UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
Het gebruik van procurement om innovatie te stimuleren
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene economie
Sarah Vandenbogaerde onder leiding van Prof. Clarysse
PERMISSION: Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Sarah Vandenbogaerde
Woord Vooraf
Voor de realisatie van dit project wil ik verschillende mensen bedanken die elk op hun manier bijgedragen hebben bij het tot stand komen van deze thesis. Prof. Dr. Bart Clarysse, mijn promotor, verdient mijn bijzondere dank voor de kans mij te verdiepen in een onderwerp uit zijn vakgebied, voor het vertrouwen dat hij mij gaf om dit onderwerp aan te snijden en de kennis die hij mij bijbracht gedurende deze periode. Ik zou ook de leden van de Vakgroep Management, Innovatie en ondernemerschap voor het geven van advies, suggesties en het geduldig helpen bij problemen. De empirische studie was niet mogelijk geweest zonder de gegevens verkregen Donald Carchon, adviseur bij het IWT; Bart Boucké, verantwoordelijke beheersovereenkomst bij FIT en Paul De Gersem, Directeur in Antwerpen van het VLAO. Ook dank aan Ernie Richardson (in venture capital comité van de British Private Equity and venture capital association), Tom Wills-sandford (Deputy Director General bij Intellect) en David Connell (University of Cambridge) voor hun mening rond het stimuleren van innovatie. Tenslotte dank ik mijn ouders en mijn vrienden voor hun steun gedurende mijn studies. Mei 2009, Sarah Vandenbogaerde
I
Inhoudsopgave 1. 2. 3.
Inleiding .................................................................................................................1 De rol van gazellen ................................................................................................3 Steunmaatregelen in Vlaanderen ...........................................................................5 3.1 Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT).............................................................................6 3.1.1 Ontstaan van het IWT ............................................................................6 3.1.2 Overzicht van de verschillende steunmaatregelen van het IWT............7 3.2 Flanders Investment & Trade (FIT).............................................................10 3.2.1 Een centrale rol voor FIT.....................................................................10 3.2.2 Instrumenten en strategieën .................................................................11 3.3 Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) .................................................13 3.3.1 Huidige missie en organisatie van VLAO ...........................................13 3.3.2 Werking van VLAO.............................................................................14 4. Analyse van de onderzoeksresultaten ..................................................................17 4.1 Opdeling naar steun .....................................................................................17 4.2 Opdeling naar sector ....................................................................................18 4.3 Opdeling naar leeftijd ..................................................................................23 4.4 Conclusies ....................................................................................................24 5. Het gebruik van procurement om innovatie te stimuleren...................................25 6. Algemeen besluit .................................................................................................31
II
Lijst figuren Figuur 1 Verdeling van de steun volgens de aangesproken instanties...............................18 Figuur 2 verdeling van de gazellen naar R&D-intensiteit volgens de OESO taxonomie..18 Figuur 3 Aantal gazellen ondersteund door VLAO...........................................................19 Figuur 4 Aantal gazellen ondersteund door het IWT ........................................................21 Figuur 5 Aantal gazellen ondersteund door FIT................................................................22 Figuur 6 Percentage gesteunde gazellen in bijhorende groep opgedeeld naar leeftijd ......23 Figuur 7 Agentschappen die KMO’s steunen op vraag van het SBIR (Connell, 2006) ....26 Figuur 8 Agentschappen die KMO’s steunen op vraag van het STTR (Connell, 2006) ...28
Lijst tabellen Tabel 1 Overzicht van de overheidssubsidiëringen .............................................................6 Tabel 2 Percentage gazellen ondersteund door het IWT in bijhorende sectie...................20 Tabel 3 Percentage gazellen ondersteund door het FIT in bijhorende sectie ....................22
III
Lijst gebruikte afkortingen APS = Administratie, Planning en Statistiek BBP = Bruto Binnenlands Product BBT = Best Beschikbare Technieken BEA = Budget voor Economisch Advies Belfirst = Financial Reports and Statistics on Belgian and Luxembourg Companies FFRDC = Federally Funded Research and Development Centers FIT = Flanders Investment & Trade IRC = Innovation Relay Centre IT = Information technology IWT = Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie KMO = kleine en middelgrote ondernemingen NACE-code = Europese activiteitennomenclatuur OESO = Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling O&O = Onderzoek en ontwikkeling R&D = Research & Development SBA = Small Business Administration SBO = Strategisch Basis Onderzoek SBIR = Small Business Innovation Research SBRI = Small Businesses Research Initiative STTR = Small Business Technology Transfer TBM = Toegepast Biomedisch onderzoek met een primair Maatschappelijke finaliteit TETRA = Technology Transfer VAE = Vlaams Energie Agentschap VIS = Vlaamse Innovatie Samenwerkingsverbanden VLAO = Vlaams Agentschap Ondernemen WTO = Wereldhandelsorganisatie
IV
1. Inleiding Jonge ondernemingen krijgen vaak te kampen met financieringsmoeilijkheden. De belangrijkste oorzaken daarvan zijn asymmetrische informatie en een hoge graad van onzekerheid (Berger & Udell, 1998). Zeker bij jonge technologische ondernemingen bezit de ondernemer zelf veel meer informatie met betrekking tot de slaagkansen van een project dan potentiële investeerders (Carpenter & Petersen, 2002). Banken noch inbrengers van eigen vermogen kunnen de kwaliteit en de kans op succes van een project perfect schatten. Dat beperkt ondernemers in de externe financiering die zij kunnen aantrekken waardoor een aanzienlijk deel van alle nieuwe ondernemingen binnen korte tijd weer stopt met hun activiteiten. Van de ondernemingen die wel doorgaan blijft de meerderheid kleinschalig. Een zeer kleine groep van nieuwe ondernemingen slaagt erin om snel te groeien. Deze groep wordt in navolging van David Birch ook wel aangeduid als “gazellen”. In een verhaal over groei spelen deze gazellen een prominente rol. Voor deze gazellen worden verschillende definities gehanteerd. Groei is immers een zeer complex gegeven. Willen we groei in tewerkstelling? In cashflow? In omzet? Of in kapitaal? Eveneens speelt de groeiformule (absolute versus relatieve groei) een belangrijke rol. Absolute groeimaatstaven zullen immers groei toeschrijven aan grotere bedrijven, terwijl relatieve groeimaatstaven groei eerder zullen toeschrijven aan kleinere bedrijven. Het is bijvoorbeeld voor een klein bedrijf met 5 werknemers eenvoudiger om relatief met 100 % te groeien in vergelijking met 500 werknemers (C. Van Eekhout et al., 2006). Naast de kwantitatieve, intern gerichte volumetoename is het van wezenlijk belang om ook kwaliteit, flexibiliteit en duurzaamheid bij groei te betrekken. Groei en zeker ontwikkeling kunnen in een flexibeler wordende economie ook gerealiseerd worden door het vormen van clustering, bedrijfsnetwerken en toelevering- en uitbestedingrelaties (Pihkala et al. 1999). In het eerste deel van deze scriptie wordt het begrip gazelle gedefinieerd en duidelijk gemaakt waarom deze groeiende ondernemingen een interessante doelgroep vormen voor het beleid. In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt uitvoerig
1
besproken op welke steun de Vlaamse gazellen kunnen rekenen om zo optimaal mogelijk in te spelen op de huidige globale economie. Daarna wordt in de analyse nagegaan of de Belgische gazellen voldoende ondersteund worden? Subsidiëring vormt een onderwerp dat de laatste jaren de aandacht genoot van talrijke onderzoekers. Subsidies brengen immers een aanzienlijke publieke uitgave teweeg. Talrijke voorbeelden hebben al aangetoond dat ze een positieve invloed kunnen hebben op de economie. Onderzoek heeft uitgewezen dat de positieve effecten van overheidssubsidies niet enkel te vinden zijn in termen van groei in de omzet of tewerkstelling. Subsidies kunnen ondernemingen er ook toe aanzetten meer te investeren met eigen middelen of hun innovatief gedrag ter veranderen. Dit onderzoek gebeurde aan de hand van een complete dataset. Toch is de studie onderhevig aan enkele beperkingen. De belangrijkste is waarschijnlijk dat enkel de gazellen in rekening werden gebracht. Dit maakt een vergelijking van de extreme groeiers ten opzichte van de totale populatie onmogelijk. Ook de causaliteit van de gevonden effecten is niet steeds gegarandeerd. Zijn het de subsidies die leiden tot meer groei? Of leidt een meer ervaren ondernemer tot een subsidie? In het laatste deel wordt het belang van overheidsinkoop, beter gekend onder de Engelse benaming ‘public procurement’ benadrukt. In Amerika gelooft men immers dat public procurement een cruciale rol speelt in het stimuleren van de economie. Deze financiering helpt een onderneming de moeilijke startperiode te overbruggen. Ook kan het vertrouwen van de overheid een positief signaal in de leefbaarheid van een onderneming vormen naar externe investeerders en het informatieprobleem aanzienlijk verlichten.
2
2.
De rol van gazellen Er bestaat geen eenvoudige definitie die dé extreme groeier of dé gazelle typeert
omwille van het reeds vermelde multidimensionele karakter van groei. Onderzoek dat uitsluitend gebruik maakt van één bepaalde groeimaatstaf wordt dan ook sterk bekritiseerd. In dit werk wordt een onderneming als gazelle gedefinieerd als zij op minstens één groeimaatstaf of in absolute of relatieve termen twee keer voorkomen in het eerste percentiel van ondernemingen tussen 1997 en 2004 (C. Van Eekhout et al., 2006). Birch (1995) omschrijft gazellen als bedrijven die over een periode van vier jaar minimaal 20% omzetstijging per jaar realiseren, startend met een omzet van ten minste $ 100.000 in het eerste jaar van meting. De OECD rekent bedrijven met een gemiddelde toename aan werkgelegenheid van 20 % per jaar over een periode van drie jaar, startend met 10 of meer werknemers in het eerste jaar van meting, tot de snel groeiende bedrijven (Henreksen en Johansson, 2008). Het Ministerie van Economische Zaken hanteert als definitie voor snelle groeiers bedrijven met 10-1000 werknemers waarbij de werkgelegenheid of omzet over een periode van drie jaar met ten minste 60 % is toegenomen (Donselaar et al., 2007). APS tenslotte omschrijft een gazelle als een middelgrote onderneming met een omzetgroei van 100 % over vier opeenvolgende jaren. Middelgrote ondernemingen zijn ondernemingen met een tewerkstelling van minder dan 250 werknemers (gemeten in het vierde jaar), een jaaromzet van maximum 40 miljoen euro en die beantwoorden aan het onafhankelijkheidscriterium en geen kleine onderneming zijn (minder dan 50 werknemers, maximum 5 miljoen euro balanstotaal).
De beperkte grootte van de groep snelle groeiers versluiert enigszins het belang ervan. Deze ondernemingen zijn meer dan gemiddeld innovatief en dragen in belangrijke mate bij tot de economische dynamiek van een regio. Deze “gazellen” zwengelen immers de werkgelegenheid aan en zijn vaak een inspirerend rolmodel voor andere (jongere) bedrijven. Volgens onderzoek van Birch (1993) zou in de periode 1987 – 1992 ruim driekwart (77 procent) van de werkgelegenheidscreatie gerealiseerd zijn door slechts 5 procent van de bedrijvenpopulatie (C. Van Eekhout et
3
al., 2006). De aanwezigheid van veel snelgroeiende ondernemingen in een economie beïnvloedt voorts in positieve zin het ondernemingsklimaat. Het creëert een voedingsbodem voor het zelfstandig ondernemerschap. In een rapport van de Amerikaanse Small Business Administration (SBA 1999) worden aan gazellen drie basiskwaliteiten toegeschreven, namelijk snelle herkenning van marktkansen, constante verbetering van productiviteit en efficiency en de bekwaamheid om snel de organisatiestructuur te veranderen en uit te breiden (Van Engelenburg, R.F.C. & E. Stam, 2000). De ondernemers van deze snelle groeiers zijn vaak de oorspronkelijke oprichter van het bedrijf, risiconemend, creatief, doorzetters, visionair en vooral ambitieus. Deze wil om te groeien is een noodzakelijke factor. Vele ondernemers hebben namelijk geen groeiambities en zijn tevreden met de bijbehorende levensstandaard en het functioneren van de onderneming. Het hebben van groeiambities is echter geen statisch gegeven, maar wordt beïnvloed door de perceptie van de kansen en mogelijkheden (Davidsson, 1989). Met andere woorden, het kunnen groeien (mogelijkheden en kansen) beïnvloedt ook de wil om te groeien. Een gunstig klimaat voor deze ondernemingen kunnen gecreëerd worden door een goede ondersteuning van de overheid. Autio (2005) benadrukt het belang van een actief overheidsbeleid voor snelgroeiende ondernemingen en ziet drie implicaties voor het beleid: De beleidsmakers moeten eerst en vooral het belang van snelgroeiende ondernemingen voor de economie erkennen. Ze moeten goed beseffen dat slechts een klein percentage van de nieuwe ondernemingen het grootste deel van de bijkomende werkgelegenheid zal creëren. Het is ook belangrijk dat er ook maatregelen zijn die specifiek gericht zijn op de kleine groep (snelgroeiende) ondernemingen die veel werkgelegenheid creëren. Alleen gefocuste maatregelen kunnen de effectiviteit van het overheidsbeleid verbeteren. De beleidsmakers moeten tenslotte gesofisticeerde beleidsmaatregelen ontwikkelen om tegemoet te komen aan de specifieke, en dikwijls veeleisende, ondersteuningsbehoeften van snelgroeiende ondernemingen.
4
3.
Steunmaatregelen in Vlaanderen Volgens Clarysse en Bruneel (2006) ondervinden nieuwe ondernemingen
moeilijkheden bij de drie financieringsmogelijkheden. De meeste ondernemers beschikken over onvoldoende financiële middelen om een onderneming te starten. Het hoge risicoprofiel van de starters maakt het dikwijls onmogelijk bankleningen te verkrijgen. Bovendien slagen nieuwe op technologie gebaseerde ondernemingen er dikwijls niet in om risicokapitaal aan te trekken. De belangrijkste reden hiervoor is dat dergelijke
ondernemingen
slechts
relatief
kleine
bedragen
nodig
hebben.
Risicokapitalisten geven echter de voorkeur aan hogere bedragen, omwille van de ermee gepaard gaande proportioneel lagere kosten van doorlichting, management en controle. Het gebrek aan financiële ondersteuning is een belangrijke hinderpaal is voor ondernemerschap in België. Volgens Autio (2005) maken streken die gekenmerkt zijn door een hoog gezinsinkomen, een hoog onderwijsniveau en een hoge motivatie om in te spelen op opportuniteiten, de meeste kans snelgroeiende ondernemersactiviteiten voort te brengen. Hieruit blijkt dat er wel degelijk een belangrijke rol is weggelegd voor de overheid. De overheid moet in haar beleid bijzondere aandacht schenken aan technologische innovatie, het educatieve systeem, de ondernemingsomgeving en duurzame ontwikkelingstechnologieën. In Vlaanderen ligt het grootste deel van de overheidssubsidiëring in handen van het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT). Hier wordt directe en indirecte steun aangeboden op vlak van onderzoek en ontwikkeling. Voor directe en indirecte steun bij export kan men aankloppen bij Flanders investment and Trade (FIT). Als laatste wordt het Vlaams agentschap ondernemen (VLAO) aangesproken door de gazellen voor indirecte steun bij investeringen en advies.
5
Proces
Proces
Proces
Ondernemen
Innoveren
Internationaliseren
Agentschap IWT
Agentschap FIT
Ondersteunend Vlaams Agentschap agentschap
Ondernemen (VLAO) - Investerings- en/of opleidingssteun - Ecologiepremie - Steun bij het
Subsidies
zoeken naar bedrijventerreinen - Informeren over
- O&O-
- Advies en begeleiding
bedrijfsprojecten - O&O-
aan KMO’s als voorbereiding op export
haalbaarheidsstudies - Hulp bij het opbouwen van netwerken
- KMOinnovatieprojecten - Steunprogramma’s
- subsidies ter bevordering van
efficiënt
internationaal
energiegebruik
ondernemen
Tabel 1 Overzicht van de overheidssubsidiëringen
3.1 Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT) 3.1.1
Ontstaan van het IWT
Innovatie en kennis bij KMO’s zijn belangrijk, omdat kleine en middelgrote ondernemingen de ruggengraat vormen van de Vlaamse economie. Maar KMO’s moeten aanzienlijke drempels overwinnen voor ze overgaan tot innovatie. Daarom vormt de bevordering van innovatie en kennis een belangrijke doelstelling. Voor de ondersteuning van technologische innovatieprojecten in Vlaanderen is in 1991 het IWT door de Vlaamse regering opgericht. Die ondersteuning wordt ruim geïnterpreteerd. Jaarlijks wordt ongeveer 250 miljoen euro financiële steun over verschillende
financieringsinstrumenten
zowel
aan
bedrijven
als
aan
onderzoeksinstellingen en innovatie-actoren verleend. Daarnaast is er ook dienstverlening aan de Vlaamse bedrijven op het gebied van technologietransfer, partner search, voorbereiding van projecten in Europese programma's, … (IWT, 2009).
6
De effectieve toekenning van een subsidie is onderhevig aan een uitgebreide selectieprocedure. De criteria die daarbij gehanteerd worden zijn enerzijds de technologische vernieuwing, de kennisverwerving en de kwaliteit van de uitvoering. Anderzijds wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om de resultaten te gebruiken en naar de toegevoegde waarde voor Vlaanderen. Daarnaast dient het bedrijf het eigen aandeel in het project zowel financieel als organisatorisch te kunnen dragen. Want hoewel het IWT de uitvoering van het project enigszins opvolgt, zijn de aanvragers zelf verantwoordelijk voor de goede uitvoering van het project. 3.1.2
Overzicht van de verschillende steunmaatregelen van het IWT
De steun wordt via verschillende kanalen verdeeld (IWT, 2009). Het eerste kanaal betreft een permanent open loket waarbij projecten eender wanneer kunnen worden ingediend. Binnen het permanent open loket bestaan vijf verschillende programma’s. - Het eerste is een algemeen programma voor subsidies aan O&O bedrijfsprojecten (onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten). Dit programma is bestemd voor bedrijven met activiteiten in het Vlaamse Gewest die door middel van een O&O-project een innovatie wensen door te voeren. In deze projecten worden de volgende O&Oactiviteiten gesteund: industrieel basisonderzoek en de ontwikkeling van prototypes voor nieuwe of verbeterde producten of productieprocessen of een combinatie van beide (gemengd onderzoek). - Bij de O&O-haalbaarheidstudies gaat het om studies die zich bevinden aan het begin van een innovatietraject, waar de globale haalbaarheid en de relevantie van verdere investeringen in onderzoek en ontwikkeling moet nagegaan worden. Zo voorkomen bedrijven een volledig onderzoeks- en ontwikkelingsproject voor een vernieuwend idee, met grote onzekerheden en onduidelijkheden en dus risico’s. Alle ondernemingen met een wetenschappelijk project met een toegevoegde waarde voor Vlaanderen kunnen deelnemen. - Een derde programma is specifiek gericht op KMO’s met als doel het innovatiegebeuren bij de Vlaamse kleine en middelgrote ondernemingen te stimuleren. Het KMO-programma van het IWT biedt financiële steun aan KMO’s en startende ondernemingen met activiteiten in het Vlaamse Gewest die willen innoveren in producten, processen, diensten en/of concepten.
7
- Een vierde variant, het Eureka-programma, is vooral gericht op internationale samenwerking binnen een innovatief kader. Het is geen initiatief van de Europese Commissie maar een samenwerkingsverband van 38 Europese landen opgericht om de competitiedrift van de Europese industrie te versterken. Steun in het kader van EUREKA wordt door IWT toegekend aan alle in Vlaanderen gevestigde ondernemingen (van KMO tot multinational) die samenwerken met buitenlandse industriële partners. - Als laatste binnen het permanent open loket worden onderzoeksmandaten of postdoc- beurzen ter beschikking gesteld van gevorderde wetenschappers die zich willen toespitsen op wetenschappelijk onderzoek. Naast het open loket, bestaat ook het kanaal extra steun. Bedrijven die al steun krijgen binnen het programma voor O&O bedrijfssteun of het KMO-programma, kunnen onder specifieke voorwaarden beroep doen op extra hulp buiten het permanent loket.
KMO’s,
onderzoeksprojecten
gericht
op
duurzame
technologische
ontwikkeling, de lucht en ruimtevaart en de automobielsector komen hiervoor in aanmerking. Het derde kanaal betreft heel specifieke steunprogramma's. Die steunmaatregelen worden op gegeven tijdstippen opengesteld via een oproep en hebben meestal betrekking op een bepaalde sector of een specifieke onderzoeksvorm. Ook hierin bevinden zich vijf programma’s: - Het VIS-programma (Vlaamse Innovatie Samenwerkingsverbanden) voorziet in de ondersteuning van drie activiteiten: innovatiestimulering, technologisch advies en collectief onderzoek. Het IWT selecteert in dit kader projecten en programma's die door netwerken van bedrijven worden ingediend. Projecten kunnen enkel ingediend worden door een Vlaamse instelling van hoger onderwijs, hetzij een hogeschool, hetzij een universiteit. - Via het TETRA-Fonds geeft de Vlaamse overheid financiële steun voor onderzoeksprojecten die een brugfunctie slaan tussen basisonderzoek in het hoger onderwijs en toepassingen in het bedrijfsleven. Dit financieringsprogramma staat in voor de bevordering van Technologie Transfer. Alle technologieën en toepassingen kunnen aan bod komen, op voorwaarde dat ze industrieel toepasbaar zijn en leiden tot
8
product- of procesverbeteringen. Zo kunnen de resultaten verkregen door hogescholen benut worden door bedrijven, organisaties en het eigen onderwijs. - Strategisch BasisOnderzoek (SBO) is kwalitatief hoogwaardig, op langere termijn gericht onderzoek, dat het opbouwen van wetenschappelijke of technologische capaciteit beoogt. De SBO is toegankelijk voor alle Vlaamse O&O-actoren (universiteiten, hogescholen, bedrijven, collectieve centra en onderzoeksinstellingen) en heeft als hoofdbedoeling de nodige expertise te mobiliseren en te combineren. - Het programma Landbouwkundig Onderzoek beoogt het verwerven en van wetenschappelijke en technologische kennis naar innovatieve toepassingen voor de Vlaamse land- en tuinbouw. De projecten moeten gericht zijn op de bevordering van de sector en dienen een aantoonbare economische en ecologische meerwaarde te creëren. Zowel de onderzoeksgroepen van de Vlaamse instellingen van hoger onderwijs als de voor de Vlaamse land- en tuinbouw erkende praktijkcentra komen voor deze steunmaatregel in aanmerking. - Via Toegepast Biomedisch onderzoek met een primair Maatschappelijke finaliteit (TBM) wenst het IWT tegemoet te komen aan de noden voor financiering van toepassingsgericht biomedisch onderzoeken bij te dragen tot de volksgezondheid. Door de afwezigheid van interesse vanuit de bedrijfswereld, blijven immers een aantal medische aandoeningen die potentieel zouden kunnen behandeld worden met de bestaande wetenschappelijke kennis, onbehandelbaar (“subsidiewegwijzer voor ondernemingen 2006-2007”,2009). De specialisatiebeurzen vormen het vierde kanaal. Deze worden verleend aan jonge wetenschappers voor het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek met het oog op een doctoraatsproefschrift. De beurs is samengesteld uit 2 termijnen van 2 jaar die steeds na een mondelinge evaluatie door een externe deskundigencommissie worden toegekend. Recent, op 12 december 2008 werd aan deze kanalen de baekeland-mandaten toegevoegd. Deze hebben tot doel onderzoekers de kans te bieden een doctoraat uit te voeren in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. Om voor steunverlening in aanmerking te komen dient een projectvoorstel voor een Baekeland-mandaat minstens een wetenschappelijke uitdaging en een probleemstelling te bieden die een
9
onderzoeker de kans geeft om zich intellectueel te bekwamen en door te groeien tot een volwaardige onderzoeker (IWT, 2009).
3.2 Flanders Investment & Trade (FIT) 3.2.1
Een centrale rol voor FIT
Internationaal ondernemen speelt een belangrijke rol in de socio-economische ontwikkeling van Vlaanderen. Daarom investeert de Vlaamse overheid in het internationale ondernemen via Flanders Investment & Trade (F.I.T.). Hiermee wordt een
ambitieus
actieprogramma,
met
een
uitgebalanceerde
mix
van
handelsbevorderende acties aangeboden aan de ondernemingen. De bedrijven worden geconfronteerd
met
uiteenlopende
belemmeringen.
Bepaalde
daarvan
zijn
gerechtvaardigd en gewettigd: men moet immers de consumentenbescherming en veiligheid verzekeren en het milieu vrijwaren. Andere belemmeringen echter ontstaan uit protectionistische maatregelen, waarmee sommige markten de eigen spelers willen bevoordelen en invoer bemoeilijken. Precies die belemmeringen wil Flanders Investment & Trade wegwerken (Jaarverslag FIT, 2009). FIT heeft de ambitie tot de top van organisaties te behoren die binnen Europa actief zijn op het vlak van internationaal ondernemen. FIT wil de Vlaamse bedrijven hun grenzen helpen verleggen en probeert buitenlandse bedrijven warm te maken voor België. Vier strategische doelstellingen helpen om deze missie en visie te realiseren (“BELEIDSBRIEF 2008: Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel”, 2009): 1. Het leveren van een significante bijdrage tot de bevordering van het internationaal ondernemen door bedrijven gevestigd in Vlaanderen, met speciale aandacht voor KMO’s; 2. Het leveren van een significante bijdrage tot het aantrekken van buitenlandse investeringen naar en in Vlaanderen; 3. het stimuleren van duurzaam en ethisch internationaal ondernemen; 4. het verlenen van een uitmuntende dienstverlening aan Vlaamse en buitenlandse klanten.
10
Aangezien de raad van bestuur van FIT voor meer dan de helft bestaat uit bedrijfsleiders of mensen uit het economische middenveld, is het nu mee de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om erop toe te zien dat de overeenkomsten worden nageleefd en de doelstellingen worden gerealiseerd. De raad van bestuur is ook bevoegd voor de organisatiestructuur. De centrale zetel van het FIT bevindt zich in Brussel en is opgebouwd rond vijf afdelingen: Internationale Handel, Investeren, Financiën & IT, Personeel & Facility Management, Marketing & Kennisbeheer. 3.2.2
Instrumenten en strategieën
Zo biedt FIT 3 zaken aan aan binnen- en buitenlandse bedrijven: Ten eerste biedt FIT advies en begeleiding op maat aan. De Vlaamse ondernemingen krijgen advies in marktbenaderingstrategieën en informatie over buitenlandse markten en handelsstatistieken. Er worden workshops, seminaries, zakenreizen en groepsstanden op vakbeurzen georganiseerd. De vakbeurzen zijn ongetwijfeld een doeltreffend middel om voet aan wal te zetten op een nieuwe markt of om de al bestaande aanwezigheid te bestendigen of aan te zwengelen. De bedoeling van de seminaries is aan ondernemingen nieuwe afzetkansen voor te stellen, hen te sensibiliseren voor bepaalde technologieën, hen goede informatie te geven over de eigenheid van bepaalde sectoren of hen in contact te brengen met kopers. Bovendien laten ze de ondernemers kennis maken met de mogelijkheden van investeren en projecten financieren in het buitenland. Bij de zakenreizen worden de voorbereidingen getroffen, waardoor ondernemers zich ten volle kunnen concentreren op hun business. Om na te gaan of het bedrijf klaar is om te exporteren neemt een adviseur een exportmeter af. Deze audit brengt aan de hand van een negentigtal vragen de huidige prestaties van een bedrijf in kaart. De resultaten kunnen vergeleken worden met goed presterende bedrijven om een objectief beeld van de organisatie te verkrijgen. Met behulp van deze exportmeter kan het FIT gerichte adviezen formuleren waardoor de organisatie zich degelijk kan voorbereiden op de export (“FIT exportmeter brochure”, 2009).
11
Flanders Investment & Trade wil daarnaast buitenlandse investeringen en handel aantrekken naar Vlaanderen. Er wordt aan de buitenlandse ondernemingen gedetailleerde informatie over de wettelijke, fiscale en juridische aspecten bij het opstarten of uitbreiden van een bedrijf aangeboden. Men doet voor hen onderzoek naar de meest geschikte locaties en er wordt gezorgd voor een vlotte integratie van buitenlandse medewerkers. Die informatie laat toe huur- en koopprijzen van vastgoed, arbeidskosten, belastingstarieven en andere factoren te vergelijken. Als tweede biedt FIT een kans aan om netwerken op te bouwen. De eerder vermelde vakbeurzen zijn een perfect middel om te netwerken. Hier kunnen vraag en aanbod elkaar ontmoeten en in een directe dialoog discussiëren over allerhande bedrijfskwesties. Bij de zakenreizen zoeken de Vlaamse economische vertegenwoordigers geïnteresseerden ter plaatse om zoveel mogelijk contacten te verzamelen in een minimum van tijd. Ook de buitenlandse investeerders worden in contact gebracht met de juiste Vlaamse bedrijven. FIT introduceert hen in de regionale
businessnetwerken
en
bij
leveranciers,
academische
instellingen,
kenniscentra, overheden en nutsbedrijven. Door de nieuwe exporteurs in contact te brengen met internationale bedrijven wordt kennis- en ervaringsuitwisseling gestimuleerd. Ten derde kan men ook terecht bij FIT voor financiële steun. Omdat investeren en uitvoeren zwaar op het budget wegen, biedt Flanders Investment & Trade financiële steun aan kleine en middelgrote ondernemingen met buitenlandse plannen. Met de subsidies voor internationaal ondernemen wil Flanders Investment & Trade vooral de drempel verlagen, zodat KMO’s sneller buitenlandse markten gaan verkennen. De KMO’s kunnen een subsidie aanvragen voor 11 verschillende initiatieven. Financiële steun voor individuele prospectie- en zakenreizen, deelname aan buitenlandse beurzen, uitrustingsgoederen, de vertaling van technische brochures en nog veel meer. Enkel KMO’s met een exploitatiezetel in het Vlaams Gewest komen voor deze subsidies in aanmerking. De aanvrager moet bovendien aantonen dat zijn exportinspanningen of buitenlandse investeringsplannen een duidelijke toegevoegde waarde bieden voor het Vlaams Gewest. Naast de subsidies voor KMO’s zijn er nog extra subsidies voor haalbaarheidstudies en uitrustingsgoederen 12
(“subsidiewegwijzer voor ondernemingen 2006-2007”, 2009). Deze studies zijn interessant voor consultants, studie- en ingenieursbureaus die haalbaarheidsstudies maken van bouw- of milieuprojecten, en leveranciers van uitrustingsgoederen. Een haalbaarheidsstudie wordt gedefinieerd als een studie, voorafgaand aan de ontwerpstudie, die de technische, economische en financiële haalbaarheid van het project bewijst en meestal verbonden is aan andere studies zoals de financiering en de duurzaamheid van het project. Om voor een subsidie in aanmerking te komen, moet het project wel een ontwikkelingswaarde en een duidelijke spin-off voor het Vlaamse bedrijfsleven bevatten. Uitrustingsgoederen worden gedefinieerd als “machines of uitrusting met een hoge stukwaarde voor gebruik in een fabricageproces of in de handel, of als kapitaalgoederen”. Voor de aankoop van Vlaamse uitrustingsgoederen kan men een korting op de aankoopprijs krijgen. FIT biedt daarmee op rechtstreekse wijze een gift aan aan het ontwikkelingsland dat de goederen ontvangt, en koppelt op die manier exportpromotie aan ontwikkelingssamenwerking (FIT, 2009).
3.3 Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) 3.3.1
Huidige missie en organisatie van VLAO
Met de oprichting van het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) heeft de Vlaamse Regering gezorgd voor een meer eenvoudige en duidelijke toegang tot de maatregelen die de Vlaamse overheid neemt om bedrijven te ondersteunen en het ondernemingsklimaat in Vlaanderen te bevorderen. Daarmee geeft het Vlaamse beleid een antwoord op de vraag van het bedrijfsleven om de administratieve lasten te verminderen, transparanter te werken en de contacten te vereenvoudigen die ondernemingen
met
de
Vlaamse
overheid
of
andere
overheden
hebben.
Ondernemingen moeten met gelijk welke vraag terecht kunnen bij het VLAO: dat geeft het antwoord zelf of doet een beroep op een backoffice zonder dat de zoekende ondernemers er bijkomend administratief werk aan overhouden (“BELEIDSBRIEF 2008: Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel”, 2009).
13
Om deze dienstverlening zo doeltreffend mogelijk te realiseren heeft het VLAO een uitgebreid netwerk van samenwerkingsverbanden met instellingen van de Vlaamse
overheid
gerealiseerd.
samenwerkingsovereenkomsten
In
afgesloten
2007 en
werden
al
afspraken
een gemaakt
aantal met
overheidsagentschappen die belangrijk zijn voor het Vlaams bedrijfsleven. Zo kregen de experten van het Agentschap Internationaal Ondernemen (FIT) en de experten van de innovatiecentra van het Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) een plaats in de provinciale VLAO vestigingen. Het Vlaams Agentschap Ondernemen kan aangesproken worden door elke onderneming in Vlaanderen. Zowel een starter als een ervaren ondernemer, een buitenlandse investeerder, een groot bedrijf of een micro-onderneming kunnen in alle vertrouwelijkheid aankloppen voor een oplossing op hun problemen 3.3.2
Werking van VLAO
Om tot een goede inhoudelijke invulling te komen, werd de werking van het VLAO gebouwd rond 11 thematische domeinen (VLAO, 2009): - Start en groei: Startende ondernemingen zijn het meest kwetsbaar voor faillissementen. Bijna 30% stopt binnen de eerste vijf jaar van zijn bestaan. De accountmanagers van het VLAO zorgen er met informatie en deskundig advies voor dat starters beter voorbereid aan hun project kunnen beginnen. Het VLAO helpt ook ondernemingen met het opstellen van een ondernemingsplan en onderzoekt de haalbaarheid van het project. De bestaande ondernemingen die willen uitbreiden worden geadviseerd bij het maken van strategische keuzes. Men constateert ook de sterktes en zwaktes van het bedrijf en probeert na te gaan hoe men het proces kan optimaliseren. - Financiering en werk: Het aanbod van de Vlaamse en de federale overheid voor financiering en subsidies wordt tijdens verschillende sessies voorgesteld aan startende en al gestarte ondernemers. Ook onderzoekt VLAO of risicokapitaal een oplossing kan zijn voor de onderneming en stelt deze voor aan risicokapitaalverschaffers in België.
14
- Vestiging en ruimtelijke ordening: Het VLAO creëerde en verspreidde brochures over de regelgeving ruimtelijke ordening en stedenbouw. De praktijkgerichte brochures richten zich specifiek tot ondernemers en informeert hen ook over de vergunningen die ze moeten aanvragen. Daarnaast begeleidt het Agentschap Ondernemen u bij het zoeken naar beschikbare bedrijfsgebouwen of percelen op een geschikte locatie. - Ondernemingsvraagstukken: Vooreerst is het nodig om een totaalbeeld van het bedrijf te krijgen. Waar wil het bedrijf naartoe? Welke zijn prioritaire aandachtspunten (streven naar stabiele grootte, groei, voorbereiding naar overname of opvolging, inzichten over stopzetting) in functie van strategie? De doelstelling bestaat er dan in om met het bedrijf de mogelijke oplossingen en uitwegen te zoeken en af te wegen. - Milieu: Het VLAO biedt (kandidaat-) ondernemers en bedrijven advies en begeleiding over alle onderwerpen die verband houden met milieuregelgeving en -zorg. Het gaat dan onder meer over het verkrijgen van milieuvergunningen, meldingsplichten, te betalen heffingen, subsidiemogelijkheden voor milieuvriendelijke investeringen, studies over Best Beschikbare Technieken (BBT’s), gespecialiseerde kennisinstellingen, specifieke regelgevingen, enz. De accountmanagers helpen bij het indienen van een aanvraag en verwijzen eventueel door naar de experts in de betrokken administraties of naar gespecialiseerde studiebureaus. Voor complexe dossiers of bij geschillen organiseren zij indien nodig overleg of bemiddelen zij tussen bedrijven en de betrokken overheidsinstellingen. - Efficiënt energiegebruik: Het VLAO sloot eind 2006 met het Vlaams Energie Agentschap (VEA) een samenwerkingsakkoord. Het verbond zich ertoe om als frontofficepartner de bedrijven te sensibiliseren voor het energiebeleid en hen te informeren over de overheidsmaatregelen en het ondersteuningsaanbod voor milieuvriendelijk en energiezuinig produceren, rekening houdend met de economische haalbaarheid of zelfs met de terugverdieneffecten. - Innovatie en intellectuele eigendom: Het VLAO geeft de onderneming advies bij innovatietrajecten en brengt hen in contact met onderzoekspartners en industriële partners. Er wordt nagegaan of er interessante aanknopingspunten en tegemoetkomingen zijn waarop de ondernemer 15
een beroep kan doen. Ook geeft het VLAO advies aan onder meer designers, productontwikkelaars en productiebedrijven. Deze dienstverlening gaat in twee richtingen: naar de designers zelf en naar bedrijven die design willen gebruiken. Binnen deze dienstverlening slaan vragen rond intellectuele eigendom vooral op de bescherming van logo’s, huisstijl, vormgeving, enz. VLAO kijkt bij nieuwe ideeën of bescherming van de intellectuele eigendom strategisch zinvol en economisch haalbaar is. - Internationaal ondernemen: In samenwerking met FIT begeleidt VLAO de onderneming bij de inbrenging van een product of technologie op de buitenlandse markt. Er worden contactdagen georganiseerd
met
buitenlandse
bedrijven
voor
eventuele
technologische,
commerciële of financiële samenwerking. - Design: Design is uitgegroeid tot een onmiskenbare economische groeifactor. Bedrijven die design introduceren in hun strategie onderscheiden zich van hun concurrenten op meerdere vlakken. Uiteraard komt dit de winst, de groei en de uitstraling van deze bedrijven ten goede. Als business unit binnen VLAO heeft Design Vlaanderen een unieke positie als backoffice. Design Vlaanderen begeleidt de bedrijven en de ontwerpers bij een succesvolle inbreng van design.
- Entreprise Europe Network: Het Agentschap Ondernemen maakt samen met het Agentschap Economie en IWT deel uit van een consortium dat de Vlaamse schakel vormt van het Enterprise Europe Network. Via dit belangrijk instrument krijgen de ondernemingen toegang tot actuele informatie en bedrijfsadvies uit de rest van de Unie. - Brownfieldconvenanten: Het Brownfielddecreet heeft tot doel investeerders en projectontwikkelaars ertoe te bewegen zich bij hun projectontwikkelingen niet bij voorkeur te richten op nieuwe gebieden (Greenfields), maar ook de herontwikkeling van braakliggende of onderbenutte terreinen (Brownfields), in overweging te nemen. Door het sluiten van een dergelijk convenant bieden een aantal aantrekkelijke administratieve en financiële voordelen zich aan. Het VLAO wordt ingeschakeld om de taak van uniek aanspreekpunt
voor
brownfieldconvenanten
waar
te
nemen
om
zo
de
onderhandelingen over de totstandkoming van een brownfieldconvenant efficiënt te laten verlopen. 16
4.
Analyse van de onderzoeksresultaten Zoals eerder vermeld worden ondernemingen hier als gazelle gedefinieerd als zij
op minstens één groeimaatstaf of in absolute of relatieve termen twee keer voorkomen in het eerste percentiel van ondernemingen tussen 1997 en 2004. De jaarrekeninggegevens van alle Belgische ondernemingen vormen het uitgangspunt van onze analyse. Alle ondernemingen met beperkte aansprakelijkheid van de aandeelhouders zijn namelijk verplicht om hun jaarrekening neer te leggen bij de Nationale Bank van België. Voor elk jaar tussen 1997 en 2004 zijn alle Vlaamse en Brusselse ondernemingen geselecteerd die minstens 10 werknemers tewerkstellen. Dit leidt tot een lijst van 32.754 bedrijven. Voor de uiteindelijke selectie werden de eerste 500 gazellen, gerangschikt naar relatieve groei in tewerkstelling genomen (C. Van Eekhout et al., 2006). Aan de hand van de BTW nummers werden de gazellen gekoppeld aan de gegevensdatabase Belfirst van het Bureau van Dijk. Belfirst omvat gedetailleerde financiële informatie over meer dan 300.000 Belgische ondernemingen en de 200 grootste bedrijven in Luxemburg. Naast de klassieke gegevens uit de jaarrekening bevat Belfirst ook alle posten van de balans, resultatenrekening, identificatiegegevens, financiële ratio’s en gegevens over het bestuur en de aandeelhouders. Zo kon nagegaan worden of de gazellen goed ondersteund zijn, welke sectoren er het meest geholpen worden en of het vooral de meer ervaren bedrijven zijn die gebruik maken van de steunmaatregelen?
4.1 Opdeling naar steun Onderzoeksvraag 1: Worden de Vlaamse gazellen voldoende ondersteund? Donald Carchon, adviseur bij het IWT; Bart Boucké, verantwoordelijke beheersovereenkomst bij FIT en Paul De Gersem, Directeur in Antwerpen van het VLAO vermeldden welke gazellen steun hadden ontvangen in de voorbije jaren. In het totaal ging het om 135 van de 500 bedrijven (27%) waarvan de verdeling volgens de verschillende instanties weergegeven is in figuur 1.
17
12 10 8 6 4 2 0 IWT
FIT
VLAO
IWT + FIT
IWT + VLAO
FIT + VLAO
IWT + FIT + VLAO
Figuur 1 Verdeling van de steun volgens de aangesproken instanties
Bij het VLAO klopten 91 bedrijven al eens aan voor advies. Bij het FIT kwamen er 84 gazellen voor in het contactbeheer en 20 bedrijven kregen steun van het IWT. Waarom slechts 27% procent beroep doet op steun van de overheid wordt nagegaan door de ondernemingen op te splitsen.
4.2 Opdeling naar sector De opdeling naar sectoren werd gemaakt volgens de OESO taxonomie gebaseerd op technologische prestaties.
250 200 150 100 50 0 Andere
low-tech
medium-lowtech
medium-hightech
high-tech
Figuur 2 verdeling van de gazellen naar R&D-intensiteit volgens de OESO taxonomie
18
De indeling naar ‘high-tech’, ‘medium-high-tech’, ‘medium-low-tech’ en ‘lowtech’ komt nogal op arbitraire wijze tot stand. Meestal wordt daarbij de O&Oinspanning als percentage van de omzet of de toegevoegde waarde als onderscheidend criterium gehanteerd. Men spreekt in dit verband over de zogenaamde O&Ointensiteit. Zo worden bijvoorbeeld deelsectoren waar de R&D meer dan 4,5% van de omzet bedraagt als ‘high-tech’ betiteld. De range tussen 1- 4,5% is dan medium-tech en onder de 1% is low-tech. Sectoren zoals luchtvaart, farmaceutische industrie, computer- en dataverwerkingsdiensten en audio-, video- en telecommunicatieapparaten vallen onder de hoogtechnologische sector. De middelhoogtechnologische industrie omvat de automobiel industrie, de chemische industrie, machine industrie, het maken van elektrische toestellen en spoor- en tramwegmateriaal. Het bouwen en herstellen van schepen, de fabricatie van rubber en kunststofproducten, de aardolieindustrie en metaalproductenindustrie vallen onder middellaagtechnologische industrieën. Voeding en dranken, hout en papier en textiel en lederwaren zijn voorbeelden van laagtechnologische industrieën (Bijlage 1).
Onderzoeksvraag 2: Zijn de Vlaamse gazellen voldoende op de hoogte van de hulp die ze kunnen krijgen? Bij het VLAO kan zowel een starter als een ervaren ondernemer, een groot bedrijf of een micro-onderneming in alle vertrouwelijkheid met gelijk welke vraag terecht. 300 250 200
Aantal gazellen
150 Door VLAO ondersteunde gazellen
100 50 0 Andere
low-tech
medium-lowtech
mediumhigh-tech
high-tech
Figuur 3 Aantal gazellen ondersteund door VLAO
19
Toch kwam slechts 18,2% van de gazellen in het contactbeheer van VLAO voor. Vele ondernemingen weten niet waar ze terecht kunnen voor steun. Of ze zijn er zich niet van bewust waarvoor ze allemaal steun kunnen ontvangen en veronderstellen dat ze er niet voor in aanmerking komen. Anderen denken dat de voordelen niet zullen opwegen tegenover de tijd die de administratie vergt. De overheid kan deze obstakels verkleinen door transparanter te werken en de contacten die ondernemingen met de Vlaamse overheid hebben te vereenvoudigen.
Onderzoeksvraag 3: Bevinden de gazellen zich in de juiste sectoren om steun te verkrijgen? Uit het onderzoek bleek dat vooral middeltechnologische en hoogtechnologische industrieën subsidies kregen voor onderzoek en ontwikkeling van het IWT. In tabel 2 zijn de percentages per sector weergegeven. Vooral de niet-technologische ondernemingen worden zeer slecht ondersteund.
Aantal gazellen in sectie
Aantal gazellen met steun van het IWT in sectie
Percent gazellen met steun in sectie
Andere
263
3
1,14
Low-tech Industrieën
165
12
7,27
Medium-low-tech Industrieën
12
2
16,67
Medium-high-tech Industrieën
52
2
3,85
High-tech Industrieën
8
1
12,5
OESO taxonomie
Tabel 2 Percentage gazellen ondersteund door het IWT in bijhorende sectie
De verdeling volgens OESO toont duidelijk aan dat de meeste gazellen niettechnologische of laagtechnologische ondernemingen zijn, die niet allemaal over een eigen onderzoeksafdeling beschikken waar onderzoekers of ingenieurs aan de slag kunnen. Logisch dus dat slechts weinig ondernemingen van steun bij het IWT kunnen genieten.
20
250 200
Aantal gazellen
150 Door IWT ondersteunde gazellen
100 50 0 Andere
low-tech
medium-lowtech
mediumhigh-tech
high-tech
Figuur 4 Aantal gazellen ondersteund door het IWT
Het klein percentage van hoogtechnologische industrieën in het totaal van snelgroeiende ondernemingen blijkt een algemene trend te zijn in de Europese landen. Nochtans worden technologische veranderingen en meer bepaald innovatie beschouwd als één van de belangrijkste motoren voor de economische groei op lange termijn. Het is dus vanuit beleidsstandpunt interessant om bij ondernemingen innovatie uit te lokken. Hoe Amerika, één van de koplopers op gebied van hoogtechnologische industrieën dit aanpakt wordt verder toegelicht (Van Renterghem, R., 2008). Ook is het belangrijk vanuit een beleidsstandpunt dat de extreme groeiers internationaal groeien. Dit betekent groei die in belangrijke mate een exportdimensie omvat. Bedrijven die enkel endogene groei realiseren maken immers geen permanente groei mogelijk. Het is dus zeer belangrijk om internationaal actief te zijn maar dit is een uitdaging. Vreemde markten vereisen de nodige ervaring om succesvol deze markten te kunnen penetreren. Dit leidt tot de 4e belangrijke onderzoeksvraag:
Onderzoeksvraag 4: Voegen de Vlaamse gazellen iets toe op macro-economisch niveau?
21
Net zoals als bij het IWT toont tabel 3 aan dat het FIT vooral de hoogtechnologische industrieën bijstaat.
Aantal gazellen in sectie
Aantal gazellen met steun van het FIT in sectie
Percent gazellen met steun in sectie
Andere
263
26
9,89
Low-tech Industrieën
165
46
27,88
Medium-low-tech Industrieën
12
4
33,33
Medium-high-tech Industrieën
52
5
9,62
High-tech Industrieën
8
3
37,50
OESO taxonomie
Tabel 3 Percentage gazellen ondersteund door het FIT in bijhorende sectie
De geringe aanwezigheid van hoogtechnologische bedrijven en de daaruit volgende weinige steun vanuit het FIT zou er kunnen op wijzen dat de ondernemingen voornamelijk endogene groei realiseren. Dit betekent dat ze geen interne kennis of technologie aanbrengen rond buitenlandse markten. En geen kennis opdoen van commerciële partners en klanten.
300 250 Aantal gazellen
200 150
Door FIT ondersteunde gazellen
100 50 0 Andere
low-tech
medium-lowtech
mediumhigh-tech
high-tech
Figuur 5 Aantal gazellen ondersteund door FIT
22
Verder onderzoek zou moeten uitwijzen of deze extreme groeiers, die een groot deel van de werkgelegenheidscreatie realiseren, wel iets toevoegen op macroeconomisch niveau en niet enkel ten nadele van binnenlandse concurrenten groeien.
4.3 Opdeling naar leeftijd Onderzoeksvraag 5: Weten de eerst gevestigde bedrijven het best welke steunmaatregelen er beschikbaar zijn ? De gemiddelde leeftijd van alle extreme groeiers bedraagt 24 jaar, terwijl de gemiddelde leeftijd van alle ondernemingen in de populatie 22,3 jaar is. Op dit vlak is er dus niet veel verschil. Verder werden de gazellen in vier even grote groepen opgedeeld. De eerste groep overspant de grootste tijdspanne, te beginnen met bedrijven opgestart in 1904 tot 1979. Uit figuur 4 blijkt dat deze meest ervaren groep het best de overheidssubsidies weet te bemachtigen. Bijna 10 % van de 27 % gesteunde gazellen behoort tot deze eerst opgestarte ondernemingen.
12
10
8
% 6 4
2
0 105-30 jaar
29-20 jaar
19-13 jaar
12-6 jaar
Figuur 6 Percentage gesteunde gazellen in bijhorende groep opgedeeld naar leeftijd
23
4.4 Conclusies 27 % van de extreme groeiers ontvingen in de afgelopen jaren steun van de overheid. Het Vlaams beleid kan transparanter werken, de contacten die ondernemingen hebben met de Vlaamse overheid hebben vereenvoudigen en de administratieve lasten verminderen om dit aantal te verhogen. Het bleek immers dat de eerder gevestigde gazellen, waarbij de verschillende instanties misschien al meer bekend zijn de meeste steun wisten te bemachtigen. Een tweede belangrijke bevinding is dat vooral middeltechnologische en hoogtechnologische
onderzoeks-
en
ontwikkelingssubsidies
ontvangen.
Een
minderheid van de Vlaamse gazellen en van de Europese ondernemingen bevinden zich in deze sector. Dit is in tegenstelling tot Amerika waar men zich vooral concentreert op hoogtechnologische bedrijven die kunnen zorgen voor een economische groei op lange termijn. Ook internationale groei is belangrijk voor een permanente groei. Indien de gazellen enkel endogeen groeien, is dit wel interessant voor het bedrijf in kwestie, maar niet voor de Vlaamse economie. Verder onderzoek kan uitwijzen of de Vlaamse gazellen ook op macro-economisch niveau iets toevoegen.
24
5.
Het gebruik van procurement om innovatie te
stimuleren. In dit laatste deel wordt aandacht besteed aan Innovatie. Innovatie wordt beschouwd als een van de belangrijkste factoren voor het stimuleren van economische groei en tewerkstelling en voor het veilig stellen van het concurrentievermogen van organisaties. Bedrijven worden met behulp van innovatie in staat gesteld om zich te differentiëren van de concurrenten door goedkopere, kwalitatief betere of andere producten te maken en tevens door deze goederen en diensten sneller op de markt te brengen. De samenleving is dus gebaat bij een duurzame en slimme economie waar maatschappelijke vraagstukken op inventieve wijze worden opgelost. Het blijkt echter moeilijk voor innoverende ondernemingen om door te breken. Volgens David Connell is het populaire beeld van hoe succesvolle, hoogwaardige technologische bedrijven aan de slag te gaan gebaseerd op het "Silicon Valley"-model (Connell, 2006). Een ingenieur of wetenschapper heeft een idee voor een nieuw product en op basis van zijn uitvinding begint hij de ontwikkeling in zijn laboratorium of garage met een paar collega's. Omwille van dit idee is het vertrouwen van de bevolking in nieuwe producten klein. Dit maakt voor een onderneming de drempel om over te gaan tot innovatie te groot. De werkelijkheid is echter meestal anders. In de praktijk worden contracten voor onderzoek en ontwikkeling aangeboden door klanten en deze spelen een sleutelrol in de eerste fase van financiering. Deze observatie komt overeen met de meeste studies rond technologische startende bedrijven die aantonen dat twee van de drie hoogtechnologische bedrijven gebaseerd zijn op onderzoek binnen een universiteit of R&D labo in een bedrijf (Wright et al, 2007). De overheid kan hierop inspelen door als opdrachtgever innovaties uit te lokken. In Amerika passen ze dit toe door 23% van hun budget opzij te zetten voor KMO’s. De overheidsinkoop, beter gekend onder de Engelse benaming ‘public procurement’ speelt een cruciale rol in het stimuleren van de economie, het verhogen van de productiviteit, concurrentie en economische groei. Het helpt de ondernemingen hun startperiode te overbruggen tot ze zelf in staat zijn afnemers voor hun producten te vinden. In zijn breedste betekenis betekent public procurement het geheel van
25
activiteiten die een overheid onderneemt met als doel het afsluiten van contracten voor de uitvoering van overheidsopdrachten. De Amerikaanse Small Business Administration (SBA, 2009) Office of technology beheert hiervoor twee concurrerende programma’s: Het Small Business Innovation Research (SBIR) programma en de Small Business Technology Transfer (STTR) programma. Bij het SBIR programma, opgericht in 1982 doet de overheid een aankondiging voor een SBIR aanbesteding waarin zij het bedrijfsleven vraagt om te komen met innovatieve oplossingen voor een specifiek thema. Elk jaar deelt het meer dan 4000 onderscheidingen uit aan Amerikaanse kleine bedrijven, in totaal meer dan 2 miljard $ in waarde. De SBIR contracten zijn voor technologische innovatie. Dit zijn geen toewijzingen die je normaal krijgt van externe bronnen zoals leningen, subsidies, risicokapitaal, business angels, vrienden en familie. Het is de bedoeling dat dit zal leiden tot regelmatige aanbestedingen door het bureau van de ontwikkelde producten of een andere vorm van commercialisering (Connell, 2006). De Amerikaanse wetgeving vereist dat elf agentschappen 2,5 % van hun onderzoeks- en ontwikkelingfondsen verdelen over KMO’s. Hieronder vallen het ministerie van Landbouw, Handel, Defensie, Onderwijs, Energie, Gezondheid, Veiligheid, Transport, Protection Agency, Ruimtevaart en Science Foundation. Als tegenprestatie krijgen deze een klein procent van de winst naast de 100 % van hun financiering terug.
Figuur 7 Agentschappen die KMO’s steunen op vraag van het SBIR (Connell, 2006)
26
Bedrijven dienen competitie offertes in voor een vaste prijs binnen een aangegeven indieningperiode. Deze worden beoordeeld op basis van een aantal criteria zoals de technologische kwaliteit en innovatie, het economisch perspectief en de toegevoegde waarde voor de samenleving. Het programma onderscheidt drie fasen waarvoor een vaste prijs wordt uitgedeeld. De eerst fase is het haalbaarheidsonderzoek. Dit onderzoek is bedoeld om onzekerheden weg te nemen voor de ondernemer en voor de opdrachtgever, alvorens een onderzoek- en ontwikkelingstraject kan starten. Uit het haalbaarheidsonderzoek moet duidelijk worden of de realisatie van de innovatie technisch haalbaar is, of ontwikkeling en productie haalbaar zijn, of er een marktvraag is en, zo ja, welke partijen nodig zijn om de innovatie te realiseren. Fase 1 duurt maximaal 6 maanden en de toewijzing kan oplopen te 100000 dollar per project. Alleen ondernemingen die een SBIR fase 1 opdracht succesvol hebben afgerond ontvangen een verzoek voor het indienen van een offerte voor fase 2, het onderzoeksen ontwikkelingstraject. Hier gaat het om het daadwerkelijk doen van onderzoek en ontwikkeling tot een eerste prototype, model of concept dat nog niet voor commerciële doeleinden kan worden aangewend. Men kan rekenen op 750000 dollar voor deze opdracht die normaal na 2 jaar afgerond wordt. Bij de derde fase, de commercialisatie wil men het product uit het laboratorium op de markt brengen. De overheid verleent hiervoor geen steun meer. De onderzoeker moet nu zelf op zoek gaan naar een ‘externe financier’. Deze financier, de launching customer en/of eerste klant kan helpen bij het (sneller) in de markt zetten van de innovatie. Men krijgt hier de kans om waardevolle langdurige contracten te winnen bij federale agentschappen (SBIR handleiding, 2009). Het STTR programma is opgericht door het Congres in 1992 met een vergelijkbare statutair doel als het SBIR programma. De belangrijkste rol is het bevorderen van innovatie door het uitbreiden van financieringsmogelijkheden. Het STTR vraagt aan vijf agentschappen om 0,3 % te opzij te zetten. Deze groter agentschappen reserveren dus in het totaal 2,8 % voor onderzoeks- en ontwikkelingsfondsen.
27
Figuur 8 Agentschappen die KMO’s steunen op vraag van het STTR (Connell, 2006)
Een belangrijk verschil in de twee programma's is dat de STTR vereist dat de kleine bedrijven beschikken over een onderzoekspartner bestaande uit een universiteit, het door de overheid gefinancierde onderzoeks- en ontwikkelingscentrum (FFRDC), of een bevoegde non-profit onderzoeksinstelling (SBIR/STTR overview, 2009).
De
risico’s
en
de
kosten
van
ernstige
onderzoeks-
en
ontwikkelingsinspanningen vallen namelijk buiten de middelen van vele kleine bedrijven. Omgekeerd, zijn laboratoria vaak instrumenteel in de ontwikkeling van hightech innovaties en blijft de innovatie beperkt tot het theoretische. STTR combineert deze sterke punten zodat de technologieën en producten van het laboratorium praktisch zijn en worden overgedragen naar de markt (SBA, 2009). Bij het SBIR programma mag deze samenwerking maar moet de grootste tewerkstelling in het klein bedrijf plaatsvinden. Voor het STTR programma mag dit zowel in het bedrijf als in het onderzoekscentrum zijn. De gefaseerde aanpak verkleint de risico’s voor de overheid: alleen voor de beste projecten wordt een onderzoeks- en ontwikkelingstraject betaald. Hoewel Amerikaanse bedrijven tot 500 werknemers kunnen deelnemen zijn de winnaars meestal bedrijven met minder dan 25 werknemers. Terwijl de norm 850000 dollar is per project kan deze toewijzing oplopen als bedrijven meerdere projecten samen uitvoeren en winnen. Hoewel er nog geen formele evaluatie bestaat tonen studies aan dat het procurement beleid van Amerika een enorm positieve impact heeft op de economie. Door de ondernemer een externe partij te laten zoeken die de marktintroductie van de innovatie wil financieren wordt in een vroeg stadium een 28
partij bij het project betrokken die zorg draagt voor de economische levensvatbaarheid van de innovatie en belang heeft bij het slagen van de innovatie. Een dergelijk programma op kleine schaal kan ook de Vlaamse Ondernemingen aanzetten tot innovatie. Maar helaas kunnen de Vlaamse KMO’s niet op gelijke voet concurreren met de Amerikaanse bedrijven. Volgens de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is het normaal niet toegelaten om te discrimineren tussen hun handelspartners maar Amerika krijgt hier een uitzondering op. Het huidig WTO-akkoord geeft immers Amerika het recht hun publieke aankopen te reserveren voor de Amerikaanse kleine ondernemingen (Wills-sandford, 2006). Europa beschikt niet over dit recht en wordt dus op 2 manieren benadeeld. Ten eerste is het onmogelijk voor hen om die beschermde markt te veroveren noch kunnen de bedrijven op eigen bodem van dezelfde voordelen genieten. Een gelijkaardig procurement beleid ter bevordering van KMO’s in Europa kan enkel tot stand komen als men tijdens onderhandelingen ook een uitzondering kan bemachtigen op het huidig WTO-akkoord. Voorlopig probeert men het gemakkelijker te maken voor KMO’s om onderzoeksen ontwikkelingscontracten te winnen. In het Verenigd koninkrijk startte de Scorecard Working Party een onderzoek in verschillende bedrijven om hun ervaringen met public procurement te achterhalen. Velen wisten niet waar ze de opdrachten konden vinden en hadden een gebrek aan tijd om onderzoek te doen. Ook wordt er niet naar gekeken omdat ze toch meer kans hebben om een opdracht in de private sector binnen te halen. Als de kleine ondernemingen al aan de normen van de publieke sector kunnen voldoen verwachten ze er kleinere winsten en geen grote groei naar de toekomst toe. De ondernemingen die al een bod geweigerd zijn, krijgen zelden constructieve feedback en weten dus niet waarom hun bod niet aanvaard was. Terwijl de KMO’s meer moeten aangespoord worden om actief te zoeken naar overheidscontracten, kan de overheid de obstakels voor de ondernemingen verkleinen. Duidelijke opdrachten en volledige transparantie kunnen al meer KMO’s aantrekken. Van alle opdrachten publiceert men beter aan wie de opdracht werd toegewezen. Zo kunnen KMO’s achterhalen voor welke opdrachten ze best in aanmerking komen en meer gericht werken. Ook kan de overheid het proces eenvoudiger maken door het papierwerk te verminderen. Bij het verliezen van een bod zorgt positieve en 29
constructieve feedback ervoor dat de KMO’s niet ontmoedigd geraken (FreshMinds, 2008). Deze kleine maatregelen hebben natuurlijk niet dezelfde impact als het procurement beleid in Amerika. In het Verenigd Koninkrijk probeerde men in 2001 een gelijkaardig programma, het Small Businesses Research Initiative (SBRI) te realiseren met de nadruk op het gebruik van onderzoeks- en ontwikkelingssubsidies. Het initiële doel was om met een budget van 50 miljoen ₤ 2,5 % van de onderzoeksen ontwikkelingscontracten te spenderen aan KMO’s. Maar tegen 2005 had nog bijna geen enkel overheidsdepartement aan het initiatief deelgenomen (Connell, 2006). De departementen focussen zich specifiek op wetenschappelijk politiek onderzoek en het academisch onderzoek. Innovatie is volgens hen de verantwoordelijkheid van de private sector. Een verandering in deze opvattingen zou dus nodig zijn om het Amerikaans SBIR programma te kunnen evenaren.
30
6.
Algemeen besluit In dit hoofdstuk is er dieper ingegaan op de steun die extreme groeiers ontvingen
en is een overzicht van de steunmaatregelen in Vlaanderen gegeven. Extreme groeiers werden hier gedefinieerd als die ondernemingen die op minstens één groeimaatstaf, volgens een welbepaalde formule, minstens twee maal voorkomen in het eerste percentiel van ondernemingen. Een eerste belangrijke bevinding is dat de slechts 27 % van de ondernemingen steun verkregen. Het bleek dat vooral de eerder gevestigde ondernemingen de subsidies wisten te bemachtigen. Een tweede belangrijke bevinding is dat vooral middeltechnologische en hoogtechnologische onderzoeks- en ontwikkelingssubsidies ontvangen. Een minderheid van de Vlaamse gazellen en van de Europese ondernemingen bevinden zich in deze sector. Dit is in tegenstelling tot Amerika waar men zich vooral concentreert op hoogtechnologische bedrijven die kunnen zorgen voor een economische groei op lange termijn. Ook internationale groei is belangrijk voor een permanente groei. Indien de gazellen enkel endogeen groeien, is dit wel interessant voor het bedrijf in kwestie, maar niet voor de Vlaamse economie. Verder onderzoek kan uitwijzen of de Vlaamse gazellen ook op macroeconomisch niveau iets toevoegen. In het laatste deel werd aandacht besteed aan het belang van innovatie. Innovatie zou de motor van groei zijn en daarom van kapitaal belang voor de economie. Men gelooft in Amerika dat de overheid als opdrachtgever innovaties kan uitlokken door een percentage van het budget opzij te zetten voor KMO’s. Deze financiering helpt de onderneming door het hun beginstadium tot ze het vertrouwen van de klanten gewonnen hebben en zelf een afnemers voor hun product kunnen vinden. Uit studies blijkt dit procurement beleid een enorm positieve impact te hebben. Een poging in de UK tot een dergelijk beleid had niet hetzelfde succes. Na vier jaar hadden slecht weinig departementen hadden een percentage opzij gezet. Voorlopig werden de obstakels voor KMO’s om onderzoeks- en ontwikkelingscontracten te winnen nagegaan en zo goed mogelijk beperkt. Maar het blijft noodzakelijk het belang van innovatie te erkennen en doordacht te werk te gaan bij de keuze van de overheidsprogramma’s gericht op groei.
31
Referenties “BELEIDSBRIEF 2008: Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel”, 2009- geraadpleegd op 12 maart 2009 op het World Wide Web:
Berger & Udell, 1998 - The economics of small business finance: The roles of private equity and debt markets in the financial growth cycle – Journal of Banking & Finance Vol. 22 Carpenter & Petersen, 2002– Capital Market Imperfections, High-Tech Investment, and New Equity Financing - Economic Journal 112, 54-72 Clarysse en Bruneel, 2006- Internationalisatie als uitdaging bij het realiseren van groeiambities. In Durven groeien in Vlaanderen: een boek voor gevorderden. p 213 233 Connell, 2006, “secrets” of the world’s largest seed capital fund: How the United States Government Uses its Small Business Innovation Research (SBIR) Programme and Procurement Budgets to Support Small Technology Firms C. Van Eekhout, B. Clarysse, T. Vanacker & S. Manigart, 2006 - Durven groeien in Vlaanderen: een boek voor gevorderden - Op safari in Vlaanderen: de identificatie en kenmerken van gazellen p 69-82 Davidsson, 1989- Entrepreneurship – and After? A Study of Growth Willingness in Small Firms. Journal of Business Venturing , p 211-226 Donselaar, P., H. Erken en J. van den Heuvel, 2007, Determinanten van kernindicatoren op de terreinen innovatie en ondernemerschap. Kwantificeringen op basis van empirisch onderzoek, in relatie tot beleidsambities, Den Haag, het Ministerie van Economische Zaken.
V
FIT, 2009- Vlaams agentschap voor ondernemen- Geraadpleegd op 12 maart 2009 op het World Wide Web: “FIT exportmeter brochure”, 2009 FreshMinds, 2008, Evaluating SME’s experiences of government procurement- A report by FreshMinds for the Scorecard Working Party Henreksen, M. en D. Johansson, 2008, Gazelles as Job Creators – A Survey and Interpretation of the Evidence, IFN Working Paper, 733. IWT, 2009 – IWT in een notendop - Geraadpleegd op 6 maart 2009 op het World Wide Web: Jaarverslag FIT, 2009- Vlaams agentschap voor ondernemen- Geraadpleegd op 12 maart
2009
op
het
World
Wide
Web:
Pihkala, T., Varamaki, E. & Vesalainen, J. (1999) Virtual organization and the SMEs: a review and model development. Entrepreneurship & Regional Development 11, p 335-349. SBA, 2009 - Office of technology - Geraadpleegd op 2 april 2009 op het World Wide Web: SBIR handleiding, 2009 - Geraadpleegd op 2 april 2009 op het World Wide Web: SBIR/STTR overview, 2009 - Geraadpleegd op 6 april 2009 op het World Wide Web:
VI
“subsidiewegwijzer voor ondernemingen 2006-2007 ”, 2009- geraadpleegd op 6 maart
2009
op
het
World
Wide
Web:
Van Engelenburg, R.F.C. & E. Stam, 2000 -Gazellen in het vizier. Snelgroeiende ondernemingen: Verkenning van onderzoek en beleid. Den Haag: Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap. Van Renterghem, R., 2008 - Het belang van O&O, technologie en innovatie voor economische groei- geraadpleegd op 8 mei 2009 op het World Wide Web: VLAO, 2009 - agentschap ondernemen- Geraadpleegd op 17 maart 2009 op het World Wide Web: Wills-Sandford, 2006, A UK Perspective on US Procurement Preference ProgramsSmall Business Set Aside Wong, PX., YP. Ho and E. Autio, 2005. “Entrepreneurship, innovation and economic growth: evidence from GEM data”. Small business economics, Vol. 24, No. 3, pp. 335-350.
VII
Bijlage 1: OESO taxonomie gebaseerd op de R&D- intensiteit van de ondernemingen.
High-tech Industries Aircraft and Spacecraft
Medium-high-tech Industries Electrical machinery & apparatus
Medium-lowtechnology Industries Building & repairing of ships & boats
Low-tech Industries Manufacturing, recycling
Pharmaceuticals
Motor vehicles, trailers & semitrailers
Rubber & plastics products
Wood, paper, printing, publishing
Office, Accounting & Computing machinery
Chemicals excluding pharmaceuticals
Coke, refined petroleum Food products, products & nuclear fuel beverages and tobacco
Radio, Television Railroad equipment & & transport Communication equipment equipment
Other non-metallic mineral products
Medical, Machinery & precision & Equipment optical instr., watches & clocks
Basic metals & Fabricated metal products
Textiles, textile products, leather & footwear
VIII