gebied, drie vragen op economisch gebied, vier vragen op filosofisch gebied en drie vragen op esthetisch gebied. Hieronder wordt een voorbeeld van een vraag gegeven:
Jij en je vrienden besluiten spontaan uit te gaan eten in een restaurant. Wat is volgens jou de beste manier om de rekening te betalen?
65
1. gelijk verdelen, zonder te letten op wie wat besteld heeft 2. verdelen naar het inkomen 3. de leider van de groep betaalt de rekening of beslist hoe de rekening verdeeld wordt 4. reken van iedereen uit wat hij moet betalen aan de hand van wat die persoon besteld heeft.
Bij de zestien scenariovragen konden de respondenten steeds uit vier antwoorden kiezen. Elke antwoordmogelijkheid stond voor één van de vier volgende antwoordcategorieën: Horizontaal Individualisme(HI), Horizontaal Collectivisme(HC), Verticaal Individualisme(VI) en Verticaal Collectivisme(VC) (Triandis et al., 1998). In het vervolg van het verslag wordt gesproken over HI, HC, VI en VC. De verschillen tussen de horizontale en verticale dimensies van individualisme en collectivisme kunnen als volgt worden beschreven. Horizontale individualisten (bijvoorbeeld mensen uit Zweden en Australië) beschouwen zichzelf als onafhankelijk, maar vergelijken zichzelf niet noodzakelijkerwijs met anderen. Verticale individualisten (bijvoorbeeld mensen uit de middenklasse en hogere klasse van Amerika) beschouwen zichzelf ook als onafhankelijk, maar houden zich vooral bezig met het vergelijken met anderen en beschouwen de concurrentie/competitie als belangrijk. Ongelijkheid binnen groepen wordt dus geaccepteerd. Horizontale collectivisten (bijvoorbeeld mensen uit een Kibboets in Israël) gaan op in de groep (familie, stam, collega’s), maar voelen zich niet ondergeschikt aan deze groep. Tot slot de groep verticale collectivisten (bijvoorbeeld mensen uit indianen dorpen). Verticale collectivisten onderwerpen zich aan de groep en zijn zelfs bereid zichzelf op te offeren voor deze groep (Jansen et al., 2005).
In het onderzoek van Jansen et al. (2005) is de interne consistentie bepaald van de set van zestien scenariovragen van Triandis et al. (1998). Net als bij het onderzoek van Triandis et al. (1998) werden daartoe de scores op de even en oneven genummerde vragen vergeleken. In het onderzoek van Triandis et al. (1998) bleek in Illinois sprake te zijn van een rangcorrelatie van .80 tussen de rangorde van de even en oneven genummerde HI, VI, HC en VC vragen. In Hong Kong was echter sprake van een rangcorrelatie van -.20 tussen de rangorde van de even en oneven genummerde HI, VI, HC en VC vragen
66
(p.285). In het onderzoek van Jansen et al. was de Spearman rang correlatie tussen de rangorde van de even genummerde HI, VI, HC en VC vragen, en de oneven HI, VI, HC en VC vragen voor de hele groep respondenten .00. Dezelfde analyse werd vervolgens toegepast op de Nederlandse, Spaanse en Zuid-Afrikaanse subgroepen en resulteerde in een Spearman rang correlatie van .80, -.80 en .60. De interne consistentie van de zestien scenariovragen bleek dus, net als in het onderzoek van Triandis et al. (1998) zelf, zwak te zijn.
De tweede vragenlijst die in dit onderzoek is gebruikt, is die van Singelis et al. (1995). (zie bijlage 6). De vragenlijst bestaat uit 32 stellingen waarbij de proefpersonen op een schaal van 1 tot en met 9 moesten aangeven in hoeverre zij het met de stelling eens dan wel oneens zijn. Voorbeelden van gebruikte stellingen zijn: ‘regelmatig doe ik mijn eigen dingen’, ‘concurrentie is de wet van de natuur’, ‘ik vind het fijn om mijn tijd met andere door te brengen’ en ‘over het algemeen offer ik mijn eigen belang op voor mijn groep’. In de vragenlijst zijn acht vragen opgenomen bedoeld om HI te meten, acht vragen bedoeld om HC te meten, acht vragen voor VI en acht vragen voor VC.
In het onderzoek van Jansen et al. (2005) is de interne consistentie van de vier culturele dimensies bepaald door de alpha’s te berekenen voor alle vier de subgroepen van de 32 stellingen. Dit resulteerde in de volgende alpha’s: HI .54, VI .70, HC .67 en VC .59. De betrouwbaarheid van de subgroepen van de vragen voor het meten van HI en VC bleek dus, ten minste voor HI en VC, niet bevredigend te zijn. Opmerkelijk is dat Singelis et al. (1995) in hun onderzoek wel acceptabele alpha’s vonden voor HI, VI, HC en VC; respectievelijk .67, .74, .74 en .68 (p. 256). Gouveia, Clemente & Espinosa (2003) hebben een vertaalde en aangepaste versie gebruikt voor 526 Spaanse respondenten. De exacte waarden van de alpha’s van de vier subgroepen van items vermelden ze niet, maar Gouveia, Clemente en Espinosa (2003, p. 52) schrijven: ‘these were relatively similar to those reported in a recent study (Singelis et al., 1995).’ (in Jansen et al., 2005).
Aangezien het de bedoeling is dat tekstschrijvers met verschillende culturele achtergronden het tekstevaluatieschema gaan gebruiken, is in dit onderzoek, door gebruik
67
te maken van de vragenlijsten van Singelis et al. en Triandis et al., onderzocht of er effecten van cultuurverschillen zijn tussen Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts in het gebruik en de waardering van het schema.
4.6 Procedure
In deze paragraaf worden de verschillende stappen beschreven die tijdens de gegevensverzameling zijn doorlopen. De tekstexperts zijn benaderd via email om deel te nemen aan het onderzoek. In deze email werd duidelijk gemaakt wat de bedoeling van het onderzoek was en bovendien werd een indicatie van tijd gegeven, zodat de respondenten hier rekening mee konden houden.
Expertbeoordelingen kunnen meer opleveren wanneer de expert weet wat er van hem of haar wordt verwacht. Daarom is aan het begin van de beoordeling duidelijk gemaakt wat er ging gebeuren en wat er van de respondent werd verwacht. De beoordeling vond plaats in een aparte ruimte waar de respondent ongestoord kon werken. Tijdens de beoordeling was de onderzoeker aanwezig in de ruimte om eventuele vragen te beantwoorden. Er is bewust voor gekozen om de respondenten het schema toe te laten passen tijdens de aanwezigheid van de onderzoeker, zodat de onderzoeker eventuele vragen kon beantwoorden en toezicht kon houden op het proces.
De respondenten dienden allereerst de HIV/AIDS-voorlichtingsfolder te lezen. Vervolgens hebben zij de vragen van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema toegepast op de HIV/AIDS-voorlichtingsfolder. De respondenten werd verzocht hun vragen schriftelijk te noteren.
Vervolgens is het half gestructureerde face-to face interview afgenomen. De respondenten mochten tijdens het beantwoorden van de vragen de antwoorden, die zij hadden gegeven op de vragen van het tekstevaluatieschema, erbij houden. Er werd gebruik gemaakt van de half gestructureerde vragenlijst, maar de interviewvragen werden niet altijd in dezelfde volgorde afgenomen. In bepaalde situaties is de doorvraagtechniek
68
gehanteerd en is bijvoorbeeld aan de tekstexpert gevraagd om commentaar nader toe te lichten of erop door te gaan. Bij beide groepen respondenten werden de interviewvragen afgenomen in het Nederlands. Aangezien alle Zuid-Afrikaanse respondenten die deelnamen aan dit onderzoek als moedertaal het Afrikaans hebben, mocht worden verondersteld dat zij de vragen in het Nederlands goed zouden begrijpen. Wanneer de vragen niet in het Nederlands werden begrepen, werden deze in het Engels toegelicht. De half gestructureerde interviews zijn op tape opgenomen en er is geprobeerd de vragen zoveel mogelijk met dezelfde formulering te stellen.
Tot slot werd aan de respondenten gevraagd om de twee vragenlijsten voor het meten van horizontaal en verticaal idiocentrisme en allocentrisme in te vullen.
4.7 Analyse van de gegevens
De gegevens zijn kwalitatief en kwantitatief geanalyseerd. De respondenten hebben de antwoorden op de vragen van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema schriftelijk genoteerd. De antwoorden zijn vervolgens verwerkt met behulp van de computer in een Word bestand. Vanwege de open vragen en de daarmee samenhangende, uiteenlopende antwoorden is besloten om de vragen schriftelijk uit te werken in een Word bestand. De vragen van het tekstevaluatieschema waarbij de antwoorden konden worden ingedeeld in categorieën (bijvoorbeeld ja, nee, soms of te veel, voldoende, te weinig) zijn verwerkt met behulp van het statistische computerprogramma SPSS (versie 12.0.1). Ten slotte zijn de antwoorden van de respondenten met elkaar vergeleken op verschillen en overeenkomsten.
De interviews zijn op band opgenomen. Van de bandopnames is steeds een protocol (of transcript) gemaakt, dat wil zeggen een letterlijke weergave van het gesprek. De gesprekken zijn dus woordelijk uitgetypt.
De eerste analyse heeft plaatsgevonden door elk protocol in te delen volgens de topiclijst. De topic-lijst bestond zoals eerder vermeld uit de volgende topics: algemeen,
69
validiteit, bruikbaarheid en hanteerbaarheid. De tweede analyse heeft plaatsgevonden door de gegevens open te coderen. Volgens Linders en Hijmans (1995) heeft open coderen als kenmerk dat de onderzoeker alles wat hij of zij weet gebruikt om codes te genereren (In Hüttner, Renckstorf & Wester, 1995, p. 556). In dit onderzoek werd het ruwe materiaal gelezen en herlezen en vervolgens werd in de marge het materiaal van een code voorzien. Voor het thema volledigheid is bijvoorbeeld de code ‘Vv’ gebruikt. De ‘V’ staat voor Validiteit en de ‘v’ voor volledigheid. De volledigheid is onder andere onderzocht om de ‘face’ validity van het tekstevaluatieschema te bepalen. Voor de lijst met codes zie bijlage 7. Na het open coderen werden de fragmenten met dezelfde code naast elkaar gelegd en weer gelezen en vergeleken. Op deze manier werd er door de onderzoeker structuur aangebracht en werd het mogelijk om samenvattingen te maken. Per respondent, per topic is een samenvatting gemaakt. Alle gegevens, dat wil zeggen het ruwe materiaal, de coderingen en de samenvattingen, zijn per respondent verzameld en bewaard. Tot slot zijn er aan de samenvattingen interpretaties verbonden en werden er overeenkomsten en verschillen tussen de samenvattingen genoteerd.
4.7.1
Vragenlijsten voor het meten van horizontaal en verticaal idiocentrisme en allocentrisme
De vragenlijst met zestien scenariovragen van Triandis, Chen en Chan is kwantitatief geanalyseerd. Allereerst is de interne consistentie berekend van de zestien vragen. Net als bij Triandis et al. werden daartoe de scores op de even en oneven genummerde vragen vergeleken. Voor alle respondenten werd de Spearman rang correlatie berekend tussen de rangorde van de even genummerde HI, VI, HC en VC vragen en de oneven HI, VI, HC en VC vragen. Om te onderzoeken of de scores op de HC, HI, VC en VI schalen van de Zuid-Afrikaanse en Nederlandse respondenten significant van elkaar verschilden, is vervolgens een multivariate variantie-analyse uitgevoerd.
De betrouwbaarheid van de vragenlijst met 32 stellingen van Singelis et al. is ook geanalyseerd. Om de interne consistentie van de vier culturele dimensies te bepalen, werden de alpha’s berekend voor alle vier de subgroepen van de 32 stellingen. Om
70
vervolgens te onderzoeken of de scores op de HC, HI, VC en VI schalen van de ZuidAfrikaanse en Nederlandse respondenten significant van elkaar verschilden, is er vervolgens een multivariate variantie-analyse uitgevoerd.
71
Hoofdstuk 5 Resultaten
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek besproken. De resultaten worden per deelvraag gepresenteerd. Daarbij komt eerst de betrouwbaarheid van het tekstevaluatieschema aan de orde, gevolgd door de validiteit, hanteerbaarheid en bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema. Ten slotte worden in paragraaf 5.6 de resultaten van de effecten van cultuurverschillen tussen Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts (-in-wording) in het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur behandeld.
5.2
Betrouwbaarheid van het tekstevaluatieschema
Vanwege de open vragen van het tekstevaluatieschema is ervoor gekozen om de resultaten kwalitatief te beschrijven. Er is onderzocht hoe vaak toepassing van het tekstevaluatieschema door verschillende tekstexperts tot dezelfde resultaten leidt. Dit wordt in het vervolg van het verslag de mate van overeenstemming genoemd. Waar mogelijk zijn de antwoorden van de respondenten op het tekstevaluatieschema in een tabel weergegeven. Vanwege de grootte zijn niet alle tabellen in de tekst opgenomen. De grotere tabellen zijn apart genummerd en zijn opgenomen in bijlage 8. Allereerst worden de vragen van de innerlijke structuur besproken. Vervolgens worden de vragen van de uiterlijke structuur besproken. Daarbij wordt steeds eerst de vraag gepresenteerd (zoals hij in het Nederlandse tekstevaluatieschema wordt weergegeven), gevolgd door een kwalitatieve beschrijving van de antwoorden. 5.2.1
Innerlijke structuur
H1A Welke thema’s komen achtereenvolgens aan de orde? Uit de antwoorden van de respondenten blijkt dat over het algemeen dezelfde thema’s zijn genoemd. Het merendeel van de respondenten noemde als thema’s de rode cijfers (1 t/m 10) in de tekst (zie bijlage 8, Tabel 1). Daarnaast zijn de paragrafen 6.1, 6.2 en 6.3 72
ook door verschillende respondenten als thema’s genoemd. De mate van overeenstemming bij de Nederlandse respondenten is iets groter dan bij de ZuidAfrikaanse respondenten. Eén Zuid-Afrikaanse respondent heeft aangeven het begrip thema niet duidelijk te vinden.
H1C Vindt u dit een goede achtereenvolging van thema’s? Vindt u dat deze thema’s passen bij de algemene inhoud (wat u bij C heeft ingevuld)? Waarom wel/niet?
Tabel 3 Vindt u dit een goede achtereenvolging van thema’s? Nationaliteit
Vindt u dit een goede achtereenvolging van thema’s ? Totaal
Ja Nee Soms
Nationaliteit ZuidNederlands Afrikaanse e 8 9 1 0 0 1 9 10
Totaal 17 1 1 19
Er is een grote eenstemmigheid van de tekstexperts over de volgorde van de thema’s. Zeventien tekstexperts zijn van mening dat de volgorde goed is. Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten dat van mening is dat de volgorde van thema’s goed is, is nagenoeg gelijk. Het tweede gedeelte van de vraag (vindt u dat deze thema’s passen bij de algemene inhoud (wat u bij C heeft ingevuld), slaat terug op de afdeling ‘Inhoud’ van het tekstevaluatieschema. De vragen van deze afdeling hebben de respondenten niet beantwoord. De respondenten hebben alleen de vragen van de afdeling tekststructuur van het tekstevaluatieschema beantwoord. Deze vraag is daarom niet geanalyseerd. Datzelfde geldt voor de waarom wel/niet vraag.
H2A Welke hiërarchie wordt gevolgd bij deze thema’s? (dus wat is het hoofdthema en zijn eventuele andere thema’s hieraan verwant?) Het eerste gedeelte van de vraag werd door zeven respondenten beantwoord (zie bijlage 8, Tabel 2). Drie respondenten noemden de algemene informatie over AIDS. De overige thema’s verschilden veel. 73
Het gedeelte tussen haakjes is voor beide groepen respondenten apart geanalyseerd. De vraag ‘wat is het hoofdthema?’ werd door zes Nederlandse respondenten beantwoord (zie bijlage 8, Tabel 3). Vier respondenten gaven aan dat er andere thema’s (subthema’s) aan verwant zijn (zie bijlage 8, Tabel 4). Zeven Zuid-Afrikaanse respondenten beantwoordden de vraag ‘is er een hoofdthema met subthema’s die hieraan verwant zijn?’(zie bijlage 8, Tabel 5). De verwante thema’s werden echter niet altijd genoemd. De mate van overeenstemming tussen de respondenten is zeer matig. Een verklaring kan het verschil in vraagstelling zijn.
H2C Vindt u dit een goede/logische hiërarchie? Waarom wel/niet?
Tabel 4 Vindt u dit een goede/logische hierarchie?
Nationaliteit
Vindt u dit een goede/logisch e hierarchie?
Ja Nee Soms
Nederlandse 8 2 0
Totaal
10
ZuidAfrikaanse 9 0 1
Totaal 17 2 1
10
20
De meerderheid van de respondenten is van mening dat de hiërarchie die bij de thema’s wordt gevolgd, goed/logisch is. Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten dat van mening is dat de hiërarchie van de thema’s goed is, is vrijwel gelijk. De vraag waarom wel/niet leverde een verscheidenheid aan antwoorden op. Uit de antwoorden valt af te leiden dat de Nederlandse respondenten de hiërarchie van de thema’s goed/logisch vinden, omdat allereerst wordt beschreven wat HIV/AIDS is en hoe je het kan oplopen en daarna wordt verteld hoe je het kan voorkomen. De meerderheid van de Zuid-Afrikaanse respondenten vindt de hiërarchie van de thema’s net als de Nederlandse respondenten goed/logisch. Zij zijn van mening dat eerst algemene informatie wordt gegeven, gevolgd door specifieke informatie. De lezer wordt door het onderwerp en de volgorde van de thema’s geleid, aldus de respondenten.
74
H3A Hoe worden verschillende thema’s inhoudelijk aan elkaar gerelateerd? Vier respondenten gaven aan de vraag niet duidelijk te vinden (zie bijlage 8, Tabel 6). Een kleine minderheid is van mening dat de onderwerpen aan elkaar gerelateerd zijn (drie Nederlandse respondenten en één Zuid-Afrikaanse). Zo werden bijvoorbeeld de onderwerpen veilig en onveilig door de respondenten genoemd. Kijkend naar de mate van overeenstemming valt op dat deze gering is bij de Nederlandse respondenten. Dit in tegenstelling tot de Zuid-Afrikaanse respondenten, acht respondenten gaven namelijk aan dat alle thema’s over HIV/AIDS gaan en dus inhoudelijk aan elkaar verwant zijn.
H3B Op basis waarvan geconcludeerd? Vanwege het ontbreken van deze vraag in de Afrikaanse versie, worden alleen de antwoorden van de Nederlandse respondenten besproken. Vier respondenten vonden de vraag onduidelijk. De volgende opmerking werd gemaakt: ‘het antwoord is toch hetzelfde als bij vraag H3A, door ‘hoe’ in de vraag’. Drie respondenten vulden in ‘door middel van logica’ (zie bijlage 8, Tabel 7).
De evaluatievraag (H3C) is voor beide groepen respondenten apart geanalyseerd.
H3C Vindt u dat er een goede bruginhoud aanwezig is die de thema’s aan elkaar relateert? Waarom wel/niet? Zo niet, vindt u deze afwezigheid problematisch? Waarom wel/niet?
75
Tabel 5 Vindt u dat er een goede bruginhoud aanwezig is die de thema’s aan elkaar relateert? Aantal
Ja Nee Soms Totaal
Percentage
Cumulatief percentage
Valide percentage
3 5
30,0 50,0
30,0 50,0
30,0 80,0
2 10
20,0 100,0
20,0 100,0
100,0
De helft van de Nederlandse respondenten is van mening dat de thema’s niet goed gekoppeld zijn (geen goede ‘bruginhoud’). Twee respondenten vinden dat er soms sprake is van een goede koppeling van thema’s. Kijkend naar de antwoorden op de waarom wel/niet vraag valt op dat de antwoorden uiteenlopen (zie bijlage 8, Tabel 8). Eén Nederlandse respondent is van mening dat de thema’s nauwelijks aan elkaar gerelateerd zijn. Bovendien worden er geen verbindingswoorden- en zinnen gebruikt die de nieuwe tekst inleiden of aankondigen. Van de vijf respondenten die van mening zijn dat er geen goede koppeling van thema’s is, vinden vier de afwezigheid niet problematisch. Het is opvallend dat de deelvragen bij deze vraag door veel respondenten niet zijn ingevuld. Een verklaring kan zijn dat deze vraag uit te veel deelvragen bestaat.
Hieronder worden de antwoorden van de Zuid-Afrikaanse respondenten weergegeven.
Tabel 6 Vindt u dat er een goede bruginhoud aanwezig is die de thema’s aan elkaar relateert? Aantal
Percentage
Valide percentage
Cumulatief Percentage
Ja
2
20,0
20,0
20,0
Nee Soms Total
6
60,0
60,0
80,0 100,0
2
20,0
20,0
10
100,0
100,0
Meer dan de helft van de Zuid-Afrikaanse respondenten is van mening dat de thema’s niet op een zinvolle manier aan elkaar gekoppeld zijn. Er is volgens hen niet voldoende koppeling (‘bruginhoud’). Op de vraag of de afwezigheid van ‘bruginhoud’
76
problematisch is, antwoordde vijf respondenten nee. Zij geven echter geen uitleg waarom niet (zie bijlage 8, Tabel 9).
H4A/C Dekken de titels de lading van de onderstaande tekst?
Tabel 7 Dekken de titels de lading van de onderstaande tekst? Nationaliteit
Nationaliteit
Dekken de titels de lading van de onderstaande tekst?
Ja Nee Soms
Nederlandse 7 1 2
ZuidAfrikaanse 6 1 3
Totaal 13 2 5
10
10
20
Totaal
Een relatief groot deel van de tekstexperts is van mening dat de titels in de folder de lading van de tekst dekken. Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten dat van mening is dat de titels in de folder de lading van de tekst dekken, is nagenoeg gelijk.
H4B Op basis waarvan geconcludeerd? Vanwege het ontbreken van deze vraag in de Afrikaanse versie, worden alleen de antwoorden van de Nederlandse respondenten besproken. Het merendeel van de Nederlandse respondenten concludeert dat de titels de lading van de onderstaande tekst dekken (zie bijlage 8, Tabel 10). Het volgende antwoord werd daarbij gegeven: ‘door de titels en de tekst met elkaar te vergelijken’. Eén respondent geeft aan de toegevoegde waarde van deze vraag niet te begrijpen en een andere respondent vindt de vraag overbodig.
H5A/C Welke inlichtingen ontbreken wellicht en waarom? De antwoorden lopen zeer uiteen bij deze vraag. Een overgrote meerderheid van de Nederlandse respondenten gaf aan dat er informatie ontbreekt (zie bijlage 8, Tabel 11). Twee respondenten gaven bijvoorbeeld aan dat ze graag cijfers wilden zien van het aantal mensen dat geïnfecteerd is, om lezers te shockeren. Een kleine meerderheid van de Zuid-
77
Afrikaanse respondenten is van mening dat er informatie in de tekst ontbreekt (zie bijlage 8, Tabel 12). Zes respondenten gaven voorbeelden. Net als bij de Nederlandse respondenten, werd tweemaal het vermelden van cijfers genoemd.
H6A/C Welke inlichtingen zijn wellicht verwarrend en waarom? Een groot deel van de Nederlandse respondenten is van mening dat de tekst iets verwarrends heeft (zie bijlage 8, Tabel 13). De respondenten verschillen van mening wat precies verwarrend is. Twee respondenten zijn van mening dat de uitleg van de afzonderlijke termen van AIDS niet duidelijk is. Bovendien werd door drie respondenten nummer drie ‘Is er HIV/AIDS in Nijmegen?’ in de voorlichtingsfolder verwarrend genoemd. Er werd onder andere gezegd dat de informatie bij nummer drie misleidend is. De Zuid-Afrikaanse respondenten vonden minder informatie verwarrend in de tekst dan de Nederlandse respondenten (zie bijlage 8, Tabel 14). Vijf respondenten zijn van mening dat de titels van vier of vijf en/of de inhoud verwarrend is. Er werd bijvoorbeeld gezegd dat de titels niet voldoende verduidelijken.
H7A/C Welke inlichtingen zijn wellicht foutief en waarom? Deze vraag werd door negen respondenten niet ingevuld (zie bijlage 8, Tabel 15 en 16). De Nederlandse respondenten verwezen daarnaast naar vraag H6A/C. Eén respondent gaf aan paragraaf 8.1 en 8.2 tegenstrijdig te vinden. De andere respondenten herhaalden het antwoord dat zij hebben gegeven bij vraag H6A/C. Zes Zuid-Afrikaanse respondenten vulden de vraag niet in. Ook hier herhaalden twee respondenten de antwoorden die zij hebben gegeven bij vraag E6A/E. De mate van overeenstemming is hier groot, in die zin dat de vraag niet wordt ingevuld of dat er wordt verwezen naar vraag H6A/C (E6A/E).
5.2.2
Uiterlijke structuur
Bij de eerste drie analysevragen van de uiterlijke structuur wordt bij de Nederlandse versie gevraagd naar het aantal hoofdstukken, paragrafen en alinea’s van de folder. Bij de Afrikaanse versie wordt gevraagd naar het aantal ‘hoofstukke of afdelings’, ‘onderafdelings’ en ‘paragrawe’ van de tekst. ‘Onderafdelings’ in het Afrikaans, zijn
78
paragrafen in het Nederlands. ‘Paragrawe’ in het Afrikaans, zijn alinea’s in het Nederlands. Hieronder worden de antwoorden op deze vragen in tabellen weergegeven.
H8A Hoeveel hoofdstukken bevat de tekst?
Tabel 8 Hoeveel hoofdstukken bevat de tekst? Nationaliteit
Nationaliteit
Hoeveel hoofdstukken bevat de tekst?
1 7 8
Nederlandse 1 0
ZuidAfrikaanse 0 1
Totaal 1 1
0 0 9 10
1 3 5 10
1 3 14 20
9 10
Totaal
Een ruime meerderheid van de tekstexperts is het er over eens dat de folder tien hoofdstukken heeft (veertien tekstexperts). Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten dat van mening is dat de tekst uit tien hoofdstukken bestaat, is echter niet gelijk. Negen Nederlandse respondenten hebben namelijk aangegeven dat de tekst uit tien hoofdstukken bestaat, tegenover vijf Zuid-Afrikaanse respondenten. Bovendien blijkt uit de tabel dat de Zuid-Afrikaanse respondenten meer spreiding in hun antwoorden hebben.
H8C Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig?
Tabel 9 Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig?
Nationaliteit
Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig? Total
Te veel Voldoende
Nederlandse 2
ZuidAfrikaanse 1
Total 3
6
8
14
8
9
17
79
Het merendeel van de respondenten is van mening dat de tekst voldoende hoofdstukken bevat. Er is vrijwel geen verschil tussen de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten.
H9A Hoeveel paragrafen bevat de tekst?
Tabel 10 Hoeveel paragrafen bevat de tekst?
Nationaliteit
Hoeveel paragrafen bevat de tekst?
Totaal
3 4 5 7
ZuidAfrikaanse 1
Totaal 2
0 5
1 2
1 7
Nederlandse 1
0
1
1
9
0
1
1
11
0
1
1
13
2
0
2
14 19
1
0
1
1 10
0 7
1 17
De meningen van de tekstexperts verschillen sterk over het aantal paragrafen (Afrikaans ‘onderafdelings’) in de folder. Het aantal paragrafen dat de respondenten noemden loopt uiteen van drie tot negentien. Zeven respondenten zijn van mening dat de folder vijf paragrafen telt. Vijf hiervan zijn Nederlandse respondenten. Slechts twee Zuid-Afrikanen zijn van mening dat de folder vijf paragrafen telt. Bij de Zuid-Afrikaanse respondenten was meer spreiding in de antwoorden. Drie respondenten beantwoordden de vraag niet.
80
H9C Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig?
Tabel 11 Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig?
Nationaliteit
Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig?
Nederlandse 2
Te veel Voldoende Te weinig
6 0 8
Totaal
ZuidAfrikaanse 1
Totaal 3
2 5 8
8 5 16
Opvallend zijn de verschillen tussen de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten over de hoeveelheid paragrafen in de tekst. Zes Nederlandse respondenten zijn namelijk van mening dat de tekst voldoende paragrafen bevat en vijf Zuid-Afrikaanse dat de tekst te weinig paragrafen bevat.
H10A Hoeveel alinea’s bevat de tekst?
Tabel 12 Hoeveel alinea’s bevat de tekst?
Nationaliteit
Hoeveel alinea’s bevat de tekst?
0
ZuidAfrikaanse 1
Totaal 1
3
3
0
3
10 12
0
1
1
15
0 1
1 3
1 4
16
1
2
3
17
1
1
2
18
2
0
2
19 26
1 1 0
0 0 1
1 1 1
10
10
20
45 Totaal
Nederlandse 0
81
Een ander meningsverschil betreft de vraag hoeveel alinea’s de tekst bevat. Een beperkt aantal tekstexperts is het eens over het aantal alinea’s in de folder (vier tekstexperts). Het aantal alinea’s dat werd genoemd loopt uiteen van drie tot 45. Een mogelijke verklaring voor de spreiding van de antwoorden van de Zuid-Afrikanen is dat het voor de respondenten niet duidelijk was of de opsommingen in de tekst wel of niet als alinea geteld moesten worden. Vier respondenten hebben geantwoord dat ze de opsommingen niet als aparte alinea hebben geteld. Eén respondent heeft aangegeven de opsommingen wel als aparte alinea’s te hebben geteld.
H10C Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig?
Tabel 13 Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig?
Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig?
Te veel Voldoende Te weinig n.v.t.
Totaal
Nationaliteit ZuidNederlandse Afrikaanse 1 3 6 1 0 0 7
5 1 10
Totaal 4 7 5 1 17
Bij deze vraag zijn de verschillen tussen de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten duidelijk zichtbaar. De meerderheid van de Nederlandse respondenten is namelijk van mening dat het aantal alinea’s in de tekst voldoende is. De Zuid-Afrikaanse respondenten daarentegen zijn van mening dat de tekst te weinig alinea’s bevat.
82
H11A Heeft elke alinea een duidelijk thema of zijn er alinea’s met meer dan één thema?
Tabel 14 Heeft elke alinea een duidelijk thema?
Nationaliteit
Heeft elke alinea een duidelijk thema?
Ja Nee
Totaal
Nederlandse 4 4
ZuidAfrikaanse 3 4
Totaal 7 8
7
15
8
De meningen zijn verdeeld of elke alinea een duidelijk thema heeft. Het aantal respondenten dat van mening is dat elke alinea een duidelijk thema heeft, is bijna gelijk aan het aantal dat niet van mening is dat elke alinea een duidelijk thema heeft. Er is vrijwel geen verschil tussen de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten in hun antwoorden.
Tabel 15 Of zijn er alinea's met meer dan één thema?
Nationaliteit
Of zijn er alinea’s met meer dan één thema? Totaal
Ja Nee
Nederlandse 4 4 8
ZuidAfrikaanse 4 3
Totaal 8 7
7
15
Uit de antwoorden van Tabel 14 blijkt dat acht tekstexperts van mening zijn dat er alinea’s zijn met meer dan één thema. Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten dat van mening is dat elke alinea een duidelijk thema heeft, verschilt. Van de acht Nederlandse respondenten die de vraag hebben beantwoord is de helft het eens dat elke alinea een duidelijk thema heeft. Eén respondent geeft aan dat vraag 11 uit te veel vragen bestaat en dat de vraag daardoor moeilijk te beantwoorden is. De andere twee respondenten gaven een onduidelijk antwoord op bovenstaande vraag. De meningen van de Zuid-Afrikaanse respondenten zijn verdeeld. Vier respondenten gaven te kennen dat er
83
alinea’s zijn met meer dan één thema en drie respondenten zijn van mening dat elke alinea een duidelijk thema heeft. Drie respondenten gaven een onduidelijk antwoord (zie bijlage 8, Tabel 17).
H11C Indien er slechts één thema is: welk thema behandelt elke alinea? Indien er alinea’s zijn zonder duidelijk thema: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet? Indien er alinea’s zijn met meer dan één thema: welke zijn dat en vindt u deze alinea’s verwarrend? Waarom wel/niet? Deze vraag bestaat uit zes deelvragen.Vier Nederlandse respondenten gaven bij vraag H11A aan dat elke alinea een thema heeft. Drie respondenten geven ook aan welke thema’s dit zijn (zie bijlage 8, Tabel 18). Bovendien beantwoord één respondent ook nog eens de vraag: indien er alinea’s zijn zonder duidelijk thema: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet? (zie bijlage 8, Tabel 19). De vier respondenten die hebben aangegeven dat er alinea’s zijn met meer dan één thema, geven allen aan welke dit zijn (zie bijlage 8, Tabel 20). Van deze respondenten is er één van mening dat deze alinea verwarrend is. Twee respondenten gaven te kennen dat de alinea’s niet verwarrend zijn. Deze drie respondenten gaven ook antwoord op de waarom wel/niet vraag. De drie Zuid-Afrikaanse respondenten die van mening zijn dat elke alinea een thema heeft, geven alledrie aan om welke thema’s het gaat. Van de vier respondenten die vinden dat er alinea’s zijn met meer dan één thema, geven er drie aan welke dit zijn. Twee respondenten laten zich uit over de mogelijke verwarring van deze alinea’s en één geeft hier een verklaring voor (zie bijlage 8, Tabel 21). Tot slot werden nog de volgende opmerkingen gemaakt: ‘de laatste deelvraag van H11C overlapt met H11A’ en ‘vraag H11C bestaat uit te veel deelvragen’.
H12A Welke zichtbare overgangen zijn er tussen de alinea’s? De antwoorden lopen zeer uiteen bij deze vraag (zie bijlage 8, Tabel 22). Opvallend is dat vijf Nederlandse respondenten het gebruik van witregels (spaties) noemden. Daarnaast werd door twee respondenten het gebruik van opsommingstekens en kopjes genoemd. Eén respondent is van mening dat de titels (in rood en met hoofdletters) zichtbare overgangen zijn. De Zuid-Afrikaanse respondenten noemden vooral het gebruik van titels
84
als zichtbare overgang (vier respondenten). Het gebruik van witregels werd door de ZuidAfrikanen tweemaal genoemd.
H12C Vindt u dit goede en duidelijke overgangen? Waarom wel/niet?
Tabel 16 Vindt u dit goede en duidelijke overgangen?
Nationaliteit
Vindt u dit goede en duidelijke overgangen?
Ja Nee
Totaal
Nederlandse 8 0
ZuidAfrikaanse 7 1
Totaal 15 1
8
16
8
Het merendeel van de respondenten vindt de overgangen tussen de alinea’s goed/duidelijk. Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten is vrijwel gelijk. De antwoorden op de waarom wel/niet vraag lopen uiteen.Vijf Nederlandse en zes Zuid-Afrikaanse respondenten hebben deze vraag beantwoord (zie bijlage 8, Tabel 23).
H13A Heeft elke alinea een uitbouwing/ondersteuning van de themazin? Welke niet, welke wel?
Tabel 17 Heeft elke alinea een uitbouwing/ondersteuning van de themazin?
Nationaliteit ZuidNederlandse Afrikaanse
Totaal
Heeft elke alinea een Ja uitbouwing/ondersteuning Nee van de themazin?
2
3
5
5
7
12
Totaal
7
10
17
De meerderheid is het erover eens dat niet elke alinea in de folder een uitbouwing/ondersteuning van de themazin heeft. Het aantal Nederlandse en Zuid-
85
Afrikaanse respondenten dat van mening is dat niet elke alinea een uitbouwing/ondersteuning van de themazin heeft, is vrijwel gelijk. Twee Nederlandse respondenten geven aan de vraag onduidelijk te vinden (zie bijlage 8, Tabel 24). Zij hebben een vraagteken gezet bij het woord themazin (en kernzin). De antwoorden op de vraag welke niet/ welke wel, zijn niet geanalyseerd. De respondenten hebben bij de beantwoording namelijk nummers genoemd en hiervan is niet duidelijk of de respondenten hoofdstukken of alinea’s bedoelden. Bijna alle Nederlandse respondenten hebben echter wel antwoord gegeven op de vraag welke niet, welke wel. Acht ZuidAfrikaanse respondenten hebben de vraag beantwoord (zie bijlage 8, Tabel 25).
H13C Waar er uitbouwingen/ondersteuningen zijn: vindt u deze noodzakelijk? Waarom wel/niet? Waar er geen uitbouwingen/ondersteuningen zijn: vindt u deze een gemis? Waarom wel niet?
Tabel 18 Waar er uitbouwingen/ondersteuningen zijn: vindt u deze noodzakelijk?
Waar er Ja uitbouwingen/ondersteuningen zijn: vindt u deze noodzakelijk? Totaal
Nationaliteit ZuidNederlandse Afrikaanse 6 9
6
9
Totaal 15
15
Een groot deel van de tekstexperts is van mening dat de uitbouwingen/ondersteuningen van de themazin in de alinea’s noodzakelijk zijn. De Zuid-Afrikaanse respondenten zijn het bijna allemaal ermee eens dat de aanwezige uitbouwingen/ondersteuningen noodzakelijk zijn. Van de Nederlandse respondenten is een kleine meerderheid het eens dat de uitbouwingen/ondersteuningen noodzakelijk zijn. Drie respondenten hebben de vraag niet ingevuld.Vijf Nederlandse respondenten beantwoordden de waarom wel/niet vraag (zie bijlage 8, Tabel 26).Van de negen Zuid-Afrikaanse respondenten beantwoorden er zeven de waarom wel/niet vraag (zie bijlage 8, Tabel 27).
86
Bij de Nederlandse versie wordt gevraagd: ‘Waar er geen uitbouwingen/ondersteuningen zijn: vindt u deze een gemis? Waarom wel/niet?’. Deze vraag werd door twee Nederlandse respondenten beantwoord (zie bijlage 8, Tabel 28). Eén daarvan beantwoordde ook de waarom wel/niet vraag.
H14C Vindt dat de titels voldoende de aandacht trekken?
Tabel 19 Vindt u dat de titels voldoende de aandacht trekken?
Vindt u dat de titels voldoende de aandacht trekken? Totaal
Ja Nee Soms
Nationaliteit ZuidNederlandse Afrikaanse 7 7 0 2 2 1 9 10
Totaal 14 2 3 19
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de titels in de folder volgens de tekstexperts voldoende aandacht trekken. Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten die deze vraag bevestigend hebben beantwoord, is gelijk.
H15A Welke structuuraanduidende passages zijn aanwezig in de tekst? De antwoorden van de Nederlandse en Zuid/Afrikaanse respondenten verschillen. De structuuraanduidende passage die het vaakst door de Nederlandse respondenten werd genoemd is de terugblik-samenvatting: ´Kortom: je kunt HIV krijgen door in contact te komen met bloed, zaad of moedermelk'(zie bijlage 8, Tabel 29). Overige structuuraanduidende passages die werden genoemd, zoals opsommingen en zinnen die opsommingen inleiden, werden maar eenmaal genoemd. De Zuid/Afrikanen noemden de titels (genummerd) het vaakst structuuraanduidende passages (zie bijlage 8, Tabel 30). Opvallend is dat maar één Zuid-Afrikaanse respondent de terugblik/samenvatting ´kortom'noemde en dat drie respondenten van mening waren dat er geen
87
structuuraanduidende passages in de tekst aanwezig waren. Zowel een Nederlandse als een Zuid-Afrikaanse respondent gaf aan de vraag onduidelijk te vinden.
H15C Indien aanwezig: vindt u deze structuuraanduidende passages noodzakelijk? Waarom wel/niet?
Tabel 20 Indien aanwezig: vindt u deze structuuraanduidende passages noodzakelijk?
Nationaliteit ZuidNederlandse Afrikaanse Indien aanwezig: vindt u deze structuuraanduidende passages noodzakelijk?
Ja Nee
Totaal
Totaal
5
5
10
2
0
2
7
5
12
Uit de tabel blijkt dat de helft van de respondenten structuuraanduidende passages noodzakelijk vindt. Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten dat van mening is dat structuuraanduidende passages noodzakelijk zijn, is gelijk verdeeld. Twee Nederlandse respondenten gaven echter aan dat structuuraanduidende passages niet noodzakelijk zijn. Van de zeven Nederlandse respondenten beantwoordden vijf de waarom wel/niet vraag. Zes Zuid-Afrikaanse respondenten beantwoordden deze vraag (zie bijlage 8, Tabel 30).
H15C Indien niet aanwezig: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet? Tabel 21 Indien niet aanwezig: vindt u dit een gemis?
Nationaliteit Nederlandse Indien niet aanwezig: vindt u dit een gemis? Totaal
Nee
ZuidAfrikaanse
Totaal
1
2
3
1
2
3
88
Van de vier respondenten die bij vraag H15A aangaven dat er geen structuuraanduidende passages in de tekst aanwezig waren, beantwoordden er drie dat het ontbreken geen gemis is. Bovendien gaven ze antwoord op de waarom wel/niet vraag (zie bijlage 8, Tabel 30).
H16A Welke signaalformuleringen komen voor? Bij deze vraag liepen de antwoorden van de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten zeer uiteen. In totaal worden de woorden ‘kortom’, ‘zoals’ en ‘echter’ het vaakst genoemd als signaalformuleringen, respectievelijk zeven en vijf keer. De Nederlandse respondenten noemden het vaakst het signaalwoord ‘kortom’ (vijf respondenten). Het woord ‘echter’ wordt door vier respondenten genoemd. Woorden als ‘zoals’, ‘als’, ‘en’, ‘dus’ en ‘ja’ worden drie of minder keer genoemd. De ZuidAfrikaanse respondenten noemden het woord ‘daarom’ het vaakst als signaalwoord (drie respondenten). Bovendien gaven drie respondenten aan geen signaalwoorden in de tekst te kunnen vinden (zie bijlage 8, Tabel 31).
H16C Vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet?
Tabel 22 Vindt u deze verduidelijkend?
Nationaliteit
Vindt u deze verduidelijkend? Totaal
Ja Nee
Nederlandse 6 2 8
ZuidAfrikaanse 8 0
Totaal 14 2
8
16
De meerderheid is van mening dat de signaalformuleringen die in de folder worden gebruikt verhelderend zijn. De Zuid-Afrikaanse respondenten vinden over het algemeen de signaalformuleringen meer verduidelijkend dan de Nederlandse respondenten, maar het verschil is gering. Van de zestien respondenten gaven er veertien antwoord op de waarom wel/niet vraag (zie bijlage 8, Tabel 32). Uit de antwoorden valt af te leiden dat
89
signaalformuleringen verduidelijkend werken. De mate van overeenstemming bij deze vraag is goed.
H17A Zijn verbanden expliciet gemaakt of is er sprake van gedachtesprongen?
Tabel 23 Zijn verbanden expliciet gemaakt of is er sprake van gedachtesprongen?
Nationaliteit ZuidNederlandse Afrikaanse Zijn verbanden expliciet gemaakt of is er sprake van gedachtesprongen?
Totaal
Expliciet
4
4
Gedachtesprongen
4
4
8
8
8
16
Totaal
8
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de meningen gelijk verdeeld zijn. Acht tekstexperts zijn namelijk van mening dat verbanden expliciet zijn gemaakt en acht tekstexperts zijn van mening dat er sprake is van gedachtesprongen in de folder. Zowel het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten dat van mening is dat verbanden expliciet zijn gemaakt, als het aantal dat van mening is dat er sprake is van gedachtesprongen, is gelijk.
H17B Op basis waarvan geconcludeerd? Vier Nederlandse respondenten en vijf Zuid-Afrikaanse respondenten hebben antwoord gegeven op bovenstaande vraag. De antwoorden varieerden nogal. Opvallend is dat zeven respondenten de vraag niet hebben ingevuld (zie bijlage 8, Tabel 33).
90
H17C Indien er gedachtesprongen zijn: vindt u deze verwarrend voor een goed begrip van de tekst? Waarom wel/niet? Indien verbanden expliciet zijn gemaakt: vindt u dat dit te veel gebeurt?
Tabel 24 Indien er gedachtesprongen zijn: vindt u deze verwarrend voor een goed begrip van de tekst?
Nationaliteit ZuidAfrikaanse
Nederlandse Indien er gedachtesprongen zijn: vindt u deze verwarrend voor een goed begrip van de tekst?
Totaal
Ja
2
1
3
Nee
2
1
3
4
2
6
.
Totaal
Van de vier Nederlandse respondenten die van mening zijn dat er sprake is van gedachtesprongen in de tekst (zie H17A), zijn er twee van mening dat dit verwarrend is voor een goed begrip van de tekst. De andere twee respondenten vinden het niet verwarrend. Twee respondenten geven antwoord op de waarom wel/niet vraag (zie bijlage 8, Tabel 34). Van de vijf Zuid-Afrikaanse respondenten, gaf één respondent aan dat de gedachtesprongen verwarrend zijn. Een andere respondent gaf aan het gebruik van gedachtesprongen niet verwarrend te vinden. Alleen eerstgenoemde gaf antwoord op de waarom wel/niet vraag (zie bijlage 8, Tabel 34). Tabel 25 Indien verbanden expliciet zijn gemaakt: vindt u dat dit te veel gebeurt?
Nationaliteit Nederlandse Indien verbanden expliciet zijn gemaakt: vindt u dat dit te veel gebeurt? Totaal
Nee
ZuidAfrikaanse
Totaal
3
1
4
3
1
4
91
Van de vier Nederlandse respondenten die van mening zijn dat verbanden expliciet zijn gemaakt in de tekst, zijn er drie van mening dat dit niet te veel gebeurt. Hiervan beantwoordde er twee de waarom wel/niet vraag (zie bijlage 8, Tabel 34). Eén respondent gaf geen antwoord op de vraag. Van de drie Zuid-Afrikaanse respondenten die van mening zijn dat verbanden expliciet zijn, gaf één respondent aan dat dit niet te veel gebeurt. De overige twee respondenten beantwoordden de vraag niet.
H18A Staan kernen op voorkeursplaatsen?
Tabel 26 Staan kernen op voorkeursplaatsen?
Nationaliteit
Staan kernen op voorkeursplaatsen Totaal
Ja Nee soms
Nederlandse 8 1 0 9
ZuidAfrikaanse 8
Totaal 16
0 1 9
1 1 18
De overgrote meerderheid is van mening dat kernen in de folder op voorkeursplaatsen staan. Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten dat van mening is dat kernen op voorkeursplaatsen staan, is gelijk. Twee Nederlandse respondenten vinden het begrip ‘kernen’ onduidelijk en één respondent vulde de vraag niet in (zie bijlage 8, Tabel 35). Bovendien werd gezegd dat de uitlegzin onduidelijk is. Eén Zuid-Afrikaanse respondent vulde de vraag niet in (zie bijlage 8, Tabel 36).
92
H18C Indien kernen op voorkeursplaatsen staan: vindt u dit verduidelijkend? Waarom wel/niet? Indien kernen niet op voorkeursplaatsen staan: vindt u dit een slecht? Waarom wel/niet?
Tabel 27 Indien kernen op voorkeursplaatsen staan: vindt u dit verduidelijkend?
Nationaliteit ZuidNederlandse Afrikaanse Indien kernen op voorkeursplaatsen staan: vindt u dit verduidelijkend? Totaal
Ja Soms
Totaal
6
8
14
0
1
1
6
9
15
In totaal zijn er van de zestien respondenten die van mening zijn dat kernen op voorkeursplaatsen staan, veertien van mening dat kernen op voorkeursplaatsen verduidelijkend zijn. Van de acht Nederlandse respondenten, gaven er zes dit aan. Alle zes geven bovendien antwoord op de waarom wel/niet vraag (zie bijlage 8, Tabel 35). Eén respondent heeft de vraag niet beantwoord en een ander vond de vraag overbodig. Door kernen op voorkeursplaatsen te zetten, wordt het volgens de respondenten snel duidelijk waar het precies om gaat. Alle Zuid-Afrikaanse respondenten (acht) zijn van mening dat kernen op voorkeursplaatsen verduidelijkend zijn. De antwoorden op de waarom wel/niet vraag lopen uiteen, maar er kan worden afgeleid dat het bijdraagt aan de verstaanbaarheid van de tekst (zie bijlage 8, Tabel 36).
Op het tweede gedeelte van de vraag (indien kernen niet op voorkeursplaatsen staan: vindt u dit een slecht) antwoordden maar drie respondenten. Eén Nederlandse respondent gaf aan het gebrek aan kernen op voorkeursplaatsen niet slecht te vinden in tegenstelling tot twee Zuid-Afrikaanse respondenten. Zij zijn beiden van mening dat dit een tekortkoming is.
93
H19A Welke passiefconstructies komen voor? De antwoorden bij deze vraag variëren (zie bijlage 8, Tabel 37). De mate van overeenstemming is gering. Opvallend is dat vier Nederlandse respondenten de vraag niet hebben ingevuld. Drie daarvan gaven aan de vraag onduidelijk te vinden. Bovendien werd tweemaal de opmerking gemaakt dat de toelichting (datgene wat tussen haakjes en cursief staat) niet duidelijk is. De zinnen ‘afweerstoffen worden door het immuunsysteem geproduceerd om ziektekiemen te bestrijden die het lichaam binnendringen en die ervoor zorgen dat je ziek wordt’ en ‘als een condoom juist wordt gebruikt’ worden beiden tweemaal als passiefconstructies genoemd. Bij de antwoorden van de Zuid-Afrikaanse respondenten is tevens een geringe overeenstemming. Zij hebben echter wel alle vragen ingevuld (zie bijlage 8, Tabel 38).
H19C Vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet?
Tabel 28 Vindt u deze verduidelijkend?
Nationaliteit
Vindt u deze verduidelijkend? Totaal
Ja Nee .
ZuidAfrikaanse 5
Totaal 7
2
2
4
4
7
11
Nederlandse 2
Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten dat de passiefconstructies in de tekst verduidelijkend vindt, verschilt. Zeven respondenten vonden de passiefconstructies verduidelijkend. Het aantal is verdeeld over twee Nederlandse en vijf Zuid-Afrikaanse respondenten. Vijf respondenten beantwoordden de waarom wel/niet vraag (zie bijlage 8, Tabel 37 en 38). Vier respondenten zijn van mening dat de passiefconstructies in de tekst niet verduidelijkend zijn. De verdeling Nederlands/Zuid-Afrikaans is gelijk. Drie respondenten beantwoordden de waarom wel/niet vraag.
94
H20A Welke voornaamwoorden komen voor die verwijzen naar het thema? De grootste overeenkomst bij deze vraag is het aantal respondenten dat de vraag niet heeft ingevuld (zie bijlage 8, Tabel 39). Vier respondenten gaven aan dat er geen voornaamwoorden zijn gebruikt. Vier Nederlandse respondenten hebben de vraag niet ingevuld. Twee daarvan vonden de vraag onduidelijk. Men wist niet wat hier met het thema werd bedoeld. Een andere respondent vond het te veel een proefwerkvraag. Twee Zuid-Afrikaanse respondenten hebben de vraag niet ingevuld en twee respondenten zijn van mening dat er geen voornaamwoorden zijn die verwijzen naar het thema. Het voornaamwoord dat het meest werd genoemd door de Zuid-Afrikaanse respondenten was ‘dit’ (zie bijlage 8, Tabel 40). Het werd namelijk door vijf respondenten genoemd.
H20C Vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel niet? De vragen worden hieronder voor beide groepen respondenten apart weergegeven. Allereerst de antwoorden van de Nederlandse respondenten en vervolgens de antwoorden van de Zuid-Afrikaanse respondenten.
Tabel 29 Vindt u deze verduidelijkend? Percentage
Aantal
Valide Percentage
Cumulatief Percentage 20,0
ja
2
20,0
20,0
nee missing Totaal
2
20,0
20,0
40,0
6 10
60,0 100,0
60,0 100,0
100,0
Uit de tabel blijkt dat twee respondenten van mening zijn dat de voornaamwoorden verduidelijkend zijn. Twee respondenten zijn van mening dat dit niet het geval is. Alle vier hebben zij antwoord gegeven op de waarom wel/niet vraag (zie bijlage 8, Tabel 39). Zes respondenten hebben de vraag niet ingevuld (twee omdat ze bij vraag H20A ‘geen’ hebben ingevuld). De mate van overeenstemming is bij deze vraag gering.
95
Tabel 30 Worden naar uw mening voldoende voornaamwoorden gebruikt om de samenhang van de tekst te garanderen? Aantal ja
3 4
nee missing Totaal
3 10
Valide Percentage percentage 30,0 30,0 40,0 40,0 30,0 100,0
Cumulatief Percentage 30,0 70,0
30,0 100,0
100,0
De meningen van de Zuid-Afrikaanse respondenten zijn verdeeld of er voldoende voornaamwoorden worden gebruikt om de samenhang van de tekst te garanderen. Drie respondenten hebben de vraag niet ingevuld, twee daarvan omdat ze bij vraag E20A ‘geen’ hebben ingevuld (zie bijlage 8, Tabel 40).
Tabel 31 Is de verwijzing van de voornaamwoorden duidelijk?
Aantal ja nee missing Totaal
2 1
Percentage 20,0 10,0
Valide percentage 20,0 10,0
7
70,0
70,0
10
100,0
100,0
Cumulatief Percentage 20,0 30,0 100,0
Het moge duidelijk zijn dat weinig Zuid-Afrikaanse respondenten het tweede gedeelte van de vraag hebben beantwoord. De vraag kan misschien als overbodig worden beschouwd.
H21A Wat voor herhalingen van het thema of thema’s komen voor? Herhalingen van het thema die het vaakst worden genoemd, zijn: ‘geslachtsgemeenschap’ en ‘geslachtsgemeenschap zonder condooms’ (zie bijlage 8, Tabel 41). Laatstgenoemde wordt gekoppeld aan AIDS. Bovendien worden ‘HIV & AIDS’, ‘AIDS’ en ‘condooms’ alledrie, driemaal genoemd. Het thema ‘geslachtsgemeenschap’ wordt door beide groepen respondenten even vaak genoemd, namelijk tweemaal (zie bijlage 8, Tabel 41 en 42). Het thema ‘geslachtsgemeenschap zonder condooms’ wordt daarentegen alleen door
96
de Nederlandse respondenten genoemd. Eén Nederlandse respondent geeft aan dat de vraag onduidelijk is (wat wordt bedoeld met het thema?).
H21C Indien er herhalingen voorkomen: vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet? Indien er geen herhalingen voorkomen: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet?
Tabel 32 Indien er herhalingen voorkomen: vindt u deze verduidelijkend?
Nationaliteit
Indien er herhalingen voorkomen: vindt u deze verduidelijkend?
Ja Nee
Nederlandse 5 2
Totaal
7
ZuidAfrikaanse 6 2
Total 11 4
8
15
Bij de vraag of herhalingen van het thema of thema’s in de folder verduidelijkend zijn (H21C), is de meerderheid positief gestemd (zie bijlage 8, Tabel 41 en 42). Het aantal Nederlandse en Zuid-Afrikaanse respondenten dat herhalingen verduidelijkend vindt, is bijna gelijk. Van de elf respondenten beantwoordden acht de waarom wel/niet vraag. Er werd bijvoorbeeld drie keer gezegd dat AIDS een belangrijk thema is en dat het van belang is dat dit thema wordt herhaald.
Het tweede gedeelte van de vraag is maar door één respondent beantwoord. De Nederlandse respondent antwoordde dat het ontbreken van herhalingen geen gemis is (zie bijlage 8, Tabel 41).
H22A Welke woorden met verwante betekenissen aan het thema of de thema’s komen voor? Het meest voorkomende antwoord is ‘geen’ (zie bijlage 8, Tabel 43 en 44). Bovendien hebben drie respondenten gezegd dat zij de vraag onduidelijk vinden. Het woord SOA wordt driemaal genoemd. Vier Nederlandse respondenten hebben gezegd dat er geen
97
woorden met verwante betekenissen aan het thema voorkomen. Drie Nederlandse respondenten zijn van mening dat de vraag onduidelijk is. De Zuid-Afrikaanse respondenten noemden het vaakst HIV (zie bijlage 8, Tabel 44). Door drie respondenten werd de vraag niet ingevuld. Daarvan had één respondent te weinig tijd om de vraag in te vullen en van de overige twee is het onduidelijk waarom de vraag niet is ingevuld.
H22C Indien deze voorkomen: vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet? Indien deze niet voorkomen: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet?
Tabel 33 Indien woorden met verwante betkenissen aan het thema voorkomen: vindt u deze verduidelijkend?
Nationaliteit ZuidNederlandse Afrikaanse Indien deze voorkomen: vindt u deze verduidelijkend? Totaal
Ja
Total
3
6
9
3
6
9
Alle respondenten die van mening zijn dat woorden met verwante betekenissen aan het thema of thema’s voorkomen, zijn ook van mening dat deze verduidelijkend zijn. De waarom wel/niet vraag wordt door twee Nederlandse en door drie Zuid-Afrikaanse respondenten beantwoord (zie bijlage 8, Tabel 43 en 44).
98
H22C Indien deze niet voorkomen: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet?
Tabel 34 Indien er geen woorden met verwante betekenis aan het thema voorkomen: vindt u dit een gemis?
Nationaliteit Nederlandse Indien er geen voorkomen: vindt u dit een gemis?
Nee
Totaal
ZuidAfrikaanse
Total
2
1
3
2
1
3
De drie respondenten die hebben geantwoord dat er geen woorden voorkomen met verwante betekenissen aan het thema of de thema’s, vinden dit geen gemis. Zij lichten ook alledrie toe waarom dit geen gemis is (zie bijlage 8, Tabel 43 en 44).
H23A Welke opsommingen komen voor? Deze vraag wordt voor beide groepen respondenten apart weergegeven. De mate van overeenstemming tussen de Nederlandse respondenten is vrij goed (zie bijlage 8, Tabel 45). De opsommingen die door een ruime meerderheid worden genoemd zijn de opsommingen onder de nummers vier, vijf en zeven. Deze worden door acht respondenten genoemd. De opsomming onder paragraaf 6.3, wordt door zeven respondenten genoemd. De mate van overeenstemming tussen de Zuid-Afrikaanse respondenten is gering (zie bijlage 8, Tabel 46). Vier respondenten gaven aan dat er geen opsommingen of parafrases in de tekst voorkwamen. Drie respondenten gaven aan dat de laatste zin van vier een parafrase is.
H23C Indien er opsommingen voorkomen: vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet? Indien er geen opsommingen voorkomen: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet? Zeven Nederlandse respondenten vinden de opsommingen in de tekst verduidelijkend (zie bijlage 8, Tabel 45). Eén respondent is van mening dat de opsommingen niet verduidelijkend zijn. Vijf respondenten hebben de waarom wel/niet vraag beantwoord. 99
Het meest voorkomende antwoord was: door opsommingen is er meer structuur in de tekst. De informatie is overzichtelijker.
Vijf Zuid-Afrikaanse respondenten gaven aan de opsommingstekens of parafrases in de tekst verduidelijkend te vinden (zie bijlage 8, Tabel 46). Op de vraag waarom deze opsommingstekens en parafrases verduidelijkend zijn, antwoordden drie respondenten. Zij gaven aan dat de tekst door opsommingstekens/parafrases beter leesbaar is. Het helpt je een volledig beeld te krijgen.
5.3
Validiteit van het tekstevaluatieschema
De validiteitsaspecten van het tekstevaluatieschema die in dit onderzoek zijn beoordeeld, zijn de face validity en de inhoudsvaliditeit. Of het instrument predictief valide is, dat wil zeggen of het instrument problemen voorspelt die zich ook echt zullen voordoen, valt met dit onderzoek niet vast te stellen. Om hierover uitspraken te kunnen doen, moeten de resultaten van dit onderzoek worden vergeleken met de resultaten van ander evaluatieonderzoek naar dezelfde HIV/AIDS-voorlichtingstekst.
De resultaten met betrekking tot de validiteit van het tekstevaluatieschema worden als volgt gepresenteerd. Eerst wordt de face validity besproken. Daarna worden de algemene bevindingen van de respondenten over de inhoudsvaliditeit weergegeven. De belangrijkste resultaten worden hieronder besproken.
5.3.1
Algemene bevindingen van de onderzoeker
Op basis van eigen evaluatie, dat wil zeggen het toepassen van het tekstevaluatieschema op de HIV/AIDS voorlichtingsfolder, is de onderzoeker van mening dat het tekstevaluatieschema op het eerste gezicht niet volledig is. Het gaat hier dan om de face validity van het tekstevaluatieschema. Er lijken meer vragen nodig om de inhoudelijke samenhang van een tekst duidelijk te krijgen. Een voorbeeldvraag om de inhoudelijke samenhang van een tekst duidelijk te krijgen is: ‘Wordt belangrijke informatie hoog
100
geordend in de hiërarchische structuur van de tekst?’ Bovendien worden er te weinig vragen gesteld die de lijn van het verhaal (voorlichtingstekst) betreffen. Daarnaast lijken de huidige vragen van de uiterlijke structuur niet volledig. Bij diverse vragen dient er meer uitleg te worden gegeven. De vragen bevatten vaak niet voldoende informatie voor beantwoording en het is vaak niet duidelijk hoe precies geantwoord moet worden. Bij vraag H11A bijvoorbeeld is het niet duidelijk of daar elke alinea met meer dan één thema genoemd moet worden. Kortom: het is niet duidelijk hoe een antwoord moet worden verklaard/toegelicht.
Hoewel de onderzoeker wel van mening is dat tekstexperts in staat zijn om met het huidige schema een sterkte- en zwakte-analyse te maken van de inhoudelijke en uiterlijke structuur van voorlichtingsteksten, dient het schema dus toch aangepast te worden. Door het schema aan te passen kunnen de teksten nog beter geanalyseerd en geëvalueerd worden.
5.3.2
Bevindingen van de respondenten
Voor een beoordeling van de inhoudsvaliditeit van het tekstevaluatieschema werd aan de tekstexperts een vijftal interviewvragen gesteld (zie bijlage 4). De belangrijkste resultaten worden hieronder besproken. De tabellen waarnaar wordt verwezen die niet zijn opgenomen in de tekst, zijn apart genummerd en zijn terug te vinden in bijlage 9.
Tabel 35 Vindt u het tekstevaluatieschema volledig?
Nationaliteit
Vindt u het tekstevaluatieschema volledig? Totaal
Ja Redelijk Nee
Nederlandse 5 2 3 10
Zuid-Afrikaanse 10 0 0 10
Totaal 15 2 3 20
101
Een groot deel van de geïnterviewden is van mening dat het tekstevaluatieschema volledig is. Zij zijn echter wel van mening dat de vragenlijst de gebruiker dwingt om volgens een bepaalde gedachtegang te werken. Daarnaast zijn de respondenten van mening dat bij bepaalde vragen niet genoeg ruimte is om te antwoorden. Het gaat bij deze vragen namelijk alleen om een ja- of nee -antwoord, terwijl tekstexperts hier misschien wel toelichting zouden willen geven, aldus de geïnterviewden. Opmerkelijk is het verschil tussen de antwoorden van de Zuid-Afrikaanse en Nederlandse respondenten. Alle Zuid-Afrikaanse respondenten zijn namelijk van mening dat het tekstevaluatieschema volledig is. Van de tien Nederlandse respondenten, zijn er vijf van mening dat het schema volledig is.
Volgens een beperkt aantal geïnterviewden is het tekstevaluatiechema niet volledig. Eén van de geïnterviewden gaf aan dat het tekstevaluatieschema dieper op de tekst zou moeten ingaan. Een andere geïnterviewde zei: “In het schema wordt te weinig gevraagd naar kleur, bladverdeling en visuele aspecten.”
Tabel 36 Ontbreken volgens u onderdelen?
Nationaliteit
Ontbreken volgens u onderdelen? Totaal
Ja Nee
Nederlandse 1 7 8
Zuid-Afrikaanse 2 7 9
Totaal 3 14 17
Een ruime meerderheid van de ondervraagden is van mening dat er geen onderdelen ontbreken bij het tekstevaluatieschema. Opvallend is dat de meerderheid van mening is het tekstevaluatieschema te veel vragen bevat in plaats van dat er vragen ontbreken.
Slechts enkele ondervraagden zijn van mening dat er onderdelen ontbreken bij het tekstevaluatieschema. Eén van de ondervraagden gaf aan dat er meer vragen moeten komen met aandacht voor titels en vragen over de lay-out/vormgeving. Een andere ondervraagde zei: ‘er zouden meer vragen mogen zijn die betrekking hebben op de
102
bladverdeling van de voorlichtingstekst’. De bevraagden die zich kritisch uitlieten over het ontbreken van onderdelen, zijn ook van mening dat het lastig is om overig commentaar, dat wil zeggen commentaar waarnaar niet specifiek wordt gevraagd, ergens onder te brengen. Het oordeel van de ondervraagden over de hoeveelheid vragen is overwegend positief (zie bijlage 9, Tabel 1). Zij willen niet meer vragen hebben om het tekstevaluatieschema goed te begrijpen. Zij zijn echter wel van mening dat ze meer uitleg nodig hebben om het tekstevaluatieschema goed te begrijpen (zie bijlage 9, Tabel 2). Een ondervraagde gaf het advies dat er meer uitleg bij de definities gegeven moet worden. Personen die geen ervaring met het tekstevaluatieschema hebben, hebben meer toelichting/uitleg nodig. De begrippen ‘thema’, ‘themazin’, ‘bruginhoud’ en ‘hiërarchie’ vonden de ondervraagden belangrijke begrippen die uitleg behoeven. Voor de respondenten was het onduidelijk wat die begrippen betekenden. Het is overigens opvallend dat de respondenten niet bij iedere vraag een toelichting gaven. Bij sommige vragen wordt wel een uitleg gegeven (tussen haakjes en cursief), maar deze uitleg ontbreekt bij vragen aan het begin van het tekstevaluatieschema. Een ondervraagde typeerde het tekstevaluatieschema als volgt: “Je hebt niet het gevoel dat je aan een instrument werkt als je deze vragen beantwoord. Er worden zo veel gedetailleerde vragen gesteld dat je het overzicht kwijtraakt.” Het is volgens de respondent vaak niet duidelijk wat precies van de tekstexpert wordt verwacht. De respondent weet niet hoe hij de vraag moet beantwoorden. Een ruime meerderheid van de ondervraagden is bovendien van mening dat de informatie die nu in het schema wordt gegeven te vaag is (zie bijlage 9, Tabel 3). Het betreft bijvoorbeeld vraag H12A, ‘welke zichtbare overgangen zijn er tussen de alinea’s?’ Volgens de ondervraagden geeft die vraag niet precies aan wat de bedoeling is.
Ten slotte was er kritiek op de vraagstellingen. Een ondervraagde zei: “Soms geven de vraagstellingen je nog wel eens te denken.”
103
Tabel 37 Vindt u dat het tekstevaluatieschema overbodige onderdelen bevat?
Nationaliteit Nederlandse Vindt u dat het tekstevaluatieschema overbodige onderdelen bevat?
Ja Nee
Totaal
Zuid-Afrikaanse
Totaal
4
7
11
2
2
4
6
9
15
Een kleine meerderheid van de geïnterviewden is van mening dat het schema overbodige onderdelen/informatie bevat. De respondenten vinden de vraag ‘vindt u dit verduidelijkend?’ vaak overbodig. Met name als er ook nog een motivering wordt gevraagd (dat houdt in dat je antwoord moet geven op de waarom wel/ waarom niet vraag).Volgens de geïnterviewden is het niet bij elke vraag relevant om naar een verduidelijking te vragen. Daarnaast is een deel van hen van mening dat er te veel vragen onder één vraag staan, als voorbeeld wordt vraag H11C genoemd. De geïnterviewden maakten de volgende opmerkingen: •
“In sommige vragen zit een overlap”;
•
“Het tekstevaluatieschema kan bondiger”;
•
“Er worden te veel woorden voor eenvoudige vragen gebruikt”;
•
“De vragen zijn te gedetailleerd.”
Een kleine meerderheid is van mening dat de informatie onnodig wordt herhaald (zie bijlage 9, Tabel 4). De meerderheid van de respondenten is echter niet van mening dat de informatie te veel uitgewerkt of te gedetailleerd is (zie bijlage 9, Tabel 5).
104
Tabel 38 Denkt u dat door toepassing van het tekstevaluatieschema de inhoudelijke structuur (innerlike struktuur) van een voorlichtingstekst achterhaald kan worden?
Nationaliteit Nederlandse Denkt u dat door toepassing van het tekstevaluatieschema de inhoudelijke structuur (innerlike struktuur) van een voorlichtingstekst achterhaald kan worden?
Zuid-Afrikaanse
Totaal
Ja 8
10
18
2
0
2
10
10
20
Nee
Totaal
Het overgrote deel van de geïnterviewden is van mening dat de inhoudelijke structuur van een voorlichtingstekst door toepassing van het tekstevaluatieschema kan worden achterhaald. De geïnterviewden maakten de volgende opmerkingen: •
“De vragen zijn een thematische opeenvolging en daardoor helpen ze je om de innerlijke structuur van een tekst te bepalen”;
•
“Je hebt nu wel een duidelijk beeld van hoe het eruit ziet”;
•
“Het schema laat je stap voor stap bij de verschillende tekstelementen stil staan.”
De respondenten zijn echter wel van mening dat het van de soort tekst en de mate van deskundigheid van de tekstexpert afhangt of de inhoudelijke structuur van de voorlichtingstekst kan worden achterhaald. De begrippen paragraaf en subparagraaf bijvoorbeeld dienen wel bekend te zijn. Bovendien moet de tekstexpert de begrippen van elkaar weten te onderscheiden. Een deel van hen is bovendien van mening dat de inhoudelijke structuur wel meer uitgewerkt zou kunnen worden. Meer vragen over thema’s en waarom die specifieke thema’s in bepaalde paragrafen worden gebruikt, noemden de respondenten als voorbeelden.
Een beperkt aantal geïnterviewden is van mening dat de inhoudelijke structuur van een voorlichtingstekst door toepassing van het schema niet kan worden achterhaald. De
105
volgende opmerking werd gemaakt “het schema vraagt wel veel over de structuur en de vorm van de voorlichtingstekst, maar minder over de inhoud”.
Tabel 39 Denkt u dat door toepassing van het tekstevaluatieschema de uiterlijke structuur (uiterlike struktuur) van een voorlichtingstekst achterhaald kan worden?
Nationaliteit Nederlandse Denkt u dat door toepassing van het tekstevaluatieschema de uiterlijke structuur (uiterlike struktuur) van een voorlichtingstekst achterhaald kan worden? Totaal
Zuid-Afrikaanse
Totaal
Ja 8
10
18
2
0
2
10
10
20
Nee
Een ruime meerderheid van de geïnterviewden is van mening dat door toepassing van het tekstevaluatieschema de uiterlijke structuur van een voorlichtingstekst kan worden achterhaald. Er werd bijvoorbeeld gezegd: “Ja, tot op zekere hoogte kan de uiterlijke structuur van een voorlichtingstekst worden achterhaald. Als je het bijvoorbeeld hebt over de opvallendheid van de titels, de opsommingen en de afscheidingen tussen de alinea’s.”
Slechts enkele respondenten zijn van mening dat de uiterlijke structuur niet door toepassing van het tekstevaluatieschema kan worden achterhaald.
5.4
Hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema
Voor de volledige uitvoering van het onderzoek, dat wil zeggen voor het lezen van de folder en het schriftelijk beantwoorden van de vragen van het tekstevaluatieschema, hadden de tekstexperts gemiddeld 64 minuten nodig. De onderlinge verschillen tussen de tekstexperts waren vrij groot, namelijk van 25 minuten tot 115 minuten. Deze verschillen kunnen worden toegeschreven aan de respondenten die deelnamen aan het onderzoek. De
106
ene proefpersoon geeft namelijk uit zichzelf veel feedback, terwijl de ander volstaat met minimale antwoorden. Per vraag hadden de tekstexperts gemiddeld 2 minuten en 38 seconden nodig. De respondenten hadden beduidend langer nodig bij vragen waarbij de tekst geraadpleegd moest worden en bij vragen waarbij naar een motivatie werd gevraagd.
5.4.1
Bevindingen van de respondenten
Voor een beoordeling van de hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema werden in totaal dertien vragen aan de tekstexperts gevraagd (zie bijlage 4). Hieronder worden de belangrijkste resultaten gepresenteerd. De tabellen waarnaar wordt verwezen die niet zijn opgenomen in de tekst, zijn apart genummerd en zijn terug te vinden in bijlage 10.
Tabel 40 Wat vindt u van de hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur (algemeen oordeel)?
Nationaliteit Nederlandse Wat vindt u van de hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur (algemeen oordeel)? Totaal
Zuid-Afrikaanse
Totaal
Goed
4
3
7
Niet goed
5
6
11
Soms goed, soms niet goed
0
1
1
9
10
19
Uit Tabel 40 blijkt dat de meerderheid van de respondenten van mening is dat de hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema niet goed is.
107
Tabel 41 Wat vindt u van de lengte van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
Nationaliteit Nederlandse Wat vindt u van de lengte van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
Zuid-Afrikaanse
Totaal
Goed Niet goed, te lang
Totaal
4
1
5
5
9
14
9
10
19
Opvallend is de grote eenstemmigheid van de geïnterviewden over de lengte van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur. Veertien van de negentien geïnterviewden zijn van mening dat de lengte van het schema te lang is. Een belangrijke oorzaak kan het aantal deelvragen zijn dat het tekstevaluatieschema telt. Daarnaast is een groot deel van de geïnterviewden van mening dat de lengte van het totale schema niet goed is (zie bijlage 10, Tabel 1). De geïnterviewden maakten de volgende opmerkingen: •
“Het is te lang om alle onderdelen toe te passen op een folder”;
•
“Ik weet dat dit een onderdeel is van het totale schema en dat maakt mij moedeloos”;
•
“Je kunt onmogelijk met het totale schema werken”;
•
“Het beantwoorden van het schema is zeer tijdrovend.”
Een beperkt aantal geïnterviewden is van mening dat de lengte van het onderdeel tekststructuur van het schema goed is.
Om te beoordelen of de vragen van het teksteveluatieschema een gepaste formulering hebben, werd gevraagd naar de begrijpelijkheid, aantrekkelijkheid, bondigheid en precisie van de vragen.
108
Tabel 42 Vindt u de vragen van het tekstevaluatieschema begrijpelijk?
Nationaliteit
Vindt u de vragen van het tekstevaluatieschema begrijpelijk
Ja Nee Ja, m.u.v. Redelijk
Totaal
Nederlandse 2 4
Zuid-Afrikaanse 4 1
Totaal 6 5
1
5
1
0
6 1
8
10
18
Een ruime meerderheid van de ondervraagden is tevreden over de begrijpelijkheid van de vragen. De respondenten zijn echter wel van mening dat er uitzonderingen zijn. Als voorbeeld werd de vraag ‘welke hiërarchie wordt gevolgd bij deze thema’s’ genoemd. De vraag is volgens de ondervraagden niet duidelijk. Bovendien is een kleine meerderheid ervan overtuigd dat voor de beantwoording van de vragen van het tekstevaluatieschema wel kennis van document design nodig is. Een belangrijk advies dat één van de ondervraagde gaf, is dat de vragen soms specifieker mogen zijn. Volgens de meerderheid van de ondervraagden zijn de vragen niet te moeilijk (zie bijlage 10, Tabel 2), maar zijn ze soms te vaag. Een ondervraagde zei: “Het kan af en toe duidelijker worden geformuleerd.”
Volgens een beperkt aantal geïnterviewden zijn de vragen niet begrijpelijk. Eén van de geïnterviewde gaf aan dat de vragen soms uit één zin bestaan, hetgeen niet bevorderlijk is voor de duidelijkheid van de vragen.
109
Tabel 43 Wat vindt u van de aantrekkelijkheid van de vragen?
Nationaliteit
aantrekkelijkheid
Goed Niet goed
Nederlandse 2 4
Soms goed, soms niet goed Totaal
Zuid-Afrikaanse 3 4
Totaal 5 8
0
1
1
6
8
14
De meningen van de geïnterviewden over de aantrekkelijkheid van de vragen zijn verdeeld. Acht van de veertien geïnterviewden zijn van mening dat de aantrekkelijkheid niet goed is. Naar de mening van deze geïnterviewden is de nummering van de vragen lastig. Als voorbeeld werd vraag E14A/E genoemd. De geïnterviewden maakten de volgende belangrijke opmerkingen: •
“De vragen eisen veel van de respondenten”;
•
“Je krijgt het gevoel dat er veel tijd in gaat zitten en dat je er over na moet denken”;
•
“Je raakt een beetje gefrustreerd”;
•
“Soms is het een op één hoop gegooid zooitje, waardoor het moeilijk is om te lezen”.
Bovendien moet volgens de geïnterviewden de lay-out van de vragenlijst aangepast worden. De vragen zijn volgens vele geïnterviewden saai. Als belangrijkste oorzaken werden de lengte en de omslachtigheid van de vragen genoemd. Vijf respondenten vinden de aantrekkelijkheid van de vragen goed.
110
Tabel 44 Wat vindt u van de bondigheid?
Nationaliteit
bondigheid
Nederlandse 5
Goed Niet goed Goed, m.u.v. Soms goed, soms niet goed
Totaal
Zuid-Afrikaanse 5
Totaal 10
0 0
2 1
2 1
1
0
1
6
8
14
Een groot deel van de geïnterviewden is van mening dat de bondigheid van de vragen goed is. Zij zijn echter wel van mening dat het schema als geheel, in tegenstelling tot de afzonderlijke vragen van het tekstevaluatieschema, niet bondig is. Meerdere geïnterviewden zijn van mening dat de toelichting bij de vragen goed is, ‘de toelichting bij de vragen maakt de vragen duidelijker’.
Een beperkt aantal geïnterviewden is van mening dat de bondigheid van de vragen niet goed is. Enerzijds werd gezegd dat het schema te veel subvragen binnen één vraag bevat en dat de vragen te wijdlopig en te langdradig zijn, anderzijds dat de vragen te beknopt zijn. Eén geïnterviewde zei: “Af en toe zijn de vragen zelfs te beknopt en daardoor weet je eigenlijk niet wat er precies wordt gevraagd.”
Tabel 45 Hoe oordeelt u over de precisie van de vragen van het tekstevaluatieschema?
Nationaliteit
Hoe oordeelt u over de precisie van de vragen van het tekstevaluatieschema?
Totaal
Goed Niet goed Goed, m.u.v. Soms goed, soms niet goed
Nederlandse 3
Zuid-Afrikaanse 9
Totaal 12
6 0
0 1
6 1
1
0
1
10
10
20
111
Een ruime meerderheid van de geïnterviewden is tevreden over de precisie van de vragen. Twaalf van de twintig geïnterviewden gaven aan de precisie van de vragen goed te vinden. Als voorbeeld werd de toelichting bij de vragen genoemd, maar hiervan werd ook gezegd dat dit af en toe preciezer mocht zijn.
Een aantal geïnterviewden gaf aan de precisie van de vragen niet goed te vinden. In het bijzonder de onduidelijke omschrijving van de vragen. De geïnterviewden gaven de volgende voorbeelden: “Staan kernen op voorkeursplaatsen” en “Zijn verbanden expliciet gemaakt.” Volgens de geïnterviewden is bij eerstgenoemde niet duidelijk om welke kernen het gaat (“kernen waarvan”) en bij laatstgenoemde om welke verbanden het gaat (“verbanden waartussen”). Eén van de ondervraagden gaf bovendien aan het tekstevaluatieschema te detaillistisch te vinden. Dat maakt het gebruik van het tekstevaluatieschema lastig.
Tabel 46 Wat vindt u van de opbouw van het tekstevaluatieschema?
Nationaliteit
Wat vindt u van de opbouw van het tekstevaluatieschema? Totaal
Goed
Nederlands e
Zuid-Afrikaanse
Totaal
3
8
11
3
8
11
Alle elf respondenten die de vraag hebben beantwoord, zijn van mening dat de opbouw van het schema goed is. Daarnaast is een deel van hen van mening dat de volgorde van de vragen goed is (zie bijlage 10, Tabel 3). Een tekstexpert typeerde de volgorde van de vragen als volgt: “Het zoomt in.” Daarnaast acht een ruime meerderheid van de ondervraagden de opbouw van het schema overzichtelijk (zie bijlage 10, Tabel 4).
112
Een aantal geïnterviewden is van mening dat de volgorde van de vragen niet goed is. Daarnaast vind een beperkt aantal geïnterviewden het schema niet overzichtelijk. De volgende oorzaken werden genoemd: •
“Het schema is niet gestructureerd”;
•
“Het geeft geen overzicht”;
•
“Het is geen schema, want een schema is een opsomming van vragen”;
•
“Er ontbreekt een instructie.”
Bovendien is, volgens enkele geïnterviewden, het doel van het schema onduidelijk. Ten slotte was er kritiek op de regelafstand van de vragen. De vragen staan te dicht op elkaar, aldus de geïnterviewden.
De meerderheid is van mening dat de kopjes ‘innerlijke en uiterlijke structuur’ de inhoud dekken (zie bijlage 10, Tabel 5). Eén geïnterviewde vindt het echter onduidelijk of vraag H8A ‘hoeveel hoofdstukken bevat de tekst’ onder innerlijke of uiterlijke structuur valt. Daarnaast gaf een tekstexpert het advies vraag H18A, ‘Staan kernen op voorkeursplaatsen?’ onder innerlijke in plaats van uiterlijke structuur te plaatsen.
Slechts enkele geïnterviewden zijn van mening dat de kopjes de inhoud niet dekken. Bepaalde vragen zijn volgens de geïnterviewden niet goed in het schema ondergebracht. Te denken valt aan de vragen over passiefconstructies en signaalwoorden. Deze vragen staan nu onder de uiterlijke structuur, maar hebben volgens de geïnterviewden meer te maken met de inhoudelijke structuur. Opvallend is dat volgens de geïnterviewden er meer inhoudelijke vragen moeten komen om de inhoudelijke structuur van een voorlichtingstekst te kunnen achterhalen. Ten slotte wordt nog een opmerking gemaakt over de inhoud van de tekst. De inhoud is volgens de geïnterviewde zeer belangrijk.
113
Tabel 47 Wat vindt u van het uiterlijk (stijl) van het tekstevaluatieschema?
Nationaliteit Nederlandse Wat vindt u van het uiterlijk (stijl) van het tekstevaluatieschema? Totaal
Zuid-Afrikaanse
Totaal
Goed
0
2
2
Niet goed
7
8
15
7
10
17
De meerderheid van de geïnterviewden is van mening dat het uiterlijk (de stijl) van het schema niet goed is. De geïnterviewden noemden de volgende oorzaken: “Het schema ziet er niet professioneel uit, het lijkt alsof het op papier is gekwakt” en “Het schema ziet eruit alsof het een kladje is.” Daarnaast zijn de geïnterviewden van mening dat het schema er strakker uit moet zien. De tekstexperts maakten de volgende opmerkingen: “De nummering van de vragen is lastig” en “de nummering wordt niet consequent toegepast.” Een tekstexpert gaf het advies om meer uiterlijke structuur in het schema aan te brengen. Een groot deel van de geïnterviewden is bovendien van mening dat het lettertype dat in het schema wordt gebruikt niet goed is (zie bijlage 10, Tabel 6). De volgende opmerking werd bijvoorbeeld gemaakt: “Times new roman is saai, te standaard.” Verder gaven meerdere ondervraagden te kennen dat de nummering van het tekstevaluatieschema lastig is. Een tekstexpert zei: “Als je bezig bent met het toepassen van de vragen dan weet je soms niet meer bij welke vraag je bent.”
114
Tabel 48 Bent u van mening dat het tekstevaluatieschema als tekstevaluatie instrument kan worden gebruikt?
Nationaliteit
Bent u van mening dat het tekstevaluatieschema als tekstevaluatie instrument kan worden gebruikt? Totaal
Ja Nee Ja, mits Ja en nee
Nederlandse 3 1
Zuid-Afrikaanse 8 1
Totaal 11 2
4
1
2
0
5 2
10
10
20
De meerderheid van de ondervraagden is van mening dat het tekstevaluatieschema als tekstevaluatie instrument kan worden gebruikt. Volgens een ondervraagde is het schema wel geschikt als het door professionals wordt gebruikt, maar niet als het door mensen, die er geen ervaring mee hebben, wordt gebruikt. Enkele ondervraagden zijn van mening dat het tekstevaluatieschema geschikt is, mits er wat wordt veranderd aan het schema. Een tekstexpert gaf het advies: “Het tekstevaluatieschema kan beter puntsgewijs op een A4tje worden gezet, zodat je aan de hand daarvan kan kijken hoe de folder scoort op die punten.”
Een tweetal ondervraagden is van mening dat het tekstevaluatieschema niet geschikt is als tekstevaluatie instrument. Eén ondervraagde zei: “Ik zou het niet kunnen, maar nogmaals ik ben geen vakmens.” De andere ondervraagde gaf aan het schema in de huidige vorm als tekstevaluatie-instrument niet geschikt te vinden. De vragen sluiten bijvoorbeeld niet goed op elkaar aan: “Er dienen heel wat aanpassingen te worden gemaakt.”
5.5 Bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema
Voor een beoordeling van de bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema werden in totaal acht vragen aan de tekstexperts gesteld (zie bijlage 4). Hieronder worden de belangrijkste resultaten besproken. De tabellen waarnaar wordt verwezen die niet zijn opgenomen in de tekst, zijn apart genummerd en zijn terug te vinden in bijlage 11.
115
5.5.1
Bevindingen van de respondenten
Tabel 49 Vindt u het schema bruikbaar?
Nationaliteit
Vindt u het schema bruikbaar?
Nederlandse 6
Ja
Zuid-Afrikaanse 6
Totaal 12
Ja en Nee
0
2
2
Ja, mits
0 2
1 0
1 2
8
9
17
Nee Totaal
De meerderheid van de respondenten vindt het tekstevaluatieschema bruikbaar. Twee respondenten zijn van mening dat het schema niet bruikbaar is.
Tabel 50 Helpt het tekstevaluatieschema u bij de diagnose van problemen in de tekst?
Nationaliteit Nederlandse Helpt het tekstevaluatieschema u bij de diagnose van problemen in de tekst? Totaal
Zuid-Afrikaanse
Totaal
Ja
7
9
16
Ja, mits
0
1
1
Nee
3
0
3
10
10
20
Een ruime meerderheid van de respondenten is van mening dat het tekstevaluatieschema de tekstexpert helpt bij het vaststellen van problemen (diagnose) in een voorlichtingstekst. Er werd bijvoorbeeld gezegd dat het schema vooral vanaf vraag zes tot en met vraag 23 helpt bij het diagnosticeren van problemen. Daar worden specifieke detailvragen gesteld en moet worden aangegeven of iets duidelijk is of niet. Een geïnterviewde zegt: “Door mensen erop te wijzen vallen bepaalde dingen pas op.”
116
Volgens een beperkt aantal geïnterviewden helpt het schema niet bij het vaststellen van problemen in een voorlichtingstekst.
Tabel 51 Denkt u dat het tekstevaluatieschema kan worden gebruikt om potentiele structuurproblemen aan te geven in een voorlichtingsfolder?
Nationaliteit Nederlandse Denkt u dat het tekstevaluatieschema kan worden gebruikt om potentiele structuurproblemen aan te geven in een voorlichtingsfolder? Totaal
Ja
Zuid-Afrikaanse
Totaal
7
8
15
Ja en Nee
0
1
1
Ja, mits
2
1
3
9
10
19
Een ruime meerderheid van de ondervraagden is van mening dat het tekstevaluatieschema kan worden gebruikt om potentiële structuurproblemen aan te geven in een voorlichtingstekst. Een tekstexpert zegt: “Je gaat bewuster kijken naar overgangen.” Een aantal ondervraagden zet kritische kanttekeningen bij het doel van het schema om potentiële structuurproblemen aan te geven in een voorlichtingstekst. Zij zijn van mening dat het schema eerst aangepast moet worden. Er werd bijvoorbeeld gezegd dat het schema meer op de problemen moet richten en niet zozeer op alles wat er in de tekst is gebruikt.
117
Tabel 52 Denkt u dat u door het toepassen van het tekstevaluatieschema in staat bent uitspraken te doen over de structuur van de voorlichtingstekst?
Nationaliteit Nederlandse Denkt u dat u door het toepassen van het tekstevaluatieschema in staat bent uitspraken te doen over de structuur van de voorlichtingstekst?
Zuid-Afrikaanse
Total
Ja
3
8
11
Ja en Nee
1
0
1
Nee
3
1
4
7
9
16
Totaal
De meerderheid van de respondenten is van mening dat door toepassing van het schema uitspraken kunnen worden gedaan over de structuur van de voorlichtingstekst. Volgens tekstexperts ontstaat er door gebruik van het schema bijvoorbeeld een beter beeld van overbodige thema’s. Bovendien zijn zij van mening dat tekstexperts door gebruik van het schema inzien dat het gebruik van bepaalde woorden, zinnen en opsommingen anders kan. Een tekstexpert typeert het schema als volgt: ‘het schema functioneert als een soort checklist. Je denkt door het schema wel na over dingen waar je normaal gesproken zelf niet zo snel aan zou denken’. Een andere tekstexpert is van mening dat het schema een houvast biedt om een tekst te analyseren. Het geeft structuur aan, waardoor je puntsgewijs alle stappen doorloopt. Volgens de tekstexpert wordt door het gebruik van het schema niets overgeslagen.
Een beperkt aantal geïnterviewden is van mening dat je door toepassing van het schema niet in staat bent uitspraken te doen over de structuur van een voorlichtingstekst. Een geïnterviewde zegt: “Er bestaat te weinig samenhang tussen de inhoudelijke oplossing en de uiterlijke oplossing. Inhoudelijk kan de folder heel goed in elkaar zitten, maar toch kan de folder nog fout worden gelezen.”
118
Tabel 53 Vindt u dat het tekstevaluatieschema u een goed beeld geeft van eventuele structuurproblemen in een voorlichtingstekst?
Nationaliteit Nederlandse Vindt u dat het tekstevaluatieschema u een goed beeld geeft van eventuele structuurproblemen in een voorlichtingstekst?
Ja Ja, mits Nee
Totaal
Zuid-Afrikaanse
Totaal
7
8
15
0
1
1
3
1
4
10
10
20
Een ruime meerderheid van de ondervraagden is van mening dat het tekstevaluatieschema een goed beeld geeft van eventuele structuurproblemen in een voorlichtingstekst. Een tekstexpert zegt: “Je krijgt een goed beeld van problemen die te maken hebben met de inhoud of met de vormgeving.” Opmerkelijk is het contrast tussen de antwoorden van de geïnterviewden dat het schema voor onervaren mensen een duidelijk stappenplan is, een soort handleiding dat je bij de hand neemt, en het antwoord dat het schema een goed beeld geeft van de problemen mits je er ervaring mee hebt. De meerderheid van de ondervraagden is bovendien van mening dat in de tekst precies kan worden aangegeven waar problemen zich voordoen (zie bijlage 11, Tabel 1).
Een aantal ondervraagden is van mening dat het schema geen goed beeld geeft van eventuele structuurproblemen. Volgens een ondervraagde draagt het schema niet bij aan het signaleren van problemen. “Ik kon zonder het gebruik van het schema ook wel de problemen aangeven”, aldus de ondervraagden. Bovendien werd geantwoord dat, na gebruik van het schema, niet direct kon worden aangegeven wat de problemen zijn en waardoor ze veroorzaakt worden.
119
Tabel 54 Geeft het tekstevaluatieschema u voldoende informatie betreffende de oorzaken voor de problemen die zijn gesignaleerd?
Nationaliteit Nederlandse Geeft het tekstevaluatieschema u voldoende informatie betreffende de oorzaken voor de problemen die gesignaleerd zijn?
Ja Nee
Totaal
Zuid-Afrikaanse
Totaal
4
6
10
4
4
8
8
10
18
De meningen zijn verdeeld over de vraag of het schema voldoende informatie geeft wat betreft de oorzaken van de problemen. Eén respondent zei bijvoorbeeld: “Je kan zien of koppelwoorden juist wel of niet in een tekst worden gebruikt en of dat dan een probleem is.” Andere respondenten zijn van mening “dat het schema je alleen laat nadenken over het feit dat er een probleem is, maar het maakt niet duidelijk wat de oorzaak daarvan is”. “Je moet zelf naar oorzaken zoeken.” “Het schema geeft dus geen informatie betreffende de oorzaken van de problemen”, aldus de respondent.
Tabel 55 Vindt u dat het tekstevaluatieschema bruikbare suggesties voor oplossingen bij u oproept?
Nationaliteit Nederlandse Vindt u dat het tekstevaluatieschema bruikbare suggesties voor oplossingen bij u oproept? Totaal
Zuid-Afrikaanse
Totaal
Ja
5
5
10
Ja en Nee
1
0
1
Nee
3
5
8
9
10
19
De meningen zijn verdeeld of het tekstevaluatieschema bruikbare suggesties voor oplossingen oproept. Tien respondenten zijn van mening dat ze wel suggesties kunnen doen hoe het anders kan. Acht respondenten zijn van mening dat het
120
tekstevaluatieschema geen bruikbare suggesties voor oplossingen oproept. Zij zijn van mening dat “het schema wel de problemen diagnosticeert, maar de oplossingen niet direct aandraagt”. Bovendien wordt in het schema niet gezegd wat goed of fout is. Als voorbeeld werd de vraag over de herhalingen genoemd, hier staat niet bij of het goed of slecht is om veel herhalingen te gebruiken. Eén ondervraagde geeft het advies om naast het tekstevaluatieschema een ander instrument te gebruiken dat aangeeft aan welke eisen een goede folder moet voldoen.
Tabel 56 Begrijpt u de inhoud van het tekstevaluatieschema?
Nationaliteit
Begrijpt u de inhoud van het tekstevaluatieschema?
Ja
Nederlandse 7
Zuid-Afrikaanse 6
Total 13
Ja en Nee
0
1
1
Ja, m.u.v.
1
0
1
Nee
1
2
3
9
9
18
Totaal
Uit de tabel blijkt dat het merendeel van de respondenten de inhoud van het tekstevaluatieschema begrijpt.
5.6 Effecten van cultuurverschillen in het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema
Eén van de doelen van dit onderzoek was na te gaan of er bij de analyse en evaluatie van een voorlichtingsfolder effecten van cultuurverschillen tussen gebruikers van het tekstevaluatieschema zouden zijn in het gebruik en de waardering van het schema. Allereerst wordt een totaalbeeld gepresenteerd van de reacties van de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts op het tekstevaluatieschema. De reacties op het tekstevaluatieschema worden besproken aan de hand van de betrouwbaarheid, validiteit,
121
hanteerbaarheid en bruikbaarheid van het schema. Vervolgens worden de resultaten van de culturele oriëntatie gepresenteerd.
Betrouwbaarheid De antwoorden op de vragen van het tekstevaluatieschema verschillen sterk tussen de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts. Opgemerkt dient hier te worden dat de antwoorden op de vragen tussen alle tekstexperts sterk verschillen, en dat dit verschil niet alleen tussen de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts waarneembaar is. Een mogelijke verklaring voor de verschillen in antwoorden tussen alle tekstexperts is, dat het tekstevaluatieschema veel open vragen bevat. Er wordt daarnaast bij veel vragen naar een mening gevraagd.
Validiteit Voor een beoordeling van de inhoudsvaliditeit werd aan de tekstexperts een vijftal interviewvragen gesteld. Uit de reacties blijkt dat de Zuid-Afrikaanse tekstexperts over het algemeen positiever oordeelden over de validiteit van het tekstevaluatieschema dan de Nederlandse tekstexperts. Alle Zuid-Afrikaanse tekstexperts waren bijvoorbeeld van mening dat het tekstevaluatieschema volledig is, dit in tegenstelling tot de tien Nederlandse tekstexperts, van wie er vijf het schema volledig beoordeelden. Bovendien waren alle Zuid-Afrikaanse tekstexperts van mening dat zowel de innerlijke als de uiterlijke structuur van een voorlichtingstekst kan worden achterhaald door toepassing van het schema. Van de tien Nederlandse tekstexperts waren er echter twee van mening dat de innerlijke en uiterlijke structuur van een voorlichtingstekst niet door toepassing van het schema kan worden achterhaald.
Hanteerbaarheid Voor een beoordeling van de hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema werden in totaal dertien vragen aan de tekstexperts gesteld. Uit de reacties blijkt dat de ZuidAfrikaanse tekstexperts over het algemeen iets positiever oordeelden over de hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema dan de Nederlandse tekstexperts. Van de tien Zuid-Afrikaanse tekstexperts waren er bijvoorbeeld negen van mening dat de vragen
122
van het tekstevaluatieschema begrijpelijk zijn. Dit in tegenstelling tot de Nederlandse tekstexperts van wie er vier van mening waren dat de vragen van het tekstevaluatieschema niet begrijpelijk zijn. Bovendien oordeelden negen Zuid-Afrikaanse tekstexperts positief over de precisie van de vragen van het tekstevaluatieschema, terwijl zes Nederlandse tekstexperts van mening waren dat de precisie van de vragen niet goed is. Opvallend is ook het verschil tussen de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse antwoorden op de vraag: “Bent u van mening dat het tekstevaluatieschema als tekstevaluatieschema kan worden gebruikt?” Acht Zuid-Afrikaanse tekstexperts beantwoordden deze vraag namelijk bevestigend. De Nederlandse tekstexperts waren echter iets sceptischer, vier van hen waren namelijk van mening dat het tekstevaluatieschema als tekstevaluatieinstrument kan worden gebruikt, mits het wordt aangepast.
Bruikbaarheid Voor een beoordeling van de bruikbaarheid van de vragen van het tekstevaluatieschema werden in totaal acht vragen aan de tekstexperts gesteld. Uit de reacties van de tekstexperts blijkt dat de Zuid-Afrikaanse tekstexperts over het algemeen positiever oordeelden over de bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema dan de Nederlandse tekstexperts. Negen van de tien Zuid-Afrikaanse tekstexperts waren bijvoorbeeld van mening dat het tekstevaluatieschema de gebruiker helpt bij de diagnose van problemen in de tekst. Dit tegenover zeven Nederlandse tekstexperts. Bovendien waren acht ZuidAfrikaanse tekstexperts van mening dat de gebruiker uitspraken kan doen over de structuur van de voorlichtingstekst door het schema toe te passen op een voorlichtingsfolder. Drie Nederlandse tekstexperts deelden deze mening. Tot slot waren er meer Zuid-Afrikaanse dan Nederlandse tekstexperts van mening dat het tekstevaluatieschema voldoende informatie oplevert over de oorzaken van de problemen die zijn gesignaleerd.
Culturele oriëntatie Allereerst is de betrouwbaarheid berekend van de 32-stellingen van Singelis et al. (1995) die bedoeld waren om cultuurverschillen op individueel niveau te meten. De interne consistentie van de vier culturele dimensies is bepaald door de alpha’s te berekenen voor
123
alle vier de subgroepen van de 32-stellingen. Dit resulteerde in de volgende alpha’s: HI .40, VI .39, HC -.03 en VC .75 (zie bijlage 12). Weglating van diverse vragen resulteerde in de volgende alpha’s: HI .71, VI .75, HC .65 en VC .77 (zie bijlage 12). Geconcludeerd kan worden dat de geconstrueerde subschalen HI, VI en VC betrouwbaar waren. De geconstrueerde subschaal HC had een matige betrouwbaarheid. Deze resultaten komen grotendeels overeen met de resultaten van Singelis et al., zij vonden in hun onderzoek namelijk ook acceptabele alpha’s voor de subschalen HI, VI, HC en VC. Om te onderzoeken of er significante verschillen waren in de scores op de subschalen HC, HI, VC en VI van de Zuid-Afrikaanse en Nederlandse respondenten, is vervolgens een multivariate variantie-analyse uitgevoerd. Daarbij werd tweezijdig getoetsW
,Q
Tabel 56 worden de gemiddelden en de standaarddeviaties gepresenteerd voor de afhankelijke variabelen.
Tabel 57
Gemiddelden en standaarddeviaties (tussen haakjes) voor HC, HI, VC en VI in relatie tot afkomst
HC
HI
VC
VI
Nederland
Zuid-Afrika
7.27
6.20
(1.06)
(1.08)
6.23
7.08
(1.66)
(.71)
4.62
5.27
(1.67)
(.75)
5.32
4.20
(1.39)
(1.38)
Uit de multivariate variantie-analyse bleek een significant effect van nationaliteit op de geconstrueerde subschaal HC; F(1, 18)=4.96, p<.05, ²=.216. Het gemiddelde van de Zuid-Afrikaanse respondenten op deze dimensie is lager dan die van de Nederlandse respondenten. De scores van de Nederlandse en de Zuid-Afrikaanse tekstexperts op de subschalen HI, VC en VI verschilden niet significant (zie bijlage 13).
124
Vervolgens is de interne consistentie bepaald van de vragenlijst van Triandis, Chen en Chan. De scores op de even en oneven genummerde HC, HI, VC en VI vragen werden daartoe vergeleken. De rangorde van de scores voor zowel de even als de oneven scores was HI>HC>VI>VC. De Spearman rang correlatie tussen de rangorde van de scores van de even en oneven genummerde subschalen was +1, er was dus sprake van een perfect positief verband tussen de rangscores. De interne consistentie van de zestien scenariovragen bleek dus zeer goed te zijn. Dit is in contrast met de gerapporteerde interne consistentie van de zestien scenariovragen in het onderzoek van Triandis et al. en Jansen et al. De interne consistentie bleek hier namelijk zwak te zijn. Geconcludeerd kan worden dat de subschalen die bedoeld waren om cultuurverschillen op individueel niveau te meten, betrouwbaar waren. Om te onderzoeken of er significante verschillen waren in de scores op de subschalen HC, HI, VC en VI van de Zuid-Afrikaanse en Nederlandse respondenten, is vervolgens een multivariate variantie-analyse uitgevoerd. Daarbij werd WZHH]LMGLJJHWRHWVW
,Q7DEHOZRUGHQGHJHPLGGHOGHQHQGHVWDQGDDUGGHYLDWLHV
gepresenteerd voor de afhankelijke variabelen.
Tabel 58
Gemiddelden en standaarddeviaties (tussen haakjes) voor HI, VI, HC en VC in relatie tot afkomst
HI
VI
HC
VC
Nederland
Zuid-Afrika
6.50
8.00
(1.72)
(1.41)
3.50
2.40
(1.58)
(1.43)
4.40
3.70
(2.59)
(1.49)
1.60
1.90
(1.51)
(1.45)
Uit de multivariate variantie-analyse bleek een significant effect van nationaliteit op de geconstrueerde subschaal HI; F(1, 18)=4.55, p ²=.202. Het gemiddelde van de
125
Zuid-Afrikaanse respondenten op deze dimensie is hoger dan die van de Nederlandse respondenten. De scores van de Nederlandse en de Zuid-Afrikaanse tekstexperts op de subschalen HI, VC en VI verschilden niet significant (zie bijlage 14). Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts volgens de ene meetmethode significant van elkaar verschilden op de subschaal HC en volgens de andere meetmethode op de subschaal HI. Bij elkaar suggereren de resultaten dat de Zuid-Afrikaanse tekstexperts individualistischer waren dan de Nederlandse tekstexperts.
126
Hoofdstuk 6 Conclusies & Discussie
6.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de conclusies gepresenteerd uit de resultaten uit hoofdstuk 5. De belangrijkste vraag die in dit onderzoek beantwoord diende te worden, wordt in paragraaf 6.2 nog eens herhaald. Ook worden in deze paragraaf de deelvragen herhaald. In paragraaf 6.3 worden de bevindingen van het onderzoek gepresenteerd. Daarbij wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag en worden er aanbevelingen gedaan hoe het tekstevaluatieschema verbeterd kan worden.Vervolgens wordt in paragraaf 6.4 de reikwijdte van de conclusies besproken. In paragraaf 6.5 worden de gebruikte methode en instrumentarium geëvalueerd. Daarbij komt achtereenvolgens aan de orde de onderzoeksmethode, het materiaal en de beperkingen van het onderzoek. Ten slotte worden in paragraaf 6.6 suggesties gedaan voor vervolgonderzoek.
6.2
Onderzoeksvraag en deelvragen
In het onderzoek is getracht de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden:
Wat is de kwaliteit van het bestaande tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen onderzocht:
1.
Hoe betrouwbaar is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
2.
Hoe valide is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
3.
Hoe bruikbaar is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
4.
Hoe hanteerbaar is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
127
Bovendien is onderzocht welke effecten van cultuurverschillen zijn vast te stellen tussen de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse tekstexperts (-in-wording) in het gebruik en de waardering van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur.
6.3
Bevindingen en aanbevelingen
Hieronder worden de bevindingen en (eventuele) aanbevelingen per deelvraag gepresenteerd. Daarna wordt de onderzoeksvraag beantwoord.
Betrouwbaarheid van het schema Geconcludeerd kan worden dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het schema over het algemeen matig is. De mate van overeenstemming tussen de antwoorden van de tekstexperts is over het algemeen gering. Mogelijke verklaringen zijn de volgende. Ten eerste heeft het tekstevaluatieschema veel open vragen. Bovendien wordt er bij veel vragen naar een mening gevraagd. De resultaten kunnen hierdoor subjectief en dus minder betrouwbaar zijn. Ten tweede zijn de vragen in de Nederlandse en Afrikaanse versie van het tekstevaluatieschema niet altijd hetzelfde geformuleerd. Ten derde kan de kwaliteit van de HIV/AIDS-voorlichtingsfolder bepalend zijn voor de mate van overeenstemming tussen de tekstexperts. De mate van overeenstemming tussen de antwoorden van de tekstexperts op de vraag, ‘hoeveel hoofdstukken bevat de tekst?’ kan bijvoorbeeld geringer zijn wanneer de uiterlijke structuur van een voorlichtingsfolder niet goed/duidelijk is.
Validiteit van het schema Volgens de respondenten is het tekstevaluatieschema geschikt om de inhoudelijke en uiterlijke structuur van een HIV/AIDS-voorlichtingstekst te achterhalen. Bovendien is de meerderheid van mening dat het tekstevaluatieschema volledig is en dat er geen onderdelen ontbreken in het tekstevaluatieschema. De respondenten zijn echter wel van mening dat het schema overbodige onderdelen bevat. Op de volgende pagina volgt een overzicht van de belangrijkste aanbevelingen die door de respondenten zijn gedaan:
128
•
De begrippen ‘paragraaf’, ‘subparagraaf’, ‘thema’, ‘themazin’, ‘bruginhoud, ‘hiërarchie’, ‘zichtbare overgangen’, ‘gedachtesprongen’ ‘kernen’ en ‘passiefconstructies’ moeten worden toegelicht;
•
Er zou een mogelijkheid moeten zijn om overig commentaar onder te brengen;
•
De motiveringsvraag (waarom wel/ niet?) bij de vragen ‘vindt u dit verduidelijkend?’ is vaak overbodig. Deze vraag kan weggelaten worden;
•
De vragen ‘op basis waarvan geconcludeerd’ zijn niet duidelijk genoeg. Deze vragen moeten specifieker zijn;
•
De vragen bestaan uit te veel deelvragen, er moeten deelvragen worden verwijderd. Als voorbeeld werd vraag H11C genoemd. Bij deze vraag wordt o.a. gevraagd naar het thema en/of de thema’s van elke alinea;
•
De vragen over de innerlijke structuur moeten worden uitgebreid. Er moeten meer vragen komen over thema’s. Er zou bijvoorbeeld gevraagd kunnen worden waarom specifieke thema’s in bepaalde paragrafen worden gebruikt.
Zoals in paragraaf 4.6.1 is aangegeven verschillen sommige vragen van het Nederlandse tekstevaluatieschema van het Afrikaanse tekstevaluatieschema. Bovendien bevat het Nederlandse tekstevaluatieschema spelfouten. Deze verschillen en spelfouten dienen verbeterd te worden en daarnaast is het raadzaam om de vertaling van het Nederlandse tekstevaluatieschema nogmaals te controleren.
Bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema Het tekstevaluatieschema wordt als bruikbaar bestempeld door de respondenten. De belangrijkste conclusies die op dit punt uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn: •
Het tekstevaluatieschema helpt de tekstexperts bij het vaststellen van problemen in de voorlichtingsfolder;
•
De respondenten zijn van mening dat het tekstevaluatieschema gebruikt kan worden om potentiële structuurproblemen aan te geven in een voorlichtingsfolder;
129
•
De respondenten zijn van mening dat zij, door het toepassen van het teksrevaluatieschema, in staat zijn uitspraken te doen over de structuur van een voorlichtingsfolder;
•
Het tekstevaluatieschema geeft volgens de respondenten een goed beeld van eventuele structuurproblemen in een voorlichtingsfolder;
•
De respondenten kunnen in de tekst aangeven waar problemen zich voordoen;
De meningen zijn verdeeld over de vraag of het schema voldoende informatie oplevert over de oorzaken van de problemen en of het schema bruikbare suggesties voor oplossingen oproept. In het tekstevaluatieschema zou meer aandacht besteed moeten worden aan bovenstaande aspecten.
Hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema Geconcludeerd kan worden dat de hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema matig is. De belangrijkste conclusies die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn: •
Het algemene oordeel van de respondenten over de hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema is niet goed;
•
De respondenten zijn van mening dat de lengte van het schema problematisch is. Daarbij in ogenschouw genomen dat de respondenten het schema hebben toegepast in het kader van onderzoek. De lengte van het schema wordt misschien niet als problematisch ervaren, wanneer mogelijke gebruikers het schema in de praktijk toepassen, met het doel de effectiviteit van teksten te verbeteren;
•
De meningen zijn erover verdeeld of de vragen van het tekstevaluatieschema begrijpelijk en aantrekkelijk zijn. Daarentegen is de bondigheid van de vragen van het tekstevaluatieschema volgens de respondenten goed.
•
De respondenten zijn van mening dat de precisie van de vragen van het tekstevaluatieschema goed is;
•
Het uiterlijk van het tekstevaluatieschema werd negatief beoordeeld door de respondenten.
130
Effecten van cultuurverschillen De Zuid-Afrikaanse tekstexperts oordeelden over het algemeen positiever oordeelden over de validiteit, hanteerbaarheid en bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema dan de Nederlandse tekstexperts. Uit de resultaten van de twee vragenlijsten waarmee cultuurverschillen op individueel niveau werden gemeten, bleek dat de Zuid-Afrikaanse tekstexperts die aan dit onderzoek deelnamen, meer individualistisch georiënteerd waren dan de Nederlandse tekstexperts. Het is echter lastig om met die gegevens de gevonden verschillen in de waardering van het tekstevaluatieschema te verklaren. Nader onderzoek is nodig om na te gaan welke onderliggende variabele de samenhang kan verklaren tussen het oordeel over de validiteit, hanteerbaarheid en bruikbaarheid enerzijds en de mate van individualisme anderzijds. Wat is de kwaliteit van het bestaande tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
Hoewel herhaald meten bij verschillende tekstexperts over het algemeen niet altijd dezelfde resultaten opleverde, lijkt het tekstevaluatieschema een voldoende betrouwbaar en valide manier te zijn om HIV/AIDS-voorlichtingsteksten te analyseren en evalueren. Het tekstevaluatieschema is bruikbaar, maar de hanteerbaarheid van het schema laat te wensen over.
6.4
Reikwijdte conclusies
In dit onderzoek is niet beoogd te generaliseren. Gezien de gekozen onderzoeksmethode en de grootte van de groep respondenten was bij voorhand duidelijk dat alleen een indicatie zou worden verkregen van de kwaliteit van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema. De onderzochte groep van twintig tekstexperts is te klein om de onderzoeksresultaten te generaliseren naar andere mogelijke gebruikers van het tekstevaluatieschema.
131
In dit onderzoek is de kwaliteit van het onderdeel tekststructuur van het tekstevaluatieschema bepaald, zijn enkele problemen die de tekstexperts met het toepassen van het tekstevaluatieschema ervaren in kaart gebracht en is een aantal mogelijkheden nader uitgewerkt om deze problemen te verminderen of te verhelpen. De mogelijkheden om de problemen van het tekstevaluatieschema te verminderen of te verhelpen zijn niet gedetailleerd uitgewerkt, maar er zijn wel een aantal handvatten aangereikt om het tekstevaluatieschema te verbeteren.
De gegevens die zijn aangeleverd kunnen hopelijk leiden tot verbetering van het huidige tekstevaluatieschema, oftewel het optimaliseren van het tekstevaluatieschema.
6.5
Evaluatie van de gebruikte methode en instrumentarium
Methode en materiaal Geconcludeerd kan worden dat de keuze voor kwalitatief onderzoek voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag een verstandige keuze is geweest. De kwalitatieve methode heeft inderdaad voldoende gegevens verschaft om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Ook de keuze voor half gestructureerde face-to-face interviews is achteraf gezien de juiste keuze geweest. De half gestructureerde interviews hebben voldoende gegevens opgeleverd om de onderzoeksvraag te beantwoorden.
Beperkingen De beantwoording en het schriftelijk noteren van de vragen van het tekstevaluatieschema nam erg veel tijd in beslag van de respondenten. Hierdoor bestaat het risico dat het beantwoorden van de eerste vragen nauwkeuriger gebeurde dan het beantwoorden van de vragen aan het einde van het schema.
6.6
Vervolgonderzoek
In dit onderzoek is de kwaliteit van het tekstevaluatieschema bepaald door twintig tekstexperts naar hun mening te vragen over de validiteit, bruikbaarheid en
132
hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema. Het is niet goed mogelijk om uitspraken te doen die gelden voor andere mogelijke gebruikers van het tekstevaluatieschema. Daarvoor is kwantitatief vervolgonderzoek noodzakelijk. Bovendien is onderzoek gewenst naar de predictieve validiteit van het tekstevaluatieschema: antwoord op de vraag of het instrument problemen voorspelt die zich ook echt zullen voordoen, is met de resultaten van dit onderzoek niet goed te geven.
133
Literatuurlijst
Baarda, D. B., & Goede, M. P. M. de (1995). Basisboek methoden en technieken; Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek (2e herziene druk). Houten: p/a Educatieve Partners Nederland BV.
Brug J., Schaalma H., Kok G., Meertens R. M., & Molen H. T. van der (2003). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering; Een planmatige aanpak. Assen: Van Gorcum.
Burgoon, M. (1990). Language and social influence. In H. Giles & W. P. Robinson (Eds.), Handbook of Language nad Social Psychology (pp. 55-72). Chichester: Wiley.
Diamantopoulos, A., Reynolds, N., & Schlegelmilch (1994). Pretesting in questionnaire design; The impact of participant characteristics on error detection. Journal of Marketing Research, 36, 295-311.
Dieli, M. (1986). Designing succesfull documents; An investigation of document evaluation methods. Pittsburgh, Pennsylvania: Carnegie Mellon University.
Dumas, J. S., & Redish, J. C. (1993). A practical guide to usability testing. Norwood, NJ: Ablex.
Elling, S., & Lentz, L. (2003). De voorspellende kracht van het CCC-model. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 25, 221-235.
Erkut, S., Alarcón, O., Coll, C. G., Tropp, L. R., & Vázquez Garcia, H. A. (1999). The dual-focus approach to creating bilingual measures. Journal of Cross-Cultural Pschychology, 30, 206-218.
134
Gudykunst, W. B. (1991). Bridging differences; Effective intergroup communication. Newbury Park, CA: Sage Publications.
Haape, J., & Heerden, D. van (1994). De kolonisatie van de Kaap. In T. B. van het Klooster & F. Rozendaal (red.), Insight Guides. Zuid-Afrika. Zeewolde: Cambium B.V.
Hall, E. T. (1976). Beyond culture. Garden City, NY: Anchor Press/Doubleday.
Hall, M., Jong, M. de, & Steehouder, M. (2003). Multiculturele website-evaluatie; Verschillen tussen individualistische en collectivistische proefpersonen. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 25, 253-272.
Han, S., & Schavitt, S. (1994). Persuasion and culture; advertising appeals in individualistic and collectivistic societies. Journal of Experimental Social Psychology, 30, 326-350.
Hart, H. ‘t, Dijk, J. van, Goede, M. de, Jansen, W., & Teunissen, J. (1998). Onderzoeksmethoden (4e druk). Amsterdam: Boom.
Hoeken, H. (1998). Het ontwerp van overtuigende teksten; Wat onderzoek leert over de opzet van effectieve reclame en voorlichting. Bussum: Coutinho.
Hoeken, H., & Korzilius, H. (2001). Enkele problemen bij experimenteel onderzoek naar de relevantie van cultuurverschillen voor tekstontwerp. Tijdschrift voor Taalbheersing, 23, 4: 339-353.
Hofstede, G. (1980). Culture’s consequences; International differences in work-related values. Newbury Park, CA: Sage.
135
Hofstede, G. (2001). Allemaal andersdenkenden; Omgaan met cultuurverschillen (14e druk). Amsterdam: Contact.
Hui, C. H. (1988). Measurement of individualisme-collectivisme. Journal of Research in Personality, 22, 17-36.
Jansen, C., Baal, J. van, & Bouwmans, E. (2005). Culturally-oriented fear appeals in public information documents on HIV/AIDS: An extended replication study. Te verschijnen in Journal of Health Communication, 2005.
Jong, M. de, & Schellens, P. J. (1995). Met het oog op de lezer; Pretestmethoden voor schriftelijk voorlichtingsmateriaal. Amsterdam: Thesis publishers.
Jong, M. de, & Lentz, L. (1996). Expert judgements versus reader feedback; A comparison of text evaluation techniques. Journal of Technical Wrting and Communication, 26, 507-519.
Jong, M. de, & Schellens, P. J. (1998). Focus groups or individual interviews? A comparison of text evaluation approaches. Technical Communication, 45, 1: 7788.
Jong, M. de, & Schellens, P. J. (2000). Formatieve evaluatie. In: P. J. Schellens, R. F. Klaassen, & S. A. de Vries (red.), Communicatiekundig ontwerpen; Methoden, perspectieven en toepassingen (pp. 100-118). Assen: Van Gorcum.
Kelly, K. (2000). Communicating for action; A contextual evaluation of youth responses to HIV/AIDS. (Sentinel Site Monitoring and Evaluation Project; Stage one report. Beyond Awareness Campaign. Pretoria: HIV/AIDS and STD Dictorate, Department of Health.
136
Korzilius, H. (2000). De kern van survey-onderzoek. Assen: van Gorcum.
Lentz, L., & Pander Maat, H. (1993). Wat mankeert er aan de tekst? De evaluatie van voorlichtingsteksten over subsidieregelingen. Amsterdam: Thesis publishers.
Lentz, L., & Jong, M. de (1997). The evaluation of text quality; Expert-focused and reader-focused methods compared. IEEE Transactions on profesiional communication, 40, 224-233.
Linders, H. & Hijmans, E. (1995). Kwalitatief survey. In: H. Hüttner, K. Renckstorf, & F. Wester (red.). Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap (pp. 539-558). Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Mooij, M. de (1998). Global marketing and advertising. Thousand Oaks, CA: Sage.
Müller, P. (1994). Samen Leven. In T. B. van het Klooster & F. Rozendaal (red.), Insight Guides. Zuid-Afrika. Zeewolde: Cambium B.V.
Murray-Johnson, L., Witte, K., Liu, W. Y., Hubbell, A. P., Sampson, J., & Morrison, K. (2001). Adressing Cultural Orientations in Fear Appeals; Promoting AIDSprotective Behaviors among Mexican Immigrant and African American Adolescents and American and Taiwanese College Students. Journal of Health Communication, 6, 335-358.
Nielsen, J. (1994). Hueristic Evaluation. In J. Nielsen & R. Mack (eds.), Usability Inspection Methods (25-62). New York: John Wiley & Sons, Inc.
Pair, R. le, Crijns, R., & Hoeken, H. (2000). Het belang van cultuurverschillen voor het ontwerp van persuasieve teksten. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 22, 358-372.
137
Pander Maat, H. (1996). Identifying and predicting reader problems in drug information texts. In T. Ensink & C. Sauer (eds), Researching technical documents (pp.17-48). Groningen, Netherlands: University of Groningen, Department of Speech and Communication.
Peters, V. (1995). Case-study. In: H. Hüttner, K. Renckstorf, & F. Wester (red.). Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap (pp. 586-607). Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Renkema, J. (1996). Over smaak valt goed te twisten; Een evaluatiemodel voor tekstkwaliteit. Taalbeheersing, 18, 324-338.
Renkema, J., & Wijnstekers, M. (1997). Doelgroep-onderzoek of bureau-analyse? In H. van den Bergh, D. Janssen, N. Bertens & M. Damen (Ed.), Taalgebruik Ontrafeld (pp. 495-504). Dordrecht: Foris.
Rodenburg, C., & Stadler, L. G. de (2003). ’n Teksevalueringskema vir VIGS-tekste.' Eenheid vir Dokumentontwerp, Taalsentrum, Universiteit Stellenbosch.
Schellens, P. J., & Steehouder, M. F. (1994). Tekstontwerp; schrijven als ontwerpproces. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 13, 3: 161-172.
Schellens, P. J., & Maes, A. (2000). Tekstontwerp. In: A. Braet (red.). Taalbeheersing als Communicatiewetenschap. (154-188). Bussum: Coutinho.
Schriver, K.A. (1997). Dynamics in document design: creating texts for readers. New York, N.Y.: Wiley.
Schriver, K.A. (1989a). Document design from 1980 to 1989: Challenges that remain. Technical Communication, 36, 4: 316-331.
138
Schriver, K. A (1989b). Evaluating text quality; the continuum from text- focused to reader- focused methods. IEEE Transactions on Professional Communication, 32, 4: 237-255.
Scriven, M. (1967). The methodology of evaluation. In R. W. Tyler, R. M. Gagné & Scriven, M. (eds.), Perspectives on curriculum evaluation (pp. 39-83). Chicago: Rand McNally.
Singelis, T. M., & Brown, W. J. (1995). Culture, self, and collectivist communication; Linking culture to individual behavior. Human Communication Research, 21, 354-389.
Singelis, T. M., Triandis, H. C., Bhawuk, D. P. S., & Gelfand, M. J. (1995). Horizontal and vertical dimensions of individualism and collectivism; A theoretical and measurement refinement. Cross-Cultural Research, 29, 240-275.
Steehouder, M., & Jansen, C. (1997). Handleidingenwijzer; Gids voor het schrijven van computerhandleidingen. Den Haag: SDU.
Steehouder, M., Jansen, C., Maat, K., Staak, J. van der, Vet, D. de, Witteveen, M., & Woudstra, E. (1999). Leren Communiceren; Handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie. Groningen: Wolters-Noordhoff
Steehouder, M. (2000). Tekstanalyse en communicatiekundig ontwerpen. In: P.J. Schellens, R. Klaassen & S. de Vries (red.), Communicatiekundig ontwerpen; Methoden, Perspectieven, Toepassingen (pp. 197-218). Assen: van Gorcum.
Swanepoel, P. (2003). Die (on)effektiwiteit van MIV/vigs-voorligtingsveldtogte en – voorligtingstekste in Suid-Afrika: normatiewe raamwerke, probleme en riglyne vir oplossings. Tydskrif vir Nederlands & Afrikaans, 10, 1: 5-51.
139
Ting-Toomey, S. (1998). Intercultural conflicts styles. A face-negotiation theory. In Y. Y. Kim & W. B. Gudykunst (eds.), Theories in intercultural communication (pp. 213-235). Newbury Park, CA: Sage.
Triandis, H. C., Chen, X. P., & Chan, D. K. S. (1998). Scenarios for the measurement of collectivisme and individualisme. Journal of Cross-Cultural Psychology, 29, 259289. Werf, S. van der (1998). Allochtonen; Een inleiding in de multiculturele samenleving (5e druk). Bussum: Coutinho.
Zhang, Y., & Gelb, B. D. (1996). Matching advertising appeals to culture; The influence of products’ use conditions. Journal of Advertising, 25, 29-46.
Internetpagina’s
Aids Foundation of South Africa (2000). AIDS in South Africa. Gevonden op 10 oktober 2001 op
Huiberts, A., Vollebergh, W., & Meeus, W. (1999). Individualisme en Collectivisme bij Nederlandse, Turkse en Markokkaanse jongeren. Gevonden op 1 januari 2005 op
UNAIDS: The Joint Nations Programma on HIV/AIDS (2004). UNAIDS 2004 report on the global AIDS Epidemic. Gevonden op 1 januari 2005 op
Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (2004). Validiteit en betrouwbaarheid. Gevonden op 21 maart 2005 op
140
Bijlage 1
HIV/AIDS cijfers en schattingen, eind 2003
Opmerking: deze bijlage is in handen van Prof. Dr. C. Jansen, docent aan de Radboud Universiteit Nijmegen
141
Bijlage 2
Tekstevaluatieschema
142
H Tekststructuur • Hoe is de tekst innerlijk gestructureerd? Innerlijke structuur = inhoudelijke organisatie. H1A Welke thema’s komen achtereenvolgens aan de orde? H1C Vindt u dit een goede achtereenvolging van thema’s? Vindt u dat deze thema’s passen bij de algemene inhoud (wat u bij C heeft ingevuld)? Waarom wel/niet? H2A Welke hiërarchie wordt gevolgd bij deze thema's? (dus wat is het hoofdthema en zijn eventuele andere thema's hieraan verwant?) H2C Vindt u dit een goede/logische hiërarchie? Waarom wel/niet? H3A Hoe worden verschillende thema's inhoudelijk aan elkaar gerelateerd? H3B Op basis waarvan geconcludeerd? H3C Vindt u dat er een goede bruginhoud aanwezig is die de thema's aan elkaar relateert? Waarom wel/niet? Zo niet, vindt u deze afwezigheid problematisch? Waarom wel/niet? H4A/C Dekken de titels de lading van de onderstaande tekst? Op basis waarvan geconcludeerd? H4B H5A/C Welke inlichtingen ontbreken wellicht en waarom? H6A/C Welke inlichtingen zijn wellicht verwarrend en waarom? H7A/C Welke inlichtingen zijn wellicht foutief en waarom? • Hoe is de tekst uiterlijk gestructureerd? Uiterlijke structuur = zichtbare manieren waarmee de innerlijke structuur getoond wordt. H8A Hoeveel hoofdstukken bevat de tekst? H8C Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig en waarom? H9A Hoeveel paragrafen bevat de tekst? H9C Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig en waarom? H10A Hoeveel alinea's bevat de tekst? H10C Vindt u dit te veel, voldoende of te weinig en waarom?
143
H11A Heeft elke alinea een duidelijk thema of zijn er alinea's met meer dan één thema? H11C Indien er slechts één thema is: welk thema behandelt elke alinea? Indien er alinea’s zijn zonder duidelijk thema: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet? Indien er alinea’s zijn met meer dan één thema: welke zijn dat en vindt u deze alinea's verwarrend? Waarom wel/niet? H12A Welke zichtbare overgangen zijn er tussen de alinea's? H12C Vindt u dit goede en duidelijke overgangen? Waarom wel/niet? H13A Heeft elke alinea een uitbouwing/ondersteuning van de themazin? Welke niet, welke wel? H13C Waar er uitbouwingen/ondersteuningen zijn: vindt u deze noodzakelijk? Waarom wel/niet? Waar er geen uitbouwingen/ondersteuningen zijn: vindt u deze een gemis? Waarom wel/niet? H14C Vindt dat de titels voldoende de aandacht trekken? H15A Welke structuuraanduidende passages zijn aanwezig in de tekst? (Dit zijn passages waar expliciet de structuur van een tekst wordt verduidelijkt. Het zijn vooruitblikken of terugblikken/ samenvattingen.) H15C Indien aanwezig: vindt u deze structuuraanduidende passages noodzakelijk? Waarom wel/niet? Indien niet aanwezig: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet? H16A Welke signaalformuleringen komen voor? "Signaalformuleringen zijn woorden en woordgroepen die duidelijk maken welke vraag er beantwoord gaat worden, of zojuist beantwoord is." Steehouder e.a. (1999). Voorbeelden zijn: kortom, samenvattend, dus, met andere woorden, concluderend, maar, echter, toch, en, ook, voorts, bovendien, daarbij, ten eerste, ten tweede, enerzijds... anderzijds, niet alleen...maar ook, tevens. H16C Vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet? H17A Zijn verbanden expliciet gemaakt of is er sprake van gedachtesprongen? H17B Op basis waarvan geconcludeerd? H17C Indien er gedachtesprongen zijn: vindt u deze verwarrend voor een goed begrip van de tekst? Waarom wel/niet? Indien verbanden expliciet zijn gemaakt: vindt u dat dit teveel gebeurt? Waarom wel/niet? H18A Staan kernen op voorkeursplaatsen? (voorkeursplaatsen zijn: in de eerste zin van een alinea/ paragraaf, in de tweede zin van een alinea/ paragraaf indien de eerste zin een inleidend karakter heeft, in de laatste zin van een alinea of paragraaf) H18C Indien kernen op voorkeursplaatsen staan: vindt u dit verduidelijkend? Waarom wel/niet?
144
Indien kernen niet op voorkeursplaatsen staan: vindt u dit een slecht? Waarom wel/niet? H19A Welke passiefconstructies komen voor? (alleen noemen als daarmee een thematische verschuiving plaatsvindt: bijvoorbeeld door het gebruik van de passiefconstructie komt het thema voorin de zin te staan) H19C Vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet? H20A Welke voornaamwoorden komen voor die verwijzen naar het thema? (voornaamwoorden zijn bijvoorbeeld: hij, zij, het, die, deze, dit, waarmee, daarmee, hier, daar, hierdoor, erbij, erop etc.) H20C Vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet? H21A Wat voor herhalingen van het thema of de thema’s komen voor? H21C Indien er herhalingen voorkomen: vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet? Indien er geen herhalingen voorkomen: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet? H22A Welke woorden met verwante betekenissen aan het thema of de thema’s komen voor? H22C Indien deze voorkomen: vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet? Indien deze niet voorkomen: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet? H23A Welke opsommingen komen voor? (Opsommingen worden aangegeven met streepjes, stippen, cijfers of letters.) H23C Indien er opsommingen voorkomen: vindt u deze verduidelijkend? Waarom wel/niet? Indien er geen opsommingen voorkomen: vindt u dit een gemis? Waarom wel/niet?
145
E
Teksstruktuur
• Hoe is die teks innerlik gestruktureer? Innerlike struktuur het te doen met die inhoudelike organisasie. E1A E1E
Watter temas kom opeenvolgend voor? Vind u die opeenvolging van temas sinvol? Sluit hierdie temas aan by die algemene inhoud van die teks (wat u by D ingevul het)? Waarom/waarom nie?
E2A
Watter hiërargie kom voor by hierdie temas? (Is daar m.a.w. ’n hooftema met subtemas wat daaraan verwant is?) Is die hiërargie na u mening sinvol en logies? Waarom/waarom nie?
E2E E3A E3E
Hoe is die verskillende temas op inhoudelike vlak aan mekaar verwant? Is die temas na u mening op ’n sinvolle manier aan mekaar gekoppel m.a.w. is daar voldoende bruginhoud teenwoordig? Waarom/waarom nie? Indien nie, vind u die afwesigheid van bruginhoud problematies? Waarom/waarom nie?
E4A/E Is die titels (opskrifte) verteenwoordigend van die onderstaande teks? E5A/E Watter inligting ontbreek moontlik en waarom? E6A/E Watter inligting is moontlik verwarrend en waarom? E7A/E Watter inligting is moontlik foutief en waarom? • Hoe is die teks uiterlik gestruktureerd? Uiterlike struktuur dui op sigbare maniere waarmee die innerlike struktuur aangetoon word. E8A E8E
Uit hoeveel hoofstukke of afdelings bestaan die teks, indien wel? Is dit te veel, te min, of voldoende? Waarom?
E9A E9E
Hoeveel onderafdelings is daar in die teks? Is dit na u mening te veel, te min, of voldoende? Waarom?
E10A Hoeveel paragrawe bevat die teks? E10E Is dit na u mening te veel, te min, of voldoende? Waarom? E11A Het elke paragraaf een duidelike tema, of is daar paragrawe met meer as een tema? E11E Indien daar slegs een tema per paragraaf voorkom, watter tema word in elke paragraaf bespreek? Indien daar paragrawe is sonder ’n duidelike tema, vind u dit ’n tekortkoming?
146
Waarom/waarom nie? Indien daar paragrawe is met meer as een tema, watter paragrawe is dit en is hierdie paragrawe na u mening verwarrend? Waarom/waarom nie? E12A Watter sigbare oorgange is daar tussen paragrawe? E12E Is hierdie oorgange na u mening korrek en duidelik ? Waarom/waarom nie? E13A Is daar in elke paragraaf ’n uitbouing/ondersteuning van die temasin? Watter paragrawe het sodanige uitbouing/ondersteuning en watter het nie? E13E Waar daar wel uitbouing/ondersteuning voorkom, is dit na u mening noodsaaklik? Waarom/waarom nie? E14E Is die opskrifte na u mening voldoende om die leser se aandag te trek? E15A Watter gedeeltes in die teks dui die struktuur aan? Hierdie gedeeltes verduidelik die struktuur van die teks eksplisiet. Dit is gewoonlik vooruitskouings of terugblikke/samevattings. E15E Indien daar sodanige gedeeltes aanwesig is, is dit na u mening noodsaaklik? Waarom/waarom nie? Indien daar nie sodanige gedeeltes is nie, is dit na u mening ’n tekortkoming? Waarom/waarom nie? E16A Watter sinjaalformulerings kom in die teks voor? (Sinjaalformulerings is woorde of woordgroepe wat aandui watter vraag beantwoord is of beantwoord gaan word (Steehouder, 1999). Voorbeelde hiervan is kortom, ter samevatting, dus, met ander woorde, maar, egter, tog, en ook, voorts, daarby, ten eerste, ten laaste, enersyds … andersyds, nie alleen … maar ook. E16E Dra hierdie konstruksies na u mening daartoe by dat daar samehang in die teks is? Waarom/waarom nie? E17A Is verbande tussen gedeeltes/temas eksplisiet, of kom daar gedagtespronge voor? E17B Op grond waarvan het u dit afgelei? E17E Indien daar wel gedagtespronge voorkom, is dit na u mening verwarrend? Waarom/waarom nie? Indien verbande eksplisiet gemaak is, is dit na u mening soms oorbodig? Waarom/waarom nie? E18A Is kerninligting op voorkeurposisies geplaas? (’n Voorkeurposisies sluit in: die eerste sin van ’n onderafdeling/paragraaf, die tweede sin van ’n onderafdeling/paragraaf indien die eerste sin ’n inleidende karakter het, of die laaste sin van ’n onderafdeling/paragraaf.) E18E Indien inligting in voorkeurposisies staan, dra dit na u mening by tot ’n beter begrip van die teks? Waarom/waarom nie? Indien kerninligting nie in voorkeurposisies staan nie, is dit na u mening ’n tekortkoming van die teks? Waarom/waarom nie?
147
E19A Watter passiefkonstruksies kom voor? (Hier moet net na passiefkonstruksies gekyk word waardeur daar ’n tematiese verskuiwing plaasvind, byvoorbeeld wanneer die tema, deur die gebruik van die passiefkonstruksie, voor in die sin staan.) E19E Help hierdie konstruksies met die verstaan van die teks? Waarom/ waarom nie? E20A Watter voornaamwoorde kom voor wat na die tema as sodanig verwys ? (Voornaamwoorde is byvoorbeeld hy, sy, hierdie, daardie, waarmee, daarmee, hier, daar, hierdeur, hierop, ens. Sulke voornaamwoorde verseker tematiese kontinuïteit in die teks sodat die leser die draad makliker kan volg.) E20E Word daar na u oordeel voldoende van hierdie meganisme gebruik gemaak om die samehang van die teks te verseker? Is die verwysings van die betrokke voornaamwoorde duidelik/eenduidig? E21A Watter herhalings van die tema of temas kom voor? E21E Indien daar wel herhalings voorkom, help dit na u mening met die verstaanbaarheid van die teks? Waarom/ waarom nie? Indien daar geen herhalings voorkom nie, is dit ’n tekortkoming? Waarom/ waarom nie? E22A Watter woorde met betekenisse verwant aan die tema of temas kom voor? E22E Indien hierdie woorde voorkom, help dit na u mening met die verstaanbaarheid van die teks? Waarom/waarom nie? Indien nie, is dit na u mening ’n tekortkoming? Waarom/waarom nie? E23A Watter opsommings of parafrases kom voor? E23E Indien daar wel opsommings of parafrases voorkom, help dit na u mening met die verstaanbaarheid van die teks? Waarom/waarom nie? Indien daar geen opsommings of parafrases voorkom nie, is dit ’n tekortkoming? Waarom/waarom nie?
148
Bijlage 3
Folders
Opmerking: deze bijlagen zijn in handen van Prof. Dr. C. Jansen, docent aan de Radboud Universiteit Nijmegen
149
Bijlage 4
Vragenlijst half-gestructureerd interview
150
Algemeen - Naam
- Geslacht
- Leeftijd
- Moedertaal
- Opleiding en/of functie
- Diploma(’s) en/of werkervaring
- Wat voor ervaring heeft u met Document Design?
- Hoe lang bent u al actief in het werkveld van Document Design?
- Heeft u training gehad in Document Design? (cursussen, zelfstudie, literatuur, etc.)
151
1e Fase (- Heeft u bepaalde vragen niet ingevuld?Zo ja, waarom niet?)
2e Fase 1) Hoe valide is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur? - Wat is de inhoudsvaliditeit van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur? - Hoe oordeelt u over de volledigheid van het tekstevaluatieschema?Vindt u het tekstevaluatieschema volledig (algemeen oordeel)?
- Ontbreken volgens u onderdelen (zou u graag meer vragen en/of uitleg willen hebben om het tekstevaluatieschema goed te begrijpen, te weinig informatie of te vage informatie)?
- Vindt u dat het tekstevaluatieschema overbodige onderdelen bevat (informatie die volgens u niet ter zake doet of onnodig wordt herhaald, teveel uitgewerkt/ te gedetailleerd)?
- Denkt u dat door toepassing van het tekstevaluatieschema de inhoudelijke structuur (innerlike struktuur) van een voorlichtingstekst achterhaald kan worden?
- Denkt u dat door toepassing van het tekstevaluatieschema de uiterlijke structuur (uiterlike struktuur) van een voorlichtingstekst achterhaald kan worden?
152
2) Hoe bruikbaar is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur? - Wat vindt u van de bruikbaarheid van het tekstevaluatieschema (algemeen oordeel)?
- Helpt het tekstevaluatieschema u bij de diagnose van problemen in de tekst?
- Denkt u dat het tekstevaluatieschema kan worden gebruikt om potentiële structuurproblemen aan te geven in een voorlichtingsfolder?
- Denkt u dat u door het toepassen van het tekstevaluatieschema in staat bent uitspraken te doen over de structuur van de voorlichtingstekst?
- Vindt u dat het tekstevaluatieschema u een goed beeld geeft van eventuele structuurproblemen in een voorlichtingstekst? Weet u nu waar in de tekst zich precies problemen voordoen en wat de aard van die problemen is?
- Geeft het tekstevaluatieschema u voldoende informatie betreffende de oorzaken voor de problemen die gesignaleerd zijn?
- In welke mate vindt u dat het tekstevaluatieschema bruikbare suggesties voor oplossingen bij u oproept?
- Begrijpt u de inhoud van het tekstevaluatieschema?
153
3) Hoe hanteerbaar is het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur? - Wat vindt u van de hanteerbaarheid van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur (algemeen oordeel)?
- Hoeveel tijd had u in totaal nodig voor de toepassing van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur?
- Hoeveel tijd had u gemiddeld per vraag nodig?
- Bij welke vragen had u langer dan gemiddeld nodig?
- Wat vindt u van de lengte van het tekstevaluatieschema op het punt van de tekststructuur (en van het totale tekstevaluatieschema)?
- Vindt u de vragen van het tekstevaluatieschema adequaat geformuleerd? - Begrijpelijkheid (te moeilijk/te makkelijk)
- Aantrekkelijkheid (saai/te populair)
- Bondigheid (te beknopt/wijdlopig)
- Hoe oordeelt u over de precisie van de vragen van het tekstevaluatieschema?
- Wat vindt u van de opbouw van het tekstevaluatieschema (volgorde van de vragen, overzichtelijk, dekken de kopjes de inhoud)?
- Wat vindt u van het uiterlijk (stijl) van het tekstevaluatieschema (bijvoorbeeld lettertype)
- Wat vindt u goed aan het tekstevaluatieschema?
154
(- Welke problemen had u precies met welke vragen van het tekstevaluatieschema?)
- Bent u van mening dat het tekstevaluatieschema als tekstevaluatie instrument kan worden gebruikt?
(- Heeft u eventuele suggesties voor verbetering?)
Hoe heeft u de test en het interview ervaren?
155
Bijlage 5
Scenariovragen Triandis
156
120. Jij en je vrienden besluiten spontaan uit te gaan eten in een restaurant. Wat is volgens jou de beste manier om de rekening te betalen? 1. gelijk verdelen, zonder te letten op wie wat besteld heeft 2. verdelen naar het inkomen 3. de leider van de groep betaalt de rekening of beslist hoe de rekening verdeeld wordt 4. reken van iedereen uit wat hij moet betalen aan de hand van wat die persoon besteld heeft 121. Je wilt kunst kopen voor in je kantoor. Welke factor is het belangrijkste in je afweging om het te kopen? 1. het is een goede investering 2. je collega’s zullen het leuk vinden 3. je vindt het gewoon leuk 4. je chef keurt het goed 122. Stel je voor dat je jezelf in één woord moet beschrijven. Welk woord zou je gebruiken? 1. uniek 2. competitief 3. samenwerkend 4. plichtsgetrouw 123. Geluk verwerf je door? 1. het verkrijgen van status in je gemeenschap 2. bevriend te zijn met veel aardige mensen 3. het in acht nemen van privacy 4. in alles de beste willen zijn 124. Je bent van plan om een grote reis te maken die waarschijnlijk zorgt voor ongemak voor veel mensen op je werk tijdens je afwezigheid. Met wie bespreek je dit, alvorens je besluit deze reis te maken? 1. met niemand 2. met mijn ouders 3. met mijn echtgenoot/ echtgenote of goede vriend/ vriendin 4. met experts wat betreft de plaats waar ik heen wil, zodat ik kan beslissen of ik wil gaan 125. Welke van de vier boeken lijkt jou het meest interessant? 1. hoe maak je vrienden 2. hoe slaag je in het zakenleven 3. hoe vermaak je jezelf zonder dat het veel kost 4. hoe weet je zeker dat je je verplichtingen nakomt
157
126. Wat is de belangrijkste factor bij een promotie van werknemers, gesteld dat alle andere factoren zoals aantal dienstjaren en prestatie gelijk zijn? De werknemer is of heeft 1. loyaal aan het bedrijf 2. gehoorzaam aan instructies van het management 3. in staat om voor zichzelf/ haarzelf te denken 4. veel bijgedragen aan het bedrijf in het verleden 127. Wanneer je kleding voor een grote speciale gebeurtenis koopt, dan ben je het meest tevreden wanneer 1. je het zelf leuk vindt 2. je ouders het leuk vinden 3. je vrienden het leuk vinden 4. het zo elegant is dat iedereen erdoor verbijsterd is 128. Naar jouw mening is of zijn, in een ideale samenleving nationale begrotingen zo bepaald dat 1. alle mensen voldoende inkomen hebben om te voorzien in de basisbehoeften 2. sommige mensen beloond zullen worden voor briljante bijdragen 3. er maximale stabiliteit, recht en orde zal zijn 4. mensen zich uniek en zelfstandig voelen 129. Wanneer mensen iets vragen over mijzelf, dan praat ik over 1. mijn voorouders en hun tradities 2. mijn vrienden en wat we willen gaan doen 3. wat ik heb bereikt 4. wat mij uniek maakt 130. Veronderstel dat je verloofde en je ouders niet goed met elkaar kunnen opschieten. Wat zou je dan doen? 1. niets 2. je verloofde vertellen dat je de financiële steun van je ouders nodig hebt en dat hij/zij moet leren omgaan met de omstandigheden 3. je verloofde vertellen dat hij/zij meer zijn best moet doen om bij de familie te passen 4. je verloofde eraan helpen herinneren dat je ouders en je familie zeer belangrijk voor je zijn en dat hij/zij moet toegeven aan de wensen van je ouders en/ of familie 131. Teams van vijf personen hebben meegedaan aan een wetenschapsproject. Jouw team heeft de eerste prijs gewonnen die bestaat uit een geldprijs van 100 euro. Jij en een andere persoon hebben 95 % van het werk voor dit project verricht. Hoe zou het prijzengeld verdeeld moeten worden? 1. verdeel het gelijk, zonder te kijken naar wie wat heeft gedaan 2. de andere persoon en ik krijgen 95 % van het geld en de rest gaat naar de groep 3. de groepsleider beslist hoe het geld wordt verdeeld 4. verdeel het geld op de manier die mij het meeste voldoening geeft
158
132. Veronderstel dat je een band moet kiezen voor een benefietconcert dat wordt georganiseerd door jouw bedrijf. Wat is de belangrijkste factor die bijdraagt aan je beslissing? 1. ik vind de band echt leuk 2. mijn vrienden keuren deze band goed 3. de financiële afdeling van mijn bedrijf is het met onze band keuze eens 4. de band zal een groot publiek trekken 133. Je moet nog één cursus kiezen voor volgend semester. Welke kies je? 1. diegene die mij een voorsprong geeft op alle andere studenten 2. diegene waarvan mijn ouders zeiden dat ik die moest volgen 3. diegene die mijn vrienden van plan waren te volgen 4. diegene die mij het meest interessant lijkt 134. Je bent in een pizzarestaurant met een groep vrienden. Hoe beslis je welke pizza je wil bestellen? 1. de leider van de groep bestelt voor iedereen 2. ik bestel wat ik wil 3. we kiezen de pizza waar de meeste mensen van de groep de voorkeur aan geven 4. we kiezen de meest extravagante pizza die er is 135. Welke kandidaat zou je kiezen als president bij de verkiezingen van de studentenraad? 1. diegene die je vrienden ook kiezen 2. diegene die ik het leukst vind 3. diegene die voor mij persoonlijk het meeste op zal leveren 4. diegene die lid is van een voor mij belangrijke organisatie. De status van de studentenraad zal verbeteren als die kandidaat wordt gekozen.
159
120. You and your friends decided spontaneously to go out to dinner at a restaurant. What do you think is the best way to handle the bill? 1 Split it equally, without regard to who ordered what 2 Split it according to how much each person earns 3 The group leader pays the bill or decides how to split it 4 Calculate each person’s share according to what that person ordered 121. You are buying a piece of art for your office. Which single factor is most important in deciding whether to buy it? 1 It is a good investment 2 Your coworkers will like it 3 You just like it 4 Your supervisor will approve of it 122. Suppose you had to use one word to describe yourself. Which one would you use? 1 Unique 2 Competitive 3 Cooperative 4 Dutiful 123. Happiness is attained by .......... 1 Gaining status in the community 2 Linking with a lot of friendly people 3 Protecting one’s privacy 4 Winning competitions 124. You are planning to undertake a major trip that is likely to inconvenience a lot of people at your place of work during your absence. With whom will you discuss it before deciding whether or not take it? 1 No one 2 My parents 3 My spouse or close friend 4 People who know the place I plan to travel to so that I can decide whether I want to go there 125. Which one of these four booktitles seem to you to be the most interesting? 1 How to make friends 2 How to succeed in business 3 How to enjoy yourself inexpensively 4 How to make sure you are meeting your obligations
160
126. Which is the most important factor in an employee’s promotion, assuming that all other factors such as tenure and performance are equal? Employee is or has 1 Loyal to the corporation 2 Obedient to the instructions from the management 3 Able to think for him- or herself 4 Contributed to the corporation much in the past 127. When you buy clothing for a major social event, would you be most satisfied if 1 You like it? 2 Your parents like it? 3 Your friends like it? 4 It is so elegant that it will dazzle everyone 128. In your opinion, national budgets in an ideal society will be determined to ensure that 1 All people have adequate incomes to meet basic needs 2 Some people will be rewarded for making brilliant contributions 3 There will be maximal stability, law and order 4 People can feel unique and self-actualised 129. When people ask me about myself, I 1 Talk about my ancestors and their traditions 2 Talk about my friends and what we like to do 3 Talk about my accomplishments 4 Talk about what makes me unique 130. Suppose your fiancé(e) and your parents do not get along very well. What would you do? 1 Nothing 2 Tell my fiancé(e) that I need my parents’ financial support and he or she should learn to handle the politics 3 Tell my fiancé(e) that he or she should make a greater effort to ‘fit in with the family’ 4 Remind my fiancé(e) that my parents and family are very important to me and he or she should submit to their wishes 131. Teams of five people entered a science project contest. Your team won first place and a prize of R 850.00. You and another person did 95% of the work on this project. How should the money be distributed? 1 Split it equally, without regard to who did what 2 The other person and I get 95% of the money and the rest goes to the group 3 The group leader decides how to split the money 4 Divide the money the way that gives me the most satisfaction
161
132. Imagine you are selecting a band for a fund-raising event organized by your organisation. Which are the most important factors in making your decision? 1 I really like the band 2 My friends approve of the band 3 The administration of my organisation approves of the band 4 The band will draw a large crowd 133. You need to choose one more class for the next semester. Which one will you select? 1 The one that will help me get ahead of everyone else 2 The one my parents suggest 3 The one my friends plan to take 4 The one that seems most interesting to me 134. You are at a pizza restaurant with a group of friends. How should you decide what kind of pizza to order? 1 The leader of the group orders for everyone 2 I order what I like 3 We select the pizza that most people prefer 4 We choose the most extravagant pizza available 135. Which candidate will you vote for in the election to choose a president of the student government? 1 The one my friends are voting for 2 The one I like best 3 The one who will reward me personally 4 The one who is a member of an organisation important to me. The status of the organisation will improve if that candidate is elected
162
Bijlage 6
32 Stellingen Singelis
163
Bij de volgende vragen moet je antwoord geven op een 9-punts schaal, waar 1 = zeer mee oneens en 9 = zeer mee eens. Je moet dus een nummer invullen op de lijn tussen één en negen.
136. ____ 137. ____ 138. ____ 139. ____ 140. ____ 141. ____ 142. ____ 143. ____ 144. ____ 145. ____ 146. ____ 147. ____ 148. ____ 149. ____ 150. ____ 151. ____ 152. ____ 153. ____ 154. ____ 155. ____ 156. ____ 157. ____ 158. ____ 159. ____ 160. ____ 161. ____ 162. ____ 163. ____ 164. ____ 165. ____ 166. ____ 167. ____
Ik geef er de voorkeur aan direct en duidelijk te zijn als ik met mensen praat. Mijn geluk hangt erg af van het geluk van degenen die mij omringen. Ik zou alles doen om mijn familie te behagen, ook al vond ik het niet leuk. Overwinnen is alles. Men zou zijn leven onafhankelijk van anderen moeten leven. Ik ben verantwoordelijk voor wat mij overkomt. Over het algemeen offer ik mijn eigen belang op voor mijn groep. Ik vind het vervelend als anderen dingen beter doen dan ik. Voor mij is het belangrijk eensgezindheid te bewaren in mijn groep. Voor mij is het belangrijk mijn werk beter te doen dan de anderen. Er zijn weinig dingen die ik graag met mijn buren wil delen. Ik vind het leuk om in situaties te werken waarin ik wedijver met andere personen. Als onze ouders ouder worden, zouden wij ze in huis moeten nemen. Het welzijn van mijn collega’s is belangrijk voor mij. In vele opzichten houd ik ervan uniek en anders dan de rest te zijn. Als een familielid in financiële problemen zou zitten, zou ik hem helpen waar ik kon. Kinderen zouden zich trots moeten voelen als hun ouders een belangrijke prijs winnen. Regelmatig doe ik “mijn eigen dingen”. Concurrentie is de wet van de natuur. Als een collega van mij een prijs zou winnen, zou ik mij trots voelen. Ik ben een unicum. Ik vind het fijn om mijn tijd met anderen door te brengen. Wanneer iemand iets beter doet dan ik, word ik nerveus en geïrriteerd. Ik zou een activiteit opofferen die ik erg leuk vind als mijn familie die activiteit niet zou goedkeuren. Ik houd ervan mijn intimiteit te hebben. Zonder concurrentie is geen goede maatschappij mogelijk. Je zou de kinderen moeten leren de plicht te stellen boven het genoegen. Ik voel me erg goed als ik met anderen samenwerk. Ik houd er niet van om van mening te verschillen met de rest van mijn groep. Sommigen hechten overdreven belang aan de overwinning. Ik ben er niet zo een. Voordat ik een belangrijke reis zou gaan maken, zou ik overleggen met bijna al mijn familieleden en met enkele vrienden. Als ik een overwinning behaal, is dat normaliter vanwege mijn capaciteiten.
164
Einde van de vragenlijst, bedankt voor je medewerking! In the next questions you have to answer on a 9-point scale, where 1 = strongly disagree and 9 = strongly agree. So you have to fill in a number between 1 and 9 on the line before the sentences. 136. ____I prefer to be direct and forthright when discussing with people. 137. ____My happiness depends very much on the happiness of those around me. 138. ____I would do what would please my family, even if I detested that activity. 139. ____Winning is everything. 140. ____One should live one’s life independently of others. 141.____ What happens to me is my own doing 142.____ I usually sacrifice my self-interest for the benefit of my group. 143.____It annoys me when other people perform better than I do. 144.____It is important to maintain harmony within my group. 145.____It is important that I do my job better than others. 146.____I like sharing little things with my neighbors. 147.____I enjoy working in situations involving competition with others. 148.____We should keep our aging parents with us at home. 149.____The well-being of my co-workers is important to me. 150.____I enjoy being unique and different from others in many ways 151.____If a relative were in financial difficulty, I would feel help within my means. 152.____Children should feel honored if their parents receive a distinguished award. 153.____I often do ‘my own things’. 154.____Competition is the law of nature. 155.____If a co-worker gets a price, I would feel proud. 156.____I am a unique individual. 157.____To me, pleasure is spending time with others. 158.____When another person does better than I do, I get tense and aroused. 159.____I would sacrifice an activity that I enjoy very much if my family did not approve of it. 160.____I like my privacy 161.____Withour competition, it is not possible to have a good society. 162.____Children should be taught to place duty before pleasure. 163.____I feel good when I cooperate with others. 164.____I hate to disagree with others in my group. 165.____Some people emphasize winning; I’m not one of them. 166.____Before taking a major trip, I consult with most members of my family and many friends. 167.____When I succeed, it is usually because of my abilities.
End of the questionnaire, thank you for your co-operation!
165
Bijlage 7
Lijst met codes
166
1
Algemeen:
An Ag Al Am Ao Af Ad Aw Ae Aa At
Naam Geslacht Leeftijd Moedertaal Opleiding Functie Diploma (‘s) Werkervaring Ervaring DD Actief DD Training DD At c Cursus At z Zelfstudie At l Literatuur
2
Validiteit:
Vv Vo
Volledigheid Ontbreken Vo mv Vo mu Vo twi Vo tvi
Vov
Meer vragen willen hebben Meer uitleg willen hebben Te weinig informatie Te vage informatie
Overbodige onderdelen Vov intz Informatie niet ter zake Vov oh Onnodig herhaald Vov itu/tg Informatie teveel uitgewerkt/ te gedetailleerd
Visa Inhoudelijke structuur achterhaald door gebruik schema Vusa Uiterlijke structuur achterhaald door gebruik schema 3
Bruikbaarheid
Bb Bdp Bpsp Buos Bbesp
Bruikbaar Helpt het bij diagnose problemen Kan het potentiële structuurproblemen aangeven In staat om uitspraken te doen over structuur Goed beeld eventuele structuurproblemen Bbesp wp Waar problemen Bbesp ap Aard problemen
Biop Voldoende informatie betreffende de oorzaken voor de problemen Bsvo Bruikbare suggesties voor oplossingen
167
Bbi
Begrijpen van de inhoud
4
Hanteerbaarheid
Hh Ht Htpv Hldg Hol
Hanteerbaar Hoeveel tijd nodig (totaal) Hoeveel tijd gemiddeld per vraag nodig Bij welke vragen langer dan gemiddeld nodig Oordeel lengte Holts Oordeel lengte totale schema (Zijn de vragen adequaat geformuleerd) Hb Begrijpelijkheid Hb tmo Te moeilijk Hb tma Te makkelijk
Hag
Ha
Aantrekkelijkheid Ha s Saai Ha tp Te populair
Hbo
Bondigheid Hbo tb Hbo w
Te beknopt Wijdlopig
Hpv Hos
Precisie vragen Opbouw schema Hos vv Volgorde vragen Hos o Overzichtelijk Hos dki Dekken kopjes de inhoud
Hu
Uiterlijk (stijl) Hu l Lettertype
Hpps Positieve punten schema Hps (Problemen met schema) Hps vni (Vragen niet ingevuld) Hps rvni (Reden vragen niet ingevuld) Hgat Geschikt als tekstevaluatieinstrument Hsvv (Suggesties voor verbetering)
168
Bijlage 8
Tabellen tekstevaluatieschema
169
Resp. 1 t/m 10 = Nederlandse respondenten Resp. B t/m K = Zuid-Afrikaanse respondenten Tabel 1 Thema
Nederland
Zuid-Afrika
Totaal
WAT IS AIDS KAN HIV/AIDS GENEZEN WORDEN? IS ER HIV/AIDS IN NIJMEGEN? WAT IS ONVEILIG? WAT IS VEILIG? HIV, AIDS EN SEKS VERKRACHTING EN HIV DE HIV TEST ADVISERING HEB JE HULP NODIG OF WIL JE PRATEN?
10 10
9 6
19 16
7
7
14
9
8
17
8 7
6 10
14 17
10
8
18
9 7 7
6 6 2
15 13 9
Tabel 2 Welke hiërarchie wordt gevolgd bij deze thema’s? Count Nationaliteit
Vraag beantwoord?
Ja Nee
Total
Nederlandse 4
ZuidAfrikaanse 3
Total 7
6
7
13
10
10
20
170
Tabel 3 Wat is het hoofdthema? Count Nationaliteit
Ja
Vraag beantwoord?
Nee Total
Hoofdthema Veilig vrijen Wat is en doet HIV/AIDS Hoe voorkom je het Hoe kun je HIV oplopen HIV, AIDS en Seks De HIV test
Nederland 1 4
ZuidAfrikaanse 0
Nederlandse 6
Total 6
4
0
4
10
0
10
Zuid-Afrika 4
3 1
Totaal 1 8 3 1
3 1
3 1
171
Tabel 4 Zijn eventuele andere thema’s hieraan verwant? Count Nationaliteit
Ja
Andere thema’s aan Verwant?
Nee
Total
ZuidAfrikaanse 0
Nederlandse 4
Total 4
6
0
6
10
0
10
Verwante thema’s
Nederland
Zuid-Afrika
Totaal
Verkrachting + informatie Hoe genezen Wat is onveilig Wat is veilig Wat Hoe Waarom Wat te doen Hoe voorkom je AIDS/HIV Hoe laat je je testen Onder HIV, AIDS en Seks Buurt Hulp
3
1
4
1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1
1
2 2 2 2 2 1 1 2
1
3 3
4 3
1 1
1 1
Tabel 5 Is er een hoofdthema met subthema’s die eraan verwant zijn? Count Nationaliteit
Hoofdthema met subThema aan verwant? Total
Ja Nee
Nederlandse 0
ZuidAfrikaanse 7
Total 7
0
3
3
0
0
10
172
Tabel 6 Hoe worden verschillende thema’s aan elkaar gerelateerd? Qua onderwerp aan elkaar gerelateerd (veilig/onveilig) Door vragen te stellen over fenomeen Er wordt geanticipeerd op wat voor de lezer de volgende vraag is Inhoudelijk gerelateerd Nieuwe kopjes HIV/AIDS herhaald in kopjes Begrijpelijk niveau Alles over thema HIV/AIDS Logische volgorde Vraag onduidelijk
Nederlands
Afrikaans
Totaal
3
1
4
1
1
1
1
1 1 1
1
1 8
1 8
1 2
1 4
2
173
Tabel 7 Resp. 1
2 3 4 5
6 7 8 9 10
Op basis waarvan geconcludeerd? Inhoudelijke tegenstelling 6 & voorkennis over betekenisrelatie seks - verkrachting Ik zie niets anders
Nederlands 1
Tekst heel kort, zonder mooie verbindingen (antwoord hetzelfde als bij A, vraag onduidelijk)
1
Zie folder Lezen & logica Logica Logische volgorde Vraag onduidelijk
1 1 1 1 4
1
174
Tabel 8 Goede Waarom wel/niet bruginhoud aanwezig die thema’s aan elkaar relateert? Nee Thema’s staan redelijk los van elkaar, nauwelijks aan elkaar gerelateerd Nee Structuren bij zes zou ik doorgevoerd hebben Ja Nee Bijv. overgang vijf naar zes Nee Geen verbindingswoorden/zinnen die nieuwe tekst inleiden of aankondigen Ja Thema’s door inhoud allemaal duidelijk gerelateerd aan hoofdthema Ja Door nieuwe kopjes Soms Overstap van zes naar zeven te snel/onduidelijk Soms Niet altijd, bijv. tussen twee en drie en drie en vier Nee Volgorde is logisch dus bruggetjes niet nodig Totaal Ja: 3 Totaal Nee: 5 Soms: 2
Aantal Zo niet, vindt Waarom Nederlandse u deze wel/niet afwezigheid problematisch
1
Nee
1 1 1 1
Nee Nee
Tekst is nu wel overzichtelijk
1
1
Nee
1 1 Totaal Nee: 4
175
Tabel 9 Zijn de Waarom wel/niet Aantal thema’s op een zinvolle manier aan elkaar gekoppeld, met andere woorden is er genoeg bruginhoud? Nee Volgende thema slechts aangekondigd met titel Nee Thema bij punt komt uit de lucht vallen en bij 6 geen logisch verband tussen titel & voorkomen Nee Verhouding tussen verschillende thema’s is voor de handliggend Ja Subtitels verschaffen duidelijke brug tussen het en ene subthema en het andere Nee Inhoud is toch kort en ze hebben allemaal titels Ja Nee Subthema’s allemaal verwant aan hoofdthema Soms Bij nr. 6 de bruginhoud zinvoller aan elkaar relateren Soms 1-5 Ja, 5 en 6 Nee Nee De puntsgewijze manier neemt plaats van bruginhoud in Totaal Ja: 2 Totaal Nee: 6 Soms: 2
Zo niet, vindt Waarom u deze wel/niet afwezigheid problematisch
Nee
Nee
Nee
Nee Nee
Totaal Nee: 5
176
Tabel 10 Resp. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Op basis waarvan geconcludeerd? Vergelijking titels en tekst (snap toegevoegde waarde niet)
Aantal Nederlands 1
Checken Vergelijking titels van kopjes en inhoud (lijkt overbodige vraag) De titels zijn overal de themawoorden van de tekst Stuk tekst geeft antwoord op titel Eerst kop lezen en daarna onderstaande tekst Titel in stuk nader uitgelegd
1 1
In tekst besproken wat in de kopjes vermeld staat
1
Totaal
1 1 1 1
177
Tabel 11 Resp. 1 2
3 4 5 6
7 8
9 10
Welke inlichtingen ontbreken wellicht? Sociaal aspect Andere manieren om besmet te raken, bloedtransfusie
Nederlands Waarom?
Bij 9 en 10 liever namen vermelden Ernst van de situatie, risico besmetting/gevolgen Cijfers
1
- Percentages - Symptomen Aids - Pil helpt niet - AIDS-test?
1 1 1
- Waar condooms verkrijgbaar - Waarom folder uitgegeven
1
Ander overtuigen dat het een groot sociaal probleem oproept als je.. - Wat te doen als je geïnfecteerd bent - Welke dokter - Welke medicijnen
1 1
Niet alleen persoonlijke contacten Vertrouwder
1 1
Realiteit
1 1 1 1 1
178
Tabel 12 Resp. B C D E F G H I J K
Welke inlichtingen ontbreken wellicht?
ZuidAfrikaans
Waar en hoe je je kunt testen voor HIV Cijfers bij 3 Symptomen Aids Sportblessures
1
Meer info over andere punten bij 4 Delen van naalden aanvullende informatie
1 1
2 1 1
Waarom?
Shockeren
179
Tabel 13 Resp. 1
Welke inlichtingen zijn wellicht verwarrend? - 6.1 en 6.2 - titel 6 en 7
2
- 3 verschillende nationaliteiten - onder 6
- advisering
3 4 5
Uitleg afzondelijke termen AIDS Zin: je kunt HIV krijgen door een seropositieve vrouw - Kopje 3 - gebruik tandenborstel - uitleg bij acquired - als je niet getrouwd bent
Nederlands Waarom? - Beter weg laten, overlap met 1e punt 4 - onduidelijk, te algemeen (beter vragend formuleren) - misleidend - alsof je geen Aids kan krijgen als je getrouwd bent - kun je alleen maar advies krijgen als je een HIV-test laat doen Onduidelijk
- Moet zijn je kunt o.a. besmet raken - wel door tandenborstel, maar door kussen niet - mag je er dan op los seksen
6 7
Scheermes/tandenborstel
8
- Kopje 7
- Kopje 3
In NL nog nooit van gehoord - Meer over wat te doen bij verkrachting dan over HIV/AIDS - wordt niet uitgelegd waarom deze info betrekking heeft op studenten
180
9
- Kopje 3
?
10
De beste manier (kopje 6)
De partner kan ook geïnfecteerd zijn, dan krijg je het alsnog
181
Tabel 14 Resp. B
Welke inlichtingen zijn wellicht verwarrend? Titels 4 en 5
C
Punt 4 borstvoeding
D
Definitie Aids
E
Onder titel wat is veilig, laatste opsommingsteken
F
- Nr 4 en 5 - nr. 7 irrelevant
G H I
Nr 4
ZuidAfrikaans
Waarom? Verduidelijken niet voldoende Niet van toepassing studenten Niet precies geformuleerd Niet van dezelfde orde als de andere opsommingstekens - Meer uitleg nodig - heeft meer specifieke info nodig
Verwijzing je onduidelijk
182
Tabel 15 Resp. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Welke inlichtingen zijn wellicht foutief?
Nederlands Waarom?
Zie 6A/C 8.1 en 8.2 afweerstoffen De zin: In Nijmegen wonen
Tegenstrijdig
Zie 6A/C Onder kopje: de beste… Kopje 7 geldt voor m/v Zie H6 A/C
Tabel 16 Resp. Welke inlichtingen zijn wellicht foutief? B C D Definitie van AIDS
E F
4 en 5 meer informatie
G
Tandenborstel
H I J
Alinea 2 nummer 1
Waarom?
Kan leiden tot een foutieve interpretatie vanwege de vaagheid Korte informatie en details over de verschillende risico’s die je hebt voor het overdragen van HIV Zeer kleine kans, de lezer moet hier attent op worden gemaakt
Gewichtsverlies is geen ziekte
K
183
Tabel 17 Resp. 1
Elke alinea duidelijk thema Nee
Alinea’s meer dan 1 thema Ja
2 3
Nee Ja
Ja Nee
Ja Nee
Nee Ja
Nee Ja Ja
Ja Nee Nee
Elke alinea duidelijk thema Nee
Alinea’s meer dan 1 thema Ja
Nee Ja Nee
Ja Nee Ja
Ja Ja
Nee Nee
Nee
Ja
4 5 6 7 8 9 10
Resp. B C D E F G H I J K
Stukje direct onder 8 Alinea’s onder H1
In 3
Bij de opsommingen 6.3 3
184
Tabel 18 Resp. 1 2 3
4 5 6
Een thema, welk thema?
H1 thema’s: wat is AIDS, wat is HIV, wat is relatie HIV/AIDS
Elke alinea behandelt hoofdthema (onduidelijke vraagstelling)
7
8 9 10
Resp. Een thema per alinea, welk thema? B C D Thema = titel van hoofdstuk stemt overeen E F G
H
AIDS 1 AIDS, 2 HIV, 3 HIVpos
Aangegeven in titels
Alinea 1 wat AIDS is, alinea 2 genezing, 3 als HIV in stellenbosch is, 4 wat niet veilig is, 5 wat veilig is etc
I J K
185
Tabel 19 Resp.
1 2 3
Alinea zonder duidelijk thema, gemis?
Ja
4 5 6 7 8 9 10
Waarom? Resp. Alinea zonder duidelijk thema, gemis? B C Die D zouden dan weg kunnen E F 8.2 onduidelijk G H I J K
Waarom?
Tabel 20 Resp. 1
2
3 4 5 6 7 8
Alinea’s meer dan 1 Verwarrend? Waarom? thema, welke zijn dat? Hoe kom je erachter of je HIV hebt? - wie moet bepalen of er getest wordt - hoe moet deze persoon ermee omgaan 7 Ja Maken er geen geheel van
3, 6.2, 6.3
Nee
Logische samenhang
3, 1e zin over Nee geslachtsgemeenschap 2e nijmegen
Toch redelijk gerelateerd
9 10
186
Tabel 21 Resp.
B C D E F G H I J
Alinea’s meer dan 1 thema, welke zijn dat?
Verwarrend? Waarom?
6.3
Ja
Niet gegroepeerd
Alinea onder nr. 3 6.2
Alinea 2 H1 6.2 misschien aparte titel
Nee
K Tabel 22 Resp. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Welke zichtbare overgangen zijn er tussen de alinea’s Tussen 1 & 2 koppeling duidelijk Witregels, dikke punten (soms verwarrend) Overgangen in 1, kernwoorden Witregels, zwarte bolletjes Geen, alleen nieuwe kop Witregels, hoofdstuk- en paragraaf titels Kopjes + spatie (witregels) Niet echt, alleen verbinding kop en tekst Titels in capitalen in rood witregels
Resp. B C
Welke zichtbare overgangen zijn er tussen de alinea’s H1 alinea 2 & 3 Witregels (overgangen?)
D E F G
Witte spaties & nieuwe titels Titels volgende hoofdstuk Titel Titel (nieuwe)
H I
H7 zinnen met elkaar verbonden Titels in vraagvorm (sluit aan vorige gedeelte) Herhaling van termen
J K
187
Tabel 23 Resp. Waarom? Vindt u dit goede en duidelijke overgang en? 1 Ja Woordherhaling maakt link duidelijk 2
Resp. Vindt u dit goede en duidelijke overgangen?
Waarom?
B Ja
3 Ja 4 Ja 5 Ja 6 Ja
D Ja E Ja F Ja G Ja
Dit maakt van de alinea’s een eenheid Bijvoorbeeld 6.3, omdat de 6.3 opsommingstekens heeft, moet de inhoud logisch op elkaar volgen, dit is niet het geval Is zichtbaar
Helder Niet mooi Alinea’s worden zo duidelijk visueel gescheiden
7 Ja 8 9 Ja
10 Ja Totaal Ja: 8 Totaal Nee:
C Nee
H Ja I J Ja
Duidelijk dat het een nieuwe alinea is
Is nodig om in sommige gevallen meer uit te wijden, anders blijven de lezers met vragen zitten Volgen elkaar logisch op Er zijn heel wat titels die de inhoud in elk hoofdstuk opsommen en de lijn in de titels leiden tot een logisch geheel
K Totaal Ja: 7 Totaal Nee: 1
188
Tabel 24 Resp.
1 2 3 4
Elke alinea een Welke niet? uitbouwing/ondersteuning van de themazin? (nee) themazin? 3, 4, 8 Nee Alinea 3 Ja Nee
5 6 7 8
Nee Themazin/kernzin? Ja (nee)
9 10
? ?
Welke wel?
1,2,5,9,10,14 Alinea 2 H1 1e alinea, H2 2e alinea
2
Alinea 3 na kop 3 7, punt 1 & 2
Allemaal 1, 2, 4, 5, 6, 8, 9, 10
Tabel 25 Resp.
B C
Elke alinea een Welke niet? uitbouwing/ondersteuning van de themazin? Nee Alinea 3 & 4 Ja
D E F G H I J K
Nee Ja Nee Ja Nee Nee Nee nee
Welke wel?
H1 1e & 2e alinea, 6.2
2, 3 en 6.1 Nr. 2, nr. 6.1
3&4 6.2/6.3/8.2
8.1 1,2 en 6.3
189
Tabel 26 Resp.
1
Waar Waarom wel uitbouwingen/ondersteuningen zijn, noodzakelijk? Ja Themazin te weinig info
2 3
Ja
Goede syntactisch aansluiting noodzakelijk
4 5
Ja
Alles moet goed duidelijk en volledig uitgelegd zijn
6 7
Ja
8
Ja
Door verloop tekst Info moet toegankelijk zijn
9 10
Ja
Niet?
190
Tabel 27 Resp.
B
C D
E
F
G
H
I J
Waar Waarom wel Niet? uitbouwingen/ondersteuningen zijn, noodzakelijk? Ja Bijvoorbeeld alinea 2 te weinig info, uitbouwing noodzakelijk Ja Ja Ernstig thema noodzakelijk dat informatie zo duidelijk mogelijk wordt overgebracht Ja Lezer geïnformeerd blijft & rode draad begrijpt Ja Moet thema ondersteunen, tekort bij alinea’s zonder uitbouwing Ja Beantwoord zodoende alle vragen van de lezer Ja Belangrijk om lezer duidelijk te maken wat afweerstoffen zijn Ja Ja Bijv. alinea 2, noodzakelijk om verschil HIV/AIDS te verduidelijken
K
191
Tabel 28 Resp.
1
2 3 4 5 6 7 8 9 10
Waar er geen Waarom wel uitbouwingen/ondersteuningen zijn, gemis? Nee
Niet?
Themazin voldoende informatie
Nee
192
Tabel 29 Resp. 1
2
3 4
5
6
7 8
Structuuraanduidende passages Alle plekken met bullets
Laatste punt bij 4 = samenvatting Alle zinnen die opsomming inleiden Onduidelijk antwoord Terugblik = kortom t/m moedermelk Korte vooruitblikken vooraan de hoofdstukjes Niet aanwezig
Noodzakelijk
Waarom
Ja
Geven aan dat diverse losstaande opmerkingen gemaakt worden
Nee Nee (niet altijd, wel vaak gewenst) Ja
? Ja
9
? (vraag onduidelijk) Vooruitblik: - als je HIV-positief bent (stuk 1) - 8.2, punt 3 pos.uitslag - punt 3 bij kop 9 op info bij 10 - punt 4 bij kop 8.2 op info bij kop 9 Terugblik/samenvattin g: Laatste punt bij kop 4 De beste manier om
10
Hoofdstuk 4: kortom
Ja
Ja
Totaal Ja: 5 Totaal Nee: 2
Gemis
Waarom
Nee
Niet echt nodig, kleine folder voorkomt herhalingen
Je weet dan wat er komt
Om goed door te laten dringen
Sluit groep lezers uit Duidelijke samenvatting Totaal Nee: 1
193
Tabel 30 Resp. B C
Structuuraanduidende passages Geen - Titels vooruitblik - Laatste punt onder 4 samenvatting
D E
Geen Genummerde titels
Ja
F
Titel, nummering
Ja
G
Titels
Ja
H
Geen, niet nodig
I
Titels
Ja
J
- Nummering titels - opsommingstekens - alinea’s Vraag onduidelijk Nummering
Vraag onduidelijk
K
Noodzakelijk
Waarom
Ja
Titels maken duidelijk welke over tekstgedeelte handelt Titels als structuuraand uidende passages Structuur van de tekst Anders moet je hele tekst lezen
Gemis
Waarom
Nee
Niet nodig
Nee
Tekst is kort genoeg
In één oogopslag waar het over gaat
Tekst kort genoeg, lezer begrijpt onmiddellijk structuur Totaal Ja: 5 Totaal Nee:
Totaal Nee: 2
194
Tabel 31
Signaalformuleringen Zoals Kortom Ja Als Doordat Echter En Dus Geen Opsommingen ‘wat betekent dat’ Behoort Ook Kunt Daarom Direct
NL
ZA
totaal
3 5 1 2 1 4 3 2 1
2 2 1 1
5 7 2 3
1
5
2 3 1 1 1 1 1 1 1
4 4
1 1 1 1 1
195
Tabel 32 Resp.
Resp.
3
Verduidelijkend Waarom wel/niet Ja Nee Stuk voor alinea 2 volstrekt niet duidelijk Ja Duidelijker
4
Ja
Per definitie verduidelijkend (slechte vraag)
E
5
Ja
Verduidelijkend
F
6
Nee
Loos woord, kan G net zo goed weg
7 8
(geen) Ja
H Verduidelijkend, I verbindt info met elkaar J
1 2
9
10
Ja, er komen er alleen weinig in de tekst voor Totaal Ja: 6 Nee: 2
B C
D
K
Verduidelijkend? Waarom wel/niet (geen) Ja Voorgaande worden opgesomd Ja Maakt de verbanden tussen info duidelijker Ja Brengt samenhang in de tekst aan (geen) Ja Lijn van de tekst Ja Verbindt woorden, ideeën en zinnen (geen) Ja Beantwoordt de vraag in de titel Ja Ja, draagt bij aan samenhang van de tekst Ja Voor brochure formaat is dit geschikt Totaal Ja: 8 Nee:
196
Tabel 33 Resp. Expl./gedacht. 1 2
Op basis waarvan geconcludeerd
Expl. Ged.
3 4 5
Ged. Expl.
6
Ged./thema sprongen?
7 8
Expl. Ged.
9
Ged.
10
Expl.
(overbodige vraag) Zeer duidelijk uitgebreid geschreven
Resp. Expl./ged acht. B Expl. C Ged.
D
Expl.
E F
Ged.
G
Kopjes Kop 3, zin 2&3 sluiten niet zichtbaar aan
Overgang onveilig/veilig naar seks, duidelijk seks de belangrijkste oorzaak
Op basis waarvan geconcludeerd Sprong tussen 3&4 Vage titel/punt 4, 4e en 5e opsomming Alles gaat over één thema
Gebruik van opsommingstekens en signaalformulering en
H I
Expl. Ged.
J
Ged.
K
Expl.
Mijn verwachting als lezer Slechts 1 punt bij 4 wordt uitgelegd, geen overgang tussen wat is veilig en HIV/AIDS en seks
197
Tabel 34 Resp.
1 Expl. 2 Ged.
Gedachtespr ongen, verwarrend?
Expliciet, te veel?
Resp.
Nee, ok
B expl. C ged.
Ja, voorbeeldzin rare redenering
3
4 Ged.
D expl..
Ja, overbodige vraag
5 Expl.
6 Ged./thema sprongen? 7 Expl. 8 Ged.
9 Ged. 10 Expl.
Gedachtespr ongen, verwarrend?
Expliciet, te veel?
Nee, goed dat verbanden expliciet worden gemaakt
E
Nee, ok. F ged. Goed/duidelijk om boodschap over te brengen
Ja, tekst verloopt niet helemaal logisch en informatie overdraagt
G
H expl. I ged.
Nee, dwingt de lezer zelf verbanden te leggen Nee Nee, begrip is goed
J ged. K ged.
Nee
198
Tabel 35 Resp.
Kernen voorkeursplaatsen?
Voorkeursplaatsen, verduidelijkend?
Waarom
1
Ja
Ja
Snel duidelijk waar het om gaat
2 3
Ja Ja
Ja
Kan als kapstok dienen voor het navolgende, onthoudt beter
4 5
Ja Ja (kernen?)
(overbodig) Ja
6 7
Kernen? uitleg zin onduidelijk Ja
Ja
8
Ja
Ja
9 10
Nee Ja
Niet op voorkeursplaat sen, slecht?
Tekst wordt hierdoor duidelijker
Wordt meteen op kopjes ingegaan Weet meteen waar het over gaat en je gaat direct goed in de info op Nee
Ja
Laat zien waar stukje over gaat
199
Tabel 36 Resp.
Voorkeursplaatsen verduidelijkend?
Waarom?
B
Kernen voorkeursplaatsen Ja
Ja
draagt bij aan de verstaanbaarheid
C
Ja
Ja
D
Ja
Ja
E
Ja
Ja
F
Soms
Soms
G
Ja
Ja
Lezer leest eerst de belangrijkste info
H I
Ja
Ja
J
Ja
Ja
K
Ja
Ja
Dit is wat de lezer vaak als eerste ziet Vragen in titels worden direct beantwoord Helpt om info die wordt overgedragen duidelijker te maken
Lezers hoeven niet te zoeken Ja lezer weet wat HIV is en wat de thema’s zijn Lezers willen info kort hebben
Niet Waarom voorkeursplaatse n slecht?
Ja
Tekortko ming
Ja
Kan verwarri ng scheppen
200
Tabel 37 Resp. 1
2 3
4
5 6 7 8 9 10
Welke passiefconstructie - Onder 5: kunnen wel verspreid worden - 6.3 als een condoom juist wordt gebruikt (tussen haakjes moeilijker) Geen - AIDS is niet te genezen - afweerstoffen worden geproduceerd - Als een condoom t/m HIV - een HIV t/m afweerstoffen (verduidelijking niet duidelijk) ? ? ? de beste manier om ? (vraag niet relevant, proefwerkvraag) Geen
Verduidelijkend
Waarom wel/niet?
Ja
Stellen thema centraal
Ja
Nee
Ik zou niet weten waarom zo’n constructie verduidelijkend moet zijn
Nee
201
Tabel 38 Resp.
Verduidelijkend
B C D
Welke passiefconstructie Geen - Laatste zin onder 5 - Je kunt niet met het HIV - als je bent verkracht
E
8.1 daarna wordt het
Nee
F
- Nr. 1 HIV Ja - 6.1 en 6.3 Open wonden die - Veilige Ja geslachtsgemeenschap - een positieve… - een negatieve…
G H
I
J
K
- Afkomstig van een of ander… - afweerstoffen worden door - Nr. 9 opsommingsteken 2 - 8.1 zin 2 - Bij 7, als je bent verkracht, onthoud dan het volgende - dat je in de toekomst niet geïnfecteerd kan raken
Ja Ja
Ja
Nee
Waarom wel/niet?
Verband tussen thema en aanvullende info is duidelijk Maakt geen verschil Info wordt duidelijker Aandacht van de lezer wordt gevestigd op het thema dat aan het begin van de zin staat. Belangrijke info wordt zo strategisch geplaatst.
niet van belang voor begrijpen van de tekst
202
Tabel 39 Resp.
1 2 3 4 5 6
7 8 9 10
Welke voornaamwoorden verwijzen naar het thema? (rare vraag) (rare vraag) Geen (thema?) Dat Weinig tot geen
Geen - Ze - de test (proefwerkvraag) - je - het - een - de - die
Verduidelijkend
Waarom wel/niet?
Ja
Niet ambigu
Nee
Beter om woord van het thema zelf te gebruiken
Nee Ja
Gebeurt nauwelijks Geeft aan over wie of wat de zin gaat
203
Tabel 40 Resp.
B C
D
E F G H I J
K
Welke voornaamwoorden verwijzen naar het thema? Geen Dit
- dit - dezelfde - zij - daarvoor Geen Weinig tot geen - Je (jij) - dit - dit - je (jij)? - dit - dus - die
Voldoende gebruikt?
Duidelijk
Ja, samenhang wordt gegarandeerd door herhaling HIV/AIDS Ja
Nee Ja
Nee
Nee
Ja, redelijk
Nee
Ja
Nee
204
Tabel 41 Resp. Herhalingen van thema/thema’s 1 2
3 4
5
6
7 8
9 10
1e punt 4 t.o.v. 6.1 & 6.2 Dat je via geslachtsgemeenschap HIV kan krijgen - punt 1 & 2 onder 8.1 dubbelop Kortom Relatie geslachtsgemeenschap & HIV/AIDS (in 4 & 6) (thema?) Onveilige geslachtsgemeenschap kan leiden tot HIV/AIDS - hoe meer mensen geslachtsgemeenschap, hoe groter de kans op besmetting HIV na onveilige geslachtsgemeenschap (3&4&6) Geen AIDS en HIV
AIDS, HIV en Seks Onveilige seks - condoomgebruik
Voorkomen, Waarom verduidelijkend? wel/niet? Ja Nee
Duidelijk genoeg Irriteert
Ja
Door herhaling onthoudt de lezer het beter
Nee
Heeft geen meerwaarde, dubbelop
Ja
1 centraal thema HIV/AIDS, dus samenhang
Ja Ja
Geen Waarom herhalingen, wel/niet? gemis? Nee
Erg belangrijk, belangrijk dat ze goed blijven hangen
205
Tabel 42 Resp.
Herhalingen van thema/thema’s
Voorkomen, Waarom verduidelijkend? wel/niet?
B
6.2, veilige seks en 6.3 condoomgebruik zelfde thema HIV & AIDS Geen AIDS
Nee
C D E
F
G
H
I J K
Waarom wel/niet?
Eerder verwarrend
Ja Ja
6.2 en 6.3 Ja (ziekten en HIV/AIDS – seks, AIDS, condooms) AIDS Ja
Condooms - veilige seks - onbeschermde seks (te weinig tijd om vraag in te vullen) Seks oorzaak van AIDS Condooms 4 en 6.3 - seks 4, 6.1 en 6.2
Geen herhalingen, gemis?
Ja
Nee
Herhalingen AIDS maken duidelijk waarom het zo gevaarlijk is Verbind de tekst, samenhang AIDS belangrijk thema, moet herhaald worden Ondersteunt de overtuiging van de tekst
Storend in punt 3
Ja
206
Tabel 43 Resp. Woorden met verwante betekenissen aan het thema/thema’s 1 ? 2 ? 3 Duidelijk veilig – niet met HIV virus besmet raken 4 ? (thema?) 5 AIDS/HIV - onveilig/onbeschermd - veilig/beschermd seks/geslachtsgemeenschap 6 Geen
7 8 9 10
Geen Geen Geen Soa’s
Voorkomen, Waarom verduidelijkend wel/niet
Niet Waarom voorkomen, wel/niet gemis?
Ja
Ja
Andere beschrijving zorgt ervoor dat iedereen het snapt Nee
Zo onstaat geen verwarring
Nee Ja
HIV is ook SOA
207
Tabel 44 Resp.
B
Woorden met Voorkomen, verwante verduidelijkend betekenissen aan het thema/thema’s HIV Ja - AIDS - Soa’s
C D
Virus Geen
Ja
E
- Het virus - HIV
Ja
F
- ziekten - overdragen - verkrachting - advisering - toetsen - genezing - informatie - AIDS - HIV - Seks - condoom - seks. omgang - soa’s - ziektes - verkrachting
Ja
G
H I J
(Te weinig tijd) - Genezing - geinfecteerd - voorkoming
Ja
Waarom wel/niet
Niet voorkomen, gemis?
Waarom wel/niet
Nee
Verstaanbaar zonder die woorden
Verbindt de inhoud aan het hoofdthema
Menselijker en makkelijker te begrijpen
Helpt bij het onthouden van het thema
Ja
K
208
Tabel 45 Resp.
opsommingen
1 2
4,5,6,3,7
3
4 5
6
7 8 9 10
- Opsommingen zonder stippen, H1 ziektes - 4,5,6,7 en stip 8 4,5,6,3,7,8.1, 8.2 en 9 4,5, 6.1, 6.2 6.3, 7, 8.1, 8.2 en 9
Hoofdstukken 4,5,6.3, 7,8.1, 8..2 en 9 4,5,6.3, 7, 8.1, 8.2 en 9 Onveilig 4, 5, 6.3, 7, 8.1 en 9 Geen stippen
Voorkomen, Waarom verduidelijkend wel/niet Ja Nee
Niet voorkomen, gemis?
Waarom wel/niet
Bijvoorbeeld opsommingen niet allemaal dezelfde functie
Ja Ja
Ja
Ja
- Structuur overzichtelijker - inhoud makkelijker te onthouden en te snappen Structuur tekst overzichtelijker Beter beeld wat je te doen staat
Ja, alleen te veel hetzelfde Ja
Veel info overzichtelijker
209
Tabel 46 Resp. Opsommingen/parafrases? Voorkomen, Waarom verduidelijkend wel/niet B
Geen
C
Punt 4 laatste zin
D
Geen
E
Bij 4 laatste punt opsomming (parafrases)
F
Bij nr. 2 (parafrases)
G
- Veilig opsomming - niet veilig opsomming
H I J
Geen (te weinig tijd) Nr. 4 laatste opsommingsteken (parafrases) Geen
K
Ja
Niet Waarom voorkomen, wel/niet gemis? Nee Niet genoeg ruimte
Beter onthouden Nee
Ja, alleen zou ik ze hier niet gebruiken Ja (wel tekort)
Ja
Info duidelijk genoeg
Helpt om volledig beeld te krijgen, om informatie te begrijpen Tekst beter leesbaar, makkelijker te lezen
Ja, mochten er meer zijn Nee
Niet geschikt voor brochure
210
Bijlage 9
Tabellen inhoudsvaliditeit
211
Tabel 1 zou u graag meer vragen willen hebben om het tekstevaluatieschema goed te begrijpen?
Nationaliteitit Nederlandse zou u graag meer vragen willen hebben om het tekstevaluatieschema goed te begrijpen? Totaal
Ja Nee
Zuid-Afrikaanse
Totaal
4
2
6
3
5
8
7
7
14
Tabel 2 zou u graag meer uitleg willen hebben om het tekstevaluatieschema goed te Begrijpen?
Nationaliteit Nederlandse zou u graag meer uitleg willen hebben om het tekstevaluatieschema goed te begrijpen?
Ja Nee
Totaal
Zuid-Afrikaanse
Totaal
7
2
9
3
2
5
10
4
14
Tabel 3 Vindt u dat er te vage informatie wordt gegeven?
Nationaliteit Nederlandse vindt u dat er te vage informatie wordt gegeven? Totaal
Zuid-Afrikaanse
Totaal
Ja
8
7
15
Nee
1
0
1
9
7
16
212
Tabel 4 informatie die volgens u onnodig wordt herhaald?
Nationaliteit
informatie die volgens u onnodig wordt herhaald?
Ja Nee
Totaal
Nederlandse 5 4 9
Zuid-Afrikaanse 4 1 5
Totaal 9 5 14
Tabel 5 informatie te veel uitgewerkt?
Nationaliteit
informatie te veel uitgewerkt? Totaal
Ja Nee
Nederlandse 1 6 7
Zuid-Afrikaanse 4 4 8
Totaal 5 10 15
213
Bijlage 10
Tabellen hanteerbaarheid
214
Tabel 1 Wat vindt u van de lengte van het totale tekstevaluatieschema (andere onderdelen erbij)?
Nationaliteit Nederlandse Wat vindt u van de lengte van het totale tekstevaluatieschema (andere onderdelen erbij)?
Zuid-Afrikaanse
Totaal
Niet goed, te lang
Totaal
10
7
17
10
7
17
Tabel 2 te moeilijk?
Nationaliteit
te moeilijk
Ja Nee
Nederlandse 3 0
Totaal
Zuid-Afrikaanse 0 8
3
Totaal 3 8
8
11
Tabel 3 volgorde van de vragen
Nationaliteit
volgorde van de vragen
Totaal
Goed Niet goed Goed, m.u.v. Redelijk
Nederlandse 6
Zuid-Afrikaanse 0
Totaal 6
1
3
4
1 0
0 1
1 1
8
4
12
215
Tabel 4 overzichtelijk
Nationaliteit
overzichtelijk
Ja Nee Redelijk
Nederlandse 5 3
Totaal
Zuid-Afrikaanse 3 0
Totaal 8 3
0
1
1
8
4
12
Tabel 5 dekken de kopjes de inhoud?
Nationaliteit
dekken de kopjes de inhoud
Nederlandse 7
Ja Nee Ja, m.u.v.
Totaal
Zuid-Afrikaanse 2
Totaal 9
2
2
4
1 10
0
1 14
4
Tabel 6 lettertype
Nationaliteit
lettertype
Totaal
Goed Niet goed Soms goed, soms niet goed
Nederlandse 4 4
Zuid-Afrikaanse 3 6
Totaal 7 10
1
0
1
9
9
18
216
Bijlage 11
Tabel bruikbaarheid
217
Tabel 1 Weet u nu waar in de tekst zich precies problemen voordoen?
Nationaliteit
Weet u nu waar in de tekst zich precies problemen voordoen? Totaal
Ja Nee
Nederlandse 6 2 8
Zuid-Afrikaanse 5 2 7
Totaal 11 4 15
218
Bijlage 12
Alpha’s (Singelis)
219
Reliability HI Warnings The space saver method is used. That is, the covariance matrix is not calculated or used in the analysis.
Case Processing Summary N Cases
Valid Excludeda Total
20 0 20
% 100.0 .0 100.0
a. Listwise deletion based on all variables in the procedure. Reliability Statistics Cronbach’s Alpha .403
N of Items 8 Item-Total Statistics
Regelmatig doe ik ’mijn eigen dingen’ Men zou zijn leven onafhankelijk van anderen moeten leven Ik hou ervan mijn intimiteit te bewaren Ik geef er de voorkeur aan direct en duidelijk te zijn als ik met mensen praat ik ben een unicum Ik ben verantwoordelijk voor wat mij overkomt Als ik een overwinning behaal, is dat normaliter vanwege mijn capaciteiten In vele opzichten hou ik ervan uniek te zijn en anders dan de rest
Scale Mean if Item Deleted
Scale Variance if Item Deleted
Corrected Item-Total Correlation
Cronbach’s Alpha if Item Deleted
48.00
27.474
.387
.298
49.55
21.734
.332
.265
48.30
41.800
-.481
.643
47.75
29.566
.147
.382
47.85
26.134
.249
.331
48.45
28.471
.189
.364
48.60
25.621
.551
.235
48.60
24.568
.362
.270
220
Reliability VC Warnings The space saver method is used. That is, the covariance matrix is not calculated or used in the analysis. Case Processing Summary N Cases
Valid Excludeda Total
20 0 20
% 100.0 .0 100.0
a. Listwise deletion based on all variables in the procedure. Reliability Statistics Cronbach’s Alpha .750
N of Items 8
221
Item-Total Statistics
Ik zou een activiteit opofferen die ik erg leuk vind als mijn familie die activiteit niet zou goedkeuren Ik zou alles doen om mijn familie te behagen, ook al vond ik het niet leuk Voordat ik een belangrijke reis zou gaan maken, zou ik overleggen met bijna al mijn familieleden en met enkele vrienden Over het algemeen offer ik mijn eigen belang op voor mijn groep Je zou kinderen moeten leren de plicht te stellen boven het genoegen Ik hou er niet van om van mening te verschillen met de rest van mijn groep Als onze ouders ouder worden, zouden wij we ze in huis moeten nemen Kinderen zouden zich trots moeten voelen als hun ouders een belangrijke prijs winnen
Scale Mean if Item Deleted
Scale Variance if Item Deleted
Corrected Item-Total Correlation
Cronbach’s Alpha if Item Deleted
33.85
62.345
.660
.685
33.55
65.313
.509
.712
32.90
62.621
.472
.720
32.60
67.305
.461
.721
32.60
70.884
.282
.754
32.95
66.576
.496
.715
34.80
75.642
.165
.771
31.00
62.105
.558
.701
222
Reliability HC Case Processing Summary N Cases
Valid Excludeda Total
20 0 20
% 100.0 .0 100.0
a. Listwise deletion based on all variables in the procedure.
Reliability Statistics Cronbach’s a Alpha -.034
N of Items 8
a. The value is negative due to a negative average covariance among items. This violates reliability model assumptions. You may want to check item codings.
223
Item-Total Statistics
Het welzijn van mijn collega’s is belangrijk voor mij Als een collega van mij een prijs zou winnen, zou ik mij trots voelen Als een familielid in financiele problemen zou zitten, zou ik hem helpen waar ik kon Voor mij is het belangrijk eensgezindheid te bewaren in mijn groep Er zijn weinig dingen die ik graag met mijn buren wil delen Ik voel me erg goed als ik met anderen samenwerk Mijn geluk hangt erg af van het geluk van degenen die mij omringen Ik vind het fijn om mijn tijd met anderen door te brengen
Scale Mean if Item Deleted
Scale Variance if Item Deleted
Corrected Item-Total Correlation
Cronbach’s Alpha if Item Deleted
45.15
17.608
.232
-.210
45.65
25.503
-.380
.320
45.75
17.355
.142
-.171
45.35
17.503
.201
-.200
47.35
18.766
-.134
.134
45.15
20.976
-.049
-.006
45.75
17.250
.075
-.122
44.90
18.411
.157
-.151
a
a
a
a
a
a
a. The value is negative due to a negative average covariance among items. This violates reliability model assumptions. You may want to check item codings.
224
Reliability VI Warnings The space saver method is used. That is, the covariance matrix is not calculated or used in the analysis.
Case Processing Summary N Cases
Valid Excludeda Total
% 100.0 .0 100.0
20 0 20
a. Listwise deletion based on all variables in the procedure. Reliability Statistics Cronbach’s Alpha .391
N of Items 8 Item-Total Statistics
Ik vind het vervelend als anderen dingen beter doen dan ik Concurrentie is de wet van de natuur Wanneer iemand iets beter doet dan ik, word ik nerveus en geirriteerd Overwinnen is alles Voor mij is het belangrijk mijn werk beter te doen dan de anderen Zonder concurrentie is geen goede maatschappij mogelijk Ik vind het leuk om in situaties te werken waarin ik wedijver met andere personen Sommigen hechten overdreven veel belang aan de overwinning. Ik ben er niet zo een
Scale Mean if Item Deleted
Scale Variance if Item Deleted
Corrected Item-Total Correlation
Cronbach’s Alpha if Item Deleted
35.05
40.682
.395
.243
34.05
45.313
.344
.294
36.45
38.997
.499
.194
35.85
34.766
.553
.124
34.80
40.905
.337
.267
34.55
43.418
.283
.302
34.70
49.168
.035
.424
34.55
76.787
-.657
.692
225
Reliability VC Item-Total Statistics Scale Mean if Item Deleted
Scale Variance if Item Deleted
20.85
12.029
.671
.533
19.15
18.134
.419
.698
19.90
20.095
.563
.648
19.90
18.095
.441
.685
Men zou zijn leven onafhankelijk van anderen moeten leven ik ben een unicum Als ik een overwinning behaal, is dat normaliter vanwege mijn capaciteiten In vele opzichten hou ik ervan uniek te zijn en anders dan de rest
Corrected Item-Total Correlation
Cronbach’s Alpha if Item Deleted
Reliability Statistics Cronbach’s Alpha .771
N of Items 6
226
Item-Total Statistics
Ik zou een activiteit opofferen die ik erg leuk vind als mijn familie die activiteit niet zou goedkeuren Ik zou alles doen om mijn familie te behagen, ook al vond ik het niet leuk Voordat ik een belangrijke reis zou gaan maken, zou ik overleggen met bijna al mijn familieleden en met enkele vrienden Over het algemeen offer ik mijn eigen belang op voor mijn groep Ik hou er niet van om van mening te verschillen met de rest van mijn groep Kinderen zouden zich trots moeten voelen als hun ouders een belangrijke prijs winnen
Scale Mean if Item Deleted
Scale Variance if Item Deleted
Corrected Item-Total Correlation
Cronbach’s Alpha if Item Deleted
25.75
43.039
.640
.707
25.45
44.997
.509
.738
24.80
40.063
.578
.720
24.50
47.316
.431
.757
24.85
46.766
.464
.749
22.90
43.989
.484
.746
227
Reliability HC Reliability Statistics Cronbach’s Alpha .653
N of Items 3 Item-Total Statistics
Het welzijn van mijn collega’s is belangrijk voor mij Voor mij is het belangrijk eensgezindheid te bewaren in mijn groep Mijn geluk hangt erg af van het geluk van degenen die mij omringen
Scale Mean if Item Deleted
Scale Variance if Item Deleted
Corrected Item-Total Correlation
Cronbach’s Alpha if Item Deleted
13.20
7.958
.388
.651
13.40
6.674
.533
.473
13.80
4.905
.510
.515
228
Reliability VI Reliability Statistics Cronbach’s Alpha .745
N of Items 5
Item-Total Statistics
Ik vind het vervelend als anderen dingen beter doen dan ik Concurrentie is de wet van de natuur Wanneer iemand iets beter doet dan ik, word ik nerveus en geirriteerd Overwinnen is alles Voor mij is het belangrijk mijn werk beter te doen dan de anderen
Scale Mean if Item Deleted
Scale Variance if Item Deleted
Corrected Item-Total Correlation
Cronbach’s Alpha if Item Deleted
18.85
36.029
.524
.695
17.85
45.818
.227
.782
20.25
32.513
.740
.613
19.65
34.029
.512
.702
18.60
33.832
.564
.679
229
Reliability HI Reliability Statistics Cronbach’s Alpha .713
N of Items 4
Item-Total Statistics
Men zou zijn leven onafhankelijk van anderen moeten leven ik ben een unicum Als ik een overwinning behaal, is dat normaliter vanwege mijn capaciteiten In vele opzichten hou ik ervan uniek te zijn en anders dan de rest
Scale Mean if Item Deleted
Scale Variance if Item Deleted
Corrected Item-Total Correlation
Cronbach’s Alpha if Item Deleted
20.85
12.029
.671
.533
19.15
18.134
.419
.698
19.90
20.095
.563
.648
19.90
18.095
.441
.685
230
Bijlage 13
Multivariate variantie-analyse HI, HC, VI en VC Singelis
231
General Linear Model Between-Subjects Factors Afkomst
Value Label Zuid-Afrika Nederland
1 2
N 10 10
Descriptive Statistics HCsingelis
HIsingelis
VCsingelis
VIsingelis
Afkomst Zuid-Afrika Nederland Total Zuid-Afrika Nederland Total Zuid-Afrika Nederland Total Zuid-Afrika Nederland Total
Mean 6.2000 7.2667 6.7333 7.0750 6.2250 6.6500 5.2667 4.6167 4.9417 4.2000 5.3200 4.7600
Std. Deviation 1.07955 1.06342 1.17777 .70760 1.66020 1.31639 .75031 1.66861 1.30258 1.37598 1.38948 1.46338
N 10 10 20 10 10 20 10 10 20 10 10 20
Multivariate Testsb Effect Intercept
vraag168
Pillai’s Trace Wilks’ Lambda Hotelling’s Trace Roy’s Largest Root Pillai’s Trace Wilks’ Lambda Hotelling’s Trace Roy’s Largest Root
Value .995 .005 204.222 204.222 .484 .516 .937 .937
F Hypothesis df 765.833a 4.000 765.833a 4.000 765.833a 4.000 765.833a 4.000 3.515a 4.000 3.515a 4.000 3.515a 4.000 3.515a 4.000
Error df 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000
Sig. .000 .000 .000 .000 .032 .032 .032 .032
Partial Eta Squared .995 .995 .995 .995 .484 .484 .484 .484
a. Exact statistic b. Design: Intercept+vraag168
232
Tests of Between-Subjects Effects Source Corrected Model
Intercept
vraag168
Error
Total
Corrected Total
Dependent Variable HCsingelis HIsingelis VCsingelis VIsingelis HCsingelis HIsingelis VCsingelis VIsingelis HCsingelis HIsingelis VCsingelis VIsingelis HCsingelis HIsingelis VCsingelis VIsingelis HCsingelis HIsingelis VCsingelis VIsingelis HCsingelis HIsingelis VCsingelis VIsingelis
Type III Sum of Squares 5.689a 3.613b 2.113c 6.272d 906.756 884.450 488.401 453.152 5.689 3.613 2.113 6.272 20.667 29.313 30.125 34.416 933.111 917.375 520.639 493.840 26.356 32.925 32.238 40.688
df 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 18 18 18 18 20 20 20 20 19 19 19 19
Mean Square 5.689 3.613 2.113 6.272 906.756 884.450 488.401 453.152 5.689 3.613 2.113 6.272 1.148 1.628 1.674 1.912
F 4.955 2.218 1.262 3.280 789.755 543.116 291.825 237.004 4.955 2.218 1.262 3.280
Sig. .039 .154 .276 .087 .000 .000 .000 .000 .039 .154 .276 .087
Partial Eta Squared .216 .110 .066 .154 .978 .968 .942 .929 .216 .110 .066 .154
a. R Squared = .216 (Adjusted R Squared = .172) b. R Squared = .110 (Adjusted R Squared = .060) c. R Squared = .066 (Adjusted R Squared = .014) d. R Squared = .154 (Adjusted R Squared = .107)
233
Bijlage 14
Multivariate variantie-analyse HI, HC, VI en VC Triandis
234
General Linear Model Between-Subjects Factors Land
1 2
Value Label Zuid-Afrika Nederland
N 10 10
Descriptive Statistics HIscenar
VIscenar
HCscenar
VCscenar
Land Zuid-Afrika Nederland Total Zuid-Afrika Nederland Total Zuid-Afrika Nederland Total Zuid-Afrika Nederland Total
Mean 8.0000 6.5000 7.2500 2.4000 3.5000 2.9500 3.7000 4.4000 4.0500 1.9000 1.6000 1.7500
Std. Deviation 1.41421 1.71594 1.71295 1.42984 1.58114 1.57196 1.49443 2.59058 2.08945 1.44914 1.50555 1.44641
N 10 10 20 10 10 20 10 10 20 10 10 20
Multivariate Testsb Effect Intercept
Land
Pillai’s Trace Wilks’ Lambda Hotelling’s Trace Roy’s Largest Root Pillai’s Trace Wilks’ Lambda Hotelling’s Trace Roy’s Largest Root
Value .992 .008 124.708 124.708 .252 .748 .338 .338
F Hypothesis df 665.109a 3.000 665.109a 3.000 a 665.109 3.000 665.109a 3.000 1.801a 3.000 a 1.801 3.000 1.801a 3.000 1.801a 3.000
Error df 16.000 16.000 16.000 16.000 16.000 16.000 16.000 16.000
Sig. .000 .000 .000 .000 .188 .188 .188 .188
a. Exact statistic b. Design: Intercept+Land
235
Partial Eta Squared .992 .992 .992 .992 .252 .252 .252 .252
Tests of Between-Subjects Effects
Source Corrected Model
Intercept
Land
Error
Total
Corrected Total
Dependent Variable HIscenar VIscenar HCscenar VCscenar HIscenar VIscenar HCscenar VCscenar HIscenar VIscenar HCscenar VCscenar HIscenar VIscenar HCscenar VCscenar HIscenar VIscenar HCscenar VCscenar HIscenar VIscenar HCscenar VCscenar
Type III Sum of Squares 11.250a 6.050b 2.450c .450d 1051.250 174.050 328.050 61.250 11.250 6.050 2.450 .450 44.500 40.900 80.500 39.300 1107.000 221.000 411.000 101.000 55.750 46.950 82.950 39.750
df 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 18 18 18 18 20 20 20 20 19 19 19 19
Mean Square 11.250 6.050 2.450 .450 1051.250 174.050 328.050 61.250 11.250 6.050 2.450 .450 2.472 2.272 4.472 2.183
F 4.551 2.663 .548 .206 425.225 76.599 73.353 28.053 4.551 2.663 .548 .206
Sig. .047 .120 .469 .655 .000 .000 .000 .000 .047 .120 .469 .655
Partial Eta Squared .202 .129 .030 .011 .959 .810 .803 .609 .202 .129 .030 .011
a. R Squared = .202 (Adjusted R Squared = .157) b. R Squared = .129 (Adjusted R Squared = .080) c. R Squared = .030 (Adjusted R Squared = -.024) d. R Squared = .011 (Adjusted R Squared = -.044)
236