Hermes 2/1 – december 2004
Hermes Mededelingenblad van de onderzoeksgroepen van het departement toegepaste taalkunde
Woord vooraf Walter Verschueren
H
ermes gaat zijn tweede jaargang in met een nummer dat bijna uitsluitend is gewijd aan het tolken. In de maanden oktober en november hadden in de schoot van het departement twee bijzonder gesmaakte studiedagen plaats. In de blikvanger van dit nummer belichten we de studiedag rond het mogelijke nut van gesprokentaal-corpora voor het onderzoek van tolkstrategieën. In een volgend nummer hopen we terug te komen op het fel bijgewoonde tweedaagse symposium rond sociaal tolken.
Maar ook buiten de vertrouwde muren van Vlekho viel op het vlak van het tolken heel wat te beleven. Van Antwerpen tot Stockholm: onze collega’s rapporteren. Daarnaast biedt dit nummer ook nieuwtjes uit de toegepaste taalkunde en de vertaalwetenschap en wordt er bericht over onze instap in de gemeenschappelijke leeromgeving “Toledo”. Veel leesplezier!
Blikvanger opleiding en het functioneren van tolken wordt thans meer en meer erkend.
Onderzoek naar simultaan tolken: de bijdrage van de linguïstische analyse van gesprokentaalcorpora Studiedag Vlekho, 4 november 2004
E
xact tien jaar geleden, in 1994, verscheen een belangrijk boek over simultaan tolken. Het was een reeks artikelen samengesteld door Sylvie Lambert en Barbara Moser-Mercer en uitgegeven bij John Benjamins (Amsterdam/Philadelphia) en het droeg als titel Bridging the gap. De kloof waarvan sprake was die tussen de wereld van de professionele tolk en de wereld van het empirisch onderzoek naar simultaan tolken. De eerste wereld had toen nog weinig begrip of belangstelling voor de tweede. Tien jaar later is deze kloof nog niet helemaal gedicht, maar er is toch al een grotere toenadering: het belang van onderzoek voor de
›
In die optiek werd op 4 november 2004 op initiatief van Colette Storms en Fred van Besien een studiedag opgezet over Onderzoek naar simultaan tolken: de bijdrage van de linguïstische analyse van gesprokentaalcorpora. De studiedag was gegroeid vanuit de overtuiging dat de methodes en de (digitale) hulpmiddelen die zijn ontwikkeld bij de linguïstische analyse van gesprokentaalcorpora, bijzonder nuttig kunnen zijn voor de empirische studie van het simultaan tolken. In de studie van het simultaan tolken staat thans een benadering centraal waarbij men in de eerste plaats een antwoord zoekt op de vraag: welke strategieën hanteert een tolk wanneer hij/zij deze bijzonder complexe taak vervult? Hoe gaat de tolk bijvoorbeeld om met verschillen in woordorde tussen bron- en doeltaal, of met culturele verschillen tussen de beide talen? Welke delen van de brontekst vindt een tolk overbodig?
1
Hermes 2/1 – december 2004
Welke informatie dient volgens de tolk te worden toegevoegd? Hoe zorgt de tolk voor cohesie in de doeltekst? Hoe gaat hij/zij om met slechte sprekers? Welke strategieën gebruikt een tolk wanneer hij/zij de vertaling van een woord of een uitdrukking niet onmiddellijk vindt? Gaat de tolk mee in de intonatie en het ritme van de spreker? Ook bij het consecutief tolken zijn deze en andere vragen van strategische aard bijzonder relevant. Toegang tot deze strategieën kan een onderzoeker krijgen via de analyse van het product dat de tolk aflevert, de doeltekst. Daarbij is het bijzonder belangrijk gebleken te kunnen beschikken over “levend” materiaal, d.w.z. afkomstig van professionele tolken, geproduceerd in een echte situatie. De gedetailleerde analyse van heel veel van deze teksten, met allerlei variaties in talencombinaties, tekstsoorten, tolken, enz. zal bijdragen tot een grotere kennis over tolkprocessen en zal een belangrijke impact hebben op het tolkenonderwijs. De linguïstiek, en meer bepaald de corpuslinguïstiek, heeft al veel expertise opgebouwd met betrekking tot de analyse van gesproken taal, ook op het gebied van de prosodie. De methodologie en de (digitale) hulpmiddelen die ze daarbij heeft ontwikkeld, zullen ongetwijfeld ook in de studie van het simultaan tolken bruikbaar zijn. In de voormiddag spraken vooreerst Roeland van Hout en Nelleke Oostdijk (Radboud Universiteit Nijmegen) over het nut van corpora bij taalonderzoek; daarna rapporteerde Fred Van Besien (Vlekho) over eigen onderzoek. In zijn inleidend praatje, getiteld Het nut van corpora voor taalonderzoek. Algemene aspecten en problemen, had Roeland Van Hout het over de algemene aspecten en problemen van gesprokentaalcorpora en over de nieuwe mogelijkheden van onderzoek (waaronder het gebruik van corpora voor het onderzoek van tolkmateriaal).
Het grootste gedeelte van de voormiddag werd in beslag genomen door een uitvoerige en boeiende uiteenzetting van Nelleke Oostdijk, Het Corpus Gesproken Nederlands. Structuur en bruikbaar-
›
heid voor taalonderzoek. In de periode 1998-2004 is in het kader van het project Corpus Gesproken Nederlands (CGN) gewerkt aan de aanleg van een databank voor het hedendaags Nederlands zoals dat door volwassen sprekers in Nederland en Vlaanderen wordt gesproken. De resultaten van dit project zijn sinds maart 2004 beschikbaar. De databank omvat opnames van alledaagse gesprekken die Nederlanders en Vlamingen met elkaar voeren over allerhande onderwerpen en in uiteenlopende situaties. Ook werden (fragmenten van) radio- en televisieprogramma’s, interviews, lezingen en telefoongesprekken opgenomen. In totaal gaat het om ongeveer 900 uren spraak. Alle opnames werden uitgeschreven. Van elk uitgeschreven stuk spraak werd vastgelegd waar het bijbehorende geluidsfragment zich bevindt. In de databank is ook informatie beschikbaar over de omstandigheden waaronder het materiaal werd opgenomen. Daarnaast werden gegevens bijgehouden over de sprekers. Het gaat daarbij o.a. om informatie over geslacht, leeftijd, geografische regio, opleiding en beroep. De orthografische transcriptie vormde het uitgangspunt voor de lemmatisering en de verrijking van het materiaal met woordsoortinformatie. Verder werd een tiende van de data fonemisch getranscribeerd en door middel van een syntactische analyse verrijkt. Circa 25 uur wordt voorzien van een prosodische annotatie. Het CGN is van groot belang voor de verdere ontwikkeling van de Nederlandstalige taal- en spraaktechnologie. Daarbij valt te denken aan toepassingen op het gebied van de mens-machinecommunicatie zoals b.v. automatische spraakherkenners en dialoogsystemen. Daarnaast biedt het Corpus interessant materiaal voor allerhande taalkundig en cultuurhistorisch onderzoek. Met zijn authentieke opnames geeft het CGN immers een uniek beeld van het Nederlands zoals Nederlanders en Vlamingen dat spreken aan het begin van de 21e eeuw in het leven van alledag. Meer informatie over het project is te vinden op: http://lands.let.ru.nl/cgn/home.htm. In Onderzoek naar simultaan tolken rapporteerde Fred Van Besien over een onlangs voltooide pilootstudie (in samenwerking met Chris Meu-
2
Hermes 2/1 – december 2004
leman van de Hogeschool Gent) waarin werd getracht om aan de hand van empirisch onderzoeksmateriaal tot een reconstructie te komen van de vertaalstrategieën die door de (in casu: twee) tolken worden gevolgd. Bij die reconstructie onderscheiden Van Besien & Meuleman “globale” en “lokale” strategieën. Globale strategieën, aldus de auteurs, behoren tot de standaardinstelling van een tolk: het zijn beslissingen op een hoger niveau over de manier waarop het tolken idealiter dient te gebeuren; ze zijn relatief stabiel voor elke individuele tolk. De belangrijkste globale strategieën zijn de wijze van presenteren (spreeksnelheid, getolereerde achterstand, diversiteit van de woordenschat, intonatie, niet-verbaal gedrag), toevoegingen (bijvoorbeeld met het oog op een betere tekstcohesie, appropriateness repairs, verduidelijkingen, identificaties van de spreker), en weglatingen (bijvoorbeeld van redundante elementen, metaboodschappen, modaliteit, enz.). Lokale strategieën zijn problem triggered: de tolk maakt er gebruik van om problemen op te lossen die plots opduiken, bijvoorbeeld een zin in de brontekst met een woordorde die niet overeenkomt met die van de doeltaal. Dit soort problemen kan tot een achterstand ten opzichte van de spreker leiden. De tolk beschikt hier over twee mogelijkheden: een al dan niet gevulde pauze toelaten, of toch doeltekst produceren. In het laatste geval kan de tolk gebruik maken van anticipatie, chunking, woord-voor-woordvertaling en backtracking. Na de middagpauze volgden nog drie sprekers, Suzanne Van der Kleij (Radboud Universiteit Nijmegen), Piet Mertens (K.U. Leuven) en Anne-Catherine Simon (U.C. Louvain). De studiedag werd vervolgens afgesloten met enkele algemene conclusies die werden geformuleerd door medeorganisator Fred Van Besien. In Verbale interactie in asielgehoren van de Nederlandse immigratiedienst: transcriptie en tagging van de data belichtte Susanne Van der Kleij hoe corpusonderzoek ook van belang kan zijn voor het gemeenschapstolken. Omdat de Nederlandse asielprocedure in hoge mate berust op een ambtelijk verslag dat wordt opgetekend nog tijdens een gehoor waaraan asielaanvrager, ambtenaar en tolk deelnemen, is het van groot belang dat men inzicht heeft in de strategieën die door de gemeenschapstolken worden gevolgd. Van der Kleij rapporteerde over een eigen onderzoek van
›
dergelijk tolkmateriaal, waarbij de centrale vraag was: hoe zijn de uitingen van de tolk te classificeren? Zijn het “letterlijke” vertalingen of is er samengevat vertaald? Is er iets weggelaten of juist iets toegevoegd?
Het grootste gedeelte van de namiddagsessie kwam op rekening van twee Franstalige bijdragen over prosodie en intonatie. Piet Mertens (Le prosogramme: un outil pour la transcription de la prosodie) gaf een presentatie van het softwareprogramma dat hij zelf ontwikkelde om prosodische elementen in kaart te brengen. Voor de toepassing ervan dient men eerst de beschikken over een gedigitaliseerde versie van het gesproken fragment, dat nadien is bewerkt met Praat (www.praat.org), een instrument voor de akoestische analyse van spraak. Met Praat is het mogelijk een spectogram te maken met gealigneerde fonetische transcriptie en meting van grondtoon en intensiteit. Het Prosogram, dat vrij beschikbaar is (zie link onderaan), biedt een meerwaarde, omdat het een objectieve en makkelijk te interpreteren voorstelling geeft van toonhoogtevariaties, zowel in lettergrepen als in langere spraakfragmenten. De tijdsfactor blijft behouden, zodat ook het tempo, de pauzes en aarzelingen “leesbaar” worden. De prosogrammen worden bewaard in het formaat EPS (Encapsulated Postscript) dat gevisualiseerd, geprint en geconverteerd kan worden met GSView en Ghostscript. Ook Anne Catherine Simon richtte haar aandacht op het fenomeen van de prosodie en meer in het bijzonder op de relatie tussen intonatiestructuur en informatieve structuur. Ze vertrok hierbij van de hypothese dat het net de intonatie is die eenheden construeert die pertinent zijn op de vlak van informatieoverdracht. Als informatie-eenheden maakte ze een onderscheid tussen topique, propos en focus, concepten die door Lam brecht werden geïntroduceerd. Zowel Anne Catherine Simon als Piet Mertens maakten tijdens hun betoog gebruik van tolkfragmenten die door F. Van Besien op voorhand waren bezorgd.
3
Hermes 2/1 – december 2004
In zijn conclusie benadrukte Fred Van Besien de noodzaak en vele mogelijke voordelen van corpusonderzoek, maar hij wees meteen ook op de problemen die rijzen wanneer men een dergelijk corpus gaat aanleggen. Er is, bijvoorbeeld, het probleem van de privacy: simultaan tolken gebeurt vaak in besloten vergaderingen en de opdrachtgever is niet steeds bereid materiaal openbaar te maken; tolken zelf zijn vaak ook terughoudend om hun materiaal af te staan. “In elk geval zal het onderzoek naar simultaan tolken moeten vertrekken van echt materiaal afkomstig van professionele tolken,” aldus Van Besien. “Het is ook duidelijk dat er nog een lange weg te gaan is: er is meer materiaal nodig, meer talencombinaties moeten worden onderzocht, meer tolken moeten erbij betrokken worden. Bijzonder interessant zijn de diverse tools die onderzoekers van corpora gebruiken. Het is zeker de moeite waard te kijken in welke mate ze voor de analyse van taalstalen van simul-
taan tolken bruikbaar zijn. Vooral op het gebied van de analyse van de uitspraak en van de prosodie zijn er aantrekkelijke mogelijkheden gepresenteerd op deze studiedag, maar ook op het gebied van grammaticale analyse en van “oplijning”. Bovendien kan het gebruik van deze tools leiden tot nieuwe onderzoeksvragen in verband met simultaan tolken, bijvoorbeeld de vraag in welke mate een tolk gebruik maakt van de intonatie van de spreker om de informatieve delen van de discourse te ontdekken. Hoe verfijnd de tools ook mogen zijn, wonderen kunnen ze vooralsnog niet verrichten. Analyse van spontane taalstalen blijft een bijzonder moeilijke en arbeidsintensieve aangelegenheid.” Prosogram: http://bach.arts.kuleuven.ac.be/pmertens/pros ogram/) CS & FvB (compilatie WV)
Berichten van elders Het wetenschappelijk programma omvatte lezingen in plenum, panelgesprekken en posterpresentaties.
Interpreting in the Community Critical Link 4 International Conference
De volgende subthema’s kwamen eveneens aan bod: - empirisch onderzoek over sociaal tolken en gebarentolken; - professionele criteria; - tolkopleiding; - arbeidsmarkt en arbeidsvoorwaarden; - de rol van de beroepsorganisaties.
Stockholm, 20-23 mei 2004
H
et overkoepelende thema van de vierde Critical Link Conference was “Professionalisering van het sociaal tolken”. Deze conferentie bood een uitgebalanceerde mengeling van bijdragen op onderzoeksvlak en discussies die praktische, beroepsgeoriënteerde thema’s behandelden. Het programma richtte zich niet alleen tot alle acteurs binnen het sociaal-tolkenlandschap (tolken, tolkentrainers, onderzoekers, tolken-diensten), maar eveneens tot de vertegenwoordigers van de verschillende overheidsdiensten zoals de gezondheidszorgsector, de rechtbanken en de immigratiediensten.
›
Voor België waren diverse vertegenwoordigers van Babel, het Vlaams Minderhedencentrum, Brussel Onthaal en de Lessius Hogeschool Antwerpen aanwezig. Vlekho werd vertegenwoordigd door Ludo Teeuwen, departementshoofd TT, Katrien Lannoy, lid van de Raad van Bestuur Vlaamse Tolkentelefoon en Ingrid Bollaerts, coördinatrice basisopleiding sociaal tolken Vlekho. Vele bijdragen behandelden heel gespecialiseerde thema’s (tolken voor slachtoffers van oorlogsmisdaden, voor kinderen met leermoeilijkheden) of beperkten zich tot een nationale context (tolken voor vluchtelingen in Caïro, opleiding van
4
Hermes 2/1 – december 2004
gerechtstolken in Hong Kong). Onze aandacht ging vooral uit naar meer algemene en inleidende bijdragen. De uiteenzetting van Carol Patrie, (Language Matters, Inc., Bowie, USA), Analyzing Interpreting Performance, behandelde de zoektocht naar een efficiënte onderwijsmethode om tolkprestaties te analyseren. Het follow-upprogramma in vijf stappen wordt door de auteur al meer dan tien jaar gebruikt in een didactische context. Deze benadering gaat uit van een zorgvuldig onderzoek van de tolkprestatie en biedt methodes aan om de ernst van de gemaakte fouten te beoordelen. Deze follow -up kan door tolkdocenten gebruikt worden om hun studenten zelf verantwoordelijkheid te laten opnemen voor hun tolkprestaties. Patrie publiceerde de volgende oefenboeken met theoretische informatie, oefeningen en videoteksten: English Skills Development, Cognitive Processing in English, Translating from English en Consecutive Interpreting, alle verschenen bij Dawn Sign Press (2004). Deze publicaties kunnen ook voor de Vlekho-praktijk van belang zijn. Patrick Kermit (Sør-Trøndelag Universiteit, Noorwegen) legde in zijn lezing What Do Interpreters Do and What Do Good Interpreters Do? de relatie tussen het professionele en morele gedrag van de tolk op basis van de Aristotelische concepten poiesis en praxis. Poiesis verwijst naar een handeling die alleen wordt gezien als een middel om een doel te bereiken, maar geen doel op zichzelf is. Praxis verwijst naar handelingen die op zichzelf zowel middel als doel zijn. Dit kenmerkt het verschil tussen handelingen die op een geïnstrumentaliseerde basis gemotiveerd zijn en handelingen die we uitvoeren om ethische redenen. De term “goed” verkrijgt daardoor twee verschillende betekenissen. De spreker plaatste dit gegeven in een historische context waarbinnen hij vaststelde dat noch een uitsluitend utilitaire noch een uitsluitend deontologische benadering van de beroepsethiek de behoeften en verwachtingen van een tolk die functioneert binnen het sociaal-tolkenlandschap kan bevredigen. Aansluitend daarop verwees hij naar Konstruktives Übersetzen van Paul Kussmaul (1995). In het kader van de basisopleiding sociaal tolken aan Vlekho bleek de uiteenzetting van Yvonne
›
Fowler (City College Birmingham), Thinking About Assessment, aanleiding te geven tot een thinking over van de tot nu toe gehanteerde evaluatiemethode m.b.t. het certificaat sociaal tolk. Vele vragen rezen, weinig antwoorden daalden neer. Wie evalueert sociaal tolken? Op basis van welke criteria kom je tot een objectieve beoordeling? Een examen biedt een snapshot van een tolkprestatie op een bepaald moment, maar test niet de niet-linguïstische aspecten van het professionele tolken zoals contextueel inzicht, ethiek, waarheidsgetrouw tolken, teamwork, betrouwbaarheid en consequentie. De spreekster wees eveneens op het belang van een harmonisering van de nationale evaluatiecriteria. De bijdragen van Anne Martin, (Universiteit Granada), Community Interpreting in Spain, en van Mariachiara Russo (Universiteit Bologna), Community Interpreter, Ad Hoc Interpreter, Intercultural Mediator… What Kind of Curriculum for Such a Multifaceted Profession? gingen dieper in op de bestaande structurele noden. Op basis van interviews met deskundigen uit de medische wereld, juridische adviesdiensten voor immigranten en plaatselijke sociale diensten plaatste Anne Martin Spanje ergens tussen “het ontkennen van het fenomeen” en “een ad hoc antwoord bieden”. Antwoorden brachten aan het licht dat de behoeften niet alleen niet begrepen, maar zeker ook niet efficiënt beantwoord werden. Als er al een fantasievolle oplossing geboden werd, dan was die ingegeven door een individuele respons. De institutionele erkenning van de bestaande noden leidde tot de aanwerving van “interculturele bemiddelaars” met een brede waaier van functies, waaronder tolkwerk. Deze studie werd uitgevoerd onder de auspiciën van de GRETI Onderzoeksgroep, gesticht door de Andalusische Regionale Regering. Mariachiara Russo onderzocht het profiel van een sociaal tolk vanuit het standpunt van een opleidingsinstituut. De specifieke vereisten van gezondheidszorgdiensten, rechtbanken en de welzijnssector in de regio van de spreekster werden omschreven. Hoe verwerf je in een opleidingscursus van drie jaar de relevante vaardigheden om een succesvolle door tolken bemiddelde interactie tot stand te bren-
5
Hermes 2/1 – december 2004
gen? Naast de beheersing van de conventionele linguïstische en culturele vaardigheden wordt van een dergelijke tolk verwacht dat hij een bijkomende eveneens onmisbare vaardigheid bezit die dikwijls verwaarloosd wordt in onze curricula, m.n. hoe omgaan met de onuitgesproken vraag van de klant naar psychologische ondersteuning. Op onderzoeksvlak was Training the “Untrained Interpreter ”: Research and Its Applicability, van Carmen Valero-Garcés (Universiteit Alcalá/Madrid), van bijzondere betekenis. Doel van haar studie is de rol van de deelnemers in een triadische uitwisseling binnen een gezondheidszorgsetting te onderzoeken. Verder wordt de toepasbaarheid van de resultaten in opleidingsprogramma’s voor tolken geanalyseerd. Wat de eerste doelstelling betreft, wordt de methodologische focus gebaseerd op de analyse van een geïnstitutionaliseerde conversatie volgens de studie van Drew en Heritage (1992), Institutional Discourse Analysis. Valero-Garcés wil de specifieke kenmerken van de interactie arts/nietmoedertaalspreker/“ad hoc”-tolk onderzoeken om in te schatten hoe de tolk de communicatiemogelijkheden van beide partijen beïnvloedt. Thema’s zoals het toekennen van de deelnemersrol, veranderingen in de algemene structuur, asymmetrische relaties worden onderzocht. Het onderzoek steunt op kwantitatieve en kwalitatieve gegevens afkomstig van studies en opnames uitgevoerd in gezondheidszorgcentra in Madrid. Wat de toepasbaarheid van de gegevens betreft, bracht Valero-Garcés enkele methodes aan waarbij voorbeelden van conversatieuitwisselingen werden gebruikt als illustratiemateriaal in het opleidingsprogramma aan de Universiteit van Alcalá (Madrid). In haar lezing refereerde de spreekster aan de volgende werken: Interpreting as a Discourse Process van Cynthia Roy (Oxford University Press, 2000) en Interpreting as Interaction van Cecilia Wadensjo (Longman, 1998). Katrien Lannoy en Jan Van Gucht stelden ook de Vlaamse situatie voor. In de studie Babel Rebuilt analyseren zij het aanbod van de vertaal- en tolkendiensten alsook de gebruikers. Na een vergelijking met enkele buitenlandse modellen en ervaringen, formuleren ze een reeks aanbevelingen met betrekking tot dienstverlening, structuur, uitbouw, kwaliteitszorg en financiering van de vertaal- en tolkendienstverlening in Vlaanderen.
›
Wat dienstverlening betreft, heeft een behoefteanalyse bij de gebruikers van vertaal- en tolkendiensten duidelijk aangetoond dat de verschillende tolkvormen (persoonlijk tolken, telefoontolken, videotolken) en schriftelijk vertalen onderling complementair zijn. Structureel plaatsen de onderzoekers het zwaartepunt van telefoontolken op Vlaams niveau: vanuit een enkele Vlaamse telefoontolkendienst (in casu: Babel) kan het volledige Gewest worden bediend. Op die manier wordt een basisdienstverlening verzekerd: iedere welzijnsvoorziening in Vlaanderen kan via de telefoon een beroep doen op professionele tolkhulp. Op gebied van persoonlijk tolken en schriftelijke vertaalhulp blijkt het provinciale niveau het meest aangewezen basisniveau. Vijf provinciale diensten kunnen op dit vlak immers een kwalitatief hoogstaande basisdienstverlening verstrekken. De praktijk wijst uit dat er in sommige steden een voldoende grote vraag en draagvlak zijn voor een eigen lokale tolken- en vertaaldienst. Waar dat potentieel aanwezig is, geldt het principe van de subsidiariteit (wat dichter bij de bevolking net zo goed of beter kan, dient op dat niveau te gebeuren) en is er ruimte voor meer fijnmazige zorg met lokale accenten. De onderzoekers constateerden dat de rol van Babel als Vlaamse tolkentelefoon én sturende centrale dienst aanleiding gaf tot rolverwarring. Daarom bevalen ze een Vlaamse centrale tolkendienst aan die exclusief instaat voor de ondersteuning van de vertaal- en tolkendiensten en voor het uitbouwen van een kwaliteitstraject. Deze aanbeveling heeft gehoor gekregen, wat geleid heeft tot de oprichting van een centrale ondersteuningscel sociaal vertalen en tolken (COC). Deze dienst waakt in het bijzonder over het opleidingstraject en de erkenning van sociale tolken en tolkendiensten. Deze dienst wordt bijgestaan door een kwaliteitskring waaraan het volledige veld participeert. De studie wil ook minimale basiscriteria op vlak van logistiek en bestaffing vastleggen voor een
6
Hermes 2/1 – december 2004
levensvatbare tolkendienst. In het verleden zijn immers heel wat initiatieven weggedeemsterd bij gebrek aan voldoende ondersteuning. Naar model van de best uitgebouwde tolkendiensten in het huidige landschap poogt de studie tevens een groeipad te schetsen naar een professionele tolkendienst op kruissnelheid.
Na vier congresdagen hebben we kunnen vaststellen dat het Vlaamse vertaal- en tolklandschap de kinderjaren al een tijdje is ontgroeid en dat er op Vlaamse bodem al heel wat verdienstelijke inspanningen zijn geleverd om een goed uitgebouwde, kwalitatieve, professionele en behoeftedekkende dienstverlening aan te bieden. Toch blijft er nog een hele weg af te leggen. Meer congresinformatie kan je verkrijgen op de website http://www.tolk.su.se/index20.php. IB & KL
tussen onderzoek en taalverwerving probeert te slaan: zijn studenten worden aangespoord om zelf aan de slag te gaan met eentalige en meertalige corpora. Francisco Marín (Universiteit van Madrid) belichtte de toepassing van corpuslinguistiek in de diachronische taalkunde, meer bepaald in de reconstructie van hypothetische stamwoorden (helaas bleek, buiten de spreker, geen enkele specialist van deze branche in de zaal te zitten).
TALC 6 Teaching and Language Corpora Granada, 6-9 juli 2004
V
an 6 tot 9 juli vond in een snikheet Granada de zesde editie van de TALC Conference plaats. Blijkbaar zijn steeds meer onderzoekers geïnteresseerd in het verband tussen (taal)onderwijs en corpuslinguïstiek (het letterwoord TALC staat voor Teaching and Language Corpora), want voor het eerst in de geschiedenis van het reizende congres hadden de organisatoren de lezingen in parallelsessies moeten organiseren, en dan nog hadden ze een groot aantal werkstukken moeten afwijzen. Alle door mensen bewoonde werelddelen hadden wetenschappers naar het zomerse Andalusië afgevaardigd. Het overvolle programma bood voor elk wat wils: lezingen, postersessies, softwaredemonstraties, enz. Vier eminente gasten waren door de organisatoren op een voetstuk geplaatst. Stig Johansson (Universiteit van Oslo) bracht verslag uit over de manier waarop hij in zijn lespraktijk de brug tussen theorie en praktijk,
›
In een nonchalant gebrachte babbel liet Guy Aston (Universiteit van Bologna) zich kritisch uit over de toestand van de discipline. Hij bespeurde enerzijds een zekere oververzadiging (het ene corpus wordt op het andere gestapeld; er zijn ook talrijke concurrerende softwarepakketten op de markt), maar stelde anderzijds vast dat de beschikbare corpora zelden worden hergebruikt door teams die niet bij de samenstelling ervan betrokken waren. Daarnaast meende hij dat in het klaslokaal nog altijd weinig rechtstreeks met tekstcorpora wordt geëxperimenteerd: de corpuslinguïstiek blijft vooralsnog grotendeels een speeltuin voor onderzoekers. De repliek uit de zaal was nogal heftig: wat door Guy Aston als een storende overdaad werd geduid moest volgens anderen veeleer als een heuglijke rijkdom worden beschouwd. De vierde hoofdspreker, Bill Louw (Universiteit van Zimbabwe), vergastte het publiek op een magistrale show, waarin hij o.a. uitweidde over de animale metaforen die voor diverse filosofen kunnen worden gebruikt. Een van de favorieten van de conferencier bleek Popper te zijn, en hij schonk de organisatoren een speelgoedstekelvarken dat naar de naam
7
Hermes 2/1 – december 2004
Karl luisterde (en waarmee ze speculatieve ballonnetjes in de toekomst gemakkelijk zouden kunnen doorprikken). Louw toonde aan dat de menselijke intuïtie tekortschiet als het erop aankomt te voorspellen in welke collocaties woorden als “waarheid” of “bier” meestal worden gebruikt; via de systematische studie van concordantielijsten kan de onderliggende ideologie wél worden blootgelegd.
Uit de lezingen van de parallelsessies bleek dat de diagnose van Guy Aston toch wel enigszins klopte. Praktisch alle onderzoekers hadden een groot deel van hun researchtijd geïnvesteerd in de aanmaak van een eigen corpus, dat niet direct toegankelijk was voor collega’s. Vaak hadden ze dit privé-corpus ontworpen omdat de grote co rpora die wel in zekere mate voor het grote publiek beschikbaar zijn (zoals CREA voor het Spaans of de Cobuild Bank of English) toch niet volledig aan hun verwachtingen beantwoordden. De geselecteerde teksten behoorden tot de meest uiteenlopende genres: dagbladartikels, handboeken (taalonderwijs, economie, techniek, enz.), door leerlingen geproduceerde opstelletjes, filmscripts, mondelinge interviews, enz. Er werden zowel een- als meertalige corpora onder de loep genomen; in de collecties van het laatste type zijn naast de zogenaamde originele teksten ook (qua genre, onderwerp, periode, enz.) vergelijkbare teksten in een andere taal of (al dan niet gepubliceerde) vertalingen opgenomen. Toni Badia en Carme Colominas (Universitat Pompeu Fabra, Barcelona) reikten een instrument aan waarmee de ongewenste versnippering van de inspanningen misschien gedeeltelijk kan worden verholpen: een digitaal platform waarop verschillende teams hun tekstmateriaal kunnen uitwisselen. Guy Aston stoorde zich niet alleen aan de proliferatie van corpora, maar ook aan de schrijnende afwezigheid van de bestaande tekstverzamelingen in de
›
klaslokalen. En inderdaad, de meeste sprekers brachten verslag uit over de manier waarop zijzelf de instrumenten van de corpuslinguïstiek in hun onderzoek en/of onderwijs hadden aangewend. Ze streefden daarbij zeer diverse doelstellingen na: controleren of in een aantal recente taalhandboeken echt wel zoveel ruimte wordt uitgetrokken voor fraseologie als in de reclameteksten wordt beweerd (onderzoekers Louvain-la-Neuve), digitale leerwoordenboeken ontwerpen waarin de leerling toegang krijgt tot de abstracte definitie en de concrete voorbeelden uit de teksten, maar ook tot het tussenliggende niveau, dat van de collocaties (onderzoekers Dublin City University en Universiteit van Osnabrück), als taaldocent die zelf geen moedertaalspreker is een controle-instrument creëren waarmee men kan nagaan in welke mate het Engels van de leerlingen afwijkt van het Engels van de native speaker (taaldocenten Thailand), de plaats van het bijwoord vergelijken in de Engelse opstellen van Franse studenten en in authentieke Engelse teksten (John Osborne, Université de Savoie), het specifieke taalgebruik van technische (team Pontificia Universidad Católica, Chili) en economische (Lieve Vangehuchten, Universiteit Antwerpen) handboeken beschrijven, enz. Slechts weinig docenten waren in de voetsporen van Stig Johansson getreden, in een poging om de universiteitsstudenten rechtstreeks bij het corpusonderzoek te betrekken. Dat was b.v. toch het geval bij een vergelijkende studie van transitiviteit en ergativiteit in het Engels en het Spaans (Julia Lavid, Universidad Complutense, Madrid), of bij een modelles tekstanalyse van The Open University waarin de leerlingen m.b.v. concordanties konden ontdekken hoe ze door de journalisten van een sensatiekrant werden gemanipuleerd. Bij het voorgestelde onderzoek werden diverse softwarepakketten gebezigd: WordSmith Tools, Sara/Xaira, ParaConc en MultiConc, enz. Vooral de twee- of meertalige concordantieprogramma’s (zoals ParaConc) zouden voor het onderzoek in ons departement zeker hun nut kunnen bewijzen. In onze eigen bijdrage suggereerden we, bescheiden als we zijn, een naamwijziging voor het congres. TALC mag dan wel goed bekken, de beginletter is toch wel symptomatisch voor de centrale rol die de teacher in de meeste bijdragen krijgt toegewezen. Als de leraar in het taal- en vertaalonderwijs de rol van mediator en coach wil gaan spelen, moet het corpusonderzoek tijdens verschillende fases van het didactisch
8
Hermes 2/1 – december 2004
proces worden ingeschakeld, en mag de docent niet langer het alleenrecht op het gebruik van de tekstverzamelingen claimen. Binnen het project ElektraVoc (zie Hermes 1.1) maken wij b.v. gebruik van een corpus bij de selectie van leerinhouden, bij de organisatie van concrete leeractiviteiten en bij de evaluatie van vertaaloefeningen. Door de relatieve frequentie van woorden uit een gespecialiseerd deelcorpus A (b.v. een verzameling van artikelen uit de rubriek “Financiën” van de economische pers) te vergelijken met hun relatieve frequentie in een referentiecorpus B (in ons geval: teksten uit de algemene pers die toch nog over economie gaan) kunnen we nagaan welke termen typisch zijn voor het deelcorpus A en dus zeker moeten worden aangeboden in de module “Spaanse woordenschat Financiën” van een LSP-cursus. De lijst met key words die op deze manier wordt gegenereerd bevestigt soms de intuïtie van de docent (het is evident dat woorden als mercado, bolsa, waarmee in het Spaans naar de beursmarkt kan worden verw ezen, hoog scoren), soms ook niet (meer algemene werkwoorden als abrir en cerrar – openen en sluiten dus – behoren ook tot de meest typische termen, en het kan dus interessant zijn de leerling te confronteren met de contexten waarin ze in financiële teksten worden gebezigd, b.v. om de koersevolutie bij de beursopening en –sluiting te beschrijven).
Tijdens de workshops kunnen de studenten zelfstandig een bescheiden onderzoeksopdracht leren uitvoeren. Uit de lijst met key words blijkt dat het woord frente opvallend veel frequenter is in het corpus “Financiën” dan in het referentiecorpus. Welnu, de studenten worstelen tijdens het vertaalproces dikwijls met het gebruik van het samengestelde voorzetsel frente a, dat verantwoordelijk is voor de hoge keyness-waarde van frente: ze hebben de neiging om het willekeurig af te wisselen met respecto a. Verklarende of tweeta-
›
lige woordenboeken helpen hen niet echt: de beschrijving van deze uitdrukkingen blijft meestal zeer arm. Aan de hand van concordantielijsten die ze zelf genereren (m.b.v. WordSmith Tools), beschrijven de leerlingen de contexten waarin frente a en respecto a in de gespecialiseerde teksten meestal voorkomen, en formuleren ze voorstellen voor een beter gestoffeerd woordenboekartikel. Dankzij de corpuslinguïstiek kunnen studenten ook hun eigen vertalingen evalueren en bepaalde tics opsporen. Een van de hete hangijzers van de Spaanse grammatica is het gebruik van de aanwijzende voornaamwoorden. Het paradigma is immers tweeledig in het Nederlands (dicht/ver, deze/die, dit/dat), maar drieledig in het Spaans (este/ese/aquel). In schrijftaal is este duidelijk frequenter dan ese; in spreektaal wordt ese relatief gezien vaker gebruikt dan in schrijftaal. In onze lespraktijk hebben wij een corpus met vertalingen van onze studenten vergeleken met een referentiecorpus dat uit authentieke teksten bestond (het corpus van ElektraVoc). Als in de lijst met key words functiewoorden voorkomen, wijst dit mogelijk op een storend verschil tussen het Spaans van de moedertaalspreker en het Spaans van de student. Welnu, de leerlingen blijken de vorm ese in hun schriftelijke vertaling opvallend vaker te gebruiken dan de Spaanse journalisten. Uit de concordantielijst blijkt dat ze dit vooral doen in één bepaalde context (bij binnentekstelijke verwijzingen). Een eenmalige verwisseling van de woorden este en ese valt in deze situatie niet eens altijd op en zal dus ook niet worden bestraft; een systematisch misbruik van de vorm ese wekt bij moedertaalsprekers wel een zekere ergernis op. Aan het slot van onze bijdrage spraken we het voornemen uit om ons corpus uit te breiden met anderstalige teksten (in de eerste plaats Nederlandstalige parallelteksten) en nog meer gespecialiseerde documenten (jaarverslagen van bedrijven, rapporten van de nationale banken), wat door het publiek op instemmend gebrom werd onthaald. Meer informatie over de TALC-congressen vindt u op http://www.ugr.es/~talc6/. DM
9
Hermes 2/1 – december 2004
nu ook met “retour” gewerkt. Het belang van de Engelse cabine stijgt, maar het Frans blijft toch de dominante werktaal.
Taal en Recht Rechtszekerheid voor de anderstalige rechtzoekende Lessius Hogeschool, 8 oktober 2004
G
renzen vallen weg en de internationalisering neemt toe. Het gerecht komt dan ook steeds meer in aanraking met anderstaligen. Het belang van vertalers en tolken als “volwaardige actoren” binnen de gerechtelijke procedure stijgt. Zij zijn onmiskenbare schakels bij de politie en magistraten, ter zitting en tijdens het onderzoek. Maar de vraag naar de kwaliteit van hun prestaties blijft vaak onbeantwoord. Y. Vanden Bosch, secretaris-generaal van de Vlaamse Juristenverniging (VJV), hekelde het gebrek aan initiatief vanwege de overheid. Men bouwt in Antwerpen een nieuw justitiepaleis maar de nodige infrastructuur voor vertaal- en tolkwerk (b.v. tolkcabines in enkele zalen) is niet voorzien. Er moet ook dringend werk gemaakt worden van een Centraal Register met de gegevens van beëdigde vertalers en tolken. De VJV zal blijven ijveren voor “Recht op “tegenspraak” voor anderstaligen” maar de overheid moet organisatorisch en financieel anticiperen op de nieuwe Europese regelgeving. In het eerste deel van de studiedag besteedden verschillende sprekers de nodige aandacht aan de kwaliteitsgaranties inzake juridisch vertalen en tolken op internationaal niveau. L. Anckaert, jurist-vertaler bij het Europees Hof van Justitie, gaf een gedetailleerd beeld van de organisatie en de werking van de vertaalafdeling van het Europees Hof. Strenge opleidingsvereisten (een diploma Rechten is een must), een strikt vertaal- en revisieproces en een duidelijk statuut op administratief, deontologisch en financieel vlak monden uit in een vertaaldienst die aan de hoogste kwaliteitsnormen beantwoordt. Ook H. Kuyf, tolk bij het Europees Hof van Justitie, had het over de strenge selectiecriteria: de tolken moeten minstens honderd dagen per jaar als conferentietolk gewerkt hebben; naast hun moedertaal moeten zij drie vreemde talen spreken. Sinds de uitbreiding van EU wordt er
›
D. Cailloux, hoofd van de Dienst Slachtoffers en Getuigen bij het Internationaal Tribunaal voor voormalig Joegoslavië, coördineert de bescherming en de logistieke en psychologische ondersteuning van de getuigen. In die functie is ze vertrouwd met de specifieke problematiek van het omgaan met erg getraumatiseerde personen. De tolken spelen een cruciale rol in de werking van ICTY onder het motto no witnesses, no trial, maar de emotionele implicaties zijn groot. Daarom krijgt elke medewerker psychologische ondersteuning. Bij het selecteren van geschikte tolken is de taalcombinatie niet de enige parameter. In geval van verkrachting bijvoorbeeld wordt bij voorkeur met vrouwen gewerkt. Ch. Zoric, hoofd van de Dienst CLSS (Conference and Language Service Section) ging dieper in op de concrete werkomstandigheden van haar collega’s en de kwaliteitsgaranties inzake vertalen en tolken voor het ICTY. De werktalen zijn Engels, Frans en BCS (Bosnisch, Kroatisch en Servisch). Er wordt simultaan en consecutief getolkt met retour. De hoorzittingen worden rechtstreeks uitgezonden, weliswaar met een half uur vertraging. Wetteksten, medische documenten, audiomateriaal en handgeschreven teksten vormen de belangrijkste soorten documenten die vertaald moeten worden. De tolken hebben hetzelfde niveau als de magistraten. Er is een groot wederzijds respect en een duidelijke interactie tussen beide partijen. Tolken kunnen verduidelijking vragen of zelf tussenkomen met extralinguïstische en terminologische informatie. Toch blijft de combinatie van common law en “burgerlijk recht” binnen de context van een nog zeer jong “internationaal strafrecht” een niet te onderschatten hinderpaal. In het tweede deel van de studiedag werd de situatie op nationaal vlak onder de loep genomen.
10
Hermes 2/1 – december 2004
R. Decoux, em. onderzoeksrechter (Rechtbank van Eerste Aanleg Leuven) schetste de historiek van het vertalen en tolken voor de Belgische rechtsinstanties. Goed opgeleide vertalers en tolken die voldoen aan strenge kwaliteitseisen kunnen het imago van het gerecht positief beïnvloeden. Een gerechtstolk moet betrouwbaar en onmiddellijk beschikbaar zijn. Hij/zij moet vertrouwd zijn met de beroepsdeontologie, maar moet ook kunnen rekenen op degelijke bescherming. A. Rosiers, raadsheer bij het Hof van Beroep te Antwerpen was vol lof over het proefproject voor opleiding en registratie van beëdigde vertalers en tolken. De samenwerking tussen de Lessius Hogeschool, de Magistratuur, de Balie en de Politie van Antwerpen leidde tot concrete resultaten: een opleiding voor kandidaat-tolken, een bijscholing voor reeds beëdigde gerechtstolken, een cd-rom met alle namen en informatie uit het arrondissement Antwerpen en een opleidingsvideo “gerechtstolken”. Het project wordt voortgezet maar spijtig genoeg in afgeslankte vorm bij gebrek aan middelen. Momenteel wordt tevens de nodige aandacht besteed aan de gebruikers van gerechtelijke vertaal- en tolkdiensten. Overheid, magistraten, politie en advocaten moeten “kwaliteitsopdrachtgevers” worden. E. Schade, voorzitter van de Tolkencommissie van de Belgische Kamer van Vertalers, Tolken en Filologen vertelde in een persoonlijk relaas over zijn ervaringen als tolk in het proces Dutroux. Hij ervaarde de simultaanvertaling als een positieve keuze; er werd slechts consecutief getolkt wanneer Nederlandstalige getuigen en partijen verklaringen aflegden. Respect voor een aantal praktische en technische details en voldoende aandacht voor de voorbereiding en
›
briefing van de tolk zullen een kwaliteitsverbetering inhouden. De spreker wees ten slotte op het belang van de “wet-Marchal” op basis waarvan nu ook de burgerlijke partijen gratis aanspraak kunnen maken op tolken. N. Snelders, kamervoorzitter Hof van Beroep te Antwerpen en persmagistraat bij het proces Dutroux, pleitte voor het gebruik van moderne technologie om de kwaliteit van de vertaal- en tolkprestaties te garanderen: voor de opmaak van een permanent geactualiseerde database met een register van beëdigde vertalers en tolken en voor de installatie van tolkencabines met aangepaste apparatuur. De spreker was gewonnen voor simultaanvertaling op basis van zijn ervaringen tijdens het proces Dutroux, maar suggereert nog andere stappen: reproductie en controle via video en rechtstreekse ondertiteling. Hij betreurde dan ook dat er in het nieuwe justitiepaleis in Antwerpen geen tolkinfrastructuur voorzien is.
Wie een toegankelijke en open justitie nastreeft, moet beseffen dat daar een prijskaartje aan vasthangt. MR
11
Hermes 2/1 – december 2004
Recensie Translation and Empire: Postcolonial Theories Explained Douglas Robinson St. Jerome (1997)
I
n het laatste kwart van de vorige eeuw ontstond de postkoloniale vertaaltheorie als gevolg van een kruisbestuiving van de culturele antropologie en de vertaalwetenschap. De vorsers van deze laatste discipline (de exponenten van de polysysteemtheorie, de vaandeldragers van de Skopos-groep, enz.) ontdekten allengs dat hun onderzoeksobject niet tot de equivalentie van tekstmateriaal beperkt kon blijven, terwijl de antropologen en etnologen inzagen dat taal en vertaling een belangrijke rol speelden bij het fenomeen van de (de)kolonisatie. De term postkoloniaal dekt vele ladingen: het beginpunt van het bestudeerde tijdvak is soms de onafhankelijkheid van de vroegere kolonies van Europa, soms het begin van de kolonisatie. Het begrip kan nog ruimer opgevat worden: de postkoloniale theorie buigt zich dan over de machtsrelaties tussen culturen door de eeuwen heen. Bepaalde onderzoekers steigeren wanneer de VS als een postkoloniaal gebied worden opgevoerd, aangezien het land zelf ook een imperium heeft opgebouwd. In de uitstekende serie Translation Theories Explained verscheen in 1997 een interessante synthese van de postkoloniale theorie. In een eerste hoofdstuk schetst Douglas Robinson de opkomst van de discipline. Hij bespreekt kort een aantal publicaties van o.a. Gyan Prakash, Dipesh Chakrabarty (die erop wijst dat de geschiedenis van India vaak wordt geschreven door Europese historici, of door auteurs die typisch Europese concepten als “natie” hebben overgenomen; Tejaswini Niranjana formuleert een soortgelijke kritiek: het lijkt wel alsof alleen westerse etnografen het primitieve denken kun-
›
nen doorgronden), Ngugi wa Thiong’o (Decolonizing the Mind) en Homi Bhabha (voor wie cultuur onvertaalbaar is, omdat ze altijd uitvloeit over de grenzen van de natiestaten heen, en altijd wordt gemengd met andere culturen; de traditionele vertaling is alleen maar mogelijk als er stabiele verschillen zijn tussen culturen en talen). Sleutelbegrippen als “hegemonie” (Gramsci), “interpellatie” (Althusser: als de kolonisator de leden van de inheemse bevolking als wilden bestempelt, worden ze ook echt wilden, voor de kolonisator maar ook voor zichzelf) en “diaspora” passeren de revue. In hoofdstuk twee behandelt de auteur het verband tussen vertaling en machtsonevenwichten. Richard Jacquemond formuleert een viertal algemene hypothesen. (1) Een overheerste cultuur vertaalt meer teksten uit de overheersende cultuur dan omgekeerd [in het rondetafelgesprek van het colloquium over kinder- en jeugdliteratuur in vertaling kwam de onbalans tussen het Angelsaksische en het Nederlandstalige gebied ter sprake]. (2) Wanneer er dan toch eens een werk uit de overheerste cultuur wordt vertaald in de taal van de overheerser, wordt dit werk door de doelcultuur als ontoegankelijk en esoterisch beschouwd (vandaar het belang van de paratekst in de vertalingen: “a critical apparatus (introduction and notation) that imposes an academic or specialist interpretation on the reader”, p. 34). (3) Het zal dan nochtans meestal gaan om een tekst die beantwoordt aan het beeld dat de doelcultuur zich van de ondergeschikte broncultuur heeft gevormd [Latijns-Amerikaanse romans met magisch-realistische trekjes slaan b.v. doorgaans goed aan in het Westen]. (4) Auteurs die een groot publiekssucces nastreven plooien zich naar de heersende stereotiepen. Robinson blijft ook even stilstaan bij een artikel van José Lambert, en heeft het daarbij o.a. over het verschil tussen de “klassieke” polysysteemtheorie (die de nadruk legde op de invloed van de doelcultuur) en de postkoloniale theorie (die de politieke controle van het bronsysteem onderstreept). [Er zou nog een vijfde hypothese aan kunnen worden toegevoegd: vertegenwoordigers van de dominante culturen kunnen bijna niet geloven dat ook in minderheidstalen meesterwerken geproduceerd worden. Daarbij kan ook het Duits de rol van overheerste taal vertolken, zoals blijkt uit de volgende bedenking over de receptie van W.G.
12
Hermes 2/1 – december 2004
Sebald in de Engelstalige wereld: “Hoe verschillend de accenten ook liggen, in de Engelstalige wereld wordt kennelijk toch gedacht dat een groot schrijver, een schrijver van wereldformaat, in het Engels schrijft. En als hij dan per ongeluk toch een Duitser blijkt te zijn, die nota bene nog in het Duits blijkt te schrijven ook (waarom toch?), dan heeft hij die wereldfaam alsnog aan zijn perfecte beheersing van de Engelse taal te danken. Zijn boek lijkt wel in het Engels geschreven, zo briljant is het!” (Vlaar 2004: 53)] In hoofdstuk drie toont Robinson aan dat de geschiedenis van de vertaaltheorie niet start bij Cicero, en dat ook vóór de opkomst van de postkoloniale theorie al vaak was gewezen op het verband tussen vertaling en imperium. Van Cicero en Horatius wordt vaak gezegd dat ze een lans braken voor een vertaling waarbij de “betekenis” uit de brontekst moest worden gepuurd om ze daarna over te hevelen naar de doeltaal. Eigenlijk zou de kerkvader Hieronymus als eerste een term voor deze benadering voorstellen (sensum de sensu), al was het wel zo dat Cicero en Horatius al waarschuwden tegen een woordelijke vertaling (waarbij het woord de vertaaleenheid zou zijn). Cicero en Horatius worden vaak selectief geciteerd; de historici negeren de teksten waarin ze pleiten voor een toe-eigening van de Griekse cultuur door de Romeinen. In de christelijke Middeleeuwen werd dan weer geprobeerd om de heidense Griekse en Latijnse cultuur op een veilige manier te assimileren (translatio studii et imperii: de migratie van oost naar west – van Griekenland naar Rome naar Frankrijk – van de kennis en de macht heeft deze laatste niet aangetast: het is in de grond nog steeds dezelfde kennis en dezelfde macht). In teksten over vertaling werd vaak een imperialistische metafoor gebezigd: het was de bedoeling van de vertaling om de originele tekst (die impliciet of expliciet werd geduid als ongepast en minderwaardig) a.h.w. gevangen te nemen, onder het juk van de doeltaal te brengen. De Duitse romantici zouden later de Franse assimilatiestrategie (vreemde teksten werden omgesmeed tot ze aan de Franse normen en modellen beantwoordden) laken en pleiten voor een erkenning van het vreemde. Hoofdstuk vier biedt een close reading van drie analyses van de rol die vertalingen kunnen spelen
›
in het kolonisatieproces. Robinson bestudeert achtereenvolgens de analyses van Eric Cheyfitz (die aantoont dat de kolonisatie van Amerika b.v. inhoudt dat het concept “eigendom” aan de autochtone bevolking wordt opgedrongen), Tejaswini Niranjana (over het Britse imperium en India) en Vicente Rafael (over de rol van taal en vertaling in de bekering van de Filipijnse Tagalog door de Spanjaarden). Vertaling kan evenwel ook een instrument zijn in het verzet tegen de kolonisator. De zogenaamde nativisten geloven dat de autochtone bevolking puur en onaangetast was voor de komst van de vreemde overheersers, en streven naar een herstel van die oorspronkelijke toestand van genade. Tejaswini Niranjana en Vicente Rafael trappen niet in die val, en onderkennen de positieve aspecten van heterogeniteit en hybridisatie. Eerstgenoemde kiest het wapen van de hervertaling om de reeds bestaande vertalingen te bestrijden. Ze doet er volgens Robinson evenwel niet goed aan om het door Benjamin en Derrida uitgetekende pad van de “letterlijke” vertaling te bewandelen. Bij Benjamin is het woord de vertaaleenheid, en de vertaling zou moeten afzien van de pretentie om iets mee te delen. Robinson ziet niet in hoe een dergelijke aanpak de dekolonisatie ten goede kan komen. Hij voelt duidelijk meer voor de analyse van Rafael, die het begrip mistranslation een nieuwe inhoud geeft. Hij toont aan hoe de inheemse bevolking van de Filipijnen altijd de communicatiekanalen met de bezetters heeft opengehouden, omdat ze inzagen dat ze alleen zo konden overleven. Ze gaven evenwel een eigen draai aan de vreemde teksten, en daardoor konden de Spanjaarden hen nooit volledig knechten.
In het kritische slothoofdstuk ondergraaft de auteur o.a. het mondaine begrippenpaar domestication / foreignisation. Hij betwijfelt of de effecten van de twee strategieën op de doelcultuur wel altijd zo verschillend zijn. Een vervreemdende vertaling kan contraproductief werken: in een poging om de eigenheid van de brontekst te
13
Hermes 2/1 – december 2004
vrijwaren levert de vertaler misschien een tekst af die door de doelcultuur als kinderlijk en primitief wordt ervaren. Anderzijds: wie kiest voor een vloeiende, zogenaamd onzichtbare vertaling, perst de lezer niet altijd in een koloniaal dwangbuis. De apologeten van de vervreemding bezondigen zich aan een zekere vorm van elitarisme; ze wantrouwen immers alle werken die bij een groot publiek aanslaan, want volgens hen wijst dat altijd op een verderfelijke assimilatie, en dus op een koloniale denktrant.
Als toetje krijgt de lezer nog een belangwekkend glossarium van een tiental pagina’s voorgeschoteld, waarin termen als creolentaal en mestiezencultuur bevattelijk worden uitgelegd. Vlaar, M. (2004), Austerlitz in vertaling, in Filter 11, 1, pp. 51-54. DM
Navorming Sixteenth Summer Session of CETRA Research Seminar
Misano 6-18 september 2004
V
an 6 tot 18 september 2004 vond in het San Pellegrino-Instituut in Misano Adriatico het zestiende zomerseminarie voor vertaalwetenschap plaats, met als CETRAprofessor van het jaar Michael Cronin van de Dublin City University (DCU). Voor de eerste maal waren er twee subgroepen aanwezig, nl. (a) de “traditionele” CETRA-sessie met 17 deelnemers en de leden van de staf; en (b) de UBS (United Bible Societies)/ABS (American Bible Society) of de Bijbelsessie. De twee subgroepen werkten voor een deel elk apart, maar twee algemene sessies over belangrijke topics in de Bijbelvertaling werden samen gehouden.
De activiteiten waren de volgende: • CETRA lectures I-V door Michael Cronin; • lezingen door andere leden van de staf, zie verder onder “programma”; • workshops; • presentaties door de deelnemers (of student presentations); • tutorials of persoonlijke begeleiding van de projecten van de studenten door de leden van de staf. De staf bestond uit: José Lambert (KU Leuven), Dirk Delabastita (Université de Namur), Yves
›
Gambier (Turku, Finland), Anthony Pym (Tarragona), Daniel Gile (in videoconferentie, Parijs), Reine Meylaerts (K.U. Leuven), Christina Schäffner (Aston University), Lieven D’hulst (K.U. Leuven), Stefano Arduini (Urbino & San Pellegrino), Robert Hadgson (Eugene Nida Institute, ABS) en Michael Cronin (Dublin City University). Op het programma stond een gevarieerd aanbod aan lezingen en activiteiten. Bij de lezingen noteerden we The Distribution/Ubiquity of Translation in Society: Questions, Theses, Research (José Lambert); How to Approach Translation Phenomena? (Dirk Delabastita); Sociologies of Translation (Anthony Pym); A New Electronic Bibliography: the TSB and other Tools (Luc Van Doorslaer); Language Transfer for/in the Media Updated (Yves Gambier); Internationalisation and the Question of (Translated) Literature (Reine Meylaerts); Political Discourse Analysis from the Point of View of Translation Studies en Norms Research – Yesterday, Today, Tomorrow (Christina Schäffner) en Translation and Historiography (Lieven D'hulst). Verder bood het programma een rondetafelgesprek over The Post-Bologna Academic Landscape of Translation Studies, een staff workshop rond How to Approach Translated Material/Texts? en twee gespecialiseerde bijbelvertaalsessies. In de tweede week stonden ook student presentations gepland. Op een paar kleine wijzigingen na werd dit programma gerespecteerd. Iedere deelnemer kreeg voor de start een lectuurlijst ter voorbereiding van het hele programma en meer specifiek voor bepaalde sessies. De veertiendaagse was heel intensief en heel interessant omdat er naast algemene en theoretische sessies ook ruim plaats was voor discussie en reflectie over de projecten
14
Hermes 2/1 – december 2004
van de deelnemers zelf, iets wat een belangrijke stimulans betekende voor de meeste participanten. Wie interesse heeft, of vragen i.v.m. bepaalde lezingen kan terecht bij Mieke Delahaye (uitgebreidere brochure, lectuurlijst, nota’s van de lezingen, praktische informatie). Cetra biedt eveneens on-linecursussen aan op de Galatea-webpagina: http://www.galatea.be. Michael CRONIN Spilfiguur te Misano was dit jaar Michael Cronin. Als CETRA-professor voor 2004 gaf Cronin een reeks van vijf CETRA-lezingen: 1. Dante's Towering Inferno: The Translational Politics of Immigration; 2. Double Take: Figuring the Other and the Growing Pains of Empire; 3. Microcosmopolitan Perspectives on Translation; 4. Brave New Words? Translation, Localization, Interculturalism; en 5. Interpreting Conflict: Interpreters and the Ends of History. Michael Cronin staat aan het hoofd van het Centre for Translation and Textual Studies (CTTS) in Dublin. Het CTTS is een van de belangrijkste centra voor vertaalonderzoek en vertaalopleiding in het Verenigd Koninkrijk en een van de drijvende krachten achter de jaarlijkse Bibliography of Translation Studies die sinds enkele jaren door St. Jerome wordt uitgegeven. Cronin is zelf een mooie illustratie van de “mobiliteit” die de vertaalwetenschap recentelijk kenmerkt: zijn brede aanpak is gestoeld op een hele waaier van disciplines. Hij heeft gepubliceerd op het vlak van de literatuurwetenschap, cultural studies en de vertaalwetenschap, maar hij heeft eveneens een bijzonder oog voor het lot van de minderheidstalen in de wereld. Cronin schrijft even fascinerend over Shakespeare, de Ierse media, minderheidstalen en communicatie, als over Microsoft en het Internet. De afgelopen
›
jaren is hij uitgegroeid tot een van de meest vooraanstaande deskundigen op het vlak van de culturele en taalkundige invloed van de globalisatie. In het bijzonder vernieuwende boek Translation and Globalization (2003) benut hij zijn gevarieerde achtergrond om een studie te schrijven die reikt van de Ierse cultuur, taal en literatuur tot de geglobaliseerde wereld van de vertaalde cultuur, met inbegrip van de elektronische, taalkundige en sociale implicaties daarvan. Cronin was ook een van de eerste theoretici die de nadruk hebben gelegd op de socio-politieke noodzaak om het tolkonderzoek en de tolkopleiding op een nieuwe leest te schoeien. In de afgelopen jaren werd Michael Cronin verschillende keren gelauwerd om zijn succesvolle bijdragen aan de vertaalwetenschap. Aan de Dublin City University, zijn thuishaven, werd hij onderscheiden met de President’s Research Award in Humanities & Social Sciences (2001). In hetzelfde jaar mocht hij de CATS Vinay Darbelnet Prize ontvangen uit handen van de Canadian Association of Translation Studies. Naast het al vermelde Translation and Globalization (Routledge 2003) publiceerde Cronin onder andere Unity in Diversity? Current Trends in Translation Studies (St. Jerome 1998 met Lynne Bowker, Dorothy Kenny en Jennifer Pearson); Reinventing Ireland: Culture, Society and the Global Economy (Pluto Press 2002; Across the Lines: Travel, Language, Translation (Cork Univ. Press) en The Languages of Ireland (Four Courts Press 2003). Voor meer informatie over Michael Cronin zie http://www.dcu.ie/; http://webpages.dcu.ie/~croninm/; http://www.ctts.dcu.ie/; voor CETRA zie ook http://fuzzy.arts.kuleuven.ac.be/cetra/ MD
15
Hermes 2/1 – december 2004
E-Learning in te zetten middelen worden vermeden en door de krachten te bundelen kan een heuse state-ofthe-art e-leeromgeving worden ontwikkeld, die de mogelijkheden van de individuele partners ruim overstijgt.
TOLEDO, Here We Come! Technology is only a tool: no technology can fix a bad educational philosophy or compensate for bad practice. In fact, if we are going in the wrong direction, technology will get us there faster. Wadi D. Haddad & Alexandra Draxler, geciteerd door Unesco ICT in Education
I
n de prille lente van dit jaar besliste het directiecomité van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst om in de Gemeenschappelijke Digitale LeerOmgeving van de Associatie te stappen (eerste fase). Wij geven hierbij een beetje toelichting. Wanneer instellingen gaan samenwerken, zich associëren, dan doen ze dat uiteraard met de bedoeling om efficiënter te gaan functioneren, rationeler om te springen met de beschikbare middelen. Bij de associatievorming van hogescholen met universiteiten is dat ongetwijfeld een zeer belangrijke drijfveer geweest. Toen de associatie rond de K.U. Leuven tot stand kwam, bleek al vlug dat samenwerking rond het e-leren een prioritaire doelstelling diende te zijn. Het vraagt niet veel fantasie om zich voor stellen welke voordelen een gemeenschappelijke eleeromgeving wel kan bieden: • gemeenschappelijke onderwijsondersteuning; • verspreiden, beschikbaar stellen, zelfs delen van onderwijs- en leermateriaal; • uitgebreide communicatiemogelijkheden tussen lerenden en docenten; • veralgemeende toetsen en tests; • mogelijkheden om opleidingsonderdelen in andere instellingen te volgen zonder tijdrovende verplaatsingen.
In die context is in de schoot van de Hogeschool een GDLO-werkgroep opgericht, die in de loop van 2003 begonnen is met het bestuderen en voorbereiden van een mogelijk instap in een dergelijke gemeenschappelijke digitale leeromgeving. Op grond van vergelijking van o.a. verscheidene instapscenario’s met de daaraan gekoppelde onkosten, heeft die werkgroep – die zich inmiddels had omgedoopt tot het lichtjes welluidender KenP-werkgroep (voor kennisplatformen) – geadviseerd in te stappen in het volgende scenario: 1. De gemeenschappelijke e-leeromgeving wordt opgetrokken rond de Toledo-leeromgeving van de K.U. Leuven, die opgebouwd is rond Blackboard. 2. De inschakeling van de associatiepartners verloopt in 3 fasen in de periode 2004-2007. 3. Niet alle departementen hoeven in te stappen (er zijn bijvoorbeeld departementen die recent hadden gekozen voor een andere e-leeromgeving en daar voorlopig verder mee willen experimenteren). Op deze wijze kan erg snel worden gestart met de gemeenschappelijke e-leeromgeving, die de naam T O L E D O zal dragen (Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen). De eerste fase is begonnen in september 2004, bij het begin van het academiejaar, en de inschakeling van de eerste departementen is volop aan de gang. Op dit ogenblik zijn reeds ingestapt: • Lessius Hogeschool • Katholieke Hogeschool Kempen • Katholieke Hogeschool Limburg • Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
Door samen te werken kan versnippering van de
›
16
Hermes 2/1 – december 2004
Voor W&K stappen op 14 februari 2005 de volgende departementen in: • architectuur (Sint-Lucas) • beeldende kunst (Sint-Lucas) • handelswetenschappen (Vlekho) • toegepaste taalkunde (Vlekho) Daarmee zal dan de eerste fase van de inschakeling beëindigd zijn. Een afzonderlijke inschakeling van al deze partners is noodzakelijk, alleen al door de op te lossen technische problemen, die niet gering zijn: er is heel wat verschil tussen het goed laten draaien van een systeem dat wordt gebruik door 1000 tot 2000 gebruikers en een dat wordt gebruikt door tienduizenden gebruikers (tot 80 000 tegen het ogenblik van voltooiing). De volgorde waarin de departementen instappen wordt zuiver pragmatisch bepaald, op grond van de behoeften van de
instelling. Daar de Vlekho-departementen zelf een Blackboard-server uitbaten, is het beter de andere partners te laten voorgaan. De vraag die velen zich misschien stellen: zal er veel veranderen wanneer wij in TOLEDO ni stappen? Het antwoord: ja en neen, het werk dat reeds gepresteerd is, de inhouden zoals die zijn aangemaakt op de Bb -server van Vlekho worden ongewijzigd opgenomen in de nieuwe, gemeenschappelijke omgeving. Wel zullen er een aantal uiterlijke zaken veranderen. Het TOLEDO-logo zal b.v. in zijn aangepaste vorm (zie bovenaan dit artikel) te zien zijn. Er zullen ook een aantal technische aanpassingen plaatsvinden, uiteraard een klus voor de technici, maar de gebruikers zullen er nauwelijks iets van merken. DG
Vers van de pers Voor de rubriek “vers van de pers” ontvingen we nog het volgende: Van Besien, Fred. “Strategies in Simultaneous Interpretation: Anticipation.” In: Akira Mizuno, Ed. Collected Papers from Interpreting Research (Tokyo: The Japan Association for Interpreting Studies, 2004), pp. 79-87. Vermoortel, Philip. “Een onbekende brief en twee handschriften van Multatuli;” In: Over Multatuli, Jg.26, Nr.52 (2004), pp.2-16.
›
In de toekomst zal deze rubriek slechts eenmaal per jaar verschijnen, m.n. in het derde en laatste nummer van elke jaargang. Bovendien zal de rubriek plaats bieden voor alle wetenschappelijke bijdragen en niet enkel bijdragen die kaderen binnen het werkveld van de verschillende onderzoeksgroepen. Bijdragen worden wel enkel vermeld als zij al gepubliceerd zijn WV
17
Hermes 2/1 – december 2004
Life with the Dogs betreffende de hervertaling van “Réflexion sur la question juive” (Winibert Segers) en een over “Vertaling en mauvaise foi” (Henri Bloemen).
Aankondigingen van de DOGs vertaalwetenschap Vlekho & Lessius • Op 16 december 2004 organiseert de Lessius Hogeschool “Kaaskwesties”, een Elsschot-studiedag over de vertalingen van Kaas (met o.a. een theoretische bijdrage over hervertalingen. • Op 16 en 17 maart 2005 volgen de vertaaldagen aan het HIVT en Lessius, dit jaar gewijd aan de evaluatie. De themadag op het HIVT heeft als titel “Van vertaalmethode naar vertaalevaluatie”; de themadag op Lessius breidt daar een vervolg aan en loopt onder het motto “Van vertaalevaluatie naar quotering.” • Op 22 en 23 maart 2005 zal prof. Francis Jones (Newcastle University) op uitnodiging van de onderzoeksgroepen vertaalwetenschap van Vlekho en Lessius twee lezingen geven. In Brussel zal hij een inleidende lezing geven rond de pro’s en cons van de thinking aloud procudures (TAPs) als instrument om het vertaalproces (en m.n. de vertaalbeslissingen) te ontleden. TAPs worden sinds de jaren negentig veelvuldig toegepast. De volgende dag zal hij in Antwerpen een workshop geven, waarin zal worden aangetoond hoe de TAPs in de praktijk werken. • Op 24 en 25 maart 2005 organiseert Lessius een Sartre Symposium. De DOG vertaalwetenschap zorgt er zelf voor twee lezingen: een
›
• Op 4 mei 2005 houdt het Centrum voor de studie van Engelstalige literatuur in Nederlandse vertaling (het CELV) zijn eerste studiedag rond het thema “Textual Mobility & Cultural Appropriation: Receptie en beeldvorming van Engelstalige auteurs in hun Nederlandse vertalingen, 1800-1950” (werktitel). In de voormiddag worden de drie pilootprojecten voorgesteld (Byron, Carlyle, Beckett). In de namiddag volgt een besloten werkvergadering (rondetafel) rond een aantal thema’s met vertegenwoordigers uit de vertaal-, literatuur- en boekwetenschap En tot slot nog twee initiatieven onder voorbehoud: • Eveneens in de loop van het voorjaar van 2005 wordt op Lessius een studienamiddag over vertaalnormen voorzien (afhankelijk van de vorderingen van de EU-normcommissie). • Het Steunpunt Literair Vertalen organiseert datzelfde voorjaar een studiedag over “Vertaaldiscours over vertaling” met als sleutelvraag: kan de vertaalwetenschap argumentatiehulp bieden voor vertalers in evaluatiesituaties?
WV
18
Hermes 2/1 – december 2004
Aan dit nummer werkten mee: Ingrid Bollaerts, Marieke Delahaye, Dirk Geens, Katrien Lannoy, Danny Masschelein, Mia Ratinckx, Colette Storms, Fred Van Besien, Walter Verschueren; Danny Masschelein & Walter Verschueren (eindredactie) Hermes 2.2 zal verschijnen in juni 2005; alle ideeën, kritische reacties en bijdragen zijn welkom op
[email protected]
›
19