Hermes 1/3 – juni 2004
Hermes
Mededelingenblad van de onderzoeksgroepen van het departement toegepaste taalkunde
Woord vooraf Isabelle Peeters onderzoekscoördinator TT
M
et de hete adem van de bachelormasterstructuur en de academisering in zijn nek, zette ons departement dit academiejaar zijn eerste, soms wat aarzelende stappen in het onderzoekslandschap.
Ook Hermes zag dit academiejaar het levenslicht. En zie, hier rolt nu reeds het derde nummer van de pers. De gevleugelde jongeling is opgegroeid in een sneltreinvaart en hij werd ondertussen de spreekbuis van maar liefst zes onderzoeksgroepen.
Voor sommigen was dit de langverwachte erkenning van een waaier van activiteiten die tot op vandaag vooral na zonsondergang door een paar rare vogels werden beoefend. Voor anderen was dit misschien een eerste kennismaking met een nieuwe, ietwat bevreemdende wereld.
Ook het aanbod in deze aflevering oogt royaal: van Pablo Neruda over Hannelore Lee-Jahnke tot Lieve Van Espen. We blikken niet alleen terug, maar ook vooruit. We worden geboeid door het leven zoals het is, niet alleen op Vlekho, maar ook ver daarbuiten. Veel leesplezier!
Blikvanger
Neruda in het Nederlands Vlekho, 3 mei 2004
H
onderd jaar geleden werd de Chileense dichter, globetrotter en Nobelprijswinnaar Pablo Neruda geboren. Om deze heuglijke gebeurtenis te vieren werden in Vlaanderen her en der evenementen opgezet. Op 3 mei nodigde de vakgroep Spaans twee eminente poëzievertalers, Willy Spillebeen en Bart Vonck, uit om een
boom op te zetten over hun vertaalarbeid. De vertaling van literatuur (en zeker van poëzie) wordt in het Vlekho-curriculum nogal stiefmoederlijk behandeld. De organisatie van het vertaalseminarie moet dan ook worden gezien als een ultiem excuus aan de muzen. De gastsprekers publiceerden in het voorjaar een gezamenlijke vertaling van de volumineuze Canto General, twintig jaar nadat ze, samen met de ondertussen overleden Mark Braet, voor een eerste integrale versie in het Nederlands hadden
28
Hermes 1/3 – juni 2004
gezorgd. Wegens tijdsgebrek spitsten ze zich op 3 mei evenwel toe op twee andere bundels, Honderd liefdessonnetten (vertaald door Willy Spillebeen) en Verblijf op aarde (vertaald door Bart Vonck), die allebei verschenen in de prachtig vormgegeven poëziereeks van Uitgeverij P. De dichters bespraken telkens hun eigen vertaalarbeid en die van hun confrater, en vergeleken hun versies met die van andere vertalers. Om hun vertaalstudies in schoonheid af te ronden hadden de laatstejaarsstudenten een eigen vertaling van twee gedichten uit Memorial de Isla Negra voorbereid. Hun bijwijlen briljante verzen werden uitvoerig becommentarieerd, waarbij aandacht werd geschonken aan fenomenen als metriek, stafrijm, intertekstualiteit en, ach ja, ook het genus van Spaanse substantieven die op de letter l eindigen. Daarna traden Willy Spillebeen en Bart Vonck in debat met dat deel van het publiek dat poëticale kwesties een groter belang toedichtte dan treinregelingen. In de vertaalkritiek wordt dikwijls gewezen op de ‘letterlijkheid’van Vlaamse poëzievertalingen en de ‘dichterlijkheid’van de Nederlandse versies. Vlamingen zouden meer ontzag tonen voor de brontekst, terwijl Nederlandse auteurs zich de tekst meer toe-eigenen. In een recent overzichtsartikel in de De Standaard der Letteren formuleert Ilse Logie het zo: in de vertaling van Willy Spillebeen is de brontekst ‘over het algemeen goed weergegeven’; ‘Blaauwendraad heeft zich de gedichten meer toegeëigend en ze hedendaagser en vlotter gemaakt, waarbij ze soms te voortvarend te werk is gegaan’. De (Vlaamse) gastsprekers ervaren deze dichotomie als een belediging voor hun poëtisch talent. Ze leggen inderdaad een groot respect voor het origineel aan de dag: zo probeert Willy Spillebeen in zijn versie van de Cien sonetos de amor recht te doen aan de sensualiteit en de beeldenrijkdom van de Spaanse tekst, terwijl de Nederlandse Catharina Blaauwendraad een veel killer en kaler Nederlands heeft gebezigd (dixit Bart Vonck) en heel wat markante beelden opoffert aan de dwang van het ritme. De liefde voor de brontekst belet de Vlaamse vertalers echter niet om naar een zo dichterlijk mogelijke vertaling te streven. Hun woordkeuze wordt
›
voor een groot deel bepaald door aandacht voor het klankmateriaal (alliteratie, assonantie) en het ritme (Willy Spillebeen is bijzonder ongelukkig over de kritiek die Ilse Logie, en nu ook Bart Vonck, op de ritmische kwaliteiten van zijn versie formuleren; hij beweert zijn ‘eigen ritme’ te hebben gebruikt). De jambische verzen vloeien niet automatisch uit hun pennen, maar ze sleutelen aan hun tekst tot ook de vorm zo perfect mogelijk is. Ze doen het publiek een aantal trucs aan de hand: de vertaling wordt compacter, en dus ‘dichter(lijker)’, als lidwoorden worden weggelaten, als de toekomstige tijd wordt vertaald met een tegenwoordige tijd (de verwijzing naar de toekomst wordt dan door spaarzaam aangebrachte bijwoorden tot stand gebracht), of als systematisch de onvoltooid verleden tijd wordt gebruikt, ook in contexten waarin je in minder bevlogen genres voor de voltooid tegenwoordige tijd zou kiezen. Kortom, de eisen van de (brontekstgerichte) ‘letterlijkheid’en de (doeltekstgerichte) ‘dichterlijkheid’ moeten zoveel mogelijk worden verzoend. In zijn nawoord bij de vertaling van Residencia en la tierra citeert Bart Vonck het credo van J.C. Bloem: ‘De eisen, waaraan een vertaling van gedichten moet voldoen, zijn even gemakkelijk te stellen als eraan te voldoen moeilijk is. Het zijn er twee: dichterlijkheid en letterlijkheid. Van deze twee mag en moet de eerste onvoorwaardelijk worden gehandhaafd, het tweede binnen de grenzen van het mogelijke, maar dan ook tot de uiterste grens daarvan.’ Tijdens het debat verzucht een van de gastsprekers dat ‘je, als vertaler, toch altijd zo dicht mogelijk bij de dichter probeert te komen’: een brontekstgerichte aanpak, dus. (Op 3 mei werd over het volgende fenomeen niet uitgeweid: het is opvallend dat de Vlaamse vertalers heel wat ‘paratekst’ in hun uitgaven binnensmokkelen: noten, woordenlijsten, uitvoerige uitleidingen, enz. In de Nederlandse uitgaven, b.v. in de vertaling van Catharina Blaauwendraad, worden veel minder, of zelfs géén, bijkomende gegevens opgenomen.) Dat Nederlandse vertalers deze nood niet voelen, kan volgens Bart Vonck worden toegeschreven aan de neokoloniale arrogantie van onze noorderburen. Nederlanders zijn navelstaarders die het ‘vreemde’alleen maar gebruiken als springplank om hun eigen ding te
29
Hermes 1/3 – juni 2004
doen. Ze doen ook altijd zo neerbuigend over de Vlaamse taal. Literaire teksten van Vlamingen (vooral origineel werk, maar soms ook vertalingen) worden doorgaans door Nederlandse redacteuren gepolitoerd (zie hierover Stoffer en blik, de zoveelste polemische bijdrage van Jeroen Brouwers). Deze heerschappen beslissen dan dat ‘plotseling’een typisch Vlaams woord is, dat in Nederland voor onoverkomelijke obstakels zou zorgen. Anderzijds zijn de Nederlandse taalvirtuozen niet te beroerd om te erkennen dat het Vlaams toch wel lekker bekt, in een folkloristisch genre als de poëzie. Misschien worden Vlaamse vertalers daarom praktisch altijd gepasseerd als er belangwekkend proza uit het Spaans vertaald moet worden (de Nederlandse uitgevershuizen doen hiervoor een beroep op vertalers uit een vaste stal, praktisch altijd Nederlanders), maar komen ze wel aan de bak als poëzievertalers (naast de gastsprekers zijn b.v. ook Stefaan Van den Bremt en Guy Posson op dit vlak actief). Eigenlijk werd tijdens het seminarie van 3 mei bijna niet gejeremieerd (misschien komt de lange xenofobe tirade van de vorige paragraaf voornamelijk op het conto van de verslaggever). Integendeel, de aanwezigen werden meegevoerd op de vleugels van een hooggestemde lyriek, maakten kennis met het edelmoedige concept van de ‘inclusieve’ vertaalkritiek (door Bart Vonck gemunt in een artikel in het tijdschrift Filter) en kregen de raad om hun eerste stappen als literair vertaler te zetten onder de hoede van een ervaren gids (helaas is de mentoraatsformule van het Vlaams Fonds voor de Letteren
ondertussen opgedoekt; het Steunpunt Literair Vertalen biedt een interessante uitweg). DM De tweetalige bundels Honderd liefdessonnetten (vert. Willy Spillebeen, 2003) en Verblijf op aarde (vert. Bart Vonck, 2004) zijn verschenen bij Uitgeverij P (Leuven). De Canto General (vert. Willy Spillebeen en Bart Vonck, 2004) was het twintigste ‘verboden boek’ in de serie van de krant De Morgen, en werd daarna in een handzaam formaat gepubliceerd bij Uitgeverij Maarten Muntinga (Amsterdam). Catharina Blaauwendraads versie van de Honderd liefdessonnetten (2003) is een publicatie van Uitgeverij Prometheus (Amsterdam). Wie de originele tekst van de Canto General wil doorploegen, vindt zeker zijn gading in de kritische uitgave van Enrico Mario Santí, verschenen bij de Madrileense uitgeverij Cátedra. Op de website http://www.vlekho.be/neruda vindt de geïnteresseerde lezer talrijke links, en ook een commentaar bij de vertaling van de laatstejaarsstudenten (twee gedichten uit Memorial de Isla Negra). Op de websites van het Vlaams Fonds voor de Letteren en het Steunpunt Literair Vertalen wordt uitgelegd hoe beginnende vertalers aan de weg kunnen timmeren. Op de website van Uitgeverij P wordt het poëziefonds (met tal van tweetalige bundels) voorgesteld. Andere referenties: Brouwers, J. (2004), Stoffer en blik, Amsterdam, Atlas; Logie, I. (2004), De roerloze reiziger, in De Standaard der Letteren, 1 april, p. 25; Vonck, B. (2002), Lorca's poëzie nauwgezet vertalen. Repliek en pleidooi, in Filter 9, 1.
Schrijven achter de spiegel Schrijven achter de spiegel Twee impressies Vlekho, 31 maart - 1 april 2004 I. Toen ondergetekende bij het begin van de tweede dag van het colloquium de eer te beurt viel om Gillian Lathey in te leiden, liet hij zich in een onbewaakt moment ontvallen dat de organisatie van een colloquium best kon
›
worden vergeleken met de bereiding van een stoofpotje: als de ingrediënten smaakvol zijn, dan kookt het gerecht zichzelf wel. Achteraf bekeken klonk dat behoorlijk oneerbiedig tegenover de aanwezige schare (van haast unaniem) vrouwelijke sprekers – ik ben er welhaast zeker van dat Gillian Lathey, die zich geflambeerd in oerbrits flegma en dito ironie aandiende als een van de pièces de résistance van het colloquium, zich de vergelijking met een ordinair stoofpotje niet heeft laten welgevallen. Het was bovendien behoorlijk ondankbaar jegens Jan Van Coillie, die maandenlang als bezielende chef zijn cuisine had geleid om uiteindelijk te kunnen uitpakken met een tweedaags festijn van dertig
30
Hermes 1/3 – juni 2004
gangen. Maar het zij mij vergeven, want het waren harde dagen – ‘April is the cruellest month, breeding lilacs out of the dead land,’nou ja, zo ongeveer toch. Nee, vanzelf is het allemaal niet gegaan. Dat hoefde anderzijds niet te verbazen voor een colloquium dat geheel in het teken van de ‘uitdaging’stond: niet alleen de uitdaging om het colloquium überhaupt georganiseerd te krijgen, maar uiteraard ook de uitdagingen die de kinderen jeugdliteratuur stelt aan de praktiserende vertaler en aan de vertaalwetenschapper, en misschien vooral de ambitieuze uitdaging om tussen vertaler en vertaalwetenschapper een dialoog tot stand te brengen. Die viervoudige ‘uitdaging’van het colloquium was ook het onderwerp van Jan van Coillies openingsrede, die hij besloot met de hoopvolle verzuchting dat zich tijdens het colloquium tussen alle partijen een wervelende ‘carnavaleske dialoog’ zou ontspinnen. Daarmee legde hij meteen de link naar de eerste keynote speaker, Riitta Oittinen, die enkele jaren terug de Bakthiniaanse heteroglossia en dialoog in de wereld van de kinder- en jeugdliteratuur binnensmokkelde en nu als eerste het spreekgestoelte mocht beklimmen. Met deze Finse Grand Lady van de ‘Chilit’ was het startschot gegeven voor een tweedagenlange zoektocht naar de eigenheid van het vertalen voor kinderen, de noodzaak of wenselijkheid van foreignisation of domestication, het statuut van de (jeugd)vertaler, en dergelijke meer. ‘Schrijven achter de spiegel’ was onmiskenbaar XL: tweeëntwintig sprekers uit een tiental landen, zesentwintig workshops, een rondetafelgesprek, een panelgesprek en een slotdebat en dat allemaal gespreid over twee dagen voor ruim vijfhonderd congresgangers. Het ligt niet in mijn bedoeling om met deze korte terugblik het hele gamma aan lezingen, workshops en panels de revue te laten passeren. Dat zou ook niet kunnen, want ik heb er slechts een beperkt aantal kunnen bijwonen. En zoals dat gaat bij grote colloquia zaten er parels en kiezelstenen tussen. Als ik mij mag beperken tot mijn persoonlijke favoriete: dat was zonder twijfel de al eerder vermelde Gillian Lathey, die met haar lezing The Translator Revealed: Visions of the Child in Historical and Contemporary Translator’s Prefaces mijns inziens precies een van de richtingen aangaf waarin de vertaalwetenschap zich op zinvolle wijze kan ontwikkelen: als studie
›
van de rol die vertalingen spelen in de receptie van (kinder- en jeugd)literatuur, als historischdescriptieve arbeid zonder prescriptief gedram. Wat ‘Schrijven achter de spiegel’ons gaf was een boeiend mozaïek, een mapping van de discipline in al haar schakeringen, nogal wat voer voor gepeins achteraf en handenvol vriendschap. En in ieder geval is ons departement een aanspreekpunt geworden in de kleine wereld die zich bezighoudt met de vertaling van kinder- en jeugdliteratuur en is het van belang dat wij dit subdomein van de vertaalwetenschap helpen te ontwikkelen en in ernstige banen te leiden. Aan heteroglossia dus geen gebrek. Dat na een dergelijk colloquium unisono verklaringen zouden worden afgelegd over de eigenheid van het vertalen voor kinderen, enz. lag dan ook niet in de lijn der verwachting. Maar tot de verhoopte dialoog is het althans tijdens het colloquium nooit echt gekomen. Het hartelijke gepalaver dat het colloquium kenmerkte, verliep vaak in cirkels. Ook tijdens het rondetafelgesprek (!) van de eerste dag, waarop de sprekers met elkaar werden geconfronteerd onder het deskundige moderatorschap van Fred Van Besien en Jeroen Vandaele, bleek algauw de tweespalt tussen de ‘normatieve vertaalwetenschappers’ die vaak vanuit hun eigen vertaalpraktijk op zoek zijn naar de juiste of betere oplossing voor bepaalde concrete vertaalproblemen en de onderzoekers die, zoals Gillian Lathey en Isabelle NièresChevrel, kiezen voor een meer beschouwelijke, descriptieve aanpak. Het slotdebat van het colloquium kon aan die tweespalt weinig verhelpen. Heel verfrissend was het idee om naast de vertaalwetenschappers ook uitgevers en beroepsvertalers aan het woord te laten. Het panelgesprek op woensdagavond o.l.v. Henri Bloemen en de verschillende workshops, gespreid over de twee dagen, waren dan ook een groot succes Tijdens het slotdiner dat ter ere van de keynote speakers was georganiseerd, was het Jan Van Coillie duidelijk aan te zien: dit was een vermoeid maar heel tevreden man. En geheel terecht (tevreden, niet vermoeid): die avond in
31
Hermes 1/3 – juni 2004
L’Âne vert kon hij samen met het organisatiecomité met geheven glas terugblikken op een bijzonder geslaagd colloquium. WV
II. Nog nooit heb ik zo scherp de betekenis van domestication en foreignisation aan den lijve ondervonden als tijdens het colloquium, al was het dan niet in de betekenis van Venuti. Ik heb me beslist thuis gevoeld in het internationale gezelschap, tussen de sprekers en deelnemers uit België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Nederland, Spanje, Taiwan, de VS en Zwitserland. Maar met een hoofd barstensvol aandachtspunten liep ik er bij momenten vervreemd bij in ons vertrouwde gebouw. Misschien was de carnavaleske dialoog wel mijn verweer tegen die vervreemding. Walter Verschueren, een van de excellente ‘koks’ die mee de recepten voor een geslaagd colloquium hebben bekokstoofd, schrijft in zijn tevreden terugblik dat het tot de verhoopte dialoog tijdens het colloquium nooit is gekomen. Hij heeft voor een groot deel gelijk als hij het heeft over de dialoog tussen de wetenschappers. Door het rijk gevulde programma was dat ook niet vanzelfsprekend. Nu ben ik al tevreden als een colloquium aanzetten tot dialoog geeft, en die waren er wel. Na elke lezing was er een discussie met het publiek voorzien. Jammer genoeg is die bij sommige lezingen weggevallen, maar waar die er wel was, heb ik boeiende en kritische vragen gehoord, naar de invloed van vertalingen, de relevantie van een begrip als foreignisation enzovoort. Ik wil het woord ‘dialoog’ graag ook ruimer interpreteren. Voor veel deelnemers boden de lezingen ongetwijfeld de kans om een dialoog aan te gaan met eigen denkbeelden. Die dialoog kan uit een onverwachte hoek komen. Van twee enthousiaste leerkrachten kreeg ik achteraf de reactie dat ze lessen willen uitwerken om hun leerlingen te confronteren met het werk van de vertaler: ‘We waren verrast en werden geprikkeld door wat we hoorden, er ging een nieuwe wereld open.’Veel deelnemers lieten me weten dat ze het jammer vonden dat ze niet alle lezingen
›
konden bijwonen. Dat kan ik begrijpen, maar de formule had wel het voordeel dat ieder zijn of haar eigen pakket kon samenstellen uit een rijke waaier van benaderingen. De deelnemers konden kiezen voor de genres die hun belangstelling wegdroegen: prentenboeken, strips, sprookjes, meisjesboeken, klassiekers, enz. Ze konden kennismaken met recente ontwikkelingen in de vertaalkunde, verder bouwend op theorieën als de Skopos-theorie, de systeemtheorie, receptieonderzoek of culturele benaderingen. Zelf heb ik maar een paar lezingen helemaal kunnen bijwonen, in andere ben ik alleen even binnengewipt. Ik beperk me tot enkele impressies. Riitta Oittinen was in haar openingslezing zoals ik haar had leren kennen uit de mails: flamboyant en vol smileys. Ze speelde in op het gevarieerde publiek door het te laten kennismaken met enkele van de meest besproken thema’s binnen de nog jonge wetenschap: de discussie rond foreignisation en domestication, vertaling en ideologie, het vertaalproces en de invloed van specifieke kenmerken van kinderboeken zoals de voorleesbaarheid en illustraties. Uit de lezing van José Lambert en Rita Ghesquière onthield ik enkele opmerkelijke uitspraken en vragen. ‘Vertalingen bevorderen de status van de kinderliteratuur, ze maken er ons bovendien van bewust dat de Engelse literatuur niet altijd dominant geweest is.’ ‘Triviale literatuur, die massaal in vertaling verspreid wordt, is nodig, maar kan beperkend werken doordat ze de markt gaat domineren.’ ‘Hebben we niet-westerse kinderboeken nodig?’ ‘Hebben andere culturen westerse kinderboeken nodig of belemmeren die de ontwikkeling van de eigen literatuur?’ Bijzonder nieuwsgierig was ik naar het receptieonderzoek van Gumiko Monobe, Yi-Ching Su en Chao-Feng Wu. Hoe beperkt hun onderzoek ook was, enkele resultaten wezen er toch nog eens op hoe belangrijk het is de reacties van de jonge lezers te kennen. Veel onderzoekers laten zich al te gemakkelijk verleiden tot algemene uitspraken over wat kinderen al dan niet aankunnen, waarbij ze zich enkel op eigen ervaringen baseren. Een leuke bevinding was dat de kinderen een foto van de vertaler op de kaft apprecieerden naast die van de auteur. Vanessa Joosen hield een bijzonder heldere PowerPoint-presentatie over de vertalingen van het werk van een van de
32
Hermes 1/3 – juni 2004
grootste auteurs voor adolescenten, Aidan Chambers. De volgende zin geeft aan hoe deze jonge onderzoekster er niet voor terugschrikt oude begrippen anders te bekijken: ‘As Postcards is a book about alienation, the concepts of domestication and foreignisation get a new dimension in the Dutch translation.’ In de workshops konden de deelnemers de dialoog aangaan met vertalers. Daarbij konden ze niet alleen kiezen op taal maar ook op specifieke genres of vertaalproblemen zoals het vertalen van poëzie of van woordspelingen. Zelf heb ik alleen een stukje van de workshops van Bart Moeyaert en Annemarie van Ewijck meegemaakt en ik was aangenaam verrast door de respons van de deelnemers. Achteraf bleken alvast mijn studenten over de meeste workshops in de wolken. Ik citeer enkele reacties. ‘De workshop van Magda Brijssinck koos ik omdat er gedichten in besproken werden. Ik leerde er hoe belangrijk het is de auteur en zijn werk te kennen om de teksten goed te kunnen vertalen. Verder leerde ik dat poëzie vertalen een langzaam proces is.’ ‘De workshop van Nina Schindler confronteerde ons met een Amerikaanse vertaling, die geen vertaling meer was, maar een verregaande vorm van censuur. En dat voor een land dat overal ter wereld de democratie promoot.’ ‘Ik ben geschrokken dat je als bewerker eigenlijk heel veel vrijheid hebt. Je kan zeer ver gaan in de aanpassing van de tekst. Zoals Ed Franck zelf zei is bewerken een kwestie van durven.’ ‘De workshop van Bart Moeyaert vond ik overweldigend. Mijn proefvertaling ging helemaal de mist in. Bart Moeyaert leerde me dat vertalen soms toveren met woorden is.’ ‘Leuk vond ik het toen iemand uit het publiek een oplossing vond voor een woordspeling die Annemarie van Ewijck zelf niet had kunnen vertalen.’Ten slotte geef ik een reactie van een professionele vertaler: ‘Toen ik het essay van Manu Claeys – ‘Het Vlaams Blok in elk van ons’ – vertaalde, dacht ik dat ik nergens meer zo’n moeilijke tekst zou tegenkomen, maar de workshop met Bart Moeyaert heeft me wel van het tegenovergestelde overtuigd. Ongetwijfeld geeft de jeugdliteratuur de vertaler heel wat te bieden, en dit maakt zijn werk dan ook boeiend.’ (Pascale Bonnet)
›
Het rondetafelgesprek was een moment bij uitstek voor dialoog. En jawel, soms liep het vierkant, maar ik hoorde achteraf van Riitta Oittinen en Isabel Pascua dat ze het gesprek stimulerend en verrijkend gevonden hadden. Ik had niet de indruk dat er een onoverkomelijke polarisatie was; mij is daarentegen bijgebleven dat zowel descriptieve als prescriptieve benaderingen waardevol kunnen zijn, als ze maar aan bepaalde voorwaarden voldoen. Een descriptieve benadering is maar zinvol als ze meer doet dan enkel beschrijven, als ze bijvoorbeeld een ander licht op het bestudeerde materiaal werpt en verder onderzoek stimuleert. Een prescriptieve benadering moet confronterend werken, denkkaders ontwerpen, aanzetten tot reflectie vanuit een originele visie, en dat is wat anders dan regeltjes voorschrijven. Kinder- en jeugdliteratuur in vertaling vormt hier een uitdagend onderzoeksgebied, al is het maar door de ‘complexe’doelgroep van jonge lezers en volwassen verspreiders, voor- of medelezers. Ook het panelgesprek en het slotdebat boden kansen voor dialoog, vooral met het publiek. Het panelgesprek opende met een gedegen uiteenzetting van Els Steegmans van het Vlaams Fonds voor de Letteren, aangevuld door Annelies Fontijne van het Nederlandse Productie- en Vertalingenfonds, die de gelijkenissen en verschillen tussen Nederland en Vlaanderen verduidelijkte. Moderator Henri Bloemen deed er wijs aan snel het publiek bij het gesprek te betrekken. Daarvoor had hij het panel uitgebreid met twee vertalers en dat bleek een prima zet. Samen met de uitgeefster van Davidsfonds/Infodok vormden ze een aanlokkelijk doelwit om vragen op af te vuren over het loon van de vertaler, het belang van de Fondsen en de verantwoordelijkheid en beperkingen van de uitgever. Ook het slotdebat zorgde af en toe voor geanimeerde discussies met het publiek. Mij zijn vooral de interventies van Nina Schindler bijgebleven: hoe vanzelfsprekend zij het belang van de vertaler naar voren bracht. En natuurlijk gaat de dialoog verder na het colloquium. Momenteel stromen de teksten van de lezingen binnen voor publicatie. Zonder twijfel zal deze publicatie de wetenschappelijke discussie stimuleren. Op de schitterende website
33
Hermes 1/3 – juni 2004
(gemaakt door onze andere meesterkok Danny Masschelein) staan de e-mailadressen van de sprekers, zodat ze verder contact kunnen houden. Er is de uitnodiging voor het colloquium Traduction, Littérature pour Enfants et Didactique in Las Palmas. Er zijn de eerste contacten om met Vlaamse onderzoekers af en toe samen te komen. Verscheidene deelnemers hebben me adressen gevraagd om te corresponderen. Er zijn ook de contacten met de Fondsen en de Culturele Instituten die uitgelezen kansen bieden voor een verdere samenwerking. Met de Culturele Instituten kunnen we samen lezingen en andere culturele activiteiten organiseren. Er zijn de contacten met de andere hogescholen en universiteiten die delegaties stuurden. Ik geloof vast dat we onze studenten meer en meer moeten stimuleren om aan wetenschappelijke colloquia deel te nemen, maar ook dat we hen daar goed op moeten voorbereiden. Ten slotte zal zonder twijfel ook binnen ons departement de dialoog toenemen rond jeugdliteratuur in vertaling. Verscheidene collega’s hebben al belangstelling getoond om aan onderzoek op dit domein mee te werken.
Aan wie me de voorbije maand vroeg hoe ik het maakte, antwoordde ik dat ik nog steeds van het colloquium aan het herstellen was. De fijne herinneringen helpen daarbij. Waar heb ik nu zelf het meeste plezier aan beleefd? Zonder twijfel is dat in de eerste plaats de samenwerking met de collega’s in onze werkgroep voor het colloquium. Ook de medewerking van de studenten vond ik fantastisch, van de bediening tot het inleiden van de sprekers. Die inzet van de studenten hebben heel wat sprekers als bijzonder positief ervaren. Ik citeer Gillian Lathey: ‘I heard some good papers, and particularly liked the involvement of students – the future professional translators.’ Ik was ook aangenaam verrast door het enthousiasme waarmee de verschillende culturele instellingen, het Vlaamse en het Nederlandse Fonds, de Taalunie en het Steunpunt Literair Vertalen meegewerkt hebben. En natuurlijk was ik blij met de belangstelling: 537 deelnemers zijn er officieel geregistreerd. Het aantal aanwezigen lag nog iets hoger. Het is een krachtig teken van de uitdaging die de jeugdliteratuur in vertaling biedt.
Schrijven achter de spiegel De vertaalwedstrijd maart-april 2004
lengte van de tekst zorgde ook voor een behoorlijk moeilijke inlevingsgraad.
I
n de marge van het vertaalcolloquium organiseerden de departementen toegepaste taalkunde van Vlekho, de Lessius Hogeschool en het HIVT een vertaalwedstrijd (met Nederlands als doeltaal), waarbij studenten uit de eerste drie jaren hun creatieve talenten konden botvieren op een stukje jeugdliteratuur. Op die manier hoopten de organisatoren bij de studenten de liefde voor het metier van het vertalen, zij het dan het literaire vertalen, aan te wakkeren. Dat zulks mogelijk is blijkt uit de respons. Die was – gezien het moeilijke tijdstip (laat op het jaar en net voor de paasvakantie) – onverhoopt groot: vanuit de drie deelnemende instellingen bereikten ons in totaal 186 inzendingen (Duits 26; Engels 36; Frans 27; Italiaans 30; Spaans 66). Er werd bewust gekozen voor korte fragmenten (ongeveer 250 woorden) met een hoge moeilijkheidsgraad. De uitdaging verschilde sterk van tekst tot tekst: van poëtisch taalgebruik, woordspelletjes, situationele humor, tot eigentijds jongerentaalgebruik. De beperkte
›
JVC
Na een interne preselectie per instelling (aan de hand van een aantal onderling afgesproken ijkpunten) werden een dertigtal inzendingen voorgelegd aan een jury samengesteld uit professionele vertalers jeugdliteratuur en docenten uit de drie deelnemende instellingen. In die tweede ronde had de jury vooral oog voor beloftevol talent op het vlak van taalcreativiteit en taalgevoel. De volgende vertalers vielen in de prijzen: Magali Thomassen (Lessius) met een fragment uit Marco hat es getan van Kirsten Boie; Suzy Peeters (HIVT) met een fragment uit Stop the Train van Geraldine McCaughrean; Jo Badisco (Vlekho) met een fragment uit Tête à rap van Marie-Aude Murail; Maria Schuermans (Lessius) met een fragment uit Ascolta il mio cuore van Bianca Pitzorno; Pieter Devos (HIVT) met een fragment uit Una mano de santos van Ana Rossetti. De vertaalwedstrijd was niet enkel voor de deelnemende studenten een interessante uitdaging. Ook voor de juryleden was de wedstrijd een beproevende maar niettemin
34
Hermes 1/3 – juni 2004
verrijkende ervaring. Vooral bij het vaststellen van de ijkpunten voor de preselectie ontstonden er bijwijlen levendige en stimulerende uitwisselingen tussen de juryleden van de verschillende instellingen.
vertaalwedstrijd. Daar kun je ook wedstrijdverslag van de Spaanse jury lezen.
het WV
Voor de originele teksten met de bekroonde vertalingen kun je terecht op de website van de
De leesgroep (peers) kunnen spreken, zijn ook beter voorbereid op een loopbaan als vertaalwetenschapper.
Hannelore Lee-Jahnke Vlekho, 11 maart 2004
Z
e moest even glimlachen, Hannelore LeeJahnke (Universiteit van Genève), toen na haar lezing werd gevraagd of ze misschien een gespleten persoonlijkheid had. Ze was vroeger al wel eens een ‘ijzeren dame met fluwelen handschoenen’ genoemd, gaf ze toe. Gedurende anderhalf uur had ze het massaal opgedaagde publiek geïnstrueerd over de rol van formatieve en summatieve evaluatie in het vertaalonderwijs. Haar voordracht zorgde – vooral bij de studenten – afwisselend voor een kolkend enthousiasme (zolang het over de formatieve evaluatie ging) en een kokhalzend afgrijzen (toen duidelijk werd dat ze er bij de summatieve evaluatie niet voor terugdeinst de hakbijl te hanteren). In haar onderwijspraktijk probeert prof. dr. Lee-Jahnke in de eerste plaats een vertrouwensrelatie met haar studenten op te bouwen. Motivering en responsabilisering (voor onze breedsprakige noorderburen: stimulering van de eigen verantwoordelijkheid) zijn sleutelwoorden. In de fase van de formatieve evaluatie hanteert ze diverse technieken, de ene al meer revolutionair dan de andere. Zo moeten de studenten bij elke vertaling een vragenlijst invullen (zelfevaluatie) en een soort ‘lastenkohier’(of ‘bestek’, voor de puristen) opstellen (zie ook het artikel van Alain Rosenmund over dit onderwerp): ze beschrijven de vertaalopdracht, hun eigen vertaalactiviteit, enz. Een dergelijke metacognitieve strategie blijkt heel lonend te zijn. Studenten die op een adequate manier en met de juiste terminologie over hun eigen arbeid en die van hun collega’s
›
Andere gouden tips van de gastspreekster: - vóór het eindexamen moeten de studenten de kans krijgen om een soort proefexamen af te leggen, zodat ze onder (tijds)druk leren werken; - als studenten dezelfde (relatief lange) tekst op verschillende tijdstippen in het studiejaar vertalen, kunnen ze hun eigen vooruitgang meten; - het is voor studenten heel motiverend om een vertaling te maken voor een ‘echte’ opdrachtgever (in Vlekho zou b.v. kunnen worden gedacht aan de inschakeling van collega’s uit het zusterdepartement HW bij de selectie en evaluatie van vertaalopdrachten voor het vak ‘Vertaling van financiële en economische teksten’); - dankzij het programma Translog kan het vertaalproces worden geobserveerd: docent en student kunnen nagaan hoe lang de vertaler over een bepaalde zet heeft getwijfeld, wat hij heeft geschrapt, toegevoegd, verschoven, enz. Summatieve evaluatie is voor prof. dr. LeeJahnke minder belangrijk dan formatieve evaluatie. In haar eindoordeel over de competenties van haar studenten let ze op drie onderdelen: - juistheid (interpretatie, weglatingen, taal); - creativiteit (in de behandeling van de culturele elementen, sociolecten, registers, metaforen, woordspelingen, enz.); - ‘marketing’ (aandacht voor de Skopos, het doelpubliek, genreconventies, enz.).
35
Hermes 1/3 – juni 2004
In de onderdelen ‘juistheid’ en ‘marketing’ behaalt de – dankzij het positieve klimaat van de formatieve evaluatie hoopvol gestemde student – ofwel het maximum van de punten, ofwel nul. Alleen in het onderdeel ‘creativiteit’ wordt middelmaat geduld. De Vlekho-studenten begrijpen niet dat een docent zo veeleisend kan zijn (bij de eindevaluatie, en ook wat de studiebelasting in de loop van het jaar betreft: opdrachten van zeven pagina’s per vertaalvak en per week vormen in Genève geen uitzondering). Er is een duidelijk verschil qua niveau en opleidingstype tussen Vlekho en de Ecole de Traduction et d’Interprétation van de Universiteit van Genève: in de Zwitserse instelling leggen de studenten een toegangsexamen af, en het gaat om een studie waarbij de nadruk ligt op het ‘echte’vertalen en tolken (en niet op taalverwerving: de topstudenten die in even in het heiligdom van Hannelore Lee-Jahnke mogen vertoeven, beheersen hun talen al perfect nog voor ze de drempel voor het eerst hebben overschreden).
tijdens het vragenkwartiertje. Het is ook niet duidelijk hoe het eindoordeel over de onderdelen ‘juistheid’ en ‘marketing’ tot stand komt: gebruikt Lee-Jahnke een analytische of holistische methode? In haar Meta-artikel van 2001 vraagt ze zich af in welke mate vertalen een wetenschappelijke activiteit kan zijn: gaat het om een daad die verschillende keren kan worden overgedaan en dan dezelfde resultaten oplevert, als betrof het een laboratoriumproef? De vraag naar de reproduceerbaarheid kan ook worden gesteld als het over de evaluatie van vertalingen gaat (niet dat ondergetekende ooit zo stoutmoedig – of naïef – zou zijn om het etiket ‘wetenschappelijk’op te eisen voor om het even welk type vertaalkritiek). Mag niet worden geëist dat een docent die dezelfde vertaling met tussenpozen van enkele maanden meerdere keren evalueert, telkens tot vergelijkbare resultaten komt? En is de kans niet groter dat dit huzarenstukje tot een goed einde wordt gebracht als de docent een analytische methode hanteert? DM
De gastspreekster heeft de verdienste het onderscheid tussen formatieve en summatieve evaluatie te expliciteren (in de teksten van Hulst en House was niet altijd duidelijk wat de functie van de evaluatie was; zie voor deze discussie Hermes 1/1 en Hermes 1/2). Toch slaat ze niet echt een brug tussen de twee types evaluatie: vandaar de beschuldiging van schizofrenie
Lee-Jahnke, H. (2001), Aspects pédagogiques de l’évaluation en traduction, in Meta, XLVI, 2.
Markin Revisited Vlekho, 18 mei 2004
wijzen op de aangebrachte verbeteringen (in de huidige versie krijgen vertaalfouten meer aandacht, en er is ook meer positieve feedback). Andere kritiek (b.v. dat het verbeterwerk heel arbeidsintensief is) kon enkel worden beaamd.
I. Op 18 mei gaf Danny Masschelein een fel gesmaakte demosessie met de geactualiseerde Markin-versie voor de vertaling SpaansNederlands.
In zijn inleiding ging DM eerst in op de kritiek die was geformuleerd naar aanleiding van de eerste demosessie in september 2003. Sommige punten van kritiek werden nu weerlegd door te
›
Rosenmund, A. (2001), Konstruktive Evaluation: Versuch eines Evaluationskonzepts für den Unterricht, in Meta, XLVI (Liesbeth Merckx: heeft de tekst voor u samengevat: zie de intranetpagina).
Het systeem werkt momenteel aan de hand van een honderdtal annotation keys die zijn verdeeld over negen categorieën: 1/ spelling; 2/ leestekens; 3/ morfologie & syntaxis; 4/ tekst & stijl; 5/ conventies & presentatie; 6/ interpretatie & vertaalkunde; 7/ hulpmiddelen; 8/ interferenties Spaans-Nederlands; 9/ positieve feedback. Opmerkelijk is de foutenwaarde binnen de nieuwe of verbeterde categorieën: fouten tegen genreconventies, een onjuiste toepassing van de culturele filter en fouten bij de weergave van realia worden bijzonder zwaar gesanctioneerd, allicht in een poging om de component
36
Hermes 1/3 – juni 2004
vertaalkunde toch zwaar genoeg te laten doorwegen. Ook de positieve feedback krijgt nu een behoorlijk aandeel: in de eindevaluatie neemt die cijfermatig de vorm van een aantal bonuspunten. Studenten worden zo vergast op vier bonuspunten voor categorieën zoals: onberispelijke taalgebruik; schitterende stijl; goede aanpassing aan de Skopos; bijzonder goede oplossing van een interpretatieprobleem; goed gebruik van compensatie; uitstekend gebruik van documentatiemateriaal; en een uitstekende bespreking van de vertaling (via een zogeheten ‘lastenkohier’). Toch blijft de weging van positieve versus negatieve feedback geen makkelijke zaak. Het is zeker niet mijn bedoeling te suggereren dat studenten moeten bedolven worden onder gratuite lofbetuigingen. Maar als een positief oordeel als ‘schitterende stijl’(vier bonuspunten) wordt tenietgedaan door vier negatieve punten voor een enkele (sporadische?) fout tegen de vervoeging een werkwoord, dan bekruipt mij nog steeds een gevoelen van ongemak. Verdere toepassing van het model zal uitwijzen of het probleem van de weging kan beschouwd worden als een (onvermijdelijk?) ‘schitterend gebrek‘van het model, of dat er aan de verdeling van de foutenwaarden kan worden gesleuteld (b.v. in functie van teksttype, studiejaar, brontaal, en andere variabelen). In die zin kaderde deze tweede demosessie ook in een oproep van het departementshoofd om de Markin-methode ruimere ingang te laten vinden bij de collega’s. Na de inleiding konden de aanwezigen de software downloaden en uitproberen op enkele geselecteerde teksten onder het waakzame oog van de meester. II. In de loop van de namiddag werden ook nog enkele interessante didactische wenken te grabbel gegooid, die op zich niks met Markin te maken hebben. Het lastenkohier. Zo pleitte DM voor de invoering van een ‘lastenkohier’ (Lee-Jahnkes cahier des charges) waarin de student(e) op nauwgezette wijze noteert welke beslissingen hij/zij heeft genomen, welke vertaaltechnieken hij/zij heeft gehanteerd, met welke problemen hij/zij nog worstelt. Studenten hebben er baat bij om zo vroeg mogelijk in de opleiding hun vertaalwerk
›
van dergelijke notities te voorzien: het verplicht de student om bedachtzaam te werk te gaan, het is eveneens een goede gelegenheid om zich de geijkte vertaalterminologie eigen te maken, wat op zijn beurt het praten over het vertaalwerk een stuk makkelijker en zinvoller maakt. Terminologielijst. Het voorgaande veronderstelt uiteraard dat de studenten toegang hebben tot een geijkte vertaalterminologie. Uit het verslag van het colloquium over de metataal van de vertaling dat onlangs op Lessius werd gehouden (zie p. 42) mag blijken dat dit niet voor de hand ligt. Toch zijn er een aantal bruikbare terminologielijsten voorhanden: het basiswerk van Delisle, Lee-Jahnke en Cormier, Terminologie de la traduction (1999), de Nederlandse vertaling en bewerking van hetzelfde boek door Henri Bloemen en Winibert Segers (2003), enz. Ook binnenshuis wordt aan de terminologie gesleuteld (o.a. door Jan Ceuppens). Op korte termijn is het van belang dat op basis van dergelijk werk een bruikbaar, eenduidig instrument wordt samengesteld dat vanaf de eerste vertaaloefeningen aan de studenten kan worden voorgelegd. Discussieforum via Blackboard. Ondermeer door de invoering van het ‘lastenkohier’ en de terminologielijst zou het makkelijker moeten zijn om studenten met elkaar in discussie te laten treden over problemen die zich bij een bepaalde vertaling stellen. Het elektronische discussieforum binnen Blackboard biedt daarvoor een uitstekend platform. Minimale checklist. Om te voorkomen dat studenten (zeker in de eerste jaren) overhaast een vertaling indienen, wordt hun voor elke vertaling gevraagd een minimale checklist te overlopen. Daarin staan een twaalftal eenvoudige vragen van het type: ‘Stond je grammatica- en spellingcontrole aan bij het vertalen?’‘Heb je de paragraafstructuur van het origineel gerespecteerd?’‘Heb je geen onnodig gebruik van onvoltooide deelwoorden gemaakt?’ ‘Heb je de juiste (en voldoende) bronnen gebruikt?’– om er maar enkele te noemen. Markin Revisited was een mooie afronding van een voor de leesgroep vruchtbaar jaar. En meteen was de brug geslagen naar het thema van volgend academiejaar: vertaaltheorie en vertaalpraktijk in de dagdagelijkse leeromgeving.
WV 37
Hermes 1/3 – juni 2004
Sociaal tolken beroep kunnen blijven doen op deze telefonische tolkondersteuning. De VTT blijft trouwens groeien, zowel in aantal beantwoorde oproepen als in het talenaanbod zelf.
Sociaal tolken in Vlaanderen Een beknopte evolutieschets
De Centrale OndersteuningsCel moet een kwaliteitskring of –koepel worden. De Cel krijgt o.a. tot taak om: - te streven naar een behoeftedekkend aanbod; - de gehanteerde systemen te stroomlijnen; - een kwaliteitslabel uit te werken en een kwaliteitstraject uit te tekenen; - beleidsadviezen te formuleren, als pleitbezorger op te treden; - te werken aan kennisbeheer en –verspreiding; - te sensibiliseren. Zoals bekend heeft het departement TT sinds enkele jaren belangstelling voor sociaal tolken en vertalen. Na de studie over het sociaaltolkenlandschap in Vlaanderen (Lessius Hogeschool en Hogeschool voor Wetenschap & Kunst - campus Vlekho-Brussel, juni 2003) staken de coördinatoren van de Vlaamse provinciale en stedelijke tolkendiensten de hoofden bij elkaar om de toekomst voor te bereiden. Ook de politieke overheid (kabinet Minister Byttebier) volgde de aanbevelingen van de Vlekho-Lessius-studie vrij consequent. Zo werd de in 2001 opgerichte ‘Vlaamse Centrale Tolkendienst’ (telefonische tolkendienst) begin 2004 opgesplitst in een tolkentelefoon (werkingssubsidie voor 2004: 445.000 euro) en een Centrale OndersteuningsCel (165.000 euro projectsubsidie voor 2004). Erik Uytterhoeven zit namens de hogeschool in de Algemene Vergadering van de nieuwe vzw Vlaamse Tolkentelefoon, Katrien Lannoy is lid van de Raad van Bestuur. De Vlaamse TolkenTelefoon (VTT) zal zich exclusief toeleggen op het aanbieden en uitbreiden van de telefonische tolkendienst. Diensten die deel uitmaken van de Vlaamse openbare besturen, of binnen het Vlaamse bevoegdhedenpakket vallen (OCMW’s, CLB’s, CAW’s, CGG’s, Kind & Gezin, enz.) zullen een
›
De kwaliteitskring wordt dan een denktank en een ontmoetings- en discussieplatform. Hij wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van organisaties (tolkendiensten, hogescholen, enz.) die bezig zijn met sociaal tolken en vertalen. Boven de kwaliteitskring komt allicht een kwaliteitscommissie als hiërarchisch beslissingsniveau en spreekbuis van de Centrale OndersteuningsCel (COC). Ondertussen zit de COC niet stil. Sinds 2003 loopt er een project met cofinanciering door het Europees VluchtelingenFonds. Behalve een ‘training voor trainers’ en een instructievideo voor gebruikers van sociale tolken- en vertaaldiensten komt er ook een nieuwe basisopleiding sociaal tolken in verschillende provincies, georganiseerd door de Mercator Hogeschool, de Lessius Hogeschool, het HIVT en Vlekho. De basisopleiding zal leiden tot een certificaat van sociaal tolk, dat door de grotere sociaaltolkendiensten zal erkend worden. De nieuwe basisopleiding van Vlekho zal rond 13 september 2004 starten. Ingrid Bollaerts coördineert. In 2004 werken we ook verder aan het kwaliteitslabel, en komen er drie projecten in Antwerpen, Gent en Brussel: Stedelijke Tolkendienst toetsing/screening, training
Antwerpen: werkvloer,
38
Hermes 1/3 – juni 2004
permanente vorming, basisdeontologie vertalers, matching/dispatching, correctoren. TGV (Tolk- en Vertaaldienst Gent): monitoring/coaching, kennismaking werkveld, vorming hulpverleners, basisdeontologie tolken, klachten, contracten. Centrale OndersteuningsCel (Brussel): basisopleiding, opvang tolken, demo’s werkvloer, basisdeontologie gebruikers, registratie klachten, sociale kaart, registratiesysteem, statuut. Om het allemaal nog wat ingewikkelder te maken heeft ook de Federale Overheid het sociaal tolken en vertalen plots ontdekt. Zopas werd FOSOVET – COFETIS opgericht: het Federaal Overleg voor het Sociaal Vertalen en Tolken. Tot de kernopdrachten behoren: - de creatie van overlegkanalen met de federale overheden met betrekking tot alle aspecten van het sociaal tolken en vertalen; - de vertegenwoordiging van de sector in de communicatie met deze overheden; - de analyse van het bestaande aanbod; - de formulering van beleidsvoorstellen aan het adres van de federale overheid (m.b.t optimalisering van dit aanbod); - het bijdragen tot de professionalisering van het sociaal tolken en vertalen in nauwe samenwerking met de betrokken partners.
Bijkomende activiteiten zijn onder meer: - harmonisering (registratie, tarieven, enz.); - kennis- en informatieverspreiding; - sensibilisering. In de Algemene Vergadering van FOSOVET zitten 10 Franstalige en 10 Vlaamse partners, met voor Vlaanderen Babel, het Vlaams Minderheden-Centrum, TGV (Gent), STA (Antwerpen), de provinciale tolkendienst OostVlaanderen, het Provinciaal IntegratieCentrum West-Vlaanderen, de Integratiedienst Leuven, het Provinciaal IntegratieCentrum Limburg, Brussel Onthaal, de Integratiedienst Mechelen. FOSOVET wordt een soort koepelorganisatie voor het sociaal tolken en vertalen in België.
De ppt-presentatie over de evolutie van het sociaal tolken en vertalen in Vlaanderen zal heel binnenkort van de Vlekho-website kunnen worden gedownload. Geïnteresseerden kunnen voor meer info steeds terecht bij Katrien Lannoy en Erik Uytterhoeven. EU
Berichten van elders David Serrano-Dolader Las perífrasis verbales del español KUL, 3 maart 2004
D
avid Serrano heeft zijn naam vooral gevestigd met publicaties over de woordvorming in het Spaans. Tijdens zijn bezoek aan de KU Leuven behandelde hij evenwel ook andere thema’s; zo sneed hij in een seminarie (voor een select publiek, dat bestond uit doctores en doctorandi in de Spaanse linguïstiek) het heikele onderwerp van de verbale perifrases aan.
›
Als opwarmertje debiteerde David Serrano een Spaanse zin die een zevental verbale perifrases bevatte, maar toch heel natuurlijk overkwam. Met dit kunststukje illustreerde de spreker hoe belangrijk het fenomeen wel is in het onderwijs van het Spaans: er zijn heel veel verschillende perifrases (al varieert het aantal zeer sterk naargelang van de linguïst die ze beschrijft), en de meeste ervan zijn heel frequent, zowel in spreektaal als in schrijftaal. Wellicht drukken de perifrases betekenissen uit (b.v. herhaling: opnieuw) die ook m.b.v. puur lexicale elementen (een bijwoordelijke bepaling als otra vez of de nuevo) kunnen worden weergegeven, maar als een buitenlander nooit de perifrase (b.v. volver a +
39
Hermes 1/3 – juni 2004
infinitief) gebruikt, hanteert hij een verarmde taalvariant. Volgens David Serrano is er nog te weinig onderzoek verricht naar de taalverwerving van studenten voor wie het Spaans niet de moedertaal is (jonge onderzoekers als Lieve Van Espen – zie verder in dit nummer – kunnen dus als pioniers beschouwd worden). Hij pleit ervoor om in een eerste fase de verbale perifrases met de gerundio en het voltooid deelwoord aan te leren, en dan pas de – veel complexere – infinitiefconstructies. U zat er al even op te wachten: een definitie van verbale perifrases. De deelnemers aan het seminarie moesten de spreker ook wat aanporren voor hij bereid was om zijn omschrijving vrij te geven. Een verbale perifrase vertoont drie belangrijke kenmerken. Ze bestaat uit minstens twee elementen (een hulpwerkwoord en een niet-vervoegde vorm, d.w.z. een gerundio, voltooid deelwoord of infinitief; eventueel kan tussen beide woorden een voorzetsel of een voegwoord voorkomen) die een syntactische en semantische eenheid vormen (David Serrano betwistte wel eventjes de stelling dat het hier om één werkwoordgroep gaat, maar ging hier niet dieper op in). De betekenis van een perifrase kan niet afdoende worden beschreven door de betekenissen van de constituenten zomaar bij elkaar op te tellen. Het is de niet-vervoegde vorm die onderwerp en voorwerp(en) selecteert, en niet het hulpwerkwoord (in El alumno va a aprobar el examen – De leerling zal slagen voor het examen – is el examen LV van de infinitief aprobar). David Serrano toonde daarna aan dat het onderscheid tussen lexicale werkwoorden en grammaticale werkwoorden (hulpwerkwoorden dus) gradueel is. Het is niet altijd duidelijk in welke mate zogenaamde hulpwerkwoorden hun ‘oorspronkelijke’ betekenis verliezen in de perifrase. De combinatie ‘soler + infinitief’ (gewoonlijk iets doen) wordt door de meeste auteurs als een perifrase beschouwd, maar eigenlijk wordt soler nooit met een andere betekenis (of in een andere constructie) gebruikt. Daaruit besluit de spreker dat het hier eigenlijk niet om een perifrase gaat. Hij wijst er ook op dat een juiste interpretatie soms alleen mogelijk is als men de variabelen van de context of situatie onderzoekt. In een krantenkop als Los secuestradores de la farmacéutica de Olot no van a cobrar el rescate (De
›
kidnappers van de apothekeres van Olot gaan de losprijs niet innen) zien de meeste Spanjaarden een perifrase: ze leiden eruit af dat de kidnappers het geld niet zullen ontvangen. Uit de eerste zin van het geciteerde artikel bleek evenwel dat van hier echt als een werkwoord van beweging wordt gebruikt: de kidnappers verplaatsen zich (niet) naar de afgesproken plek om het geld in ontvangst te nemen. Er volgt wat gesteggel, o.a. over de vraag of het werkwoord andar twee (of drie) verschillende betekenissen heeft, of één basisbetekenis waaruit alle andere (metaforische) betekenissen kunnen worden gedestilleerd. De vraag wordt gesteld of het grammaticalisatieproces wel beperkt blijft tot de verbale perifrases: als de hulpwerkwoorden met deverbale substantieven worden gecombineerd (en zelfs in andere contexten), moeten ze vaak op dezelfde manier worden geïnterpreteerd als in ‘echte’perifrases. In zijn conclusie onderschrijft David Serrano de stelling van een aantal aanwezigen die menen dat de verbale perifrases in de linguïstiek en het vreemdetalenonderwijs te veel aandacht krijgen. Vreemd, want in zijn (en onze) inleiding werd toch benadrukt hoe belangrijk de constructies wel zijn? Deze tweespalt is typisch voor discussies over de verbale perifrases van het Spaans. Wat men bedoelt is waarschijnlijk het volgende: alle pogingen om te bepalen of een constructie al dan niet als perifrase kan worden beschouwd zijn gedoemd om uit te draaien op discussies over het geslacht van de engelen; het is – zeker in het taalonderwijs – wellicht interessanter om een oplossing te zoeken voor de praktische problemen die het gebruik van (echte of vermeende) perifrases kan veroorzaken (b.v. de vertaling in het Nederlands, de verplaatsbaarheid van onbeklemtoonde persoonlijke voornaamwoorden, de congruentie in pronominale passiefconstructies). De seminaristen (hierbij geven wij een nieuwe invulling aan dit woord, dat anders toch ten dode opgeschreven is) beloven elkaar plechtig om de discussie via e-mail voort te zetten.
DM
40
Hermes 1/3 – juni 2004
Studiedag schrijfonderwijs
verleent, is de begeleiding (individueel of in kleine groepjes) van de student door studenttutoren.
Utrecht, 16 april 2004
Op 16 april 2004 organiseerde de Nederlandse Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschap (Association néerlandaise de linguistique appliquée) in Utrecht een studiedag over schrijfonderwijs. Er waren zes thema’s: • schrijfproces • • • • •
en samenhang tussen schrijven in moedertaal en vreemde taal; kenmerken van schrijfproducten; beginnende schrijfvaardigheid; didactiek van schrijfvaardigheidsonderwijs; toetsing van schrijfvaardigheid; schrijvend leren (‘writing across the curriculum’).
Ik heb vooral lezingen bijgewoond over academisch schrijfonderwijs. Hieronder enkele krachtlijnen. Gebruik van elektronische leeromgevingen in het schrijfonderwijs, met name van Blackboard, wordt als een evidentie beschouwd, hoewel uit onderzoek zou blijken dat de inzet van ICT slechts een kleine meerwaarde heeft (gelukkig heeft het geen negatief effect). Als vanzelfsprekend worden ook beschouwd de didactiek van samenwerkend schrijven en peer feedback en de integratie van vak- en schrijfonderwijs. Aan de Universiteit van Utrecht is er integratie van het onderwijs Duits (taal- en letterkunde) met het schrijfonderwijs: de onderwerpen komen uit de Duitse vakken en zowel de vak- als de taalvaardigheidsdocenten begeleiden de studenten. Aan de Universiteit van Amsterdam doen ze het zo voor het Italiaans en daar is het schrijfonderwijs ook geïntegreerd in het taalvaardigheidsonderwijs, met b.v. mondelinge presentaties en begeleide discussies over bepaalde fases van het schrijfproces. Aan de Universiteit van Nijmegen is, in navolging van de praktijk in de Verenigde Staten, een Academisch schrijfcentrum opgericht. De belangrijkste dienst die een schrijfcentrum
›
Algemeen is verder de voorstelling van de docent als ‘coach’, die het leerproces organiseert en erop toeziet. De tutoren zijn commentatoren en gidsen, voor wie niet alleen het product, maar vooral het leerproces en de context belangrijk zijn. Het doel is in de eerste plaats betere schrijvers te krijgen, niet betere producten. De begeleiding is dus niet prescriptief, niet ‘evaluatief’: als een student het niet eens is met de commentaar, dan kan hij zijn eigen oplossing blijven verdedigen. Opvallend was ten slotte de vaak geuite klacht over de positie van het schrijfonderwijs, dat vooral aan de universiteiten wordt gecontesteerd als niet-academisch, als iets voor het secundair onderwijs. Vandaar dat algemeen geklaagd wordt over het beperkte aantal uren (in de economieopleiding van de Universiteit van Tilburg zijn er maar twee contacturen voorzien voor het schrijfonderwijs en het vak is dan nog facultatief) en vandaar dat de docenten wel een beroep moeten doen op ICT én op vormen van ‘peer feedback’.
Door de ‘academisering’ van de hogescholen gaan we wellicht een beetje in dezelfde richting. Meer aandacht voor de theorie betekent minder tijd voor de praktijk. Als we die niet willen laten verloren gaan, zullen we mogelijk selectiever te werk moeten gaan (schrijfonderwijs voor wie het echt nodig heeft), een beroep moeten doen op peer feedback en samenwerkend schrijven (‘goede’ schrijvers kunnen als tutor worden ingezet) en het persoonlijke contact aanvullen met elektronisch verkeer. Aanbevolen literatuur: L. Björk, G. Bräuer, L. Rienecker & P. Stray Jörgensen (2003), Teaching Academic Writing in European Higher Education, Dordrecht, Kluwer Academic Publishers. Website van de studiedag: http://www.anela.nl/studiedag.html
JDS
41
Hermes 1/3 – juni 2004
entamant le discours interne (la statue de Terminus fut placée dans un temple à toit ouvert). En d’autres mots, la traductologie a bien besoin d’un métalangage, mais à l’heure actuelle elle n’est pas suffisamment mûre (et peut-être qu’elle ne le sera jamais) pour se renfermer sur elle-même : elle doit s’ouvrir sur les leçons que les disciplines connexes (ou moins connexes) peuvent lui fournir.
Metataal van de vertaling Lessius, 28-29 april 2004
I.
L
a première journée du colloque sur le métalangage de la traduction (Lessius Hogeschool, Anvers, 29 avril-1 mai 2004 ; le soussigné a assisté aux conférences de la première journée; pour un compte-rendu des activités de la deuxième journée, je renvoie au texte de mon collègue Walter Verschueren; ce colloque a été présenté d’emblée comme un colloque préparatoire d’un congrès international encore plus ambitieux) aurait pu sembler une chance manquée si elle n’eût été clôturée par la contribution mirobolante de deux membres du comité organisateur, Henri Bloemen et Winibert Segers (Lessius Hogeschool). En effet, si l’introduction de Martin Forstner (CIUTI) avait été un plaidoyer pour la reconnaissance de la traductologie comme discipline indépendante, on était quelque peu surpris par la présence, entre les conférenciers invités, d’un linguiste, un psychanalyste, un théologien, et d’autres adeptes de Jacques Derrida. Qu’est-ce que les histoires racontées par ces gens pouvaient bien apporter au débat sur le métalangage de la traduction? Or, dans une intervention qui jetait une lumière nouvelle sur les conférences précédentes, Henri Bloemen a démontré que les anciens Romains, certes, attribuaient beaucoup d’importance à la délimitation (à l’aide des ‘termes’, les statues du dieu Terminus, qui servaient de bornes), mais que pour eux il y avait toujours un ‘dehors’
›
On peut se demander, pourtant, si les apports de la psychanalyse, de la théologie et de l’école derridienne sont tellement enrichissants. Tout au plus, ces disciplines peuvent nous éclairer sur l’incomplétude de toute œuvre humaine (la traduction, ou la tentative de trouver un métalangage définitif), ou sur la dimension divine du langage et de la traduction. Si Bouvard et Pécuchet avaient assisté aux conférences de Georges Mauguit (Namur), Rico Sneller (Leiden) et Michel Lisse (Louvain-la-Neuve), ils auraient pu y glaner bien des perles pour leur sottisier ou leur catalogue des idées chic. (On me dira que je n’ai pas compris les conférences des savants cités. D’accord, mais j’étais loin d’être le seul. Au début de sa conférence, Rico Sneller a eu la modestie de reconnaître qu’il n’était toujours pas certain d’avoir compris les textes de Walter Benjamin qu’il avait analysés. Après l’intervention de Sneller, Georges Mauguit, avant de lui poser une question très longue, a eu la modestie d’avouer qu’il n’avait peut-être pas compris la conférence de son éminent collègue. Après quoi le théologien, avant de se lancer dans une riposte interminable, qui, pour autant que je puisse voir, n’avait rien à voir avec la question, a prononcé les mots légendaires suivants : ‘Je ne sais pas si je comprends votre question… ’Enfin, le langage est ‘autocommunicatif’: il dit son propre dire. Rico Sneller a su démontrer d’une façon magistrale que le passage du nom propre au nom commun doit être vu comme un déclin lamentable, et que désormais les hommes parlants sont condamnés à sombrer dans le bavardage et l’opacité.) La première conférence de la journée, celle d’Andrew Chesterman (Helsinki), avait été moins balbutiante et tâtonnante, mais aussi décevante. Vous les connaissez, ces gens qui veulent à tout prix vous fourrer sous le nez des photos de leur charmante progéniture. D’autres, encore plus effrontés, vous obligent même à contempler une de ces écographies floues où on
42
Hermes 1/3 – juni 2004
ne voit jamais rien. Andrew Chesterman avait vite compris que c’était prématuré de vouloir présenter son glossaire multilingue Monako (finlandais, suédois, anglais, français, allemand) dans l'état embryonnaire dans lequel il se trouve à l’heure actuelle. Il est clair qu’il devrait se poser des questions sur la méthodologie suivie, enrichir ses définitions, ajouter des termes et des langues, utiliser un logiciel plus riche (pour le moment, il est impossible de découvrir quels sont les termes disponibles : on doit s’aventurer à introduire un terme et prier que celui-ci se trouve dans le glossaire ; on ne comprend pas pourquoi Andrew Chesterman n’a pas eu recours à une technologie élaborée par des professionnels). Sa contribution à la traductologie serait, peut-être, bien plus efficace s’il collaborait avec l’équipe de la Terminologie de la traduction, en lui envoyant des suggestions et des critiques claires et précises. En effet, la publication de la Terminologie multilingue, traduite et adaptée ensuite en plusieurs langues (entre autre, le néerlandais), constitue un véritable jalon sur le chemin de la traductologie, et devrait être le point de départ de tout développement futur. Dans sa conférence, Hannelore Lee-Jahnke a expliqué la genèse de l’ouvrage (le travail terminologique s’est effectué à partir des termes, et non à partir des notions, une méthode acceptée de plus en plus dans le monde de la terminologie) ; elle a souligné que le titre aurait dû être Terminology of Translation Teaching : après avoir étudié un corpus constitué de 88 manuels de traduction, les auteurs ont retenu environ 200 notions utiles pour la traduction et l’apprentissage de la traduction. Winibert Segers ajoute quelques idées dans sa présentation de la version néerlandaise du livre : la terminologie en question devrait permettre aux étudiants de justifier une traduction (pas seulement le résultat, mais aussi la conception d’une stratégie et les techniques mises en œuvre pendant le processus de la traduction); les auteurs ont misé sur une désubjectivation du discours de la traduction, en mettant l’accent sur le texte, et pas sur le traducteur; la traduction n’est pas considérée comme un art exercé par un maître auquel les élèves devraient vouer une admiration inconditionnelle, mais comme un métier que l’on peut enseigner et apprendre. Passons à quelques remarques et questions finales. Les organisateurs (et l’équipe qui a créé la Terminologie de la traduction) semblent avoir peur
›
du mot normalisation. Ils comprennent que les mots ne sont pas innocents : chaque terminologie reflète une pensée spécifique, et les organisateurs n’ont pas la prétention d’imposer leur propre arsenal conceptuel aux autres. Pourtant, quelqu’un devra bien le faire, si on veut mettre un frein à la prolifération de nomenclatures flottantes, ambiguës et fantaisistes. Bien souvent, sous le fard d’une terminologie révolutionnaire se cache un visage (joli ou maussade) très connu ; une nomenclature univoque nous permettrait de démasquer les imposteurs. Avec un peu de bonne volonté, et sans génuflexions idéologiques de qui que ce soit, la communauté traductologie pourrait se mettre d’accord sur l’acception qu’il faut donner à des mots comme adequacy (à ce sujet, voir le commentaire de Nord 2001, 35) ou parallel texts (définis tantôt comme des textes en langue d’arrivée qui appartiennent au même genre que le texte de départ ou qui traitent d’un sujet connexe, tantôt comme des versions en différentes langues d’un même texte, comme les documents de l’Union européenne). Normalisation ne veut pas dire sclérose : la validité d’un système normatif doit être évaluée très régulièrement.
L’équipe responsable d’émettre des normes devrait être multidisciplinaire, et l’une des catégories humaines qui ne devrait pas y manquer est celle des terminologues. Certains membres du public ont eu la hardiesse de prendre la défense d’un métalangage créé à l’image du langage quotidien : puisque les phénomènes de la synonymie et de la polysémie existent dans la langue de tous les jours, on doit bien admettre leur existence dans le métalangage de la traductologie. C’est ce qui nous manquait : un plaidoyer pour l’abolition des langages spécialisés, et cela pendant un colloque consacré au métalangage d’une discipline qui voudrait qu’on la prenne au sérieux comme science indépendante. La personne qui a osé lancer cette
43
Hermes 1/3 – juni 2004
suggestion devrait être punie sévèrement: on pourrait, par exemple, l’obliger à apprendre par cœur quelques chapitres d’un manuel de terminologie. La traductologie, est-ce une science adulte ? Hannelore Lee-Jahnke paraît en douter, parce qu’elle préfère le mot anglais Translation Studies au terme allemand Übersetzungswissenschaft (Rico Sneller a raison : il est vrai que les langues se suppléent). Je souscris pleinement à la proposition de Henri Bloemen d’élaborer une épistémologie de la discipline (selon le diagnostic établi par le conférencier, la traductologie se trouve dans un piètre état, naviguant à la dérive entre l’habitude d’émettre des règles prescriptives concernant des traductions à faire et, d’un autre côté, la production d’études descriptives anémiques qui n’expliquent rien et qui apportent peu de choses, ni à la théorie ni à la pratique de la traduction à faire). Evidemment, on ne sert pas la cause de la lutte épistémologique si on affirme sans sourciller que la traduction en soi peut être une activité scientifique. Il faut éviter, précisément, des scènes comme celles qui se sont produites maintes fois pendant le colloque récent sur la traduction de la littérature d’enfance et de jeunesse, quand le même conférencier portait successivement, ou même simultanément, les chapeaux du traducteur, du critique de la traduction et du chercheur en traductologie. On a besoin d’une bonne boussole; ne brouillons pas les cartes. DM Delisle, J., Lee-Jahnke, H. & Cormier, M.C. (eds.) (1999), Terminologie de la traduction, Translation Terminology, Terminología de la traducción, Terminologie der Übersetzung, Amsterdam, John Benjamins Publishing Company. Compte-rendu : Gambier, Y. (2002), Target 13, 2, pp. 357–362 (disponible à travers LibriSource). Delisle, J., Lee-Jahnke, H. & Cormier, M.C. (eds.), Bloemen, H. & Segers, W. (vert. en bew.) (2003), Terminologie van de vertaling, Nijmegen, Vantilt. Compte-rendu: Linn, S. (2003), Filter 10, 2, pp. 57-63. Nord, C. (2001), Translating as a purposeful activity: functionalist approaches explained, Manchester, St. Jerome. Le glossaire d’Andrew Chesterman peut être consulté à la page suivante : http://www.ling.helsinki.fi/monako/termipankki/
›
II.
D
e tweede dag van het symposium – eigenlijk maar een halve dag – verliet het gedurfde, eigenzinnige pad van de eerst dag en startte met een presentatie van het project Translation Studies Bibliography door Ine Van Linthout en Luc Van Doorslaer. Het betrof hier een eerste versie van de bibliografie die in oktober van dit jaar officieel het licht zal zien. Als centrale vraag werd naar voren geschoven: hoe een evenwicht bewaren tussen conceptuele diversiteit aan de ene kant en de noodzaak van conceptuele consistentie aan de andere kant. De conceptuele diversiteit binnen de discipline behoeft weinig betoog: waar begint en eindigt de metataal als in een discipline zoals de vertaalwetenschap naast de ‘eigen’terminologie termen opduiken die gewoon ontleend worden aan andere disciplines, of soms worden overgenomen mits enige aanpassing. Wat doe je met termen die door verschillende auteurs op idiosyncratische wijze worden gebruikt? En wat met termen die een verschillende betekenis hebben binnen de vertaalwetenschap en de tolkwetenschap? De meningen van het publiek over die terminologische diversiteit zijn verdeeld. Sommigen vinden de variatie verwarrend, anderen beoordelen ze als een verrijking van het debat. Dergelijke vragen zijn uiteraard cruciaal voor het statuut van de metataal. Wellicht is het nodig om toch op korte termijn een zekere (al was het maar tentatieve) consensus te bereiken. Het TSB-team heeft getracht een zo exhaustief mogelijk overzicht te geven van die terminologieën aan de hand van een nieuwe ‘conceptuele kaart’ van de discipline. Men is daarbij afgestapt van de reeds bestaande conceptuele kaarten van de vertaalwetenschap, zoals de ‘map’van Holmes/Toury (gebaseerd op James Holmes’baanbrekende essay in The Name and Nature of Translation Studies uit 1972). De voornaamste reden daarvoor was dat in de ‘map’ van Holmes/Toury onvoldoende ruimte wordt geboden aan de tolkwetenschap. De onderzoekers maken zich sterk dat de TSB, gecombineerd met een zeer uitvoerig systeem
44
Hermes 1/3 – juni 2004
van keywords, een zoekinstrument wordt.
bijzonder
efficiënt
Daarna volgde – naar mijn gevoelen toch eerder als een appendix – nog een lezing van Joy Sisley van Warwick University. Joy Sisley is actief in Translation in Global News, een door de EST gesteund interdisciplinair onderzoeksproject. Zij bracht een lezing over ‘truthfullness’, metaforen van equivalentie ‘[that] reveal a politics and poetics of translation that is tied to the cultural status and referential claims of the source text, or the relative status of source and target cultures at any historical moment.’ Als je niet helemaal mee bent, dan kun je altijd nog terecht op de website van het project Translation in Global News: ‘Metataal van de vertaling’was slechts de aanzet van een groter congres dat voorlopig in 2007 in Finland wordt gepland. In die optiek vond in de namiddag nog een Board Meeting plaats waarin over de verdere planning van gedachten werd
gewisseld. In de eerste plaats zal worden getracht om de problematiek van de metataal onder de aandacht van zoveel mogelijk partners te brengen, ook in de niet-westerse landen. Verder zullen studenten worden aangespoord om het thema via eindwerken en doctorale scripties verder uit te diepen. De eerste concrete afspraak is in 2005, het jaar waarin de Lessius Hogeschool als gastheer optreedt voor het jaarlijkse congres van de European Association of Terminology: bij die gelegenheid zal een workshop ‘Metataal van de vertaling’ worden ingericht. De resultaten van die workshop zouden moeten leiden tot een publicatie die als voornaamste doelstelling heeft de problematiek van de metataal onder een grotere internationale aandacht te brengen. Een demoversie van de Translation Studies Bibliography is te raadplegen op http://www.benjamins.nl/online/tsb/
WV
Vlekho Vintage Deze rubriek is gewijd aan jong wetenschappelijk talent dat zijn/haar carrière ooit begon op de Vlekho-banken. In Hermes krijgen ze de gelegenheid om zichzelf en hun werk kort voor te stellen. Als eerste aan de beurt is Lieve Van Espen.
Lieve Van Espen Durham University De verwerving van nominale en verbale congruentie door volwassenen en kinderen die Spaans aanleren als tweede taal
I
n juli 1996 behaalde ik mijn diploma van licentiaat tolk Engels-Nederlands-Spaans. Tijdens mijn Vlekho-jaren werd mijn interesse voor de linguïstiek gewekt, mede door mijn eindwerk – een gedeeltelijke vertaling van Steven Pinkers The Language Instinct – en promotor Dany Jaspers. Ik ben dan ook naar Groot-Brittannië getrokken om taalverwerving en syntaxis meer in detail te bestuderen als onderdeel van een MA in Language Acquisition (1996-97) aan de University of Durham. Via jobs als docente Engels aan Honim en Language
›
Adviser in het talencentrum van Middlesex University (Londen) ben ik uiteindelijk opnieuw aan de universiteit in Durham beland. In december 2002 heb ik er mijn job als Language Resource Officer ingeruild voor een voltijds studentenbestaan met een doctoraatsbeurs van de Britse overheid en Prof. Anders Holmberg (University of Durham) en Prof. Bonnie Schwartz (University of Hawaii) als promotoren. De officiële titel van mijn doctoraat is The acquisition of nominal and verbal agreement in adult and child L2 learners of Spanish’ (‘De verwerving van nominale en verbale congruentie door volwassenen en kinderen die Spaans aanleren als tweede taal’). Ik bestudeer moedertaalsprekers van het Engels, Frans, Nederlands en Zweeds en vergelijk of ze hetzelfde of een verschillend type congruentiefouten maken wanneer ze Spaans spreken als vreemde taal (L2). Zoals blijkt uit voorbeeld (1), komt in het Spaans de persoonsvorm (juega) in persoon en getal overeen met het subject van een zin (la niña italiana).
45
Hermes 1/3 – juni 2004
La niña italiana juega con los het.VROUW meisje.VROUW Italiaanse.VROUW speelt.PRES.3 met de.MAN
perros. honden.MAN
SING
PLUR
SING
SING
SING
PLUR
(1) Het Italiaanse meisje speelt met de honden Dit is een voorbeeld van verbale congruentie of agreement. Er is ook een vorm van nominale congruentie, waarbij het lidwoord (la), adjectief (italiana) en nomen (niña) met elkaar overeenstemmen in geslacht en getal. In het Frans en het Nederlands vinden we eveneens nominale en verbale congruentie. In het Engels is er verbale maar geen nominale congruentie en in het Zweeds is het net andersom. In mijn experimenten vergelijk ik dan ook welke soorten fouten deze mensen maken tegen nominale en/of verbale congruentie wanneer ze Spaans spreken als vreemde taal (L2). De resultaten zouden meer klaarheid moeten brengen omtrent een aantal belangrijke vragen op het gebied van de tweedetaalverwerving van syntaxis: (a) Welke rol speelt onze moedertaal wanneer we een nieuwe taal aanleren? Vormt de moedertaal de fundering voor de opbouw van die tweede taal of beginnen we weer met een schone lei? (b) Legt de Universele Grammatica (UG), die eigen is aan alle talen, de grenzen vast waarbinnen de tweede taal zich ontwikkelt zoals dat het geval is bij moedertaalverwerving? Of ontwikkelt de tweede taal zich op een willekeurige wijze zonder zich te houden aan de spelregels van de Universele Grammatica?
(b) De voorspelling betreffende de ‘toegang’tot de UG luidt dat L2’ers in wier moedertaal er geen nominale en/of verbale congruentie is, dit fenomeen uiteindelijk toch kunnen aanleren. Een systematische vergelijking tussen nominale en verbale congruentie zou moeten uitwijzen of deze twee aspecten van syntactische congruentie in dezelfde mate kunnen worden verworven. (c) De laatste systematische vergelijking is die tussen volwassen en minderjarige L2’ers, waarbij de rol van de leeftijdsfactor bekeken worden. Als volwassenen net als kinderen toegang hebben tot de UG, zouden ze structuren moeten kunnen verwerven die voorkomen in het Spaans, ook als die niet bestaan in hun moedertaal. Als volwassen L2’ers geen toegang hebben tot de UG, betekent dit dat ze een beroep moeten doen op meer algemene cognitieve strategieën.
Een analyse van het soort fouten dat sprekers van verschillende moedertalen maken, zou dus nieuwe gegevens moeten opleveren om een aantal theorieën over tweedetaalverwerving te testen. Een meer gedetailleerde beschrijving van mijn onderzoek kan je binnenkort vinden op mijn website: http://www.dur.ac.uk/lieve.vanespen.
(c) In welke mate speelt de leeftijd waarop we een vreemde taal verwerven een rol?
Verschillende hypotheses leiden tot verschillende voorspellingen die we kunnen testen aan de hand van taalexperimenten: (a) De transfer (of overdracht) van de moedertaal en ‘toegang’ tot de UG wordt getest door een vergelijking tussen enerzijds het Spaans van nietmoedertaalsprekers (L2’ers) van wie de moedertaal nominale en/of verbale congruentie heeft, en anderzijds het Spaans van L2’ers bij wie dat niet het geval is. Hypothese (a) is dat er een verschil zal zijn op het gebied van nominale en/of verbale congruentie, afhankelijk van de eigenschappen van de moedertaal, ten minste in de vroegste stadia van de tweedetaalverwerving.
›
Hoewel ik de handen vol heb met mijn doctoraat, doe ik af en toe vertaalwerk – meestal van het Nederlands in het Engels –, geef ik lessen Engels en Nederlands in het talencentrum hier aan de universiteit en begeleid ik werkgroepen binnen het departement Linguïstiek. Ik woon in het historische Durham in het noordoosten van Engeland. LVE
46
Hermes 1/3 – juni 2004
Vers van de pers speakers’ unrepaired errors and translated the speakers’ repairs without translating the original utterance. There was no significant influence of the type of repair (error repair vs. appropriateness repair), the moment of the repair, or the presence of an editing expression. The manner of restarting a repair, on the other hand, appeared to make a significant difference: a fresh start gave rise to more translation problems. In analyzing the errors and repairs produced by the interpreters themselves, it became clear that interpreters’performances display stylistic differences.
Fred Van Besien & Chris Meuleman inThe Translator 10.1 (2004) Voor al wie belangstelling heeft voor empirisch onderzoek in de tolkwetenschap, geven we graag het volgende nieuwtje mee. Zonet verscheen een nieuwe publicatie van Fred Van Besien in samenwerking met Chris Meuleman (Mercator Hogeschool Gent). Het artikel draagt als titel ‘Dealing with Speakers’ Errors and Speakers’ Repairs in Simultaneous Interpretation: A Corpus-based Study’ en is te lezen in The Translator 10.1 (2004), pp.59-81.
Wie belangstelling heeft voor ondertiteling vindt nog een andere bijdrage van Fred Van Besien in het themanummer ‘Translation Humour’ van hetzelfde tijdschrift (onder gastredactie van Jeroen Vandaele): Fred van Besien en Katja Pelsmaekers, ‘Subtitling Irony: Blackadder in Dutch’, The Translator, 8.2. (2002), pp.241-266.
Abstract. The literature on the translation of impromptu speech tends to focus on the question of whether this text type is easier or more difficult to translate than prepared speech. Existing evidence, however, does not allow for decisive conclusions. In this article the authors attempt to identify the strategies adopted by interpreters when dealing with speakers’errors and speakers’repairs in impromptu speech. The material consists of three live Dutch speeches and their simultaneous interpretation into English by two professional interpreters. The material was analyzed with the help of the coding scheme presented in Levelt’s research on self-monitoring and self-repair in speech. The analysis reveals that in more than 4 out of 5 cases the interpreters corrected the
Voor meer informatie over The Translator check http://www.stjerome.co.uk/journal.html of de onderzoekspagina van het departement: http://intra.vlekho.wenk.be:85/tt/framett.htm WV
Op stapel vernieuwende technologie’ zijn uitstekend middel toe.
HET TETRA – FONDS VLEKHO-PROJECTAANVRAGEN De Vlaamse overheid ondersteunt het wetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen. Het basisinstrument daarbij is het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door W etenschap en Technologie in Vlaanderen, het IWT. Dit instituut heeft het zogenaamde TeTra-fonds (TeTra staat voor TechnologieTransfer door Instellingen van het Hoger Onderwijs) opgestart. Het streeft daarmee een dubbele doelstelling na: enerzijds hebben bedrijven nood aan externe kennis voor hun technologische innovatie. Daar kunnen wij hen bij helpen. Maar anderzijds steunt ons onderwijs op een stevige kennisbasis. ‘Projecten gericht op verkenning, vertaling en verspreiding van
›
daar
een
Projecten die beantwoorden aan deze filosofie kunnen rekenen op een uitstekende subsidiëring vanwege het TeTra-fonds: tot 92,5% wordt betoelaagd door het Fonds, de overige 7,5% wordt bijgedragen door de bedrijven die zich mee engageren in het voorgestelde project. In dat kader worden aan de Departementale Onderzoeksgroep Taal en Computer een aantal projecten voorgesteld die zouden moeten kunnen leiden tot een projectaanvraag bij het TeTra-fonds in 2005. Dit is dan ook een warme oproep aan alle geïnteresseerden om eraan mee te werken. Hierbij een beknopte voorstelling van de vier projectvoorstellen: stuur mij onverwijld
47
Hermes 1/3 – juni 2004
een e-mailberichtje indien je er iets aantreft waaraan je graag wil meewerken.
1. INSTROOMKARAKTERISTIEKEN Het E-LEREN streeft in de eerste plaats een kwaliteitsverbetering van het onderwijs na. Belangrijke elementen in de context van het e-leren zijn de digitale leeromgeving en de digitale (of elektronische) portfolio. Deze instrumenten moeten de mogelijkheid creëren om een betere individuele trajectbegeleiding tot stand te brengen. Om het af te leggen leertraject te bepalen is het van het grootste belang om een goed inzicht te hebben in de voorkennis van de lerende. Dit houdt in dat voor elke opleiding zou moeten worden bepaald welke voorkennis wenselijk is, dat er instrumenten moeten worden ontwikkeld om voorkennis te meten, en, ten derde, dat er strategieën moeten worden ontwikkeld om op grond van de gemeten resultaten te komen tot optimalisering van onderwijsontwikkeling. Samenvatting In de eerste fase van het project worden door de docententeams voorkennisprofielen opgesteld voor de onderscheiden kennisdomeinen die tot het curriculum behoren. Het onderzoek zal in de eerste plaats moeten worden toegespitst op de ontwikkeling van de methodes, criteria, strategieën en technologieën die in deze fase nodig zijn. De voorkennisprofielen die zo worden opgesteld voor de geselecteerde kennisdomeinen dienen dan als vertrekpunt voor het ontwerpen van de leerinhoud. In de tweede fase wordt er een toetsinstrument ontwikkeld waarmee aan de hand van opleidingsspecifieke topics voor de betrokken domeinen elektronisch bij eerstejaars de verwachte kennis en vaardigheden kunnen worden gemeten. Het resultaat van deze meting heeft een dubbele functie: enerzijds kan het een middel zijn om specifieke leer- of bijscholingstrajecten te ontwerpen (derde fase), anderzijds bezorgt het aan de betrokken onderwijsteams relevante feedback in verband met de in de eerste fase opgestelde voorkennisprofielen (terug naar eerste fase).
›
In de derde fase worden strategieën ontwikkeld voor de aanpassing en verbetering van het algemene onderwijsontwikkelingsplan, en de specifieke bijdragen van docententeams tot het didactisch handelen. De modaliteiten daarvoor kunnen nog een verschillende impact hebben; zo kan het resultaat van een voorkennismeting leiden tot: - doorverwijzing naar een bepaald punt in het leertraject; - remediëring en propedeuse; - aanpassing van het studieadvies. Concrete eindproducten De voorkennisprofielen voor de verschillende leerdomeinen, de voorkennistoetsen en de technologie voor elektronische verwerking; strategieën voor remediëring van probleemgebieden in de overgang van SO naar HO TeTra-relevantie Door het generieke karakter van de gebruikte technologie en de ontwikkelde strategie kunnen deze ook toegepast worden in andere didactische contexten, b.v. bij in-service- en in-housetraining in bedrijven, vocational training in contexten van arbeidsbemiddeling, enz.
2. INTERNETCORPUS Gedurende enkele jaren al wordt door onze studenten materiaal verzameld voor een uitgebreid meertalig internetcorpus. Zij verzamelen en gebruiken dit materiaal in het kader van de reeks corpustaalkundige oefeningen die zij moeten maken in het college Taal en Computer. Het door hen verzamelde basismateriaal is het uitgangspunt voor deze studie. Het internetcorpus is samengesteld uit documenten in vijf talen: Duits, Frans, Italiaans, Russisch en Spaans, geselecteerd uit het WWW. Zij bestrijken een gestratificeerd staal rond specifieke topics. Op die manier ontstaan er uiteraard talrijke concrete onderzoeksmogelijkheden: corpus-based translation, subtaalonderzoek, corpusonderzoek, enz.
48
Hermes 1/3 – juni 2004
Samenvatting In de aanloopfase van het project project voert het onderzoeksteam de volgende taken uit: - aanvulling van het corpus; - editie van de verzamelde documenten; - basisverwerking (woordenlijsten, frequentielijsten, enz.); - vergelijking. In een tweede fase worden de beschikbare Internetdocumenten vertaald met Systran. Op grond van de analyse van de verkregen vertalingen en een vergelijking met de in fase 1 verkregen informatiestructuur worden elementen gezocht voor de optimalisering van het vertaalresultaat. De gewenste aanpassingen en verbeteringen kunnen een verschillende impact hebben: - het aanpassen van bepaalde parameters in het automatisch vertaalproces (b.v. andere glossaria, introductie van bepaalde globale variabelen, enz.); - aanvulling van werkbestanden (b.v. aanvulling terminologische lijsten, woordenboeken, enz.); - formulering van aanpassingen in en rond het MT-systeem zelf (plug-ins, add-ons, enz.). Concrete eindproducten Verbeterde woordenboeken en terminologische data, de toevoegingen en verbeteringen aan het MT-systeem, de teststrategieën voor de evaluaties van automatische vertalingen. De technologie voor automatische lokalisatie van Internetpublicaties voor e-commerce. TeTra-relevantie De ontwikkelde technieken en producten zijn onmiddellijk inzetbaar bij bedrijven die hun aanwezigheid op het Internet willen optimaliseren.
3. AUTOMATISCHE LOKALISATIE COMMERCE
EN
E-
bedrijven die vertaalsoftware ontwikkelen, o.m. E-DEO, dat in België SYSTRAN verdeelt. Bij de bedrijven is er ook een toenemende belangstelling voor automatische vertaling. Bedrijven die e-commerce als kernactiviteit willen ontwikkelen vinden de lokalisatieproblematiek b.v. van groot belang. Daar het aanbod via het Internet voortdurend wil inspelen op de actualiteit, en dus moet worden aangepast, kan MT een substantiële factor worden die bijdraagt tot het succes van e-commerce-projecten. Samenvatting In de aanloopfase van het project wordt door het onderzoeksteam een representatief staal verzameld van meertalig e-commerce-materiaal (websites, e-mail, discussiegroepen) op het Internet. Er wordt een gegevensstructuur ontwikkeld voor de opslag van de informatie, en ook een model van de informatie die uit de beschikbare gegevens kan worden geëxtrapoleerd. Daarbij kunnen allerlei technieken gebruikt worden: kwantificatie en statistiek, General Problem Solving (GPS), parsing, tagging, enz. In een tweede fase worden de beschikbare Internetdocumenten vertaald met Systran. Op grond van de analyse van de verkregen vertalingen, en een vergelijking met de in fase 1 verkregen informatiestructuur worden elementen gezocht voor de optimalisering van het vertaalresultaat. De gewenste aanpassingen en verbeteringen kunnen een verschillende impact hebben: - de aanpassing van bepaalde parameters in het automatisch vertaalproces (b.v. andere glossaria, introductie van bepaalde globale variabelen, enz.); - de aanvulling van werkbestanden (b.v. aanvulling terminologische lijsten, woordenboeken, enz.); - de formulering van aanpassingen in en rond het MT-systeem zelf (plug-ins, add-ons, enz.) Concrete eindproducten
Het automatisch vertaalsysteem SYSTRAN is geïnstalleerd op het computernetwerk en er groeit samenwerking met
›
Verbeterde woordenboeken en terminologische data, de toevoegingen en verbeteringen aan het MT-systeem, de teststrategieën voor de
49
Hermes 1/3 – juni 2004
evaluaties van automatische vertalingen. De technologie voor automatische lokalisatie van Internetpublicaties voor e-commerce. TeTra-relevantie De ontwikkelde technieken en producten zijn onmiddellijk inzetbaar voor bedrijven die hun aanwezigheid op het Internet willen optimaliseren.
4. MEERTALIGE CONSULTATIE INFORMATIEBRONNEN
VAN
Het opzoeken van informatie in informatiedragers is een van de belangrijkste activiteiten in talrijke domeinen van het economische leven. Het opzoeken van informatie, doorgaans informatie-extractie genoemd, kan op allerlei manieren gebeuren: consultatie van (meertalige) documentdatabanken, opzoekwerk in relationele databanken door middel van een query-taal als SQL, zoeken op het Internet met een zoekrobot, enz. De mogelijkheid om systematisch gebruik te maken van natuurlijke taal bij informatieextractie is een oude droom die in vervulling stilaan in vervulling gaat: query-talen worden uitgerust met intelligente front-ends, de zogenaamde Intelligent Interfaces, waarmee databanken in een (deelverzameling van een) natuurlijke taal kunnen worden bevraagd. Men kan ook denken aan de zoektechnieken die gebruikt worden op het Internet: het intypen van een zoekterm resulteert in het opzoeken van de webpagina’s waar de zoekterm aanwezig is. Dat is toch het principe. Het grootste probleem is een gevolg van de eentaligheid van de zoekopdracht. De zoekterm wordt opgegeven in een bepaalde taal, en bijgevolg zoekt de robot slechts naar de pagina’s in die taal. Er is echter geen enkele reden waarom men geen informatie zou willen in een andere taal. Voorbeeld: iemand zoekt informatie over het regenwoud. Bij de klassieke zoekmachine krijg je met deze term alleen toegang tot documenten in het Nederlands. Door de zoekmachine te koppelen aan een vertaalmachine kunnen ook documenten opgespoord worden in andere talen (rain forest, forêt tropicale, tropischer Regenwald, foresta pluviale, selva tropical, enz.) Een beetje wat Eurodicautom
›
is voor de terminologie dus, maar dan voor information extraction/retrieval. Samenvatting Eerste fase: onderzoek op welke plaats in het schema de vertaalmachine het beste past: wordt de zoekterm vertaald (risico op grotere foutenmarge) of de documenten waarin gezocht wordt (veel omslachtiger voorbereiding en complexere indexering)? Dit onderzoek gebeurt het best empirisch. Definitie van een vertaal- en zoekstrategie. Tweede fase: specificatie van de vertaalmachine; met integratie van statistische weging. Derde fase: implementatie en experiment, opbouw meertalige indexen. Concreet eindproduct Een meertalige zoekmachine. TeTra-relevantie De ontwikkelde technieken en producten zijn onmiddellijk inzetbaar voor bedrijven die van meertalige zoekrobotten gebruik willen maken.
Decretaal gezien wordt van ons verwacht dat wij ons engageren in wetenschappelijk onderzoek. De subsidiëringmogelijkheden via het TeTrafonds vormen een degelijke basis voor nuttige, interessante onderzoeksprojecten die verrijkend kunnen zijn voor ons onderwijs. Alle geïnteresseerden zijn bijgevolg erg welkom in de DOG Taal en Computer. DG
50
Hermes 1/3 – juni 2004
Recensies READINGS IN MACHINE TRANSLATION Sergei Nirenburg, Harold Somers, Yorick Wilks, eds. (2003) A Bradford Book, MIT Press
D
e automatische vertaling is een bijzonder jonge wetenschap; ze heeft net haar vijftigste verjaardag gevierd. Anderzijds is ze binnen het ruimere domein van de computerlinguïstiek net een van de oudste disciplines. Daarom kunnen we de heerlijke anthologie Readings in Machine Translation beschouwen als een passend verjaardagscadeau, niet zozeer een leerboek, wel een leesboek, met talrijke bijdragen die erg invloedrijk zijn geweest in de ontwikkeling van de MT naar volwassenheid. Bovendien is dit een uitzonderlijk boek omdat de samenstellers geen moeite hebben gespaard om een aantal erg belangrijke maar bijzonder moeilijk te vinden publicaties terug te zoeken. Het werk is ingedeeld in drie grote onderdelen: (1) historische documenten, met een aantal erg belangrijke publicaties uit de vroegste geschiedenis van de MT; (2) theoretische en methodologische vraagstukken en (3) systeemontwerp. Beschrijvingen van individuele automatische vertaalsystemen zijn er niet in opgenomen. In het eerste deel, Historical, treffen we de grote mijlpalen aan uit de vroege geschiedenis van de MT: het belangrijke Translation memorandum van een enthousiaste Warren Weaver, Mechanical Definition of Meaning van Erwin Reiffler, en uiteraard ook het beroemde ‘pen in the box’-artikel van de kritische Yehoshua Bar-Hillel (The Present Status of Automatic Translation of Languages). Natuurlijk mag in dit deel ook het beruchte ALPAC-rapport niet ontbreken. Dit historische deel van het boek lijkt vooral verdienstelijk omdat het ons veel inzicht verschaft in de overtuigingen, inzichten, doelstellingen, kortom de gedachtewereld van de vroegste MT-pioniers. Het toont ook mooi aan dat MT in de eerste generatie wel degelijk steunde op taalkundige inzichten, en dat het initiatief niet uitsluitend uitging van wiskundigen, informatici of systeemingenieurs met een geringe
›
belangstelling voor de taalkundige problematiek, zoals wel eens gesteld wordt. Uit de lectuur van het eerste deel blijkt maar al te goed dat de MTprotagonisten wel degelijk mee waren met de linguïstische trends van hun tijd. Wel aantoonbaar is dat zij allemaal pragmatici waren, eerder dan theoretici: resultaat behalen, een werkend MT-systeem produceren was belangrijker dan de zuiverheid van de leer.
Hiermee komen we bij een elementair kenmerk van dit eerste deel: het is vooral een degelijk overzicht van de linguïstische eigenschappen en mechanismen waar de vroegste MT-systemen op steunden. In tegenstelling tot wat de titel suggereert is het geen historisch overzicht. Wie de vroegste geschiedenis van de MT beter wil leren kennen is aangewezen op andere bronnen. Wie echter inzicht zoekt in de taalkundige vijver waaruit de pioniers hebben geput, krijgt hier een schat aan (elders moeilijk te vinden) historisch materiaal aangeboden. Het tweede deel, Theoretical and Methodological Issues, geeft een mooi overzicht van de wetenschappelijke discussies die de laatste 25 jaar gewoed hebben in verband met de eigenschappen en kenmerken van MTsystemen: de rol van kennis, MT-representatie, de rol van de linguïstiek, de plaats van subtalen, het verschil tussen MAHT en MT, enz. We vinden er interessante bijdragen van o.a. Martin Kay over de interactie tussen mens en machine in MT (The Proper Place of Men and Machines in Language Translation), Jan Landsbergen (Montague Grammar and Machine Translation) over Rosetta, een van de erg zeldzame MT-systemen die opgebouwd zijn rond een taalkundige theorie, Christian Boitet over transfer-en interlingua-
51
Hermes 1/3 – juni 2004
systemen (Pros and Cons of the Pivot and Transfer Approaches in Multilingual Machine Translation), en Yorick Wilks over de sturende kracht van analyse en generatie (Where Am I Coming From: The Reversibility of Analysis and Generation in Natural Language Processing). Een essentieel onderdeel, System Design, ten slotte, toont mooi aan dat mislukkingen nooit totaal zijn, dat ook de ergste flops iets kunnen opleveren. Een voorbeeld hiervan is het GATsysteem, een voorouder van SYSTRAN – wellicht het meest succesvolle commerciële systeem vandaag, hoewel niemand begrijpt hoe dat kan – waar we de eerste voorbeelden aantreffen van een strikte scheiding tussen algoritmen en gegevens (Michael Zarechnak, Three Levels of Linguistic Analysis in Machine Translation). Of EUROTRA, zonder twijfel het grootste en duurste MT-project ooit uitgevoerd, en een enorme teleurstelling in termen van behaalde resultaten. Het spreekt voor zich dat Bernard Vaucquois hier niet mocht ontbreken; in zijn artikel, Automatic Translation – A Survey of Different Approaches, werden voor het eerst (de lezing werd gehouden op COLING 76) een aantal sleutelbegrippen aangebracht: het onderscheid tussen eerste en tweede generatie, de beroemde omgekeerde piramide; de rol van kunstmatige intelligentie en semantiek, enz. Het is duidelijk dat dit boek een must is voor eenieder die actief wil zijn in MT. Het is echter geen leerboek, en evenmin een historisch overzicht, ofschoon alle gepubliceerde teksten minstens 10 jaar of ouder zijn (het oudste is waarschijnlijk dat van Warren Weaver, van 1949). De auteurs hadden zich immers tot doel gesteld om publicaties bij elkaar te brengen die
een historische betekenis hebben voor de MT. Vanzelfsprekend is dat onmogelijk in te schatten voor de publicaties van de laatste 10, 15 jaar. Alle grote thema’s komen er aan bod: het onderscheid tussen machinevertaling en CAT (computer assisted translation), interlinguasystemen, transfer, subtalen, preeditie, gecontroleerde invoer, het verband tussen taalkundige problematiek en vertaalproblematiek, Montague-grammatica, statistische benaderingen, kunstmatige intelligentie, enz. Het boek moet dus eerder beschouwd worden als een klassieker: wie zich voor MT interesseert moet dit boek tot zich genomen hebben. Is dit dan het volmaakte werk over MT? Neen. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de teksten wat de schrijfstijl, de moeilijkheidsgraad, de technische complexiteit en de vormende waarde betreft. Alle geselecteerde documenten verdienen zeker hun plaats in dit werk. De auteurs hadden natuurlijk nog meer klassieke teksten in de bundel kunnen opnemen. Het is jammer dat alleen werk is gekozen dat in het Engels werd gepubliceerd. Zoals helaas toch al te vaak het geval is bij Engelstalige wetenschappers blijft de wereld zoals die gezien wordt door de Fransen, de Russen, de Duitsers, de Japanners, enz., een gesloten boek, ondanks MT. Gelukkig maar dat hun niet-Engelse collega’s niet opzien tegen de moeite hun ideeën in het Engels te formuleren. Maar alles wat in een andere taal dan het Engels werd gepubliceerd, is jammer genoeg bedreigd met de absolute vergetelheid. DG
iedereen die in het fenomeen van de beëdigde vertaling geïnteresseerd is.
TRANSLATING OFFICIAL DOCUMENTS Mayoral Asensio, R. (2003) Manchester, St. Jerome
I
n de serie Translation Practices Explained verscheen in 2003 het werk Translating Official Documents van Roberto Mayoral Asensio (Universidad de Granada). De publicatie zou niet mogen ontbreken op de nachtkastjes van de volgende categorieën: studenten die het vak ‘Vertaling van juridische en administratieve teksten’ volgen; docenten (met of zonder praktijkervaring) die hun eigen vertaalwerk aan het model van een ervaren collega willen toetsen;
›
De auteur probeert de beëdigde vertaling in te passen in de typologie van de Skopos-groep (hoofdstuk 6). De vertaling wordt als geslaagd beschouwd als ze aanvaardbaar is en echt ‘werkt’ voor alle betrokken partijen (de klant, de overheidsinstanties voor wie de vertaling bestemd is, enz.) én ook nog eens waarheidsgetrouw is. Kortom: de kwadratuur van de cirkel. Vaak komt de beëdigd vertaler immers tussen twee vuren te staan. Soms eist de klant van hem dat hij de waarheid verbloemt of verkracht (door b.v. academische dossiers enigszins op te poetsen). De instellingen voor
52
Hermes 1/3 – juni 2004
wie de vertaling bestemd is (meestal overheidsinstanties) verwachten dan weer een zeer ‘letterlijke’vertaling, terwijl de vertaler zich vaak geroepen voelt om als bruggenbouwer te fungeren, en culturele en institutionele elementen uit te leggen. In de woorden van Mayoral (2003, 12): ‘An intercultural translator cannot imagine fidelity without an explanation; the recipient of the translation cannot imagine fidelity without literalism; the client does not care much about fidelity if their [sic] validation goals are achieved.’ De beëdigde vertaling wordt doorgaans gerangschikt in de klasse van de ‘documentary translation’(Nord) of ‘overt translation’(House). Vertalers die geen risico’s willen lopen, vallen terug op een standaardstrategie (‘translation by default’, pp. 41-43): ze kiezen voor een sterk brontekstgerichte aanpak, voegen niets toe en laten niets weg (ze vertalen en/of beschrijven alles wat op het origineel staat), leggen culturele of institutionele elementen niet uit, nemen de structuur en het formaat van het origineel over. In het uitgebreide hoofdstuk 7 overloopt de auteur de belangrijkste praktische problemen (de behandeling van eigennamen en namen van instellingen, typografische conventies, het probleem van de onleesbaarheid van de tekst en/of stempels, de geijkte formules van de beëdigde vertaling, enz.) en stelt hij telkens een ‘standaardoplossing’ voor. Een goudmijn voor angsthazen en regelzoekers, dat hoofdstuk 7.
Mayoral lijkt niet onverdeeld gelukkig te zijn met de ‘standaardaanpak’. De heersende vertaalnormen mogen niet als een onaantastbaar gegeven beschouwd worden; er is daarentegen een nietzscheaans genealogisch onderzoek nodig. Een uitspraak uit de postkoloniale theorie is ook hier van toepassing: ‘This sort of history helps translators to place translation norms in a larger perspective, to see them as part of a larger historical whole – and thus, possibly, to venture beyond them in appropriate contexts, to expand their repertoire of translation methods beyond the narrow scope prescribed by a rigid
›
mainstream tradition’ (Robinson 1997, 47-48). Er valt wel degelijk aan de ‘translation by default’ te tornen: meesterlijke ingrepen van de waaghalzen onder de vertalers kunnen voor interessante verschuivingen zorgen. De vertaler die zich plooit naar de verwachtingspatronen van de samenleving levert immers vaak een opake tekst af. De auteur illustreert dit aan de hand van interessante voorbeelden uit zijn eigen vertaalwerk voor Pakistaanse immigranten. Door de culturele en religieuze context ontbreken in Pakistaanse geboorteaktes gegevens over de moeder, terwijl de Spaanse autoriteiten eisen dat deze informatie wordt verstrekt. In de Pakistaanse documenten komen dan weer elementen voor die voor de Spaanse overheid irrelevant zijn, b.v. informatie over het ras of de kaste. Een louter brontekstgerichte vertaling biedt hier geen soelaas. De auteur introduceert ook het concept ‘virtueel document’(p. 30-32): ‘a non-existent document derived from the union of a blank form and the particulars of an event, or the document as it would have been written originally had the particulars been known’. M.a.w.: hij pleit ervoor om in een beëdigde vertaling de niet-ingevulde hokjes van het originele formulier en de – soms zeer uitgebreide – instructies voor de invuller niet over te nemen. Deze gegevens zijn voor het doelpubliek toch niet relevant; de vertaler mag de prijs van zijn werk ook niet nodeloos opdrijven. Het boek van Mayoral bevat een interessante bibliografie, een lijst met nuttige internetkoppelingen, een appendix met originele (Engelstalige) documenten, en per hoofdstuk ook een aantal suggesties voor oefeningen. De auteur is gespecialiseerd in de vertaling van het Engels in het Spaans, maar zijn reflectie is zo geformuleerd dat ook lezers met andere talencombinaties aan hun trekken komen (al wijst Mayoral er in hoofdstuk 2 op dat het begrip ‘beëdigde vertaling’ in verschillende landen op een andere manier kan worden ingevuld). Telkens als er een Spaanse vertaling wordt geciteerd, voegt de auteur, om de onwetende massa ter wille te zijn, ook een ‘terugvertaling’ (back-translation) toe: om te tonen hoe hij een Engelse tekst in het Spaans heeft vertaald, serveert hij een Engelse parafrase van het origineel. DM
53
Hermes 1/3 – juni 2004
Mayoral Asensio, R. (2001), (Official) Sworn Translation and its Functions, in Babel, 46, 4, pp. 300331 (toegankelijk via LibriSource). Mayoral Asensio, R. (2003), Translating Official Documents, Manchester, St. Jerome.
Robinson, D. (1997), Translation and Empire. Postcolonial Theories Explained, Manchester, St. Jerome.
KORT GESIGNALEERD
Theory’en vertaling volgens Gutt (Gutt), twee verschillende visies op beleefdheidstheorie (House; Hatim), problemen met thema/remastructuren (Knowles), vooronderstelde kennis of ‘presuppositie’ (Fawcett), ‘deixis’ ofte de verankering van taal in de wereld, zoals in “Ik ben nu hier” (Richardson; Zlateva), impliciete of onzichtbare connectoren (Mason), ‘hedges’(zie Schäffner [p.185] voor een goede woordverklaring), de pragmatische (rituele, emotionele,… ) kracht van verzen in Andromaque (Higgins) en ‘equivalente perlocutie’ of vergelijkbaarheid van betekeniseffecten (Hickey). Sommige talen in dit boek worden weliswaar niet gedoceerd op Vlekho (Hongaars, Arabisch, Bulgaars), maar globaal komen lezers wellicht toch tot nieuwe inzichten, en herkennen ze bepaalde problemen of vinden ze er specifieke benamingen voor. JVD
The Pragmatics of Translation (Series: ‘Topics in Translation Studies’) Ed. Leo Hickey (1998) Multilingual Matters: Clevedon & Philadelphia Nieuw in de Vlekho-bibliotheek. Hickey heeft dit boek over pragmatische componenten in vertaling keurig geredigeerd. Pragmatiek wordt hier aanvaard in de brede zin die Jacob Mey eraan geeft: “the conditions of human language uses as these are determined by the context of society” (geciteerd door Hickey, p.4). De bijdragen gaan over: taalhandelingen en ‘illocutie’ (intentie) in vertaling (Hervey), de werkbaarheid van Grices maximes (relevantie, eerlijkheid, ondubbelzinnigheid, beknoptheid, etc.) voor literaire vertaling (Malmkjaer), ‘Relevance
Life with the Dogs Planning 2004-5
domeinen: de vertaaldidactiek, de literaire vertaling en de vertaaltechnologie. (a) Vertaaldidactiek
DOG Vertaalwetenschap Marieke Delahaye, Nathalie Dupré, Dirk Geens, Danny Masschelein, Colette Storms, Jan Van Coillie, Jeroen Vandaele, Walter Verschueren. De DOG Vertaalwetenschap heeft er zijn eerste werkjaar op zitten. Tijd dus om een blik vooruit te werpen. De geplande activiteiten voor volgend academiejaar kaderen binnen drie grote
›
De leesgroep. De leesgroep, die dit academiejaar op een ruime belangstelling kon bogen, zal een nieuw thema aanboren: de vertaaltheorie en vertaalpraktijk in de dagdagelijkse leeromgeving. Aan de hand van een drietal artikels zal de leesgroep kennis kunnen nemen van een aantal strategieën waarmee vertaaltheorie en vertaalpraktijk in de leeromgeving op een efficiënte wijze kunnen geïntegreerd worden. Het thema wordt aangeboden onder de wat omineuze titel ‘A Marriage of Heaven and Hell’. Belangstellenden die van deelname aan de leesgroep zouden terugschrikken omdat het te veel van hun energie zou vergen, mag ik graag troosten door te verwijzen naar het gelijknamige werk van de Engelse visionaire dichter William Blake, die in betreffend gedicht weet te vertellen dat ‘Energy is eternal delight’. Toch iets om naar uit te kijken?
54
Hermes 1/3 – juni 2004
Markin. Net zoals het afgelopen jaar zullen volgend jaar enkele collega’s het Markinprogramma uitproberen bij het evalueren van hun vertaalvakken. Het is wenselijk om dergelijke proefprojecten tijdig aan een evaluatie te onderwerpen. Daarom zullen de collega’s die Markin hanteren hun ervaringen uitwisselen en kritisch contrasteren met de klassieke, meer holistische, vertaalevaluaties. (b) Literaire vertaling Beckett 2006. Volgend jaar starten de werkzaamheden van een werkgroep die een studiedag of symposium rond Samuel Beckett en/in vertaling zal voorbereiden. Een initiatief in samenwerking met de KUB, UCL en hopelijk de UIA. Iedereen wordt van harte uitgenodigd om een bijdrage te leveren. CELV. Ook het centrum voor Engelstalige letterkunde in Nederlandse vertaling zal een studienamiddag organiseren rond de drie reeds gelanceerde pilootprojecten (Byron, Carlyle en de vroegmodernistische Beckett in Nederlandse vertaling). Lezingen van Tom Toreman, Martine Declercq en ondergetekende, eventueel aangevuld met andere sprekers. (c) Vertaaltechnologie Lokalisatie. Ook de vertaaltechnologie mag volgend jaar niet op het appel ontbreken. De DOG Vertaalwetenschap zal daarvoor de handen in mekaar slaan met de DOG Taal en Computer.
onderzoeksvragen zal leiden. De eerste concrete resultaten zouden kunnen worden verwacht in het academiejaar 2005-6. DOG Taal en didactiek Hilde Catteau, Sophie Debrauwere, Steven Dewallens, Anne Geysens, Liutauras Kazakevicius, Danny Masschelein, Maria Ratinckx, Jan Van Coillie, Jeroen Vandaele, Viviane Van Dessel. De volledige jaarplanning kan worden geraadpleegd op de intranetpagina. Een aantal actiepunten: (a) De lopende projecten (Dafles, ElektraVoc III, Gramática española aplicada, Trampas y Pistas) worden voortgezet. Tot nu toe waren bij elk project één of meerdere collega’s van één vakgroep betrokken. Er zal worden getracht om in 2004-2005 vakgroepoverschrijdend te werken. (b) We streven ernaar om de academische output te vergroten: eindwerken van studenten, publicatie van artikelen en recensies in vaktijdschriften (ITL Review, Foro Hispánico, Romaneske, enz.), publicatie van didactisch materiaal (in boekvorm of on line), actieve deelname aan congressen. (c) We mikken op een nauwe samenwerking met partnerinstellingen in binnen- en buitenland. (d) We proberen een totaalconcept uit te werken voor onze taalopleiding. Het Common European Framework of Reference for Languages is daarbij een richtsnoer.
DOG Tolkwetenschap Giovanni Bevilacqua, Ingrid Bollaerts, Marieke Delahaye, Katrien Lannoy, Filip Noé, Maria Ratinckx, Erik Uytterhoeven, Fred Van Besien. Empirisch onderzoek i.v.m. tolken. Uit gesprekken met o.a. de gelijknamige DOG in Lessius is gebleken dat er ruime belangstelling bestaat voor empirisch onderzoek in verband met het tolken. De bedoeling is om zo vlug mogelijk ‘levend’ materiaal (tolkprestaties van professionele tolken) te verzamelen en die in de loop van volgend academiejaar te transcriberen en te analyseren. Het onderzoeksdoel wordt met opzet niet vooraf bepaald – er wordt eerder van uitgegaan dat de confrontatie met en de analyse van het materiaal vanzelf tot hypothesen en
›
55
Hermes 1/3 – juni 2004
Aan dit nummer werkten mee: Johan De Schryver, Dirk Geens, Isabelle Peeters, Erik Uytterhoeven, Jan Van Coillie, Jeroen Vandaele, Lieve Van Espen; Danny Masschelein & Walter Verschueren (eindredactie) Hermes 2.1 zal verschijnen eind november 2004; alle ideeën, kritische reacties en bijdragen zijn welkom op
[email protected].
›
56