Hermes 3/2 – juni 2006
Hermes Mededelingenblad van de onderzoeksgroepen van het departement toegepaste taalkunde
Woord vooraf Ludo Teeuwen
O
ndanks alle verleidingen van het moderne bestaan – waaronder Rock Werchter, de Wereldbeker voetbal, tennis in Wimbledon, de Ronde van Frankrijk en de lange, warme zomerdagen – zijn we er als departement eens te meer in geslaagd om voor u een Hermes-nummer boordevol informatie bijeen te schrijven. We ronden het academiejaar af – en wat komt zo’n einde van een jaar toch altijd weer met een schok, plots, als een voldongen feit – met onder andere aandacht voor de taal én de palmbomen van Aruba, waarmee de wetenschappelijke verdieping zich toch ook een beetje laat verleiden tot dromen over “sea, sand and sun”.
been te zetten. CRISSP is een speeltuin voor taalkundigen van diverse pluimage maar met een voorkeur voor de formele linguïstiek. Klinkt dit voorwoord misschien wat te frivool? Dat zou dan best te maken kunnen hebben met Ortega y Gasset en zijn bespiegelingen over het golfspel en het wezen van de vrouw. Frivoliteit als compensatie voor wetenschappelijke ernst. Zo behouden we ons mentale evenwicht. Wij wensen u veel leesplezier, maar niet vooraleer ik vanuit mijn functie als departementshoofd mijn waardering en dank heb uitgesproken voor het vele werk van toegewijde collega’s die ons departement ook wetenschappelijk “in the picture” hebben gebracht.
Helemaal nieuw is CRISSP. Het klinkt een beetje als reclame voor een gezonde ontbijtreep of een smakelijk tussendoortje, maar dat is puur om ons op het verkeerde
Blikvanger the lexicon and in syntax” dus. In dit stukje wordt eerst dat onderwerp even toegelicht. Vervolgens wordt het onderzoekscentrum voorgesteld dat de workshop heeft georganiseerd.
Brussels Conference on Generative Linguistics (BCGL1) Center for Research in Syntax, Semantics and Phonology (CRISSP) KUB/Vlekho, 8 & 9 juni 2006
Quantification in the Lexicon and in Syntax
O
(1) Iets is vergankelijk (2) Alles is vergankelijk
p 8 en 9 juni 2006 had de eerste “Brussels Conference on Generative Linguistics” (BCGL1) plaats, een gezamenlijk initiatief van het departement toegepaste taalkunde van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst (campus Vlekho) en de Katholieke Universiteit Brussel. De onderzoeksobjecten van deze workshop waren hoeveelheidswoorden (kwantoren) en de syntactische constructies waarin ze optreden, “quantification in
De cursieve woorden in deze zinnen zijn kwantoren. Het verschil tussen beide is doorgaans inderdaad een kwantitatief verschil (tenzij de verzameling waarnaar verwezen wordt leeg is of slechts één element bevat). De eerste uitspraak is toegespitst op een bijzonder geval (particulier), de tweede uitspraak is algemeen (universeel).
\
19
Hermes 3/2 – juni 2006
Taalonderzoek heeft tot de vaststelling geleid dat kwantoren in alle natuurlijke talen voorkomen. Maar als je probeert om deze twee affirmatieve kwantoren negatief te maken, duikt er in het Nederlands plots een opvallend verschil op:
(Centre National de Recherche Scientifique, Paris), een expert in het getallenonderzoek. Hij sprak over de taal van een volk uit het Amazonegebied in Brazilië, de Mundurukú, die maar een heel beperkte woordenschat van getalwoorden hebben, in wezen niet meer dan woorden voor één, twee, drie, vier en vijf. Bovendien zijn uitspraken over hoeveelheden nagenoeg steeds approximatief. Pica betoogde dat het verschil tussen de Mundurukú en tellende westerlingen niet eenzijdig mag worden uitgelegd als het ontbreken van telwoorden boven vijf bij hen, maar net zo goed als het ontbreken van een ontwikkeld approximatief-navigationeel systeem in onze cultuur.
(3) N-iets is vergankelijk (4) *N-alles is vergankelijk Van het particulier-affirmatieve iets kan je in het Nederlands en een heleboel andere talen moeiteloos het universeel-negatieve niets maken, maar als je iets soortgelijks probeert te doen voor het universeel-affirmatieve alles, zit je ineens opgezadeld met een niet-bestaand element nalles (het sterretje geeft aan dat het woord niet voorkomt in natuurlijke taal). Deze lexicale kwestie kwam in een aantal lezingen aan de orde, o.m. die van Pieter A.M. Seuren (Max Planck, Nijmegen) en van Crit Cremers & Dany Jaspers (Universiteit Leiden/Vlekho).
De lezing van Malte Zimmerman (HumboldtUniversität zu Berlin) mikte heel precies in de roos van het congresonderwerp: Malte behandelde zowel kwantificatie van syntactische aard als van lexicale aard op basis van een analyse van kwantoren in het Hausa, een Afrikaanse taal die in Niger en Nigeria wordt gesproken.
Niet alleen het vrij systematisch ontbreken van bepaalde negatieve kwantoren wijst op een complexe band tussen kwantoren en negatie, maar ook het door Ton Van der Wouden (Universiteit Leiden) besproken bestaan van verschillende soorten negatie (negative concord, emphatic multiple negation, litotes, enz.) en contrastieve verschillen zoals de door Jenny Doetjes geanalyseerde contrasten tussen de Franse negatieve kwantor ni en zijn tegenhangers in een aantal andere talen – het Engelse nor, het Nederlandse noch, enz. Albert Oosterhof (Ugent) had het over generische kwantificatie en verschillen tussen standaardtaal en dialecten in dat opzicht: (1a) (1b)
De mollen zijn blind. (standaardtaal: OK; vele dialecten: *) Mollen zijn blind (standaardtaal: OK; dialecten: OK)
Hij betoogde dat de lexicaal-semantische aard van het telbare naamwoord (mol vs. Chinezen) een grote rol speelt en voor wisselende grammaticaliteitsoordelen kan zorgen: (2a) (2b)
Dr. Malte Zimmerman (Berlijn) en keynote speaker Prof. Dr. Anna Szabolcsi (New York University)
De Chinezen eten met stokjes. (standaardtaal: OK; dialecten: OK) Chinezen eten met stokjes. (standaardtaal: OK; dialecten: OK)
Maar kwantificatie komt niet alleen voor in het systeem van de naamwoorden. Zo had Joost Zwarts (Radboud Universiteit Nijmegen) het over existentiële en universele kwantificatie van paden die door voorzetsels worden uitgedrukt. Zo is de volgende zin dubbelzinnig:
Een bijzonder interessant aspect van nominale kwantificatie werd aangebracht door Pierre Pica
\
20
Hermes 3/2 – juni 2006
(8) (3)
Hij liep door het bos (9)
Hij kan uitdrukken dat de hele lengte van het pad zich in het bos bevindt (universele kwantificatie) of dat slechts een deel van het afgelegde traject (existentiële kwantificatie) zich in het bos situeert en een deel daarbuiten.
In (9) werpt de kwantificerende uitdrukking tussen vierkanthaken een barrière op voor de relatie tussen de twee onderstreepte vraagwoordconstituenten. Daardoor is de zin ongrammaticaal. Dit is maar één voorbeeld van een zgn. interventie-effect. Szabolcsi zette de verschillende types interventie op een rijtje ging na of er een bestaande theorie is die een omvattende verklaring biedt voor al die feiten.
Hans Smessaert (KU Leuven) ontleedde kwantificatie in het domein van het werkwoord, meer bepaald Nederlandse bijwoordelijke bepalingen van het type nog niet, al, nog en niet meer, die imperfectieve aspectuele eigenschappen van het werkwoord uitdrukken. Ze meten meer bepaald het interval tussen een temporeel referentiepunt en het begin- of eindpunt van een door het predikaat uitgedrukte situatie: (4) (5) (6) (7)
Which cat did [every boy] introduce to which dog? *Which dog did [every boy] introduce which cat to?
De toegepaste lezing van de workshop, ten slotte, was die van Crit Cremers (Universiteit Leiden). Hij stelde de automatische ontleder Delilah voor en gaf aan hoe dat programma omgaat met kwantorwoordgroepen.
Marie is (lang) nog (lang/altijd) niet in de tuin Jan is al (lang) in de tuin Piet is nog (altijd) in de tuin Mientje is niet (langer) meer in de tuin.
Samengevat: de “Brussels Conference on Generative Linguistics” zorgde voor een vruchtbare interactie en een interessante discussie tussen specialisten die allen werkzaam zijn op het domein van kwantificatie. Zowel de raakvlakken als de verschillen tussen hun invalshoeken, onderzoeksopzet, methodologie en/of feitenbakens gaven aanleiding tot vergelijking en diepgaande bevraging.
In (4) bevindt het temporele referentiepunt zich nog voor het begin van de in de tuin-situatie, in (5) bevindt het zich voorbij het begin van die situatie, in (6) voor het einde van de in de tuinsituatie, in (7) voorbij dat einde. De vraag die Smessaert behandelde, is op welke plaats je constituenten zoals lang, altijd kan invoegen en welke andere woorden en woordgroepen op die plaatsen kunnen voorkomen.
Center for Research in Syntax, Semantics and Phonology In de marge van het congres werd het Center for Research in Syntax, Semantics and Phonology (www.crissp.be) voorgesteld. Het CRISSP werd in maart opgericht door een groep linguïsten van de Katholieke Universiteit Brussel en de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst, campus Vlekho. Het zwaartepunt ligt bij syntaxis en semantiek, maar onderzoekers die zich hebben gespecialiseerd in morfologie, fonologie, taalverwerving en gerelateerde domeinen zoals logica, language processing, cognitieve wetenschappen en computerwetenschappen vinden ook hun plaats in het centrum. Eigenlijk was BCGL1 de eerste grote activiteit die door het CRISSP werd opgezet. Maar nieuwe bijeenkomsten kondigen zich al aan: CRISSP wordt gastheer voor het vijftiende ConSOLE-colloquium (januari 2007) van de Student Organisation of Linguistics in Europe (SOLE). SOLE beoogt om het contact en de samenwerking te bevorderen tussen PhD-
Anna Szabolcsi (New York University)
Keynote speaker van het congres was Anna Szabolcsi (New York University), die de bestaande theorievorming over contrasten als het volgende besprak:
\
21
Hermes 3/2 – juni 2006
studenten in de generatieve linguïstiek in Europa en over de hele wereld. Door de organisatie van Console in Brussel wordt aan CRISSP-leden de gelegenheid geboden om kennis te maken en in discussie te treden met jong internationaal talent in het domein van de generatieve taalkunde.
Het CRISSP zet de lange Brusselse traditie verder van onderzoek in de formele linguïstiek. Het zorgt meer bepaald voor de opvolging van het CODOC (Contact- en documentatiecentrum voor Vlaamse linguïsten) dat eind jaren 70 werd opgericht aan de Katholieke Universiteit Brussel.
Buiten congresorganisaties worden er in CRISSP-verband op korte termijn twee lezingenreeksen georganiseerd. Tijdens de eerste kunnen de leden hun onderzoek voorstellen en in discussie treden met andere onderzoekers. Tijdens de tweede zullen sprekers van andere universiteiten hun wetenschappelijk werk in Brussel komen voorstellen. Op iets langere termijn zal een reeks opgestart worden waarin de leden hun werk kunnen publiceren.
DJ
Een vertaler over vertalen Francis Jones Newcastle University 16 maart 2006 Lessius Antwerpen / Vlekho Brussel
F
rancis Jones doceert vertaalwetenschap aan de universiteit van Newcastle en is bovendien ook een vermaard vertaler van poëzie, voornamelijk Servo-Kroatische, maar ook – en dat is toch wel heel bijzonder – Nederlandse poëzie. In 1994 bracht hij een Engelse bloemlezing van Hans Faverey op de markt (Against the Forgetting) en daarnaast vertaalde hij tal van Nederlandstalige dichters, inclusief een aantal gedichten van Guido Gezelle. Voor zijn verdiensten als vertaler werd Francis Jones in 2005 beloond met de prestigieuze Brockway Prize, een tweejaarlijkse prijs voor poëzievertalers uit het Nederlands, die wordt uitgereikt door het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF)
Hardop vertalen: “Think-aloud”-onderzoek en vertaalprocessen “TAPs” of “Think-Aloud Protocols” vormen, samen met Translog (een “keyboard logging programme” dat de handelingen van de vertaler op het toetsenbord van zijn computer nauwgezet bijhoudt), de twee meest recente ontwikkelingen waarmee vertaalwetenschappers proberen te achterhalen wat zich bij benadering afspeelt in de geest van de vertaler tijdens de vertaalarbeid. Een TAP is in principe niets meer of minder dan de “verbale rapportering” van een vertaler m.b.t. zijn eigen zoektocht naar de oplossing van een gegeven vertaalprobleem. De methode wordt vooral toegepast en verder ontwikkeld in Scandinavië, maar wint gaandeweg ook veld in de Angelsaksische landen.
Francis Jones, die was uitgenodigd op gezamenlijk initiatief van de onderzoeksgroepen vertaalwetenschap van Vlekho Brussel en Lessius Antwerpen, sprak ’s ochtends over het gebruik van “Thinking Aloud Protocols” bij de analyse van het vertaalproces; in de namiddag stelde hij zijn eigen vertaling voor van een aantal gedichten van Guido Gezelle.
\
22
Hermes 3/2 – juni 2006
Jones heeft in Newcastle zijn eigen TAPonderzoekscentrum opgericht, waar vooral wordt gewerkt rond de vertaling van poëzie. Tijdens zijn lezing gaf hij een voorbeeld van een TAP die was opgenomen tijdens zijn eigen Engelse vertaling van een strofe uit een gedicht van de Bosnische dichter Skender Kulenovic (°1910). De bevindingen daarvan werden gecontrasteerd met een aantal geïmproviseerde TAPs (door vertaalstudenten Lessius) op basis van twee korte fragmentjes:
oorspronkelijke tekst wordt “herdacht” of “herbeeld”. Een stukje aanbevolen lectuur voor wie meer wil te weten komen over TAPs: Bernardini, S. (2001), Think-Aloud Protocols in Translation Research, Target 13/2, pp. 241-263. Jääskeläinen, R. (1998), Think-Aloud Protocols, in: Baker, M. (ed.), Routledge Encyclopaedia of Translation Studies, Londen, Routledge, pp. 265-269.
And now all’s dark and the first rains Splatter at the window panes (Tony Harrison)
---------- (2002), Think-Aloud Protocol Studies into Translation: An Annotated Bibliography, Target 14/1, pp. 107-136.
De vlaamsche tale is wonder zoet Voor die heur geen geweld en doet (Guido Gezelle)
Jones, F.R. (2006), Unlocking the Black Box: Researching Poetry Translation Processes, in Perteghella, M. & E. Loffredo (red.), Translation and Creativity: Perspectives on Creative Writing and Translation Studies, Londen, Continuum.
Een heel nuttig experiment om zelf een keer uit te proberen: het is een moeilijke en confronterende oefening die in al haar eenvoud noopt tot een ontwapenende eerlijkheid en bescheidenheid.
Séguinot, C. (1996), Some Thoughts about ThinkAloud Protocols, Target 8/1, pp. 75-95. Tirkkonen-Condit, S. (2002), Process Research: State-of-the-Art and Where to Go Next?, Across Languages and Cultures 3/1, pp. 5-19.
De conclusies van Francis Jones:
- vertalen is een niet-lineair en iteratief proces waarbij de vertaler zich met verschillenden dingen tegelijkertijd bezighoudt: het is een perfect voorbeeld van “multi-tasking”; - studenten hebben de neiging om heel veel tijd te besteden aan woordenschat en grammatica en vervolgens aan rijm en ritme; “professionals” kijken eerder naar globale tekstkenmerken (samenhang, zinsverband) en hebben een min of meer omlijnde visie op de doeltekst;
West-Vlaams = Yorkshire? Guido Gezelle en de problematiek van dialectvertalingen
- professionele vertalers komen niet minder problemen tegen dan studenten; ze vertalen ook niet sneller en de resultaten van diverse professionele vertalers kunnen ook al eens grondig van elkaar verschillen.
De vertaalgeschiedenis van Guido Gezelle is, zoals dat een nationaal en nog immer spraakmakend monument past, lang en bijzonder rijk gevuld. Tot op heden zijn er meer dan tachtig publicaties bekend waarin vertalingen van Gezelles werk verschenen. Veelal zijn dat anthologieën in een zeer uitgebreide waaier van talen: van Duits, Engels en Frans tot Grieks, Roemeens, Tsjechisch, en zelfs Hebreeuws, Latijn en Esperanto.
Het verschil tussen studenten en professionele vertalers wordt duidelijker als men gaat kijken naar de verschillenden “foci” of soorten problemen die worden (h)erkend: terwijl studenten vooral aandacht hebben voor woordenschat, grammatica, rijm en ritme, gaat de aandacht van de professionele vertaler eerder naar zaken als intertekstualiteit, parallellismen en vooral wat Jones “re-imaging” noemt, het proces waarbij de
De vertaalgeschiedenis van Gezelle in het Engels gaat terug tot Maud Swepstones Guido Gezelle
\
23
Hermes 3/2 – juni 2006
(1830-1899): Selection from his Poems Translated into English from the Flemish (1937). Meer dan dertig jaar later publiceerde Christine D’haen Poems = Gedichten (1971), een collectie vertalingen die zal worden herzien en uitgebreid in de volgende jaren. In 1989 publiceerde ze samen met Paul Claes de laatste herwerking als The Evening and the Rose: 30 Poems, een publicatie van het Guido Gezelle Genootschap.
In zijn vertaling maakt Jones hier gebruik van een mengeling van Standaardengels en elementen van zijn eigen Yorkshire-dialect (’t east, thee/thou) enerzijds en een mengeling van eigentijds en Victoriaans Engels anderzijds (Passiontide, cheer). I haven’t heard thee yet, O nightingale, although the Passiontide sun’s in ’t east now. What’s keeping thee so long? Thou surely not forgot, so bring us some cheer at least now! Soms, zoals in het beroemde Boerke Naas, is de genus loci zo sterk geprononceerd, dat aanpassingen aan de doelcultuur noodzakelijk worden. Wie heeft er ooit het lied gehoord, Het lied van Boerke Naas? ’t En ha, ’t is waar, geen leeuwenhert, Maar toch, ’t en was niet dwaas.
In 1999 dan verscheen wat je een status quaestionis zou kunnen noemen van Gezelle-vertalingen in het Engels: That Limpid Singer: A Bilingual Anthology of the Poems of Guido Gezelle, waarin naast werk van de eerder vernoemde vertalers ook vertalingen zijn opgenomen van o.a. James Brockway, James Holmes, André Lefevere, Paul Vincent en Francis Jones.
Boer Naas die was twee runders gaan Verkopen naar de stee En bracht, als hij naar huis toe kwam, Zeshonderd franken mee. Uit deze vertaling blijkt dat Jones de band met een specifieke plaats (West-Vlaanderen) opoffert en zich toespitst op de “universele” betekenis van het gedicht, m.n. de “boerenslimheid” (door het Yorkshire-dialect gesignaleerd). Heel interessant is tevens dat Jones het gedicht in de Engelse vertaling inbedt in de traditie van de volksballade:
Een deel van de betoverende werking van de “dichter-tovernaar”, zoals Albert Westerlinck Gezelle ooit noemde, ligt ontegensprekelijk in het gebruik van het West-Vlaams. In zijn lezing had Francis Jones het precies over de problematiek van het vertalen van dialect en streektaal, van lokaliteit, van de genus loci, de geest, de magie van de plek.
Come lads and lasses, gather round, And I’ll ye of Farmer Nick Although no lionheart was he, By gum, he was hard to trick!
Die genus loci heeft Jones proberen te evoceren door tal van strategieën. Neem allereerst de beginregels van het bekende ’k En hoore u nog niet:
One day our Nick he took to town Two cows, to see them sold, And by the eve his purse was full With twenty coins of gold.
’k En hoore u nog niet… o nachtegale, en de paaschzunne zit in ’t oosten; waar blijft gij zoo lange, of hebt ge misschien vergeten ons te troosten?
De grootste uitdaging wordt uiteindelijk gevormd door die Gezelle-gedichten die voornamelijk zijn opgevat als symbolische impromptu’s die teren op welluidendheid en muzikaliteit. Een bekend voorbeeld daarvan is het gedicht ’t Er viel ne keer (niet toevallig met de ondertitel Herinnering aan Beethoven’s Septuor):
\
24
Hermes 3/2 – juni 2006
’t Er viel ’ne keer een bladtjen op het water ’t Er lag ’ne keer een bladtje op het water En vloeien op het bladtje dei dat water En vloeien dei het bladtje op het water En wentelen winkelwentelen in ’t water Want ’t bladtje was geworden lijk het water Zoo plooibaar en zoo vloeibaar als het water
A little leaf once fluttered down to t’ watter A little leaf once floated down to ‘t watter And flowing onto ‘t little leaf cam’ t’ watter And it were flowing, t’ little leaf, on t’ watter And theer it twirled and swirled about i’ t’ watter For now that leaf were well-nigh t’ same as watter And theer it mickle-trickled just like watter
In dit soort gedicht wordt het West-Vlaamse idioom ondergeschikt aan de klankwaarde. Die is niet langer een verwijzing naar de West-Vlaamse locus, maar wordt absoluut, universeel; dit gaat over de ziel van de muziek, het is de litanie van de klank, een gefluisterd gezang over het absolute: het water, de bron van alle leven.
Zoals dat wel eens vaker gebeurt, was de dichter niet altijd even helder bij de verantwoording van zijn keuzes, maar dat doet er eigenlijk weinig toe: de Brockway Prize is in ieder geval bijzonder wel besteed. WV
In de vertaling worden al deze elementen op meesterlijke wijze overgenomen
Russia on the Zenne vinces”) draagt, op de hoek van de Nieuwstraat en de Wolvengracht, en waar vandaag de dag een herenmodezaak in ondergebracht is.
Lev Tolstoj en Schaarbeek
V
oor het ongewapende oog verbergt de geschiedenis soms ware parels. Zo zal een argeloze wandelaar die door de straten van Schaarbeek doolt nooit vermoeden dat deze Brusselse gemeente een stukje verleden deelt met het beroemde Russische dorp Jasnaja Poljana, gelegen op een 200 km ten zuiden van Moskou. Jasnaja Poljana is een plaats die elke Rus kent. Daar ligt namelijk het landgoed van graaf Lev Tolstoj (1828-1910), de grote Russische schrijver. Maar wat weinigen weten is dat Lev Tolstoj precies 145 jaar geleden het Belgische Koninkrijk bezocht. Dit was in 1861, tijdens de tweede reis die de schrijver naar West-Europa ondernam. Het was lente toen hij in Brussel aankwam. Hij nam een kamer in het Hôtel d’Angleterre, toen gelegen op het Muntplein, in het huis dat nu de naam “De Negen Provincies” (“Aux Neuf Pro-
Hij verbleef een hele maand in het hotel in afwachting van boeken uit Londen en van geld uit Moskou en leed er vreselijke kiespijn. Die maand bracht hij door met allerlei bezoeken en activiteiten. Zo stapte hij, bijvoorbeeld, naar het atelier van de Brusselse fotograaf, Jules Geruzet, in de Schildknaapstraat. Daar liet hij twee daguerreotypen van zichzelf maken. Deze portretten – op het ene zit de schrijver neer en op het andere
\
25
Hermes 3/2 – juni 2006
staat hij recht – illustreren sinds jaar en dag allerlei uitgaven van en over Tolstojs werk. In deze periode maakte Lev Tolstoj kennis met Joachim Lelewel, een Poolse historicus en numismaticus die hier in ballingschap woonde na te hebben deelgenomen aan een Poolse-Litouwse adellijke opstand tegen het Russische Rijk. Tolstoj bracht ook een bezoek aan de socialist Pierre Joseph Proudhon, die toen eveneens in ballingschap was in Brussel. Proudhon woonde samen met zijn vrouw en kinderen in Elsene, in de Raadstraat, waar hij werkte aan een artikel met de titel La Guerre et la Paix. De analogie met Tolstojs beroemde roman valt meteen op en verwijst als een knipoog naar de gesprekken die beide denkers toen in Brussel moeten hebben gevoerd.
verlies. Zo schrijft hij zijn andere broer, Sergej, in Rusland: “Pas twee dagen later kwam het in mij op een portret en een dodenmasker te laten maken. Met het portret waren we al te laat en de uitzonderlijke gelaatsuitdrukking van Nikolaj komt er niet in tot uiting. Maar het dodenmasker is bijzonder geslaagd.” De wens om de gelaatstrekken van zijn broer te vereeuwigen bracht de schrijver ertoe zijn terugreis te onderbreken en in Brussel halt te houden. “Stuur zo snel mogelijk een daguerreotype van Nikolaj naar Brussel, op naam van Monsieur Geefs, statuaire du Roi, Scarbek. Ik heb een borstbeeld besteld en de beeldhouwer heeft een portret nodig om het werk te maken.” Hoe en waar Lev Tolstoj de beeldhouwer of diens reputatie had leren kennen, is niet bekend. Wellicht had de naam van deze zeer actieve kunstenaar, die zich toen, in het nog jonge en enthousiaste koninkrijk België, had onderscheiden met standbeelden en grafmonumenten ter ere van de eerste grote Belgische publieke persoonlijkheden, al een zekere internationale faam bereikt. Guillaume Geefs heeft inderdaad, en vooral in Brussel, heel wat sporen nagelaten. In 1832 had hij met het standbeeld van generaal Belliard de eerste prijs gewonnen van een nationale wedstrijd. Dat monument staat aan de Brusselse Warande, in de huidige Baron Hortastraat. Ook het Patria monument, in 1838 ingehuldigd op het Martelaarsplein, is van de hand van Guillaume Geefs. Het monument is vervaardigd uit Carrarisch wit marmer en stelt het Vaderland voor, omringd door vier engelen die staan voor de vier septemberdagen van 1830. Later zou de kunstenaar hofbeeldhouwer worden en een reeks busten en standbeelden maken van de verschillende leden van de koninklijke familie. Ook het kerkhof van Laken telt een aantal beroemde werken van Guillaume Geefs, waarvan het meest opmerkelijke waarschijnlijk de funeraire creatie is in de grafkapel van la Malibran.
Tolstoj was ook verschillende keren te gast bij een van zijn kennissen, vorst Mikhaïl Aleksandrovitsj Dondoekov-Korsakov die toen samen met zijn dochters in Brussel verbleef. Een van de dochters vertelde de Russische schrijver een droevig verhaal dat zich in hun dorp in Rusland had afgespeeld. Op zijn kamer in het Hôtel d'Angleterre goot Tolstoj dit relaas meteen in een literaire vorm; deze tekst zou als eerste ontwerp dienen voor de novelle die nu bekendstaat onder de titel Polikoesjka.
Maar de eigenlijke bestemming van Tolstoj in dat voorjaar van 1861 was de gemeente Schaarbeek. Daar woonde en werkte de bekende Belgische beeldhouwer Guillaume Geefs. Bij deze kunstenaar wenste Tolstoj een borstbeeld te bestellen van zijn broer. Enkele weken voordien was Nikolaj Tolstoj, de jongere broer van de schrijver aan tuberculose overleden. Nikolaj was Lev Tolstojs lievelingsbroer. Hij verbleef met de schrijver in het zuiden van Frankrijk en stierf er in zijn armen. Lev Tolstoj bleef ontredderd achter en was diep onder de indruk van dit pijnlijke
In 1861, toen Tolstoj hem opzocht, was Guillaume Geefs net uittredend burgemeester van Schaarbeek. Zijn atelier was gelegen in de Paleizenstraat en daar heeft hij de beelden voor de Russische schrijver vervaardigd. Hij maakte uiteindelijk twee borstbeelden, één in marmer en
\
26
Hermes 3/2 – juni 2006
één in gips. Ze werden gemaakt op grond van het dodenmasker en de daguerreotype die uit Rusland opgestuurd werd en op basis van de aanwijzingen die Tolstoj zelf aanbracht. Beide borstbeelden werden in het Russische dorp Jasnaja Poljana geleverd en bevinden er zich tot op heden. De inventaris van de daar tentoongestelde stukken vermeldt het volgende:
keek met weemoed naar dat tafereel en dacht: Had hij maar in levenden lijve met hem kunnen spelen!” Dit borstbeeld zou later ook Ilja Lvovitsj Tolstoj, de volwassen geworden Iljoesja, zich in zijn schrijven herinneren: “Beneden, onder de living, naast de voorgang, had papa een bureau ingericht. In de muur had hij een nis laten aanbrengen waarin hij het marmeren borstbeeld van zijn overleden broer, Nikolaj, had geplaatst. Dat borstbeeld had hij in het buitenland laten maken op grond van het dodenmasker. Papa zei dat het beeld heel gelijkend was omdat het gemaakt was door een talentvolle beeldhouwer die papa’s aanwijzingen gevolgd had. Het beeld stelt een goed, ietwat droevig gezicht voor. Het haar is gekamd zoals dat van een kind, effen en met een scheiding aan de zijkant. Geen snor of baard, en helemaal wit en onberispelijk schoon.”
1. Borstbeeld en face. Geschoren gelaat met lichtjes vooruitstekende mond. Gekamd met een scheiding aan de rechterkant. Hals en borst ontbloot. Schouders afgesneden. Voetstuk van het borstbeeld: vierhoekig. Ingegrift opschrift op de afgesneden linkerschouder: G-me Geefs Statuaire du Roi Bruxelles, 1861. Marmer. Afmetingen: basis 14,5 x 10,5; hoogte 23,5 cm.
Van het verblijf van Tolstoj in Brussel en van zijn ontmoeting met Guillaume Geefs zijn er helaas geen sporen overgebleven. De Belgen zijn trouwens niet bijzonder gul in het aanbrengen van gedenkplaten aangaande hoog bezoek uit het buitenland. Als er al tekens te vinden zijn ter nagedachtenis van een of andere gast, zoals het bronzen borstbeeld van Peter de Grote in het park van Brussel of het beeld van Poesjkin op het gelijknamige plein, dan gaat het meestal om giften van het land van afkomst, in casu van Rusland. Misschien is het aanbrengen van een gedenkplaat aan de muur van de herenmodezaak in het gebouw “de Negen Provincies” het overwegen waard?
2. Borstbeeld en face. Hals en borst ontbloot. Vierhoekig voetstuk. Massief. Opschrift rechts op het afgesneden gedeelte: G-me Geefs Statuaire du Roi Bruxelles, 1861. Gips. Afmetingen: basis 14,5 x 10,5; hoogte 23,5 cm. Tien jaar na Nikolajs dood zou Sofia Andreevna, de echtgenote van Tolstoj hem in een brief vertellen: “Terwijl de kinderkamer beneden geschilderd werd, waren de kinderen wild enthousiast over jouw bureau. Vooral Iljoesja sprong al lachend rond en speelde met het borstbeeld van je broer. Hij greep Nikolaj met beide handen vast, tikte hem op de wangen, trok aan zijn neus… Ik
LK Oorspronkelijk Lev Tolstoj v Brjoessele door L. Kazakevicius in Novosti Beniljoeksa, nr 4 68 – april 2006; vertaling Martine van Goubergen
\
27
Hermes 3/2 – juni 2006
Recensies toch eigenaardig was, omdat hij Ortega als een liberale bourgeois beschouwde.
Over golf spelen, eierpannenkoeken en het wezen der vrouwen Bedenkingen bij de vertaling van enkele essays van J. Ortega y Gasset
Een van de compilaties waar het hierover gaat is het boek Bespiegelingen over leven en liefde, vertaald door dr. J. Brouwer. Het zijn vlot geschreven essays over de meest uiteenlopende zaken, van het golfspel en de dharma over de interessante man tot bespiegelingen over het wezen van de vrouw aan de hand van een schilderij over de markiezin van Santillana.
M
annen als Thomas Mann, Sigmund Freud en José Ortega y Gasset lijken vanuit het perspectief van de 21ste eeuw wel wezens van een andere planeet. Inderdaad, niet alleen publiceerden ze tientallen werken, ze gaven ook voordrachten, ondernamen verre reizen en schreven artikelen over de vreemdste zaken. Al deze activiteiten beletten hen echter niet bedrijvig te zijn in een ander opzicht, want ze hadden alle drie grote gezinnen te onderhouden. Ze waren ook steevast gehuld in de wasem van een of andere sigaar en werden desondanks toch nog vrij oud, misschien ouder dan de moralisten van het rookverbod ooit zullen worden, wat nog eens bewijst dat gezondheid meer is dan alleen het mijden van schadelijke stoffen. Ze leefden ook alle drie in politiek woelige tijden, waarover ze uitgesproken standpunten konden innemen, wat hen een maatschappelijk aureool bezorgde dat ze in rustiger tijden zeker niet hadden gehad.
Ortega heeft niet alleen over golf maar ook over andere sporten geschreven. Sport was voor hem, net als filosofie, een ludieke bezigheid. Beide activiteiten moesten gesitueerd worden in de vrijetijdsbesteding en waren niet utilitair, maar werden beoefend omdat men er zin in had en omdat men er gelukkiger door werd. Filosoferen is leven en leven is zoiets als golf spelen. In het essay Ter zijde van het leven – een gesprek op een golfveld (Al margen de los días – Conversación en el ‘golf’ o la idea del dharma) wordt de filosoof Ortega “op een stralende februaridag” door enkele vrienden meegesleurd naar een golfveld in de buurt van Madrid om daar te gaan lunchen in de zon. Zijn vrienden maken zich zorgen over zijn manier van leven en vinden dat de hele dag opgesloten zitten in een vertrek, omhuld door de magische nevel van de sigaar, zeker niet bevorderlijk is voor zijn gezondheid. Ortega beschrijft de golfspelers als faunen en nimfen, “wier haren in de wind spelen terwijl zij haar strakke rok recht trekt”. De caddie omschrijft hij als een “betaalde kobold, die een soort van pijlkoker voortzeult, een laatste herinnering aan het oude zinnebeeld der liefde, waarin de pijlen van Venus door golfstokken zijn vervangen”.
Van Thomas Mann en Freud zijn de meeste werken in het Nederlands vertaald. Van José Ortega y Gasset zijn er slechts een zestal titels beschikbaar. Meestal gaat het hier dan nog om compilaties van artikelen die door de vertaler als interessant werden beschouwd voor een Nederlandstalig publiek. Eén belangrijk werk werd wel integraal vertaald, La rebelión de las masas, dat in de versie van dr. J. Brouwer uit 1933 de titel De opstand der horden meekreeg. Daarnaast verschenen nog drie andere werken: Qué es filosofía (Wat is filosofie, 1960), El tema de nuestro tiempo (De taak van onze tijd, 1964) en Del Imperio romano (Over het Romeinse rijk, 1962). De vertalingen van het werk van don José Ortega in het Nederlands zijn ofwel van de hand van Dr. J. Brouwer (18981943), een hispanist en historicus die op een onderzoek naar de Spaanse mystiek gepromoveerd was, ofwel, vooral de latere vertalingen, van dr. G. J. Geers (1891-1965). Deze laatste was een socialist, en toch een vurige bewonderaar was van Ortega, wat volgens Oostendorp
Tijdens de lunch, waarvan de inhoud niet nader omschreven wordt, met uitzondering dan van de eierpannenkoek, gaan de gesprekken over de partijen die ’s middags zullen worden gespeeld, waarbij het “slaan met een stok tegen een bal een handeling van de allerhoogste betekenis wordt,
\
28
Hermes 3/2 – juni 2006
en voldoende is om zin en inhoud aan het bestaan te geven”. Een van de aanwezige faunen nodigt Ortega uit om ook een partijtje golf te spelen. Maar Ortega slaat het aanbod af, en maakt van de gelegenheid gebruik om zijn keuze te motiveren aan de hand van een hele theorie over de dharma. Hij zegt tegen zijn vriendelijke faun: “Welnu, waarde vriend, uw dharma is golf te spelen en mijn dharma is te spreken en te schrijven. Net zoals een politicus niet moet zeggen wat hij denkt, maar alleen zijn gedachten moet verwerkelijken, terwijl dit voor een intellectueel net het omgekeerde is. Als een intellectueel iets geschreven of uitgesproken heef, heeft hij gedaan wat hij moest doen. De uitvoering van de gedachte ligt niet aan hem.”
(“almuerzo”) die in Nederland – zoals algemeen geweten – meestal heel wat minder uitgebreid is. Terwijl Ortega de lunch in detail weergeeft, met als voorgerecht de “tortilla” (eierpannenkoek in de Nederlandse vertaling) en als hoofdgerecht een stuk vleesgebraad (“asado”), met daarbij nog een tussengerecht, lijkt het alsof in de Nederlandse vertaling de hoofdschotel niet een of ander sappig vleesgebraad is, maar de theorie die Ortega over de dharma voor zijn toehoorders zal uiteenzetten en dat de aanwezigen blijkbaar genoeg hebben aan een eierpannenkoek. Blijkbaar vond de vertaler dat het Nederlandse publiek geen boodschap had aan culinaire details. 2. Ortega heeft het in zijn tekst over een Engels natuurkundige die een nieuw licht werpt op de oorsprong van het zonnestelsel als een weerlegging van de theorie van Laplace. In de vertaling vernemen we niet over welke natuurkundige het gaat. In de brontekst wordt gezegd dat het gaat om een zekere dr. Jeans.
Zijn theoretische uiteenzetting kan weinigen van de golfspelers boeien, want na een tijdje zijn alle vrienden verdwenen om hun dharma te volgen, namelijk golf spelen. Maar, zo stelt Ortega, het zijn niet zijn woorden die deze aardige mensen op de vlucht gejaagd hebben, maar wel het feit dat golf even onverbiddelijk is als de wet die de hemellichamen beheerst. Een van de nimfen blijft wel bij onze vriend don José zitten en op de vraag waarom ze zo vriendelijk is om bij hem te blijven in plaats van haar dharma te volgen en ook te gaan golf spelen, antwoordt ze dat ze gisteren haar enkel heeft bezeerd en nu geen golf kan spelen.
3. In de vertaling wordt gesproken over “vrouwen van de wereld, de openbaring van de Boze”. Dit leek me eerder te verwijzen naar prostituees, maar in de oorspronkelijke tekst is het al veel minder erg, want Ortega heeft het over “las damas elegantes, una representación del demonio”. 4. Ortega citeert in dit essay Weber, “que admite una moral para el ladrón y la prostituta”. De vertaler maakt hiervan “een levensregel voor de dief en de lichtekooi”. Het woordje “hoer” bestond toen blijkbaar nog niet in het Nederlands, maar in plaats van het neutrale woord “prostituee” gebruikt de vertaler een woord met een toch iets meer pejoratieve betekenis, “lichtekooi”, wat erger lijkt dan alleen maar licht van zeden.
Wat kunnen we over de vertaling van dr. J. Brouwer zeggen? Eerst en vooral had Ortega geen hoge pet op van vertalers. In een essay over vertalen schrijft hij dat vertalen een bescheiden bezigheid is en zet hij de vertalers op de laagste ladder van de intellectuele hiërarchie. “In de intellectuele hiërarchie is er geen nederiger arbeid mogelijk.” Hij noemt vertalers “kleinmoedige mensen”. Toch moet hij de Nederlandse vertaler, dr. J. Brouwer, hoog hebben geschat, want hij heeft ooit eens persoonlijk met de vertaler afgesproken op een terras van een hotel in Santander om over de keuze van de verhandelingen overleg te plegen.
5. Bij de beschrijving van de golfspelers heeft Ortega het over “el fauno con jersey”. De vertaler maakt daarvan “een in jersey gestoken faun”. Misschien gebruikte men in het Nederlands vroeger het woord “jersey” voor “trui”, maar nu komt het toch vertaald over.
De vertaler heeft in elk geval de schrijfstijl van Ortega overgenomen. De vrees van Ortega dat een vertaalde schrijver ons altijd een beetje onnozel lijkt, wordt in deze vertaling absoluut niet bewaarheid. Toch enkele opmerkingen.
6. Brahma heeft aan de andere goden de ontzaglijke lijst van de levensregels geleerd en deze “in honderd hoofdstukken uiteengezet”. In de oorspronkelijke versie heeft Ortega het over “cien mil capítulos”, honderdduizend hoofdstukken. Dat zijn er in de vertaling dus heel wat minder.
1. Wat het eten betreft, lijkt het alsof de vertaler het Nederlandse publiek niet voor het hoofd wil stoten met details over een uitgebreide lunch
\
29
Hermes 3/2 – juni 2006
Ook wat hoofdstukken betreft, zijn de Nederlanders dus wat aan de zuinige kant.
Maar tijdens WO II koos deze academicus ervoor om zijn dharma in dit geval niet te volgen – wie zal het zeggen – en in het verzet te gaan. Hij ging zelfs zover om aanslagen te plegen, waarvoor hij ter dood werd veroordeeld. Op 1 juli 1943 kwam hij zo voor een Duits vuurpeloton aan zijn levenseinde. Ortega zou dan nog 12 jaar de tijd hebben om te schrijven, “omhuld door de magische nevel van zijn sigaar”.
7. “Domiseda, lanifica.” Op Romeinse grafstenen van vrouwen vond men deze lofprijzingen voor vrouwen die hun leven binnenshuis doorbrachten, gezeten aan het spinnewiel. In de vertaling vindt de tafelgenote van Ortega, die met de zere enkel, het beperken van het leven tot die twee zaken het toppunt van verkeerdheid. Ortega zelf heeft het over “el colmo de la inmoralidad”(onfatsoen, zedeloosheid), wat toch een graadje erger is.
In Overpeinzingen voor het portret van de markiezin van Santillana (Divagación ante el retrato de la marquesa de Santillana) geeft Ortega zijn ideeën weer over het verschil tussen de geslachten, naar aanleiding van een bezoek dat hij in 1918 bracht aan een tentoonstelling over vrouwenportretten in Madrid. Hij was onder de indruk van het portret van de markiezin van Santillana van de hand van Jorge el Inglés uit 1455. Het was zijn eerste essay over de relaties tussen mannen en vrouwen, een thema waar hij later nog vaak zou op terugkomen. Het gaat hier om heerlijke prefeministische bespiegelingen, die nu niet meer door de beugel zouden kunnen. Het zijn meestal losse bedenkingen over zijn impressies bij het aanschouwen van het schilderij, maar dit fungeert slechts als vertrekpunt voor een theorie over man en vrouw. We mogen echter niet vergeten dat het ideeën zijn uit 1918, toen de maatschappij er helemaal anders uitzag. Het heeft geen zin, zoals sommige Spaanse feministes hebben gedaan, Ortega hiervoor nu te diaboliseren. Voor don José is de ziel van de vrouw geheel tegenovergesteld aan die van de man. Voor hem leeft de ziel van de man bij voorkeur in collectieve arbeid, in de wetenschap, de kunst, de politiek, de handel. De man leeft van de anderen en daarom leeft hij voor de anderen. “De vrouw echter heeft een voornamere houding tegenover het bestaan … Vergeleken met de man is iedere vrouw enigszins een prinses. Zij leeft uit zichzelf en leeft daardoor ook voor zich zelf.”
We mogen hierbij ook niet uit het oog verliezen dat de vertaling dateert uit het begin van de jaren dertig, nadat de vertaler De opstand der horden had vertaald. Daarom doen bepaalde woorden vreemd aan, bijvoorbeeld: “men is voornemens”; “de auto gaat voort”; “het veld oversnellen”; “de lucht is bezwangerd”; “bijkans” en bepaalde genitiefvormen die toen blijkbaar nog schering en inslag waren in het Nederlands.
Naast deze positieve noot, een iets minder positieve opmerking. “Zij volgt in alles de mode, zij schept behagen in het gebruik van staande uitdrukkingen en neemt gemakkelijk de in omloop zijnde meningen over … De vrouw woont het schouwspel des levens bij, de man heeft het schouwtoneel in zijn binnenste en hij is de impresario van zijn eigen leven.” Men kan zich hierbij uiteraard de vraag stellen in hoeverre mannen eigenlijk impresario zijn van hun eigen leven. Laten ze zich ook niet meesleuren door de mode (auto, gsm, computer?) of waren de mannen toen anders?
Voor de rest niets dan lof over deze nog altijd zeer leesbare tekst. Men kan zeggen: jammer dat de vertaler niet ouder is geworden dan 45 jaar.
\
30
Hermes 3/2 – juni 2006
Ortega is ook van mening dat vrouwen veel te verbergen hebben en angstvallig hun innerlijke leven afschermen. “Een meisje van vijftien lentes heeft gewoonlijk al meer geheimen dan een man op leeftijd, en een vrouw van dertig jaar heeft meer geheimen te bewaren dan een staatshoofd … Zo is dus het waarachtig vrouwelijk bestaan een naar binnen gekeerd en verborgen leven, en verschuilt het zich voor de buitenwereld achter een bepaald vrouwelijk karakter hetwelk slechts dienen moet als mom en beschutting.” Hij heeft het ook over vrouwen als “tere, speelse, als nevel zo lichte figuurtjes … die echter niet anders doen dan wachten op de gelegenheid om zich in een wervelwind van passies te storten.”
de vertaler opvalt. Waar de auteur Ortega het heeft over “una anómala frigidez ante los placeres sexuales” heeft de vertaler het over “een ongewone onaandoenlijkheid voor de seksuele genietingen”. Het woordje “frigiditeit” stond toen blijkbaar nog niet in het Nederlandse woordenboek. Toch zijn het in dit essay meer de ideeën die verbazen dan het taalgebruik. Maar dit komt waarschijnlijk omdat we in een maatschappij leven waar we nog weinig kunnen afwijken van een algemeen aanvaard en opgelegd gedachtegoed. Kunnen we daaruit besluiten dat onze hedendaagse maatschappij een Ortega y Gasset niet zou dulden? Ik denk dat veelschrijvers zoals Mann, Freud en Ortega, zoals ik bij het begin zei, exponenten zijn van de eerste helft van de twintigste eeuw en dat ze in dit digitale tijdperk, waarin weinig eerbied bestaat voor het geschreven essay, wezens lijken van een andere planeet. Ik zou ze het liefst omschrijven als sterren die zullen blijven schitteren aan het firmament van de mensheid en een graad van onsterfelijkheid hebben bereikt die bijna niet meer te overtreffen valt. LM
De schaduwzijde van het vrouw-zijn, zijn de “prostitutas”. Hij noemt ze “weerzinwekkend, monsterachtig en in tegenspraak met de vrouwelijke natuur.” Ortega had hierin misschien gelijk, maar wie zou heden ten dage zoiets nog durven te beweren, nu prostituees quasi gelijkgesteld zijn met sociale werksters, moeder Theresa’s die het werk doen waar anderen hun neus voor ophalen en die zelfs het voorrecht hebben een tekst voor te lezen bij een koninklijke begrafenis?
Ortega y Gasset, J. (1983), Obras Completas, vol. 1, Madrid, Alianza, 5 vol.
De vertaler heeft ook deze tekst nauwgezet vertaald. Afgezien van de neerbuigendheid voor “prostitutas”, die hij afwisselend “lichtekooi”, “veile vrouw” en “prostituee” noemt, “waar een fijngevoelig man een instinctieve afkeer van heeft”, is er nog een andere uitdrukking die bij
Ortega y Gasset, J. (19594), Bespiegelingen over leven en liefde, ’s-Gravenhage, Leopold.
Vlekho Vintage De rubriek Vlekho Vintage is gewijd aan jong talent dat zijn/haar carrière ooit begon op de Vlekho-banken. In Hermes krijgen ze de kans om hun werk kort voor te stellen. Dit keer is het de beurt aan Karel Thijs, die in het academiejaar 19992000 als tolk Spaans-Engels afstudeerde. Sinds 2001 woont en werkt hij in Aruba. – de buurt waar ik woon – tot Baby Beach helemaal in het oosten is het eiland een kilometer of dertig lang, en van noord tot zuid is het nergens breder dan acht kilometer. De totale oppervlakte bedraagt dan ook nauwelijks 193 km2, en het officiële inwonerscijfer ligt ergens in de buurt van de 100.000 (al mag je daar tegenwoordig nog een paar tienduizenden illegalen bijtellen, die voornamelijk uit Colombia en andere ZuidAmerikaanse landen komen).
Het Papiamento van Aruba: van miskend dialect tot volwaardige landstaal?
A
ruba is een tropisch eiland op zo’n dertig kilometer ten noorden van Venezuela. Van California Lighthouse in het westen
\
31
Hermes 3/2 – juni 2006
aangesproken, het gevoel van: hé, ik zit hier in mijn eigen land en word verplicht om een taal te spreken die niet de mijne is – what's going on? Want Nederlands is niet de moedertaal van de Arubaan. Alle Arubanen spreken, schrijven en verstaan het wel tot op zekere hoogte, maar de taal waarin zij zich het beste kunnen uitdrukken, de taal die ze als kind van hun ouders hebben geleerd, is het Papiamento (of “Papiaments”, al begrijpt niemand hier op het eiland waar die vreemde uitgang <s> vandaan komt). Papiamento is de taal waarin parlementariërs elkaar in Oranjestad de huid vol schelden en de ministerpresident op televisie uitlegt waarom een begrotingstekort van dertig miljoen florin niet echt zo’n ramp is. Het is de taal die je de hele dag door op de plaatselijke televisiestations kunt horen en waarin alle lokale kranten worden gedrukt en gelezen (met uitzondering van één Nederlandstalige krant, de Amigoe). Het is, kortom, de taal waarin de Arubaan zijn echte leven leidt en waarmee hij zichzelf het meeste identificeert.
Samen met de eilanden Bonaire, Curaçao, SintMaarten, Sint-Eustatius en Saba vormde Aruba vroeger de Nederlandse Antillen, die op hun beurt weer deel uitmaakten van het Koninkrijk der Nederlanden. Omdat het tussen die Antillen onderling echter niet altijd even goed boterde, heeft Aruba jarenlang een politieke onafhankelijkheidsstrijd gevoerd, die er uiteindelijk toe leidde dat het eiland in 1986 een zogenaamde “status aparte” kreeg. Die “status aparte” hield in dat Aruba werd losgekoppeld van de andere Antillen en voortaan als semizelfstandig land binnen het Koninkrijk der Nederlanden werd beschouwd. Dat Koninkrijk bestaat op dit moment dus uit drie verschillende landen: Nederland, Aruba, en de Nederlandse Antillen (die het voortaan dus met zijn vijven moeten doen).
Zich vereenzelvigen met Nederland en de Nederlandse cultuur doet de Arubaan immers allang niet meer. De Arubanen zijn weliswaar blij met hun Nederlandse paspoort en met de rijkelijke euro’s aan subsidie die vanuit Nederland het eiland binnenvloeien, maar voor de rest willen ze eigenlijk het liefst nog zo weinig mogelijk met hun vroegere moederland te maken hebben. Ze zijn nu met man en macht op zoek naar hun eigen identiteit, hun eigen culturele wortels. En aangezien het Papiamento – hun moedertaal – een essentieel deel van die eigen identiteit uitmaakt, gaan er steeds meer stemmen op om de status van dat Papiamento op te vijzelen van miskend dialect tot volwaardige landstaal.
Als land van het Koninkrijk der Nederlanden heeft Aruba als officiële taal het Nederlands. Sla je het Burgerlijk Wetboek open, dan zie je alle regels in het Nederlands staan; ga je aan de Universiteit van Aruba studeren, dan krijg je colleges in het Nederlands; en moet je voor het Gerecht in Eerste Aanleg in Oranjestad verschijnen, dan kom je terecht in een proces waar alles – van het requisitoir tot het eindvonnis – in het Nederlands wordt uitgesproken. Het doet wat vreemd aan in een land waar palmbomen groeien en dat vanuit een geografisch en cultureel standpunt veel meer gemeen heeft met de landen van Zuid-Amerika die het omringen dan met Nederland. En ook de Arubanen zelf zijn niet altijd even gelukkig met de taalkundige situatie op hun eiland. Wellicht voelen zij hetzelfde wat ik voel als ik in Brussel een winkel binnenstap en uitsluitend in het Frans word
Of Papiamento als een dialect dan wel als een taal beschouwd moet worden, is een discussie die ik in dit artikel gemakshalve uit de weg ga; voor beide standpunten vallen argumenten te
\
32
Hermes 3/2 – juni 2006
bedenken. In elk geval staat vast dat er nog maar weinig literatuur over de oorsprong en de huidige toestand van het Papiamento bestaat. En dat terwijl de taal (of het dialect) op zich een bijzonder interessant verschijnsel is: het is een soort vrolijke mengelmoes waarin Spaanse, Portugese, Engelse en Nederlandse woorden hand in hand in één zin kunnen voorkomen, wat leidt tot linguïstische pareltjes als “nos ta bende tur beleg na hopi bon prijs” (“wij verkopen alle beleg tegen een heel goede prijs”). Vooral met het Spaans vertoont het Papiamento bijzonder veel overeenkomsten; ik durf te schatten dat meer dan drievierde van de woordenschat uit Spaanse termen bestaat. De onderliggende grammaticale regels zijn relatief eenvoudig; er bestaat geen mannelijk en vrouwelijk, bijvoeglijke naamwoorden zijn onveranderlijk, en zelfs de werkwoorden worden nauwelijks vervoegd – je gebruikt een en dezelfde vorm voor alle personen (zoals bij het werkwoord “zijn”: “mi ta, bo ta, e ta, nos ta, boso ta, nan ta”). Wie Spaans en een mondvol Nederlands kent, is met Papiamento dan ook meteen vertrokken.
Naast het gebrek aan goed referentiemateriaal is een ander, fundamenteler probleem dat Arubanen het onderling vaak niet eens zijn over wat nu wel of niet “goed” Papiamento is. Het lijkt onwaarschijnlijk voor een eiland van 30 kilometer lang en 8 kilometer breed, maar mensen uit Oranjestad blijken toch weer net iets anders te praten dan mensen uit Paradera of Noord. En als je het Papiamento van Aruba gaat vergelijken met bijvoorbeeld dat van Curaçao, dan worden de verschillen nog groter. Daar komt nog eens bij dat de manier van praten van de Arubanen onvermijdelijk wordt beïnvloed door het taalgebruik dat zij elke dag rondom zich horen – voornamelijk door het Spaans van de tienduizenden LatijnsAmerikaanse immigranten die hun toevlucht tot het eiland hebben gezocht. Combineer die constante invloed van buitenaf met het feit dat het Papiamento sowieso voor het grootste gedeelte uit Spaanse woorden bestaat (al zal de Arubaan dat niet graag toegeven) en het wordt in veel gevallen schier onmogelijk om nog uit te maken of een woord nu “oorspronkelijk” Papiamento is dan wel uit het Spaans of een andere taal is binnengedrongen. En dan is er het probleem van de spelling. Dit is misschien wel een van de interessantste kwesties die de Arubanen zullen moeten oplossen als ze het prestige van hun taal met succes willen opkrikken. De vraag is: hoe ontwikkel je een eenduidige spelling voor een taal die in wezen bestaat uit Spaanse, Portugese, Engelse en Nederlandse elementen (met elk hun eigen spellingsysteem)? Bewaar je de spelling van het oorspronkelijke leenwoord en schrijf je dus <mujer> (“vrouw”, Spaans),
(“fiets”, van het Engelse “bicycle”) en ? Of maak je die spelling meer fonologisch en schrijf je <muhe>, en ? En welke letters kies je in het laatste geval om de verschillende klanken consequent weer te geven? Spel je de /j/-klank met een (zoals vaak in het Spaans), met een <j> (zoals in het Nederlands) of met een ? Kies je met andere woorden voor , <jama> of (“roepen” of “bellen”)? Hoewel je in plaatselijke kranten de drie spellingwijzen tegenkomt, lijkt de officiële voorkeur toch naar uit te gaan – wat dan weer bijzonder vreemd ogende woorden oplevert als <marabiyoso> (van het Spaanse “maravilloso”, “wonderbaarlijk”) en (van “belleza”, “schoonheid”).
Het grote probleem van het Papiamento is echter dat er qua grammatica en vooral qua woordenschat en spelling nog maar weinig is dat op papier staat. Er circuleren hier en daar wat tweederangs leerboekjes die een poging doen om een paar grammaticaregels op een rijtje te zetten, maar een goed verklarend woordenboek bijvoorbeeld is nog nergens te vinden, en de enige vertalende woordenboeken die in omgang zijn (in en vanuit het Nederlands, Engels en Spaans) zijn pijnlijk beperkt qua opzet en lijken meer op slecht afgewerkte woordenlijsten, waarin geen plaats blijkt te zijn voor bijvoorbeeld homoniemen of voorbeeldzinnen – nog los van het feit dat dezelfde woorden erin vaak op totaal verschillende manieren worden gespeld. Het is het soort naslagwerken waar je als vertaler vooralsnog geen mallemoer aan hebt.
\
33
Hermes 3/2 – juni 2006
Een naar mijn mening bijzonder geval is de manier waarop de Arubanen de /h/-klank spellen. Veel woorden die in het Spaans met een <j> beginnen, worden in Latijns-Amerika – en ook in Aruba – praktisch met een /h/ uitgesproken; hoewel je <justicia> schrijft, zeg je dus iets als /hustisia/. Ondanks die uitspraak is de <j> vanuit etymologisch standpunt zeker op zijn plaats, en je ziet de letter dan ook terugkomen in de meeste bekende talen: in het Frans en het Engels schrijf je <justice>, in het Nederlands wordt het <justitie>, in het Portugees <justiça>, en ook in het Duits staat er een <j> in <Justiz>. Naar mijn mening zou het dan ook passend geweest zijn om diezelfde spelling met een <j> in het Papiamento te behouden. De Arubanen hebben er echter voor gekozen om de /h/achtige klank fonologisch weer te geven door middel van de letter , wat tot vrij merkwaardige resultaten leidt als , (“juez”, “rechter”), (“Jesús”, “Jezus”) en (“ventaja”, “voordeel”).
gedeelte precies uit Spaanse elementen is opgebouwd; eerder lijkt zij te zijn gebaseerd op de klaarblijkelijke behoefte van de Arubaan om zich, het koste wat het wil, te onderscheiden van de miljoenen Latino’s op het eiland en in de omringende landen. (Waaróm de Arubaan die behoefte voelt, is weer stof voor een ander artikel.) In elk geval is er nog heel wat werk aan de winkel om van het Papiamento zoals het nu is een volwaardige en gerespecteerde landstaal te maken. Als de Arubanen willen dat het Papiamento de rol van het Nederlands in het onderwijs, de administratie en de rechtspraak gaat overnemen, moet er dringend worden gewerkt aan betrouwbare woordenboeken en andere naslagwerken (die ook voor ons, beroepsvertalers, meer dan welkom zouden zijn). Daarvóór dienen echter fundamentele keuzes te worden gemaakt over welk Papiamento de Arubanen nu eigenlijk willen. Het hele proces van het vastleggen van een soort standaardwoordenschat en -spelling staat vooralsnog in zijn kinderschoenen, en voorstellen die de regering om de zoveel tijd uitbrengt worden niet altijd met enthousiasme onthaald. De knopen die moeten worden doorgehakt zijn dan ook niet eenvoudig, en het blijft nieuwsgierig afwachten tot welk resultaat het hele proces uiteindelijk zal leiden.
De redenering achter het gebruik van de blijkt doorgaans te zijn dat spellingen als <justicia>, <juez>, <Jesús> en Spaans zijn en dus geen goed Papiamento. Dezelfde het-isSpaans-dus-fout-redenering wordt overigens niet alleen gebruikt als het gaat om spellingkwesties; ook bij discussies over woordenschat, grammatica en uitspraak wordt het argument veelvuldig gehanteerd. Taalkundig gezien slaat de redenering natuurlijk als een tang op een varken, aangezien Papiamento nu eenmaal voor het grootste
KT [email protected]
Vers van de tong Selectie van de lezingen door leden van het departement toegepaste taalkunde juni 2005 – juni 2006.
----------. Taal/talen in de historiografie van en over Latijns-Amerika. Lezing op vrijdag 5 mei 2006, in het kader van het seminarie “Vertaling en Interculturele relaties” aan de Faculteit Letteren, KU Leuven. Jaspers, Dany. Operators in the Lexicon: On the Negative Logic of Natural Language. Lezing op 16 juni 2005 aan de K.U. Brussel.
Delahaye, Marieke. De rol van taal en vertaling in de distributie van 16de- en 17de-eeuwse (Spaanstalige) teksten over de “Nieuwe Wereld” doorheen Europa. Lezing op maandag 6 februari 2006, in het kader van de Doctoraatspresentaties Literatuurwetenschap, 2005-2006, Faculteit Letteren, KU Leuven.
----------. Filips van Clairvaux en de Spalbeekse muurschilderingen – lezing op 19 november 2005 voor de stadsgidsenvereniging van Hasselt. ----------. The lexical source of polarity sensitivity, lezing op 20 mei 2006 naar aanleiding van de
\
34
Hermes 3/2 – juni 2006
BKL-Taaldag/Journée Linguistique CBL, KU Leuven.
----------. Hans Christian Andersen: ik lijk alleen maar dood, Lezing Openbare Bibliotheek Zele, 17 november 2005.
----------. Spalbeekse muurschilderingen, lezing op 27 mei 2006 naar aanleiding van de brochure Elisabeth van Spalbeek en de Onze-Lieve-Vrouw van Lourdeskapel, Erfgoedcel, Hasselt.
Van Goubergen, Martine. Lev Sjestov: de filosofie van de tragedie. Lezing op 13 mei 2006 op de studiedag Brugfiguren tussen Oost en West van de Stichting Filosofie Oost-West, Universiteit Utrecht.
Van Coillie, Jan. Met duizend blote ogen. Poëzie ontdekken. Dag van het Nederlands, Eekhoutcentrum, KULAK Kortrijk, 12 oktober 2005.
Verschueren, Walter. Vertaalwetenschap en receptieonderzoek. Lezing op 21 april 2006 op de studiedag van de Onderzoeksschool Literatuurwetenschap, Universiteit Utrecht.
----------. Tussen ziel en zeden. Het kindbeeld in de negentiende-eeuwse Vlaamse jeugdliteratuur. Studiedag Nederlands/Vlaamse werkgroep onderzoekers jeugdliteratuur. (Kinder)literatuur als bron van kindbeelden, Universiteit Maastricht, 14 oktober 2005.
Vers van de pers Selectie van publicaties door leden van het departement toegepaste taalkunde juni 2005 – juni 2006.
Centre d’Etudes Linguistiques des Textes et des Discours, pp.81 – 101.
Ceuppens, J. (2005), W.G. Sebalds leesles, in: Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis LIX, pp.5-22.
---------- (2005), Geen brug te ver. Poëzie zonder leeftijd II, Literatuur zonder leeftijd, Publicatiereeks voor de studie van kinder- en jeugdliteratuur, jrg. 19, nr. 68, pp.96-112.
---------- (2006), Realia, Konstellationen bei Benjamin, Lacan – und Sebald, in: Niehaus M. & C. Öhlschläger (Hgg.), W.G. Sebald, Politische Archäologie und melancholische Bastelei, Berlin, Erich Schmidt, pp. 241-258.
----------- (2005) Robinson zonder Alice. Vertaalde jeugdliteratuur in het Vlaanderen van de negentiende eeuw: een aanzet, Filter. Tijdschrift over vertalen, jrg. 12, nr. 4, pp.41-56.
Van Coillie, J. (2005), Vertalen voor kinderen: hoe anders?, Literatuur zonder leeftijd, Publicatiereeks voor de studie van kinder- en jeugdliteratuur, jrg. 19, nr. 67, pp.16-39.
------------ (2006), Hoge en lage fantasy in het spoor van Harry Potter, De Leeswelp, jrg. 12, nr. 1, pp. 30, 32.
Jaspers, D. (2005), Operators in the Lexicon – On the Negative Logic of Natural Language, LOT Dissertation Series 117, Utrecht Institute of Linguistics / LOT Netherlands Graduate School of Linguistics.
Van Coillie, J. & W. Verschueren (2006), Children’s Literature in Translation: Challenges and Strategies, Manchester, St. Jerome Publishing.
---------- (2006), Elisabeth van Spalbeek en de OnzeLieve-Vrouw van Lourdeskapel, Erfgoedcel, Hasselt.
Van Goubergen, M. (2005), De ander: hel of heil? Een comparatieve studie over Sartre en Bachtin, in: Van Huffel, B. & W. Segers (red.), Sartres verjaardagen – giften en gaven, Leuven, Acco, pp.75-82.
Peeters, I. (2005), Les compléments de lieu introduits par sur: approche syntaxique, in: Dendale, P. (éd.), Le mouvement dans la langue et la métalangue, Recherches linguistiques 27, Metz,
\
35
Hermes 3/2 – juni 2006
Aan dit nummer werkten mee: Dany Jaspers, Liutauras Kazakevicius, Liesbeth Merckx, Ludo Teeuwen, Karel Thijs, Walter Verschueren Danny Masschelein & Walter Verschueren (eindredactie) Hermes 4.1 zal verschijnen in januari 2007; alle ideeën, kritische reacties en bijdragen zijn welkom op [email protected]
\
36